HET WATERKWALITEITSBELEID IN HET IJZERBEKKEN
K. MUYLLE VMM Afdeling Kwaliteitsbeheer Verantwoordelijke AWP 2-IJzer, Leie en Polders & Gentse Kanalen
THE GENERAL WATERTREATMENT PROGRAM IN THE BASIN OF THE YSER The basin of the IJzer is one of the ten basins in which the hydrografic system in Flanders is divided in. A good quality of the water of this stream is very important because it is used to make drinking-water. This article describes the quality of the surface water and the part of every target group (house-keepings, industry and agriculture) in the total pollution. This description, the proposals and scenarios for the possible solutions are the subject of the General Watertreatment Programs (AWP 2). Soon the Flemish
1. INLEIDING In dit artikel wordt allereerst een overzicht gegeven van de waterkwaliteit en lozingen door de diverse doelgroepen in het IJzerbekken. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de AWP’s (Algemene Waterzuiveringsprogramma’s). Waar in het verleden in deze programma’s de aandacht vooral uitging naar het waterkwaliteitsbeleid op zich, zullen de toekomstige AWP’s dit beleid integreren in de visie van het integrale waterbeheer waardoor ze bijgevolg onlosmakelijk verbonden zijn met de aspecten ecologie en waterkwantiteit. Essentieel bij dit beleid is een meer immissiegerichte aanpak, waarbij het debat over de uitbreiding en/of wijziging van de functietoekenningen en kwaliteitsobjectieven als basis moet dienen. Waterkwaliteitsmodellen moeten voor een meer wetenschappelijke onderbouw zorgen. Tot slot wordt ook het beleid inzake saneringen van huishoudelijk afvalwater wat nader bekeken. Ook het principe van de afkoppeling van de belangrijkste bedrijven, toegepast door de VMM in de advisering van vergunningen, wordt nader toegelicht.
2. KWALITEITSOBJECTIEVEN Het K.B. van 4 november 1987 stelt de basiskwaliteitsnormen voor het openbaar Water nr. 97 - november/december 1997
Environmental Agency (VMM) will start with a new generation of GWP’s characterized by a broadening in the direction of integral watermanagement programs. Finally, some attention is paid to the policy with regard to the housekeepings and agriculture. With regard to the industry, the focus is put on the so-called “disconnection policy” of the Flemish Environmental Agency (VMM).
hydrografisch net vast. De K.B.’s van 17 februari 1984, 9 december 1987 en 25 september 1984 leggen de normen vast voor viswater, zwemwater, schelpdierwater en oppervlaktewater bestemd voor de productie van drinkwater in uitvoering van de EG-richtlijnen terzake. Deze normen zijn (gedeeltelijk gewijzigd) opgenomen in Vlarem II (bijlage 2.3.). De oppervlaktewateren waarvoor deze normen gelden, zijn aangewezen bij Besluit van de Vlaamse regering van 21 oktober 1987. De bestemming drinkwater werd in het IJzerbekken toegekend aan de IJzer en aan alle zijwaterlopen vanaf de Franse grens tot de Handzamevaart. De IJzer heeft over de volledige loop op Vlaams grondgebied eveneens de bestemming viswater. Deze bestemming werd tevens toegewezen aan het Kanaal Ieper - IJzer, de Blankaartvijver, de Vleterbeek, de Peserbeek, de Boezingegracht, de Houten- en Stenensluisvaart, het Langgeleed en de Kasteelbeek.
3. DE WATERKWALITEIT IN HET IJZERBEKKEN Sinds 1989 worden door de VMM systematisch de waterlopen in het IJzerbekken bemonsterd. 2 methoden worden hierbij gehanteerd : biologisch (Belgische Biotische Index (BBI) ; nagaan van aantal en soorten macro-invertebraten) en fysico-chemisch
(basis-Prati-index ; nagaan van de zuurstofhuishouding). In 1996 heeft de IJzer overwegend een matige biologische kwaliteit : BBI 5 of 6. Enkel afwaarts de Poperingevaart is de biologische kwaliteit goed (BBI 7) en sterk verbeterd sinds de ingebruikname van de RWZI (rioolwaterzuiveringsinstallatie) Poperinge. De zuurstofhuishouding van de IJzer is in 1996 de meest gunstige uit de periode 1990-1996, maar wijst nog steeds op verontreiniging (basis-Prati-index tussen 4 en 8). De kwaliteit van het IJzerwater ter hoogte van het innamepunt van het waterproductiecentrum ‘De Blankaart’ te Woumen voldoet gedurende de grootste periode van 1996 niet aan de normen voor drinkwaterwinning. Het gemiddelde (totaal-)fosfaatgehalte ligt vijf maal hoger dan de norm van 0,3 mg P/l. In augustus wordt een maximum van 5,15 mg P/l bereikt. Het nitraatgehalte overschrijdt de drinkwaternorm van 11,3 mg N/l zowel in het voor- als najaar. De hoogste nitraatwaarde (28,9 mg N/l) wordt vastgesteld na regenval in mei. In de droge maand april worden zeer lage nitraatconcentraties gemeten. De concentraties van atrazine en simazine liggen periodisch boven 0,1 µg/l . De meeste grote zijwaterlopen zoals de Heidebeek, de Haringse Beek, de Kemmelbeek, de Ieperlee en vooral de Handzamevaart hebben een slechte tot zeer slechte 263
biologische kwaliteit (BBI 0 tot 4) ten gevolge van onvoldoende gezuiverd huishoudelijk en industrieel afvalwater. Zij leveren de grootste bijdrage aan o.a. de CZV (Chemische Zuurstofvraag)- en fosfaatbelasting van de IJzer. De Heidebeek wordt nog systematisch zwaar vervuild vanuit Frankrijk, voornamelijk door de slecht werkende RWZI Steenvoorde. De Handzamevaart behoort voor de parameters CZV (gemiddeld 797 mg/l) en orthofosfaat (gemiddeld 8,1 mg P/l) tot de 10 meest vervuilde waterlopen in Vlaanderen. Positief is de gunstige evolutie van de biologische kwaliteit van het Kanaal Ieper-IJzer van matig (BBI 5) naar goed (BBI 7) door een verbeterde zuiveringsinfrastructuur van het bedrijf Yplon. Hierdoor is een belangrijk knelpunt van regelmatig terugkerende vissterfte opgelost. De biologische kwaliteitsverbetering van zeer slecht (BBI 2) naar matig (BBI 5) van het Ieperleed-Graningatevliet te Leffinge is te danken aan saneringswerken. Het Kanaal Plassendale-Nieuwpoort wordt nog jaarlijks getroffen door vissterfte, ten gevolge van slib dat via het niet gesaneerde bekken van de Moerdijkvaart wordt aangevoerd. De kleinere natuurlijke waterlopen ten zuiden van de IJzer worden gekenmerkt door zeer hoge nitraatconcentraties die vier tot zes maal de drinkwaterkwaliteitsnorm kunnen bereiken. Het nitraat is voornamelijk afkomstig van het overbemeste landbouwgebied, zoals ondermeer blijkt uit metingen van het drainagewater (cfr. Steenbeek : 90 mg N/l). Het fosfaatgehalte daarentegen is steeds laag en wijst erop dat de zandleembodem vooralsnog over voldoende bindingscapaciteit beschikt. Het pesticide-gehalte van sommige beken is soms dramatisch hoog : in 1995 werd 513 µg/l atrazine aangetroffen in de Westsluisbeek te Stavele (drinkwaternorm 0,1 µg/l). In de stilstaande polderwaterlopen ten noorden van de IJzer is de biologische kwaliteit matig tot goed. De grotere kanalen zoals de Lovaart en het Kanaal Duinkerke-Nieuwpoort hebben meestal een matige kwaliteit. Het water is van nature brak en bevat daardoor ook een relatief hoog fosfaat- en sulfaatgehalte. Het nitraatgehalte is relatief laag in vergelijking tot de natuurlijke waterlopen ten zuiden van de IJzer, alhoewel normoverschrijdingen ook voorkomen. Door wierbloei wordt dikwijls sterke zuurstofoververzadiging gemeten.
4. VERONTREINIGINGSBRONNEN 4.1. Huishoudelijke verontreiniging Momenteel lozen ca. 250.000 inwoners het afvalwater in het IJzerbekken. Van 77 % van het aantal inwoners is een riool aanwezig in de straat. Het afvalwater van 34 % van het totale aantal inwoners wordt gezuiverd in 11 RWZI’s die het effluent lozen in het bekken van de IJzer (excl. RWZI Nieuwpoort waarvan de werking is stilgelegd) met een totale capaciteit van 157.600 inwoners264
equivalenten (BZV (Biochemische Zuurstof Vraag)-basis, 54 g BZV/IE.dag). Op basis van deze cijfers en de vervuiling per inwoner bepaald volgens de EPAS-literatuurstudie kan een schatting worden gemaakt van de totale huishoudelijke verontreiniging in het IJzerbekken (zie tabel 1). De literatuurstudie heeft betrekking op stedelijke gebieden. Gezien het vrij landelijk karakter van dit bekken kan dan ook verwacht worden dat de werkelijke huishoudelijke verontreiniging lager ligt. Bij lozing op riool wordt verondersteld dat de geloosde vracht volledig in het oppervlaktewater terecht komt. Dergelijke lozingen gebeuren echter veelal via een septische put. De vracht van de inwoners lozend op oppervlaktewater wordt voor slechts 50 % (CZV, BZV en ZS (Zwevende Stoffen) en zware metalen) of 75 % (N en P) in rekening gebracht omdat bestaande lozingen op oppervlaktewater minimaal dienen gezuiverd te worden d.m.v. een septische put. Bij de berekening van de vrachten voor de inwoners lozend op een RWZI wordt rekening gehouden met het zuiveringsrendement (jaar 1995) van de desbetreffende RWZI voor de parameters CZV, BZV, ZS, N en P. Voor de zware metalen wordt op basis van de metingen 1992, 1993 en 1994 van 17 Westvlaamse RWZI’s per parameter een globale reductie gebruikt (Cr 38 %, Cu 47 %, Pb 35 %, Ni 37 %, Zn 50 %, Hg 12 %, Cd en As 32 %). Influentmetingen op de RWZI's wijzen uit dat een deel van de vuilvracht is verdwenen, o.a. door afbraak in septische putten of door lozing in waterlopen via de overstorten bij regenweer. 4.2. Industriële verontreiniging De industriële verontreiniging werd bepaald aan de hand van de emissiegegevens 1996 (met uitzondering van 3 bedrijven waarvan de recentste meetgegevens dateren van vroegere jaren). Deze meetgegevens hebben betrekking op een periode met de hoogste activiteit van het bedrijf. Onderscheid wordt gemaakt tussen de vuilvracht die enerzijds geloosd wordt op riool of rechtstreeks op oppervlaktewater (in totaal 32 bedrijven) en de vuilvracht die anderzijds wordt geloosd via een RWZI (31 bedrijven), waarbij rekening wordt gehouden met de reductie (zie 4.1.). Het merendeel van deze bedrijven is actief in de voedingsindustrie (vleesverwerkende nijverheid, slachterijen, aardappel- en/of groentenverwerking, enz...). Het afvalwater van dergelijke bedrijven bevat vooral zuurstofbindende stoffen en stikstof en fosfor en kan, mits de bouw van een biologische zuiveringsinstallatie, vrij goed gezuiverd worden. De instrumenten die de overheid ter beschikking staan ter reductie van de industriële verontreiniging zijn de vergunningen en heffingen. Indien, bij wijze van steekproef, de emissies van een 37-tal bedrijven (waaronder de belangrijkste lozers) van 1996 vergeleken worden met die van 1991 merken we een daling op van de CZV-vracht met 60 % en voor de BZVvracht met ca. 50 %. De vracht aan
nutriënten daalde respectievelijk voor N met 60 % en voor P met 45 %. Er bestaat geen cijfermateriaal over het financiële aspect van deze saneringen. 4.3. Agrarische verontreiniging Wat betreft de agrarische verontreiniging werd alleen stikstof en fosfor in rekening gebracht. Het cijfermateriaal dateert van 1993 op basis van de mestbankgegevens van de VLM. Met behulp van het ISO-model (Instituut voor Scheikundig Onderzoek van het Ministerie van Landbouw) werden dan de nutriëntverliezen van de landbouw naar het oppervlaktewater ingeschat. Uit de resultaten van het immissiemeetnet van de VMM blijkt dat de nitraatconcentraties in de waterlopen zeer hoog zijn in de winterperiodes, wanneer de nitraten niet door de gewassen worden opgenomen en de uitspoeling bijgevolg groot is. Voor een meer gedetailleerde uitleg betreffende de agrarische verontreiniging wordt verwezen naar het ontwerp-AWP 2 IJzer-Blankaart en Handzamevaart. 4.4. Totale verontreiniging Op basis van bovenstaand cijfermateriaal kan een algemeen overzicht van de totale verontreiniging in het bekken worden weergegeven alsook een procentuele verdeling over de verschillende doelgroepen (zie tabel 1). Opvallend is het grote aandeel van de bevolking in de verontreiniging van de zuurstofbindende stoffen alsook het grote aandeel van de landbouw in de stikstofverontreiniging. Er moet bij het interpreteren van deze cijfers rekening worden gehouden met de opmerkingen die hierboven bij de diverse doelgroepen werden geformuleerd.
5. DE AWP’S 5.1. Van Algemene Waterzuiveringsprogramma’s... De Algemene Waterzuiveringsprogramma’s (AWP’s) bekleden een centrale rol in het waterzuiveringsbeleid. De opmaak ervan behoort tot de decretale taken van de VMM zoals deze in de Wet van 26 maart 1971 (bescherming van oppervlaktewateren tegen verontreiniging) werden vastgelegd. Wat betreft het IJzerbekken werden in de periode 1985 - 1990 door de WZK (Waterzuiveringsmaatschappij van het Kustbekken) en VMZ (Vlaamse Maatschappij voor Waterzuivering) een 7-tal AWP 3’s (Westkust, Alveringem-Lo, Diksmuide, Ieper, Kortemark-Torhout-Lichtervelde, Poperinge, Heuvelland-Leie) opgesteld die echter nooit openbaar werden gepubliceerd. In deze AWP 3’s werden per zuiveringsgebied volgende aspecten besproken :
Water nr. 97 - november/december 1997
Tabel 1 : overzicht van de verontreiniging in het IJzerbekken per doelgroep en per parameter (huishoudens en industrie : 1996 ; landbouw : 1993)
Huishoudens Parameter
% Totaal
Industrie
%
Landbouw
%
Totaal
RWZI
Riool
Diffuus
Riool/OW
RWZI
Totaal
BZV (kg/d)
449
4.651
1.274
6.374
CZV (kg/d)
1.379
9.936
2.723
14.038
85
822
266
1.088
15
7.462
82
2.198
901
3.099
18
17.137
ZS (kg/d)
875
5.814
1.593
8.282
92
430
297
727
8
9.009
N (kg/d)
374
1.057
434
1.865
13
292
99
391
3
11.726
84
13.982
P (kg/d)
74
180
74
328
32
110
25
135
13
549
54
1.012
As (g/d)
32
58
16
106
61
51
16
67
39
Cd (g/d)
8
15
4
27
31
23
38
61
69
88
Cr (g/d)
25
50
14
89
42
47
75
122
58
211
Cu (g/d)
1.201
2.788
764
4.753
92
202
224
426
8
5.179
Hg (g/d)
4
5
1
10
42
10
4
14
58
24
Pb (g/d)
234
443
121
798
88
54
60
114
13
912
173
Ni (g/d)
51
100
28
179
34
221
133
354
66
533
Zn (g/d)
1.319
3.247
890
5.456
79
696
757
1.453
21
6.909
- beschrijving hydrografie en functietoekenningen - kwaliteit van de oppervlaktewateren - huishoudelijk, agrarische en industriële verontreiniging - de bestaande infrastructuur zowel gemeentelijke rioolstelsels, bovengemeentelijke zuiveringsinfrastructuur als de zuiveringstechnische maatregelen genomen door de industrie - kwaliteitsobjectieven - kosten voor een effectiviteitsanalyse - concrete saneringsmaatregelen De kaarten van het AWP 3 omvatten de kwaliteit van de waterlopen, de aanduiding van de categorie onbevaarbare waterloop, de inplantingsplaats en stand van zaken betreffende de RWZI’s, de aanduiding van de collectoren, de belangrijkste lozingspunten, de rioleringsgraad en het berekende aantal inwonersequivalenten. In 1994 werd het “Ontwerp-AWP 2 IJzerBlankaart en Handzamevaart” openbaar gemaakt en onderworpen aan een maatschappelijk debat binnen het bekkencomité van de IJzer (juni 1994). Vormelijk komt dit AWP overeen met een uitgebreide tekst, gestoffeerd met kaarten, tabellen en grafieken. De kaarten m.b.t. de waterkwaliteit zijn hierbij niet meer in extenso opgenomen maar maken deel uit van de specifieke rapportering van het meetnet oppervlaktewater. Inhoudelijk kan men een onderscheid maken tussen een beschrijvend deel en een deel met maatregelen en acties. Dit laatste luik omvat vele nieuwe elementen en betrekt alle disciplines van het waterkwaliteitsbeheer, waaronder infrastructuurwerken, heffingen en vergunningen. De doelgroepenbenadering is sterker uitgesproken. Nieuw is dat er een aantal scenario’s (opties) worden vooropgesteld. Het accent van de AWP 2’s ligt op de reductie van de vuilvrachten door de verschillende doelgroepen, maar in het bijzonder door de industrie. Water nr. 97 - november/december 1997
5.2. ...naar de algemene waterkwaliteitsbeheersprogramma’s Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe generatie AWP’s. Deze beoogt in die mate vernieuwend te zijn door de AWP-aanpak te kaderen binnen het concept van het integraal waterbeheer. Dit heeft tot gevolg dat de term “Algemeen Waterzuiveringsprogramma” enigszins achterhaald wordt, enerzijds omdat het begrip “waterzuivering” dient verruimd te worden naar “waterkwaliteitsbeheer”, anderzijds omdat het niet meer een strikt programma omvat, maar veeleer voorstellen van maatregelen waarbij overleg en bijsturing mogelijk moeten zijn zonder dat hierdoor de doelstellingen worden gehypothekeerd. Deze AWP’s moeten eveneens afgestemd worden op het gewestelijk milieubeleid. Met het decreet algemene bepalingen inzake milieubeleid (5 april 1995) werd een regeling getroffen voor een integrale milieuplanning. In het kader van dit decreet werd op 11/03/1997 het Gewestelijk Milieubeleidsplan (MBP ; Mina-plan) goedgekeurd. Het AWP 1, waarvan het voorontwerp in het najaar 1997 zal worden gepubliceerd, zal fungeren als sectoraal uitvoeringsplan, deel oppervlaktewaterkwaliteit, van het Gewestelijk Milieubeleidsplan. In het voorontwerp van decreet houdende organisatie van het integraal waterbeheer (zie verder) wordt de werking van de bekkencomités bepaald en wordt de opmaak van een bekkenrapport en bekkenbeleidsplan voor de diverse bekkencomités voorzien waarin de 3 aspecten van het integraal waterbeheer op geïntegreerde wijze worden benaderd. Het AWP 2-IJzer zal dan ook fungeren als deel waterkwaliteit van het bekkenbeleidsplan van de IJzer en is in feite de concrete gebiedsgerichte uitwerking van het AWP 1.
6. HET IJZERBEKKENCOMITÉ In 1990 nam de toenmalige minister van Leefmilieu het initiatief om “met het oog op een betere coördinatie van de maatregelen ter sanering van de oppervlaktewateren” per rivierbekken een bekkencomité op te richten. Op 5 juni 1991 werd voor het IJzerbekken dergelijk comité opgericht. In dit bekkencomité werden oorspronkelijk 3 werkgroepen ingesteld : waterkwantiteit, ecologie en waterkwaliteit. Het voorzitterschap van deze laatste werkgroep wordt waargenomen door de VMM. Al vlug werden ad hoc-werkgroepen rond bepaalde problemen (calamiteiten) of deelbekkens (Handzamevaart, Martjesvaart en Blankaartbekken) opgericht. De inbreng van de VMM binnen de werkgroep waterkwaliteit situeert zich op het vlak van het ter advies voorleggen van de investeringsprogramma’s en Technische Plannen voor de diverse projecten, het ter advies voorleggen van de AWP’s, het geven van toelichting betreffende jaarverslagen en rapporten,... Het huidige IJzerbekkencomité werkt niet binnen een wettelijk kader. In 1995 werd wel reeds een voorontwerp decreet integraal waterbeheer opgesteld dat echter nooit werd goedgekeurd. Dit voorontwerp voorziet in de oprichting van 2 coördinerende organen : een ambtelijk overlegorgaan, bestaande uit de 3 bovengenoemde werkgroepen die de dossiers voorbereidt en een bekkencomité. Binnen de organisatie van het bekkencomité dienen de bekkenbeleidsplannen opgesteld te worden waarbij de bekkenrapporten fungeren als basis. Het AWP 2-IJzer moet dan ook opgevat worden als het kwaliteitsluik van deze integrale bekkenbeheersplannen (initiatief 53 van het MBP).
265
7. MAATREGELEN 7.1. Functietoekenning en kwaliteitsdoelstellingen Door het Besluit Vlaamse regering van 21 oktober 1987 werden aan een aantal oppervlaktewateren van het IJzerbekken de functie vis- en/of drinkwater toegekend (zie 2.). Een oppervlaktewater kan echter functies vervullen die niet in dit Besluit zijn vastgesteld. Het is dan ook aangewezen dat de huidige functies worden uitgebreid tot alle basisfuncties, natuur- en mensgerichte functies (bv. naast de bestaande ook scheepvaart, nazuivering effluenten, vismigratie, watervoorziening,...) elk met hun eigen (hoge of lage) eisen ten aanzien van de waterkwaliteit, waterkwantiteit en habitatkwaliteit. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen hoofd- en nevenfuncties. Deze functietoekenningen zullen het onderwerp moeten uitmaken van een maatschappelijk debat, waarbij rekening moet worden gehouden met diverse factoren zoals de toekomstige waterkwaliteit, de toekomstige visie van andere instanties werkzaam op het bepaald gebied van integraal waterbeheer op een bepaald bekken of gebied (bv. landinrichtingsprojecten), de visie van de bestemmingsplannen enz..., (zie ook actie 52 van het MBP). Aansluitend bij de nadere invulling van de functies van een waterloop, zullen eveneens de kwaliteitsnormen dienen te worden aangepast. In de eerste plaats moeten voor een aantal (groeps)parameters nog normen worden vastgelegd. Verder ontbreekt voor het ogenblik nog een ecologische afstemming tussen de fysico-chemische en biologische normen. Een ecotoxicologische normering kan hieraan tegemoetkomen (de zgn. TRIADE-benadering). Bij het vastleggen van de kwaliteitsdoelstellingen zou moeten onderscheid worden gemaakt tussen streefwaarden (die een ideaalsituatie weerspiegelen waarbij normen vastgelegd worden in functie van de typologie van de waterloop en dus van de natuurlijke achtergrond-concentraties), richtwaarden (die meer een dynamisch en beleidsmatig karakter hebben) en (ecotoxicologische) grenswaarden (die een schadegrens bepalen). Ook voor andere compartimenten van de waterloop (oevers, waterbodem,...) moeten normen worden opgesteld. 7.2. Doelgroepenbeleid 7.2.1. Kwaliteitsmodellen De benadering zoals gehanteerd in het ontwerp-AWP 2-IJzer-Blankaart en Handzamevaart kan aanzien worden als een statisch kwaliteitsmodel dat een goede eerste benadering van het probleem vormt. Als uitgangspunt worden op basis van wettelijk vastgelegde kwaliteitsdoelstellingen en het 90 %-debiet de zgn. toelaatbare vuilvracht berekend. Deze wordt dan vergeleken met de vuilvrachten van huishoudens, industrie en landbouw. Via scenario’s kan vervolgens 266
een schatting gemaakt worden van de resterende verontreiniging van de diverse doelgroepen. In een waterloop spelen zich echter diverse processen en/of interacties tussen de verschillende onderdelen af. Dit aspect werd tot nu toe in de AWP 2’s totaal verwaarloosd. Het is duidelijk dat, indien men een immissiegericht-emissiebeleid wenst uit te bouwen, men in staat zal moeten zijn nauwkeurige uitspraken te doen over het effect van een lozing op een waterloop of het bepalen van toelaatbare vuilvrachten. Hierbij zal een statische aanpak van het probleem, zoals is gebeurd in het AWP 2 IJzerBlankaart, niet altijd meer voldoen. Er zal dan ook moeten gewerkt worden met verder uitgebouwde waterkwaliteitsmodellen. In het IJzerbekken werd de Poperingevaart reeds gemodelleerd met behulp van het model QUAL 2E. Waarschijnlijk zal in de loop van 1998 een waterkwaliteitsmodellering van de IJzer gebeuren met het model SIMCAT. 7.2.2. Sanering huishoudelijke afvalwaterlozingen Tabel 2 geeft een overzicht van de investeringen op het vlak van de hoofdzuiveringsinfrastructuur (RWZI’s, collectoren, pompstations (PS), persleidingen (PL) en prioritaire rioleringen) die reeds zijn gebeurd of zullen gebeuren in het IJzerbekken sinds de oprichting van Aquafin. In totaal zal tegen 2002 vanaf 1991 ca. 4 mia BF zijn geïnvesteerd. In het IJzergebied kunnen in feite 5 gebieden worden onderscheiden op het vlak van hoofdzuiveringsinfrastructuur. Allereerst is er de West- en Middenkust die volledig is aangesloten op de RWZI’s van KoksijdeWulpen of Oostende. In de kustgemeenten lozen in de duingebieden echter nog heel wat inwoners via de zgn. zimperputten en moeten nog heel wat rioleringswerken worden uitgevoerd. In het gebied van de IJzerBlankaart zijn de belangrijkste kernen (Ieper, Poperinge, Diksmuide) aangesloten op de hoofdzuiveringsinfrastructuur. Alleen de huishoudelijke verontreiniging op de Kemmelbeek kent voor het ogenblik nog
geen sanering. In het bekken van de Handzamevaart wordt een begin gemaakt met de sanering door de bouw van de RWZI Kortemark. Voor het gebied Ichtegem Koekelare - Gistel is de centrale aanvoercollector naar de RWZI Oostende in aanleg. Tenslotte kent het gebied talrijke kleinere dorpen (gemeenten Veurne, Middelkerke, Diksmuide) waarbij de gemeenten een belangrijke rol zullen spelen in de sanering ervan. Hiervoor kan o.a. gebruik gemaakt worden van het subsidiereglement voor kleinschalige zuiveringen dat op 28.10.1997 in het Belgisch Staatsblad is verschenen. Momenteel zijn er 12 RWZI’s aanwezig in het bekken (inclusief Nieuwpoort, exclusief Lo). Volgens de huidige stand van zaken van het investeringsprogramma zal Aquafin in de toekomst nog minstens een 7-tal installaties bouwen (De Lovie, Roesbrugge-Haringe, Kortemark, Vlamertinge, Lo, Proven, Pervijze). Indien de hoofdinfrastructuur zal zijn uitgebouwd evenals de gemeentelijke rioleringswerken, zullen ongeveer 170.000 inwoners lozen in het IJzerbekken via een RWZI. Het is niet alleen belangrijk de hoofdzuiveringsinfrastructuur uit te bouwen. De onderbouw op gemeentelijke niveau moet ervoor zorgen dat de collectoren en de RWZI’s een maximaal rendement halen. Eind 1996 bedroeg de rioleringsgraad van de inwoners die lozen in het IJzerbekken, ongeveer 77 %. Dit zal maximaal nog stijgen tot ca. 85 %. In totaal werden voor het Gemeentelijk Investeringsprogramma 135 dossiers ingediend die betrekking hebben op het IJzerbekken. Het betreft hier zowel nieuw aan te leggen rioleringen (58 dossiers), heraanleg van bestaande riolen (42 dossiers) of een combinatie van beiden (35 dossiers). De algemene principes van het beleid inzake huishoudelijke lozingen en het sluitende rioleringsbeleid, zoals vastgelegd in Vlarem II, worden uitvoerig toegelicht in het AWP I. Centraal hierin staan de verplichte aansluitingsplicht op riool en de aanwezigheid van minimaal een septische put of effectieve zuivering tot normen oppervlaktewater voor huizen die lozen op oppervlaktewater of op riolen die nooit zullen worden
Tabel 2 : overzicht van de investeringen in fr. in het IJzerbekken vanaf 1991
Jaar
RWZI's
Collectoren PS & PL
Prioritaire rioleringen
Totaal
1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000-2002
0 37.950.000 0 122.927.000 195.403.000 24.531.000 21.000.000 0 19.650.000 26.250.000
116.246.000 560.104.000 216.686.000 325.453.000 282.998.000 158.822.000 8.730.000 135.394.000 16.892.000 388.574.000
123.037.000 323.819.000 177.948.000 105.091.000 75.992.000 73.691.000 61.370.000 83.861.000 41.716.000 98.081.000
239.283.000 921.873.000 394.634.000 553.471.000 554.393.000 257.044.000 91.100.000 219.255.000 78.258.000 512.905.000
Totaal
447.711.000
2.209.899.000
1.164.606.000
3.822.216.000
Water nr. 97 - november/december 1997
aangesloten op een RWZI via een project op het Gewestelijk of Gemeentelijk Investeringsprogramma (zuiveringszone C). 7.2.3. Sturend vergunningenbeleid Onder een sturend vergunningenbeleid worden alle maatregelen verstaan om, via een wisselwerking tussen overheid en industrie, te komen tot een betere oppervlaktewaterkwaliteit. Dit is op de eerste plaats gestoeld op de algemene basisbeginselen van het internationale milieubeleid: voorkomingsbeginsel, sanering aan de bron, de vervuiler betaalt, het voorzorgsprincipe en het standstillprincipe. O.m. om invulling te geven aan deze basisprincipes worden in het adviesbeleid van de VMM een aantal aandachtspunten gehanteerd, waarvan afkoppeling van bedrijfsafvalwater van de openbare zuiveringsinfrastructuur verder wat meer wordt uitgediept. De VMM neemt het standpunt in dat de belangrijkste vervuilers en meest het zuiveringsproces van een RWZI verstorende bedrijven (de zgn. P-bedrijven) dienen af te koppelen van de riolering en volledig zelf moeten instaan voor de zuivering van het afvalwater. Een RWZI wordt immers gebouwd voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater. Een bedrijf wordt als Pbedrijf beschouwd als : - het bedrijf een nadelige invloed heeft op de exploitatie van de RWZI waar het afvalwater behandeld wordt - het geloosde afvalwater een wezenlijke invloed heeft op de waterkwaliteit - het bedrijf potentieel vervuilend is door de omvang en/of de vuilvracht van de afvalwaters voor “end-of-the-pipe”-behandeling in het bedrijf - het bedrijf voor één of meerdere stoffen of parameters een bepaalde vracht aan verontreinigende stoffen loost - het bedrijf in de heffingsformule één van volgende waarden : N1 van 600, N2 200 en N3 400 overschrijdt. Voor de zuiveringsgebieden Kortemark, Ieper, Poperinge, Zonnebeke en Oostende gebeurde reeds een screening van de diverse P-bedrijven wat betreft het aspect afkoppeling, waarbij AMINAL betrokken werd of opmerkingen heeft gegeven. Ook de visie van Aquafin op het al dan niet afkoppelen is gekend. Volgens VMM moeten in deze zuiveringsgebieden effectief nog slechts 4 bedrijven afkoppelen, waarvan 1 bedrijf reeds de lozing op oppervlaktewater in de lozingsvergunning opgelegd heeft gekregen. Verder zal 1 bedrijf een aanvraag doen voor lozing op oppervlaktewater. Het derde bedrijf heeft reeds voorwaarden op oppervlaktewater opgelegd gekregen in de vergunning maar met lozing op riool. Het vierde bedrijf heeft een vergunning lozing op riool met voorwaarden voor lozing op riool. Het principe van afkoppeling wordt dus allesbehalve blind toegepast. In het geval van het zuiveringsgebied Ieper bv. heeft een bepaald bedrijf geen plaats om een ZI te bouwen, voor een paar andere bedrijven is Water nr. 96 - november/december 1997
de bereikbaarheid tot een geschikt oppervlaktewater te moeilijk en bepaalde bedrijven hebben verdere saneringen gedaan van de vuilvracht. Het belangrijkste knelpunt betreffende afkoppeling situeerde zich de jongste jaren in het zuiveringsgebied Koksijde-Wulpen voor het vinden van een geschikt oppervlaktewater voor een aardappelverwerkend bedrijf. Hierbij moest de keuze worden gemaakt tussen lozing in 2 stilstaande waterlopen zijnde het Lokanaal en de Proostdijkvaart. Na overleg tussen de diverse instanties werd tenslotte voor het Lokanaal geopteerd. Aan de P-bedrijven die lozen op oppervlaktewater worden de normen BZV 25 mg/l, CZV 125 mg/l en ZS 60 mg/l geadviseerd evenals 15 mg/l voor stikstof en 2 mg/l voor fosfor, tenzij kan aangetoond worden dat deze normen door toepassing van de Best Beschikbare Technieken niet haalbaar zijn. In het kader van de Noordzeeconferenties wordt ernaar gestreefd de emissie van de zware metalen te reduceren met 50 of 70 %. Deze reducties worden berekend op de vergunde vrachten, tenzij uit de resultaten van het emissiemeetnet blijkt dat de huidig geloosde vrachten kleiner dan 50 of 70 % van de momenteel in de vergunning opgenomen vrachten zijn. Voor de bedrijven die overgaan van lozing op riolering naar lozing op oppervlaktewater, vormen de sectorale normen oppervlaktewater de referentie. Als er geen sectorale voorwaarden zijn, wordt 10 x de waarde van het geldende kwaliteitsobjectief opgelegd. Voor de kleine, niet Pbedrijven moet samen met Aquafin nagegaan worden in hoeverre vuilvracht en debiet een invloed hebben op de werking van de RWZI. De concrete invulling van bovenstaande principes zal moeten gebeuren in het ontwerp AWP 2-IJzer. 7.2.4. Landbouw Wat betreft het beleid inzake het beperken van de nutriëntenverliezen vanuit de landbouw naar het oppervlaktewater, wordt verwezen naar het mestdecreet en het MAP (Mestactieplan). Het MBP voorziet een evaluatie van dit MAP tegen eind 1998 (actie 26). Actie 32 van het MBP voorziet de opstelling van een reductieprogramma voor bestrijdingsmiddelen. Het opstellen van een zgn. Code van goede landbouwpraktijken waarin o.a. de afvalwaterproblematiek van landbouwbedrijven aan bod moet komen, staat vermeld bij initiatief 124 van het MBP. 7.2.5. Grensoverschrijdende verontreiniging Zoals hierboven gesteld vormt de Heidebeek een belangrijke bron van grensoverschrijdende verontreiniging meer bepaald door de slechte werking van de RWZI Steenvoorde waarop heel wat industrie is aangesloten. In het kader van Interreg I werd reeds de mogelijkheid aan Frankrijk gebo-
den via Europese subsidies een oplossing te bieden aan dit probleem. Dit project is echter nooit uitgevoerd. Er moet door de Vlaamse beleidsverantwoordelijken verder aangedrongen worden op een definitieve en daadwerkelijke oplossing voor dit probleem. Besluitend kunnen we dus stellen dat de inspanningen van de diverse doelgroepen ter sanering van het IJzerbekken nu pas op kruissnelheid komen. Een beleid dat rekening houdt met alle aspecten van het integrale waterbeheer en de verschillende functies, die de diverse maatschappelijke geledingen van de waterlopen vragen, met elkaar verzoent, behoort tot de grootste uitdaging voor de komende jaren.
LIJST DER AFKORTINGEN AWP = Algemeen Waterzuiveringsprogramma BBI = Belgische Biotische Index BZV = Biologische Zuurstof Vraag CZV = Chemische Zuurstof Vraag IE = inwonersequivalenten MAP = Mestactieplan MBP = Gewestelijk Milieubeleidsplan N = Stifstof P = Fosfor RWZI = rioolwaterzuiveringsinstallatie ZS = Zwevende Stoffen
K. MUYLLE VMM Afdeling Kwaliteitsbeheer Verantwoordelijke AWP 2-IJzer, Leie en Polders & Gentse Kanalen Zandvoordestraat 375 8400 Oostende De auteur wenst Vannevel Rudy (VMM, Afdeling Kwaliteitsbeheer), Bogaert Pauwel (VMM, Afdeling Meetnetten & Onderzoek) en Marc Van Erdeghem (VMM, Afdeling Planning) te bedanken bij het tot stand komen van dit artikel.
BRONNEN EPAS NV. (1995). Evaluatie van de huishoudelijke vuillast. Mina-plan 2, gecoördineerde versie (mei 1997). SVW (1994). Toepassing van waterkwaliteitsmodellen op het stroomgebied van de Poperingevaart. VANNEVEL, R. (1997) - VMM. Ontwerp toelichtingsnota AWP 2 (niet gepubliceerd). VMM, Afdeling Kwaliteitsbeheer (1997). Effectiviteitsrapporten RWZI’s 1995. VMM, Afdeling Kwaliteitsbeheer (1997). Voorontwerp Algemeen Waterzuiveringsprogramma, niveau 1 (niet gepubliceerd). VMM, Bestuur Meetnetten & Onderzoek (1990 1995). Jaarverslagen meetnet oppervlaktewater. VMM, Afdeling Meetnetten & Onderzoek (1997). Lozingen in het water 1996 (nog niet gepubliceerd). VMM, Bestuur Beleid en Planning (1994). Ontwerp AWP-II IJzer-Blankaart en Handzamevaart. VMM, Bestuur Beleid en Planning (1995). Ontwerp AWP-II Polders & Leopoldkanaal (niet gepubliceerd).
267