15
HOE DE TIJD BONDGENOOT KAN WORDEN Samenvatting De korte duur van TGH is lange tijd een gezichtsbepalend kenmerk geweest. Nu aan het begin van de eenentwintigste eeuw kortdurende hulpverlening de norm lijkt te zijn geworden, is dat minder het geval. Het begrip kortdurend is relatief en het zou in verband met TGH misschien passender zijn om te spreken van beperkte dan van korte termijn (2.1). Motieven voor de korte(re) duur zijn gebaseerd op onderzoek naar effecten van zowel kortdurende als langdurige en niet-termijngebonden (open ended) hulpverlening én op theorie over probleemverandering en evenwichtsherstel (2.2). TGH kiest voor beperkte duur, maar minstens zo belangrijk is het bewuste gebruik van tijdslimieten, dat wil zeggen dat het hulpverleningstraject gebonden wordt aan een termijn. Werker en cliënt leggen vast hoeveel tijd ze zullen besteden c.q. hoeveel gesprekken ze zullen voeren alvorens de eindstreep te trekken. Opzet is dat de tijdslimiet gaat functioneren als stimulans (2.3). Korte duur en tijdslimiet worden bewust gehanteerd om de hulpverlening zo effectief mogelijk te doen zijn, maar ze ‘werken’ alleen als ook aan andere voorwaarden voldaan is. De tijd kan bondgenoot worden, maar dat stelt eisen aan de kwaliteit van systematische en responsieve communicatie, de helderheid van de doelen, een brede en systeemgerichte exploratie van de (probleem)situatie van de cliënt en aan de transparantie van het handelen van de werker (2.4). Voldoen aan deze eisen vraagt om professionele expertise; aan het eind van het hoofdstuk daarom de vraag of jonge, pas beginnende werkers wel met het TGH-model uit de voeten kunnen (2.5).
2.1 Hoelang is kortdurend? – 17 2.2 Motieven voor beperkte duur – 19 2.2.1 Probleemverandering – 20 2.2.2 Evenwichtsherstel – 21
N. Jagt, L. Jagt, Taakgerichte hulpverlening in sociaal werk, DOI 10.1007/978-90-368-0902-3_2, © 2015 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV
2
2.3 De tijdslimiet als stimulans – 22 2.4 Voorwaarden waaronder de tijd bondgenoot is – 23 2.4.1 Responsieve en systematische communicatie – 23 2.4.2 Heldere doelen, beperkt en haalbaar – 24 2.4.3 Systeembril bij exploratie en taakselectie – 24 2.4.4 Transparantie – 27
2.5 Voer voor beginnende werkers? – 28
2.1 • Hoelang is kortdurend?
17
2.1 Hoelang is kortdurend?
Het maximum aantal gesprekken binnen TGH is twaalf, binnen een periode van drie maanden. Het maximum is echter niet het optimum: minder kan meer zijn. Toch is het ook weer niet een kwestie van hoe minder hoe beter. Reid (1998a) constateert een sterke toename van het aantal kortdurende behandelingsmodellen, waarbij economische factoren een steeds grotere rol gaan spelen (limieten aan vergoedingen). Hij vraagt zich af hoever kortetermijnhulp ingekort kan worden om nog effectief of zelfs nog hulpverlening te zijn. Hulpverleners staan onder druk om steeds korter durende modellen te ontwikkelen ofwel steeds grotere wonderen te verrichten. Het lijkt erop of naast zero tolerance ook zero help het streven is. Reid noemt het ironisch dat voorstanders van kortdurende behandeling langzamerhand beginnen te klinken als verdedigers van de langetermijnbehandeling door erop te wijzen dat het tijd kost om een relatie op te bouwen, een redelijke taxatie te maken en samen met de cliënt een interventieplan op te stellen en uit te voeren. Snellen (2014) signaleert eenzelfde knelpunt. De aanpak van een probleem op zichzelf (van slapeloosheid tot frequente ruzies) kan men misschien taxeren op vijf gesprekken, maar behalve met de probleeminhoudelijke kant moet men ook rekening houden met de interactionele kant: de opbouw van een samenwerkingsrelatie tussen werker en cliënt en ontwikkeling in de persoon van de cliënt. De interactionele kant zal bijvoorbeeld meer tijd en aandacht vragen bij onvrijwillige hulpverlening of in situaties waarin de cliënt sterk externaliseert (alles buiten zichzelf legt). Problemen wortelen deels in de situatie, deels in de cliënt zelf en in de wisselwerking tussen cliënt en situatie. Daarbij hebben problemen een buiten- en een binnenkant: wat feitelijk gebeurt, geef ik een betekenis: ik denk, voel en vind er iets over, waardoor ik er zus en zo op reageer. Psychosociale hulpverlening gaat nooit om het oplossen van het probleem buiten de persoon om en dat heeft gevolgen voor de duur van het contact. Cliënt-situatiegerichtheid van TGH Bij de cliënt-situatiegerichte hulpverlening die TGH beoogt, richt de werker zich niet op het probleem sec. Zij richt zich op wat ‘mis’ gaat bij de cliënt, in zijn situatie en in de onderlinge beïnvloeding van cliënt en situatie. Dat doet zij op onderzoekende wijze en voor zover mogelijk in samenwerking met de cliënt. Die kan zijn probleem niet inleveren als een kapotte computer bij de helpdesk, maar neemt op verzoek van de ICT’er van de helpdesk samen met deze plaats achter beeldscherm en toetsenbord. De helpdeskmedewerker legt uit waarom de aanwezigheid van de cliënt niet alleen gewenst maar noodzakelijk is. De cliënt kan op deze manier niet alleen laten zien wat er mis is, maar ook wat hij zelf in huis heeft om te komen tot de door hem gewenste verbetering. Straks thuis kan hij dan zelf eenvoudige storingen verhelpen of voorkomen. Elke vergelijking gaat mank, ook deze. Waar het om gaat is dat een psychosociaal probleem niet kan worden aangepakt buiten de cliënt om, aangezien het tot op zekere hoogte met diens persoon verweven is; hij heeft er een kleiner of groter aandeel in. Zelfs als cliënt komt met een inderdaad zeer ingewikkelde brief van een instantie en daarvan volledig van slag is (hij begrijpt eruit dat de thuiszorg voortaan een astronomisch hoge eigen bijdrage gaat vragen), zit er behalve bij de afzender ook een aandeel bij de cliënt. Die is bijvoorbeeld niet assertief genoeg om zelf heldere informatie te vragen aan de thuiszorginstelling.
Uitgangspunt van TGH is dat de cliënt zelf de probleemeigenaar blijft en zover mogelijk zelf, waar nodig met daadwerkelijke en morele steun van de werker, taken op zich neemt om tot probleemverlichting te komen. In het ene geval zal het makkelijker zijn om zover te komen dan in
2
18
2
Hoofdstuk 2 • HOE DE TIJD BONDGENOOT KAN WORDEN
het andere, en dat hangt lang niet altijd samen met de complexiteit van het probleem-op-zich. Het gaat om de complexiteit van het probleem in relatie tot de motivatie, strengths en competenties van de cliënt – de klassieke term hiervoor is workability (Perlman, 1979) – en de in de bredere context beschikbare hulpbronnen. Is het probleem vooral gelokaliseerd in de situatie of heeft de cliënt als persoon er een flink aandeel in? Van belang is ook de vraag of werker en cliënt het samen afkunnen, of dat er nog andere personen of instanties uit de omgeving bij betrokken zijn of moeten worden. De probleemspecificatie zal – mede in het perspectief van de strengths bij cliënt en omgeving – aanknopingspunten bieden om in te schatten hoeveel tijd nodig is voor het uitvoeren van de hoofdtaak. Lukt het om in één gesprek van exploratie tot contractering te komen en is de taak relatief eenvoudig, dan kan gedacht worden aan een totaal van drie tot zes gesprekken. Kosten exploratie en contractering zeker twee gesprekken, dan moeten we denken aan ‘langer durende kortdurende hulpverlening’ (zoiets als de ‘oudere jongere’ van Van Kooten en De Bie), variërend van zes tot twaalf gesprekken. In de geschiedenis van het professionele maatschappelijk werk wisselen de ideeën over kort- en langdurend met de tijd. In de jaren zestig van de vorige eeuw voelden veel werkers zich aangetrokken tot de ideeën van de humanistische psycholoog Carl Rogers, die een manier bood om groeibelemmeringen bij een mens te deblokkeren. Het kostte wel veel tijd, maar de resultaten leken op het eerste gezicht veelbelovend. Naar tijd werd in het algemeen niet gekeken (Kal, 1987); dat gold ook voor vormen van casework die zich door de psychoanalyse lieten inspireren. Hoewel er zeker cliënten waren die van deze op therapie lijkende hulpverleningsvormen graag gebruikmaakten, sloten ze niet goed aan bij het merendeel van de cliënten, omdat immateriële problematiek onvoldoende aandacht kreeg en omdat een te sterk beroep werd gedaan op introspectie. Toen TGH in de jaren zeventig van de vorige eeuw in de Verenigde Staten en later in Nederland werd geïntroduceerd, was het pleidooi voor kortdurende hulpverlening een volstrekt nieuw en zelfs tegendraads geluid. Dat wil overigens niet zeggen dat toentertijd naast langdurige – soms zich voortslepende – contacten feitelijk niet ook veel kortdurende contacten voorkwamen. Jaarverslagen van bijvoorbeeld algemeen maatschappelijk werk getuigen daarvan; en ook bedrijfsmaatschappelijk werk, medisch maatschappelijk werk en schoolmaatschappelijk werk – om maar een paar voorbeelden te noemen – blijven vaak (ruim) binnen de twaalf gesprekken. De norm was echter, dat herinneren wij ons ook uit onze eigen opleiding tot maatschappelijk werker in de jaren zeventig en begin tachtig, langdurige procesmatige hulpverlening. Wat korter was, móest wel symptoombestrijding zijn. Min of meer verdoezeld werd dat langdurig bedoelde contacten dikwijls kort uitvielen, eenvoudig omdat de cliënt wegbleef. De introductie van het taakgericht werken door Reid en Epstein sprak tal van praktijkwerkers mede aan omdat bevestigd werd dat korter niet per se minder is. Feit is dat twintig jaar na de introductie van TGH (let wel: we zeggen niet door de introductie van TGH) kortdurende hulpverlening de norm geworden is, soms wel maar dikwijls ook niet op basis van theoretische en empirische onderbouwing. Een TGH-traject van zes gesprekken zal vermoedelijk nog net tot kortdurende hulpverlening gerekend worden, maar bij twaalf is die grens ruim gepasseerd. Gezien de geconstateerde verschuivingen kan TGH niet meer onbekommerd, zoals dertig jaar geleden, kortdurend genoemd worden. Als we die aanduiding nog gebruiken, bedoelen we relatief kortdurend en ook zullen we spreken van hulpverlening met beperkte termijn. Toch blijft zonder meer staan dat binnen TGH zeer systematisch wordt omgegaan met de factor tijd en dat een TGH-traject nadrukkelijk termijngebonden is. In 7 par. 2.3 komen we terug op de tijdslimiet als stimulans, maar eerst gaan we nog wat nader in op motieven voor de korte of liever beperkte duur.
2.2 • Motieven voor beperkte duur
19
2.2 Motieven voor beperkte duur
Bezuinigingen zijn vaak een (verkapt) argument om de duur van iets te beperken, denk bijvoorbeeld aan studieduurverkorting. Het bezuinigingsargument staat niet voorop bij de keuze voor kort(er)durende hulpverlening van TGH, alhoewel beheersen van het kostenaspect van hulpverlening natuurlijk niet onbelangrijk is. Efficiënt omspringen met tijd, geld en middelen is altijd nodig. In de Verenigde Staten verscheen in 1969 een verslag over een vier jaar durend onderzoek dat de resultaten van kortdurende hulpverlening vergeleek met die van langdurige (Reid & Shyne, 1969). Gezinnen die cliënt waren van een grote hulpverleningsinstelling konden kiezen uit twee typen interventie: experimentele korte hulpverlening van acht contacten (Planned Short Term Treatment, PSTT) of de gebruikelijke langer durende hulpverlening die zich tot over achttien maanden kon uitstrekken. Tot verrassing van iedereen lieten de cliënten van de kortetermijngroep meer verbetering zien dan de cliënten die langdurig hulp kregen. De laatste hadden zelfs de neiging te verslechteren. De hypothese van de onderzoekers was dat hier de wet van de afnemende meeropbrengst een rol speelde. Wanneer hulp wordt voortgezet na een bepaald punt, kunnen cliënten het vertrouwen verliezen in hun eigen mogelijkheden om wat aan hun situatie te doen en op die manier afhankelijk worden van de werker of diens instelling (Coulshed, 1992). Het klassieke onderzoek van Reid en Shyne vormde de aanzet voor Reid en Epstein om de korte duur en termijngebondenheid van TGH verder uit te werken. Wie bij voorbaat aanneemt dat kortdurende hulpverlening minder te bieden heeft dan langdurige, wordt door Reid en Epstein (1977, 83 e.v.) krachtig tegengesproken. Ze onderbouwen hun visie met de resultaten van empirisch onderzoek. Ten eerste is er bij een langlopend contact meer kans op negatieve effecten, zoals: 55 Teruglopende motivatie; de grootste druk is van de ketel, waarom dan nog veel energie investeren? 55 Problemen van overdracht en tegenoverdracht; cliënt en werker ‘herhalen’ in de hulpverleningsrelatie op onproductieve wijze patronen uit betekenisvolle vroegere relaties, bijvoorbeeld de ouder-kindrelatie. 55 Afhankelijkheid van de cliënt; deze gaat min of meer rekenen op de steun van de hulpverlener, waardoor de drijfveer om op eigen benen te staan afneemt. In de tweede plaats vertonen cliënten na een kort hulpverleningstraject gemiddeld evenveel duurzame verbetering als na een langer durend traject. Houdt dit alles nu in dat een langer durend hulpverleningscontact onwenselijk is? In zijn algemeenheid is dat niet zo. Zo zullen bijvoorbeeld begeleidingscontacten binnen de jeugdzorg dikwijls noodzakelijkerwijs van lange duur zijn en kunnen bijvoorbeeld licht verstandelijk gehandicapten of probleemgezinnen jarenlang zorg nodig hebben. In zulke gevallen kan geen sprake zijn van een aaneengesloten TGH-traject. Wel kunnen binnen langer durende begeleidingscontacten één of meer intensieve TGH-trajecten worden ingelast met het oog op een specifiek en begrensd probleem. Doel en Marsh (1995) gebruiken de metafoor van het gaskomfoor: de pannen staan op een laag pitje maar worden af ten toe tijdelijk verplaatst naar een grotere brander. Tijdelijk, dat wil zeggen: gedurende een overzienbare en afgebakende periode binnen een hulpverleningsrelatie van langere duur. Ook als vooraf duidelijk wordt dat hulpverlening langer zal moeten duren, is er sterke voorkeur voor het werken met een serie kortetermijnovereenkomsten.
2
20
Hoofdstuk 2 • HOE DE TIJD BONDGENOOT KAN WORDEN
2.2.1 Probleemverandering
2
Een voornaam motief om te kiezen voor kortdurende hulpverlening ontlenen Reid en Epstein aan de theorie van de probleemverandering. Basis daarvan is de gedachte dat elk mens streeft naar een heel persoonlijk evenwicht. Wanneer er sprake is van lichamelijk, sociaal en psychisch evenwicht, wil dat niet zeggen dat er sprake is van een probleemloze toestand. Mensen kunnen een evenwicht bereiken op basis van een al lang bestaande probleemtoestand (bijvoorbeeld een veel te kleine woning, een minimaal zelfvertrouwen), maar dat evenwicht kan door een nieuw en bijkomend probleem (een lekkend dak, een te zware klus op het werk) worden verstoord. Evenwicht kan opnieuw ontstaan als het acute probleem verholpen is (het lekkende dak is gerepareerd, de zware opgave doorgeschoven naar een collega of er is tijdelijk ego-steun ontleend aan een goede vriend), dus niet pas als de woningnood is opgelost of het zelfvertrouwen fundamenteel versterkt. Wanneer een evenwicht verstoord is, gaan veranderingskrachten optreden (ook wel genoemd homeostatische krachten; homeostasis = evenwicht). Dat kan zowel gebeuren bij het individu als in zijn omgevingsveld. Een toestand die als ondraaglijk wordt beleefd, is niet lang vol te houden. Vandaar dat allerlei sluimerende krachten worden aangesproken om de scherpe kantjes van het probleem te halen. De veranderingskrachten werken in de richting van probleemverandering, waarbij de drang tot verandering verdwijnt als die haar doel – een redelijke mate van evenwicht – heeft bereikt. Dat evenwicht kan liggen op hetzelfde niveau als voorheen, maar ook op een hoger of lager niveau. Het zelfvertrouwen bijvoorbeeld kan gelijk blijven, nog verder afnemen of groeien. Uit onderzoek blijkt (Reid & Epstein, 1977, 83 e.v.) dat problemen in een periode van ongeveer drie maanden na hun optreden meestal spontaan veranderen, waarmee niets gezegd is over de richting van de verandering en het niveau van het evenwicht dat wordt bereikt. De taakgerichte hulpverlener zal proberen aan te knopen bij de veranderingskrachten die als het ware de kop opsteken wanneer de cliënt een probleem ervaart en – met inzet van haar professionele expertise – die krachten activeren, stimuleren en ze helpen sturen in de gewenste richting. De auteur Helen Harris Perlman, die door haar publicaties grote invloed had op het Nederlandse maatschappelijk werk en ook bij het onderzoek van Reid en Shyne betrokken was, onderscheidt verschillende niveaus van problemen (Perlman, 1979, 51): a) het fundamentele probleem; b) het causale probleem; c) het acute probleem; d) het probleem dat moet worden aangepakt. Het is hier niet de plaats deze niveaus verder uit te werken; ook willen we ingewikkelde discussies over de verschillende probleemniveaus vermijden. Duidelijk zal echter zijn dat TGH zich vooral richt op de niveaus c) en d), waarbij via niveau d) op niveau c) verlichting kan worden bereikt. Ook kan de weg via niveau b) lopen naar niveau c), maar het is lang niet altijd mogelijk of noodzakelijk om iets aan het causale probleem te doen. Fundamentele problemen (een persoonlijkheidsstoornis; inkomensongelijkheid) liggen vaak buiten bereik van wat cliënt en werker samen via taken kunnen aanpakken. Daarnaast is mikken op verandering van het fundamentele probleem minder zinvol, omdat te voorspellen valt dat bij verlichting van het acute probleem het evenwicht van de cliënt zozeer hersteld zal zijn dat zijn belangstelling voor verdere verandering sterk vermindert. Vlak na het begin van de probleemoplossende activiteit is er een sterke veranderingscurve, gevolgd door een daling na ten hoogste enkele maanden. In sommige gevallen kan de
2.2 • Motieven voor beperkte duur
21
gerichtheid op verandering lange tijd worden vastgehouden, maar meestal is dat niet het geval. Dat is een van de redenen waarom cliënten vaak een in principe als langdurig bedoeld traject voortijdig afbreken, terwijl het volgens de hulpverlener ‘net zo lekker liep’. Wanneer de cliënt wegblijft, hoeft dat dus niet te zeggen dat de aanpak niet deugde; het kan zijn dat de cliënt (voorlopig) weer verder kan. Voortijdige beëindiging kan het gevolg zijn van natuurlijke processen, waardoor gevoelens van onbehagen worden verzacht en de motivatie tot veranderen afneemt. 2.2.2 Evenwichtsherstel
Wanneer iemand uit balans is, kan hij op verschillende manieren streven naar herstel van evenwicht. We geven een voorbeeld aan de hand van de theorie van de cognitieve dissonantie van Festinger (1957). Cognitieve dissonantie is een toestand van innerlijke spanning ten gevolge van twee als tegenstrijdig ervaren bewustzijnsinhouden. Een overtuiging kan haaks staan op een emotie of affect. De overtuiging houdt bijvoorbeeld in dat jaloezie in een goede relatie absoluut niet mag bestaan – omdat het bezitterig is om jaloers te zijn – maar de emotie is onmiskenbaar: felle jaloezie. Mensen kunnen niet gemakkelijk met zo’n dissonantie leven, het wringt, ze zoeken evenwichtsherstel. Daartoe staan verschillende wegen open. Ze kunnen bijvoorbeeld hun overtuiging veranderen; ze kunnen proberen de situatie te veranderen die jaloezie opwekt; ze kunnen proberen de kwestie uit hun bewustzijn te verdringen. Er zijn meer reacties mogelijk; het gaat er slechts om een voorbeeld te geven van de activiteit van veranderingskrachten. De ene manier van probleemverandering zal op langere termijn gunstiger uitpakken en ‘gezonder’ zijn dan de andere. Hulpverlening kan aanknopen bij bestaande veranderingskrachten of ze activeren en ze vervolgens helpen leiden in de richting van een voor de cliënt en diens omgeving zo groot en zo gunstig mogelijke probleemverlichting. De drang tot handelen kan gericht worden op veranderingen in de situatie, maar ook op veranderingen in of bij de persoon die ‘probleemdrager’ is. We beperken ons tot een sterk vereenvoudigd voorbeeld: Casus
Een meisje, Berteke, voelt zich ongelukkig met haar rode haren, waarmee ze op school continu wordt geplaagd. 55 Situatie wijzigen (buitenkant): haar verven, hoofddoekje of pruik dragen. 55 Overtuiging persoon wijzigen (binnenkant): positief leren waarderen van de eigen haarkleur.
Er zijn in verband met Berteke natuurlijk veel meer mogelijkheden te bedenken. Op het niveau van de persoon kan gewerkt worden aan communicatieve vaardigheden en een grotere assertiviteit. Op het niveau van de situatie kan toegewerkt worden naar veranderingen in een bredere context of groter systeem; bijvoorbeeld via het inschakelen van de leerkracht die de klas van Berteke anders leert omgaan met diversiteit. Op de mogelijkheden om te interveniëren op verschillende niveaus, komen we nog terug in 7 par. 2.4. De taakgerichte hulpverlener is erop uit veranderingskrachten te benutten en in samenwerking met de cliënt hun sterkte en richting te beïnvloeden. Daarbij wordt zorgvuldig overwogen wat op afzienbare termijn haalbaar is en wat op lange termijn het beste perspectief biedt.
2
22
Hoofdstuk 2 • HOE DE TIJD BONDGENOOT KAN WORDEN
2.3 De tijdslimiet als stimulans
2
Behalve (relatief) kortdurend is TGH termijngebonden. Misschien is het niet direct duidelijk, maar het tweede begrip voegt wel degelijk iets toe. Het maakt verschil of men afspreekt een korte vergadering te houden of dat men vooraf vaststelt te zullen vergaderen van 10.00 tot 11.00 uur (en zich dan ook aan die afspraak houdt). Werker en cliënt leggen zich beiden vast op de beperkte duur van het hulpverleningscontract. Ze nemen niet ongelimiteerd de tijd, maar in bijvoorbeeld vijf, acht of tien gesprekken (en vooral in de tijd tussen die gesprekken wanneer het om de taakuitvoering gaat) moet ‘het gebeuren’. ‘Het’ staat natuurlijk voor de hoofdtaak ofwel voor het toewerken naar het overeengekomen doel. Bij het contracteren wordt het aantal contacten inclusief een einddatum vastgelegd. Een kleine speling in het aantal contacten werd aanvankelijk afgewezen, maar dat is op grond van werkervaringen bijgesteld: een iets flexibeler tijdsbegrenzing bleek beter te voldoen (Reid, 1998b). Waar werker en cliënt bijvoorbeeld acht gesprekken overeenkomen, is ‘inbegrepen’ dat het er ook zeven of negen mogen zijn. Het stellen van een tijdslimiet is onderdeel van het TGH-model door de duidelijke voordelen ervan: 55 Voor de meeste cliënten sluit een hulpverleningstraject dat zich uitstrekt over een periode van één tot drie maanden, met een aantal contacten tussen drie en twaalf, goed aan bij hun natuurlijke spanningsboog. 55 Het dwingt tot geconcentreerd werken aan een bereikbaar doel. Het doel is zo gesteld dat het haalbaar is, maar om het te bereiken is optimale inzet nodig. Het is gemakkelijker die inzet op te brengen in de wetenschap dat het gaat om een periode die te overzien valt. Het leidt tot beter gebruik van de beschikbare tijd. Wanneer je doel ver (en vaag) is, kun je je permitteren zaken voor je uit te schuiven of te blijven dralen. De tijdslimiet maakt het een kwestie van: het moet er nú van komen. 55 Prestaties nemen toe naarmate het einde nadert. Dit geldt in het bijzonder op het overzienbare traject. Van het als bereikbaar beleefde einddoel gaat een sterk motiverende kracht uit, zeker nu er gezamenlijk naartoe wordt gewerkt. Vergelijk het met het klimmen naar een bergtop. Je bent al flink moe geworden en zou geneigd zijn het op te geven, maar je ziet de top nu vlak boven je… stoppen is er niet meer bij, dus éven doorzetten. Bovendien is er een metgezel. Het lijkt alsof je afgenomen energie door de magneetwerking van het einddoel en door het partnerschap met de ander net het broodnodige zetje krijgt. Iets soortgelijks doet zich voor wanneer de datum van het tentamen nadert of de deadline aanbreekt voor het inleveren van een werkstuk. Let wel: het gaat hier om een voor de persoon in kwestie bereikbaar, (relatief) aantrekkelijk en in het zicht gekomen einddoel. De flow van het er nog even voor gaan en als het ware boven de eigen krachten uitstijgen, doet zich niet voor wanneer het einddoel te veraf ligt. Een einddoel op te grote afstand motiveert niet meer. Integendeel. Dat het werken met tijdslimieten, mits die niet te ruim of te krap bemeten zijn, bevorderlijk is voor inzet en creativiteit, kan vrijwel iedereen uit de ervaring van alledag beamen; TGH maakt van deze waarheid als een koe op systematische wijze gebruik. Het vaststellen van een einddatum beschermt tegen de nadelen van een niet aan termijn gebonden hulpverleningstraject, waarbij werker en cliënt zich gemakkelijk ongestraft kunnen veroorloven zijwegen te bewandelen, spelletjes te spelen, dingen voor zich uit te schuiven. Termijngebonden hulpverlening vraagt om een andere instelling en is beslist niet hetzelfde als langer durende hulpverlening maar dan korter. Termijngebonden hulpverlening bindt zich aan duidelijke grenzen, waarop de
2.4 • Voorwaarden waaronder de tijd bondgenoot is
23
betrokken partijen zich van meet af aan moeten instellen. Het is de verantwoordelijkheid van de werker om de cliënt bij voortduring te bepalen bij die constructief bedoelde begrenzingen. Dit onder meer door te zoeken naar een optimaal evenwicht tussen systematische en responsieve communicatie. Daarover gaat het onder meer in de volgende paragraaf. 2.4 Voorwaarden waaronder de tijd bondgenoot is
Domweg beperken van de tijdsinvestering en stellen van tijdslimieten bewerkstelligt natuurlijk niet dat de tijd bondgenoot wordt in een hulpverleningstraject. Die vlieger gaat alleen op als deze kenmerken van TGH voortdurend verbonden worden met andere kenmerken van de methodiek. Dit geldt in brede zin, maar van wezenlijk belang is dat: 55 er evenwicht bestaat tussen responsieve en systematische communicatie; 55 de doelen helder zijn, beperkt, haalbaar en gedragen worden door werker en cliënt; 55 de ‘systeembril’ wordt benut bij de exploratie en het ontwikkelen van taken; 55 wat de werker doet en laat in hoge mate transparant is voor de cliënt, evenals wat er van hemzelf verwacht wordt. De genoemde punten worden hieronder achtereenvolgens besproken, maar ze hangen zeer nauw samen en grijpen in elkaar. 2.4.1 Responsieve en systematische communicatie
Responsieve communicatie van de werker sluit aan bij wat de cliënt tot uitdrukking brengt over wat hem bezig houdt. Het staat voor empathisch reageren op de cliënt, voor het zich verplaatsen in zijn leefwereld en dat (waarneembaar) aan hem ‘teruggeven’. Systematische communicatie staat voor alle uitingen van de werker die gericht zijn op een doelmatig verloop van het hulpverleningsproces, dat zich beperkt tot het aanpakken van een door de cliënt erkend, specifiek probleem. Beide soorten communicatie hebben hun plaats binnen TGH, maar er is sprake van een delicaat evenwicht. In algemene zin geldt dat TGH groot belang hecht aan systematische communicatie. Systematische communicatie moet optimale kansen scheppen voor een weloverwogen doelbepaling en voor gericht toewerken naar het overeengekomen doel in de daarvoor uitgetrokken periode. Om- en zijwegen moeten zo veel mogelijk vermeden worden en het is de werker die ‘de weg waarlangs’ bewaakt. Toch is het dezelfde werker die responsief reageert als de cliënt zich (gevoelsmatig) uit over zijn probleem en later verslag uitbrengt van zijn wederwaardigheden bij de uitvoering van taken. Zonder responsieve communicatie is (taakgerichte) hulpverlening ondenkbaar. Reid (1982, 107) zegt dat de kernvoorwaarden voor een optimale hulpverleningsrelatie (empathie, warmte, acceptance) passen in het TGH-model, maar in beperkter mate ruimte krijgen dan in minder gestructureerde hulpverleningsmodellen. Met andere woorden: aan de responsiviteit worden grenzen gesteld door de doelgerichtheid of systematiek. Ook nadat met de cliënt, een alleenstaande vader, is afgesproken te werken aan een welomschreven opvoedingsprobleem, kan deze op een bepaald moment problemen op zijn werk ter sprake brengen. Als de werker daarvoor belangstelling toont maar na korte tijd het gesprek terugbrengt op de overeengekomen taak, is de communicatie betrekkelijk systematisch. Dat geldt ook wanneer alleen op het nieuwe verhaal wordt ingegaan voor zover het nieuw licht
2
24
2
Hoofdstuk 2 • HOE DE TIJD BONDGENOOT KAN WORDEN
werpt op de overeengekomen taak. De communicatie is zeer systematisch als de werker zich strikt aan het afgesproken onderwerp houdt. Uit het voorbeeld in de vorige zin blijkt al dat het geen kwestie is van ‘hoe systematischer hoe beter’. Bij strikt systematische communicatie staat het probleem centraal, maar raakt de cliënt uit zicht. Bij overwegend responsieve communicatie staat de persoon centraal, maar raakt het doel op de achtergrond. Het ene is even kwalijk als het andere. Een werker die heel systematisch doorgaat met budgetteringsvraagstukken, terwijl de cliënt totaal van streek is omdat haar man ontslagen dreigt te worden, laat haar cliënt in de steek. Een hulpverlener die volgens afspraak zou werken aan nijpende huisvestingsproblematiek, maar de cliënt eindeloos gelegenheid geeft tot ventileren over ruzies met huisgenoten, doet dat net zo goed. Het aanpakken van een in omvang beperkt probleem kan de ‘strategische route’ zijn naar verlichting van andere, ermee samenhangende problemen. Het is belangrijk dat de empathisch ingestelde werker in dit werkprincipe van TGH gelooft, anders bestaat de kans dat zij niet kan nalaten zeer responsief te reageren als de cliënt weer nieuwe of andere kwesties ‘naar binnen rijdt’. Wanneer responsieve communicatie (te) sterk de overhand heeft, is de doelgerichtheid weg en dreigt een teveel aan nabijheid. Heeft systematische communicatie (te) sterk de overhand, dan leidt dat tot technische en formele procedures in een sfeer van afstandelijkheid. De vraag is steeds: hoeveel respons en hoeveel systematiek, hoeveel nabijheid en hoeveel afstand, heeft deze cliënt nodig om zijn taak aan te kunnen? Taakvoorbereiding is nooit een puur technisch proces: zowel het cognitieve als het affectieve krijgen aandacht – in de mate die deze cliënt nodig heeft. Vuistregel is dat het responsieve in dienst moet staan van het systematische. Snellen (2014) zegt iets soortgelijks wanneer hij onderscheid maakt tussen interactionele en probleeminhoudelijke interventies en deze voortdurend op elkaar wil betrekken. 2.4.2 Heldere doelen, beperkt en haalbaar
Het ene vloeit uit het andere voort: als de doelen van het TGH-contact niet helder zijn en niet door werker en cliënt gedragen worden, is systematische communicatie niet mogelijk. Dat betekent meer ‘zwalken’ en dus meer moeite om in de ervoor gereserveerde tijd iets rond te krijgen. Aangezien we niet in een ideale wereld leven, zal de helderheid van de doelen nooit honderd percent zijn en ook kan er verschil zijn in de mate waarin cliënt en werker achter de doelen staan (soms is de cliënt voornamelijk extern gemotiveerd om eraan mee te werken). Maar als werker en cliënt met elkaar in zee gaan, betekent dat dat er een basale motivational congruence is. Dat is immers voorwaarde om tot een TGH-samenwerkingsovereenkomst te komen. Van motivational congruence is sprake als er een behoorlijke mate van overlap zit tussen wat werker en cliënt elk voor zich willen bereiken – en daarover ook duidelijke uitspraken zijn gedaan, waarop ‘systematisch’ kan worden teruggegrepen. Wil de tijd binnen het TGH-traject echt bondgenoot kunnen zijn, dan is het wezenlijk dat gekozen is voor beperkte doelen, concreet en specifiek, die de potentie hebben in de situatie en bij de cliënt een positieve kettingreactie in gang te zetten. Te breed geformuleerde doelen of doelen die niet bereikbaar zijn via taakuitvoering door werker en cliënt, staan op voet van oorlog met de termijnbeperking. 2.4.3 Systeembril bij exploratie en taakselectie
Aan het einde van de 20e eeuw is de taakgerichte benadering uitgewerkt voor verschillende systemen: individuen, paren, gezinnen, groepen, organisaties en buurtwerk (Reid, 1985, 1995;
http://www.springer.com/978-90-368-0901-6