Hoofdstuk 1. In het dorp Vraag 1.1 De brandweerauto komt uit de uitrit van de brandweerkazerne rijden. Hij heeft geen zwaailicht en sirene aan. Moeten de fietsers de brandweerauto voor laten gaan? Ja Nee Vraag 1.2 Eline en Lindsey willen de straat met het verkeersbord ingaan. Welke zin is waar? Eline mag de straat ingaan, Lindsey mag alleen verder gaan als zij gaat lopen met de fiets aan de hand. Eline mag de straat lopend ingaan, Lindsey mag de straat inrijden. Alleen Lindsey mag de straat inrijden. Voetgangers mogen deze straat niet ingaan.
Antwoorden aangepast VVN schriftelijk Verkeersexamen 2014
1
Vraag 1.3 Gerwin en Thom komen bij een kruispunt. Welke zin is waar? Gerwin en Thom mogen voorgaan. De fietser en de voetgangers moeten wachten. Gerwin en Thom moeten de voetgangers voor laten gaan. Zij hoeven de fietser niet voor te laten gaan. Gerwin en Thom moeten de voetgangers en de fietser voor laten gaan.
Vraag 1.4 Gerwin en Eline willen naar de overkant. Ze krijgen te maken met een een auto van rechts. Welke zin is waar? De auto mag voorgaan, Gerwin en Eline moeten wachten. Gerwin mag voorgaan, Eline moet de auto voor laten gaan. Gerwin en Eline mogen beiden voorgaan.
Antwoorden aangepast VVN schriftelijk Verkeersexamen 2014
2
Vraag 1.5 De fietsers krijgen te maken met de gele auto die achteruit uit de parkeerplaats komt rijden. Drie kinderen praten over de foto. Wie heeft gelijk? Kruis aan. Sanne: De kinderen moeten nu afremmen en goed opletten of die gele auto wel voor hen stopt. Het is niet zeker dat die automobilist hen op tijd ziet. Britt: De kinderen moeten doorfietsen, want die gele auto moet hen voor laten gaan. Die auto stopt wel. Kevin: De kinderen moeten afstappen en over de stoep verder lopen tot ze voorbij de parkeerplaats zijn.
Antwoorden aangepast VVN schriftelijk Verkeersexamen 2014
3
Hoofdstuk 2. Buiten de bebouwde kom Vraag 2.1 De fietsers krijgen te maken met een auto van rechts, die op een onverharde weg rijdt. Moeten de fietsers de auto voor laten gaan? Ja Nee
Vraag 2.2 De fietsers en de voetganger krijgen te maken met een auto van rechts. Welke zin is waar? De fietser moet voorrang krijgen, de voetganger moet de auto voor laten gaan. De fietser en de voetganger moeten beiden voorrang krijgen van de auto, want zij zijn op de voorrangsweg. De fietser en de voetganger moeten de auto voor laten gaan, want je krijgt nooit voorrang als je op het fietspad bent.
Antwoorden aangepast VVN schriftelijk Verkeersexamen 2014
4
Vraag 2.3 Kijk waar de voetgangers lopen. Ze komen bij een onoverzichtelijke bocht. Wie doen het veilig? Alle voetgangers doen het veilig. Links of rechts lopen maakt hier geen verschil. De jongens doen het veilig, want zij kunnen verkeer van links eerder zien aankomen. De meisjes doen het veilig, want links lopen is altijd het beste.
Vraag 2.4 De fietsers rijden op het fietspad, dat om de rotonde loopt. Ze krijgen te maken met een auto die van de rotonde afgaat. Wat geldt nu? De fietsers mogen voorgaan, dat zien ze aan de haaientanden. De fietsers mogen voorgaan, want dat mag altijd als je op een fietspad om de rotonde rijdt. De fietsers mogen voorgaan, want de auto komt van links.
Antwoorden aangepast VVN schriftelijk Verkeersexamen 2014
5
Vraag 2.5 Jarno en Sven komen bij een spoorwegovergang. De spoorbomen gaan naar beneden, het rode licht knippert en de bel rinkelt. Drie kinderen praten over de foto. Wie heeft gelijk? Kruis aan. Noah: Als de spoorbomen nog niet helemaal omlaag zijn, mag je nog doorfietsen. Goed dat Jarno daarom vaart maakt en over de linker helft van het fietspad verder rijdt. Jacco: Jarno mag nu nog doorrijden, maar hij moet wel op de rechter helft van het fietspad blijven. Sven moet ook doorrijden, nu hindert hij Jarno. Mai-Lin: Jarno rijdt op de verkeerde helft van het fietspad. Bovendien mag hij nu niet meer doorrijden. Hij moet naast op achter Sven stoppen en wachten.
Antwoorden aangepast VVN schriftelijk Verkeersexamen 2014
6
Hoofdstuk 3. In de buitenwijk Vraag 3.1 Doen alle kinderen op de foto het goed? Ja Nee
Vraag 3.2 De kinderen fietsen breeduit een 30-km straat in. Welke zin is waar? De kinderen kunnen zo blijven fietsen. Dat mag in een 30-km straat. De kinderen moeten even aan de kant gaan voor de witte auto die tegemoet komt. Daarna mogen ze weer breeduit verder fietsen. In deze straat kun je altijd te maken krijgen met tegemoetkomers. De kinderen moeten dus op hun eigen weghelft blijven.
Antwoorden aangepast VVN schriftelijk Verkeersexamen 2014
7
Vraag 3.3 Laura wil linksaf. Niek wil rechtdoor. Wat is waar? Laura en Niek moeten allebei voor de stopstreep wachten. Als het licht groen wordt, mogen ze verder fietsen. Laura moet voor de stopstreep wachten. Niek mag doorfietsen. Niek mag doorfietsen. Als er geen verkeer aankomt, mag Laura ook doorfietsen. Vraag 3.4 Niek en Joanne komen bij een kruispunt. Welke zin is waar? Niek en Joanne moeten voorrang geven aan alle bestuurders. Maar ze mogen vóór de voetganger. Niek en Joanne moeten iedereen van links en van rechts voor laten gaan. Ook de voetganger. Niek en Joanne mogen hier eerst. Alleen de fietser van links moeten ze voor laat gaan, omdat die al op het kruispunt is. Vraag 3.5 Het groepje kinderen wil rechtsaf op het tweerichtingenfietspad. Drie kinderen praten over de foto. Wie heeft gelijk? Kruis aan. Dian: De kinderen staan goed. Niemand heeft last van ze, dus ze kunnen zo blijven staan. Lisa: De kinderen moeten meer naar rechts gaan staan. Nu hinderen ze achteropkomende fietsers die linksaf willen. Barak: De kinderen kunnen nu zo blijven staan. Als er fietsers tegemoetkomen, moeten ze even snel naar rechts gaan.
Antwoorden aangepast VVN schriftelijk Verkeersexamen 2014
8
Hoofdstuk 4. In de moderne wijk Vraag 4.1 Sven en Julia krijgen te maken met een auto van rechts. Mogen ze beiden voorgaan? Ja Nee
Vraag 4.2 De fietsers krijgen te maken met een vrachtauto die wordt uitgeladen. Wat moeten ze doen? Ze moeten rechts en ruim achter de vrachtauto stoppen en wachten tot hij wegrijdt. Ze moeten omkijken en achter elkaar gaan rijden. Als niemand ze achterop komt rijden, kunnen ze de vrachtauto inhalen. Ze kunnen gewoon zo doorfietsen en de vrachtauto inhalen. De weg is breed genoeg.
Antwoorden aangepast VVN schriftelijk Verkeersexamen 2014
9
Vraag 4.3 Stijn wil de straat inrijden. Welke zin is waar? Stijn moet afstappen en met de fiets aan de hand verder gaan lopen. Stijn mag doorfietsen. Als hij maar langzaam rijdt en rekening houdt met de voetgangers. Stijn moet afstappen, zijn fiets laten staan en verder gaan lopen.
Vraag 4.4 Laura en Inge willen rechtsaf. Wat moeten zij doen? Ze mogen hier naar rechts de straat inrijden. Het verkeersbord geldt alleen voor lijnbussen. Ze moeten oversteken en op het fietspad naar rechts rijden. Ze mogen hier helemaal niet naar rechts.
Antwoorden aangepast VVN schriftelijk Verkeersexamen 2014
10
Vraag 4.5 Niels wil linksaf. Stijn wil rechtdoor. Drie kinderen praten over de foto. Wie heeft gelijk? Kruis aan. Sarah: Niels kan zo prima voor de meisjes langs. Stijn is gestopt. Beide jongens doen het dus goed. Bob: Niels doet het fout, hij moet wachten. Stijn mag nu doorfietsen. Tarik: Niels en Stijn moeten allebei wachten tot de meisjes helemaal aan de overkant zijn. Als er niemand ander wil oversteken, kunnen ze daarna doorfietsen.
Antwoorden aangepast VVN schriftelijk Verkeersexamen 2014
11
Hoofdstuk 5. Kruispunten Vraag 5.1 De fietsers willen linksaf. Doen ze het hier beiden goed? Ja Nee
Vraag 5.2 De fietsers willen rechtdoor bij het kruispunt. Welke zin is waar? Als de fietsers rechtdoor willen, moeten ze verder rijden op het fietspad aan de linkerkant van de weg. De fietsers moeten aan de rechterkant op de rijbaan verder rijden als de fietsstrook ophoudt. De fietsers mogen hier zelf kiezen hoe ze verder rijden; ze mogen op het fietspad en op de rijbaan verder rijden. Vraag 5.3 Het verkeerslicht voor fietsers en het verkeerslicht voor auto’s zijn beide groen. Welke zin is waar? De fietsers mogen nu voorgaan, want de auto komt van links. De fietsers moeten de auto voor laten gaan, dat hebben ze gezien aan het verkeersbord onder het verkeerslicht. De fietsers mogen voorgaan, want nu geldt: rechtdoor op dezelfde weg gaat voor.
Antwoorden aangepast VVN schriftelijk Verkeersexamen 2014
12
Vraag 5.4 Thom wil linksaf bij het kruispunt. Hoe doet hij dat hier goed? Kruis het goede rijtje aan. Omkijken. Hand uitsteken. Naar de linkerkant van de weg voorsorteren. Bij het kruispunt naar links en rechts kijken. Voorrang geven aan bestuurders van links. Een kleine bocht naar links maken. Omkijken. Hand uitsteken. Rechts blijven. Bij het kruispunt naar links en rechts kijken. Voorrang geven aan bestuurders van rechts. Een ruime bocht naar links maken. Hand uitsteken. Omkijken. Voorsorteren naar het midden van de weg. Op het kruispunt naar links en rechts kijken. Voorrang geven aan bestuurders van rechts. Een ruime bocht naar links maken.
Antwoorden aangepast VVN schriftelijk Verkeersexamen 2014
13
Vraag 5.5 Mike wil bij het kruispunt linksaf. Fleur wil rechtdoor. Drie kinderen praten over de foto. Wie heeft gelijk? Kruis aan. Johan: Mike moet in het linker vak op het fietspad gaan rijden en mag dan meteen links afslaan. Fleur kan ook meteen doorrijden bij het verkeerslicht. Ze hebben beiden groen licht. Timo: Mike moet in het linker vak wachten tot zijn licht groen wordt. Fleur mag doorrijden, maar moet goed opletten of auto’s die afslaan haar wel voor laten gaan. Zoë: Mike moet stoppen. Fleur moet de afslaande auto’s voor laten gaan en mag dan doorrijden.
Antwoorden aangepast VVN schriftelijk Verkeersexamen 2014
14
Hoofdstuk 6. In het centrum Vraag 6.1 Nikki krijgt te maken met een auto van rechts. Moet zij voorrang geven aan de auto? Ja Nee
Vraag 6.2 Het groene voetgangerslicht begint te knipperen. Wat is nu het veiligst? Nikki en Zwaan moeten allebei doorlopen. Zwaan moet nu wachten. Nikki mag doorlopen. Zwaan moet wachten. Nikki moet in het midden van de weg stoppen en daar wachten tot het licht weer groen wordt.
Vraag 6.3 Vier kinderen gaan een straat in met een verkeersbord met onderborden. Welke zin is waar? Alle vier de kinderen mogen de straat in. Alleen de voetganger mag de straat in. Niemand mag deze straat in.
Antwoorden aangepast VVN schriftelijk Verkeersexamen 2014
15
Vraag 6.4 Zwaan en Fleur krijgen te maken met de zwarte auto. Welke zin is waar? Zwaan en Fleur moeten de auto voor laten gaan, want die komt van rechts. Zwaan mag voorgaan, Fleur moet de auto voor laten gaan. Zwaan en Fleur mogen beiden voorgaan, want de auto komt uit een uitrit.
Vraag 6.5 Twee fietsers rijden over een fietsstrook. Drie kinderen praten over de foto. Wie heeft gelijk? Kruis aan. Axel: De fietsers krijgen te maken met een auto die uit een parkeerplaats wegrijdt. Ze kunnen dus gewoon doorrijden. Roos: Als een auto wil wegrijden uit een parkeerplaats, moet daar met een wijde boog omheen rijden. Stefan: De fietsers moeten goed opletten of de bestuurder voor hen wacht. Als dat zo is, kunnen ze het beste achter elkaar de auto inhalen. Dan blijven ze in de fietsstrook.
Antwoorden aangepast VVN schriftelijk Verkeersexamen 2014
16
Hoofdstuk 7. Van alles wat over... grote voertuigen Vraag 7.1 De fietsers krijgen te maken met een vrachtauto. Moeten zij die vrachtauto voorrang geven? Ja Nee
Vraag 7.2 De fietsers krijgen te maken met een tractor die de bocht om komt. Wat kunnen de fietsers nu het beste doen? Ze kunnen zo blijven rijden, want ze rijden op hun eigen weghelft. Ze moeten afremmen en achter elkaar gaan. Ze moeten stoppen en voorrang geven aan de tractor.
Antwoorden aangepast VVN schriftelijk Verkeersexamen 2014
17
Vraag 7.3 De bus staat stil op de fietsstrook. Wat is waar? De kinderen moeten nu stoppen en wachten tot de bus weggereden is. De kinderen moeten achter elkaar de bus voorbijrijden als er geen verkeer achterop of tegemoet komt. De kinderen mogen de bus nu voorbijrijden. Tegemoetkomend en achteropkomend verkeer moet hen voor laten gaan.
Vraag 7.4 De kinderen willen oversteken op het zebrapad. Wat is waar? De kinderen kunnen gewoon oversteken op het zebrapad. Ze mogen toch voorgaan. De kinderen mogen oversteken als er geen verkeer van links komt. Ze moeten halverwege goed kijken of er geen verkeer van rechts komt. De kinderen moeten naar rechts lopen over stoep en dan voor de vrachtauto oversteken.
Antwoorden aangepast VVN schriftelijk Verkeersexamen 2014
18
Vraag 7.5 De bus wil rechtsaf. Hij rijdt langzaam. De fietsers willen rechtdoor. Drie kinderen praten over de tekening. Wie heeft gelijk? Kruis aan. Jeroen: De fietsers moeten omkijken en de bus aan de linkerkant voorbijrijden. Dan hebben ze geen last van elkaar. Ramon: De fietsers moeten rechts en ruim achter de bus blijven. Ze kunnen daarom het beste stoppen op de plek waar ze nu zijn. Femke: De kinderen moeten de bus nu rechts voorbijrijden. Daar is ruimte genoeg voor. Bovendien hebben ze dan geen last van tegemoetkomers.
Antwoorden aangepast VVN schriftelijk Verkeersexamen 2014
19