Antwoorden aangepast verkeersexamen 2013
Hoofdstuk 1. In het dorp Vraag 1.1 De fietsers krijgen te maken met een tractor van links. Moeten de fietsers voorrang geven? Ja X
Nee
Vraag 1.2 Milla en Rosan krijgen te maken met een auto die uit een uitrit komt rijden. Welke zin is waar? X
Milla en Rosan mogen beiden voorgaan. Milla mag voorgaan, Rosan moet de auto voor laten gaan. Milla en Rosan moeten de auto voor laten gaan.
Vraag 1.3 Milla wil de fietsers inhalen. Kan dat hier veilig? Ja. De weg is breed en in een dorp is weinig verkeer. Inhalen kan hier dus veilig. Ja. Milla moet wel even flink doortrappen en zo snel mogelijk weer naar rechts gaan. X
Nee. Milla kan niet zien of er verkeer van links komt. Inhalen voor een bocht is niet veilig.
1
Antwoorden aangepast verkeersexamen 2013
Vraag 1.4 Rosan komt bij een kruispunt. Voor het kruispunt staat een bord. Wat betekent het bord voor haar? Rosan moet hier voorrang krijgen van bestuurders van links en rechts. X
Rosan moet extra goed opletten, want dit is een lastig kruispunt. Rosan komt bij een kruispunt waar ze voor mag gaan.
Vraag 1.5 Joris wil rechts afslaan. Hij steekt zijn hand uit. Ook de auto wil afslaan. Drie kinderen praten over de foto. Wie heeft gelijk? Kruis aan. Lisa: Hand uitsteken hoeft hier niet. Dat moet alleen op een druk kruispunt. Dan zien anderen welke kant je uitgaat en kunnen ze rekening met je houden. Rens: Hand uitsteken moet altijd. Hier heeft niemand er iets aan dat Joris zijn hand uitsteekt. Maar… regels zijn er om je aan te houden. X
Bobby: Hand uitsteken moet altijd. De autobestuurder weet nu welke kant Joris opgaat. Hij weet ook dat hij daarna in de zijweg met Joris te maken krijgt.
2
Antwoorden aangepast verkeersexamen 2013
Hoofdstuk 2. Buiten de bebouwde kom Vraag 2.1 Bart wil rechtdoor. De auto wil afslaan. Moet Bart de auto voor laten gaan? Ja X
Nee
Vraag 2.2 Marije en Aniek komen bij een voorrangsweg. In het midden van de weg ligt een vluchtheuvel. Wat moeten Marije en Aniek doen als de rode vrachtauto voorbij is? Marije en Aniek kunnen dan meteen oversteken naar de vluchtheuvel. Daar kunnen ze wachten tot er niemand meer van rechts komt. X
Marije en Aniek moeten dan toch blijven wachten. Er staan namelijk nog fietsers op de vluchtheuvel, dus ze passen er niet bij. Marije en Aniek moeten nu vast bellen. De fietsers op de vluchtheuvel weten dan dat ze snel moeten oversteken om plaats te maken voor Marije en Aniek.
3
Antwoorden aangepast verkeersexamen 2013 Vraag 2.3 De fietsers steken de weg over. Kijk naar de tekens op het wegdek. Wat weten de fietsers nu? X
Op deze oversteekplaats voor fietsers moet je voorrang krijgen. Op deze oversteekplaats voor fietsers moet je voorrang geven aan bestuurders van rechts. Dit is een zebrapad. Je moet dus afstappen en lopend naar de overkant gaan. Je mag wel voorgaan.
Vraag 2.4 Drie kinderen fietsen naast elkaar op het (brom)fietspad. Er komt een fietser tegemoet rijden. Wat moeten de kinderen doen? De kinderen moeten nu even achter elkaar gaan rijden. De kinderen moeten op hun eigen helft blijven. Ze moeten dus dichter naast elkaar gaan fietsen. X
Een van de kinderen moet voor of achter de anderen gaan rijden. Met z’n drieën naast elkaar fietsen mag nooit.
4
Antwoorden aangepast verkeersexamen 2013
Vraag 2.5 De fietsers komen bij het dorp. Het fietspad houdt daar op. Drie kinderen praten over de foto. Wie heeft gelijk? Kruis aan. X
Ivan: De fietsers kunnen de zwarte auto het beste voor laten gaan. Als er geen auto meer achterop komt rijden, kunnen ze over de fietsstrook verder fietsen. Aisa: De fietsers mogen hier niet verder fietsen. Ze moeten omdraaien en teruggaan. Maaike: De fietsers kunnen gewoon doorrijden. De zwarte auto laat hen heus wel voorgaan.
5
Antwoorden aangepast verkeersexamen 2013
Hoofdstuk 3. In de buitenwijk Vraag 3.1 De kinderen willen rechtdoor verder fietsen. Mag dat? X
Ja Nee
Vraag 3.2 Je ziet een rotonde. Beyza krijgt te maken met een auto. Isa krijgt te maken met Jamie. Wat is waar? X
Isa moet voorrang geven en Beyza moet voorrang krijgen. Isa en Beyza moeten allebei voorrang geven. Isa en Beyza moeten allebei voorrang krijgen.
Vraag 3.3 De kinderen zijn alle vier op het fietspad. Er is geen stoep. Wat is waar? Alleen Jamie en Isa mogen op het fietspad, want zij hebben een fiets. Alleen Isa mag op het fietspad, want zij fietst. X
De kinderen mogen alle vier op het fietspad.
6
Antwoorden aangepast verkeersexamen 2013 Vraag 3.4 Madelon en Dirani racen op hun fiets door het erf. Wat is waar? In het erf mag je overal lopen, spelen en fietsen. Dus achter elkaar aan racen mag ook. X
In het erf moet iedereen stapvoets rijden. Racen op je fiets mag dus niet. In het erf mag alles, als je elkaar maar niet hindert.
Vraag 3.5 De jongens willen rennend bij het zebrapad oversteken. Drie kinderen praten over de foto. Wie heeft gelijk? Kruis aan. Janoek: Goed dat die jongen rennen. Dan kunnen ze nog gemakkelijk voor de auto en fietser langs. Die hoeven dan niet af te remmen. Aisha: De jongens moeten rustig gaan lopen. Ook dan kunnen ze nog gemakkelijk voor de auto en de fietser langs. X
Murat: Als de jongens rustiger gaan lopen, kunnen ze zien of de fietser en de auto voor hen afremmen. Dan pas kunnen ze veilig oversteken.
7
Antwoorden aangepast verkeersexamen 2013
Hoofdstuk 4. In de moderne wijk Vraag 4.1 Beyza en Jamie willen langs het tankstation. Wie doet het goed? Beyza X
Jamie
Vraag 4.2 Isa en Devlin krijgen te maken met een auto van rechts. Wat is waar? Isa en Devlin moeten de auto voor laten gaan. Isa en Devlin mogen voorgaan. X
Isa mag voorgaan. Devlin moet de auto voor laten gaan.
Vraag 4.3 Justin komt uit een uitrit. Hij krijgt te maken met een voetganger en een fietser. Wat is waar? X
Justin moet de voetganger en de fietser voor laten gaan. Justin mag voorgaan. Justin moet alleen de fietser voor laten gaan. De voetganger moet wachten.
8
Antwoorden aangepast verkeersexamen 2013
Vraag 4.4 De fietsers krijgen te maken met een auto die uit een parkeerplaats komt. Wat moeten de fietsers nu doen? Ze moeten stoppen en de auto voor laten gaan. X
Ze mogen voorgaan, maar moeten opletten of de autobestuurder wel voor hen stopt. Ze mogen voorgaan en moeten dus doorrijden, want die auto stopt wel.
Vraag 4.5 De kinderen spelen op een pleintje bij geparkeerde auto’s. Drie kinderen praten over de foto. Wie heeft gelijk? Kruis aan. Femke: De kinderen mogen daar niet spelen, omdat er een auto kan wegrijden. Joppe: Op zo’n pleintje mag je altijd spelen. Auto’s moeten kinderen daar voor laten gaan. X
Boaz: Als het rustig is, kunnen de kinderen daar spelen. Ze moeten goed op het verkeer letten en aan de kant gaan als er een auto aankomt of van een parkeerplaats wil wegrijden.
9
Antwoorden aangepast verkeersexamen 2013
Hoofdstuk 5. In het centrum Vraag 5.1 Drie kinderen gaan een straat in met een verkeersbord met onderborden. Mag je deze straat lopend en fietsend in gaan? X
Ja Nee
Vraag 5.2 De kinderen rijden een eenrichtingsstraat in. Kijk hoe ze fietsen. Wat is waar? De kinderen mogen zo breeduit de straat inrijden. Er mag toch niemand tegemoet komen rijden. X
De kinderen mogen anderen niet hinderen. Ze kunnen nu beter achter elkaar gaan rijden, dan kan de zwarte auto hen inhalen. De kinderen moeten even aan de kant gaan en afstappen en de auto voorbij laten gaan.
Vraag 5.3 Jivan is afgestapt om langs de hekken te gaan. Mag Jivan daarna weer verder fietsen? Ja, want die hekken staan er alleen om ervoor te zorgen dat fietsers hier niet te hard rijden. Ja, als hij maar langzaam fietst en de voetgangers niet hindert. X
Nee, Jivan moet op dit pad lopen met de fiets aan zijn hand.
10
Antwoorden aangepast verkeersexamen 2013
Vraag 5.4 Dirk wil rechtdoor. De auto wil rechtsaf. Dirk en de auto hebben allebei groen licht. Wat is waar? Dirk moet de auto voor laten gaan, want auto’s mogen altijd voorgaan bij verkeerslichten. X
Dirk mag voorgaan, want nu geldt de regel ‘rechtdoor op dezelfde weg gaat voor’. Dirk mag voorgaan, want de auto komt van links.
Vraag 5.5 Lisa rijdt op een fietspad in een drukke winkelstraat. Drie kinderen praten over de foto. Wie heeft gelijk? Kruis aan. X
Leon: In zo’n drukke straat moet je er rekening mee houden dat je last kunt krijgen van anderen. Je moet niet te snel rijden en goed opletten. Misha: Lisa rijdt op het fietspad. Daar mogen anderen niet komen. Ze kan dus gewoon doorfietsen. Ilse: Lisa moet flink bellen. Dan houdt iedereen wel rekening met haar en kan er niets gebeuren.
11
Antwoorden aangepast verkeersexamen 2013
Hoofdstuk 6. Bij kruispunten Vraag 6.1 Het fietsverkeerslicht en het voetgangerslicht zijn groen. Virginie gaat rechtsaf. Jivan gaat rechtdoor. Wie mag voorgaan? Virginie X
Jivan
Vraag 6.2 De jongens hebben haast. Ze rijden snel achter elkaar aan. Wat is waar? Snel rijden op je fiets mag altijd. Je moet dan wel achter elkaar gaan rijden. Hier kun je wel snel rijden, want er kan geen verkeer van links komen. X
Hier kan een fietser of bromfietser van links komen. Je kunt dus beter niet zo snel rijden.
12
Antwoorden aangepast verkeersexamen 2013 Vraag 6.3 Dirk rijdt op de fietsstrook. Wat is waar? Dirk moet hier altijd op de fietsstrook rijden. Ook als hij rechtsaf wil. X
Dirk moet nu rechtdoor gaan. Als hij rechtsaf wil, moet hij in het vak voor rechtsaf gaan rijden. Dirk mag zelf weten of hij op de fietsstrook blijft of in het vak met de pijl naar rechts gaat rijden. Op beide plaatsen mag hij rechtdoor of rechtsaf.
Vraag 6.4 De kinderen komen bij een kruispunt. Bhodi wil linksaf en Virginie wil rechtsaf. Wat is waar? X
Fietsers mogen hier linksaf en rechtsaf. Fietsers moeten hier naar rechts. Bhodi moet gaan lopen met de fiets aan de hand als hij linksaf wil. Fietsers moeten hier naar links.
13
Antwoorden aangepast verkeersexamen 2013 Vraag 6.5 In het opstelvak staan fietsers. Drie kinderen praten over de foto. Wie heeft gelijk? Kruis aan. Mira: Op dit drukke kruispunt is een opstelvak handig. Je kunt dan voor de auto’s wegrijden. Het maakt niet uit waar je in het vak gaat staan. X
Jonna: Dit opstelvak is handig. Je moet wel op de goede plek wachten. Wil je rechtsaf, dan wacht je rechts in het vak. Wil je rechtdoor? Dan wacht je hier in het midden of links. Marije: Dit opstelvak is handig als je hier linksaf wilt gaan.
14
Antwoorden aangepast verkeersexamen 2013
Hoofdstuk 7. Van alles wat over... voorrang Vraag 7.1 Rosa komt bij een kruispunt. Van rechts komt Rens. Moet zij Rens voor laten gaan? Ja X
Nee
Vraag 7.2 Donna komt uit een zandweg rijden. Wat is waar? Donna moet Rex en Remy voor laten gaan. X
Donna moet voorrang geven aan Rex, maar ze mag vóór Remy. Donna mag hier voorgaan.
Vraag 7.3 Nouran rijdt naar een kruispunt toe en blijft de voorrangsweg volgen. Hij krijgt te maken met een auto. Wat is waar? De auto mag voorgaan, want rechtdoor op dezelfde weg gaat voor. De auto mag voorgaan, want die komt van rechts. X
Nouran mag voorgaan, want hij rijdt op de voorrangsweg.
15
Antwoorden aangepast verkeersexamen 2013
Vraag 7.4 Richard rijdt naar een kruispunt toe. Hij komt langs een bord. Daaraan ziet hij dat hij voorrang moet geven aan bestuurders van links en rechts. Welk bord ziet hij? 1. X
2.
3.
Vraag 7.5 Roy fietst naar een kruispunt met een bord. Drie kinderen praten over de foto. Wie heeft gelijk? X
Gerry: Op dit kruispunt kun je niet goed zien of er iemand van links of rechts komt rijden. Daarom staat hier een stopbord. Roy moet stoppen en voorrang geven aan bestuurders van links en rechts. Liesbeth: Roy ziet dat Merel oversteekt. Hij weet nu dus dat er geen verkeer van links of rechts aankomt. Daarom hoeft hij nu niet te stoppen. Sal: Een stopbord geldt voor auto’s, omdat die snel naar een kruispunt toe rijden. Fietsers hoeven voor een stopbord niet te stoppen, behalve als ze dat zelf veiliger vinden.
16