Het Syrische volk is één De nood aan dialoog en verzoening in een verscheurd land Paolo Dall’Oglio Paolo Dall’Oglio is een Italiaanse jezuïet die na zijn studies naar het Midden-Oosten vertrokken is. Daar ontwikkelde hij zich tot een nieuw soort missionaris wiens missie het is te leren van een ander geloof. Zijn inspanningen voor de interreligieuze dialoog tussen islam en christendom werden heel concreet in de jaren tachtig toen hij een vervallen klooster ontdekte in de Syrische woestijn: Deir mar Musa al-Habashi. Paolo Dall’Oglio begon met de restauratie van dit klooster en stichtte er een oecumenische gemeenschap gebaseerd op gastvrijheid en dialoog. De positieve relatie tussen het christendom en de islam krijgen er heel concreet vorm in de liturgie die in het Arabisch is en waarin Dall’Oglio islamitische rituelen integreert. Voor deze bijdrage aan de interreligieuze dialoog heeft hij drie jaar geleden een eredoctoraat ontvangen van de KU Leuven. Met het begin van de protesten in Syrië tegen het regime van Assad pleitte Dall’Oglio voor een vreedzame oplossing en voor een proces van democratisering. Uiteindelijk werd hem in de zomer van 2012 bevolen het land te verlaten. In een tijd dat informatie uit Syrië vaak beperkt blijft tot schimmige youtubefilmpjes biedt Dall’Oglio ons een waardevolle getuigenis van de situatie in Syrië.
Ik wil met jullie1 spreken over een heel concrete ervaring: rond Pasen van dit jaar kregen we steeds sterker de indruk dat de internationale gemeenschap een vuil spel met ons in Syrië speelde. Gedurende de lange winter waren de posities op radicale wijze gepolariseerd; de agressie van de staat tegen zijn eigen burgers werd erger en erger; het geweld van het regime werd steeds bruter en redelozer, onmenselijker; mensen die opgepakt en opgesloten werden, waren ten dode opgeschreven. De ruimte voor een geweldloze oplossing werd dag na dag alsmaar kleiner. Ons klooster werd op 22 februari aangevallen door een bende smokkelaars die opereren op de grens tussen Libanon en Syrië. Ze waren hoogstwaarschijnlijk gestuurd door een lid van de veiligheidsdiensten en ze waren op zoek naar wapens, naar geld en naar mij. Wapens waren er niet, en ik was die avond uitgenodigd in Damascus, met een vriend. Het weinige geld dat we hebben voor ons onderhoud en voor de armen bewaren we in een kistje met een beeltenis van Onze-Lieve-Vrouw op het deksel. We hadden onze voorzorgsmaatregelen getroffen en ik vroeg Maria over het geld te waken. Ze hebben het kistje niet gevonden. Maar de angst werd alsmaar groter, en we kregen de indruk dat het Syrische volk ten dode opgeschreven was. Het leek alsof de strijd tegen Iran met zijn atoomprogramma en het nieuwe geostrategische opbod met Rusland opnieuw een radicale verlamming veroorzaakte
Ethische Perspectieven 22 (4), 263-270, doi: 10.2143/EPN.22.4.2957957 © 2012 by Ethische Perspectieven. All rights reserved.
96091_EthPersp_2012/4_01_Dall'Oglio.indd 263
6/02/13 13:33
binnen de internationale gemeenschap, vergelijkbaar met de situatie gedurende de Koude Oorlog. We keerden weer terug naar een internationale gemeenschap waar cynisme de regel is, waar belangen de dienst uitmaken, waar waarden tot holle retoriek gedegradeerd worden. Om eerlijk te zijn was ik de wanhoop nabij: het aantal van mijn jongeren dat gevangen was genomen, of spoorloos verdwenen was; het aantal van hen dat gedwongen werd het land te verlaten; het standpunt en het gevoelen van de christenen dat ze trouw moeten blijven aan het regime tot aan de dood, waarbij ze allerlei evangelische waarden offeren op het altaar van collectieve angst – dat alles wakkerde in mij het verlangen aan, het verlangen naar de dood. Maar het wakkerde ook het verlangen aan om tenminste iets te doen, om te ontsnappen aan de neutraliteit van de clerus – de clerus die zijn roeping moet verzoenen met het feit dat het regime zijn leden integraal als deel van het systeem beschouwt. Van zowel christelijke als islamitische geestelijken wordt immers verwacht dat ze het regime legitimeren met argumenten, woorden en toespraken. Ikzelf was eerder al op een zijspoor gezet. Hoewel ons werk in de interreligieuze dialoog erkend is door twee belangrijke universiteiten werd het verboden, net als onze inzet voor het milieu en voor ontwikkeling. Ons sociale engagement was reeds vanaf 2010 verboden. In het voorjaar van 2011 verloor ik mijn verblijfsvergunning, en in november van dat jaar volgde een eerste verordening om het land te verlaten. Het gaf een ongelooflijke reactie in de samenleving: mensen kwamen de straat op en organiseerden een ‘zondag van pater Paolo’, waarbij moslims in Hama kruisen in de hand hadden om te zeggen dat ik een van hen was. Maar er waren – aan de andere kant – ook vrienden van het regime die stelden dat mijn verbanning geen goed idee was. Op deze manier werd ik haast een symbool. Meer dan eens werd me door een groep mensen uit Qusayr gevraagd om te bemiddelen in het conflict dat zich afspeelde in de gemeenschap van de stad. Qusayr is een stad van ongeveer vijftigduizend mensen, gelegen tussen de Libanese grens en Homs. De bevolking bestaat voor tien procent uit alawieten, twintig procent zijn christenen en verder zijn er vooral soennitische moslims. Het is een fantastische stad, de eerste stad die opkwam voor de revolutie, voor vrijheid, voor democratie en emancipatie. Het is een stad die ligt in wat we vandaag de dag de ‘alawitische bergen’ noemen. Voor steden in deze alawitische regio was het van levensbelang om voort te maken met de revolutie in de hoop een burgeroorlog te vermijden. Het is echter een illusie gebleken om net als de Egyptenaren een nationale omwenteling te forceren met hulp
Ethische Perspectieven 22 (2012)4, p. 264
96091_EthPersp_2012/4_01_Dall'Oglio.indd 264
6/02/13 13:33
van de buitenwereld. Uiteindelijk werd de stad omsingeld door het leger, velen werden gevangengezet of opgepakt bij de controleposten. Deze posten werden bemand door leden van sommige christelijke families die door het regime werden ingezet bij de terreur, het martelen en moorden door het regime. Dit was een slechte zaak voor de christelijke minderheid. Er waren christenen die naar me toe kwamen met de vraag om hen te komen helpen, maar ik had geen canonieke opdracht om hen te hulp te komen. De priester heulde met het regime en had de stad verlaten, zijn parochie achterlatend. Ook de bisschop was het regime goedgezind en kwam niet tussenbeide. De patriarch was eveneens op de hand van het regime, en hij deed niets… Niemand kwam deze mensen te hulp in hun nood aan verzoening. Eind april, na deze Pasen van de dood, werd ik opnieuw benaderd door een familie waarvan een zoon verdwenen was in januari. Deze zoon was overmeesterd door een waarschijnlijk extreme moslimgroepering in Qusayr. Hij was nog maar net getrouwd, en zijn vrouw beviel in de tijd dat hij ontvoerd werd. Zijn familie vroeg me om naar Qusayr te gaan zodat ze hem konden begraven in het geval hij dood zou zijn, of – in het geval hij nog in leven was – om hem vrij te krijgen. Nu werd er een persoonlijk beroep op me gedaan voor een opdracht die zowel menselijk als religieus was. Om hierop in te gaan zou ik geen toestemming moeten vragen aan de autoriteiten. Ik heb die familie bezocht, de baby en de moeder, en ben daarop met een vriend uit de christelijke gemeenschap op weg gegaan naar het vrije gedeelte van de stad, dat door een onzichtbare grens, de vuurlinie van sluipschutters, is afgescheiden. Ik ben op weg gegaan om enkele leiders te ontmoeten, die me zeer goed hebben ontvangen. We begonnen te praten en er voegden zich meer leiders bij het gesprek. Uiteindelijk hadden we een heel interessante ontmoeting met de hele raad van de revolutie in deze stad waarmee we uitgebreid discussieerden. Ik was zeer onder de indruk van een man genaamd Abu l-Qâzim az-Zuhûrî. Hij was een oude officier van het Syrische leger en voormalig lid van de Syrische Ba’ath-partij. In de jaren zestig en zeventig ijverde deze partij voor de verdeling van land onder de mensen, het emanciperen van vrouwen en voor algemeen onderwijs. De Ba’ath-partij was daarom vooral in landelijk Syrië populair. Hoewel er toen ook tegenstanders van de partij gevangen werden gezet – communisten, islamisten – was er over het algemeen een grote consensus vóór de Ba’ath-partij. Ik sprak dus met deze man die me vertelde dat twee van zijn kinderen, twee studenten aan de universiteit, vermoord waren door het regime. Gearresteerd en vermoord. Niet gedood in een gevecht, maar: gearresteerd en vermoord. Hij sprak echter met zo’n besef van verzoening, van pluralisme, van
Ethische Perspectieven 22 (2012)4, p. 265
96091_EthPersp_2012/4_01_Dall'Oglio.indd 265
6/02/13 13:33
gemeenschappelijke beschaving, zelfs over het negationisme… Hij zei me: ‘we zullen ooit een manier moeten vinden om hierin te berusten’. Hier sprak de bevelhebber, het hoofd van de revolutie in deze stad. Ik was onder de indruk. We zijn nu goede vrienden. Ik heb toen met hen gesproken over hun problemen. Ze zeiden me dat al hun tuinen met de fruitbomen waarvan de stad leeft waarschijnlijk niet op tijd geoogst konden worden, terwijl het droge seizoen zich reeds aankondigde. De boeren konden niet voor de velden zorgen omdat er lijken in lagen en het leger het hun verbood om aan het werk te gaan. Verder was het ziekenhuis door het leger verwoest en maakte men zich zorgen om de mensen die gevangen waren gezet. We spraken over het geven van de opdracht aan beide kanten de gevangen op te lijsten en te helpen, om te zien wat we zouden kunnen doen voor deze ‘verdwenen’ en gekidnapte mensen. En we spraken over al die mensen die zonder geld of middelen waren, mensen die hun normale loon van de staat niet meer ontvingen. We probeerden te helpen bij al dit soort problemen: we wilden het weer mogelijk maken om in het veld te gaan werken; we wilden tot een plaatselijk bestand komen met de garantie van de waarnemers van de Verenigde Naties die met Kofi Annan in Syrië waren; we wilden hen laten samenkomen met het Rode Kruis om te onderzoeken hoe ze een schema, een programma konden opstellen om uit het geweld te geraken om het vervolgens met de hulp van de internationale gemeenschap voor de Syriërs mogelijk te maken om zelf op democratische wijze te kiezen wat voor soort democratie ze willen hebben. Ze zeiden me dat de man die ik probeerde vrij te krijgen waarschijnlijk vier maanden geleden gekidnapt was op het moment dat iedereen deze lange nacht van een morele winter inging waarin de Syriërs volledig verlaten waren, en waarin allerlei groeperingen terug opkwamen om aan hun eigen agenda te werken. Bij mijn terugkeer ben ik onmiddellijk naar Damascus gegaan om rapport uit te brengen aan de VN-waarnemers en hun te vragen om mee te werken. Ik ging naar het Rode Kruis, legde de situatie uit en vroeg hun om hulp te bieden. Aan het einde van de maand mei ben ik terug naar Qusayr gegaan om acht dagen te vasten en te bidden voor de gijzelaars. Het feit dat zoveel mensen gegijzeld waren was een zware last om te dragen, en de mensen vroegen me om te bemiddelen. Zelfs de priester vroeg me dat, want ook zijn broer was gekidnapt. Via de relaties die ik daar had ben ik op zoek gegaan naar deze mensen. Enerzijds was er het vrije Syrische leger, verdeeld in twee grote kampen. Anderzijds waren er verschillende groepen
Ethische Perspectieven 22 (2012)4, p. 266
96091_EthPersp_2012/4_01_Dall'Oglio.indd 266
6/02/13 13:33
salafisten, zogenaamde fundamentalisten (om precies te zijn moeten we spreken over verschillende graden van fundamentalisme). De laatste woensdag van mei waren we slachtoffer van zeer ernstige beschietingen in de stad, door zware wapens van het Syrische leger. Men was erg bezorgd dat ik hierin zou kunnen omkomen, en dat de moord op mij in de schoenen zou worden geschoven van de revolutie. De revolutionairen zorgden dus voor me, en gaven me enkele lijfwachten om me te beschermen. Ik ben gaan kijken bij het slagveld aan de westzijde van de rivier Orontes. Daar komen alle vreemde strijders binnen, de Hezbollah van Libanon komt er op Syrisch grondgebied om tegen de revolutie te vechten. Er zijn allerlei soorten groepen, met als strategisch doelwit de waterinstallatie van de stad Homs die in die dagen onder vuur lag. Ik ben daar in het heetst van de strijd getuige geweest van hoe de waterinstallatie door het leger met zware wapens bestookt werd. Als enige getuige heb ik dit gerapporteerd aan de waarnemers in dienst van Kofi Annan. Ik vroeg hun of ze niet met eigen ogen wilden komen kijken. Toen ze kwamen, werden ze door hetzelfde leger tegengehouden. Het leger zei hun dat het gevaarlijk was daarbinnen, waarop de waarnemers weer terug naar Damascus zijn gegaan. Ook het Rode Kruis is gekomen, maar het leger verbood hun naar binnen te gaan. Plotseling was daar toen het bericht van een slachting in een nabijgelegen dorp. Dertien mannen, allemaal soennieten, werkend in bedrijven vlak buiten het dorp, zijn op weg naar huis tegengehouden door een groep van de milities. Alle dertien zijn ze vermoord, hoewel ze ongewapend waren. Een van hen was stom, hij kon niet spreken. Hem hebben ze in zijn mond geschoten. Het was een afschuwelijke slachting. We zijn daar aangekomen en hebben gebeden met de mensen. Eén van de lichamen hebben we meegenomen om te begraven in een andere stad, waar familie van hem woonde. Teruggekomen in de stad sprak een jonge man me aan: ‘Eerwaarde’, zei hij – het was een moslim, maar ook zij spreken ons zo aan (in de revolutie in Syrië vind je mensen van alle gezindten: soennieten, alawieten, communisten, christenen; het is een revolutie van het volk, niet van een of andere sekte). De jonge man zei dus: ‘Eerwaarde, ik was een soldaat, maar mijn geweten stond me niet toe om op mijn broeders te schieten, op mijn volk… Ik ben niet uit op roem, noch op geld; het enige dat ik wil is dat wanneer ik deze ellendige geschiedenis overleef, ik dan terug naar huis kan keren en als vrij man de vruchten van het land van mijn grootvader kan plukken in een vrij Syrië…’ Deze jongeman is een van de zogenaamde terroristen.
Ethische Perspectieven 22 (2012)4, p. 267
96091_EthPersp_2012/4_01_Dall'Oglio.indd 267
6/02/13 13:33
Ik heb er vele zoals hij gezien, en wanneer ze naar me komen en vragen ‘Eerwaarde, wat moet ik doen?’, dan antwoord ik: ‘Bescherm de menselijke waardigheid van je vijand, want je eigen waardigheid hangt af van je vermogen om de menselijke waardigheid van je vijanden te bewaren en te beschermen’. Teruggekomen in de stad waren er inmiddels meer dan tien lichamen naar het ziekenhuis overgebracht ten gevolge van de bombardementen die dag. Die ochtend had ik bloed gegeven in het ziekenhuis van de revolutie. Hetzelfde bed waarin ik bloed gegeven had, werd een uur later gebombardeerd, en twee mensen zijn in datzelfde bed omgekomen… Ik heb op televisie Assad aangesproken en heb hem gezegd: ‘Mijnheer Assad, ik spreek tot u als een vader voor zijn kinderen: stop met het bombarderen van ziekenhuizen, stop met het bombarderen van universiteitsgebouwen, in godsnaam! Het gaat om dokters, verpleegsters, gewonde mensen. Er sterven in die ziekenhuizen niet alleen gewonde soldaten, er zijn daar zwangere vrouwen en pasgeboren kinderen, oude mensen die geheeld moeten worden. Stop! Dit is niet in uw belang, het is niet in het belang van de verzoening waar het land zo’n nood aan heeft. U spreekt over een ‘dialoog’, maar waar is die dialoog wanneer u ziekenhuizen vernietigt?’ Op vrijdag in de vroege ochtend werden de twaalf lichamen van die dag klaargemaakt voor de begrafenis. Er lag nog steeds bloed in de straten. Mijn vriend, mijnheer Abu l-Qâzim az-Zuhûrî, die voor de meer dan tien lijken stond, allemaal soennieten, vroeg zijn mensen deze leuze te herhalen: ‘Eén, één, één, het Syrische volk is één!’ ‘Wij zijn moslims’, scandeerden ze, ‘alawieten, christenen, Koerden, Armenen, wij zijn Syriërs, één, één, één, het Syrische volk is één…’ Na de begrafenis hebben we onze dialoog met de verschillende groepen voortgezet, want ik wilde nog steeds de gijzelaars vrij krijgen, en vooral die ene jongen uit die arme familie, uit die delicate sociale situatie. Ik had een lange dialoog met een van de salafistische geestelijken. ‘Wat wil je eigenlijk van interreligieuze dialogen?’, vroeg hij me. ‘Het haalt niets uit, we hebben diepe theologische verschillen, we kunnen die dialoog missen’. ‘Goed’, zei ik, ‘we hebben geen dialoog nodig, laat ons dan de Koran samen lezen’. Hij stemde in, waarop we geruime tijd in de Koran hebben gelezen. Er is een vers in soera Maryam (s. 19, 58-59) waar staat dat de christenen die dit vers hoorden tranen in de ogen kregen. Hij keek me aan om te zien of ik genoeg emotie toonde, hetgeen tot zijn voldoening het geval was. ‘Gisteren heb ik iets over mijn eigen geloof geleerd’, zei ik hem. ‘Hoe dat zo?’, vroeg hij. ‘Ik heb de mensen van de slachtpartij gezien’, zei ik, ‘en ik heb gezien hoe ze werden begraven zonder lijkwassing, zonder dat ze schone kleren aankregen. Toen ik daarnaar vroeg zeiden de
Ethische Perspectieven 22 (2012)4, p. 268
96091_EthPersp_2012/4_01_Dall'Oglio.indd 268
6/02/13 13:33
mensen me: “Het bloed van de martelaren zal hun voorspraak zijn bij God” – ‘Nu begrijp ik mijn religie beter’ zei ik. Ik moest denken aan het bloed van mijn Heer, de getuigenis van God over hemzelf…’ Zo hebben we even zitten praten over deze dingen tot hij me vroeg: ‘Is dit nu interreligieuze dialoog volgens jou?’ ‘Waarom niet?’ zei ik, ‘een soort van dialoog in elk geval.’ Hij ging daarop weg en kwam terug met twee nog radicalere mannen, die wachters aan de deur postten, zwaarbewapend, in het zwart gekleed, genre Al Qaida. ‘Waarom wil je met ons spreken?’, vroegen deze mannen me. ‘In 2001’, antwoordde ik, ‘was ik tegen de oorlog in Afghanistan, omdat ik van mening was dat het niet goed is een heel volk, een heel land aan te vallen. De strijders die nog aan de zijde van de Amerikanen tegen de Russen, tegen het communisme hebben gevochten, mochten niet massaal worden gedood. Zij zijn niet allemaal verantwoordelijk voor de aanslagen van 11 september. Het mag geen collectieve straf zijn.’ We spraken zo een beetje verder, zoekend naar elkaars geheime missie, elkaars verborgen agenda. We kwamen er uiteindelijk op uit dat we allebei wachten op de terugkomst van Jezus, van de verlosser, van de mahdi. Hij zal de wereld vullen met vrede en gerechtigheid, in dezelfde mate dat die nu vergeven is met ongerechtigheid, met oorlog. Deze jonge man, met al zijn wapens en geweld, zei me ‘Weet je, je hebt een snaar geraakt, mijn hart geraakt’. ‘Daar ben ik blij om’, antwoordde ik, ‘maar nu moet ik de gijzelaars terug hebben, onder wie die arme jongen van wie de familie aan het wachten is…’ ‘De ondervraging is nog niet voorbij’, zei hij, maar gaf tegelijk de opdracht de jongen terug te geven en hem niet te kwetsen. Vierentwintig uur later was hij bij mij. Is er Al Qaida in Syrië? Ja. Hoe talrijk zijn ze? Niet zo talrijk, maar met genoeg om grote problemen te veroorzaken. We moeten ons realiseren dat de mensen van Qusayr niet in staat zijn om deze groepen onder controle te houden. Het zijn verschillende groepen met elk hun eigen agenda; ze worden vanuit het buitenland gefinancierd en het gaat om dezelfde mensen die door het Syrische regime naar Irak zijn gezonden en die in Libanon door het regime zijn ingezet voor zijn eigen agenda. Het zijn verstekelingen op het schip van de revolutie maar niettemin: het zijn ónze jongens die we weer terug naar een beschaafde samenleving willen leiden, weg van het pad van het geweld. Dit geldt voor zoveel jonge mannen en vrouwen die we nu als terroristen veroordelen. Ik heb dit ook in Washington en New York gezegd, ik heb gevraagd me de gelegenheid te geven om naar Guantánamo te gaan en daar met mijn kinderen te spreken.
Ethische Perspectieven 22 (2012)4, p. 269
96091_EthPersp_2012/4_01_Dall'Oglio.indd 269
6/02/13 13:33
Na deze episode heeft de revolutie voor mij een auto kunnen regelen, en langs veel sluip- en binnenwegen, de zogenaamde ‘wegen van de revolutie’, ben ik uit dit gebied ontkomen. Ik heb een brief naar Kofi Annan geschreven, een openbare brief, waarin ik ongeveer dezelfde zaken uiteen heb gezet die ik hier vertel, en deze brief werd opgepikt door de vrije Libanese pers. Vervolgens heb ik me bij mijn bisschop gemeld en die heeft het besluit van de regering uitgevoerd: ik ben het land uitgezet. Noten 1. Paolo Dall’Oglio was op 20 september 2012 samen met Yahia Hakoum te gast in het Metaforum middaggesprek. Yahia is een van de studenten die op 15 maart 2011 de straatprotesten in Syrië startte en nu politiek asiel in België heeft gekregen. Samen gingen ze in Leuven in gesprek over de situatie in Syrië. Hier geven we een weergave van de getuigenis waarmee Paolo Dall’Oglio de middag opende. De Nederlandse bewerking werd gemaakt door Jelle Zeedijk. We danken Dries Deweer voor het initiatief Dall’Oglio in Leuven uit te nodigen en de korte inleiding die hij verzorgde.
Ethische Perspectieven 22 (2012)4, p. 270
96091_EthPersp_2012/4_01_Dall'Oglio.indd 270
6/02/13 13:33