Culturele competentie
in jeugdzorg
Mieke Komen en Kaveh Bouteh / Pharos Nederland is multicultureel en pluriform. Er bestaan grote culturele verschillen in opvattingen over opvoeding, zorg en hulp. Tegelijkertijd zijn er grote verschillen in gedrag onder jongeren en in gezinnen. In deviant gedrag, maar ook in de mogelijkheden en manieren om te communiceren met hulpverleners over de problemen en de ontwikkeling van kinderen. Al deze factoren beïnvloeden de beslissingen van professionals en de interactie tussen professionals en cliënten. Zij beïnvloeden de kwaliteit van de hulpverlening, de kinderbescherming en de jeugdzorg in brede zin. Om effectief te kunnen werken moeten professionals cultureel competent kunnen werken. Niet alleen op de verschillende terreinen van het maatschappelijk werk en in de jeugdrechtspleging, maar ook in de gezondheidszorg, in allerlei vormen van sociaal-pedagogische hulpverlening.
Culturele competenties De toegenomen multiculturaliteit van Nederland vraagt om veranderingen in het maatschappelijk functioneren van allochtone en autochtone Nederlanders. Hierbij wordt aan opvoeding, onderwijs, justitie en professionele zorg met en voor jeugdigen en gezinnen een belangrijke rol toegedicht. Professionele opvoeders en maatschappelijk werkers kwijten zich naar eer en geweten van hun taak, maar de problemen zijn legio (Komen, 2006). Tegenwoordig wordt meestal onderkend dat cultureel competente hulpverleners breed inzetbaar zijn. Bij allochtone cliënten kan het verschil tussen hulpverwachtingen en presentatie van klachten en het aanbod van de jeugdzorg groot zijn. Slagen hulpverleners er dan toch in de aansluiting te maken, dan beschikken zij over competenties die ze ook bij autochtone cliënten goed kunnen gebruiken.
Het HBO blijft achter
22
PERSPECTIEF
Opvattingen te westers In het overgrote deel van de vakliteratuur en de lessen binnen de opleidingen wordt uitgegaan van een westerse of Nederlandse opvatting. Binnen de opleidingen ontbreken veelal aspecten als etnische identiteitsontwikkeling of de ontwikkeling van het zelfbeeld in een multi-etnische samenleving. Een ander voorbeeld betreft de lessen over geweld en oorzaken van jeugdcriminaliteit. Ondanks het belang dat wordt toegekend aan intergenerationele overdracht van geweld en de complexe interactie van de verschillende mechanismen die van invloed zijn op het ontstaan en de ontwikkeling van radicalisering en jeugdextremisme is hiernaar nog maar weinig onderzoek gedaan (vergelijk Komen, 2007). Jeugdwerkers hebben scholing nodig op het gebied van interculturele en effectieve communicatie, conflict-
Opmerkelijk is dat studenten tot nu toe nauwelijks worden getraind in culturele competentie: adequaat kunnen werken met een multiculturele cliëntenpopulatie in een multicultureel team (ZonMw, 2008). Er wordt tot nu toe weinig aandacht besteed aan het groeiende multiculturele karakter van de cliëntenpopulatie. Een enkele opleiding ontwikkelt soms een module over hulpverlening aan allochtonen of over de multi-etnische samenleving, maar daar blijft het over het algemeen bij. Speciale lessen over de culturen en achtergronden van allerlei etnische minderheden hebben soms het effect – zeker waar stereotypen of vooroordelen aanwezig zijn – dat deze worden versterkt1. 1 D it neemt niet weg dat zulke lessen heel nuttig kunnen zijn voor wie iets wil weten over culturele verschillen, kennis en ervaringen.
nr 7 oktober 2009
hantering, religies, ziektebelevenissen, als ook scholing rondom opvoedingsnormen, opvoedingsdeugden en opvoedingsproblematiek.
Onder wijzer, maar boven? Vooralsnog is het onduidelijk welke invloed de toename van etnische minderheden in de justitiële en niet-justitiële jeugdzorg nu precies heeft op de beslissingen die (elke dag!) worden genomen. En op de gevolgen ervan voor de levens van de jeugdigen om wie het gaat. Duidelijk is wel dat alle instellingen en organen die iets te maken hebben met jeugdigen en gezinnen, uiteraard ook iets te maken hebben met problemen en fricties als gevolg van de toegenomen culturele diversiteit in Nederland. Op het gebied van het onderwijs kampen leerkrachten met etnische verschillen: • in onderwijsachterstanden en leerproblemen • in hun contacten met allochtone ouders • in betrokkenheid van de ouders bij de school van hun kinderen • in voortijdige schooluitval • in gedragsproblemen bij jeugdigen.
Mismatch en bereikbaarheid De zwaardere vormen van jeugdzorg, politie en justitie worden geconfronteerd met een oververtegenwoordiging van Marokkanen en Antillianen. Een aantal van hen dwingt jonge meisjes in de
nr 7 oktober 2009
prostitutie. Volgens cijfers van het CBS uit 2008 zijn allochtone jeugdigen en hun ouders aan het begin van de keten - bij de preventieve hulpverlening, de jeugd-GGZ, jeugdgezondheidszorg en opvoedingsondersteuning – vaak juist ondervertegenwoordigd. Terwijl zij wel hulp behoeven. Er zijn categorieën jeugdigen, die door jeugdhulpverleners en gezondheidswerkers helemaal niet worden bereikt. Te denken valt aan slachtoffers van meisjesbesnijdenis. En er zijn jeugdigen en probleemgezinnen die niet worden bereikt door de reguliere zorg, maar wel door eigen voorzieningen en etnische zelforganisaties. Deze mismatch draagt niet bij aan de acceptatie en legitimiteit van zorginstellingen en dienstverleners.
Allochtoon effe dance beest Ondanks de inspanningen van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) weten we nog te weinig wat wel en niet werkt. En ondanks de enorme hoeveelheid gepubliceerde jeugdinterventies die als evidence based zijn erkend, weten we nog te weinig wat wel en niet werkt in migrantengezinnen. Voor terugdringing van moeilijkheden van allochtone jeugdigen en gezinnen is de enorme hoeveelheid projecten die zijn opgenomen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies nog geen Haarlemmer wonderolie.
PERSPECTIEF
Diagnose van gedragingen Uit het grootschalige onderzoek Kinderen in Nederland blijkt, dat de jeugdgezondheidszorg moeite heeft met het signaleren van problemen bij kinderen met een niet-westerse afkomst. Allochtone cliënten confronteren professionele hulpverleners met diagnostische problemen: • de rol van fysieke mishandeling als gangbaar in de opvoeding • jongeren afkomstig uit allerhande gevaarlijke omstandigheden • oorlogsslachtoffers • kinderen die betrokken zijn bij de georganiseerde misdaad • nieuwe vormen van geweldscriminaliteit • jeugdigen die ernstig getraumatiseerd zijn en dus ernstige gedragsstoornissen vertonen.
Diagnose van omstandigheden De beroepspraktijk op het gebied van jeugd en opvoeding is moeilijker dan vroeger. De problemen van de cliënten zijn veel zwaarder: * hardnekkiger werkloosheid * ziektes * niet uitgekomen verwachtingen * spanningen en relatieproblemen tussen ouders en kinderen * schulden en schoolproblemen * migratie-, taal- en communicatieproblemen * verschillen in betekenis van problemen en gedrag
23
* sociaal economische achterstelling * enorme armoede * gebrekkige sociale contacten * isolement van gezinnen * ontoegankelijkheid van instellingen * racisme en discriminatie * psychische trauma’s en acculturatieproblemen. Jeugdigen en gezinnen afkomstig uit etnische minderheidsgroepen hebben vaak te kampen met moeilijkheden die niet altijd even zichtbaar zijn voor ‘gevestigde’ Nederlanders, waaronder hulpverleners. Bij de onderwerpen diagnostiek en indicatiestelling wordt in het algemeen weinig rekening gehouden met valkuilen en cultuurgebonden gedrag. Er wordt nog te veel gelet op symptomen en te weinig op de betekenis van gedrag.
Exclusieve instellingen Elke hulpverleningsinstelling, elk orgaan van kinderbescherming, elke inrichting en elk team heeft eigen specifieke regels, waarden, normen, opvattingen en principes, formele en ook informele gedragscodes. Deze kunnen verschillen per professional en per team. Om cultureel competent te kunnen werken, moeten leidinggevenden en uitvoerders van instellingen en voorzieningen voor jeugdigen en gezinnen zich niet alleen verdiepen in de achtergronden van hun cliënten. Zij moeten ook bereid zijn om hun eigen ideologie en houding te onderzoeken. En de manier waarop die ideologie hun perceptie van de problemen van cliënten en het aanbod van hun voorzieningen beïnvloeden. Sommige beroepsopvoeders weten niet op welke wijze ze moeten omgaan met etnische of culturele diversiteit in opvoeding, hulpverlening, zorg en straf. Zij vragen zich af of je allochtone jongeren nu extra streng en hard moet aanpakken of niet.
Loïc Wacquant De Franse socioloog Loïc Wacquant waarschuwde in 1999 in zijn “Les prisons de la misère” voor de nadelen van een extra strenge aanpak van culturele minderheden. Wacquant betoogt dat in de Verenigde Staten - via maatregelen als zero tolerance, broken windows theory, community policing, curfews, imprisonment of repeat-offender youths,
24
prison works en maatregelen van deregulering, privatisering van het gevangeniswezen en de erosie van de juridische grenzen tussen minderjarigen en volwassenen - onmiskenbaar sprake is van een criminalisering van armen, etnische minderheden en andere ongewensten. West-Europa, waaronder Nederland, is volgens hem hard op weg om het voorbeeld van de Verenigde Staten te volgen. Volgens Wacquant is er sprake van een samenhang tussen het terugtreden van de zachte hand van de overheid (onderwijs en welzijn) en de afbraak van de verzorgingsstaat en de toename van de gevangenispopulatie en de ernst van het delictgedrag van het kroost van de (allochtone) maatschappelijke achterhoede.
Etnische uitsluiting Europese staten, waaronder Nederland, sluiten etnische minderheidsgroeperingen in toenemende mate uit door middel van criminalisering, be-
Het begrip ‘cultuur’ Uit kwalitatief onderzoek naar de omgang met multiculturaliteit blijkt dat medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming en forensische jeugdpsychiaters hun problemen in het werken met allochtone jongeren voor een deel aan culturele factoren wijten (Komen, 2002, 2006; Oude Breuil, 2005). Wat daarbij opvalt is dat werkers regelmatig een statisch, culturalistisch cultuurbegrip hanteren. ‘Cultuur’ wordt dan beschouwd als een vaststaand, eenduidig gegeven, dat onveranderlijk is naar tijd, plaats en sociale groep. Zij zien ‘cultuur’ meestal als statisch en gegeven, als een zelfstandige dwingende kracht die leidt tot onveranderlijke groepsgebonden gedragsnormen. Als een soort programma van normen, waarden en gedragsvoorschriften, dat door immigranten van elders is meegenomen. Of als een soort besturingsprogramma waaraan mensen zijn onderworpen. Gevolg van deze benadering is, dat je het risico loopt, dicht aan te varen tegen stereotypen. Het leidt sneller tot een negatief oordeel, tot een ‘hier kan ik niets aan doen, want dat is nu eenmaal hun cultuur’ houding. Een houding van ‘dat moet mijn allochtone collega maar oplossen’. Of tot een harde aanpak, omdat ‘zij zich maar moeten aanpassen’ en ‘wij dit niet pikken in Nederland’. Dit kan gemakkelijk leiden tot generalisaties en onbegrip. En tot spanningen en conflicten. Hier tegenover staat een constructivistisch cultuurbegrip. Volgens constructivisten is cultuur geen ding dat gedrag buiten de betrokken om zelf bepaalt, maar de uitkomst van een proces, waarin mensen zelf betekenis geven aan hun wereld. Culturen zijn pluriform, altijd in ontwikkeling en aan verandering onderhevig. Zij worden door individuen uiteenlopend geïnterpreteerd en gevormd. Deze benadering lijkt professionals tot een andere manier van handelen te brengen. Het leidt tot een individualiserende bejegening van jongeren, tot doorvragen, luisteren en vooroordelen expliciet benoemen. Het leidt minder tot invullen voor de ander vanuit een stereotyperend cultuurbegrip.
PERSPECTIEF
nr 7 oktober 2009
straffing en opsluiting. Met de afbrokkeling van de verzorgingsstaat worden ook in Nederland de gastarbeiders van voorheen en hun kinderen in toenemende mate geassocieerd met problemen. Zij worden beschouwd als een bedreiging voor autochtone Nederlanders op de arbeidsmarkt, op onze scholen, als mensen die niet willen werken en misbruik maken van onze sociale voorzieningen. ‘Zij’ kosten ‘ons’ te veel geld, zijn niet geïntegreerd, zijn onaangepast, vreemd, anders of achterlijk, zijn crimineel, deviant en gewelddadig. In sommige achterstandsbuurten raken jongeren – door allerlei sociale en economische beperkingen – opgesloten in hun eigen etnische (sub) groep. Hun sociale en culturele isolement, gebrek aan hulpbronnen en ondersteuning, gebreken in hun schoolopleiding en geringe kansen op de arbeidsmarkt bevordert gedrag dat hun mogelijkheden voor een goed contact met maatschappelijk gevestigde burgers verder beperkt. In te veel buurten is inmiddels weinig of geen contact tussen autochtone Nederlanders en groepen met een niet-Nederlandse etnische en culturele achtergrond. In het onderwijs bestaat scheiding tussen ‘witte’ en ‘zwarte’ scholen.
Etnische ongelijkheid Al deze moeilijkheden van multiculturaliteit dwingen professionals om zich te bezinnen op de rol die cultuur speelt in hun vakgebied. Verondersteld kan worden, dat een toename van cultureel competente beroepsopvoeders leidt tot een afname van etnische verschillen in jeugd- en gezinsproblemen. Het zou de ongelijke toegang tot de zorg en de ongelijkheid in de kwaliteit van de zorg kunnen verminderen. Cultureel competent zijn die professionals, die de capaciteiten hebben om effectief te functioneren in verschillende culturele verbanden. Met zowel autochtone als allochtone cliënten, in een multicultureel team. Door de percepties van hun cliënten te bespreken en te betrekken in hun communicatie, adviezen, behandeling of aanpak verbetert de kwaliteit van hun interventies. Een houding zoals ‘ik weet het wel op grond van mijn deskundigheid en mijn ervaring’ kan al te zeer uitgaan van het eigen culturele gelijk. Dit kan de interactie en communicatie met cliënten verstikken. Op basis van wat
nr 7 oktober 2009
wij nu weten over effectief omgaan met culturele diversiteit, lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat er geen eenvoudige en eenduidige weg is om culturele competentie te bevorderen.
Culturele incompetentie Culturele incompetentie is meestal het resultaat van verschillende factoren. Gebrek aan kennis en kunde bij werkers speelt soms een rol, waardoor verschillen niet worden herkend of de invloed van etniciteit wordt genegeerd. Sommige werkers ontkennen het belang van cultuurverschillen of menen op voorhand dat deze verschillen niet belangrijk zijn. Of, dat die na verloop van tijd, als men langer in Nederland verblijft, vanzelf wel zullen verdwijnen. Soms zijn wij bang voor het onbekende, voor het nieuwe, voor bepaalde vormen van agressief en intimiderend spreken bijvoorbeeld. En soms is het moeilijk om iets nieuws te begrijpen, om fenomenen te begrijpen die niet bij het eigen referentiekader passen. Tijdsdruk kan eveneens een rol te spelen, zeker in de jeugdzorg. De Raad voor de Kinderbescherming, gezinsvoogden en andere jeugdhulpverleners staan onder druk om snel te werken en te ‘produceren’. Daardoor ontbreekt de tijd om voldoende diep in te gaan op hulpvragen en problemen van individuele jongeren en gezinnen. Een hoge werkdruk kan op gespannen voet staan met opname van allochtonen in het cliëntenbestand wegens een complexere problematiek, taalproblemen en/of cultuurverschillen. Wat professionals
PERSPECTIEF
meemaken in hun beroepspraktijk kan daarnaast leiden tot hantering van een statische en deterministische cultuurdefinitie (zie kader).
Een competente strategie Culturele verschillen tussen hulpverleners en cliënten spelen altijd een rol. Soms meer en soms minder intens, soms meer en soms minder subtiel. Op grond van wat wij weten uit de praktijk en literatuur kunnen wij inmiddels wel een strategie formuleren. Een cultureel competente benadering of strategie kan voor de beroepspraktijk de volgende stappen impliceren, niet alleen bij allochtone, maar bij alle cliënten:
Tot slot Evaluatie van jeugdinterventies is van groot belang. Vanzelfsprekend geldt dat ook voor de schets die wij hier hebben gegeven. Ook deze strategie moet worden getoetst. Is hij wel zo praktisch, dat werkers er in hun beroepspraktijk iets aan hebben? Staat dit stappenplan op gespannen voet met de eisen die tegenwoordig aan het werk worden gesteld? Met de hedendaagse nadruk op gemakkelijk meetbare producten en het werken volgens vaste protocollen? Onderzoek heeft inmiddels laten zien, dat de verzakelijking in het werken met probleemjongeren vooral heeft geleid tot effectief ingrijpen in gezinnen met jeugdigen waarmee niet veel aan de hand is (Gilsing, 2005). Met de moeilijkste groepen zijn nu eenmaal nauwelijks goede cijfermatige resulta-
25
• Beschouw je cliënten in de eerste plaats als individuen; • Ga er niet bij voorbaat vanuit, dat iemands etnische identiteit jou voldoende zegt over zijn of haar culturele waarden of gedragspatronen. Volgens Arthur Kleinman, antropoloog en psychiater, is dit de belangrijkste stap die hulpverleners moeten zetten. Wij vinden dat wij moeten waken voor cultuurrelativisme en voor negatieve stereotype opvattingen. • Om stereotyperingen te voorkomen, verdient het aanbeveling alle feiten die je ooit hebt gehoord of gelezen over culturele waarden en kenmerken van bepaalde culturele of etnische minderheidsgroepen als hypothesen te beschouwen – die je elke keer weer opnieuw, bij elke cliënt, bij elke verdachte en veroordeelde, moet toetsen. • Beschouw mensen als multicultureel, als mensen met verschillende waardesystemen, die met elkaar in conflict of op gespannen voet kunnen staan. Die spanningen en die conflicten kunnen van groter belang zijn dan de inhoud van iemands culturele oriëntatie. • Sommige aspecten van geschiedenissen van cliënten, hun opvattingen en manieren van leven zijn relevant voor jouw werk met en voor die cliënt. Probeer met de cliënt te ontdekken welke dat zijn, en wat de betekenis ervan is. Beschrijf de voornaamste oorzaken en termen die de cliënt geeft om de problemen te verklaren. • Probeer achter sterke punten te komen in de individuele oriëntatie en beschikbare sociale steun van een cliënt, waarop jullie verder kunnen bouwen. Help de cliënt te ontdekken welke gebieden met elkaar in conflict zijn, welke gebieden sociale en psychologische spanningen teweeg kunnen brengen, en de wijze waarop die spanningen verminderd kunnen worden. • Ga er niet bij voorbaat vanuit dat een sterke etnische identiteit op gespannen voet staat met volwaardige deelname aan de Nederlandse samenleving. Het een kan een voorwaarde zijn voor het ander. • Ken je eigen houding ten opzichte van multiculturaliteit en je eigen ‘cultuur’. Heb je de neiging om assimilatie aan dominante normen en groepen in de samenleving te prediken? Of benadruk je het behoud van traditionele opvattingen en praktijken? Heeft dit gevolgen voor de inhoud van je werk? Welke? • Betrek je cliënten – ouders én jongeren – actief bij je werk met en voor hen. • Bespreek met je cliënten eventuele verschillen in cultuur, in sociale omstandigheden, in taalvaardigheid, en eventuele problemen die deze verschillen kunnen veroorzaken. In de diagnose of indicatiestelling en in de begeleiding (zoals communicatieproblemen, het vaststellen van de betekenis van gedrag, in het beoordelen van gedrag). • Bedenk dat er geen goede vervangers zijn voor sociale vaardigheden als empathie, betrokkenheid, aandacht en de tijd nemen. Probeer niet alleen te begrijpen hoe dingen werken in de situatie van je cliënten, maar ook waaraan cliënten behoefte hebben en waarom zij zich gedragen zoals zij zich gedragen. • Bedenk dat de kwaliteit van sociale en pedagogische interventies staat of valt bij de interactie. In allerlei theoretische concepten en ideeën over hulpverlening wordt de interactie als de kern van het methodisch handelen beschouwd. Het gesprek is immers de grondvorm van maatschappelijk werk in brede zin. • Bespreek en evalueer en verfijn waar nodig de begeleiding, de interventie, je milieu- of persoonlijkheidsonderzoek en adviezen met je cliënten – jongeren en hun familieleden. • Maak gebruik van potentieel uit verschillende etnische gemeenschappen via inzet van allochtone professionals en het betrekken van zelforganisaties bij de reguliere zorg.
26
PERSPECTIEF
ten te bereiken. En juist daarom heeft Nederland competente professionals nodig, die de betekenis en invloed van cultuur op het leven van individuele jongeren en ouders begrijpen, zodat een kwalitatief hoogwaardig jeugdbeleid en effectieve jeugdinterventies kunnen worden ontwikkeld.
Literatuur Gilsing, R.J.H. (2005) Bestuur aan banden. Lokaal jeugdbeleid in de greep van nationaal beleid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Kleinman, A. (2005) Culture and Psychiatric Diagnosis and Treatment: What are the necessary therapeutic skills? Utrecht, Trimboslezing, 11 januari 2005. Komen, M.M. (2002) ‘Problemen van forensische jeugdpsychiaters. Etniciteit en pro justitia rapportage bij jongens met ernstig delictgedrag’. PROCES, tijdschrift voor berechting en reclassering, 81, 11/12, 168-175. Komen, M.M. (2006) Difficulties of cultural diversity. An exploratory study into forensic psychiatric reporting on serious juvenile offenders in the Netherlands. Crime, Law and Social Change, 45: 55-69. Komen, M.M. (2007) Radicale kakkerlakken. Jonge moslimextremisten in Nederland. In: Annet Mooij, Sonja van ’t Hof & David Bos (redactie), Grenzeloos nieuwsgierig. Opstellen voor Abram de Swaan. Amsterdam: Bert Bakker, pp. 220-230. Oude Breuil, B.C. (2005) De Raad voor de Kinderbescherming in een multiculturele samenleving. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Sociaal en Cultureel Planbureau, TNO (2005) Kinderen in Nederland. Den Haag/Leiden: Sociaal en Cultureel Planbureau/TNO Kwaliteit van Leven. Wacquant, Loïc (1999) Les prisons de la misère. Paris: Éditions Raisons d’Agir. ZonMw (2008) ZonMw-programma Diversiteit in het Jeugdbeleid, november 2008, www.zonmw.nl/ diversiteitjeugd. De auteurs werken bij Pharos, Landelijk Kenniscentrum voor Migranten, Vluchtelingen, Nieuwkomers en Gezondheid. Mieke Komen is senior onderzoeker/ ontwikkelaar programma jeugd. Kaveh Bouteh is senior adviseur en trainer interculturalisatie en diversiteitsmanagement (zie www.tinyurl.com/pharostrainingen)
nr 7 oktober 2009