Het Voorrecht van de Joden Romeinen 3 (HSV) Rom 3:1-31 1 Wat heeft de Jood dan voor op anderen? Of wat is het voordeel van het besneden zijn? Besneden zijn In dit eerste vers lezen we over het besneden zijn. We staan er tegenwoordig niet meer zo bij stil, maar de besnijdenis was voorbehouden aan de Joden. Er zijn afbeeldingen gevonden dat volwassen Egyptische mannen kennelijk ook af en toe werden besneden maar of dit uit religieuze motieven was, is maar de vraag. Ook schijnt het onder de Midianieten voorgekomen te zijn. De Joden waren dus een onderscheiden volk door hun besnijdenis. Hier zien we overigens de imitatie van de Islam om de hoek komen. In de Koran staat namelijk nérgens dat jongens besneden moeten worden, maar toch is het de algemene praktijk bij de moslims dat jongens rond, of in elk geval voor, hun 12e jaar besneden worden. Men baseert zich in de Islamitische traditie op het volgende, de Koran zegt in soera Het Geslacht van Imraan: Zeg: "Allah heeft de waarheid gesproken; volgt daarom de godsdienst van Abraham, de oprechte, hij behoorde niet tot de afgodendienaren. Is het niet vreemd dat de Koran haar lezers oproept de Godsdienst van Abraham te volgen en om dan te zien dat men alleen de vormen, de uiterlijkheden, heeft overgenomen? Mohammed wist heel goed wie de waarheid sprak en waar deze waarheid te vinden was: bij de Joden. Het lijkt een beetje vreemd dat Paulus aan de Gemeente in Rome schrijft dat de Joden bevoorrecht zijn. Om meerdere redenen. Maar het is helemaal niet zo vreemd; het éérste, het 'besneden zijn', was in de toenmalige wereld iets wat puur en alleen bij de Joden voorkwam. Pas 600 jaar nadat Paulus dit schrijft beginnen de Arabieren die Mohammed volgen dit gebruik te kopiëren. De Joden waren daarmee fysiek onderscheiden van de volken om hen heen. Door de komst van de Islam is dit niet meer het geval – de Islam heeft daarmee geprobeerd het 'unieke' van de Jood weg te nemen. Het tweede onderscheid is echter een gééstelijk onderscheid. Woord van God Wij denken al snel dat in Rome een 'heiden-gemeente' was en Paulus daar aan schreef; dat was echter niet het geval! De gemeente bestond in eerste instantie namelijk vooral uit Joden. Pas nadat Paulus tot twee maal toe gevangen had gezeten in Rome kwam er ook een groot aantal heidenen tot geloof 1). Dat verklaart ook waarom hij in hoofdstuk 2:17 schrijft: 17 Zie, u wordt Jood genoemd. U steunt op de wet en roemt in God, 18 en kent Zijn wil en onderscheidt wat wezenlijk is, omdat u uit de wet bent onderwezen. 1 Zie “De 4e Zendingsreis van Paulus”, http://yarah.nl/wpsite/wp-content/uploads/2009/11/4eZendingsreisPaulus.pdf
Het Voorrecht van de Joden – Studie op Romeinen 3. Pagina 1/12
Ze werden Jood genoemd! De geadresseerden, de Gemeente in Rome, waren dus Joden!
De eerste christenen in Rome Noch Petrus, noch Paulus hebben de kerk van Rome gesticht. Als Paulus de brief aan de Romeinen schrijft bestaat er al een bloeiende christelijke gemeente in Rome, ‘want in de hele wereld wordt van het geloof van de gemeente in Rome gesproken(Rom. 1 :8)’ Hij verlangt intens deze gemeente te ontmoeten (Rom 1:11). Als drie jaar later Paulus als arrestant op weg is naar Rome komt bij de Pontijnse moerassen een officiële deputatie van de kerk te Rome hem tegemoet bij Tres Tabernae. De christelijke gemeente bestond toen dus al. En Petrus dan? Petrus heeft de gemeente ook niet gesticht, want anders zou Paulus dat feit zeker vermeld hebben. Hoe moeten we dan de stichting van de kerk te Rome ons voorstellen? Op het Pinksterfeest in Jeruzalem waren ook Joodse Romeinen aanwezig die de preek van Petrus gehoord hebben (Hand. 2:10). Aangestoken door het enorme enthousiasme van Petrus en het internationale gezelschap dat in Jeruzalem aanwezig was, zullen zij het evangelie hebben doorgegeven in Rome. Van de 40.000 Joden die in die tijd in Rome woonden, zullen er zonder twijfel zeer velen het Pinksterfeest in Jeruzalem gevierd hebben. Thuis gekomen in Rome zullen zij het evangelie verkondigd hebben. Bekende bijbelse christenen die in Rome woonden waren o.a. senator Pudens en Priscilla en Aquila. Tien jaar voordat Paulus naar Rome ging, beval zelfs Keizer Claudius de Joden de stad te verlaten (zie ook Hand. 18:2) omdat zij zo veel ruzie maakten over een zekere Chrestos. Daarmee wordt zonder twijfel Christus mee bedoeld. Toen was er dus al een vrij grote christelijke gemeente. (Bron: Bijbelse Plaatsen)
Paulus schrijft dus aan deze gemeente die niet door hem of één van de andere apostelen is gesticht, maar is ontstaan uit Joodse gelovigen die in Jeruzalem het Evangelie hoorden en het meenamen naar Rome. Ondanks het feit dat hij niet de stichter is van deze gemeente schrijft hij met groot gezag; dat kon ook want hij was immers een Schriftgeleerde en op grond daarvan hád hij sowieso gezag in de Joodse gemeenschap.
Synagoge gezien vanaf de “Biema”
We weten nu ook de reden waarom deze Romeinenbrief met name de 'eerste Christelijke beginselen' uitlegt en waarom hij in Romeinen 11 zo nadrukkelijk er op wijst dat God het volk Israël niet verstoten heeft. Deze brief is in alle opzichten een 'leerbrief', niet alleen voor ons als heiden-gelovigen, maar met name gericht aan de Joodse gelovigen! Daarnaast is er nog een ander detail in de Romeinen brief, wat ons meer vertelt over de Christenen in Rome. In hoofdstuk 1 vers 7 schrijft hij “Aan allen die in Rome zijn...” en in hoofdstuk 16:3-5 lezen we dat hij vraagt Priscilla en Aquila te groeten en “de gemeente bij hen aan huis”. De brief aan de gelovigen in Rome was dus kennelijk gericht aan álle gemeenten, alle gelovigen, in Rome en de conclusie moet zijn dat er méér dan één plaatselijke gemeente in Rome was op dat moment. Gemeenten waren toen met name 'huisgemeenten'. Dat wil zeggen: men kwam samen in woningen om avondmaal te vieren en een dienst te houden. De vorm van dienst is ook bekend uit de brieven; men bestudeerde samen de schriften, zong liederen -waarschijnlijk gewoon de psalmen en lofzangen die de Joden al eeuwenlang zongen- en er werd collecte gehouden voor de behoeftigen. En voor de rondreizende predikers en evangelisten werd eveneens geld ingezameld, wanneer zij een dergelijke gemeente bezochten.
Het Voorrecht van de Joden – Studie op Romeinen 3. Pagina 2/12
De omvang van zo'n gemeente kan variëren; van een kleine groep tot misschien wel 50 à 60 mensen, afhankelijk van ondermeer de grootte van de woning. De kerk, de gemeente, was toen een levende gemeenschap; iets wat we tegenwoordig niet zo veel meer zien. De gemeente werd gezien als één geheel, maar was “georganiseerd” in kleinere groepen. De vroege Christelijke kerk groeide ontzettend snel. Denk aan de studie over de 4e zendingsreis van Paulus, waarin we concludeerden dat: In Efeze door het werk van Paulus en zijn medearbeiders een grote Christelijke gemeente was ontstaan, bestaande uit diverse gemeenten, met een uitwerking tot ver in de regio. Ook was er dus sprake van een “bijbelschool” – immers; Paulus gaf er twee jaar lang onderwijs. Het is opmerkelijk dat alle opwekkingsbewegingen bijna altijd op die manier ook zijn begonnen. Voorbeeld, bekend, is John Wesley2. Hij begon in 1729 samen met wat vrienden de Bijbel te bestuderen. Kleine groep, studie en onderwijs. Gemeenschap met elkaar. Precies zoals het in de begintijd van de eerste gemeenten gebeurde! Wesley - “The Church changes the world not by making converts but by making disciples.” Jesus commanded us to: “go and make disciples of all nations, baptizing them in the name of the Father and of the Son and of the Holy Spirit, and teaching them to obey everything I have commanded you. And surely I am with you always, to the very end of the age." (Matthew 28:19,20) Mensen tot geloof brengen is belangrijk, maar het is slechts de eerste stap. De tweede belangrijke stap is: discipelschap. Mensen die leren, onderwezen worden, en zelf weer anderen gaan onderwijzen vandaar uit. Zo ontstond de 'methodistische' beweging. Wesley organiseerde de gemeenschappen heel specifiek: de bekeerlingen kwamen plaatselijk samen in een society – de grote gemeenschap, vergelijkbaar met een gemeente. Een society werd weer onderverdeeld in classes – groepen van 12 tot 20 mensen die elke week onderling samenkwamen (bijbelstudie, kring) onder leiding van een getrainde, geschoolde, kringleider. En tot slot de 'kern'-groepen. Dit waren kleinere groepen bestaande uit ca. 4 volwassenen.
Het Weslyaanse model
Wesley had dit model 'gekopieerd' van de werkwijze van de Here en zijn disicipelen. Het gevolg was enorm. In 1742 waren er in Londen ca. 425 leden van de methodistische 'society', onderverdeel in 65 “classes” (letterlijk vertaald: “klassen”, net als een schoolklas!). 2 http://coregroups.org/core3strand.html http://www.protestant.nl/Encyclopedie/tabid/359/Page/Methodisme/Default.aspx
Het Voorrecht van de Joden – Studie op Romeinen 3. Pagina 3/12
Slechts 18 maand later waren er... 2.200 society leden – de kracht van de kleine kring is overduidelijk hier. Er was in 18 maanden tijd bijna 6-voudig vrucht gedragen door deze beweging. In Nederland ontstond de “afscheiding” (de Gereformeerde kerk) mede als gevolg van de 'conventikels' 3, kleine groepen volwassenen die bij elkaar kwamen om samen Bijbelonderwijs te ontvangen, te zingen, te bidden. De conventikels waren een belangrijke pijler van het Revéil (Nederland, Zwitserland, Frankrijk). Een groot deel van de 'conventikel'-bezoekers gingen dus later mee in de Gereformeerde 'afscheiding', maar ook veel van de conventikels ontwikkelden zich tot wat later de 'vergadering van gelovigen' werd genoemd, vooral in de 'betere kringen' in Nederland werd het onderwijs van Darby en andere vergadering broeders goed ontvangen. De vergaderingen -voorzover die nog traditioneel samenkomen- hebben samenkomsten die nog steeds gemodelleerd zijn naar de gebruiken uit de conventikels. De Gemeente in Rome De beweging in Israël, Asia (Klein Azië), maar ook in Rome – oftewel de vroege Christelijke gemeenten, waren hiermee vergelijkbaar. Men kwam samen rondom het woord van God. Eenvoudige diensten, zonder opsmuk. En in Rome betrof het dus voornamelijk groepen van Joodse komaf. De vraag was dus, om terug te komen op Paulus: wat heeft de Jood vóór op andere gelovigen, oftewel, zij die uit 'de heidenen' zijn? Zeker omdat in het vorige hoofdstuk Paulus schrijft: Rom 2:25-29 25 Want de besnijdenis heeft wel nut als u de wet houdt, maar als u een overtreder van de wet bent, is uw besneden zijn tot onbesneden zijn geworden. 26 Als dan een onbesnedene de verordeningen van de wet in acht neemt, zal zijn onbesneden zijn dan niet tot besnijdenis gerekend worden? 27 En zal hij die overeenkomstig de natuur onbesneden is, maar die de wet volbrengt, u dan niet oordelen, die mét de letter van de wet en de besnijdenis een overtreder van de wet bent? 28 Want niet híj is Jood die het in het openbaar is, en niet dát is besnijdenis die in het openbaar in het vlees plaatsvindt, 29 maar híj is Jood die het in het verborgene is, en dát is besnijdenis, die van het hart is, naar de geest, niet naar de letter. Zijn lof is niet uit mensen maar uit God. Wat is het voordeel van besnéden zijn? Want, als je een overtreder bent van de wet, lijkt het er toch ernstig op dat de besnijdenis alleen maar tégen je werkt immers dat leidt er toe dat je een 'onbesnedene' wordt geacht oftewel geen deel meer hebt aan het verbond. En, erger nog – in Joodse ogen – wanneer een heiden, een onbesnedene de wet in acht neemt, dan wordt zijn 'onbesneden zijn' hem gerekend als 'besneden zijn'. Met andere woorden, een heiden die wél met Gods Wet rekent en gelooft in de Here wordt gered op grond daarvan, wordt gerekend als iemand die deel heeft aan het verbond. Dan zou je kunnen denken, als gelovige Jood, “Waarom heb ik mij dan laten besneden, wat is nou het voordeel dan dat ik een Jood ben?”. Want vergeet niet, de Joden hadden het niet bepaald makkelijk onder de Romeinse overheersing.
3 http://nl.wikipedia.org/wiki/Conventikel
Het Voorrecht van de Joden – Studie op Romeinen 3. Pagina 4/12
Het antwoord daarop, van Paulus is, in Rom. 3:2: 2 Veel, in alle opzichten. Want in de eerste plaats zijn hun de woorden van God toevertrouwd. Vóór alles had God Zijn woord aan de Joden toevertrouwd – iets wat wij ook nooit mogen vergeten. Het woord van God is aan hen toevertrouwd en zij zijn zéér getrouw geweest in het bewaren van Zijn Woord. Dit is dus het gééstelijke aspect. Zij waren dus lichamelijk én geestelijk onderscheiden van alle andere volken om hen heen. In de eerste plaats? Het “in de eerste plaats” doet denken dat er nog een aantal 'voordelen' opgesomd gaan worden. Dat is niet zo. Ook niet in de er op volgende hoofdstukken. Pas veel later komt Paulus daar weer op terug. Taalkundig dus een beetje een vreemde keuze. Het woord {pro'-ton <strongs 4412>} dat hier gebruikt wordt, kan dan ook op verschillende manieren vertaald worden. Als éérste vertaling is het vaak “ten eerste” of “in de eerste plaats” mar dan wel in het kader van tijd of plaats. Daar hebben we het nu echter niet over, … een andere vertaalmogelijkheid is “boven alles”. De kanttekeningen zeggen bij vers 1 dan ook dat 'het voordeel' van de Joden eigenlijk is: “de uitnemendheid”. Dat is: wat maakt hen 'voortreffelijker' of doet hen 'excelleren'? Wat maakt hen “uitnemender” dan de heidenen? Niets toch, zou je denken? Ze zijn mensen net als iedereen? En het houden van de wet was het in elk geval niet, want daar faalden ze in – iets waarin elk mens overigens faalde en ook nu zal falen. Nee, wat hun nu júist zo bijzonder maakte was dat het Woord van God, Zijn Wet, hén toevertrouwd was. Dit is het 'fundament' van alle andere 'voordelen' die het Jood zijn met zich meebracht: God's Woord en het feit dat ze dit bewaard hebben. In het bewaren daarvan, van dat Heilige Woord hebben zij als volk “ge-excelleert”. Zijn zij uitnemend gebleken, getrouw gebleken aan God, ondanks dat ze niet altijd getrouw waren aan de inhoud van het Woord van God. En dat leidde tot een aantal 'voordelen' op andere volken rondom hen. Rom. 9:4, 5 somt ze op: “Zij zijn immers Israëlieten; voor hen geldt de aanneming tot kinderen en de heerlijkheid en de verbonden en de wetgeving en de eredienst en de beloften. Tot hen behoren de vaderen, en uit hen is, wat het vlees betreft, de Christus voortgekomen, Die God is, boven alles, te prijzen tot in eeuwigheid. Amen!” Zoals ook Psalm 147:19 al zegt: “Hij maakt Jakob Zijn woorden bekend, Israël Zijn verordeningen en Zijn bepalingen.” En in Efeze 2:11-12 lezen we: “11 Bedenk daarom dat u die voorheen heidenen was in het vlees en die onbesnedenen genoemd werd door hen die genoemd worden besnijdenis in het vlees, die met de hand gebeurt,
Het Voorrecht van de Joden – Studie op Romeinen 3. Pagina 5/12
12 dat u in die tijd zonder Christus was, vervreemd van het burgerschap van Israël en vreemdelingen wat betreft de verbonden van de belofte. U had geen hoop en was zonder God in de wereld.” Het burgerschap en de verbonden van de belofte waren gegeven aan Israël. Zij werden aangenomen als kinderen van God, met hun was het verbond daarvoor gesloten, aan hen waren de beloften gedaan. En, zoals we lazen, uit hen kwam de Christus! Dat was dé belofte, de komst van de Messias. En die belofte was áán Israël gedaan. Wat hebben zij gedaan, met dat enorme voorrecht? De Woorden hebben ze bewaard, maar hebben ze er ook naar geleefd? We concluderen al, op grond van onze kennis van de geschiedenis dat dat niet zo is. Paulus houdt hen voor: Rom. 3:3 Want wat is het geval? Als sommigen ontrouw zijn geweest, zal hun ontrouw de trouw van God toch niet tenietdoen? 4 Volstrekt niet! Zo echter moet het zijn: God is waarachtig maar ieder mens een leugenaar, zoals geschreven staat: Opdat U gerechtvaardigd wordt wanneer U rechtspreekt, en overwint wanneer U oordeelt. Wat was die ontrouw? Bijvoorbeeld wat we lezen in Hosea 8:11,12 “11 Ja, Efraïm heeft de altaren talrijk gemaakt om te zondigen, het heeft die altaren om te zondigen! 12 Al schrijf Ik voor hen Mijn wet in tienduizendvoud, toch beschouwt men die als iets vreemds.” En in Hebr. 8:16-19 lezen we dat de Israëlieten die Egypte hadden ontvlucht, door de hulp van de Here, door hun ontrouw het land Israël niet in mochten gaan. Maar, en dat maakt Paulus hier duidelijk, dat is niet het totale volk, niet alle generaties. Sommigen waren ontrouw. Desondanks maakt dat God's trouw aan hen niet anders; Hij heeft hen de beloften gegeven en zij blijven daar recht op houden → zie Rom. 11! Calvijn was van mening dat we dat woordje 'sommigen' blijkbaar maar over het hoofd moesten zien. Hij verklaarde heel Israël als verworpen en plaatste daarom de kerk in de plaats van Israël. Ten onrechte, want Paulus benadrukt niet voor niets dat het sommigen waren, 'een deel' van het volk. Calvijn heeft voor Israël als volk in godsdienstig opzicht geen bijzondere verwachtingen. Het verschil tussen oud en nieuw verbond ligt in het bijzonder hierin dat vóór de komst van Christus de uitverkorenen alleen maar in het volk Israël te vinden zijn, en na de komst van Christus in alle volken, inclusief Israël. [..] In zijn commentaar op de brief aan de Romeinen zegt hij: ‘Deze plaats echter behandelt hij zo dat hij zich onthoudt van iedere bitterheid ten opzichte van de Joden opdat hij hun gemoederen niet zou in opstand brengen; hij geeft hun echter geen haarbreed toe als het zou gaan ten koste van het Evangelie. Het was nog niet opportuun om de ondergang van het joodse volk openlijk tot uitdrukking te brengen.’4 Calvijn had kennelijk niet opgelet toen hij de Romeinen brief las, want hij had kunnen weten dat deze brief aan de Joodse Christenen in Rome was. In Paulus' woorden inleggen dat hij hen eigenlijk voor de gek wilde houden, lijkt mij te willen beweren dat Paulus hier uit opportunisme5 handelde. 4 http://www.kerkenisrael.nl/voi/voi41-1g.php 5 Handelen naar omstandigheden.
Het Voorrecht van de Joden – Studie op Romeinen 3. Pagina 6/12
Dat is onmogelijk, want ook Paulus woorden zijn door de Heilige Geest geïnspireerd! Zo werkt Gods Geest niet en het doet niet alleen Paulus daarom te kort maar is in mijn ogen een belediging aan het adres van de Heilige Geest wat Calvijn hier doet. Rom 3:5 Als nu onze ongerechtigheid de gerechtigheid van God bevestigt, wat zullen wij dan zeggen? Is God onrechtvaardig als Hij toorn over ons brengt? (Ik spreek op menselijke wijze.) 6 Volstrekt niet! Hoe zal God anders de wereld oordelen? 7 Want als de waarheid van God door mijn leugen overvloediger is geworden tot Zijn heerlijkheid, waarom word ik dan toch nog als zondaar geoordeeld? In Romeinen 1 en 2 legt Paulus uit 1 – dat het Evangelie iedereen die gelooft zalig maakt (1:16,17) 2 – dat God's toorn over de heidenen komt vanwege alle goddeloosheid en ongerechtigheid 3 – dat niemand te verontschuldigen is en God's oordeel komt a. eerst over de Jood en b. dan over de Griek (= de heiden) 4 – dat echter de heerlijkheid en vrede komt over wie het goede doet wederom a. eerst over de Jood en b. dan over de Griek (= de heiden) 5 – maar dat besneden zijn of onbesneden zijn je niet kan redden... Ondanks dat 'besneden zijn' je niet kan redden heeft het dus wel zijn 'voordelen', maakt het besneden zijn je anders, boven anderen gesteld – je hebt een voorrangspositie. Maar, ook een 'besnedene' doet ongerechtigheid. In de NBG staat 'onrechtvaardigheid'. Onrechtvaardigheid in de zin van 'het overtreden van een wet of regel' of het 'oneerlijk oordelen van een rechter' Luk. 18:6. En juist daarom zijn zij, als 'besnedenen' ook de eersten die geoordeeld worden. Dat is de volgorde, éérst de Jood, dan de Griek – zowel in het goede (de belofte) als in het kwade (de tucht of straf). Paulus zegt “ik spreek hier als mens”, volgens de menselijke redenering. Is het onrechtvaardig, of oneerlijk, van God als hij ons straft voor onze onrechtvaardige levenswandel? Nee! God heeft een heilige Wet gesteld, een goede wet, die door iedereen overtreden was, is en wordt. En door die overtreding van deze Wet wordt een mens door God, als Wetgever en als Rechter, veroordeeld. Het is het recht dat God toekomt om de mens te oordelen en de mens die Zijn Wet overtreedt hiervoor te tuchtigen. Wij bevestigen, doordat we de Wet van God ook hebben overtreden, de 'gerechtigheid van God' namelijk: die gerechtigheid van God was dat Hij de straf niet op ons, als mens, liet komen! Hij kwam, in Christus Jezus, om die straf zelf weg te nemen. Omdat, en dat moeten we niet vergeten natuurlijk, God niet alleen Rechter is maar bovenal Liefde. Christus Jezus bracht ons terug tot die God van Liefde; Hij opende de Weg: 1 Petr. 3:18 zegt: “Want ook Christus heeft eenmaal voor de zonden geleden, Hij, Die rechtvaardig was, voor onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen.” Petrus spreekt hier, net als Paulus, tot de gelovigen. Christus Jezus brengt “ons” tot God, oftewel de gelovigen. De mensen die niet geloven, of ze nu besneden zijn of niet, zullen onder het oordeel komen – de Wet van God hééft hen al veroordeeld net zo goed als dat wij nu al vrijgesproken zijn.
Het Voorrecht van de Joden – Studie op Romeinen 3. Pagina 7/12
Dat klinkt vreemd, ze zijn al veroordeeld? Wij waren al veroordeeld? En nu toch vrijgesproken? Inderdaad. Wie de zonde doet, is daarmee veroordeeld. Of: leeft reeds onder die veroordeling. Simpel voorbeeld: wie te snel rijdt met zijn auto, is daarmee al 'strafwaardig'. De wet stelt immers dat dat niet mag en je overtreedt deze op dat moment. Je bent daarmee in principe al veroordeeld, ook al ben je nog niet aangehouden. Zodra je aangehouden wordt of bent, wordt de straf geëffectueerd. Want: er volgt een boete of men dient voor de rechter te verschijnen. Zo is het ook met de mens; de mens leeft in overtreding en is dus strafwaardig. Zodra de mens overlijdt vind de 'aanhouding' plaats, en vervolgens -voor de rechterstoel van Christus- wordt de mens zonder meer schuldig bevonden. Wie tot geloof komt, komt niet meer voor de rechterstoel! Want: de strafwaardigheid wordt weggenomen omdat Christus de straf al heeft gedragen. Rom 3:8 En het is toch niet, zoals wij belasterd worden en zoals sommigen zeggen dat wij zeggen: Laten wij het kwade doen, opdat het goede daaruit voortkomt? De verdoemenis van hen is rechtvaardig. Kennelijk werd er gelasterd tegen de gelovigen namelijk: dat zij het kwade daarom deden om zo méér 'genade te ontvangen'. 1. Ten eerste maakt Paulus duidelijk dat dat niet het geval is; God's goedheid, de vergeving van de zonde, kent maar één maat namelijk: de “volledige” maat. Genade = genade. Die kan niet groter- of kleiner worden. Zoals hij eerder onderwijst: de mens is al verloren, is al strafwaardig, en hij kan het niet erger -maar ook niet minder erg!- maken. De mens kan, zowel positief als negatief, niets toevoegen aan de genade van Christus. “Want door genade zijt gij behouden, door het geloof, en dat niet uit uzelf: het is een gave van God” – Ef. 2:8 Ons behoud is op basis van de genade van Christus en wanneer we voldoende genade hebben ontvangen om voor eeuwig behouden te zijn, dan moet dat een meer dan voldoende, overvloedige, genade zijn – dat is volledig het werk van Christus geweest; 2. ten tweede verzet hij zich krachtig er tegen door te zeggen (HSV) “De verdoemenis van hen is rechtvaardig” – De NBG zegt hier, “het oordeel over dezen is welverdiend”. Het kan dan ook niet anders dan dat hij spreekt over ongelovigen die de Gemeente van Christus lasterden. Immers – we hebben net vastgesteld dat een gelovige niet meer geoordeeld wordt want: de strafwaardigheid is weggenomen. Paulus lijkt hiermee te refereren aan bijv. Spreuken 10:18, waar we lezen: “Wie haat toedekt, heeft valse lippen, en wie een kwaad gerucht verspreidt, die is een dwaas”. Het is dezelfde geest waarover hij spreekt in Rom 1:28-31 “28 En omdat het hun niet goeddacht God te erkennen, heeft God hen overgegeven aan verwerpelijk denken, om dingen te doen die niet passen. 29 Ze zijn vervuld van allerlei ongerechtigheid, hoererij, boosaardigheid, hebzucht, slechtheid. Ze zijn vol afgunst, moord, ruzie, bedrog, kwaadaardigheid. 30 Kwaadsprekers zijn het, lasteraars, haters van God, smaders, hoogmoedigen, grootsprekers, bedenkers van slechte dingen, ongehoorzaam aan hun ouders, 31 onverstandigen, trouwelozen, mensen zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijk, onbarmhartig.”
Het Voorrecht van de Joden – Studie op Romeinen 3. Pagina 8/12
Daarom kan hij zeggen dat het rechtvaardig is dat zij geoordeeld zullen worden en dit welverdiend is. Dat wil niet zeggen dat zo'n lasteraar niet alsnog tot geloof kan komen natuurlijk. Rom 3:9 Wat dan wel? Zijn wij voortreffelijker? Beslist niet! Wij hebben immers zojuist én Joden én Grieken beschuldigd dat zij allen onder de zonde zijn, 10 zoals geschreven staat: Er is niemand rechtvaardig, ook niet één, 11 er is niemand die verstandig is, er is niemand die God zoekt. 12 Allen zijn zij afgedwaald, samen zijn zij nutteloos geworden. Er is niemand die goeddoet, er is er zelfs niet één. 13 Hun keel is een open graf, met hun tong plegen zij bedrog, addergif is onder hun lippen. 14 Hun mond is vol vervloeking en bitterheid, 15 hun voeten zijn snel om bloed te vergieten. 16 Vernieling en ellende is op hun wegen, 17 en de weg van de vrede hebben zij niet gekend. 18 De vreze Gods staat hun niet voor ogen. Zijn we dan beter dan alle andere mensen, zo vraagt hij. En met 'wij' bedoelt Paulus hier dus de gelovigen uit de Joden, met name. Dat we mogen stellen dat het oordeel over hun terecht is? Integendeel, zij, en wij, zijn niets beter dan andere mensen: “Wij hebben immers zojuist én Joden én Grieken beschuldigd dat zij allen onder de zonde zijn”. Iedereen is in staat van beschuldiging. Niemand die hier aan ontkomt, zoals ik al een paar keer heb gezegd: iedereen is in een strafwaardige staat en toestand. Vers 13-18 is een opeenvolging van citaten uit de Psalmen, die laten zien dat Paulus dit niet zomaar zelf bedenkt maar dat het een, bij de ontvangers van zijn brief zeker, bekend idee is, een Bijbels idee, dat niemand uit zichzelf goed doet. Rom 3:19 Wij weten nu dat alles wat de wet zegt, zij dat spreekt tot hen die onder de wet zijn, opdat elke mond gestopt wordt en de hele wereld doemwaardig wordt voor God. 20 Daarom zal uit werken van de wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd worden. Door de wet is immers kennis van zonde. En nog een keer herhaalt Paulus wat hij daarvoor heeft gezegd in deze samenvatting; alles wat de wet zegt, wordt echter gesproken tot hen die onder de wet zijn. Hoe kan dan elke mond gestopt worden en de hele wereld doemwaardig worden voor God als die wet kennelijk alleen geldt voor hen die onder de wet zijn? De Wet veroordeelde de Joden, die onder de wet waren, en daarmee ook iedereen die niet onder de wet was. Als de Wet al 'de Jood' veroordeelde, dan zeker 'de Griek' die zónder de wet leefde maar niet uitgezonderd is van deze zelfde wet immers: God is de Rechter, over de hele wereld, de complete mensheid en Zijn Wet is die wet die Israël was gegeven en dat was DE Wet van God. Of iemand nu wel of niet die wet kent of erkent; dat maakt niet uit. Het feit dát die Wet er is, is voldoende om op grond van het bestaan van die Wet te worden veroordeeld. Vers 20 zegt vervolgens “door de wet is immers kennis van zonde”. Zónder de Wet, is er géén zonde. Dat is: we zouden als mens niet weten wat wel of niet zonde is. Ryrie schrijft: “de functie van de wet is om kennis over de zonde te geven [door te laten zien wat de overtredingen zijn] niet om te redden van de zonde”. Maar voor de wet dan? Voor die tijd was er 'het geweten', en kende het volk Israël de overleveringen vanuit Abraham, Izak en Jakob. De oudvaders leefden nog dicht bij de oorsprong van de aarde, bij de oorspronkelijke kennis van de mens over God en zij hadden een relatie met
Het Voorrecht van de Joden – Studie op Romeinen 3. Pagina 9/12
God. De Hebreeën brief (Hebr. 11) laat dat ook zien, de uitdrukking “door het geloof” komt er maar liefst 20 keer in voor. De Schepping begrijpen we door het geloof, Abel, Henoch, Noach, Abraham, Sara, Izak, Jakob, Jozef, Mozes – allemaal handelden ze uit geloof; het geloof van het volk waardoor de muren van Jericho om vielen, Rachab werd gered door het geloof .. en hij sluit af in Hebr. 11:32-40 met het volgende: 32 En wat zal ik nog meer zeggen? Want de tijd ontbreekt mij om te vertellen over Gideon, Barak, Simson, Jefta, David en Samuel en de profeten. 33 Zij hebben door het geloof koninkrijken overwonnen, gerechtigheid in praktijk gebracht, beloften verkregen, muilen van leeuwen gesloten. 34 Zij hebben de kracht van het vuur geblust, zij zijn aan de scherpte van het zwaard ontkomen, zij hebben in zwakheid kracht ontvangen, zij zijn machtig geworden in de oorlog, legers van vreemden hebben zij op de vlucht gejaagd. 35 Vrouwen hebben hun doden teruggekregen door opstanding uit de dood. Maar anderen zijn gefolterd en namen de aangeboden verlossing niet aan, opdat zij een betere opstanding verkrijgen zouden. 36 En weer anderen hebben spot en geselslagen verdragen, ja zelfs boeien en gevangenis. 37 Zij zijn gestenigd, in stukken gezaagd, in verzoeking gebracht, met het zwaard ter dood gebracht. Zij hebben rondgelopen in schapenvachten en geitenvellen. Zij leden gebrek, werden verdrukt en mishandeld. 38 De wereld was hen niet waard. Zij dwaalden rond in afgelegen plaatsen en verbleven op bergen, in grotten en in holen in de aarde. 39 En deze allen hebben, hoewel zij door het geloof een goed getuigenis van God gekregen hebben, de vervulling van de belofte niet verkregen, 40 daar God met het oog op ons iets beters voorzien had, opdat zij zonder ons niet tot de volmaaktheid zouden komen. De Wet kon dit niet. Het geloof was wat hun kracht gaf, een relatie met God. De wet was dan ook een 'tuchtmeester' of een 'bewaarder' van het volk tótdat Christus kwam. Galaten 3:24,25 24 Zo is dan de wet onze leermeester geweest tot Christus, opdat wij uit het geloof gerechtvaardigd zouden worden. 25 Maar nu het geloof gekomen is, zijn wij niet meer onder een leermeester. Die wet liet het volk elke dag zien wat hun zonde was, en leerde hen, als een tuchtmeester of leermeester dat zij zonder die wet niet konden – als middel om gecorrigeerd te worden – maar ook mét die wet niet konden leven omdat zij die elke dag overtraden en er dus verlossing moest komen. Die wet liet hun elke dag zien, dat ze vergeving nodig hadden -in de tijd van de wet: bedekking- van de zonden. En dáárom, vers 21 v.v. concludeert Paulus: Rom 3:21 Maar nu is zonder de wet gerechtigheid van God geopenbaard, waarvan door de wet en de profeten is getuigd: 22 namelijk gerechtigheid van God door het geloof in Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven, want er is geen onderscheid. 23 Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God, 24 en worden om niet gerechtvaardigd door Zijn genade, door de verlossing in Christus Jezus. 25 Hem heeft God openlijk aangewezen als middel tot verzoening, door het geloof in Zijn bloed. Dit was om Zijn gerechtigheid te bewijzen vanwege het voorbij laten gaan van de zonden die eertijds hadden plaatsgevonden onder de verdraagzaamheid van God. 26 Hij deed dit om Zijn rechtvaardigheid te bewijzen nu in deze tijd, zodat Hijzelf rechtvaardig is én rechtvaardigt diegene die uit het geloof in Jezus is. 27 Waar is dan de roem? Hij is uitgesloten. Door welke wet? Van de werken? Nee, maar door de wet van het geloof.
Het Voorrecht van de Joden – Studie op Romeinen 3. Pagina 10/12
De wet, de wetmatigheid, van het geloof is wat de Wet “der werken”, de Wet van de Sinaï, buiten werking stelt. Die heeft niet kunnen redden en zal niet kunnen redden. Dat is de echte gerechtigheid, de rechtvaardigheid, van God – waarvan de Wet, zoals we dus nu zagen, getuigt. De wet tót Christus heeft geleid tot de Wet ván Christus. De Wet van Mozes is door het volk bewaard – opdat die Wet hún bewaarde voor- of tot Christus. Dat, en daarmee komen we terug op het begin, was hun uniciteit, hun 'uitnemendheid'. Zij bewaarden de wet die hén heeft bewaard. Was die wet er niet geweest, was God er niet tastbaar geweest voor hun in de Tempeldienst, de boekrollen, de offers, .. dan was het volk net als zoveel andere volken verdwenen in de vergetelheid, geassimileerd. Hoe kan dat? Als je gelooft 'verdwijn' je toch niet,... ? Een klein zijspoor. Geloof is een persoonlijke keuze. Abraham geloofde, Lot was onoprecht. Abraham's kinderen kennen we nog steeds, Lot's nakomelingen zijn geassimileerd. Izak geloofde, Ezau verwierp de belofte. Uit Ezau kwam Edom, en Edom is verdwenen. Volg de geschiedenis van de geloofshelden uit de Hebreeën en hun tegenpolen of met wie ze omgingen. Geloof is een persoonlijke keuze en niet overdraagbaar. De Wet van Mozes → zie eerder de besnijdenis! Dit onderscheidde de Israëlieten van de overige volken. En, uiteindelijk, was het alleen Juda – met Benjamin en Levi – die overbleef als 'volk', de Joden. Bij hun waren wel delen van de “tien stammen”, waaronder de stammen Efraïm en Manasse -de zonen van Jozef-, gevoegd maar die assimileerden binnen Juda, Benjamin en Levi. Het volk van de Tien Stammen kunnen we als verloren beschouwen, zij keerden de Wet van Mozes de rug toe, werden daardoor verstrooid en voor hen werd geen belofte, als volk, gedaan voor wat betreft terugkeer naar het land. Niet als volk. Wel als afzonderlijke “Israëlieten” → Jesaja 11:11-12; 27:13. Er is een 'Rabbinale uitleg' van deze gedeelten die claimt dat zodra de Tien Stammen geïdentificeerd zijn, we weten welke volken of stammen dat zijn, de Messias terug zal keren. Persoonlijk geloof ik daar niet in, het lijkt mij te ver gezocht. Het volk van Israël is gedeeltelijk opgegaan in Juda, de Joden, en gedeeltelijk geassimileerd. Daarnaast zijn er hier en daar nog groepjes naar de Joodse wet levende mensen (Falasha's bijv.) maar welke stam zij vertegenwoordigen is niet duidelijk. Ook hier geldt dat zij zich onderscheiden hebben door de Wet te houden en door deze te bewaren werden zij er door bewaard. De slotsom, van Paulus, is echter dat de Wet je kan bewaren, maar niet redden. Het geloof kan een volk niet redden, maar de mens als individu. 28 Wij komen dus tot de slotsom dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder werken van de wet. 29 Of is God alleen de God van Joden? En niet ook van heidenen? Ja, ook van heidenen. 30 Het is toch immers één en dezelfde God, Die besnedenen rechtvaardigen zal uit het geloof en onbesnedenen door het geloof. 31 Doen wij dan door het geloof de wet teniet? Volstrekt niet, maar wij bevestigen de wet. En nu zien we, door het geloof bevestigen wij de wet. Als iets wat we moeten houden? Nee, dat kan niet meer, mag niet meer. Maar de Wet wordt bevestigd in die zin dat deze heeft geleid tot Christus, ons geloof in Hem, ons behoud in Hem. En, de wet's werking, bewaar- of tuchtmeester tót Christus, is bewezen in het feit dat wij tot op de dag van vandaag.. Geloven in wat de Wet, het Volk van de Wet, heeft voortgebracht: Christus Jezus. Onze Redder en Zaligmaker dóór het Geloof.
Het Voorrecht van de Joden – Studie op Romeinen 3. Pagina 11/12
Bronnen/geraadpleegd – – – – – – – – –
Kanttekeningen op de Statenvertaling (GBS); Ryrie Study Bible; The Letter to the Romans, William MacDonald Scofield 1917 Study Bible; Halley's Bible Handbook; Classic NET.Bible (Strongs, Griekse/Hebreeuwse tekst); Christelijke Encyclopedie Wikipedia CORE Discipleship, http://www.coregroups.org/
Het Voorrecht van de Joden – Studie op Romeinen 3. Pagina 12/12