Bijlage 1:
Veranderingen in de bedrijfsactiviteiten
In deze bijlage worden de aangevraagde veranderingen uitgebreid beschreven. De aangevraagde veranderingen in deze aanvraag zijn: 1. Het verhogen van de maximale hoeveelheid te verwerken afvalstoffen van 228.000 ton/jaar naar 280.000 ton/jaar; 2. Het veranderen van de te gebruiken ketelwaterchemicaliën; 3. Extra dieselolietank van 8 m3; 4. Wijziging van de uitvoering en het gebruik van de overheaddeur van de overslaghal; 5. Het plaatsen van een z.g. Milieu Unit voor de opslag van de gevaarlijke stoffen; 6. Het plaatsen van extra stikstofflessen (verdubbeling) t.b.v. het stikstof blussysteem van het doekenfilter; 7. Het aanpassen van de eisen van de opslag voor ammoniakoplossing van PGS-29 naar PGS-12; 8. Het updaten van het AV/AO-IC document; 9. Het updaten van de plattegrond van de locatie; 10. Het verzoek tot het uitvoeren van proefnemingen m.b.t. procesvoering en emissies. In de volgende paragrafen worden de onderwerpen achtereenvolgens toegelicht.
1.1
Het verhogen van de maximale hoeveelheid te verwerken afvalstoffen van 228.000 ton/jaar naar 280.000 ton/jaar;
In de aanvraag voor de oprichtingsvergunning staan in bijlage 5 de ontwerpcriteria beschreven: Ontwerpgegevens De verwerkingscapaciteit van de verbrandingslijn wordt begrensd door de thermische belasting van de installatie. Deze is vastgelegd op 103 MW bij een calorische waarde van 13 MJ/ kg van de brandstof. Dit is vastgelegd in het onderstaande stookdiagram van de installatie. Stookdiagram 110 Calorische waarde: 105
15 MJ/kg
Thermische vermogen [MWt]
13 MJ/kg
11 MJ/kg
100 95 9 MJ/kg 90 85 80 75 70 20
22
24
26
28
30
32
34
36
38
RDF doorzet [ton/uur]
Figuur 2
-
Stookdiagram
Zoals aangegeven ligt de DLC (‘design load case’) op een doorzet van afgerond 28 ton/uur bij een stookwaarde van 13 MJ. Bij afwijkende verbrandingswaarden worden overeenkomstig lagere/hogere doorzetten bereikt: de maximale doorzet ligt bij 35 ton/uur (bij een calorische waarde van 9 MJ/kg) i.c. 280 kton/jaar. De maximale calorische waarde bedraagt 15 MJ/kg; in dat geval bedraagt de doorzet 23 ton/uur i.c. 184 kton/jaar. De bedrijfsvoering gebeurt in volcontinu bedrijf, met een beschikbaarheidseis van minimaal 8.000 bedrijfsuren per jaar. De doorzet van de reststoffen is per jaar gemiddeld 228.000 ton en per uur gemiddeld 28 ton.
Destijds is als uitgangspunt voor de oprichtingsvergunning gekozen om uit te gaan van de gemiddelde stookwaarde van 13 MJ/kg en een daarbij behorende verwerkingscapaciteit van 228.000 ton/jaar. Deze verwerkingscapaciteit is als zodanig als maximale jaarcapaciteit in de huidige milieuvergunning opgenomen. In de praktijk is gebleken dat de aangevoerde afvalstoffen gemiddeld genomen een hoger vochtgehalte hebben en een lagere gemiddelde stookwaarde. Het probleem daarvan is dat hierdoor de installatie niet 100% benut kan worden. De verwachting is dat door verdergaande voorscheiding van de te verwerken afvalstoffen (m.n. de voor- en/of nascheiding van kunststoffen) de calorische waarde nog verder zal dalen naar 10 – 11 MJ/kg. Dit maakt het noodzakelijk de milieuvergunning op dit punt aan te passen en de maximale doorzet van 280.000 ton/jaar aan te vragen. De extra afvalstoffen zijn afkomstig van dezelfde huishoudens en bedrijven als waar de huidige aanvoer uit bestaat. Hoofdzakelijk bestaat de aanvoer uit residuen van het scheiden/vergisten van huishoudelijk afval (RDF en digestaat), grof huishoudelijk afval, vergelijkbaar bedrijfsafval (HDO en dergelijke) en residu van bouw- en sloopafval. De volledige lijst van te accepteren afvalstoffen is opgenomen in het bij de aanvraag toegevoegde AV/AO-IC document. Dit betekent echter niet dat dit gevolgen heeft voor de energetische output van de installatie. Deze blijft binnen de kaders van het stookdiagram en maximaal 103 MW. De hogere doorzet aan afvalstoffen bestaat in feite uit onbrandbaar materiaal (mineraal of metalen) en vocht (bijv. digestaat van de vergistingsinstallatie bevat 60-70% vocht) en niet uit organisch c.q. brandbaar materiaal. Het gevolg hiervan is de productie van relatief meer bodemas en een gemiddeld iets hoger vochtgehalte in de rookgassen. In het luchtkwaliteitsonderzoek t.b.v. de oprichtingsvergunning van 21 april 2010 is uitgegaan van de jaargemiddelde schoorsteenemissies in het eerste jaar (voorschrift 4.2.1) en de volgende uitgangspunten: - Temperatuur 130 oC; - Debiet -> 177.000 Nm3/uur, droog en 11% O2; - Incl. 60 storingsuren/jaar; Inmiddels zijn de jaargemiddelde emissiegrenswaarden aangescherpt o.b.v. voorschrift 4.2.4 van de milieuvergunning. De concentraties aan verontreinigingen in de rookgassen zijn daardoor lager als waar bij de aanvraag voor de oprichtingsvergunning destijds mee is gerekend. In de nieuwe situatie blijven de huidige emissiegrenswaarden van kracht, zodat gesteld kan worden dat in de huidige en nieuwe situatie de luchtemissies lager (zullen) zijn. De temperatuur van de te emitteren rookgassen wordt bepaald door de warmtewisselaar na de SCR (ECO2) in de rookgasreinigingsinstallatie en is niet afhankelijk van de calorische waarde van het afval. Deze is en blijft in de nieuwe situatie ingesteld op een temperatuur van 130 oC na de SCR en voor de ID-fan (zuig/trek ventilator). De ID-fan zorgt ervoor dat de rookgastemperatuur ca. 10 oC hoger en in de praktijk is de temperatuur van de geëmitteerde rookgassen ca. 140 oC. De hogere doorzet is dan ook niet van invloed op de uittredetemperatuur van de rookgassen. De energieproductie van de REC blijft maximaal 103 MWth. Dit betekent dat evenveel organische (brandbare) stoffen per tijdseenheid zullen worden verbrand (geoxideerd) en dat hiervoor dezelfde hoeveelheid lucht (zuurstof) benodigd is. Het debiet aan rookgassen uit de ketel t.g.v. het verbrandingsproces zullen in de nieuwe situatie dan ook hetzelfde zijn als in de huidige situatie. Door het gemiddeld hogere vochtgehalte in de aangevoerde afvalstoffen zal het vochtgehalte in de rookgassen enkele procenten hoger zijn (10% vocht in het afval geeft een verhoging van 3,6% in de rookgassen). Hierdoor zal het debiet aan natte rookgassen uit de schoorsteen in de praktijk iets hoger zijn, wat een iets hogere uitstroomsnelheid uit de schoorsteen zal geven. Hoewel in de praktijk minder dan 60 storingsuren gemaakt worden per jaar blijft het uitgangspunt van de milieuvergunning gelijk en hierdoor blijven de luchtemissies tijdens storingen gelijk als het uitgangspunt voor de oprichtingsvergunning. Resumé: Door lagere worst-case schoorsteenemissies, een in de praktijk hogere emissietemperatuur, een iets hoger debiet aan natte rookgassen door de schoorsteen en het worst-case uitgangspunt van 60 storingsuren/jaar zal de verhoogde doorzet van lager calorisch afval overall een licht positief effect
hebben op de luchtimmissie situatie in vergelijking met het luchtkwaliteitsonderzoek t.b.v. de oprichtingsvergunning van de REC. 1.2
Gevolgen voor het milieu
Milieu aspect
Significante gevolgen
Bodem Water Lucht
Geen Geen Meer emissies a.g.v. meer verkeer
Energie Verkeer
Geen Extra vervoersbewegingen door meer aanvoer van afvalstoffen en afvoer van bodemassen Meer bodemassen door een hogere doorzet/jaar
Afvalstoffen
Toelichting
Zie voor de details het bijgevoegde rapport over de gevolgen voor de lucht (luchtemissie onderzoek Arcadis)
Geluid
Meer geluidemissie a.g.v. meer verkeer
Externe veiligheid Natuur
Geen
2.1
Dit heeft gevolgen voor de luchtemissies van het verkeer en voor de geluidemissies. Door de lagere stookwaarde stijgt het percentage bodemas van 37.500 ton naar 56.000 ton Zie voor de details het bijgevoegde geluidsonderzoek
Geen
Het veranderen van de te gebruiken ketelwaterchemicaliën
In de aanvraag voor de oprichtingsvergunning staan in de aanvraag in het hoofdstuk 5 (Stoffen) het volgende over de te gebruiken ketelwaterchemicaliën beschreven: Naam grond/hulpstof
Transportmiddel
Wijze overslag
Opslagfaciliteit
Inhoud faciliteit
Helamine o.g.
Vrachtauto
Handmatig
Vaten
5 x 25 liter
De verandering is dat gebruik gemaakt wordt van 2 soorten ketelwater chemicaliën als gelijkwaardig alternatief voor Helamine. Het betreft de producten Cortrol voor de zuurstofbinding en Optisperse voor het voorkomen van corrosie. Deze beide producten worden in het ketelhuis opgeslagen en toegepast. De opslag vindt plaats in kunststoftanks met lekvangbak van resp. 400 liter voor cortrol en 1500 liter voor optisperse conform de eisen van PGS-15. De aanvoer vindt plaats met een tankauto, die de opslagtanks direct met een slang kan bijvullen. De veiligheidsbladen van de beide producten worden als bijlage toegevoegd aan de aanvraag. 2.2
Gevolgen voor het milieu
Deze verandering heeft geen significante gevolgen voor het milieu.
3.1
Extra dieselolietank
In de aanvraag voor de oprichtingsvergunning staan in de aanvraag in het hoofdstuk 5 (Stoffen) en hoofdstuk 14 (Opslag) het volgende over de opslag van dieselolie: Naam grond/hulpstof
Transportmiddel
Wijze overslag
Opslagfaciliteit
Inhoud faciliteit
Dieselolie
Tankauto
Pompen
Tanks
1 x 5 m3
Omschrijving en locatie bodembedreigende activiteit
Maatregelen en voorzieningen
Dieselolie, =< 5 m3
Bovengrondse mobiele opslagtanks, voldoet aan PGS 30.
Locatie Buitenterrein
In de aanvraag voor de oprichtingsvergunning is er van uit gegaan dat de NSA een kleine eigen voorraadtank had, die in de ruimte van de NSA stond. De verandering bestaat uit een extra dieselolie tank van 8 m3 naast de noodstroomaggregaat. Deze grote hoeveelheid is nodig om altijd voldoende dieselolie in voorraad te hebben in het geval van een storing in het openbare net, waardoor met de noodstroomaggregaat de installatie op ieder noodzakelijk moment gecontroleerd uit bedrijf kan worden genomen. De extra dieselolietank is direct naast de noodstroomaggregaat op het buitenterrein gesitueerd en is een dubbelwandige tank, die voldoet aan de eisen van de PGS-30. Op de bijgevoegde nieuwe plattegrond van de locatie is de situering aangegeven. 3.2
Gevolgen voor het milieu
Deze verandering heeft geen significante gevolgen voor het milieu.
4.1
Wijziging van de uitvoering en het gebruik van de overheaddeur van de overslaghal
In de aanvraag voor de oprichtingsvergunning staat in de aanvraag in het hoofdstuk 7 (Lucht) het volgende over de overhead deur in de overslaghal beschreven: De afvalbunker is gesitueerd in een gesloten overslaghal, waarin het rolhek zal openstaan in de periode dat er aanvoer is (dagperiode). Voor geur zijn de volgende geurbronnen onderzocht:
De afvalbunker
De schoorsteen
De opslag van bodemas (vers product) in overkapte vakken
de buitenopslag van bodemas
Wanneer de verbrandingsoven in bedrijf is, wordt er continu 120.000 m 3/h lucht uit de afvalbunker afgezogen.1 Een ventilatiedebiet van 120.000 m3/h is gelijk aan 33,3 m3/s. De lucht stroomt de overslaghal in via een poort. De poort heeft een rolhek die gedurende de (dag)uren waarop afval wordt geaccepteerd is geopend. In onderstaande afbeelding is een voorbeeld van een dergelijk rolhek weergegeven.
Naast de 120.000 m3 die wordt aangezogen door de primaire fan wordt er ook nog 57.000 m3 aangezogen door de secundaire fan. Deze haalt zijn lucht uit het ketelhuis.
1
Afbeelding 1; Voorbeeld van een rolhek. Tijdens de overige uren is het rolhek gesloten, maar vindt door het rolhek wel luchtinstroming plaats. De snelheid van de door het rolhek instromende lucht bedraagt ongeveer 1 m/s (33,3 m 3 / 33 m2). In het geval van de afvalbunker zal de onderdruk in hal plaats afhankelijk zijn: relatief groot in de buurt van de buurt van de aanzuigopeningen en vrij gering in de buurt van de poort. Het feit dat er slechts één toegangsopening in het gebouw is, maakt dat de ventilatie voldoende zal zijn om diffuse emissies te voorkomen. Er kan nooit wind door het gebouw blazen; altijd zal de luchtstroming in de ruimte van de poortopening naar het aanzuigpunt in de bunker gericht zijn. Wanneer de installatie buiten bedrijf is, en daarmee ook de luchtafzuiging uit de overslaghal, zal het rolhek met beplating worden dichtgemaakt. Geuremissie wordt dan tegen gegaan. Echter, op dit moment zal wel enige geuremissie uit de bunker optreden. Derhalve is de afvalbunker bij stilstand van de installatie meegenomen als geurbron in het geurrapport.
De verandering betreft met name de uitvoering en het gebruik van de overhead deur van de overslaghal. De nieuwe omschrijving, die de bovenstaande tekst vervangt is als volgt: De afvalbunker is gesitueerd in een gesloten overslaghal, waarin de overheaddeur zal openstaan in de periode dat er aanvoer van afvalstoffen is (dagperiode 7.00u tot 19.00u). In de situatie dat de REC in bedrijf is, wordt er continu ca. 120.000 m 3/u lucht uit de afvalbunker afgezogen. Dit zorgt voor een ventilatiedebiet van 120.000 m 3/h of 33,3 m3/s. Deze lucht stroomt de overslaghal in via de deuropening van de overheaddeur. De overheaddeur is gedurende de dagperiode, waarop afval wordt geaccepteerd, geopend. In onderstaande afbeeldingen is de actuele situatie weergegeven.
Tijdens de overige uren is de overheaddeur gesloten, maar vindt door roosters in de panelen wel luchtinstroming plaats. De snelheid van de door de overheaddeur instromende lucht bedraagt ongeveer 1 m/s (33,3 m3 / 33 m2). In de overslaghal zal de onderdruk plaats afhankelijk zijn: relatief groot in de buurt van de aanzuigopeningen in de overheaddeur en vrij gering in de buurt van de stortopeningen. Het feit dat er slechts één toegangsopening in de overslaghal is, maakt dat de ventilatie voldoende zal zijn om diffuse emissies te voorkomen. Er kan nooit wind door het gebouw blazen; altijd zal de luchtstroming in de ruimte van de poortopening naar het aanzuigpunt in de bunker gericht zijn. Wanneer de REC buiten bedrijf is en daarmee ook de luchtafzuiging uit de overslaghal, zal de overheaddeur met op maat gemaakte dekkleden worden dichtgemaakt en niet zoals voorgeschreven in de milieuvergunning met beplating. Geuremissie wordt daarmee op dezelfde wijze tegengegaan. De overheaddeur wordt tijdens onderhoudstops wel gebruikt voor de aanvoer van (steiger)materialen en gereedschappen. Op het moment dat de overhead geopend is, zal wel enige geuremissie uit de bunker optreden. Deze geuremissie is in de aanvraag van de oprichtingsvergunning al inzichtelijk gemaakt. 4.2
Gevolgen voor het milieu
Milieu aspect
Significante gevolgen
Bodem Water Lucht
Geen Geen Geen
Energie Verkeer Afvalstoffen Geluid Externe veiligheid Natuur
Geen Geen Geen Geen Geen Geen
5.1
Toelichting
In het geurrapport voor de oprichtingsvergunning is als worstcase met 700 uur geuremissie uit de overslaghal gerekend. De verandering heeft niet tot gevolg dat de duur of de hoogte van de geuremissie verslechterd.
Het plaatsen van een z.g. Milieu Unit voor de opslag van de gevaarlijke stoffen
In de aanvraag voor de oprichtingsvergunning staat in bijlage 5 het volgende over de opslag van (gevaarlijke) stoffen beschreven: Werkplaats/technische dienst/stalling
In de ruimte onder de overslaghal zal een werkplaats met magazijnen worden ingericht voor de eigen technische dienst ten behoeve van werkzaamheden aan de installatie. In de werkplaats kunnen ook laswerkzaamheden plaatsvinden. Tevens zal in de werkplaats onderhoud van rijdend materieel plaatsvinden. Naast de werkplaats zal deze ruimte voorzien worden van een opslagplaats voor gasflessen, een opslagvoorziening voor olie en smeermiddelen e.d. en een opslagvoorziening voor de hulpstoffen / chemicaliën ten behoeve van de ketelwaterbehandeling.
De verandering betreft dat de opslag van gasflessen en de opslag van gevaarlijke stoffen niet in dezelfde ruimte als de werkplaatsen plaatsvindt, maar dat deze allebei aan de noordzijde van de werkplaats tegen een buitenmuur van de afvalbunker zijn gesitueerd. De opslag van gevaarlijke stoffen vindt plaats in een z.g. Milieu Unit. Hiermee voldoet de opslag van gevaarlijke stoffen aan de PGS-15 eisen. De opslag van de chemicaliën t.b.v. de ketelwaterbehandeling is, zoals beschreven in paragraaf 2, in het ketelhuis. Op de bijgevoegde plattegrond is de situering van deze opslagvoorzieningen aangegeven. 5.2
Gevolgen voor het milieu
Deze verandering heeft geen significante gevolgen voor het milieu.
6.1
Het plaatsen van extra stikstofflessen (verdubbeling) t.b.v. het stikstof blussysteem van het doekenfilter
In voorschrift 10.1.4 is voorgeschreven dat de doekfilterinstallatie voorzien dient te zijn van een door GS goedgekeurde automatische installatie die in staat is om een beginnende brand in het doekenfilter te voorkomen c.q. te bestrijden. Ten behoeve van dit goedkeuringsbesluit is een rapport opgesteld waarin de brandbeveiliging van de doekfilter installatie wordt beschreven. Eén van de voorzieningen is de voorziening waarmee de compartimenten met stikstofgas kunnen worden geïnertiseerd. De beschrijving uit het goedgekeurde rapport (d.d.14 maart 2011, kenmerk: 11.00653 REC.rap def v02, versie: definitief v02) luidt als volgt: 1.
Brandpreventie door middel van inertisering met stikstof in de trechters, waardoor zuurstof verdreven wordt
Als extra maatregel zijn in alle compartimenten en in alle trechters temperatuurmetingen aangebracht en kunnen de trechters worden geïnertiseerd met stikstof (zie bijlage 1 en 2 voor de details). Op het moment dat de temperatuur in een trechter te hoog wordt (> 210 oC), dan wordt meteen het hele compartiment afgesloten van de rest en wordt stikstof in de trechter gebracht. Door het gebruik van stikstof wordt zuurstof verdreven en het compartiment geïnertiseerd. Het compartiment kan nu gecontroleerd en beheerst afkoelen. Zodra de temperatuur onder 200 °C gedaald is, wordt gestopt met de toevoer van stikstof. De cel is nu geïsoleerd van zowel het proces en ook van de buitenlucht, waardoor het brandgevaar is geweken. De beschikbaarheid van stikstof wordt geborgd door online de druk in het aansluitstation van de stikstof flessen te meten. Als de stikstofflessen (4) leeg raken, neemt de druk af en gaat een alarm in het besturingssysteem van de REC (DCS). In de RGR installatie zijn altijd reserve stikstofflessen aanwezig. Als de eerste set stikstof flessen leeg dreigt te raken, kunnen meteen volle stikstof flessen worden aangesloten. Zie voor de details ook de P&ID van het stikstofblussysteem (bijlage 1 en 2). De operator in de controlekamer informeert vervolgens de werkvoorbereider om 4 nieuwe, volle stikstofflessen te bestellen. In het besturingssysteem van de REC (het z.g. DCS-systeem) is dit gehele proces en de temperatuurbewaking daarop te volgen (zie bijlage 3). Hierdoor is de operator altijd tijdig geïnformeerd en blijft het brandpreventiesysteem altijd beschikbaar. Het DCS systeem heeft
geen directe koppeling met de brandmeldinstallatie. Voor de blijvend goede werking van de systemen zijn deze opgenomen in het onderhoudsprogramma van de REC. De beschrijving hiervan is opgenomen in het rapport m.b.t. de onderhoudsbeleid van de REC, kenmerk 10.01268, d.d. 4 februari 2011. De belangrijkste aandachtspunten hierbij zijn: 1. 2.
De aanwezigheid van voldoende stikstof in de flessen en voldoende reserve stikstofflessen. Dit wordt dagelijks in de controleronde van de operator meegenomen. De goede werking van instrumenten, zoals de thermometers, kleppen etc. De status van de instrumenten wordt met een vaste frequentie gecontroleerd door de eigen Technische Dienst. De calibratie van de instrumenten wordt verzorgd door een externe firma (Endress&Hauser).
De testen van de juiste werking van het systeem maakt deel uit van de koude en warme opstart van de installatie en is de eerste keer getest tijdens de koude inbedrijfstelling door de aannemer en ontwerper van de rookgasreinigingsinstallatie. Hierbij is een hoge temperatuur in de trechters gesimuleerd en gekeken of alle onderdelen van de installatie op de voorgeschreven wijze functioneren (zie bijlage 4). Deze test is succesvol verlopen, zodat deze tijdens de warme inbedrijfstelling in de praktijk nog een keer zal worden getest. Na de oplevering van de gehele installatie c.q. alle functionele beschrijvingen kunnen deze resultaten worden nagestuurd. De verandering betreft het aantal stikstofflessen wat nabij de doekfilterinstallatie staan opgesteld. Het aantal is verhoogd van 2 x 4 naar 2 x 16 stikstofflessen. De reden daarvoor is dat met 4 flessen 1 compartiment niet volledig geïnertiseerd kan worden en dit met 16 flessen wel kan. 6.2
Gevolgen voor het milieu
Deze verandering heeft geen significante gevolgen voor het milieu.
7.1
Het aanpassen van de eisen van de opslag voor ammoniakoplossing van PGS-29 naar PGS-12
In de aanvraag voor de oprichtingsvergunning staat in hoofdstuk 14 (Opslag) 5 het volgende over de opslag van de ammoniakoplossing beschreven:
Omschrijving en locatie bodembedreigende activiteit
Maatregelen en voorzieningen
Ammoniakoplossing (24%), 60 m3
Bovengrondse opslagtank, die zal voldoen aan KIWA richtlijn voor tankinstallaties
Locatie RGR-gebouw
Daarnaast worden in voorschrift 13.7 de eisen m.b.t. de opslag van ammoniakoplossing (24%) gegeven. In voorschrift 13.7.1 wordt daarbij gerefereerd aan eisen uit de PGS-29 (Richtlijn voor bovengrondse opslag van brandbare vloeistoffen in verticale cilindrische tanks). De verandering die wordt aangevraagd is de opslag van ammoniakoplossing (24%) te wijzigen naar de van toepassing zijnde eisen van PGS-12 (Ammoniak: opslag en verlading). Hoewel deze norm van toepassing is op vloeibare ammoniak en bij de REC sprake is van een 24% ammoniakoplossing, zijn een deel van de eisen (verlading e.d.) meer en beter van toepassing dan de eisen uit PGS-29. 7.2
Gevolgen voor het milieu
Deze verandering heeft geen significante gevolgen voor het milieu.
8.1
Het updaten van het AV/AO-IC document
De laatste goedgekeurde versie het AV/AO-IC document is van 28 oktober 2011. In de tussentijd hebben zijn kleine wijzigingen in het Acceptatie en Verwerkingsbeleid doorgevoerd en zijn tekstuele aanpassingen in het AV/AO-IC document gemaakt. Deze nieuwe versie is bijgevoegd aan deze aanvraag voor een veranderingsvergunning. Na het verlenen van deze veranderingsvergunning zal deze laatste versie worden gebruikt als leidraad voor het accepteren en verwerken van afvalstoffen bij de Reststoffen Energie Centrale. 9.1
Het updaten van de plattegrond van de locatie
In deze aanvraag voor een veranderingsvergunning is een nieuwe plattegrond van de locatie bijgevoegd om de veranderingen in de situering van activiteiten en voorzieningen aan te geven. 10.1
Het verzoek tot het uitvoeren van proeven m.b.t. procesvoering en emissies
Voor de optimalisatie van de procesvoering en de verlaging van de luchtemissies is het van groot belang dat een dergelijk proefproject op korte termijn kan starten. In de huidige milieuvergunning is daarvoor geen voorschrift opgenomen, waarbinnen een dergelijk proefproject kan worden gestart. Wij verzoeken hierbij om aan de huidige milieuvergunning een extra voorschrift toe te voegen dat het mogelijk maakt op basis van een schriftelijke melding een proefproject te kunnen uitvoeren voor optimalisatie van de procesvoering en de verlaging van de luchtemissies. De schriftelijke melding zal de volgende informatie bevatten: - De doelstelling van de proef; - Planning voor de uitvoering van de proef; - Een beschrijving van de eventueel tijdelijk te gebruiken installatie(s); - Welke en hoeveel chemicaliën en materialen zullen worden gebruikt en verwerkt; - Wat de evaluatiemomenten zijn en waarop wordt geëvalueerd; - Welke onderzoeken worden verricht om de milieugevolgen in kaart te brengen; - Wijze van verslaglegging; - Maatregelen ter voorkoming van calamiteiten en ongewenste milieugevolgen. Na afloop van het proefproject zal worden beoordeeld of de proef geslaagd is en de gewijzigde procesvoering definitief zal worden ingevoerd. Op dat moment zal een formele melding op basis van de Wet Milieubeheer of een aanvraag voor een veranderingsvergunning worden ingediend.