De ontwikkeling van het kind Het verband tussen de IQ en de motorische vaardigheden die een kind beheerst.
6-5-2013 Nienke Schooneveld 500544903 Sjamana Wijsmuller 500545146
Samenvatting Aanleiding voor het onderzoek
Het doel van dit onderzoek is, om vast te stellen of er een samenhang is tussen het IQ en de motorische vaardigheid van kinderen in de basisschoolleeftijd. Bij een samenhang zou er in de lessen bewegingsonderwijs rekening gehouden kunnen worden met het IQ van een kind om een passend lesaanbod te bieden.
Het onderzoek
Het onderzoek is uitgevoerd op een school voor Speciaal Onderwijs en een school voor Speciaal Basisonderwijs. De kinderen waren tussen de 6 en 13 jaar oud. Van deze kinderen werd hun motorische vaardigheid vergeleken met het IQ.
Methode
Het IQ van de leerlingen(N=102) is bepaald aan de hand van de WISC en SON-R. Deze testen zijn eerder bij de leerlingen afgenomen door de schoolpsycholoog. De motorische vaardigheid werd vastgesteld aan de hand van de 4 S-sen test van Van Gelder. De resultaten van zowel de WISC als de 4 S-sen test zijn met elkaar gecorreleerd met een Spearman’s rho.
Resultaten
Na het uitvoeren van de correlatietest Spearman’s rho blijkt dat er een correlatie bestaat tussen het IQ en het motorisch niveau van de leerlingen rs = .501 (p<.01). De spreiding van de gevonden vaardigheidsniveaus bij verschillende IQ groepen is zo groot dat de IQ waarde beperkt houvast geeft bij het inschatten van motorische vaardigheid
Conclusie en aanbeveling
Uit de resultaten blijkt dat er een correlatie is tussen het IQ en de motorische vaardigheid van de leerlingen in het speciaal (basis) onderwijs. Deze correlatie is significant (p< .01). Daarnaast kan er gesteld worden dat er een significante correlatie is tussen het IQ en de verschillende subtesten. Tevens blijkt er een klein verband te zijn tussen zowel de motorische vaardigheid en de leeftijd als het IQ en de leeftijd. In beide gevallen is er sprake van een negatieve correlatie. In vervolgonderzoek kan onderzocht worden of de resultaten vergelijkbaar zijn met leerlingen in het reguliere onderwijs.
Inhoud Samenvatting........................................................................................................................................... 2 Voorwoord .............................................................................................................................................. 4 Inleiding ................................................................................................................................................... 5 Onderzoeksvraag ............................................................................................................................. 6 Onderzoekshypothese..................................................................................................................... 6 Methode .................................................................................................................................................. 7 Deelnemers ......................................................................................................................................... 7 Instrumenten ....................................................................................................................................... 7 De opzet .............................................................................................................................................. 8 IQ ..................................................................................................................................................... 8 Motorisch vaardigheidsniveau ........................................................................................................ 8 Validiteit en betrouwbaarheid ........................................................................................................ 8 Design/analyse ................................................................................................................................ 9 Resultaten ............................................................................................................................................. 11 Gegevens van de testgroepen ....................................................................................................... 11 Het verband tussen het IQ en de motoriek ................................................................................... 11 Correlatie met de leeftijd .............................................................................................................. 12 Discussie ................................................................................................................................................ 14 Samenvatting van de resultaten ................................................................................................... 14 Vergelijking literatuur en resultaten ............................................................................................. 14 Beschouwing methode .................................................................................................................. 14 Beantwoording onderzoeksvraag.................................................................................................. 15 Aanbeveling praktijk en vervolgonderzoek ................................................................................... 16 Literatuurlijst ......................................................................................................................................... 17 Bijlagen .................................................................................................................................................. 18 Bijlage 1 ......................................................................................................................................... 18 Bijlage 2 ......................................................................................................................................... 21
Voorwoord Nu wij ons in het vierde en laatste jaar van de Academie voor Lichamelijke Opvoeding (ALO) bevinden, is het tijd voor het afstudeeronderzoek. Het schrijven van dit onderzoek begint met het vinden van een onderwerp. In eerste instantie zijn wij hier beide los van elkaar naar op zoek gegaan, maar toen bleek dat onze onderwerpen dicht bij elkaar lagen, zijn we naar een gezamenlijke vraag gaan zoeken. Het onderwerp wat ons aansprak is het verband tussen de cognitieve ontwikkeling en motorische ontwikkelingen van leerlingen in het speciaal basis onderwijs. Beide geven wij dit jaar les op het speciaal basisonderwijs (Nienke op het SBO en Sjamana op het SO) en we merkte beide grote verschillen tussen de leerlingen, zowel op cognitief als motorisch niveau. Leerlingen met verschillende stoornissen als autistisch spectrum stoornissen (ASS), ADHD, hechtingsstoornissen, syndroom van down en leerlingen met ‘gewoon’ een laag IQ zitten bij elkaar in de klas. Daarom is het van groot belang om te differentiëren en is het stellen van doelen bij de leerlingen complexer dan op het ‘normale’ basisonderwijs. De stageschool van Sjamana werkt met CED-leerlijnen voor speciaal basis onderwijs cluster 3. Vanuit de CED-groep zijn leerlijnen opgesteld voor leerlingen in het speciaal onderwijs (SO) van cluster 1 tot en met 4. Deze leerlijnen zijn de basis voor het leerlingvolgsysteem ‘Datacare’. Door de groepsdocent wordt de leerling binnen de leerlijn van het desbetreffende cluster (in dit geval cluster 3) ingedeeld op een uitstroomprofiel A,B,C of D. Aan de hand hiervan worden doelen gesteld voor de leerlingen op de vakgebieden; rekenen, taal, bewegingsonderwijs, kunstzinnige oriëntatie en vakoverstijgende doelen. De uitstroomprofielen worden vastgesteld op basis van cognitieve vaardigheden. Dit betekent dat ook de doelen voor het bewegingsonderwijs vastgesteld worden op basis van de cognitieve vaardigheden van de leerling. Vanuit de stageschool (in het speciaal de sectie bewegingsonderwijs) komt echter de vraag of dit reëel is, want is er wel een verband tussen de cognitieve vaardigheden van de leerling en de motorische vaardigheden van dezelfde leerling? Op de stageschool van Nienke worden de doelen met betrekking op het bewegingsonderwijs opgesteld aan de hand van de leerlijnen die door de CED-groep opgesteld zijn voor het speciaal basis onderwijs. In principe wordt er op dezelfde wijze gewerkt als op de stageschool van Sjamana, echter wordt er op de stageschool van Nienke op een andere wijze invulling gegeven aan de CED-leerlijnen. Zo worden de doelen voor de profielen wel gesteld in de theoretische vakken en de vakoverstijgende vaardigheden, maar is de leerkracht bewegingsonderwijs verantwoordelijk voor het stellen van de doelen binnen deze lessen. In dit geval zijn de doelen voor de les bewegingsonderwijs niet afhankelijk van de uitstroom profielen. In ons onderzoek zullen wij dus bekijken of er een verband is tussen het IQ van de leerlingen en hun motorisch niveau. De vraag die wij onszelf gesteld hebben komt rechtstreeks uit de praktijk en is daarom zeer relevant. Als laatst zouden wij graag Huub Toussaint willen bedanken voor de begeleiding van ons proces naar dit eindproduct toe. Verder willen wij ook onze dank uitspreken naar onze stagebegeleiders Arlène Crok en Natascha Baatje voor hun medewerking aan het uitvoeren van ons onderzoek. Met vriendelijke groet, Nienke Schooneveld & Sjamana WIjsmuller
Inleiding Cognitieve vaardigheden worden gelijktijdig met motorische vaardigheden ontwikkeld. Wanneer kinderen in de leeftijd komen om naar de basisschool te gaan, en dus tussen de 4 en 12 jaar oud zijn, verandert volgens Piaget hun denken. Waar zij in de peuter- en kleutertijd nog preoperationeel denken, en daardoor grotendeels egocentrisch zijn, komen zij in de schoolleeftijd in de concreetoperationele fase. Het concreet-operationele stadium wordt gekenmerkt door het toepassen van logische operaties op concrete problemen (Feldman, 2009). Met het ouder worden, verandert ook de mentale leeftijd. Deze leeftijd is het gemiddelde intelligentieniveau van mensen van een bepaalde kalenderleeftijd. Deze mentale leeftijd is te meten met een intelligentietest. Het Intelligentiequotiënt, of IQ, is een score waarbij zowel rekening wordt gehouden met de mentale- als de kalenderleeftijd (Feldman, 2009). De Wechsler Intelligence Scale for Children (WISC) is een veel gebruikte intelligentietest om het IQ van kinderen vast te stellen (Wechsler, 1949). Deze test maakt onderscheid tussen het verbale IQ, performale IQ en het totale IQ van een kind, waarbij alle drie de onderdelen een gemiddelde IQ-score van 100 kennen met een standaardafwijking van 15. Wanneer de resultaten van die onderdelen een harmonisch beeld vertonen, is de test het meest betrouwbaar. Is het beeld disharmonisch, dan is het moeilijk om het totale IQ samen te stellen. In de eerder genoemde schoolleeftijd vinden er ook veranderingen plaats in de motoriek. De grove motoriek verbetert door een betere spiercoördinatie, de verbetering in fijne motoriek is gedeeltelijk het gevolg van een grote toename van myeline in de hersenen in de leeftijd van 6 tot 8 jaar (Feldman, 2009). Uit het onderzoek van Lubans, Morgan, Cliff, Barett en Okely (2010) blijkt het dan ook belangrijk dat kinderen in de schoolleeftijd de motorische basisvaardigheden aangeleerd krijgen, omdat kinderen dan in de beste leeftijd zijn om motorische vaardigheden te verwerven. Developmental Coördination Disorder (DCD) is de benaming voor een stoornis waarbij er achterstanden in de motorische ontwikkeling optreden (Schoenmaker, Reinders-Messeling & Hadders-Algra, 2006). Deze achterstanden treden op in de grove en fijne motorische ontwikkeling, zonder dat er een fysieke oorzaak voor te vinden is. Achterstanden in de motorische ontwikkeling kunnen geïsoleerd optreden, maar verschillende onderzoeken tonen aan dat achterstanden in de motorische ontwikkeling of DCD vaak optreden in combinatie met andere stoornissen (Henderson & Henderson, 2001 & Waelvelde, Oostra, Dewitte, Broeck, van den & Jongemans,2010). Ook in het onderzoek van Diamond (2000) komt een verband tussen het motorische niveau en de cognitieve stoornissen naar voren. Zo blijkt dat kinderen met een cognitieve stoornis vaak ook een motorisch lager niveau hebben. De helft van de kinderen waarbij ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) is gediagnosticeerd, heeft last van DCD (Kadesjö & Gillberg, 1998). Daarnaast blijkt dat ook kinderen met een stoornis in het autistisch spectrum (ASS) met een hoog IQ, ook vaak kampen met problemen in de motorische ontwikkeling (Manjiviona & Prior, 1995). Uit ander onderzoek blijkt dat er een verband is tussen de cognitieve prestaties van kinderen tussen de 5 en 6 jaar en de resultaten die zij behalen bij motorische tests (Wassenberg, Kessels, Kalff, Hurks, Jolles, Feron, Hendriksen, Kroes, Beeren & Vles, 2005). In dit onderzoek is de Maastricht Motor test (MMT) uitgevoerd, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen kwalitatieve onderdelen van de
test, kwantitatieve onderdelen en de combinatie hiervan (Wassenberg et al., 2005). Daarnaast zijn er verschillende cognitieve tests uitgevoerd. Er is een significant verband gevonden tussen de uitslagen van de cognitieve tests en de resultaten van de 3 onderdelen van de MMT. Er zijn verschillende signalen die wijzen op het verband tussen de motorische en cognitieve ontwikkeling van kinderen. Het is echter de vraag of dit verband zich ook uit in een verband tussen het IQ en de motorische vaardigheid. Onderzoeksvraag Is er een verband tussen het IQ en de motorische vaardigheid van leerlingen op het speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs tussen de 4 en 12 jaar. Onderzoekshypothese Uit eerder onderzoek is gebleken dat een stoornis in de motorische ontwikkeling vaak samen gaat met andere stoornissen. (Henderson & Henderson, 2001 & Waelvelde et. al,2010). Daarnaast komt er ook een verband tussen de cognitieve en motorische ontwikkeling naar voren in het onderzoek van Diamond (2000). Ook Wassenberg et al. (2005) toont aan dat er een verband is tussen motorische ontwikkeling, in dit geval van 5 en 6-jarigen, en hun cognitieve ontwikkelingsniveau. In dit onderzoek wordt verwacht dat er een verband gevonden wordt tussen het IQ van de leerlingen en hun motorische vaardigheden.
Methode Deelnemers De deelnemers aan dit onderzoek zijn scholieren tussen de 6 en 13 jaar oud. Ze hebben een cognitieve achterstand en op basis daarvan zitten zij op een school voor zeer moeilijk lerende kinderen (speciaal onderwijs cluster 3) of op het speciaal basisonderwijs. De gegevens zullen afkomstig zijn van 2 verschillende scholen waarbij de leerlingen uit het basisonderwijs van de SBO of SO school getest zullen worden. Het Speciale basisonderwijs is bedoeld voor kinderen die om uiteenlopende redenen niet op het reguliere onderwijs terecht kunnen. Dit zijn vaak kinderen met leer-, opvoedings- of gedragsproblemen zoals AD(H)D, Dyslexie, een lichte autistische stoornis of een taalachterstand. Het speciaal onderwijs cluster 3 staat ook wel bekend als ZML-onderwijs. De scholen die vallen binnen cluster 3 zijn bedoeld voor leerlingen die zeer moeilijk kunnen leren (IQ <70). Dit gaat net als in het speciaal basisonderwijs vaak gepaard met gedragsproblemen als AD(H)D, ODD, autistisch spectrumstoornis en syndroom van down. De groep die getest is bestaat uit 70 jongens 32 meisjes. Het totaal aantal deelnemers is dus 102. Soort onderwijs
Jongens
Meisjes
Totaal
Speciaal Basis Onderwijs Speciaal Onderwijs Totaal aantal deelnemers
44 26 70
21 11 32
65 37 102
De resultaten van 23 leerlingen zijn niet te gebruiken voor het onderzoek omdat er één of meerdere gegevens ontbraken. Van alle leerlingen is het IQ afgenomen door de schoolpsycholoog. Deze uitslagen zijn gebruikt in het onderzoek. Daarnaast is in de gymles het motorische niveau gemeten.
Instrumenten Het IQ van de leerlingen van zowel speciaal onderwijs als speciaal basisonderwijs is bepaald door de WISC (Wechsler,1949). Een gemiddeld IQ is op deze schaal aan gegeven met een score van 100 met een standaardafwijking van 15. Het IQ van leerlingen die moeite hebben met taal zijn getest met de Son-R niet-verbale intelligentietest. Ook bij deze schaal is een gemiddeld IQ aangegeven met een score van 100 Daarnaast wordt het niveau van de motorische vaardigheid van de leerlingen bepaald door de vier Sen test van Van Gelder af te nemen (2007). Deze test meet op vier verschillende gebieden de
motoriek van de leerlingen. Dit niveau is vergeleken met een kalenderleeftijd. Zo is bepaald of motorische leeftijd van een scholier gelijk loopt met zijn kalenderleeftijd. Om de meting uit te voeren is allereerst het dossier van een leerling gebruikt. Hierin staat de informatie met betrekking tot het IQ. Het protocol voor de meting van de motoriek met behulp van de vier S-en test staat beschreven in ‘Zorg voor beweging in de ALO’ (van Gelder, 2007).
De opzet IQ Voor dit onderzoek is het IQ van de leerlingen verzameld uit hun dossier. De scholieren zijn getest met de WISC (Wechsler, 1949). De verbale, performale IQ en totale IQ zijn alle drie vastgelegd. Leerlingen die moeite hebben met taal (zowel gesproken taal als geschreven), worden getest met de Son-R niet-verbale intelligentietest. Hierbij wordt het performale IQ, het redeneer IQ en het totale IQ vastgelegd. Motorisch vaardigheidsniveau Het motorisch vaardigheidsniveau is getest met de 4 S-en test van Wim van Gelder (2007). De leerlingen zijn getest op vier onderdelen; stilstaan, springen – kracht, springen-coördinatie en stuiten. De tests zijnop beide scholen in de gymles afgenomen. Het testprotocol heeft Wim van Gelder(2007) beschreven in ‘Zorg voor beweging in de ALO’. Om de motorische leeftijd in verband te kunnen brengen met de leeftijd van de leerling, wordt de kalenderleeftijd van de motorische leeftijd afgetrokken. Dit geeft een indicatie van het motorisch niveau bij de leeftijd van de leerling. Voor elke leerling komen hieruit vier motorische niveaus. Het niveau op het onderdeel stilstaan, springen-kracht, springen-coördinatie en stuiten. Om het totale motorisch vaardigheidsniveau te berekenen zal het gemiddelde van deze vier motorische niveaus genomen worden door de niveaus bij elkaar op te tellen en te delen door vier. Het resultaat geeft een indicatie voor het motorische niveau. Nadat de het IQ en het motorische niveau van de leerlingen verzameld is, zijn de gegevens van elke leerling samengevoegd. Vervolgens is de correlatie onderzocht tussen het IQ en het motorische niveau. Op basis hiervan is bekeken of er een verband bestaat tussen het IQ en het motorische niveau van de leerlingen. Ook worden de vier verschillende motorische onderdelen los van elkaar vergeleken met het IQ om vast te stellen of er een onderdeel is in de motorische ontwikkeling dat direct verband houdt met het IQ. Validiteit en betrouwbaarheid
Er is bij het stellen van een conclusie uit de resultaten van dit onderzoek rekening gehouden met de validiteit en betrouwbaarheid van de WISC, de SON-R intelligentietest en de vier S-en test. Wordt er daadwerkelijk gemeten wat er gemeten moet worden? Over de Betrouwbaarheid van de WISC test wordt gezegd: “Internal consistency reliability coefficients of subtests ranged from .79 to .90, with median of .86. Index scores range from .88 to .97, with median of .92” (White, Campbell & Janulewicz, 2004) Over de validiteit wordt in hetzelfde onderzoek volgende gezegd: “Strong correlations between WISC-IV and equivalent metrics from WISC-III, WPPSIIII, WAIS-III, WASI, WIAT-II, and Children’s Memory Scale. Matched samples of clinical and non-clinical children provided evidence of construct validity.” (White et.al, 2004) De WISC is dus een betrouwbare en valide schaal voor het meten van het IQ van kinderen. Naar de betrouwbaarheid en validiteit van de Son-R non verbale IQ test is ook onderzoek gedaan. Uit dit onderzoek blijkt: “De betrouwbaarheid van de subtests (gemiddeld 0,72) is gebaseerd op de interne consistentie van de itemscores en is berekend met de formule voor labda2. De betrouwbaarheid van de IQ-score neemt iets toe met de leeftijd en is gemiddeld 0,90.” De validiteit van de Son-R tests is goed, Van Telligen concludeert in 1998: “De correlaties met algemene intelligentiematen zijn 0,59 (BOS 2-30), 0,65 (GOS 2.5-4.5), 0,68 WPPSI(-R)/WISC-R, 0,58 (LDT) en 0,58 (RAKIT). Gemiddeld zijn de correlaties 0,65. De correlaties met non-verbale (intelligentie)maten zijn eveneens 0,65. Relatief hoog hierbij zijn de correlaties met het performale deel van de WPPSI-R, de non-verbale subtests van de BAS en met de SON-R 5.5-17. Met maten voor de verbale ontwikkeling en de verbale intelligentie zijn de correlaties gemiddeld 0,48. De volgende factoren dragen bij aan het relatief lage niveau van de correlaties. In de eerste plaats blijken correlaties lager uit te vallen naarmate kinderen jonger zijn. Ten tweede is het onderzoek voor een deel uitgevoerd bij kinderen met handicaps en kinderen die anderszins moeilijk testbaar zijn. Deze kinderen zijn ook minder consistent in hun prestatieniveau en bovendien houden de verschillende tests ook niet op dezelfde wijze rekening met hun handicaps. Ten derde zat er soms een periode van enkele jaren tussen de testafnames.” Dit tezamen wil zeggen dat de betrouwbaarheid en validiteit van de Son – R non verbale IQ test goed is. De WISC en Son-R zijn vrijwel even betrouwbaar. De validiteit van de vier S-en test van ‘van Gelder’ is niet bekend. Wel is het belangrijk om mee te nemen in de conclusie dat de vier S-en test in dit onderzoek op één enkel moment wordt afgenomen. Om te zorgen voor een hogere betrouwbaarheid zal de test herhaald moeten worden. Voor nauwkeurige bepaling van de percentages moet de test meerdere keren afgenomen worden. Design/analyse De leerlingen zijn één keer getest op het IQ. Dit is door externen uitgevoerd (schoolpsycholoog) en de gegevens zijn uit de dossiers van de leerlingen gehaald. Het IQ is een quotiënt die het verband aan geeft tussen de cognitieve leeftijd en de kalenderleeftijd van de leerling. Er kan dus vanuit gegaan worden dat het IQ ongeveer gelijk zal blijven bij de leerling in de tijd. Het feit dat de
leerlingen niet allemaal op hetzelfde moment de IQ test afgenomen hebben, zou in principe geen invloed moeten hebben op het IQ. Het zou in principe niet uit moeten maken op welk moment, ten opzichte van de motorische tests het IQ, is bepaald. Daarnaast zijn de leerlingen tevens één keer getest op de motoriek. Deze tests hebben in de gymles plaats gevonden. Zoals beschreven is er één groep die twee keer getest is. Vervolgens wordt de motorische leeftijd van de leerlingen bepaald zoals beschreven is in ‘Zorg voor bewegen op de Alo’ (van Gelder, 2007). Omdat de test van Van Gelder bestaat uit vier verschillende subtests bestaan de resultaten ook uit vier getallen. Om een totale score over de motoriek te kunnen bepalen zijn de resultaten van de vier subtests bij elkaar opgeteld en door 4 gedeeld om tot een gemiddelde score te komen. Om het motorische niveau van de leerlingen te bepalen, is dezelfde berekening toegepast als bij het IQ. Het niveau van motorische vaardigheid wordt dus weergegeven met de motorische quotiënt. Om deze quotiënt te berekenen zijn eerst de leeftijden van de leerlingen op het moment van afname berekend in maanden. Vervolgens is de motorische leeftijd(in maanden) berekend volgens de maatstaf die van Gelder aangeeft in ‘zorg voor beweging in de ALO’. Om tot de motorische quotiënt te komen is de volgende formule toegepast: MQ = motorische leeftijd / kalenderleeftijd *100 Er is sprake van niet-parametrische meetgegevens. Om te bepalen of er een correlatie is tussen de verschillende gegevens is er de correlatietest Spearmans rho, 2-tailed uitgevoerd (Field, 2009). Het IQ is vergeleken met het motorische niveau om te bepalen of er een correlatie is tussen deze twee gegevens. Daarnaast is via een regressieanalyse te zien hoe het motorische niveau zich ontwikkeld naarmate het IQ toeneemt. Om uit te sluiten dat het IQ en de motorische vaardigheid correleren omdat beide los van elkaar correleren met de leeftijd wordt er ook een Spearman correlatietest en een regressieanalyse uitgevoerd tussen de twee variabelen en de leeftijd. Uit de Spearman’s correlatie test komt een correlatie-waarde die aangeduid wordt met rs. De correlatie is significant bij een p-waarde van p <.05. Deze waarde geeft aan dat de kans dat de correlatie door kans of toeval komt lager is dan 5% is. Indien de p < .01 is betekend betekent het dat de kans dat een correlatie door kans of toeval komt lager is dan 1%. .
Resultaten Gegevens van de testgroepen
Er zijn 37 leerlingen getest in het SO hebben gemiddeld een IQ van 54,5. Daarnaast is hun MQ gemiddeld 49,8. Descriptive Statistics N
Minimum
Maximum
Mean
Std. Deviation
IQ
37
35,00
75,00
54,5135
9,73716
MQ
37
22,00
74,00
49,7568
13,75259
Valid N (listwise)
37
In het SBO zijn 65 leerlingen getest. Het gemiddelde IQ van deze groep is 76,8. Daarnaast is hun MQ gemiddeld 61,4. Descriptive Statistics N
Minimum
Maximum
Mean
Std. Deviation
IQ
65
55,00
140,00
76,8000
13,66245
MQ
65
23,00
87,00
61,3538
12,23523
Valid N (listwise)
65
De geteste leerlingen zijn gemiddeld 124 maanden oud (10,33 jaar). De jongste is 81 maanden (6,75 jaar) oud en de oudste is 163 maanden (13,58 jaar) oud. Descriptive Statistics N
Minimum
Leeftijd
102
Valid N (listwise)
102
81,00
Maximum 163,00
Mean 124,0392
Std. Deviation 19,02730
Het verband tussen het IQ en de motoriek Bij het uitvoeren van een correlatieanalyse betekent een uitkomst van 0 dat er geen correlatie is tussen beide variabelen en een uitkomst van 1 of -1 dat beide variabelen perfect gecorreleerd zijn. Alle getallen daar tussen geven aan in welke mate er sprake is van een correlatie. Een correlatiewaarde rond .1 geeft een klein effect aan, een waarde van rond de .3 geeft een gemiddeld
effect aan en een waarde van rond de .5 geeft een groot effect aan. (Field, 2009) Na het uitvoeren van de Spearman’s correlatieanalyse blijkt dat er een correlatie bestaat tussen het IQ en het motorisch niveau van de leerlingen rs = .501, p<.01. De correlatiewaarde van 0,501 geeft een groot effect aan van de variabelen op elkaar. Uit de regressieanalyse is dus een duidelijk verband te zien tussen het IQ en het motorische niveau van de leerlingen. Wanneer er een lineaire functie gezocht wordt om de geobserveerde punten weer te geven, blijkt dat het motorische niveau stijgt naarmate het IQ stijgt. Dit beeld is te zien bij de totale motoriek, maar ook bij de subtesten. Wat ook gezegd moet worden is dat er sprake is van een grote variatie rondom de regressielijn. Het is dus moeilijk om een bepaald IQ met zekerheid te koppelen aan een niveau van motorische vaardigheid. Daarnaast blijken ook de resultaten van de subtesten verband te houden met het IQ. Voor de correlatie tussen stilstaan & IQ geldt rs = 0,434, p<0,001.Voor springen – kracht & IQ geldt rs = .367, p< .01.Voor springen – coördinatie & IQ geldt rs= .543, p <.01 Voor stuiten & IQ geldt rs = .330, p <.01 Deze waarden zijn ook terug te vinden in de tabel. De waarden subtests en het IQ blijken alle een gemiddeld tot groot effect op elkaar te hebben.
Uit de grafieken blijkt dat het stuiten het minste verband houdt met het IQ, deze grafiek is meer afgevlakt. De subtest springen-coördinatie en het IQ hebben, van de verschillende subtests, het meest verband. Correlatie met de leeftijd Om vast te kunnen stellen dat er daadwerkelijk een verband is tussen het IQ en de motoriek en dat er niet een verband is tussen het IQ, de motorische vaardigheid en de leeftijd, is hier ook een regressie en correlatieanalyse over uitgevoerd. Indien beide verband houden met de leeftijd, kan dit verklaren waarom er een verband is tussen het IQ en de motoriek en hoeft het dus niet te betekenen
dat er daadwerkelijk een verband is tussen het IQ en de motoriek. Er zou dan sprake zijn van een schijn-correlatie. (er zou dan sprake zijn van een zogenaamde schijn-correlatie)
Uit de grafieken blijkt dat er een verband is tussen de motorische vaardigheid, het IQ en de leeftijd. Neemt de leeftijd toe, dan neemt de motorische vaardigheid en het IQ af. Om aan te tonen of dit verband significant is, is er een correlatieanalyse uitgevoerd.
Uit de correlatieanalyse blijkt dat er een significant negatief verband is tussen het de motorische vaardigheid en de leeftijd, rs = .207 met p = .037 (dus p<.05)Dit wil zeggen dat de motorische vaardigheid afneemt naarmate de leeftijd toeneemt, zoals eerder al in de regressieanalyse naar voren kwam. Deze correlatie is significant bij een significantieniveau van p< .05. Uit deze correlatieanalyse blijkt ook dat de leeftijd correleert met het IQ. Deze correlatie is -0,387, p = .000. Naarmate de leeftijd toeneemt, neemt ook het IQ af. Deze correlatie is significant bij een significantieniveau van p<0,01.
Discussie Samenvatting van de resultaten Uit de resultaten blijkt dat er een samenhang is tussen het IQ en de motorische vaardigheid van de leerlingen in het speciaal (basis) onderwijs. De gevonden correlatie is significant (p = .000). Daarnaast kan er gesteld worden dat er een significante correlatie is tussen het IQ en de verschillende subtesten. De subtest springen – coördinatie houdt het meest verband met het IQ. Na springen-kracht en stilstaan, houdt de subtest stuiten het minste verband met het IQ. Echter blijkt er een verband te zijn tussen zowel de motorische vaardigheid en de leeftijd als het IQ en de leeftijd. In beide gevallen is er sprake van een negatieve correlatie. Dit betekent dat de motorische vaardigheid en IQ afnemen naarmate de leeftijd toe neemt. Dat de motorische vaardigheid en het IQ verband houden met de leeftijd heeft invloed op de betrouwbaarheid van de onderzoeksresultaten. Het is mogelijk dat het verband van beide variabelen met de leeftijd ervoor zorgt dat de variabelen onderling ook correleren. Deze correlatie maakt de resultaten minder betrouwbaar. Vergelijking literatuur en resultaten Uit dit onderzoek is gebleken dat er een correlatie bestaat tussen het IQ en de motorische vaardigheid van kinderen in het speciaal (basis)onderwijs. Uit eerder onderzoek van Diamond (2000) is al gebleken dat er een aantoonbaar verband is tussen de motorische vaardigheid en de cognitie van kinderen. Zo blijken kinderen met een cognitieve achterstand ook vaak een motorisch lager niveau te hebben. Ook blijkt uit eerder onderzoek van Wassenberg et al. (2005) dat de cognitieve prestaties van kinderen tussen de 5 en 6 verband houden met de resultaten die zij behaalden in motorische tests. Het resultaat dat uit ons onderzoek naar voren is gekomen, komt dus overeen met deze eerdere onderzoeken en er is dus het aantoonbare verband tussen de motorische vaardigheid en de cognitie. Naast de correlatie tussen de motorische vaardigheid en IQ bleek er ook een correlatie te zijn tussen deze twee variabelen en de leeftijd. Van Tellegen levert in het artikel ‘Een illusie armer’ (2002) fikse kritiek op de WISC-III. Volgens hem is er sprake van een vertekening van de resultaten van de IQ test bij leerlingen 13 tot en met 16 jaar. Het gemiddelde IQ (96.9), volgens berekeningen van het CBS, zou volgens hem ruim 3 IQ-punten lager uitkomen dan de norm waar vanuit wordt gegaan (100). Dit zou een vertekend beeld geven. Het kan zijn dat deze vertekening doorgetrokken kan worden naar de oudste leerlingen die in dit onderzoek zijn getest. Deze zijn per slot van rekening 13 jaar oud. Het is dus mogelijk dat dit negatieve correlatie tussen het IQ en de leeftijd die aangetoond is kan verklaren. Beschouwing methode Er is bij dit onderzoek gekeken naar kinderen op het speciaal (basis)onderwijs. Kinderen op het speciaal (basis)onderwijs hebben vaak een stoornis of andere aandoening die van invloed zou kunnen zijn op de motorisch vaardigheid die geschat wordt met de tests volgens de methode van
Van Gelder, zoals beschreven in het boek ‘Zorg voor beweging in de Alo’ (2007). Hierdoor zouden de testresultaten kunnen afwijken van de resultaten wanneer er gemeten zou worden op een basisschool voor regulier onderwijs. In principe wordt vanuit gegaan dat de leerling door de stoornis of afwijking ook een lager IQ hebben, dus in principe zou dit het resultaat gelijk moeten trekken. In de methode van registreren van de scores Van Gelder, wordt aangegeven dat de te behalen niveaus respectievelijk door 80 procent van de kinderen is behaald op 2-, 3-, 4-, 5-, 6-, 7-, 9-, 11- en 13-jarige leeftijd (van Gelder, 2007). De berekening voor de motorische leeftijd van Van Gelder is niet heel nauwkeurig omdat elke niveau vastgesteld wordt in motorische leeftijd in jaren. Tussen sommige niveaus wordt er zelfs een jaar overgeslagen. Dit verschil heeft ook invloed op het bepalen van de motorische quotiënt zoals in dit onderzoek is gedaan. Ook de scores van de voor ons berekende quotiënt voor het bepalen van de motorische vaardigheid worden hierdoor minder nauwkeurig. Om nog nauwkeurigere de motorische vaardigheid van een deelnemer in kaart te brengen, is het wenselijk als de motorische leeftijd in meer stappen ingedeeld zou worden. Het feit dat zowel het motorische vaardigheid als IQ correleren met de leeftijd maakt het onderzoek minder betrouwbaar. Het gaat echter om een zwak verband. Het verband tussen het MQ en het IQ blijkt veel sterker te zijn. Om zeker te weten of de motorische vaardigheid daadwerkelijk verband houdt met het IQ zonder dat de leeftijd daarop van invloed is kan verder onderzoek gedaan worden door middel van partiële correlatie. In dit onderzoek kan de invloed van de leeftijd op het resultaat niet uitgesloten worden omdat de gegevens niet parametrisch zijn.
Beantwoording onderzoeksvraag De hoofdvraag van dit onderzoek is: “Is er een verband tussen het IQ en de motorische vaardigheid van leerlingen op het speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs tussen de 6 en 12 jaar?” Deze vraag kan met ‘ja’ beantwoord worden. Er kan gesteld worden dat in het algemeen het motorische niveau stijgt naarmate het IQ stijgt. Alle leerlingen die getest zijn hebben een motorische achterstand. Dit is in de lijn der verwachting gezien het feit dat het overgrote deel van de leerlingen een achterstand in hun cognitieve ontwikkeling hebben. Daarbij kan worden opgemerkt dat alle vier de subtests en het IQ alle vier significant zijn(p<0,000).
Conclusie Er is een verband tussen het IQ en de motorische vaardigheid van de leerlingen in het speciaal onderwijs en speciaal basisonderwijs tussen de 6 en 12 jaar. Er kan bij dit onderzoek een kanttekening gemaakt worden. Uit dit onderzoek blijkt tevens dat er een correlatie is tussen de motorische vaardigheid, het IQ en de leeftijd. Hierdoor kan niet met zekerheid gezegd worden of er daadwerkelijk een verband is tussen de motorische vaardigheid en het IQ of dat dit verband beïnvloed wordt door de leeftijd. Vervolgonderzoek zal aan moeten tonen hoe groot de invloed is van de leeftijd op de correlatie tussen de motorische vaardigheid en het IQ.
Er is een verband gevonden tussen het IQ en de motorische vaardigheid, maar als er gekeken wordt naar de regressieanalyse is duidelijk te zien dat er veel variatie is rondom de regressielijn. Het is dus moeilijk om een bepaald IQ te koppelen een bepaald niveau van de motorische vaardigheid. Daarvoor is de variatie te groot. Er is dus wel een verband, maar dat verband is niet zo groot dat je met grote zekerheid kan zeggen dat een leerling met een bepaald IQ een daaraan gekoppeld motorisch vaardigheidsniveau beheerst. Aanbeveling praktijk en vervolgonderzoek De resultaten uit dit onderzoek wijzen op een aantoonbare correlatie tussen het IQ en de motorische vaardigheid van kinderen in de basisschoolleeftijd. Gegeven deze wetenschap, is het voor leerkrachten in het bewegingsonderwijs raadzaam rekening te houden met het verschil in IQ tussen de leerlingen tijdens de lessen en eventueel met het opstellen van de leerdoelen. Omdat de correlatie die in dit onderzoek naar voren komt tussen het IQ en de motorische vaardigheid minder betrouwbaar wordt doordat de invloed van de leeftijd niet gecorrigeerd is, is het raadzaam dit verband verder te onderzoeken. Er komt in dit onderzoek naar voren dat de invloed van de leeftijd niet groot is. Echter is kan dit wel een factor zijn die de correlatie tussen de motorische vaardigheid en het IQ beïnvloed. Om zeker te zijn dat het IQ en de motorische vaardigheid daadwerkelijk correleren en dus zonder de invloed van de leeftijd zou dit in vervolgonderzoek meegenomen moeten worden. Dit zal getest moeten worden met parametrische gegevens zodat er een partiële correlatie uitgevoerd kan worden waarbij de invloed van de leeftijd gecontroleerd wordt. Om verder in te gaan op de relatie tussen IQ en leeftijd, zou er in vervolgonderzoek ook onderzocht kunnen worden of de IQ test wel goed genoeg op leeftijd gecorrigeerd wordt. Uit onderzoek blijkt namelijk al dat er een daadwerkelijke afname van het IQ is bij kinderen boven de 13 jaar (Van Tellegen, 2002). Er kan onderzocht worden of deze lijn al eerder in wordt gezet en in hoe verre de correctie op de quotiënt van de leeftijd correct is. Daarnaast is het is raadzaam om in vervolgonderzoek de motorische tests vaker af te nemen. De test is betrouwbaarder naarmate de test vaker bij dezelfde persoon afgenomen wordt (van Gelder, 2007).
Literatuurlijst Diamond, A. (2000), Close irrelation of motor development and cognitive development and of the cerebellum and prefrontal cortex, Child development, 71(1), p 44-56 Feldman , R. (2009), Ontwikkelingspsychologie: De fysieke ontwikkeling in de schooltijd; De cognitieve ontwikkeling in de schooltijd, Pearson education, p 344-367; p 369-406 Field, A. (2009), Discovering statistics using spss: Correlation; Bivariate correlation, SAGE Publications inc., p 177-179 Gelder, W. & Berg, M. (2007). Zorg voor beweging in de pabo, 2e druk., Esstede bv, ISBN10: 9075142765 Henderson, S. E. & Henderson L. (2001), Toward an understanding of Developmental Coordination Disorder, Adapted Psychical Activity Quaterly, 19, p 12-31 Kadesjö, B. & Gillberg, C. (1998), Attention deficits and clumsiness in Swedish 7-year-old children, Developmental Medicine & Child Neurology, p 796-804 Lubans, D.R., Morga, P., Cliff, D.P., Barnett, L.M., Okely, D. (2010). Fundamental movement skills in children and adolescents, Sports Medicine, 40 (12), 1019-1035 Manjiviona, J. & Prior, M. (1995), Comparison of Asperger syndrome and high-functioning autistic children on a Test of Motor Impairment, Journal for Autism and Developmental Disorders, 25(1), p 23-39 Schoenmaker, M. M., Reinders-Messelink, H. & Hadders-Algra, M., (2006), Bijpraten over DCD; Van procesgerichte naar taakgerichte aanpak, Balans Magazine , p 6-11 Tellegen, P.J. (2002). De WISC-III NL, Een illusie armer, De Psycholoog, 37, p 607-610 Tellegen, P. J., Winkel, M., Wijnberg-Williams, B. J., & Laros, J. A (1998). Snijders-Oomen Niet-verbale Intelligentietest SON-R 2.5-7. Verantwoording en Handleiding. Lisse: Swets & Zeitlinger. Waelvelde, H., Oostra, A., Dewitte, G., Broeck, C. van den & Jongemans, M. J., (2010), Stability of motor problems in young children with or at risk of autism spectrum disorders, ADHD, and or coordination disorder, Developemtal medicine & child neurology, 52, p 174-178 Wassenberg, R., Feron, F.J.M., Kessels, A.G.H., Hendriksen, J.G.M., Kalff, A.C., Kroes, M., Hurks, P.P.M., Beeren, M., Jolles, J., Vles, J.S.H (2005). Relation between cognitive and motor performance in 5- to 6-year-old children: results from a large-scale cross-sectional study. Child Development, 76(5), 1092-1103 Wechsler, D.(1949). Manual for the Wechsler intelligence Scale for children. New York: The Psychological Corporation White, R.F., Campbell , R.D. & Janulewicz P.B.S (2004), Neuropsychological Assessments in Children from a Longitudinal Perspective, the National Children’s Study, p 37-38
Bijlagen Bijlage 1 Het motorische niveau omgezet in leeftijd in maanden Omrekenformule volgens van Gelder: Niveau 0: 80 % van de 2 jarige beheerst dit niveau (24 maanden) Niveau 1: 80 % van de 3 jarige beheerst dit niveau (36 maanden) Niveau 2: 80 % van de 4 jarige beheerst dit niveau (48 maanden) Niveau 3: 80 % van de 5 jarige beheerst dit niveau (60 maanden) Niveau 4: 80 % van de 6 jarige beheerst dit niveau (72 maanden) Niveau 6: 80 % van de 7 jarige beheerst dit niveau (84 maanden) Niveau 8: 80 % van de 9 jarige beheerst dit niveau (108 maanden) Niveau 10: 80 % van de 11 jarige beheerst dit niveau (132 maanden) Niveau 10+: 80 % van de 13 jarige beheerst dit niveau (156 maanden) Leerling
Leeftijd in maanden
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21.
125 116 104 120 107 117 105 82 123 140 126 127 140 136 128 129 137 143 127 119 141
Motorische leeftijd in maanden 24 36 36 24 84 132 36 48 48 36 36 48 72 60 132 48 48 60 84 72 72
0 36 60 36 84 60 60 60 48 48 60 108 60 48 60 60 60 48 84 72 60
36 48 24 48 24 48 48 48 36 36 48 72 36 48 36 36 36 36 48 36 48
48 48 48 108 72 108 60 60 60 72 48 60 48 48 48 72 48 48 72 60 108
Totale motorische leeftijd 27 42 42 54 66 87 51 54 48 48 48 72 60 51 69 54 48 48 72 60 72
IQ 35 70 50 70 57 52 50 75 66 48 50 57 62 47 58 49 49 39 64 59 50
22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61. 62. 63. 64. 65. 66. 67. 68. 69. 70. 71.
138 120 141 141 135 126 163 146 156 151 147 158 150 156 163 157 96 81 105 139 91 107 90 125 112 116 141 138 118 96 112 134 144 137 133 139 134 140 134 137 142 112 113 88 111 131 121 107 113 116
84 72 84 84 84 132 60 36 84 60 132 84 84 84 60 84 60 60 72 72 48 48 12 84 48 60 84 84 84 72 60 84 36 84 48 132 72 108 72 60 108 48 60 60 84 84 84 72 72 72
72 84 108 108 72 72 60 36 60 72 72 108 84 108 60 72 60 48 60 72 60 36 12 84 48 60 108 84 84 60 60 84 48 72 60 108 72 108 72 72 108 60 60 60 84 60 84 108 60 60
84 108 108 72 108 60 60 36 108 36 36 36 108 60 36 60 48 48 72 84 60 48 12 72 36 60 84 108 84 72 48 84 36 84 48 108 72 108 72 72 108 60 72 48 84 72 84 60 84 72
72 72 108 108 108 108 48 48 60 72 72 108 108 108 108 72 60 48 72 72 48 48 48 84 48 48 84 108 84 72 60 108 36 84 72 108 84 108 72 72 84 48 60 60 84 72 72 84 72 84
78 84 102 93 93 93 57 39 78 60 78 84 96 90 66 72 57 51 69 75 54 45 21 81 45 57 90 96 84 69 57 90 39 81 57 114 81 108 72 69 102 54 69 57 84 72 81 81 72 72
50 68 60 54 49 54 40 35 57 61 61 52 52 50 71 46 72 140 61 63 100 98 55 82 75 74 74 86 81 60 71 86 67 68 57 80 74 84 61 69 83 73 67 76 79 78 83 84 75 87
72. 73. 74. 75. 76. 77. 78. 79. 80. 81. 82. 83. 84. 85. 86. 87. 88. 89. 90. 91. 92. 93. 94. 95. 96. 97. 98. 99. 100. 101. 102.
120 108 103 100 97 134 116 130 125 118 130 128 123 140 96 128 139 128 123 143 144 113 89 124 145 82 99 103 106 102 123
60 60 72 72 48 60 48 84 72 72 72 84 84 108 48 60 72 72 60 60 84 60 72 84 108 60 60 72 72 84 108
84 48 48 60 48 72 60 60 72 108 72 108 108 132 60 72 84 72 60 72 108 72 60 60 132 60 60 60 60 60 108
72 72 84 36 36 72 84 60 72 84 60 72 108 108 72 108 108 84 84 72 72 72 72 72 156 60 36 60 72 84 84
72 72 48 48 48 84 84 72 84 72 72 84 84 108 60 84 72 72 72 84 72 72 72 60 108 48 60 48 84 72 108
72 69 63 54 45 72 69 69 81 84 69 87 96 114 60 81 84 81 69 72 84 69 69 69 126 57 54 60 72 81 102
64 86 81 75 68 63 101 68 67 67 79 70 98 84 62 86 76 70 56 70 67 77 77 85 68 75 73 82 75 106 93
Bijlage 2 De uitslagen per leerling uitgedrukt in MQ. MQ = Motorische leeftijd/Kalenderleeftijd *100 Leerling 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41.
Leeftijd in maanden: 125 116 104 120 107 117 105 82 123 140 126 127 140 136 128 129 137 143 127 119 141 138 120 141 141 135 126 163 146 156 151 147 158 150 156 163 157 96 81 105 139
MQ per onderdeel 19 31 34 20 79 113 34 59 39 26 29 38 51 44 102 37 37 42 66 61 51 61 60 60 60 62 105 37 25 54 40 90 53 56 54 37 54 63 74 69 52
0 31 57 30 79 51 57 73 39 34 48 85 43 35 47 47 44 34 66 61 43 52 70 77 77 53 57 37 25 38 48 50 68 56 69 37 46 63 59 57 52
29 41 23 40 22 41 46 71 29 26 38 57 26 35 28 28 27 25 38 31 34 61 90 77 51 80 48 37 25 69 36 24 23 72 38 22 38 50 59 69 60
Gem. MQ 39 41 46 90 67 92 57 73 49 51 38 47 34 35 38 56 35 34 57 50 77 52 60 77 77 80 86 29 33 38 48 50 68 72 69 66 46 63 59 69 52
22 36 40 45 62 74 49 66 39 34 38 57 43 38 54 42 35 34 57 50 51 57 70 72 66 69 74 35 27 50 40 53 53 64 58 41 46 59 63 66 54
IQ 35 70 50 70 57 52 50 75 66 48 50 57 62 47 58 49 49 39 64 59 50 50 68 60 54 49 54 40 35 57 61 61 52 52 50 71 46 72 140 61 63
42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61. 62. 63. 64. 65. 66. 67. 68. 69. 70. 71. 72. 73. 74. 75. 76. 77. 78. 79. 80. 81. 82. 83. 84. 85. 86. 87. 88. 89. 90. 91.
91 107 90 125 112 116 141 138 118 96 112 134 144 137 133 139 134 140 134 137 142 112 113 88 111 131 121 107 113 116 120 108 103 100 97 134 116 130 125 118 130 128 123 140 96 128 139 128 123 143
53 45 13 67 43 52 60 61 71 75 54 63 25 61 36 95 54 77 54 44 76 43 53 68 76 64 69 67 64 62 50 56 70 72 49 44 41 65 58 61 55 66 68 77 50 47 52 56 49 42
66 33 13 67 43 52 77 61 71 63 54 63 33 53 45 78 54 77 54 53 76 54 53 68 76 46 69 100 53 52 70 44 47 60 49 54 52 46 58 92 55 84 88 94 63 56 60 56 49 50
66 44 13 57 32 52 60 78 71 75 43 63 25 61 36 78 54 77 54 53 76 54 64 55 76 55 69 56 74 62 60 67 82 36 37 54 72 46 58 71 46 56 88 77 75 84 78 66 68 50
53 44 53 67 43 41 60 78 71 75 54 81 25 61 54 78 63 77 54 53 59 43 53 68 76 55 60 79 64 72 60 67 47 48 49 63 72 55 67 61 55 66 68 77 63 66 52 56 59 59
59 42 23 65 40 49 64 70 71 72 51 67 27 59 43 82 60 77 54 50 72 48 61 65 76 55 67 76 64 62 60 64 61 54 46 54 59 53 65 71 53 68 78 81 63 63 60 63 56 50
100 98 55 82 75 74 74 86 81 60 71 86 67 68 57 80 74 84 61 69 83 73 67 76 79 78 83 84 75 87 64 86 81 75 68 63 101 68 67 67 79 70 98 84 62 86 76 70 56 70
92. 93. 94. 95. 96. 97. 98. 99. 100. 101. 102.
144 113 89 124 145 82 99 103 106 102 123
58 53 81 68 74 73 61 70 68 82 89
75 66 67 48 91 73 61 58 57 59 89
50 66 81 58 106 73 36 58 68 82 68
50 66 81 48 74 59 61 47 79 71 89
58 61 78 56 87 70 55 58 68 79 83
67 77 77 85 68 75 73 82 75 106 93