ONDERWIJSVISITATIE
Multimedia en communicatietechnologie
Een onderzoek naar de kwaliteit van de professioneel gerichte bacheloropleiding in de Multimedia en communicatietechnologie aan de Vlaamse hogescholen
Vlaamse Hogescholenraad
4 maart 2010
De onderwijsvisitatie Multimedia en communicatietechnologie
Ravensteingalerij 27, bus 3 1000 Brussel tel.: 02 211 41 90
[email protected]
Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLHORA-secretariaat.
Het rapport is ook elektronisch beschikbaar op http://www.vlhora.be>evaluatieorgaan>visitatierapporten>huidige visitatieronde Wettelijk depot: D/2010/8696/4
voorwoord De visitatiecommissie brengt met dit rapport verslag uit over haar oordelen en de daaraan ten grondslag liggende motivering, conclusies en aanbevelingen die resulteren uit het onderzoek dat zij heeft verricht naar de onderwijskwaliteit van de professioneel gerichte bachelor Multimedia en communicatietechnologie in Vlaanderen.
De visitatiecommissie heeft hierbij de vernieuwde visitatieprocedure Handleiding onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, september 2008 gevolgd, waarbij zij niet enkel aanbevelingen en suggesties formuleert in het kader van de continue kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs, maar ook een oordeel geeft in het kader van de accreditatie van de opleiding.
De visitatie en dit rapport passen in de werkzaamheden van de hogescholen en van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs.
Met dit rapport wordt de bredere samenleving geïnformeerd over de wijze waarop de hogescholen en meer bepaald de betrokken opleiding omgaat met de kwaliteit van haar onderwijs. Toch is het rapport in de eerste plaats bedoeld voor de hogeschool die de opleiding aanbiedt. Op basis van de bevindingen van het rapport kan de hogeschool nu en in de nabije toekomst actie nemen om de kwaliteit van het onderwijs in de opleiding te handhaven en verder te verbeteren. De lezer moet er zich echter terdege bewust van zijn dat het rapport slechts een momentopname biedt van het onderwijs in de opleiding en dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg.
De VLHORA dankt allen die meegewerkt hebben aan het welslagen van dit proces van zelfevaluatie en visitatie. De visitatie was niet mogelijk geweest zonder de inzet van al wie binnen de hogeschool betrokken was bij de voorbereiding en de uitvoering ervan. Tevens is de VLHORA dank verschuldigd aan de voorzitter, de leden en de secretarissen van de visitatiecommissie voor de betrokkenheid en deskundige inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd.
Marc Vandewalle secretaris-generaal
Toon Martens voorzitter
4 |
inhoudsopgave voorwoord ........................................................................................................................................................... 3 inhoudsopgave ................................................................................................................................................... 5 deel 1 .................................................................................................................................................................. 7 Hoofdstuk 1
De onderwijsvisitatie Multimedia en communicatietechnologie .............................................. 9
1.1 Inleiding ............................................................................................................................................. 9 1.2 De betrokken opleidingen .................................................................................................................. 9 1.3 De visitatiecommissie ........................................................................................................................ 9 1.3.1 1.3.2 1.3.3 1.3.4
Samenstelling ......................................................................................................................... 9 Taakomschrijving ................................................................................................................. 10 Werkwijze ............................................................................................................................. 11 Oordeelsvorming .................................................................................................................. 12
1.4 Indeling van het rapport ................................................................................................................... 13 Hoofdstuk 2
Het domeinspecifieke referentiekader Multimedia en communicatie-technologie ................ 15
2.1 Inleiding ........................................................................................................................................... 15 2.2 Domeinspecifieke competenties ...................................................................................................... 15 Hoofdstuk 3
De opleidingen in vergelijkend perspectief ........................................................................... 19
Onderwerp 1 Doelstellingen van de opleiding ....................................................................................... 19 Facet 1.1 Niveau en oriëntatie ......................................................................................................... 19 Facet 1.2 Domeinspecifieke eisen ................................................................................................... 19 Onderwerp 2 Programma ...................................................................................................................... 20 Facet 2.1 Facet 2.2 Facet 2.3 Facet 2.4 Facet 2.5 Facet 2.6 Facet 2.7 Facet 2.8 Facet 2.9
Relatie doelstelling en inhoud .......................................................................................... 20 Eisen professionele gerichtheid ....................................................................................... 20 Samenhang ..................................................................................................................... 21 Studieomvang .................................................................................................................. 21 Studielast ......................................................................................................................... 21 Afstemming tussen vormgeving en inhoud ...................................................................... 21 Beoordeling en toetsing ................................................................................................... 22 Masterproef...................................................................................................................... 22 Toelatingsvoorwaarden.................................................................................................... 22
Onderwerp 3 Inzet van personeel ......................................................................................................... 23 Facet 3.1 Kwaliteit personeel ........................................................................................................... 23 Facet 3.2 Eisen professionele gerichtheid ....................................................................................... 23 Facet 3.3 Kwantiteit personeel ........................................................................................................ 24 Onderwerp 4 Voorzieningen .................................................................................................................. 24 Facet 4.1 Materiële voorzieningen ................................................................................................... 24 Facet 4.2 Studiebegeleiding ............................................................................................................ 24 Onderwerp 5 Interne kwaliteitszorg ....................................................................................................... 25 Facet 5.1 Evaluatie resultaten ......................................................................................................... 25 Facet 5.2 Maatregelen tot verbetering ............................................................................................. 25 Facet 5.3 Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld.................................. 25 Onderwerp 6 Resultaten ....................................................................................................................... 25 Facet 6.1 Gerealiseerd niveau ......................................................................................................... 25 Facet 6.2 Onderwijsrendement ........................................................................................................ 26 Hoofdstuk 4
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten ................................................................................. 27
5
deel 2 ................................................................................................................................................................ 29 Hoofdstuk 1
Hogeschool West-Vlaanderen .............................................................................................. 31
Hoofdstuk 2
Karel de Grote-Hogeschool .................................................................................................. 80
bijlagen ........................................................................................................................................................... 124
6 |
deel 1
algemeen deel
7
8 | Onderwijvisitatie Multimedia en communicatietechnologie - algemeen deel
Hoofdstuk 1 De onderwijsvisitatie Multimedia en communicatietechnologie 1.1
Inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie verslag uit van haar bevindingen over de onderwijskwaliteit van de professioneel gerichte bachelor Multimedia en communicatietechnologie, die zij in februari en mei 2009 in opdracht van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) heeft onderzocht. Dit initiatief past in de werkzaamheden van de hogescholen en van de VLHORA met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.
1.2
De betrokken opleidingen
De opleiding Multimedia en communciatietechnologie wordt door twee hogescholen aangeboden. De visitatiecommissie bezocht op:
-
4, 5 en 6 maart 2009 27, 28 en 29 mei 2009
1.3
1.3.1
Hogeschool West-Vlaanderen Karel de Grote-Hogeschool
De visitatiecommissie
Samenstelling
De visitatiecommissie werd samengesteld conform de procedure van de Handleiding onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, september 2008. Meer in het bijzonder werden de richtlijnen van de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs met betrekking tot de onafhankelijkheid van de commissieleden opgevolgd. De visitatiecommissie werd samengesteld door het bestuursorgaan van de VLHORA in zijn vergadering van 4 juli 2008.
Gezien het aantal betrokken hogescholen werden twee deelcommissies samengesteld.
De visitatiecommissie: Voorzitter en domeindeskundige: Onderwijsdeskundige: Domeindeskundige: Domeindeskundige: Domeindeskundige: Student:
Wim Lamotte Zjef Beerten Frederick Gordts Denis Vieren Paul Souren geen
Onderwijvisitatie Multimedia en communicatietechnologie - algemeen deel| 9
Deelcommissie 1: commissie die de Karel de Grote-Hogeschool bezocht heeft. Voorzitter en domeindeskundige: Onderwijsdeskundige: Domeindeskundige: Domeindeskundige:
Wim Lamotte Zjef Beerten Frederick Gordts Denis Vieren
Deelcommissie 2: commissie die de Hogeschool West-Vlaanderen bezocht heeft. Voorzitter en domeindeskundige: Onderwijsdeskundige: Domeindeskundige: Domeindeskundige: Domeindeskundige:
Wim Lamotte Zjef Beerten Frederick Gordts Denis Vieren Paul Souren
Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden, zie bijlage 1.
Vanuit de VLHORA werden een projectbegeleider en een secretaris aangesteld. Voor de visitatie van de opleiding Multimedia en communicatietechnologie was dit: Projectbegeleider:
Sofie Landuyt
Secretaris: Hogeschool West-Vlaanderen Karel de Grote-hogeschool
1.3.2
Chris Peeters Chris Peeters
Taakomschrijving
De commissie geeft op basis van het zelfevaluatierapport van de opleiding en de gesprekken ter plaatse: een oordeel over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader van de NVAO; een integraal oordeel over de opleiding; suggesties om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering. Op aanvraag van de opleiding geeft de commissie een beoordeling van de voorgedragen bijzondere kwaliteitskenmerken. De beoordeling van het bijzonder kwaliteitskenmerk heeft geen invloed op de globale beoordeling van de opleiding en het accreditatiebesluit van de NVAO.
10 | Onderwijvisitatie Multimedia en communicatietechnologie - algemeen deel
1.3.3
Werkwijze
De visitatie van de opleiding Multimedia en communicatietechnologie aan de hogescholen gebeurde conform de werkwijze zoals die is vastgelegd in de Handleiding onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, september 2008. Voor de beschrijving van de werkwijze van de visitatiecommissie worden vier fasen onderscheiden. -
fase 1, de installatie van de commissie; fase 2, de voorbereiding; fase 3, het visitatiebezoek; fase 4, de schriftelijke rapportering.
Fase 1
De installatie van de visitatiecommissie
Op 8 oktober 2008 werd de visitatiecommissie officieel geïnstalleerd. De installatievergadering stond in het kader van een kennismaking, een gedetailleerde bespreking van het visitatieproces aan de hand van de Handleiding onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, september 2008 en een toelichting van het ontwerp van domeinspecifieke referentiekader. Daarnaast werden een aantal praktische afspraken gemaakt, onder meer met betrekking tot het bezoekschema, de bezoekdagen en de te lezen eindwerken en/of stageverslagen.
Fase 2
De voorbereiding
De visitatiecommissie heeft een domeinspecifiek referentiekader voor de opleiding opgesteld en aan de opleidingen bezorgd. Elk commissielid heeft het zelfevaluatierapport en de bijlagen bestudeerd, de geselecteerde eindwerken gelezen en haar/zijn argumenten, vragen en voorlopig oordeel vastgelegd in een checklist, waarvan de secretaris een synthese heeft gemaakt. De synthese werd uitvoerig besproken en beargumenteerd door de commissieleden. Op basis van de bespreking en de door de commissieleden opgestuurde vragenlijsten, inventariseerde de secretaris kernpunten en prioriteiten voor de gesprekken en het materialenonderzoek bij de visitatie.
Fase 3
Het visitatiebezoek
De VLHORA heeft een bezoekschema ontwikkeld dat desgevallend aangepast werd aan de specifieke situatie van de opleiding. De bezoekschema’s werden opgenomen als bijlage 3. Tijdens de visitatie werd gesproken met een representatieve vertegenwoordiging van alle geledingen die bij de opleiding betrokken zijn. Tijdens de visitatie werd bijkomend informatiemateriaal bestudeerd en werd een bezoek gebracht aan de instelling met het oog op de beoordeling van de accommodaties en de voorzieningen voor de studenten. Tijdens de visitatie werd voor de verdere bevraging gebruik gemaakt van de synthese van de checklist en de vragenlijsten.
Onderwijvisitatie Multimedia en communicatietechnologie - algemeen deel| 11
Binnen het bezoekprogramma werden een aantal overlegmomenten voor de commissieleden voorzien om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen)oordelen. Na de gesprekken met de vertegenwoordigers van de opleiding hebben de visitatieleden hun definitief (tussen)oordeel per facet en per onderwerp gegeven. Op het einde van het visitatiebezoek heeft de voorzitter een korte mondelinge rapportering gegeven van de ervaringen en bevindingen van de visitatiecommissie, zonder expliciete en inhoudelijk waarderende oordelen uit te spreken.
Fase 4
De schriftelijke rapportering
De secretaris heeft in samenspraak met de voorzitter en de commissieleden, op basis van het zelfevaluatierapport, de checklisten en de motiveringen een ontwerp opleidingsrapport opgesteld. Het ontwerprapport geeft per onderwerp en per facet het oordeel en de motivering van de visitatiecommissie weer. Daarnaast werden - waar wenselijk en/of noodzakelijk - aandachtspunten en eventuele aanbevelingen voor verbetering geformuleerd. Het ontwerp opleidingsrapport werd aan de hogescholen gezonden voor een reactie op 9 februari 2009. De reactie van de opleiding op het ontwerp opleidingsrapport werd door de commissie in een slotvergadering besproken. De visitatiecommissie stelde ook een vergelijkend gedeelte op. Hierin worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van de visitatie vergelijkenderwijs weergegeven. Tevens werden de oordelen per onderwerp, per facet en per hogeschool in een vergelijkende tabel weergegeven. Het vergelijkende deel en de vergelijkende tabel werden samen met het antwoord van de visitatiecommissie op de reacties van de opleidingen en het definitieve opleidingsrapport aan de hogescholen toegezonden op 27 januari 2010. Het vergelijkende deel en de opleidingsrapporten werden samengebracht in het voorliggende visitatierapport van de professioneel gerichte bachelor in de multimedia en communicatietechnologie, dat op 4 maart 2010 gepubliceerd werd.
1.3.4
Oordeelsvorming
De commissie legt in een eerste fase een oordeel per facet vast. Daarna legt de commissie een oordeel per onderwerp vast op basis van de oordelen van de facetten die van het onderwerp deel uitmaken. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een overzicht gegeven van de oordelen per facet. In geval van een compensatie van facetten, wordt het oordeel op onderwerpniveau gevolgd door een motivering en aangevuld met de weging die de commissie hanteerde in de oordeelsvorming op onderwerpniveau. In de overige gevallen wordt voor de motivering van het oordeel op onderwerpniveau verwezen naar de argumentatie bij de facetten. De oordelen per facet en per onderwerp hebben betrekking op alle locaties, afstudeerrichtingen en varianten. Daar waar er een onderscheid in het oordeel per afstudeerrichting en/of locatie en/of variant nodig is, wordt dit aangegeven in het rapport.
12 | Onderwijvisitatie Multimedia en communicatietechnologie - algemeen deel
De commissie houdt in haar beoordeling rekening met accenten die de opleiding eventueel zelf legt, met het domeinspecifieke referentiekader en met de benchmarking ten opzichte van de gelijkaardige opleidingen in andere instellingen van hoger onderwijs. Alle oordelen en wegingen volgen de beslisregels zoals geformuleerd in de Handleiding onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, september 2008. Op het niveau van de facetten volgen de oordelen een vierpuntenschaal: “onvoldoende”, “voldoende”, “goed” en “excellent”. Op het niveau van de onderwerpen en op het niveau van de opleiding in haar geheel geeft de commissie een antwoord op de vraag of er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. Hierbij kan het oordeel “voldoende” of “onvoldoende” luiden.
1.4
Indeling van het rapport
Het rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel beschrijft de visitatiecommissie in hoofdstuk 2 het domeinspecifiek referentiekader op basis waarvan zij de gevisiteerde opleidingen heeft beoordeeld. Hoofdstuk 3 bevat de belangrijkste conclusies en bevindingen van de commissie per facet vergelijkenderwijs weergegeven en tot slot worden in hoofdstuk 4 de toegekende scores in tabelvorm samengevat. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de gevisiteerde opleidingen. Voor elke afzonderlijke hogeschool en dus voor elke afzonderlijk gevisiteerde opleiding kan u een deelrapport terugvinden. De deelrapporten bevatten de aanbevelingen die de commissie doet ten aanzien van elke afzonderlijke hogeschool en zijn gemakshalve geordend naar alfabetische volgorde van de benaming van de hogescholen.
Onderwijvisitatie Multimedia en communicatietechnologie - algemeen deel| 13
14 | Domeinspecifiek referentiekader
Hoofdstuk 2 Het domeinspecifieke referentiekader Multimedia en communicatietechnologie 2.1
Inleiding
Voor iedere (groep van) opleiding(en) wordt een domeinspecifiek referentiekader ontwikkeld dat door de commissie gebruikt wordt bij de beoordeling van opleidingen. De visitatiecommissie is verantwoordelijk voor de opmaak van het domeinspecifiek referentiekader. De VLHORA als evaluatieorgaan geeft de procedure1 aan voor de opstelling ervan. Het referentiekader is niet bedoeld om een ideale opleiding te schetsen. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit binnen eenzelfde opleiding over de instellingen heen, veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt haar eigen doelstellingen te realiseren en dit zowel inhoudelijk als procesmatig. Dit belet niet dat wordt nagegaan of elke opleiding aan een aantal minimumeisen voldoet, die aan de betreffende opleiding worden gesteld vanuit het vakgebied en/of de relevante beroepspraktijk.
2.2
Domeinspecifieke competenties
Gehanteerde input -
Referentiekaders van de opleidingen:
Hogeschool West-Vlaanderen Karel de Grote-Hogeschool -
Wettelijke bronnen:
Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen -
Brondocumenten onderschreven door het werkveld:
Beroepsprofiel MCT, 30/8/2001 Opleidingsprofielen VLOR: Studie 197 Grad. Multimedia en Communicatietechnologie 25/4/2003 Beroepsprofielen VLOR: Studie 196: Graduaat Multimedia en Communicatietechnologie 25/4/2003 Opleidingsprofielen VLOR Studie 76: Toegepaste Informatica Opleidingsprofielen VLOR Studie 70 : Animatie(film) -
Werkveld documenten:
http://www.uel.ac.uk/programmes/scot/undergraduate/summary/multimediatech.htm http://www.uel.ac.uk/programmes/scot/undergraduate/multimediatech.htm -
Internationale referentiekaders
Nederlands Landelijk Beroeps- en Opleidingsprofiel HBO-IPOingenieur
1
De procedure voor het opstellen van het domeinspecifiek referentiekader is beschikbaar op de website van de VLHORA www.vlhora.be onder de rubriek visitatie & accreditatie.
Domeinspecifiek referentiekader | 15
Domeinspecifieke competenties -
Gemeenschappelijke competenties
De professionele bachelor Multimedia en communicatietechnologie: -
kan multidisciplinair werken in de context van multimediale toepassingen of producties, webtoepassingen, interactieve (3D) applicaties en/of productontwerp; kan hierbij, in zijn specialisatiedomein, het volledige traject doorlopen van analyse, ontwerp tot implementatie of productie; is creatief en kan deze creativiteit koppelen aan techniek; weet deze combinatie van creativiteit en technische kennis effectief in te zetten in communicatie naar derden via interactieve multimediale toepassingen en/of presentatievormen; beheerst het vakjargon in het Nederlands en het Engels.
Specifiek afstudeerrichting Multimedia en communicatietechnologie: breed inzetbare all-rounder -
-
kan audiovisuele bronmaterialen aanmaken, bewerken en integreren in geavanceerde webtoepassingen en multimediale applicaties, aangepast aan de noden van het doelpubliek; kan in de bedrijfscontext een IT-infrastructuur, bestaande uit computersystemen en randapparatuur geïntegreerd in een netwerk opzetten, met de nodige aandacht voor beveiliging, en het hierbij horende onderhoud en de noodzakelijke ondersteuning verzorgen; kan vanuit een technologische informatica-achtergrond deelaspecten van een bedrijfsproces analyseren en programmeren; kent de hardwareaspecten die van belang zijn bij de ontwikkeling en ingebruikname van software systemen.
Specifiek afstudeerrichting Digital arts and entertainment: gespecialiseerd in performante, interactieve 3D applicaties -
kan de verschillende stappen van een 3D workflow zelfstandig uitvoeren; beheerst de pre- en postproductiefases binnen een lineaire en/of interactieve 3D applicatie; beheerst de nodige programmeervaardigheden, nodig voor performante interactieve applicaties zoals computer games; heeft de nodige technisch-wiskundige achtergrond voor diepgaand begrip van 3D bewerkingen en optimalisatie; maakt optimaal gebruik van de state-of-the-art API’s zoals OpenGL en DirectX en hardware implementaties zoals de GPU en shading languages.
Specifiek Industrieel productontwerpen: gespecialiseerd in industrieel productontwerp, van ontwerp tot realisatie -
-
kan de verschillende stappen van een Ontwerpopdracht plannen, organiseren, vormgeven, realiseren en integreren om te komen tot materialiseren; kan een ontwerp technisch uitwerken en voorbereiden voor (flexibele) productie; kan gebruik maken van de tools voor computer ondersteund ontwerpen en produceren; kan een product tekenend of digitaal ontwerpen, visualiseren, model- en prototype realiseren en technisch documenteren. Opleidingsgebonden competenties
Opleidingsspecifiek opleiding Multimedia en communicatietechnologie Karel de Grote-Hogeschool:
16 | Domeinspecifiek referentiekader
-
is meer gespecialiseerd in audiovisuele technologie; beschouwt workflow management in een breder kader dan enkel office automation.
Opleidingsspecifiek opleiding Multimedia en communicatietechnologie, afstudeerrichting Multimedia en communicatietechnologie Hogeschool West-Vlaanderen: -
is meer gespecialiseerd in een van de vier pijlers van de afstudeerrichting (multimedia, webtechnologie, PC & Netwerken, Office Automation)
2.3 Besluit Het is duidelijk dat een opleiding professionele bachelor Multimedia en communicatietechnologie studenten dient op te leiden tot breed inzetbare multimediaspecialisten. De laatste jaren is de markt waarin bachelors Multimedia en communicatietechnologie actief kunnen zijn nog verder verbreed, denken we maar aan de opkomst van de games-industrie of de proliferatie van web interfaces voor traditionele desktopapplicaties zoals kantoorsoftware, wat maakt dat niet elke afgestudeerde nog het volledige domein kan afdekken. Deze trend zien we ook gereflecteerd in de toename van het aantal afstudeerrichtingen en de vorming van specialisatierichtingen binnen deze opleiding. De combinatie van creatieve en technische competenties maakt het profiel van de bachelor Multimedia en communicatietechnologie uniek. Wel dient het onderscheid met technische opleidingen, zoals toegepaste informatica, enerzijds en artistieke opleidingen anderzijds te worden bewaakt.
Domeinspecifiek referentiekader | 17
18 | Multimedia en communicatietechnologie – de opleidingen in vergelijkend perspectief
Hoofdstuk 3 De opleidingen in vergelijkend perspectief Woord vooraf In dit hoofdstuk geeft de visitatiecommissie in vergelijkend perspectief een overzicht van haar bevindingen over de opleidingen tot professionele bachelor in de multimedia en communicatietechnologie in Vlaanderen. De commissie besteedt bij de vergelijking vooral aandacht aan elementen die haar het meest in het oog gesprongen zijn of die zij belangrijk acht, en aan vaststellingen die zij in meerdere rapporten terug vindt, naast een aantal observaties die zij tijdens de visitatiebezoeken heeft gedaan. Het is niet de bedoeling van de commissie om de individuele opleidingsrapporten in detail te herhalen. Waar relevant zal de commissie voorbeelden van goede praktijk aanhalen. In dit hoofdstuk worden de twee opleidingen vergelijkend beschreven. Dit gebeurt formeel aan de hand van de tabellen die per facet de scores weergeven van de twee opleidingen. Daarnaast treft men, eveneens per onderwerp en per facet, een vergelijkende beschrijving aan. De lezer dient er zich van bewust te zijn dat er een wezenlijk verschil is tussen de twee opleidingen. De opleiding Multimedia en communicatietechnologie aan de ene instelling is reeds voor het elfde jaar actief en heeft in die periode herhaaldelijk kunnen bijsturen naar vorm en inhoud. De andere opleiding richtte op het moment van de visitatie slechts voor de eerste maal het derde trajectjaar in, met als gevolg dat de resultaten van de hele opleiding nog niet ten volle zichtbaar waren, onder andere bij gebrek aan afgestudeerden. Het hoeft geen betoog dat dit verschil in maturiteit zijn weerslag vindt in een verschil in de beoordeling van deze opleidingen. De jongste opleiding dient zich nog grotendeels te bewijzen, maar de commissie wenst te benadrukken dat de nodige kwaliteitskenmerken duidelijk aanwezig zijn en dat zij een verdere positieve evolutie verwacht.
Onderwerp 1
Doelstellingen van de opleiding
Facet 1.1
Niveau en oriëntatie
De commissie kon vaststellen dat de opleidingen competentiegericht denken en werken, waarbij algemene, beroepsgerichte en beroepsspecifieke competenties worden vooropgesteld die worden verwacht van een professionele bachelor in de multimedia en communicatietechnologie. Er wordt op systematische manier bijsturing gegeven aan doelstellingen en competenties. De commissie vindt het belangrijk om de opleidingsdoelen kritisch te blijven evalueren en bijsturen en merkt op dat de ene opleiding hierin al verder staat dan de andere. Laatstgenoemde dient erover te waken dat algemene doelstellingen en de beoogde competenties voldoende op elkaar afgestemd blijven en dat de formulering van de competenties steeds voldoende concreet is.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beide opleidingen hebben hun domeinspecifieke doelstellingen gebaseerd op de beroeps- en opleidingsprofielen van de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR). De opleidingen kunnen zich vinden in de door de commissie voorgestelde domeinspecifieke eisen. Op basis van het zelfevaluatierapport en de gesprekken met docenten, (oud-)studenten en het werkveld blijken de doelstellingen van de opleiding Multimedia en de communicatietechnologie aan te sluiten bij de eisen gesteld door het relevante beroepenveld. Anderzijds kan de aftoetsing bij (voornamelijk buitenlandse) vakgenoten bij één van de opleidingen beter en ruimer.
Multimedia en communicatietechnologie – de opleidingen in vergelijkend perspectief | 19
De commissie merkt op dat één van de twee opleidingen diverse afstudeerrichtingen aanbiedt en hiervoor afzonderlijke doelstellingen heeft geformuleerd. De commissie vraagt waakzaam te zijn voor te grote divergentie tussen afstudeerrichtingen (wat de samenhang niet ten goede komt), en vraagt zelfs de verzelfstandiging te onderzoeken waar de gemeenschappelijkheid te klein dreigt te worden. De commissie is van mening dat beide opleidingen een kritische afweging dienen te doen tussen vroege specialisatie enerzijds en gemeenschappelijkheid tussen afstudeerrichtingen en opties anderzijds, in nauw overleg met alle betrokkenen.
Onderwerp 2
Programma
Facet 2.1
Relatie doelstelling en inhoud
Ter ondersteuning van de relatie tussen doelstellingen en inhoud hanteren beide opleidingen een competentiematrix. Hierin wordt per opleidingsonderdeel (en onderwijsactiviteit) aangegeven tot welke eindcompetenties deze onderdelen bijdragen en op welk niveau (beginnend/basis, uitdiepend/gevorderd of gespecialiseerd/deskundig). Alleen blijkt deze competentiematrix niet altijd correct afgestemd te zijn met de doelstellingen van individuele opleidingsonderdelen. De competentiematrix zou nog meer als hulpmiddel kunnen worden gehanteerd vanuit een globaal opleidingsstandpunt. De inhoud van opleidingen wordt systematisch doorgelicht, in overleg met studenten en werkveld. Een sterkere nadruk op meertaligheid, breder dan het pure vakjargon, is echter gewenst.
Facet 2.2
Eisen professionele gerichtheid
De opleidingen Multimedia en communicatietechnologie besteden zeer veel aandacht aan de koppeling tussen de programma-inhoud en de beroepspraktijk. Er is duidelijke feedback vanuit actuele evoluties in het vakgebied en dit werkt de ontwikkeling van beroepsvaardigheden in de hand. Via verscheidene opleidingsonderdelen, stage/eindwerk, bedrijfsbezoeken, beursbezoeken en evenementen in samenwerking met de sector komen de studenten herhaaldelijk in contact met de beroepspraktijk en met medewerkers van het werkveld. Het aantrekken van medewerkers met relevante praktijkervaring is een duidelijk voorbeeld van goede praktijk. Ook worden geregeld sprekers uitgenodigd vanuit het werkveld om lezingen te geven over actuele, gespecialiseerde onderwerpen. Eén opleiding onderscheidt zich op dit vlak door haar zeer actieve betrokkenheid bij (en zelfs sturing van) verscheidene toonaangevende (internationale) evenementen in nauwe samenwerking met het werkveld. Deze activiteiten hebben een positieve invloed op de motivatie van de studenten en stralen af op de hele opleiding. De studenten komen op deze manier dichter bij de bedrijfswereld en de laatste technologie. De commissie is van mening dat de stagebegeleiding in een van de opleidingen nog kan worden geoptimaliseerd.
20 | Multimedia en communicatietechnologie – de opleidingen in vergelijkend perspectief
Facet 2.3
Samenhang
De opleidingen Multimedia en communicatietechnologie zijn modulair opgebouwd, al is het verband tussen modulenamen en de namen van opleidingsonderdelen niet steeds duidelijk. De commissie vraagt bovendien aan één van de opleidingen om het periodesysteem kritisch te evalueren en bij te sturen waar nodig. De twee opleidingen verschillen vrij sterk wat betreft de balans tussen een kerncurriculum en specialisatie. In de ene kiezen de studenten bij de start een afstudeerrichting, waardoor de rest van het traject grotendeels vastligt zonder verdere keuzemogelijkheden. In de andere is er meer keuzevrijheid, maar ontbreekt net de mogelijkheid tot doorgedreven specialisatie. Uit de gesprekken met studenten, alumni en werkveld blijkt dat beide hun voor- en nadelen hebben. Daarom vraagt de commissie dat de opleidingen zoeken naar een gezonde balans die enerzijds voldoende gemeenschappelijkheid waarborgt en anderzijds voldoende keuzevrijheid laat. Een recente opvallende trend die aan beide instellingen wordt geconstateerd, is dat steeds meer studenten een individueel aangepast programma volgen. Dit is het gevolg van de flexibilisering en de invoering van het leerkrediet. Uiteraard bemoeilijkt deze tendens de praktische organisatie van het onderwijs en heeft deze een impact op de studievoortgang.
Facet 2.4
Studieomvang
De twee opleidingen voldoen aan het formeel criterium van 180 studiepunten verdeeld over drie opleidingsjaren van 60 studiepunten.
Facet 2.5
Studielast
Geen van beide opleidingen hanteert een systematische methode voor het meten van de studielast. Beide hebben er wel aandacht voor en baseren zich op indirecte aanwijzingen van de studietijd. De commissie is van mening dat dit nog meer systematisch zou moeten gebeuren. De feedback van de studenten wijst erop dat ze de opleiding als vrij goed studeerbaar ervaren, al zijn er specifieke opleidingsonderdelen waarvoor de studietijd te laag wordt begroot. De algemene conclusie is dat de studielast binnen de decretaal voorgeschreven grenzen (1500 à 1800 uur per jaar) blijft, maar nauwer dient te worden opgevolgd. Voornamelijk de spreiding van de studielast is een belangrijk aandachtspunt: de studenten ervaren geregeld belastingspieken doordat grote opdrachten samenkomen.
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
De opleidingen Multimedia en communicatietechnologie hanteren goed en up-to-date leermateriaal, ter ondersteuning van de beoogde competenties. Beide opleidingen hanteren een waaier aan werkvormen (zoals traditionele hoorcolleges en werkzittingen, labosessies, cases, projectmatig (team)werk en mondelinge presentaties). Beide instellingen doen ook de nodige inspanningen om te zoeken naar gepaste, vernieuwende werkvormen. De concrete implementatie hiervan binnen de opleiding zelf, in lijn met het onderwijsconcept, kan echter nog verbeteren. Ook is de relatie tussen werkvorm en studeerbaarheid nog niet onderzocht. Tot slot dient de aan de studenten verstrekte informatie over opleidingsonderdelen (via modulefiches/didactische steekkaarten) nauwkeuriger te worden ingevuld en gecontroleerd.
Multimedia en communicatietechnologie – de opleidingen in vergelijkend perspectief | 21
Het is wel duidelijk dat, wat dit facet betreft, de ene opleiding verder staat dan de andere. Bij de jongste opleiding is de basis en de intentie duidelijk aanwezig, maar het geheel moet nog verder uitgewerkt en toegepast worden, zowel op het vlak van vernieuwende activerende werkvormen als op het vlak van kwaliteitsverhoging van het leermateriaal.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
De opleidingen Multimedia en communicatietechnologie hanteren verscheidene toetsingsvormen (traditionele examens, permanente evaluatie, peer-assessment, self-assessment, presentaties, stage, …) maar geven ook aan dat het effectief toetsen van de algemene eindcompetenties een moeilijke zaak is die verdere aandacht vraagt. Bij schriftelijke examens overheersen pure kennisvragen. Beide opleidingen controleren de kwaliteit van de toetsing via gestructureerde bevraging van en overleg met de studenten. De commissie vraagt evenwel aan beide opleidingen om een alomvattend toetsbeleid uit te schrijven op het niveau van de hele opleiding. De studenten zijn over het algemeen op de hoogte van de eisen en verwachtingen van de toetsing (via verschillende wegen zoals het elektronisch leersysteem, de vakfiches en een toelichting door de docent). Er is wel een algemene vraag naar meer en tijdige feedback. Beide opleidingen evalueren het eindniveau van de studenten aan de hand van de stage/afstudeerwerk. Uit de evaluatie hiervan en de feedback vanuit het werkveld blijkt dat de studenten over het algemeen het beoogde niveau halen. De commissie meent dat de evaluatie en de beoordeling van de stages/afstudeerwerk nog voor verbetering vatbaar is.
Facet 2.8
Masterproef
Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bachelor.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
De toelatingsvoorwaarden tot de opleidingen Multimedia en communicatietechnologie voldoen aan de decretale bepalingen. De opleidingen zijn toegankelijk voor iedereen met een secundair onderwijs diploma. Daarnaast voorzien beide instellingen ook een procedure voor het eventueel toelaten van personen die niet aan deze voorwaarden voldoen. Op associatie- en hogeschoolniveau werd door allen een EVC-EVK-procedure uitgewerkt. Geen enkele opleiding had concrete ervaring met een EVC-instroom en dus ook niet met de slaagkansen. De commissie apprecieert dat beide opleidingen voorbereidende vakantiecursussen voorzien voor de instromende studenten. Ook op infodagen wordt de nodige informatie verstrekt over de moeilijkheidsgraad van de opleiding en de verwachtingen ten aanzien van de abituriënten (o.a. op het vlak van wiskunde en/of creatieve vaardigheden). De studenten Multimedia en communicatietechnologie stromen voornamelijk in vanuit het TSO (veruit de grootste groep) en het ASO. De kwaliteit van de instroom blijft wel een belangrijk aandachtspunt, waarvan de opleidingen zich terdege bewust zijn. Ondanks uitgebreide voorlichting blijken toch nog te veel studenten in te stromen die het niveau en de moeilijkheidsgraad van de opleiding hebben onderschat. Ook de onconventionele mix van creatieve en technische elementen in sommige afstudeerrichtingen blijkt soms foutief te
22 | Multimedia en communicatietechnologie – de opleidingen in vergelijkend perspectief
worden ingeschat door abituriënten. Eén van de opleidingen organiseert een intaketest om de kandidaatstudenten nog beter te begeleiden bij hun keuze, al blijkt deze nog niet volledig te behoeden voor een foutieve studiekeuze. Aan beide instellingen is de studentenpopulatie bijna volledig mannelijk. Ook dit aspect is een blijvende uitdaging.
Onderwerp 3
Inzet van personeel
Facet 3.1
Kwaliteit personeel
Beide opleidingen Mutlimedia en communicatietechnologie worden ingericht door een competent en enthousiast docentenkorps. Alhoewel beide opleidingen over gemotiveerde en enthousiaste docenten beschikken, ervoer de commissie bij één van de opleidingen een bijzondere gedrevenheid, betrokkenheid en teamgerichtheid binnen het onderwijsteam, ondersteund en gestimuleerd op alle niveaus. De andere opleiding kan nog meer groeien tot één coherent team. Deze opleiding is gegroeid uit een afgebouwde opleiding elektronica-ICT, wat inhoudelijke omscholing van een belangrijk aantal personeelsleden heeft gevergd. Daarnaast wordt deze opleiding deels verzorgd door collega’s uit de opleiding Toegepaste Informatica, die behoort tot een ander departement. Hier is nog ruimte tot optimalisatie van de personeelsinzet,bijvoorbeeld door het gemeenschappelijk inrichten van opleidingsonderdelen (of tenminste van delen van de inhoud). Bij nieuwe aanwervingen worden deskundigheid en, waar mogelijk, beroepservaring als belangrijke selectiecriteria gehanteerd. Nieuwe docenten krijgen de gepaste begeleiding bij de start in hun nieuwe werkomgeving. Het contact tussen docenten en studenten is laagdrempelig. Studenten geven op systematische (onder andere via enquêtes) feedback over het functioneren van docenten. Beide docententeams hebben voldoende mogelijkheden tot bijscholing, zowel op inhoudelijk als op onderwijskundig vlak. Het blijkt wel dat deelname hieraan niet steeds voldoende wordt gestimuleerd (of verplicht). De opleidingen worden op administratief vlak ondersteund vanuit het departement en een (in omvang beperkt) opleidingssecretariaat. Hiernaast nemen verscheidene leden van het onderwijzend personeel administratieve taken op zich.
Facet 3.2
Eisen professionele gerichtheid
De commissie kon vaststellen dat het onderwijzend personeel actieve contacten onderhoudt met het werkveld en hier vaak ook (deeltijds) deel van uitmaakt. Recent aangeworven personeelsleden (en ook een belangrijk deel van de “anciens”) kunnen allen werkveldervaring aantonen. Heel wat personeelsleden zijn actief betrokken bij projecten van maatschappelijke dienstverlening. Vanuit het werkveld is wel de suggestie gekomen om, waar mogelijk, docenten stage te laten lopen in een bedrijf. In de context van verscheidene opleidingsonderdelen wordt de koppeling gelegd met de beroepspraktijk. Voorbeelden hiervan zijn stage/eindwerk en ontwerp- of andere projecten. Ook gastlezingen, verzorgd door vertegenwoordigers van het werkveld, en de oprichting van expertisecentra dragen bij tot de koppeling met het werkveld, wat op internationaal vlak sterker tot uiting kwam bij één van de opleidingen.
Multimedia en communicatietechnologie – de opleidingen in vergelijkend perspectief | 23
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beide opleidingen kunnen (net) voldoende personeel inzetten om kwalitatief hoogstaand onderwijs te verstrekken, maar dit gaat gepaard met een grote werkdruk. De personeelsbezetting neemt toe bij een stijging van het aantal studenten, maar deze toename ijlt steeds na, omwille van de overheidsfinanciering. Om een meer werkbare situatie met meer realistische werkdruk te bereiken, is er bijkomende financiering nodig. Toch is de commissie van mening dat de werkdruk ook (in beperkte mate) zou kunnen worden gereduceerd door efficiëntere inzet van personeel, bijvoorbeeld via het delen van opleidingsonderdelen of inhouden tussen afstudeerrichtingen of met andere opleidingen (zoals Toegepaste Informatica).
Onderwerp 4
Voorzieningen
Facet 4.1
Materiële voorzieningen
De opleidingen MCT beschikken over voldoende kwalitatieve voorzieningen. Eén van de opleidingen maakt gebruik van lokalen in de bedrijfsgebouwen van een belangrijke speler in de sector, wat door docenten en studenten als zeer positief wordt ervaren: op deze manier komen studenten in nauw contact met een concrete bedrijfscontext en hebben ze de beschikking over zeer actuele apparatuur en infrastructuur. Toch wijst de commissie op het mogelijke gevaar van te grote afhankelijkheid. De andere opleiding heeft lokalen gegroepeerd per afstudeerrichting, waarbij één van de afstudeerrichtingen zelfs over een eigen gebouw beschikt (dat wordt gedeeld met een academische opleiding). De huisvesting is afgestemd op de onderwijsvorm- en inhoud. Op de meeste locaties is draadloos netwerk beschikbaar. Beide opleidingen verwachten immers dat de studenten MCT met persoonlijke laptops werken. Merkwaardig is wel dat één van de instellingen geen groepsaankoop van laptops organiseert, wat toch voor uniformiteit en een lagere aankoopprijs zou kunnen zorgen. Beide opleidingen maken gebruik van een elektronisch leerplatform, al wordt dit bij de ene opleiding veel meer doorgedreven ingezet dan bij de andere. Voor een groot deel heeft dit te maken met de technologische mogelijkheden en beperkingen van de gekozen platforms.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beide opleidingen voorzien een waaier aan studiebegeleidingsmogelijkheden: mentoren, jaarverantwoordelijken, leertrajectbegeleiding, monitoraat. Ook voor studenten die extra begeleiding nodig hebben (bijvoorbeeld omwille van faalangst of een foutieve studiemethode) zijn er specifieke voorzieningen. De commissie spreekt haar appreciatie uit over het feit dat een van de instellingen het aanvraagformulier voor dergelijke specifieke begeleiding aan alle studenten meegeeft samen met de onthaalbrochure: op die manier wordt de drempel sterk verlaagd. De studenten geven aan dat er voldoende mogelijkheden zijn tot begeleiding en dat ze ook voldoende inspraak hebben in (de inhoudelijke en praktische aspecten van) hun opleiding. De commissie vraagt een van de opleidingen de trajectbegeleiding nog verder uit te werken over alle trajectjaren heen, de samenwerking binnen het begeleidingsteam te vergroten (via beleidsmatige ondersteuning en de studiebegeleiding beter te registreren en te documenteren.
24 | Multimedia en communicatietechnologie – de opleidingen in vergelijkend perspectief
Onderwerp 5
Interne kwaliteitszorg
Facet 5.1
Evaluatie resultaten
Beide instellingen hebben van kwaliteitszorg een centrale doelstelling gemaakt, op instellings-, departements- en opleidingsniveau. De verschillende onderwijsprocessen worden via de PDCA-methodiek gemonitord en bijgestuurd. Een van de instellingen hanteert ook de Balanced ScoreCard methodiek. De commissie is echter van mening dat beide opleidingen dit kwaliteitsdenken nog meer moeten operationaliseren en formaliseren binnen de opleiding zelf. Zo worden niet altijd SMART doelstellingen gehanteerd of wordt er geen gestructureerd kwaliteitsdocumentatiesysteem gehanteerd. De opleidingen zijn zich hiervan bewust en hebben hiertoe de eerste stappen ondernomen.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Op basis van de PDCA-projecten, maar ook SWOT-analyses, focusgroepen en andere initiatieven, worden effectieve verbeteringen doorgevoerd. Echter bleek dat beide opleidingen deze verbeterprojecten nog meer systematisch kunnen uitwerken en opvolgen. Zo bleken tijdens het bezoek sommige projecten een te grote vertraging te hebben opgelopen. Een meer formele koppeling met concrete meetresultaten dringt zich op, zodat het effect van verbeteracties ook objectief kan gemeten worden.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beide opleidingen betrekken de verschillende stakeholders (studenten, medewerkers, werkveld en, waar van toepassing, alumni) bij de kwaliteitszorg. Verscheidene structuren en raden zijn hiervoor uitgebouwd, zoals de interdepartementale werkgroep kwaliteitszorg, opleidingscommissie, studentenraad, focus- en resonansgroepen, stuurgroep en consensusvergaderingen. Eén van de opleidingen blijkt de studenten van het derde jaar niet meer systematisch bij de studentenraad te betrekken, wat een gemiste kans is. Alumniwerking staat bij de ene opleiding nog in zijn kinderschoenen en dient bij de andere zelfs nog helemaal uitgewerkt te worden. Dit aspect verdient aandacht in beide opleidingen Ook kan het werkveld nog systematischer worden betrokken bij de kwaliteitszorg, o.a. door meer rotatie in de opleidingscommissie of via de resonansgroep. De contacten met het werkveld zijn over het algemeen eerder informeel te noemen en kunnen voor een van de opleidingen nog sterk uitgebreid worden. Zoals ook eerder aangegeven is hiervoor een meer formele benadering aangewezen.
Onderwerp 6
Resultaten
Facet 6.1
Gerealiseerd niveau
Daar een van de gevisiteerde opleidingen op het moment van het bezoek nog geen afgestudeerden had, is het moeilijk om het gerealiseerd niveau in vergelijkend perspectief te plaatsen. Voor deze opleiding (maar ook voor
Multimedia en communicatietechnologie – de opleidingen in vergelijkend perspectief | 25
de meest recent opgerichte afstudeerrichtingen aan de andere instelling) dient de commissie voornamelijk voort te gaan op de feedback van de stagegevers, de werkveldvertegenwoordigers in de stuurgroep en de studenten uit het laatste jaar. Het werkveld staat erg positief tegenover het gerealiseerd niveau van beide opleidingen. Zowel stagiairs als alumni-werknemers blijken een brede kennis te hebben, aangevuld met een waaier aan voor het bedrijfsleven nuttige en relevante vaardigheden. De technische kennis van de afgestudeerden is up-to-date en relevant en kan, mits de nodige inspanning, op efficiënte wijze bijgeschaafd worden waar nodig. De breedte van de opleiding blijkt voor het werkveld de grootste sterkte te zijn van de opleiding Multimedia en communicatietechnologie. Eén van de opleidingen profileert zich sterk door het behalen van talrijke prijzen en nominaties als gevolg van deelname aan (internationale) wedstrijden. Dit draagt in grote mate bij tot de zichtbaarheid en promotie van de opleiding. Bovendien wordt de uitgesproken ondernemingszin van het onderwijsteam ook overgedragen op de studenten en afgestudeerden, wat zich bijvoorbeeld uit in het opstarten van zelfstandige activiteiten. De commissie is van mening dat deze gedrevenheid die duidelijk aanwezig is binnen deze opleiding, in nauwe samenwerking met het werkveld, sterk bijdraagt tot de kwaliteit van het gerealiseerde niveau.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Ook wat het onderwijsrendement betreft, is het moeilijk om de resultaten van beide opleidingen met elkaar te vergelijken: er zijn aan één van de instellingen immers nog geen uitstroomcijfers beschikbaar. Aan één van de opleidingen is de studie-efficiëntie hoog te noemen: 74 tot 78 % van de afstudeerders slaagt in de normale studietijd van drie jaar en 95 % behaalt het diploma in hoogstens vier jaar (met een gemiddelde studieduur van 3 jaar en 4 maanden). De opleiding stelt een streefcijfer voorop van 50 % geslaagden in het eerste jaar en 85 % vanaf het tweede jaar. Sommige afstudeerrichtingen halen echter dit streefcijfer (nog) niet, voornamelijk in het eerste jaar. De andere opleiding stelt geen expliciete streefcijfers voorop en geeft geen expliciete opvolging aan de slaag- en doorstroomcijfers. Dit is volgens de commissie nochtans noodzakelijk. Uit de voorlopige cijfers blijkt bijvoorbeeld dat van de in 2006-2007 gestarte studenten slechts 27 % in 2008-2009 slaagden voor het eindwerk (weliswaar in eerste zittijd). Beide instellingen merken dat de flexibilisering uitstelgedrag in de hand werkt, wat zijn weerslag lijkt te hebben op de doorstroming (al is de periode nog wat kort om hierover definitieve uitspraken te doen). Het toenemende aantal persoonlijke deeltrajecten met als gevolg een tendens tot studieverlenging is een belangrijk aandachtspunt voor beide opleidingen.
26 | Multimedia en communicatietechnologie – de opleidingen in vergelijkend perspectief
Hoofdstuk 4 Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten De oordelen van de commissie op de zes onderwerpen en de daarbij horende facetten wordt in een vergelijkende tabel weergegeven. De commissieleden hebben per facet een score op een vierpuntenschaal (onvoldoende, voldoende, goed, excellent) en per onderwerp een score op een tweepuntenschaal (onvoldoende, voldoende) weergegeven. De toekenning van het oordeel slaat op het geheel van het facet en het onderwerp en is onderbouwd met argumenten. De oordelen moeten gelezen worden in samenhang met de tekst in de deelrapporten per instelling. Deze tabellen dienen dan ook met de nodige omzichtigheid te worden benaderd.
Verklaring van de scores op facetniveau E
Excellent: de opleiding realiseert voor het facet een niveau waardoor de ze zowel in Vlaanderen als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.
G
Goed: het niveau van de opleiding stijgt voor het facet boven de basiskwaliteit uit.
V
Voldoende: de opleiding beantwoordt voor dit facet aan de basisstandaard of basisnorm voor respectievelijk een professionele bachelor, academische bachelor of master.
O
Onvoldoende: de opleiding presteert voor het facet beneden de gestelde verwachting en er is voor dit punt beleidsaandacht is.
NVT
Het facet is voor beoordeling van de opleiding niet van toepassing.
OK
Wordt vermeld bij het facet studieomvang indien de opleiding voldoet aan de decretale eisen omtrent de studieomvang.
Verklaring van de scores op onderwerpniveau V
Voldoende: de visitatiecommissie geeft hiermee aan dat de opleiding op onderwerpniveau voldoet aan de basiskwaliteit.
O
Onvoldoende: de visitatiecommissie geeft hiermee aan dat de opleiding op onderwerpniveau niet voldoet aan de basiskwaliteit.
Opsomming van de gevisiteerde afstudeerrichtingen: HOWEST MCT MCT DAE IPO
Hogeschool West-Vlaanderen opleiding Multimedia en communicatietechnologie afstudeerrichting multimedia en communicatietechnologie afstudeerrichting digital arts and entertainment afstudeerrichting industrieel productontwerpen
Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten | 27
Professionele bachelor Multimedia en communicatietechnologie
ONDERWERP 1 Facet 1.1: Niveau en oriëntatie Facet 1.2: Domeinspecifieke eisen ONDERWERP 2 Facet 2.1: Relatie doelstelling en inhoud Facet 2.2: Eisen professionele gerichtheid Facet 2.3: Samenhang Facet 2.4: Studieomvang Facet 2.5 Studietijd Facet 2.6: Afstemming vormgeving en inhoud Facet 2.7: Beoordeling en toetsing Facet 2.8: Masterproef Facet 2.9: Toelatingsvoorwaarden ONDERWERP 3 Facet 3.1: Kwaliteit personeel Facet 3.2: Eisen professionele gerichtheid Facet 3.3: Kwantiteit personeel ONDERWERP 4 Facet 4.1: Materiële voorzieningen Facet 4.2: Studiebegeleiding ONDERWERP 5 Facet 5.1: Evaluatie resultaten Facet 5.2: Maatregelen tot verbetering Facet 5.3: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld ONDERWERP 6 Facet 6.1: Gerealiseerd niveau Facet 6.2: Onderwijsrendement
28 | Vergelijkende tabel kwaliteitsaspecten
HOWEST
KdG
V G G V G E G OK V G V NVT G V G G V V G G V G V
V V V V V G V OK V V V NVT G V V V V V V V V V V
G V E G
V V V V
deel 2
opleidingsrapporten
Opleidingsrapporten| 29
30 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Hoofdstuk 1 Hogeschool West-Vlaanderen Algemene toelichting bij de professioneel gerichte bacheloropleiding communicatietechnologie aan de Hogeschool West-Vlaanderen
in
de
Multimedia
en
In het academiejaar 1998-1999 werd een voor Vlaanderen unieke opleiding ‘gegradueerde in de multimedia en de communicatietechnologie’ ingericht aan het departement PIH van de Hogeschool West-Vlaanderen (HOWEST), in ruil voor de opleiding kinesitherapie. Dit gebeurde deels op vraag van het bedrijfsleven, dat sterk vroeg naar ‘een sectoroverschrijdende praktische opleiding, gericht op multidisciplinaire inzetbaarheid met een breed oplossend karakter van afgestudeerden, door een creatieve en technische combinatie van informatica, multimedia en technologie’. De opleiding had toen nog geen afstudeerrichtingen en focuste op vier pijlers: multimedia, webtechnologie, professionele softwareoplossingen (office-automatisering), pc-technologie en netwerken. Deze vier pijlers werden even diepgaand aan alle studenten van de opleiding Multimedia en communicatietechnologie gedoceerd. Op vraag van het werkveld, en ook op vraag van de studenten, werd vanaf het academiejaar 2004-2005 aan de studenten de mogelijkheid geboden om zich in het derde jaar van het modeltraject te specialiseren in een van de voornoemde pijlers. Deze specialisaties vinden we nu nog steeds terug in de keuzetrajecten van de afstudeerrichting Multimedia en communicatietechnologie. In 2008-2009 kreeg de afstudeerrichting Multimedia en communicatietechnologie er een nieuw keuzetraject bij: ‘Devine – digital design en media’. Dit nieuwe keuzetraject start vanaf het eerste jaar. In het academiejaar 2003-2004 werd binnen de opleiding Multimedia en communicatietechnologie een voor Vlaanderen unieke afstudeerrichting industrieel productontwerpen (IPO) opgestart. In 1999 studeerden de eerste studenten van de opleiding industrieel ingenieur industrieel ontwerpen af. Het bedrijfsleven stelde toen vast dat er nog iemand nodig was die de leemte kon opvullen tussen de werkvloer en de ingenieur industrieel ontwerper, en vroeg meer bepaald naar een toepassingsgerichte en creatieve opleiding op graduaatniveau die ‘naast multimediale presentatie- en ontwerptechnieken ook aandacht besteedt aan de volledige productcyclus van ontwerp tot flexibele productie’. Industrieel productontwerpen werd opgebouwd rond de volgende vier pijlers: multimedia en presentatie, vormgeving, engineering en flexibele productie. In het begin was deze opleiding inhoudelijk nog erg nauw verwant met Multimedia en communicatietechnologie. Maar de laatste jaren evolueerde de afstudeerrichting Industrieel productontwerpen naar een specifiek profiel rond creatieve productontwikkeling, zodat er een roep is om de afstudeerrichting Industrieel productontwerpen te verzelfstandigen tot een (professionele) bachelor industrieel productontwerpen. Tegen januari 2008 (interne indiendatum voor aanvraag in april 2008) werd een verzelfstandigingsdossier voor Industrieel productontwerpen opgemaakt, maar dit werd door het hogeschoolbestuur (nog) niet ingediend, omdat er de minister van Onderwijs een moratorium invoerde op de oprichting van nieuwe opleidingen. De afstudeerrichting ‘digital arts and entertainment’ (DAE), opgericht in 2006-2007 met internationale ambities, richt zich naar het vakdomein van interactieve 3D en de creatie van een ‘technical artist’ met een focus op vijf pijlers: art skills, 3D arts, programming, game sciences en integration.
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 31
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstellingen van de opleiding
Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelor
Beoordelingscriteria: De opleidingsdoelstellingen zijn er op gericht de student te brengen tot: -
het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;
-
het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk;
-
het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar.
Het oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het zelfevaluatierapport beschrijft de algemene opleidingsdoelstellingen van de opleiding, die in lijn liggen met de missie en visie van de hogeschool en van het departement. De kernwoorden zijn: creativiteit, zelfstandig en teamgericht werken, toepassings- en/of praktijkgerichtheid, onmiddellijke inzetbaarheid in het werkveld, en levenslang leren door de actualisering van kennis en vaardigheden. In 2003 heeft de opleiding, naar aanleiding van het Structuurdecreet, die doelstellingen vertaald in algemene MCT-competenties: projectmatige, onderzoeks-, leer-, communicatie- en participerende competenties. Daarnaast heeft elke afstudeerrichting haar eigen specifieke opleidingscompetenties, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen de aspecten kennis en creativiteit. Die specifieke competenties zijn direct gerelateerd aan de pijlers waarop elke afstudeerrichting steunt. Voor de afstudeerrichting Multimedia en communicatietechnologie zijn die pijlers: webtechnologie, multimedia, professionele softwareontwikkeling, pc-technologie en netwerken. Voor de afstudeerrichting Industrieel productontwerpen zijn dat: multimedia en presentatie, vormgeving, engineering en flexibele productie. En voor de afstudeerrichting Digital arts and entertainment zijn dat: art skills, 3D arts, programming, game sciences en integration. Verder maakt het zelfevaluatierapport door middel van een kruistabel duidelijk dat de algemene competenties van de opleiding Multimedia en communicatietechnologie zowel de algemene competenties als de algemene beroepsgerichte competenties van artikel 58 van het Structuurdecreet afdekken. Vermits de opleiding bij de start uniek was in Vlaanderen, is het logisch dat zij bij de formulering van doelstellingen over het muurtje is gaan kijken bij gelijkaardige opleidingen in het buitenland, zoals de Nederlandse IPO-opleidingen. Het zelfevaluatierapport vermeldt ook benchmarking met instellingen in Denemarken en de VS, en andere dan de IPO-opleidingen in Nederland. De term ‘internationaal’ komt ook herhaaldelijk terug in de formulering van de doelstellingen. En ten slotte zijn, direct na de oprichting, acties rond internationalisering opgezet. Het zelfevaluatierapport toont aan dat competentiegericht onderwijs structureel ingebed is in de modularisering van het curriculum. De modularisering is een gevolg van de uitvoering van het meerjarenplan dat opgesteld werd sinds 2001. Externe ondersteuning werd gezocht bij de Nederlandse Open Universiteit via het MODOU-project:
32 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
MODularisering in samenwerking met de Open Universiteit Nederland. Studenten, personeelsleden en eventueel andere stakeholders, zoals stagementoren, zijn via verschillende kanalen op de hoogte van de opleidingsdoelstellingen. De commissie bevestigt dat zij tijdens het visitatiebezoek vastgesteld heeft dat de opleiding systematisch en over meerdere jaren gespreid gewerkt heeft aan de formulering en herformulering van doelstellingen, steeds in nauw contact met het werkveld. Het MODOU-project heeft door de betrokkenheid van een externe partner de professionalisering ervan in de hand gewerkt. Het draagvlak voor de doelstellingen bij het personeel is zeer groot, en ook de studenten zijn op de hoogte, hoewel niet steeds in de termen van het vakjargon. Zo heeft de commissie kunnen vaststellen dat op de elektronische leeromgeving Dokeos bij elke module een fiche met de te bereiken competenties is opgenomen. Bij de bespreking van de oriëntatie van de opleiding is uitvoerig van gedachten gewisseld over het gemeenschappelijke en onderscheidende karakter van elke opleiding. De algemene opvatting is dat Multimedia en communicatietechnologie een allroundopleiding is met verschillende pijlers. Maar tijdens de eerste jaren van de jonge opleiding sinds 1999 heeft de opleiding in gesprekken met het werkveld vastgesteld, dat door bedrijven meer aandacht wordt gevraagd voor bepaalde aspecten. Zo ontstaan nieuwe afstudeerrichtingen, waarbij het moederschap van Multimedia en communicatietechnologie blijft. De koepel is: het zijn allemaal technischcreatieve afstudeerrichtingen waarbij bepaalde dingen, zoals creatief ontwerpen, terugkomen. Ook de studenten bevestigden de verwantschap tussen afstudeerrichtingen. Zij hebben dezelfde basis die draait rond creativiteit en het technisch kunnen uitvoeren van ideeën. Behalve het feit dat sommige docenten – volgens de studenten 1 op 4 – in verschillende richtingen lesgaven, ervoeren de studenten zelf echter concreet weinig contact tussen de afstudeerrichtingen binnen de opleiding. Dat wijst volgens de commissie toch weer op een grote afstand. Organisatorisch werken de verschillende afstudeerrichtingen op dezelfde manier: dezelfde tools en manieren van evalueren, hoewel de inhouden soms ver uit elkaar kunnen liggen. Op een bepaald moment wordt de scheiding erg groot en gaat men naar verzelfstandiging. Ter illustratie werd Industrieel productontwerpen gegeven: in het begin stond de computer nog erg centraal, maar na toetsing aan de evoluties in het werkveld deed zich de noodzaak voor om andere inhouden te geven. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de opleiding zich erg adaptief opstelt tegenover de markt. De (mogelijke) kritiek dat de opleiding te snel inspeelt op een hype of op de vraag van één of enkele bedrijven, heeft de opleiding ondervangen door erop te wijzen dat wijzigingen in doelstellingen en inhoud geen eendagsvliegen zijn, maar gebaseerd zijn op een duidelijk gedragen vraag van (deel)sectoren in de markt die een voldoende kritische massa vertegenwoordigen. Hoewel de commissie begrijpt dat er wordt nagedacht over de verzelfstandiging van één (IPO) of in de toekomst zelfs meerdere afstudeerrichtingen, wijst zij er toch op om de opportuniteit van synergieën niet verloren te laten gaan. Zeker voor de afstudeerrichting Multimedia en communicatietechnologie dient aandacht te zijn voor het brede profiel. De commissie heeft vastgesteld dat de afstudeerrichting Industrieel productontwerpen, naar doelstellingen, inhoud en intern en extern draagvlak, klaarstaat om te verzelfstandigen. De commissie adviseert de opleiding om de opportuniteit voor de verzelfstandiging van de afstudeerrichting Industrieel productontwerpen te onderzoeken. De afstudeerrichting Digital arts and entertainment doet inspanningen om te internationaliseren in een erg concurrentiële markt waar private financiering tal van mogelijkheden biedt die tot op heden via overheidsfinanciering onmogelijk zijn. Het management van de opleiding is zich bewust van het spanningsveld differentiatie – synergie. Zij ervaart differentiatie vooral als nuttig in de profilering naar het werkveld. Intern maakt de verzelfstandiging organisatorisch niet zoveel uit, aangezien personeel en infrastructuur gemeenschappelijk zijn binnen het departement. Inhoudelijk is het zeker wenselijk om modules te delen. Dit gebeurt vanzelfsprekend in de moduleteams, die kunnen vergeleken worden met vakgroepen over de opleiding heen. Het gebeurt ook dat bijvoorbeeld docenten Digital arts and entertainment modules verzorgen in Multimedia en communicatietechnologie. De opleiding toont zich bereid om op de suggestie van de commissie om naar synergieën te zoeken, in te gaan. Zij zal onderzoeken
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 33
hoe ze vanuit de competentiematrix naar een meer inhoudelijke gemeenschappelijkheid in de te bereiken competenties kan werken. Ook op basis van studiepunten kunnen organisatorische maatregelen getroffen worden. De studenten getuigden dat zij op de hoogte waren van de doelstellingen van elke module via de fiches op Dokeos met competenties, toetsing, inhoud, wat ervan wordt verwacht en uitleg over de puntenverdeling. Deze omschrijving wordt soms overlopen en geconcretiseerd bij het begin van de lessen. Wat op Dokeos staat, klopt met de praktijk en wijzigingen worden meegedeeld. Bij de IPO-studenten waren de meningen over het profiel verdeeld. Sommigen herkenden een duidelijk profiel, anderen vonden het nogal vaag en hanteerden termen als ‘vormgevers’, ‘ideeënspuiers’ en ‘technici’. Iedereen was het erover eens dat het technische zeker de hoofdmoot vormde.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de opleiding om de opportuniteit te onderzoeken voor de verzelfstandiging van de afstudeerrichting Industrieel productontwerpen.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: -
De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk of kunstpraktijk). Ze zijn, ingeval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake.
-
Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevante beroepenveld.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding heeft een eigen domeinspecifiek referentiekader opgesteld, dat bestaat uit een competentiegericht overzicht per pijler, en dat onderbouwd is door verschillende beroeps- en opleidingsprofielen van de VLOR, de SERV en het Nederlands Landelijk Beroeps- en Opleidingsprofiel HBO-IPO-ingenieur. Verder werden werkdocumenten geraadpleegd van koepelorganisaties zoals de VDAB en Agoria en van bedrijven. Methodisch werd de opstelling van het eigen DSR ondersteund door de participatie aan het MODOU-project. De commissie bevestigt dat het DSR van de opleiding ruimschoots dat van de commissie afdekt. In het gesprek dat de commissie hierover had met de lectoren, bleek dat zij goed op de hoogte waren van de beide DSRdocumenten en zelfs de oefening hadden gemaakt om de beide DSR-documenten te vergelijken via een kruismatrix. De gemeenschappelijke domeinspecifieke MCT-competenties worden generiek opgesomd in het kader van de vijf genoemde competentieprofielen. De opleidingsgebonden domeinspecifieke competenties worden, gezien hun directe relatie met de onderscheiden marktsegmenten, opgesomd per afstudeerrichting. Bijlagen bij het
34 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
zelfevaluatierapport geven een gedetailleerd overzicht van de basiscompetenties. In functie van het opstellen van het opleidingsprogramma worden zij verder opgesplitst in deelcompetenties. Hierbij merkt de commissie op dat model- en prototypebouw een belangrijk onderdeel van Industrieel productontwerpen vormt, maar als hoofdcompetentie in het zelfevaluatierapport ontbreekt. Ook ontbreekt expliciete aandacht voor de ethische aspecten van het beroep. De opleiding heeft voor elke afstudeerrichting een grondige studie gemaakt van het eigen profiel, zowel ten aanzien van verwante Vlaamse opleidingen als internationaal, en bovendien ten aanzien van bachelor- en masteropleidingen. De studie is in een bijlage bij het zelfevaluatierapport aan de commissie ter hand gesteld. De vergelijking steunt op het naast elkaar leggen van opleidingsprogramma’s en (vak)literatuur. De inleiding stelt dat het de bedoeling is het resultaat van deze vergelijking in de tijd verder af te toetsen naarmate er uitwisselingsprogramma’s of contacten zijn met deze relevante opleidingen. Hieruit blijkt dat de opleiding duidelijk haar plaats bepaalt in het hoger onderwijslandschap, en zich blijft onderscheiden van andere opleidingen in Vlaams maar ook internationaal verband. In aansluiting bij die studie heeft de opleiding verschillende beroepsprofielen ontwikkeld voor de eigen afstudeerrichtingen. Zij zijn tot stand gekomen in nauw overleg met het werkveld. Zo profileert Multimedia en communicatietechnologie zich als de opleiding voor multidisciplinaire, allround- en multimediale ICT’ers, met accenten op het vlak van techniek en programmeren. De oriëntatie van de afstudeerrichting Industrieel productontwerpen wordt in internationaal perspectief sterk bepaald door de industriële context in Vlaanderen en de regio West-Vlaanderen, terwijl zij in Vlaanderen zelf uniek te noemen is. Zij beoogt industrieel productontwerpers te vormen als schakel tussen de ontwerptafel en productie. De afstudeerrichting Digital arts and entertainment noemt zichzelf uniek in Vlaanderen en in Europa omwille van de integrale opname van 3D en gaming, en de combinatie van artistieke vaardigheden en hoge technische kennis. Zij heeft haar programma sterk afgesteld op de Amerikaanse marktleiders Digipen (Washington) en FullSail (Florida) en wil interactieve ‘3D artists’ vormen. De inspirerende ambitie zorgt voor een groeiend succes. De rekrutering van studenten uit heel Vlaanderen is volgens de opleiding het bewijs van het unieke karakter van de afstudeerrichtingen. De commissie vraagt dat, vanuit het oogpunt van efficiëntie, de mogelijke synergie tussen diverse afstudeerrichtingen zoveel mogelijk wordt benut. De opleiding dient steeds zorgvuldigheid te hanteren voor ze nieuwe afstudeerrichtingen of opties overweegt. Het inbouwen van een beperkte wachttijd alvorens in te spelen op een trend kan hiervoor nuttig zijn. Een andere optie kan zijn om meer differentiatie in het programma in te bouwen, waarmee op actuele thema’s kan ingespeeld worden. Er is in Vlaanderen geen specifieke beroepsreglementering voorzien voor professionele bachelors. Het hangt af van de sector waar de afgestudeerde terechtkomt of hiermee rekening dient te worden gehouden. Gezien het brede tewerkstellingsveld van de afgestudeerden heeft de opleiding in de categorie ‘participerende competenties’ gesteld dat ‘de afgestudeerde respect moet opbrengen voor een welbepaalde bedrijfscultuur en zich kan schikken naar de gangbare beroepsethiek’. De opleiding bereidt studenten hierop voor door het belang te benadrukken van reglementair werken, juridisch correct handelen in verband met eigendoms- en auteursrechten en de eis dat alle studenten in het kader van hun opleiding gebruikmaken van legale softwarepakketten en bijhorende licenties, wat de commissie uiteraard toejuicht. Toch stelt de commissie dat ethische aspecten bij de beroepsuitoefening explicietere aandacht vereisen. Men kan er niet van uitgaan dat studenten uit zichzelf een voldoende ethische reflex hebben. Uit de genese van de domeinspecifieke doelstellingen en de procedure voor aanpassing blijkt dat de opleiding erg gesteld is op de betrokkenheid van het werkveld bij de bepaling en bijsturing van de doelstellingen. De afstudeerrichtingen Industrieel productontwerpen en Digital arts and entertainment en sinds 2008-2009 de bijkomende optie Devine (interactief mediadesign) binnen de afstudeerrichting Multimedia en communicatietechnologie, zijn een rechtstreeks gevolg van suggesties en/of domeinspecifieke eisen van het werkveld. Het zelfevaluatierapport toont aan dat de opleiding erg gevoelig is voor een aantal omgevingsfactoren (economisch, technologisch, evoluties binnen verwante opleidingen, evoluties op het vlak van regel- en wetgeving, beroepsorganisaties, het werkveld tout court, onderwijskundige evoluties, signalen voortkomend uit
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 35
onderzoek en dienstverlening). Die omgevingsfactoren worden besproken in de Coördinatorenraad. Die bereidt standpuntennota's voor ter bespreking in de Opleidingscommissie. Daarna volgt een besluitvorming in de Coördinatorenraad en volgen eventuele programma-aanpassingen volgens de in de hogeschool geldende procedure. De commissie werd ervan overtuigd dat de Opleidingscommissie in die flow essentieel is: zij bestaat uit evenveel vertegenwoordigers van de opleiding als van het werkveld. Het zelfevaluatierapport beschrijft de procedure voor deze aanpassingen via een PDCA-cyclus: input verzamelen, verwerken en bespreken van de input, beslissen en bijsturen, kenbaar maken, uitvoering en feedback. De suggesties voor aanpassingen vangt de opleiding op verschillende manieren op: via afgestudeerden, studenten, lectoren in hun contacten met bedrijven of onderzoeksinstellingen, beroepsverenigingen en belangengroepen. Om de opleiding sterk te doen aansluiten bij het werkveld, doen lectoren bij gelegenheid expertise op in de bedrijfscontext, soms via een vrijwillige stage.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt meer expliciete aandacht voor de ethische aspecten van het beroep. Verder zouden synergieën tussen de diverse afstudeerrichtingen zoveel mogelijk benut moeten worden, vanuit het oogpunt van efficiëntie.
Oordeel over onderwerp 1, doelstellingen van de opleiding: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 1.1, niveau en oriëntatie:
goed
facet 1.2, domeinspecifieke eisen:
goed
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
36 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria: -
Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
-
De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.
-
De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Zowel uit het zelfevaluatierapport als uit de gesprekken tijdens het visitatiebezoek blijkt een goede systematiek inzake curriculumontwikkeling. Die is in de eerste fase extern ondersteund door middel van het MODOU-project. Algemene en domeinspecifieke eindcompetenties werden vertaald naar een opleidingsprogramma met modulegroepen. Een heldere tabel in het zelfevaluatierapport geeft de relatie weer tussen het beroepsprofiel, de arbeidsmarkt, de doelstelling van de opleiding en modulegroepen. De inhoud van elke modulegroep is in detail uitgewerkt naar lesinhouden, lesvormen, projectvormen en evaluatie. Het DSR werd verder verfijnd, zodat modules gekoppeld werden aan domeinen. De eind- en deelcompetenties staan in een competentiematrix gekwalificeerd op drie niveaus: inleidend/basis, uitdiepend/gevorderd en gespecialiseerd. Uiteindelijk verkrijgt men een overzicht per module met aan te brengen inhouden, competenties naargelang het te bereiken niveau, de les- en evaluatievorm en een evenwicht tussen labo, theorie en projecten. Binnen de modulestructuur is een strikte volgtijdelijkheid vastgelegd. Per module worden modulefiches opgemaakt. Die fiches worden aan de studenten ter beschikking gesteld als onderdeel van de studiegids, zodat zij een duidelijk zicht hebben op het programma en zijn opbouw. De aanmaak van modulefiches wordt aangestuurd via een elektronisch format (Ibamaflex). De formulering van competenties wordt centraal gestuurd via een gemeenschappelijke definitie van competenties. De commissie adviseert dat die modulefiches zouden nagekeken worden op uniformiteit. Nu eens worden inhoudelijke eindkwalificaties vermeld, dan weer algemene of beroepsgerichte kwalificaties. Ook een meer nauwkeurige afstemming van de modulefiches op de competentiematrix is wenselijk. De commissie heeft kunnen vaststellen dat de opleidingsonderdelen een inhoud hebben die aangepast is aan het niveau (professionele bachelor) en de algemene doelstellingen van de opleiding. Het zelfevaluatierapport toont aan dat de modulaire structuur, gekoppeld aan het competentiegericht werken, zich goed leent tot disciplineoverschrijdende elementen. Bovendien wordt via projectwerk, stages en bedrijfsbezoeken een synthese van verschillende competenties mogelijk gemaakt. In de afstudeerrichting Digital arts and entertainment worden expliciet twee pijlers (arts en programming) aan elkaar gekoppeld. Op een ‘vrijblijvende’ manier (buiten het lesrooster) kunnen studenten ook facultatieve modules (talen of voorbereidingscursussen op het schakeljaar naar de master) volgen. De studenten zijn zich wel bewust van het belang van talenkennis, maar vinden het voldoende dat dit gericht wordt op het beheersen van het vakjargon. Engels komt daarbij op de eerste plaats, via bijvoorbeeld presentaties van projecten en deelname aan internationale wedstrijden. De bedrijfsmatige kant komt in het curriculum slechts in beperkte mate theoretisch aan bod. De opleiding werkt hiervoor met hands-on oefeningen, niet via vakken als economie of recht. Bedrijfsmatige aspecten zijn
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 37
geïntegreerd in de projectaanpak. Studenten toonden hun appreciatie voor die manier van werken; via small business-projecten komen ze in contact met de bedrijfscultuur. Het maken van een beperkte marktanalyse en projectplanning komen ook impliciet aan bod. De lectoren argumenteren die aanpak vanuit het gegeven dat zij een professionele bacheloropleiding aanbieden, geen academisch-theoretische opleiding. De internationale component in de opleiding is aanwezig door lezingen verzorgd door internationale gastsprekers en door buitenlandse studiereizen, waarvan het programma ‘MCTgoes USA’, een jaarlijkse studiereis naar de USA voor Multimedia en communicatietechnologie, aan de commissie werd toegelicht. Door deze voorstelling kreeg de commissie initieel de indruk dat internationalisering sterker aan bod komt in Multimedia en communicatietechnologie dan in de andere afstudeerrichtingen Nochtans kunnen IPO-studenten een semester studeren aan een buitenlandse instelling of deelnemen aan een intensieve ontwerpweek in het buitenland. Lectoren worden gestimuleerd om als gastdocent les te geven aan buitenlandse instellingen. Een bijlage bij het zelfevaluatierapport geeft een lijst met partnerscholen in Denemarken, Spanje, Turkije, het Verenigd Koninkrijk, Peru, Nederland, Italië en Portugal. Verder zijn er Erasmus-uitwisselingen en projecten met ontwikkelingslanden via VLIR-OUS. De commissie vraagt om binnen alle afstudeerrichtingen dezelfde aandacht te besteden aan internationalisering. Het zelfevaluatierapport vermeldt een aantal initiatieven ter opvolging van onderwijsinnovatie: via invoering van nieuwe leermethodes (bv. de vierstappenmethode in de module Problem Solving in Multimedia en communicatietechnologie en in de module Applied Math and Physics in Digital arts and entertainment),, het extensieve gebruik van de elektronische leeromgeving Dokeos en verwijzingen naar extern elektronisch leermateriaal, inhoudelijke bijsturingen als gevolg van technologische trends en deelname van studenten aan onderzoeksprojecten. Binnen de module bedrijfsmanagement wordt gewerkt met small business-projecten. De modulaire structuur van de opleiding biedt mogelijkheden op het vlak van flexibilisering van het onderwijsprogramma en voor EVC/EVK. Procedures voor curriculumherziening en -innovatie zijn door de centrale diensten van de hogeschool vastgelegd. Er gebeurt een jaarlijkse check op drie niveaus: de opleiding ontwerpt de studiegids en het departement keurt die goed in maart/april, samen met eventuele vernieuwingen in het opleidingsprogramma, en ten slotte worden de definitieve opleidingprogramma's goedgekeurd door het hogeschoolbestuur. Op de algemene diensten van de hogeschool gebeurt ook een steekproefsgewijze controle op de ECTS-formulering. Betrokken partijen hierbij zijn het werkveld, de studenten, de alumni, de teamleden, internationale partners en contactpersonen uit het secundair onderwijs met betrekking tot de aansluiting secundair-hoger onderwijs. De commissie vernam van het werkveld dat het via de deelname aan de Opleidingscommissie een expliciete inbreng in de curriculumherziening had. Op suggestie van het werkveld zijn dan ook de afstudeerrichtingen Digital arts and entertainment en Industrieel productontwerpen ontstaan. De commissie polste naar de reacties van de studenten bij curriculumaanpassingen. Zij waren op de hoogte van de regelmatige programma-aanpassingen, maar vonden een houvast in de studiefiches. Hierdoor ervoeren de studenten waar het programma naartoe gaat, hoe een module past in het geheel van de opleiding. Studenten apprecieerden trouwens de inspanningen om de opleiding actueel te houden en stellen soms zelf wijzigingen voor. Volgens hen kan het feit dat cursussen veranderen, motiverend in plaats van belemmerend zijn. De commissie merkte wel op de studenten van Multimedia en communicatietechnologie eerder ‘verandermoeheid’ begonnen te vertonen. Vooral in Digital arts and entertainment wordt het programma afgetoetst aan het curriculum van buitenlandse instellingen (in de VS en Nederland), aangezien de opleiding de ambitie heeft om zich internationaal sterk te profileren. De commissie vraagt aandacht voor het aanbrengen van een projectmethodologie (behalve voor Industrieel productontwerpen, waar dit al gebeurt). Er zouden ook nog sterkere accenten kunnen gelegd worden op juridische aspecten van de werkomgeving (zoals industriële eigendom) en op certificatie.
38 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt om de modulefiches systematisch na te kijken op uniformiteit en volledigheid, en om deze nauwkeuriger af te stemmen op de competentiematrix. Ook verdienen projectmethodologie, juridische aspecten en certificatie (meer) aandacht.
Facet 2.2
Eisen professionele gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: -
Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroepspraktijk, de kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek.
-
Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline.
-
Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: excellent
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het zelfevaluatierapport somt verschillende initiatieven op om studenten een professionele ingesteldheid van beginnende beroepsbeoefenaar bij te brengen. Hiervoor is in het programma aandacht voor kennisontwikkeling en ontwikkeling van competenties, waarvan de geleidelijke en geïntegreerde opbouw wordt gevisualiseerd in ‘Kennisbomen’. De kennisboom drukt uit tussen welke modules kennis doorstroomt. Verder stelde de commissie vast dat er expliciete aandacht is voor vaardigheden die het maatschappelijk en beroepsmatig functioneren ondersteunen. Zij nam met interesse kennis van de inhoud en werkwijze binnen Multimedia en communicatietechnologie in de module problem solving (wiskundige kennis bijbrengen vertrekkend van concrete probleemsituaties), in de module bedrijfsintegratie (samenwerken met niet-technici uit de opleidingen secretariaat van de hogeschool), in de professionaliseringsmodule en in de small business-projecten (SBP), waarin de attitude tot ondernemerschap en ondernemingszin centraal staan. Binnen de groep studenten die de commissie ondervroeg had een drietal alleszins de ambitie om een zelfstandige praktijk te beginnen. Zij worden trouwens door de hogeschool gestimuleerd om spin-offs op te richten. Hierbij krijgen ze via infosessies de raad om zich goed te laten begeleiden. Als voorbeelden van SBP werden enkele erg innoverende onderwerpen opgesomd zoals een spel dat ingediend werd voor een Microsoftwedstrijd. In een SBP stellen de studenten een businessplan op, dat beoordeeld wordt door een externe jury. Deze module levert voor studenten impliciet een bewijs van bekwaamheid op voor het starten van een onderneming. De studenten van de IPO-afstudeerrichting vertelden met enthousiasme over de ‘Ontwerpweek’ waarin zij met masterstudenten ontwerptechnologie de overgang maken van conceptueel tot productiegericht ontwerp. Binnen Digital arts and entertainment wordt jaarlijks een creativiteitsweek (artistieke vaardigheden) ingericht en is er de integratiepijler over de drie jaren van de opleiding heen, met onder meer als doel teamgericht te leren werken en met deadlines om te gaan. De commissie kon vaststellen dat de studenten directe werkveldervaring opdoen. De stages vinden over het algemeen plaats in bedrijven, maar een alternatief werd voorgesteld in de vorm van de oprichting van een ontwerpbureau met verschillende specialisaties, begeleid door lectoren. Bij zo'n interne stage hoort normaal ook
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 39
een kortere bedrijfsstage. De IPO-studenten vonden de oriëntatiestage interessant, omdat zij voorbereidt op het eindproject en dit, naar hun aanvoelen, een manier is om een bedrijf te leren kennen. Het zelfevaluatierapport beschrijft uitvoerig de organisatie, inhoud en beoordeling van de stages. Zij worden voor Digital arts and entertainment en Multimedia en communicatietechnologie ingericht in het zesde semester. Industrieel productontwerpen kent een oriëntatiestage gedurende de eerste zes weken van het vijfde semester; de eigenlijke eindprojectstage vindt gedurende de laatste zes weken van het zesde semester plaats. Voor Digital arts and entertainment staat de stage op 30 studiepunten. Voor Multimedia en communicatietechnologie en Industrieel productontwerpen is dat 24 studiepunten, met daarnaast een projectmodule van 6 studiepunten. De doelstelling is tweevoudig: kennismaken met het bedrijfsleven en de uitdieping van beroepsspecifieke competenties aan de hand van een concreet project. Hierbij onderscheidt men verschillende fases: vooronderzoek, uitvoering, implementatie, testen, documenteren, presenteren en verdedigen. Een aantal beroepshoudingen komt automatisch aan bod en wordt ook geëvalueerd, zoals: zelfleerzaamheid, actualisatievermogen, probleemoplossend denken, omgaan met stress, flexibiliteit, empathie, dienstverlenende ingesteldheid, creativiteit, communicatievaardigheid, plannings- en organisatievermogen enzovoort. De oriëntatiestage in Industrieel productontwerpen (12 studiepunten) heeft in principe als doel het eindproject voor te bereiden, dat effectief in de eindproject stage wordt afgewerkt. Toch kunnen studenten vragen om de oriëntatiefase los te zien van het eindproject en zich alleen toe te spitsen op het deelnemen aan het bedrijfsleven, bijvoorbeeld in een ontwerpbureau. Stages kunnen ook uitgevoerd worden in het buitenland. In Digital arts and entertainment gebeurt dit zelfs in 25 procent van de gevallen, in Industrieel productontwerpen in 20 procent en in Multimedia en communicatietechnologie in 15 procent van de gevallen. Tijdens het bezoek bleek dat de stages goed georganiseerd zijn. Studenten en bedrijven krijgen een uitvoerige informatiebundel over de stage en de criteria waaraan zij moet voldoen. Uit een ruim aanbod van stagevoorstellen die gepubliceerd zijn op de webtoegankelijke stagedatabase, kunnen studenten een gemotiveerde keuze maken. Er wordt een stagecontract opgemaakt met een geheimhoudingsclausule en afspraken over de eigendomsrechten van producten. In de bijlage bij het zelfevaluatierapport kon de commissie ook een risicoanalyseformulier inzien. De begeleiding van de stage gebeurt door een stagebegeleider in het bedrijf, een coach binnen de opleiding en voor Multimedia en communicatietechnologie een technisch consultant voor problemen waarvoor het bedrijf zelf geen vakspecialist in huis heeft. De stagebegeleiders in het bedrijf worden uitvoerig gebrieft, zowel tijdens een voorbereidende sessie als via informatieve documenten die de commissie kon inzien. Een belangrijk event dat regelmatig werd aangehaald, is de organisatie van ‘Multi-mania’ (www.multi-mania.be), samen met een aantal bedrijven: een tweedaags evenement waarop in parallelle sessies enkele tientallen sprekers uit de MCT-sector toelichting geven bij technologieën als Flash, Flex, Adobe CS4, Silverlight en game development. De commissie onthoudt tot slot als andere vormen van werkveldervaring de bedrijfsbezoeken en het bezoek aan vakbeurzen. De commissie waardeert de manier waarop de opleiding de recente technologische ontwikkelingen in het veld tracht bij te houden, via de al vermelde evenementen zoals ‘Multi-mania’ en andere, maar ook doordat de lectoren ingeschakeld worden in bijscholingsprogramma's van vormingsorganisaties als Cevora. Tijdens die sessies zijn de lectoren verplicht hun kennis af te stemmen op de reële problemen op de werkvloer. Ook via de door de opleiding georganiseerde bijscholingsactiviteiten voor alumni krijgen de lectoren via hun afgestudeerden contact met de werkvloer. De hogeschool is erkend als VUE-testcentrum, waar studenten en anderen commerciële certificaten kunnen behalen. De opvolging van de aansluiting van het programma bij de beroepspraktijk is een taak van de (vertegenwoordigers van het werkveld in de) Opleidingscommissie. Speciaal voor de afstudeerrichting Digital arts
40 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
and entertainment werd vermeld dat een docent gedurende enkele maanden in een bedrijf is gaan werken, om onder meer op basis van die ervaringen het programma op te stellen. Er is een zekere vorm van terugkoppeling tussen onderzoek en onderwijs, voor zover dit mogelijk is in de context van een professionele (en dus niet-academiserende) bachelor. Het zelfevaluatierapport vermeldt een aantal PWO-projecten en een Tetra-project met een relatie tot één of meerdere opleidingsonderdelen. Tijdens het bezoek werd ruimer ingegaan op het Tetra-project ‘Sizing Server’, met als doel de ontwikkeling van stresstestingsoftware voor servers en met een directe relatie tot de module netwerken in Multimedia en communicatietechnologie. In de competentiematrix is een leerlijn onderzoekscompetenties aangebracht, die vooral in relatie staat met stageprojecten en het afstudeerproject. De opleiding haalde verschillende initiatieven aan op het vlak van maatschappelijke dienstverlening met een directe link naar de beroepspraktijk: de organisatie van training en seminaries voor derden en alumni, actieve medewerking aan de wetenschapsweek voor de promotie van wetenschap en technologie in het secundair onderwijs, het e-learningproject ‘Technoki(d)ts’ in het kader van het actieplan ‘Wetenschapsinformatie en Innovatie’ van de Vlaamse Gemeenschap, een aantal PWO-projecten met valorisatie naar bedrijven, partner in Het Huis van Beeld en Geluid (dat audiovisueel erfgoed verzamelt en bewaart) en participatie in Plugmedia (begeleiding van multimediabedrijven bij innovatieprocessen, in samenwerking met de Unie van Zelfstandige Ondernemers). Studenten getuigden dat zij soms op vraag van bedrijven applicaties schrijven/ontwerpen in functie van recente toestellen/apparatuur. Via die projecten komen zij en de begeleidende lectoren met die innovaties in contact. Bij verschillende projecten en de organisatie van seminaries is er ruime aandacht voor internationale input, onder meer via het aantrekken van gastsprekers.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: -
Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het programma is niet volgens een fragmentarische modularisering (met grote keuzevrijheid in de opeenvolging van de modules) opgebouwd, maar volgens het principe van de doorlopende modularisering. Begin- en eindcompetenties sluiten op elkaar aan, en de toegang tot een volgende module is, in het kader van het normtraject, gekoppeld aan het slagen in een vorige module. De opbouw van de kennisverwerving is gevisualiseerd in ‘kennisbomen’ en volgtijdelijkheidsschema's, die aan de studenten ter hand worden gesteld. De commissie stelt vast dat door de inrichting van de drie afstudeerrichtingen de keuzetrajecten voor studenten als het ware voorgeprogrammeerd en verankerd werden. Binnen een afstudeerrichting is het programma wel degelijk
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 41
samenhangend, maar eenmaal gekozen voor een afstudeerrichting is nog weinig flexibiliteit mogelijk. Er is dus niet echt sprake van een kerncurriculum waaraan afstudeerrichtingen en keuzes gekoppeld zijn. Tijdens de gesprekken bevestigden de studenten de nood aan meer keuze binnen de gekozen afstudeerrichting. Binnen de afstudeerrichting Multimedia en communicatietechnologie is er wel nog enige keuzemogelijkheid door het aanbieden van vijf bij elkaar horende modules binnen een specifiek domein in het laatste trajectjaar. Ook de professionaliseringmodule, waar aan een bepaald project gewerkt wordt, en de stagemodule maken enige keuze en differentiatie mogelijk. Het beperken van de keuzemogelijkheden binnen Digital arts and entertainment werd door de opleiding geargumenteerd vanuit het feit dat de afstudeerrichting op de grens zit van het artistieke en het technische. De opleiding tracht hierin een evenwicht te bereiken. Een te grote keuze overlaten aan de studenten zou ofwel het ene (kunst) ofwel het andere (informatica) element bevoor- of benadelen. Die beperkte keuzemogelijkheid is bij de informatie aan kandidaat-studenten duidelijk bekendgemaakt, zodat zij weten dat beide aspecten aan bod komen. Toch biedt de opleiding mogelijkheden om in een vroeg stadium over te stappen van Multimedia en communicatietechnologie naar Digital arts and entertainment, en omgekeerd. Meestal wordt de beweging van Digital arts and entertainment naar Multimedia en communicatietechnologie gemaakt omwille van het feit dat ofwel het wiskundige ofwel het artistieke element te zwaar is. Bij een dergelijke overstap hoort een trajectbegeleiding. Daarom ook wordt na zes weken in het eerste semester al een evaluatie ingebouwd, met de bedoeling om dan nog zonder kleerscheuren te kunnen overstappen. Het zelfevaluatierapport vermeldt ook de mogelijkheid om ‘vrijblijvend’ (buiten het verplichte studieprogramma) facultatieve modules te volgen om te voldoen aan persoonlijke noden/behoeften (Frans, wiskunde, vakantiecursussen). Binnen Multimedia en communicatietechnologie wordt vanaf 2008-2009 een nieuwe keuzemodule georganiseerd (wiskunde-wetenschappen) die kan gekozen worden in plaats van de professionaliseringsmodule voor studenten die een masteropleiding overwegen. De afstemming tussen programma's met andere onderwijsinstellingen kan nog verder ontwikkeld worden. De commissie is de mening toegedaan dat, ondanks het unieke karakter van de opleiding, op dit vlak inspanningen kunnen worden verricht, zowel binnen de associatie als daarbuiten. Wel vermeldt het zelfevaluatierapport bij de bespreking van dit facet het Internationaal Semester MMC (Multimedia Communication). Het is een organisatie van twee departementen binnen Howest (PIH en Hiepso), en is bedoeld voor internationale studenten. De studenten kunnen zelf hun lessenpakket samenstellen uit opleidingsonderdelen die behoren tot de domeinen communicatie en multimedia, ten belope van 30 ECTS-studiepunten. Het programma wordt aangeboden sinds 2006-2007, en kent volgens de inschrijvingscijfers (9 inschrijvingen uit 6 landen tijdens het startjaar en een verdubbeling het tweede jaar) een redelijk succes. Het initiatief zet de opleiding internationaal op de kaart, maar heeft, voor zover de commissie kon waarnemen, geen directe impact op de eigen studenten. De commissie meent dat er, ondanks het strenge volgtijdelijkheidsprincipe, voldoende aandacht is besteed aan alternatieve en speciale leertrajecten voor de opleiding. Het zelfevaluatierapport somt er enkele op: Voor studenten met een erkend topsportstatuut of een erkende functiebeperking kunnen, onder voorwaarden bepaald in het onderwijs- en examenreglement, bepaalde faciliteiten worden toegestaan met betrekking tot aanwezigheden, spreiding van modules over de tijd, spreiding van examens… Verkorte trajecten voor houders van bepaalde professionele bachelordiploma's: ook hiervoor zijn normtrajecten bepaald, afhankelijk van het behaalde diploma. Individuele opleidingstrajecten (IOT) voor studenten die niet slaagden in één of meer modules. Bij de rapportering van de examenresultaten worden de studenten reeds ingelicht welke de (on)mogelijkheden zijn voor het samenstellen van een IOT. Bij het samenstellen kunnen zij een beroep doen op trajectbegeleiders. ‘MCT@home’, voor wie de MCT-opleiding via afstandsonderwijs wil volgen. Deze formule is enkel toegankelijk voor kandidaten met een werkstatuut. Een cursist volgt maximaal twee modules op hetzelfde
42 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
-
moment. Cursusmateriaal wordt via Dokeos ter beschikking gesteld. Op zaterdagvoormiddag worden minimaal twee effectieve labo’s op de campus georganiseerd. Een monitoraat is voorzien op dinsdagavond. Via de EVC/EVK-procedure kunnen vrijstellingen voor bepaalde modules worden verkregen. Schakeltrajecten naar de master industriële wetenschappen elektronica-ICT en de master industriële wetenschappen industrieel ontwerpen. Als voorbereiding op de master elektronica-ICT kan de derdejaarsstudent een keuzemodule wiskunde-wetenschappen volgen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De volgtijdelijkheidsschema’s kunnen overzichtelijker worden gepresenteerd en ook effectiever gehanteerd. De commissie raadt aan om de keuzemogelijkheden binnen en tussen de afstudeerrichtingen te herbekijken, en de mogelijkheid te onderzoeken om modules te delen tussen afstudeerrichtingen.
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: -
De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: tenminste 180 studiepunten.
Oordeel van de visitatiecommissie: OK De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten, en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een professionele bachelor.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.5
Studietijd
Beoordelingscriteria: -
De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet.
-
Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 43
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Uit het zelfevaluatierapport en uit de gesprekken blijkt dat er geen uniforme methodiek van studietijdmeting gehanteerd wordt. Het gevolg is een gebrek aan betrouwbare kwantitatieve gegevens met betrekking tot de verhouding begrote/werkelijke studiebelasting. Het is ook niet duidelijk of de studietijd varieert in de loop van de opleiding, of tussen afstudeerrichtingen/opties. Kwalitatieve gegevens zijn gebaseerd op twee vragen in de studentenenquête en op gegevens uit de gesprekken die studenten met hun mentoren in het eerste jaar hebben (viermaal per jaar). Ook tijdens de ‘klankbordvergaderingen’ van studenten (tweemaal per jaar) wordt gepeild naar de studeerbaarheid van de opleiding. In de niet-verplichte bijlagen van het zelfevaluatierapport kon de commissie enkele documenten inzien die wijzen op een beperkte opvolging van de resultaten van die eerder kwalitatieve bevragingen. Op hogeschoolniveau blijft men vasthouden aan het tijdschrijven per week op Excel-bladen. Het probleem is de verwerking. Daarvoor is door medewerkers van Multimedia en communicatietechnologie recent een rapporteringstool geschreven. Die werd ten tijde van het visitatiebezoek getest met vijftig studenten. Het is de bedoeling die, na evaluatie, uit te rollen over grotere groepen studenten. De commissie kan dan ook niet zeggen dat er geen aandacht is voor dit facet. De studenten ervaren de opleiding als vrij goed studeerbaar, zoals blijkt uit de resultaten van twee vragen in de studentenenquête. Hieruit blijkt dat de studenten een goede overeenstemming ervaren tussen de begrote en reële studietijd. De commissie werd wel geconfronteerd met een opmerking van studenten Digital arts and entertainment die het curriculum divers (artistiek versus technisch-ICT) en zwaar vinden. De commissie suggereert om eventueel een majorminoroplossing te onderzoeken. De commissie adviseert ook om werk te maken van de studietijdmetingen en dit op een planmatige manier, zodat de studiebelasting van elke module op geregelde tijdstippen wordt gemeten. Op die manier komen er ook betrouwbare gegevens tot stand met betrekking tot de decretaal voorziene studietijd. Zowel voor projectwerk als voor de studiebelasting die gepaard gaat met de stage, vraagt de commissie aandacht. Het enthousiasme van studenten dient soms getemperd te worden. Soms blijken studenten voor de uitvoering van bijkomende opdrachten door het bedrijf bij te tekenen tegen betaling. Het is wel een goed bewijs dat de einddoelstelling van de opleiding bereikt is (beginnende beroepsbeoefenaar), maar er dient over gewaakt dat alles binnen de correcte arbeidsrechtelijke context gebeurt. De commissie kon anderzijds vaststellen dat er verschillende initiatieven zijn om zicht te krijgen op de studiebelemmerende en/of -bevorderende factoren, en op de acties die genomen worden om de studeerbaarheid te bevorderen. Zo kon zij kennismaken met een interessant initiatief in dit verband: het systeem van de ‘Rode Draad’. Dit systeem is binnen Industrieel productontwerpen geïntroduceerd met de bedoeling om intern deadlines te kunnen afstemmen voor het geven van opdrachten. Iedere lector voert de begin- en einddatum van opdrachten in in een Excel-werkblad. Daarna kunnen interne afstemmingen gebeuren, als blijkt dat te veel opdrachten binnen eenzelfde tijdsperiode gepland zijn. Studenten hebben op die manier een houvast voor de opvolging van de deadlines. Bij problemen kunnen zij die aankaarten bij de lectoren. De studenten hebben de indruk dat met hun opmerkingen rekening wordt gehouden. Dit systeem kende navolging in andere studierichtingen, maar lijkt beperkt te blijven tot het eerste jaar. Studenten vertelden de commissie dat zijzelf ook andere systemen gebruiken voor het opvolgen van deadlines, zoals Outlook-agendering. Dit is volgens hen meer aangepast aan persoonlijke noden. Het zelfevaluatierapport vermeldt een aantal studiebevorderende factoren, waarvan de commissie vooral de efficiënte inzet van de elektronische leeromgeving apprecieert, net als verschillende vormen van studiebegeleiding en de organisatie van vakantie- en instapcursussen. De commissie vraagt om de tijdsbelasting van stage/afstudeerwerk beter te bewaken.
44 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert de invoering van een uniforme studietijdmeting en de effectieve bewaking van de studeerbaarheid. Ook een vergelijking van de studiebelasting tussen de drie afstudeerrichtingen is wenselijk alsmede aandacht voor de studiebelasting verbonden aan stages en afstudeerwerk. De commissie adviseert om een instellingsbrede methode en tool voor betrouwbare studietijdmetingen te ontwikkelen.
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: -
Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen.
-
De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding hanteert zeer diverse onderwijsvormen. Zij worden oordeelkundig ingezet, wat onder meer blijkt uit enkele tabellen als bijlage bij het zelfevaluatierapport, waarin per afstudeerrichting en module een mapping wordt gemaakt tussen onderwijsvormen, onderwijsmiddelen en evaluatievormen. Hier ontbreekt nog een uitgeschreven relatie met het didactisch concept. Maar de commissie is ervan overtuigd dat de opleiding, in de groei naar het competentiegericht onderwijsmodel, al ernstige inspanningen heeft geleverd om dit didactisch concept en de werkvormen op elkaar af te stemmen. Ze adviseert om in die richting verder te evolueren. Werkvormen worden ook afgestemd op de studenteninstroom. In het eerste semester worden relatief meer hoorcolleges en traditionele werkvormen gebruikt om vooral het (kennis)niveauverschil tussen instromers van verschillende vooropleidingen te ondervangen. Het praktijkgedeelte krijgt via verscheidene onderwijsvormen (labosessies, cases, projectmatig teamwerk, mondelinge presentaties…) veel aandacht, wat volgens de commissie voor een professionele bacheloropleiding een erg goede aanpak is. De commissie wijst er wel op dat er aandacht dient te worden besteed aan de impact van projectmatige werkvormen op de studeerbaarheid. Projectwerk is vaak minder beheersbaar op het vlak van studiebelasting. De studenten meldden immers dat de mix van projecten en het studeren van basiskennis het programma soms zwaar maken. Ook dient te worden bewaakt dat bij groepsopdrachten de verdeling van de taken zodanig is, dat duidelijk wordt wie eventueel ‘meelift’. Hiermee kan rekening worden gehouden bij de evaluatie, of de opdracht kan eventueel worden bijgestuurd. De opleiding probeert ook nieuwe onderwijsvormen uit, zoals in de module problem solving (praktijkgerelateerd wiskundeonderwijs, gedifferentieerde samenstelling van teams), en brengt daarover verslag uit op externe (onderwijs)seminaries. Er zijn ook pogingen gedaan om de werkvormen af te stemmen op de leerstijlen (leerstijltest op basis van Myer-Brigg). De commissie apprecieert ten zeerste de efficiënte inzet van het elektronisch leerplatform Dokeos. Het wordt niet enkel als informatieportaal gebruikt, maar ook de meer interactieve mogelijkheden worden benut (discussiefora, leerpaden, digitale oefeningen, dropbox, blogs…). Ook de ingezette leermiddelen zijn erg divers (handboeken, syllabi, PowerPoint-presentaties, laptop, web, databanken en catalogi van het informatiecentrum/bibliotheek, elektronisch leermateriaal, handleidingen/tutorials, email, laptop). Het zelfevaluatierapport bevat een tabel die de relatie weergeeft tussen de onderwijsmiddelen, het moment van didactische inzet ervan en de werkvormen.
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 45
Het cursusmateriaal is goed en up-to-date. Inhoudstafel, paginanummering en referentielijst zijn aanwezig. De samenvatting en doelstellingen/basiscompetenties zijn niet overal vermeld. Handboeken en syllabi hebben het gepaste niveau voor een professionele bacheloropleiding. Over het algemeen worden de cursussen in het Nederlands ter beschikking gesteld, maar gezien de aard van de afstudeerrichtingen Multimedia en communicatietechnologie en Digital arts and entertainment wordt ook veel gebruikgemaakt van Engelstalig referentiemateriaal en/of Engelse boeken. Dat komt de doelstelling ‘kennis van het Engelstalig vakjargon’ ten goede. Derdejaarsstudenten Digital arts and entertainment hadden enkele opmerkingen bij de kwaliteit van het cursusmateriaal in het eerste jaar, maar daarin blijkt uit andere gesprekken verbetering te zijn gekomen, wat wijst op het toezicht op de kwaliteit van de onderwijsmiddelen. Er is een procedure voor de geregelde aanpassing van de leermiddelen/cursusmaterialen/handboeken aan de snelle evoluties in de IT-technologie. Suggesties hiervoor komen rechtstreeks uit contacten met het werkveld, de Opleidingscommissie, projectwerk enzovoort. Elke grondige aanpassing wordt binnen het moduleteam besproken. De meeste modules worden trouwens in teamverband onderwezen, zodat er een intern draagvlak aanwezig is voor de kwaliteitscontrole en de onderlinge afstemming van het gebruik van het leermateriaal. De commissie peilde bij de studenten naar een mogelijke overload van werkvormen en leermiddelen. Dit bleek niet het geval. Lectoren verklaarden dat vanuit de beredeneerde inzet, waarbij een werkvorm/leermiddel congrueert met de didactische setting. Als voorbeeld werd het gebruik van de laptop aangehaald. Die wordt verondersteld gebruikt te worden tijdens labo-oefeningen/practica (en is bijvoorbeeld handig om snel stukken code over te nemen). Maar in andere vakken is het de student zelf die oordeelt of hij schriftelijk nota neemt of de laptop inschakelt (bijvoorbeeld voor onderwijsactiviteiten als storyboarding, wiskunde…). Door de vele laptops die in de hogeschool en specifiek in het departement PIH in gebruik zijn, gebeurt het al eens dat de technische ondersteuning door de helpdesk niet snel genoeg is, bijvoorbeeld voor de reparatie van laptops. Voor practica en onderwijsactiviteiten waar programmeerwerk aan te pas komt, worden de studenten er uitdrukkelijk op gewezen dat het documenteren van de code heel belangrijk is, samen met het maken van een verslag van het doorlopen leerproces. Voor de begeleiding van projectwerk door studenten wordt nu onderzocht welke projectsoftware het beste geschikt is.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De inspanningen om het didactisch concept en de onderwijsvormen op elkaar af te stemmen, dienen te worden verdergezet. De relatie tussen de werkvorm en de studeerbaarheid moet verder worden onderzocht, net als de opvolging van projecten dient verder te worden onderzocht. Alle werkvormen dienen correct aangegeven te worden op de modulefiches.
46 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: -
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het zelfevaluatierapport beschrijft de praktische organisatie van toetsen en examens. Die is traditioneel voor de periodieke evaluatie met een examenperiode na elk semester en een mogelijkheid tot herkansing in een tweede zittijd (eind augustus). De commissie waardeert de speciale inspanning voor de instromers in semester 1 en 2 door de bijkomende organisatie van deelexamens in november en maart. De organisatie van de examens is goed geregeld. Het examenrooster, met mogelijkheid tot amenderingsvoorstellen door de studenten via de klasvertegenwoordiger, wordt tijdig (één maand op voorhand) meegedeeld via Dokeos. In geval van ziekte of het toevallig samenvallen van examens bij bijvoorbeeld IOTstudenten, kan een apart examen worden georganiseerd. Administratieve ondersteuning gebeurt door een examensecretariaat, waar ook de verantwoordelijke Onderwijs van het departement deel van uitmaakt. De ombudsman is steeds ter beschikking. De commissie stelde vast dat hun namen en beschikbaarheid aan de studenten bekend waren. Voor een aantal modules waarin niet zozeer kennis maar vooral vaardigheden en attitudes aan bod komen, is er een vorm van permanente evaluatie. Soms is hiervoor geen herkansing mogelijk, bijvoorbeeld voor een aantal modules in Industrieel productontwerpen, omdat de competenties dienen te worden bereikt via een langlopend project met verschillende contacturen en remediëringsmomenten. Studenten zijn via de modulefiche en mondelinge toelichting op de hoogte van het feit dat dit traject in zijn geheel of gedeeltelijk niet opnieuw kan worden doorlopen. Voor een dergelijke continue procesbeoordeling worden ook peer assessment of vormen van zelfevaluatie toegepast. Maar voor deze alternatieve evaluatievormen moeten nog de nodige denkkaders ontwikkeld worden. De commissie heeft niet kunnen vaststellen dat er een expliciet toetsbeleid aanwezig was, waarbij gecontroleerd wordt of alle competenties op adequate wijze getoetst worden en er voldoende variatie is in evaluatievormen. Wel kan een elementair toetsplan gereconstrueerd worden uit de modulefiches, die inderdaad duidelijke informatie geven over de evaluatievormen en hun aandeel in het eindcijfer. Uit het zelfevaluatierapport en de gevoerde gesprekken kan de commissie afleiden dat de opleiding zich bewust is van het feit dat competentiegericht evalueren niet kan gepaard gaan met één bepaalde evaluatievorm, maar met een batterij van evaluatievormen die congruent moeten zijn met de werkvorm en de te bereiken competenties. Daarbij voelt de opleiding aan dat zij op het vlak van de toetsing van de beroepscompetenties al heel wat ervaring heeft opgedaan. Maar het expliciteren van beoordelingscriteria voor de te bereiken algemene competenties en de daarbij horende adequate beoordelingsvormen vormt nog een aandachtspunt voor de toekomst. De gedetailleerde competentiematrix wordt al als een goed hulpmiddel gebruikt bij de evaluaties, en het docentenkorps heeft al deelgenomen aan vormingssessies over competentiegericht evalueren via jaarlijkse onderwijsseminaries, georganiseerd door de Associatie UGent. Toch ervaart de opleiding zelf nog een nood aan bijscholing en verdere expertiseopbouw. De commissie besprak met de lectoren een aantal evaluatievormen. Presentatietekeningen in Digital arts and entertainment worden bijvoorbeeld zo objectief mogelijk beoordeeld door minstens twee docenten, waarbij de ene
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 47
meer kijkt naar de techniek en de andere naar de artistieke kwaliteiten. Er wordt in dat geval ook voor gezorgd dat studenten elkaars werk zien en een vergelijkingsbasis hebben voor hun eigen werk. Tijdens het bezoek aan de lokalen kon de commissie vaststellen dat goede werken worden tentoongesteld, zodat studenten weten waar ze naartoe moeten. Voor het toetsen van communicatievaardigheden hebben studenten Multimedia en communicatietechnologie software ontwikkeld voor studenten Hiepso (sociaal werk). Op die manier leren zij ook zelf de kwaliteiten en valkuilen van goede communicatie kennen. De eigen communicatie- en presentatievaardigheden worden getoetst naar aanleiding van presentaties van individuele en groepswerken. De commissie heeft vastgesteld dat het niveau van de examenvragen en de evaluatie van de antwoorden afgestemd zijn op het niveau van een professionele bacheloropleiding. De examenvragen stemmen ook overeen met de inhoud van de cursussen. De opleiding lichtte toe dat de meeste modules via een team worden georganiseerd. De examenvragen worden dus ook door het team geformuleerd, waardoor automatisch een zekere afstemming gebeurt. De commissie stelde bij nazicht van de schriftelijke examens vast dat kennisvragen overheersen, wat eerder inherent is aan deze examenvorm. Toch zijn er naast klassieke gesloten vragen ook een groot aantal open vragen, waardoor er meer ruimte is voor de student om zijn antwoord in een bepaalde context te plaatsen. Multiple choice komt niet veel voor. Voor de criteria en wijze van beoordelen door de individuele evaluatoren en door de examencommissies volgt de opleiding de bepalingen zoals ze zijn opgenomen in het hogeschoolbrede onderwijs- en examenreglement en in de departementale aanvullingen hierop. In examencommissies wordt gestreefd naar consensus tussen de juryleden. Voor eenmansvakken is er meestal via overleg tussen docenten aandacht voor de bewaking van de volgtijdelijkheid in het evaluatiesysteem (aansluiten van begin- en eindcompetenties van elkaar opvolgende modules). De commissie heeft vastgesteld dat studenten weten wat zij moeten kennen en doen om te kunnen slagen voor de examens. Het OER is voldoende bekend en permanent raadpleegbaar op Dokeos, evaluatievormen staan vermeld op de modulefiches en worden tijdens de contactmomenten toegelicht door de titularissen, en op Dokeos staan voor enkele vakken voorbeeldexamenvragen. De opleiding heeft de intentie om een centrale digitale databank met examenvragen op te stellen. De commissie kon een ontwerpopdrachtfiche van Industrieel productontwerpen bekijken, met daarop een opsomming van de beoordelingscriteria, de beoordelingsmethode en de verhouding van de verschillende criteria ten opzichte van het totaal. Binnen bepaalde modules kan een interne tussentijdse deliberatie gebeuren. De globale deliberatie gebeurt na twee semesters. De deliberatie wordt ondersteund door het softwarepakket Bamaflex. De punten worden door de lectoren aangeleverd aan het Examensecretariaat, dat zorgt voor de input in het elektronische verwerkingssysteem. De commissie kon de handleiding hiervan inzien. De invoer bevat gedetailleerde informatie over de evaluatie en de relatie met de inhoud van het vak, de begin- en eindcompetentie, de onderwijsvorm enzovoort. Tijdens de deliberatie worden de individuele scores geprojecteerd naast de globale scores, zodat de examencommissie steeds een beeld heeft van elke student in relatie tot het geheel. Wanneer een student een creditbewijs vraag na het eerste semester, wordt ook een deliberatiezitting georganiseerd. De commissie vindt de organisatie van de deliberatie en de transparantie naar de studenten voldoende, maar meent toch dat de opleiding er goed zou aan doen te onderzoeken of feedback bij projectwerken niet vlugger kan gebeuren. De examencommissie voor het eerste academiejaar zou best altijd na de eerste examenperiode samenkomen om een niet-bindend studieadvies uit te brengen voor de generatiestudenten. Op die manier is er tijdig (expliciete) bijsturing mogelijk van hun studiehouding. De commissie heeft ook vastgesteld dat de criteria voor de beoordeling van multimediaproducten niet steeds duidelijk zijn voor studenten, vooral dan de verhouding tussen technische en artistieke criteria. Enkel in de afstudeerrichting Multimedia en communicatietechnologie is er halverwege de stageperiode een tussentijdse evaluatie voorzien. De commissie meent dat een snellere en effectievere feedback over het verloop van de stage ook in de andere afstudeerrichtingen aan een vraag van de studenten zou tegemoet komen.
48 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
De uiteindelijke quotering is het resultaat van drie deelpunten, bepaald door de begeleider, die hiervoor een beroep kan doen op het document ‘Beoordelingscriteria’, de coach van de opleiding en een jury, die oordeelt op basis van een presentatie door de student en het eindverslag. De juryleden, lectoren en externe vakspecialisten beschikken hiervoor over scorerichtlijnen. Via het persoonlijk eindverslag kan bij de beoordeling een onderscheid gemaakt worden tussen de inbreng van de verschillende studenten bij een door meerdere personen uitgevoerde stage. In Digital arts and entertainment verschijnen de stageverslagen ook op een Dokeos-forum, zodat studenten elkaars verslagen kunnen vergelijken. Naast het stageverslag kan de student ook andere elementen inleveren, zoals een kostprijsberekening, een code, een prototype enzovoort. De verslagen zelf worden, na een gunstige evaluatie, gepubliceerd op een webtoegankelijke database.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
Het is erg wenselijk om een daadwerkelijk alomvattend toetsbeleid uit te schrijven. Het formaliseren van de evaluatie van algemene competenties is een aandachtspunt. Vernieuwende evaluatievormen zoals peer en self assessment kunnen hier een belangrijke rol in spelen. Studenten hebben nood aan tijdige feedback. Daarom vraagt de commissie dat onderzocht wordt hoe de feedback naar de studenten zou kunnen worden verbeterd en uitgebreid.
Facet 2.8
Masterproef
Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bachelor.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: -
diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend;
-
door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan bovengenoemde voorwaarden voldoen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De toelatingsvoorwaarden tot de opleiding beantwoorden aan de decretale bepalingen. Voor studenten die niet aan de decretale vereisten voldoen, zijn duidelijke procedures voorzien die alsnog een toelating verantwoorden. De opleiding beschikt over gedetailleerde cijfergegevens over de instroom, zowel wat de vooropleiding als de geografische spreiding betreft. Daaruit blijkt dat de opleiding niet alleen uit de eigen achtertuin rekruteert, zeker voor unieke richtingen als Digital arts and entertainment of Industrieel productontwerpen. Toch komt de hoofdmoot van de inschrijvingen uit West- en Oost-Vlaanderen.
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 49
De opleiding doet inspanningen om het programma bij aanvang te doen aansluiten bij de voorkennis uit het secundair onderwijs. Hiervoor neemt zij contact op met leerkrachten uit het secundair onderwijs. Via infosessies aan abituriënten wordt informatie gegeven over de verwachte aanvangscompetenties. In principe is er bij de start geen specifieke voorkennis vereist, maar er wordt wel gewezen op een voordeel van een gepaste vooropleiding op secundair niveau. De commissie apprecieert de organisatie van verschillende instapcursussen in september (wiskunde, technologie 1 en 2, programmeren, webdesign, projectietekenen en tekenen). Zij kennen een groot succes, en moeten soms tweemaal worden ingericht. Voor sommige kandidaten heeft een instapcursus (zoals wiskunde) een ontradend effect. Toch hebben zij een heel algemeen karakter, omdat ze bedoeld zijn voor een publiek met verschillende vooropleidingen. Voor de module Ontwerp en werkplaats in 1IPO wordt aan studenten met een vooropleiding TSO een vrijstelling van het volgen van practica verleend. De commissie vindt het eveneens een goed initiatief om speciaal voor kandidaten Digital arts and entertainment een aparte brochure ‘Hoe bereid ik mij best voor op DAE?’ ter beschikking te stellen. Het nut van een dergelijke eerlijke benadering van de gewenste voorkennis wordt door studenten Digital arts and entertainment zelf bevestigd. Te vaak stromen studenten in met het idee dat Digital arts and entertainment ‘fun and games’ is. De commissie vraagt te onderzoeken of alumni bij de beeldvorming geen rol kunnen spelen. Een goede voorlichting komt volgens hen de coherentie van de studentengroep ten goede. De ervaring heeft de lectoren trouwens geleerd dat, na mislukking in bepaalde modules van Digital arts and entertainment, het allerminst aan te raden is om verder te studeren via een individueel opleidingstraject. Zowel voor het technische als voor het artistieke dienen een zeker talent aanwezig te zijn. Andere activiteiten ten aanzien van de aansluiting vooropleiding-opleiding die in het zelfevaluatierapport worden vermeld, zijn de onthaaldag, met een rondleiding in de gebouwen en kennismaking met de mentor en de mentoraten in het eerste jaar. De commissie kon een aantal aantrekkelijke en informatieve onthaalbrochures inzien. De commissie heeft ondervonden dat de motivatie van studenten om de opleiding te volgen, verschilt naargelang de afstudeerrichting. Binnen Multimedia en communicatietechnologie wordt men aangetrokken door de vele keuzemogelijkheden, waarbij Devine sinds 2008-2009 een nieuwe keuzemogelijkheid is. Devine wordt sterk gekozen voor de creatieve aspecten. Bij Digital arts and entertainment speelt naast het creatieve ook het technische een rol, en vooral het feit dat het vooralsnog een van de weinige afstudeerrichtingen/opleidingen in Vlaanderen is die sterk gericht is op de gaming-sector spreekt studenten aan. Binnen Industrieel productontwerpen sprak vooral de combinatie theorie en praktijk aan. Enkele studenten verkozen deze opleiding met de optie om nadien theoretische aspecten verder uit te diepen in een master industrieel ontwerpen. De opleiding voorziet verschillende mogelijkheden voor het volgen van flexibele leerwegen. De modulaire structuur maakt het mogelijk dat voor bepaalde modules een studiecontract wordt gesloten. Verder zijn er de individuele opleidingstrajecten, de verkorte studietrajecten voor studenten die al een bepaald professioneel bachelordiploma hebben behaald en de bacheloropleiding ‘MCT@home’, een vorm van afstandsonderwijs voor kandidaten met een werkstatuut. De studievoortgang wordt bewaakt door trajectbegeleiders. Het departement PIH zelf richt schakelprogramma’s in voor gediplomeerde professionele bachelors Multimedia en communicatietechnologie die een masteropleiding industrieel ingenieur willen volgen. De taak van de trajectbegeleider wordt vergemakkelijkt doordat de verschillende mogelijkheden goed zijn gedocumenteerd. Voor EVC/EVK volgt de opleiding de procedures die sinds 2005-2006 in de Associatie UGent zijn uitgeschreven. Specifiek binnen de Hogeschool West-Vlaanderen kunnen vanaf het academiejaar 2008-2009 studenten die niet in het bezit zijn van een diploma secundair onderwijs, zich inschrijven voor een studie- of examencontract, mits het doorlopen van een toelatingscheck. Hiermee wordt de flexibiliseringsmogelijkheid nog verfijnd. De commissie waardeert de erg goede documentatie die voor de verschillende flexibiliseringsmogelijkheden zijn uitgeschreven, de vorming voor trajectbegeleiders en de informatie voor personeel die is uitgeschreven in het document ‘Wegwijs anders’, waarin de verschillende procedures worden toegelicht.
50 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Tijdens de gesprekken met zowel opleidingsverantwoordelijken als lectoren en studenten ging de commissie uitvoerig in op de problematiek van de instroom. Wat de instroom betreft, was men de mening toegedaan dat men de problematiek anders moet beoordelen naargelang de afstudeerrichting. Multimedia en communicatietechnologie is een allroundopleiding, en daar is het probleem van de instroom minder groot dan in Industrieel productontwerpen en vooral in Digital arts and entertainment. Men zag geen heil in al dan niet bindende selectieproeven. Iedereen was het erover eens dat men gemotiveerde studenten niet mag afschrikken. Een oplossing zou erin kunnen bestaan groepen te verkleinen, binnen Digital arts and entertainment te differentiëren naargelang een kandidaat meer over technische of over artistieke capaciteiten beschikt, keuzemogelijkheden uit te bouwen rond een gemeenschappelijke stam of nog meer specifieke voorbereidingscursussen. De huidige studenten vonden het verschijnsel van ‘toeriststudenten’ (studenten die eens proberen) in een opleiding die sterk inzet op projectwerk, eerder lastig. De commissie ondervond alleszins dat de opleiding ernstig nadenkt over de instroomproblematiek. Zij adviseert de opleiding de groei te beheersen en via eerlijke informatie de kwaliteit van de instroom te bewaken.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Oordeel over onderwerp 2, programma: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 2.1, relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma:
goed
facet 2.2, eisen professionele gerichtheid van het programma:
excellent
facet 2.3, samenhang van het programma:
goed
facet 2.4, studieomvang:
OK
facet 2.5, studielast:
voldoende
facet 2.6, afstemming tussen vormgeving en inhoud:
goed
facet 2.7, beoordeling en toetsing:
voldoende
facet 2.8, masterproef:
niet van toepassing
facet 2.9, toelatingsvoorwaarden:
goed
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 51
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van het personeel
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: -
Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft vastgesteld dat er zowel op instellings- als op opleidingsniveau een duidelijke aandacht aanwezig is voor de kwaliteit van het personeel. Zij baseert zich hierbij op de volgende informatie. Op hogeschoolniveau zijn een aantal procedures vastgelegd voor de aanwerving en selectie, benoeming en eventuele bevordering van personeel. De betreffende documenten werden als bijlage aan het zelfevaluatierapport ter beschikking gesteld. Op basis van de behoeften van de verschillende opleidingen en binnen de contouren van de financiële enveloppe stelt het hogeschoolbestuur jaarlijks de personeelsformatie vast. Bij een vacature stelt de opleiding een functieprofiel op. Die vacaturemelding wordt gescreend door de centrale diensten en intern en/of extern bekendgemaakt. Voor ATP-personeel gebeurt de selectie door de centrale diensten van de hogeschool. Onderwijzend personeel wordt geselecteerd door een departementale selectiecommissie, waarin ook externen zetelen. Personeelsleden worden aangetrokken omwille van specifieke deskundigheid (zowel OP als ATP). Indien mogelijk wordt drie jaar beroepservaring als aanwervingsvoorwaarde weerhouden. Voor opleidingsonderdelen waar (eventueel tijdelijk) geen vakinhoudelijke deskundigheid kan worden aangeworven, wordt een beroep gedaan op gastdocenten. Er is een uitgebreide, goed uitgewerkte procedure voor de introductie van nieuwe medewerkers. Een document als bijlage bij het zelfevaluatierapport beschrijft de algemene criteria waaraan onderwijzend, administratief en leidinggevend personeel moet voldoen. De commissie kon de functieprofielen van kwaliteitscoördinator en opleidingscoördinator inzien. De functieprofielen van kwaliteitscoördinator (departementaal en opleidingsgebonden) beperken zich tot de opsomming van taken. De commissie meent dan ook dat een revisie van de functieprofielen en een uitbreiding naar andere coördinatiefuncties wenselijk is. Het zelfevaluatierapport vermeldt dat vanaf 2008-2009 elke medewerker een begeleidingscoach krijgt toegewezen (in casu de hiërarchische overste, opleidingscoördinator of departementshoofd). De begeleidingscyclus voorziet in plannings-, functionerings- en evaluatiegesprekken. Input van studenten over het didactisch functioneren gebeurt door een bespreking van de resultaten van de studentenenquête. Tijdelijke lectoren worden jaarlijks en vastbenoemde personeelsleden driejaarlijks geëvalueerd. Voor elk personeelslid wordt jaarlijks een opdrachtomschrijving opgesteld, waarin naast de onderwijs- en/of onderzoeksopdracht ook de individuele jaardoelstellingen en de geplande navormingsactiviteiten worden opgenomen. Dit is de taak van de opleidingscoördinator. Ook voor het ATP-personeel worden taakomschrijvingen gemaakt. Het is de bedoeling dat die in een functieclassificatie voor het ATP worden opgenomen. Dit is een taak van de hr-adviseur die op het niveau van de hogeschool in de loop van volgende jaren het hrm-beleid van de hogeschool zal uittekenen. Een hinderpaal daarbij vormen de beperkte middelen van de enveloppefinanciering, die voor een hogeschool met een groeiend studentenaantal belemmerend werkt. Het hogeschoolbestuur hoopt dat het nieuwe Financieringsdecreet mogelijkheden zal bieden voor een groeipad, in plaats van de rem op de overheidsinkomsten door het systeem van het historisch forfait. Dit zal volgens het management wellicht mogelijkheden bieden voor een prospectief
52 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
personeelsbeleid op basis van pooling van personeelsleden in een werfreserve, als basis voor rekrutering in de toekomst. Lectoren die zich vakspecifiek of onderwijskundig willen professionaliseren, krijgen daarvoor alle kansen. Ook het ATP-personeel ondervindt geen problemen bij een vraag tot bijscholing. Verschillende personeelsleden hebben zelfs na indiensttreding het getuigschrift voor pedagogische bekwaamheid (GPB) of een aggregaatsdiploma behaald. Een bijlage vermeldt enkele personeelsleden die hebben deelgenomen aan de onderwijsseminaries, ingericht door de Associatie UGent. De commissie had de indruk dat de opleiding hieraan intensiever kan participeren. De actualisering van vakinhoudelijke deskundigheid gebeurt op verschillende manieren: bijscholingen aangeboden binnen het werkveld, certificering van ICT-deskundigheid (Microsoft Office Specialist, Cisco Certified Network Associate enzovoort), opvolging van de vakliteratuur, etc. De commissie brengt erkenning op voor die spontane professionaliseringsbereidheid, maar mist een door de opleiding gedragen professionaliseringsbeleid als onderdeel van ieder zijn deskundigheidsbevordering. Nu wordt het initiatief te veel aan het individu overgelaten, wat als mogelijk gevaar heeft dat sommige personeelsleden zich niet actief professionaliseren. De commissie waardeert de gedrevenheid, betrokkenheid en teamgerichtheid van het docententeam, wat ook afstraalt op de studenten. Het contact met de studenten is trouwens erg laagdrempelig. Het onderwijsteam streeft op een flexibele manier naar een evenwicht in de taakbelasting, die onvermijdelijk gepaard gaat met de sterke groei in het studentenaantal en de differentiatie in de opleiding. Die flexibiliteit uit zich bijvoorbeeld in het maken van onderlinge afspraken binnen het team, en is gebaseerd op een sterk verantwoordelijksgevoel voor de opleiding als geheel. De groepsdynamiek laat ook toe dat, indien in een moduleteam een personeelslid zich bijzonder wil toeleggen op de uitwerking van een bepaalde cursus of de uitdieping van een vakdomein, de andere teamleden ‘uit welwillendheid’ (sic) bepaalde taken overnemen. De teamgeest wordt door de directie sterk ondersteund. De commissie wenst wel te wijzen op het gevaar dat gepaard gaat met het blijven rekenen op de op idealisme steunende, volgehouden inzet van de medewerkers. De groep en de directie moeten blijven bewaken dat dit kan blijven duren. Hiervoor zijn de besprekingen binnen het opleidingsteam cruciaal. Naast het opleidingsteam heeft elke afstudeerrichting een kernteam. De commissie wijst erop dat een goede afstemming tussen het kern- en het opleidingsteam moet vermijden dat beide teams in verschillende snelheden gaan werken. Vanuit het hogeschoolbestuur is er zeker aandacht voor het probleem van de werklast. De nieuwe hrm-adviseur zal een systeem moeten uitwerken om zicht te krijgen op de werkbelasting. Dit is al afgesproken met de personeelsgeleding in het DOC. De commissie heeft vastgesteld dat de teams van de verschillende afstudeerrichtingen, en meer specifiek het IPO-team, erg los van elkaar werken. Zij adviseert om te onderzoeken op welke manieren er nauwer kan worden samengewerkt, bijvoorbeeld door het vormen van vakwerkgroepen boven de opleidingen heen. Als voorbeeld werd het vakdomein tekenen aangehaald. Voor algemene administratieve taken doet de opleiding een beroep op administratief personeel van het departement PIH. Daarnaast beschikt de opleiding over een beperkt secretariaat (twee medewerkers). Per afstudeerrichting worden bepaalde onderwijsorganisatorische en administratieve taken door onderwijzend personeel zelf opgenomen in de opdrachtbelasting. Het ATP-personeel is toegewijd aan zijn taken en studentgericht. De samenwerking met de jonge, gedreven ploeg loopt goed. De verhoogde complexiteit van de administratieve opvolging kan vlot worden opgevangen. Het personeel beschikt daarvoor over ICT-tools als Bamaflex (studentenadministratie) en Dokeos. Hiervoor zijn voldoende bijscholingen mogelijk.
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 53
Aanbevelingen ter verbetering: -
Het verdient aanbeveling om een professionaliseringsbeleid uit te werken. Bijscholingsmogelijkheden dienen actiever gepromoot (of in sommige gevallen misschien zelfs verplicht) te worden.
Facet 3.2
Eisen professionele gerichtheid
Beoordelingscriterium: -
De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichte opleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft vastgesteld dat een ernstige en doordachte politiek wordt gevoerd van actieve contacten met het werkveld, met als doel de permanente actualisering van de beroepsdeskundigheid van het personeel en de actualisering van het programma. Het werkveld levert een actieve bijdrage door het verzorgen van gastlezingen of door (delen van) opleidingsonderdelen als gastdocent te verzorgen, te participeren in stages, te zetelen als jurylid in examencommissies, of door studenten en docenten uit te nodigen op bedrijfsseminaries. Structureel is het werkveld vertegenwoordigd in de opleidingscommissies, waarop onder meer de curriculumbesprekingen worden gevoerd. De commissie stelde ook sterke internationale contacten vast via docenten- en studentenmobiliteit, internationale gastsprekers en feedback op onderzoek. Het zelfevaluatierapport vermeldt hiervan verschillende voorbeelden. Het zelfevaluatierapport en de gesprekken maakten duidelijk dat het onderwijzend personeel zelf zijn professionele ervaring naar buiten brengt en aanscherpt via deelname aan onderzoek en dienstverlenende opdrachten, het geven van gastlezingen, via publicaties, deelname aan stages en werksessies, organisatie van bedrijfsbezoeken, lidmaatschap van beroepsverenigingen of user groups (zoals de Adobe Education Leader Organisation), deelname aan of medeorganisatie van evenementen zoals ‘Multi-mania’ en de ‘Week van het Ontwerp’ in Kortrijk. Het werken in multidisciplinaire moduleteams biedt volgens het zelfevaluatierapport mogelijkheden voor interne professionalisering. Eén vijfde van het personeel heeft elders nog een deeltijdse betrekking of een bijberoep, in sommige gevallen naast de voltijdse opdracht aan de hogeschool. Het hogeschoolbestuur apprecieert die inzet, omdat dit een interessante manier is om bij te blijven met de reële evoluties in het werkveld. De commissie is wel van mening dat respect dient opgebracht te worden voor de verschillende context van onderwijs en bedrijfsleven; men dient steeds beducht te blijven voor belangenvermenging. Dit was overigens tijdens het bezoek een terugkerend gesprekspunt. Het speelt zeker in jonge opleidingen zoals Digital arts and entertainment, met een eerder beperkt werkveld. De gesprekken wezen uit dat dit aspect een element is van de beroepshouding van docenten én studenten. Belangrijke competenties in dit verband zijn kritische zin en assertiviteit om zich niet (verkeerdelijk) te laten beïnvloeden.
54 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Volgens de zelfevaluatierapport-bijlage ‘Professionele betrokkenheid’ is 43 procent van de lectoren en 22 procent van de praktijklectoren betrokken bij projecten van maatschappelijke dienstverlening; 24 procent van de lectoren en 3 procent van de praktijklectoren zijn betrokken bij praktijkgericht onderzoek. Bovendien konden via goedgekeurde projecten (Huis van Beeld en Geluid, ‘Plug-Media’, ‘Technokid(t)s’) 6 projectmedewerkers tijdelijk in dienst genomen worden. Voor personeelsleden die bovenop de normale taakbelasting extra prestaties leveren bij projecten van maatschappelijke dienstverlening en posthogeschoolvorming, heeft de hogeschool voorzien in een eigen reglementering die het mogelijk maakt dat een persoonlijke vergoeding voor die extra prestaties wordt goedgekeurd. De commissie rekent hierbij op de nodige fairplay, zodat de betoonde inzet ook consequent wordt beloond. Bijkomende informatie bij het zelfevaluatierapport kon de commissie vernemen tijdens de gesprekken. De opleiding is namelijk in het academiejaar 2008-2009 gestart met een persoonlijk ontwikkelingsprofiel (POP) voor docenten. De principebeslissing is hiervoor genomen in de Opleidingscommissie; het systeem moet nog verder geformaliseerd worden. Het kan gebruikt worden als input bij de functioneringsgesprekken. De commissie kon nog geen uitgewerkt systeem of POP beoordelen. Ook studenten worden gestimuleerd om hun producten naar buiten te brengen door bijvoorbeeld deel te nemen aan internationale wedstrijden of het opstarten van een spin-off, in casu een ontwerpbureau in samenwerking met een zestal bedrijven, en dit onder begeleiding van docenten. Op die manier worden onderzoek, onderwijs en ondernemerschap aan elkaar gekoppeld. De commissie meent dat de professionele gerichtheid duidelijk is aangetoond, zowel in de variatie aan deskundigheid als in de mate waarin deze deskundigheid up-to-date wordt gehouden. Eveneens erg positief is de inbreng van het (internationale) werkveld in de opleiding, door samenwerking met key players. Ook wat dit facet betreft, wil de commissie adviseren om het enthousiasme in goede banen te leiden.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: -
Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het zelfevaluatierapport vermeldt de evolutie van de personeelsaantallen van 2005 tot 2007. In 2005 waren 49,05 VTE tewerkgesteld voor 1.037 studenten, in 2006 56,8 voor 1.103 studenten en in 2007 59,7 voor 1.162 studenten. Op het tijdstip van het visitatiebezoek waren er 80 personeelsleden (64,3 VTE) voor 1337 studenten Het personeelsbestand groeit dus jaarlijks op basis van de studentenaantallen.
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 55
De opleiding kent een procedure van herziening van het personeelsbestand. In februari-maart wordt op basis van prognoses (voorinschrijvingen, contacten met het werkveld en instroomkanalen) een voorstel van personeelsformatie voor het volgende academiejaar gedaan. In oktober volgt een eventuele bijsturing. De docentstudentratio bedraagt ongeveer 1 op 20, waarbij er tijdelijk verschillen kunnen zijn tussen de afstudeerrichtingen. Zo werd bij de opstart van Digital arts and entertainment meer omkadering voorzien, en dit ten koste van een mindere omkadering in Industrieel productontwerpen. De commissie merkt op dat de docent-studentratio vertekend is omdat bijna alle lectoren ook administratieve, organisatorische, dienstverlenende en onderzoekstaken op zich nemen. Externe financiering waardoor bijkomend personeel op projectbasis kan aangeworven worden, is een positief gegeven, maar de opleiding moet wel aandacht hebben voor een terugval, bijvoorbeeld in tijden van economische crisis. Het viel de commissie op dat 95 procent van het personeel voltijds werkt. De verplichting om een cumul-opdracht te beperken tot 20 procent is daar een verklaring voor. Dat heeft natuurlijk zijn voordelen naar efficiëntie en teamvorming. Toch bleek uit de gesprekken dat de opleiding niet uitsluit in de toekomst meer een beroep te gaan doen op deeltijdsen. De commissie meent trouwens dat de combinatie met een deeltijdse job in een bedrijf bijkomende netwerkvoming met het werkveld kan bewerkstelligen. Verder stelde de commissie vast dat de opleiding weinig personeelsverloop kent. Blijkbaar zijn de motiverende werkomgeving en de hechte teamvorming attractief genoeg voor de meeste personeelsleden. Daardoor kan veel expertise behouden blijven en is er een hoge return on investment. Behalve de vaststelling van de personeelsformatie, die centraal gebeurt, ligt het personeelsbeleid volledig in handen van de opleiding. Een bijlage bij het zelfevaluatierapport geeft een organogram weer van de personeelsstructuur. De opleiding wordt geleid door een opleidingscoördinator, bijgestaan door een coördinator per afstudeerrichting en door coördinatoren Onderwijs, Kwaliteit, Onderzoek, Dienstverlening, Internationalisering en Studentenbegeleiding. Daarnaast zijn er jaarverantwoordelijken en keuzetrajectverantwoordelijken. Dit heeft als gevolg dat elk personeelslid naast zijn onderwijs-/onderzoektaak ook een organisatorische of coördinerende functie heeft. Industrieel productontwerpen, dat in een apart gebouw gehuisvest is, beschikt niet over een administratieve of onthaalmedewerker. De percentages voor de werkbelasting van een coördinator liggen niet vast, behalve de (officiële) 50 procent-opdracht voor de opleidings- en afstudeerrichtingcoördinatoren. De commissie adviseert om zowel voor de functiebeschrijvingen als voor het opdrachtvolume voor coördinatorenopdrachten een duidelijker systeem op te zetten. Ook het afspreken van parameters voor de berekening van de opdrachtbelasting voor de verschillende onderwijsvormen kan gemeenschappelijkheid tussen de afstudeerrichtingen bevorderen. De moduleteams zijn multidisciplinair samengesteld. Bovendien tracht de opleiding door een mix van lectoren en praktijklectoren theorie en praktijk te combineren. Wegens budgettaire beperkingen is er maar één hoofdlector. Er zijn tweemaal zoveel lectoren als praktijklectoren. Een lector doceert theorie, maar begeleidt minstens één labo om de samenhang te bevorderen tussen theorie en praktijk. Meestal is een lector ook moduleverantwoordelijke. De praktijklectoren presteren meer uren in labo's en begeleiden voornamelijk oefeningen. In een aantal gevallen kunnen zij ook moduleverantwoordelijke zijn. Zij krijgen kans om deel te nemen aan of ondersteuning te geven aan PWO-projecten en projecten van maatschappelijke dienstverlening. De opleiding krijgt administratieve ondersteuning van het departement (vier personen: ICT, lesrooster, studentensecretariaat, pr) en beschikt over een beperkt eigen secretariaat (twee personen). De beperkte administratieve omkadering, samen met de groeiende complexiteit van het onderwijs, zorgt ervoor dat ook hier de werkbelasting hoog is. De helpdesksupport is krap bemand, vooral omdat support en beheer samen zitten. Het departement kan best overwegen om een specifieke (deeltijdse) coördinator aan te stellen voor de helpdesk van het netwerk. Een bijlage bij het zelfevaluatierapport geeft een lijst van een vijftiental internationale gastsprekers. Meestal worden zij uitgenodigd voor de door de opleiding georganiseerde events ‘Multi-mania’ en ‘Hardware Update’. Zij
56 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
worden naar aanleiding van hun aanwezigheid uitgenodigd om voor het personeel en/of studenten bijkomende lezingen te geven in relatie met het onderwijsprogramma. Wat de leeftijdsstructuur betreft, valt op dat 85 procent van het personeel jonger is dan 39 jaar. Dat is natuurlijk mee een verklaring voor het jeugdige enthousiasme waarmee de commissie werd geconfronteerd. Het ATPpersoneel is globaal gezien merkelijk ouder, maar lijkt zich goed thuis te voelen in het jonge kader. Zoals vaak in ICT-gerelateerde beroepen is twee derde van het personeel mannelijk.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De al eerder vermelde werkdruk hangt uiteraard sterk samen met het aantal personeelsleden. In dit kader is een weldoordacht personeelsbeleid van groot belang. De opleiding dient een duidelijker zicht te krijgen op de werklast en te zoeken naar oplossingen. De commissie raadt aan te zoeken naar mogelijkheden tot optimalisatie van de personeelsinzet, bijvoorbeeld door het beter benutten van expertise of zelfs van hele modules over de afstudeerrichtingen heen.
Oordeel over onderwerp 3, inzet van het personeel: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 3.1, kwaliteit personeel:
goed
facet 3.2, eisen professionele gerichtheid:
goed
facet 3.3, kwantiteit personeel:
voldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 57
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: -
De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding beschikt over erg ruime, goed onderhouden leslokalen en labo’s. Bij het bezoek aan de leslokalen viel het de commissie op dat de opleiding op zoek is naar diverse opstellingen in functie van de verschillende werkvormen. Erg specifiek is in dit verband de ‘caféopstelling’ te vernoemen voor de module problem solving in Multimedia en communicatietechnologie. De opstelling van verschillende leslokalen is uitnodigend voor interactief onderwijs. De commissie ervoer een visie achter de inrichting van de ruimtes. De commissie benadrukt de globale kwaliteit van de labo-uitrusting, die up-to-date te noemen is. In een aantal gevallen is er ook een combinatie leslokaal-labo, waardoor een theorieles gemakkelijk kan overgaan in een practicum of oefening, en omgekeerd. Enkele opleidingsspecifieke labo’s zijn de commissie opgevallen: voor Multimedia en communicatietechnologie het serverlab; voor Digital arts and entertainment de multifunctionele studio, de ruimtes voorzien voor het gebruik van audiovisuele media en de tekenstudio. Industrieel productontwerpen is sinds 2006 gehuisvest in een nieuwbouw, de Creative Block, die gedeeld wordt met de opleiding industrieel ingenieur, master industrieel ontwerpen. Het gebouw is volledig geconcipieerd vanuit een projectgeoriënteerd didactisch concept. Van kennis moet men over concept naar materialisatie gaan. De benedenverdieping is gebouwd rondom een centrale werkplaats. In de zijruimtes is onder meer plaats voor het bewaren van (ontwerp)maquettes. De eerste verdieping is gericht op het conceptuele ontwerp en de onderzoeksvaardigheid, de tweede verdieping is ingericht in functie van kennisverwerving. Voor Industrieel productontwerpen valt de apparatuur op in het Protolab: met 3D-printers, apparatuur voor prototyping en de 3Dmeetbank voor driedimensionale opmetingen met behulp van een laserscanner. Een ander labo, Protolight, is uitgerust voor het ontwerpen en prototypen van spiegeloptieken voor verlichtingstoestellen. De IPO-shop voor aankoop tegen reductieprijzen van verbruiksmateriaal werkt op basis van credits die de studenten tot een bepaald bedrag van de opleiding gratis krijgen. Indien de credits opgebruikt zijn, dienen zij er zelf bij te kopen. De commissie steunt dit initiatief, omdat het de studenten leert de waarde van dingen te respecteren. Voor het technisch onderhoud is binnen het departement een logistiek coördinator aangesteld. Hij kan voor technische werkzaamheden een beroep doen op vier technici. Voor Industrieel productontwerpen is bovendien in de werkruimte een werkplaatsverantwoordelijke aanwezig, die onder meer ook toeziet op het navolgen van de veiligheidsvoorschriften en studenten helpt bij het hanteren van apparatuur. De gangbare veiligheidsvoorschriften inzake de opslag van producten worden opgevolgd, en er is ook een EHBO-ruimte voorzien. De commissie kon vaststellen dat er voldoende aandacht is voor de veiligheid op de campus: bij de machines in de werkplaatsen bevindt zich een veiligheidsfiche, en tijdens het bezoek droegen de studenten en hun begeleiders een veiligheidsbril. De commissie werd ingelicht over de werking van de interne en de externe dienst voor preventie en veiligheid. Ondanks de nieuwbouw blijft de bezettingsgraad van de lokalen in het departement PIH bijzonder hoog. De commissie vindt dit dan ook een belangrijk aandachtspunt.
58 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Het informatiecentrum/bibliotheek en de elektronische leeromgeving Dokeos zijn volgens de opleiding belangrijke instrumenten in het ontwerp van een krachtige leeromgeving in het kader van het zelfstandig begeleid leren. De commissie bezocht het informatiecentrum met een 85-tal werkplekken. Er is een draadloos netwerk en er bevinden zich zeven vaste pc’s met specifieke software. Printen kan vanop elke pc via een printkredietsysteem. Er is ruimte voor zelfstudie en een plek voor groepswerk. De collectie boeken voor Multimedia en communicatietechnologie leek aan actualisering toe. De elektronische informatiebronnen, databanken en catalogi, die ook van elders op de campus of van thuis uit raadpleegbaar zijn, illustreren dat de hogeschool de weg naar de digitale bibliotheek gevonden heeft. De bibliothecaris gaf uitleg bij de gebruikscijfers van de databanken, die aantonen dat de investering loont. De commissie maakte er ook kennis met een e-book reader voor het gebruiksvriendelijk raadplegen van de ruime collectie e-books. De bibliotheek staat ook in voor het onderhoud van een databank van stageverslagen en wetenschappelijke publicaties, die via internet te raadplegen is. De elektronische leeromgeving Dokeos wordt goed gebruikt als informatieportaal en als interactief leerplatform. Nieuwe berichten worden via rss doorgestuurd naar de e-mailadressen. Dit oogt wat minder overzichtelijk als het vroegere icoontje met de aanduiding van nieuwigheden. Maar het komt er op aan dat de gebruikers de rssmeldingen filteren. De ICT-uitrusting voldoet aan de verwachtingen wat infrastructuur betreft: zowel in de leslokalen als in de grote aula, de labo’s, de bibliotheek en de ontspanningsruimte zijn netwerkaansluitingen aanwezig. Bijna overal is draadloos netwerk beschikbaar. De internetverbinding van 100 Mbps over Belnet-glasvezel biedt voldoende bandbreedte. Elke student en elk personeelslid hebben gepersonaliseerde toegang tot het netwerk en e-mail. De laptopfilosofie is heel consequent doorgevoerd. Van elke student wordt verwacht dat hij een laptop aanschaft. Daarbij kan men ingaan op een prijs-kwaliteitsvriendelijk aanbod van de hogeschool. Wat ondersteuning door de helpdesk betreft, doen er zich, zeker bij het begin van het academiejaar, problemen voor. De helpdesk is te weinig bemand om de vele onderhouds- of gebruiksvragen tijdig op te lossen. Door het ITbeheer komt dan het netwerkbeheer weer in het gedrang, aangezien dit door dezelfde ploeg moet gebeuren. Een ticketingsysteem onder sharepoint is ontwikkeling. De commissie raadt aan om naast die voorziening ook het personeelsprobleem van deze dienst te onderzoeken. Doorgaans blijkt de kostprijs van de opleiding geen probleem. Studenten vonden dat de school veel inspanningen doet voor groepslicenties, zodat een student zich voor 250 euro pakketten kan aanschaffen ter waarde van vele duizenden euro’s. De commissie vernam trouwens dat enkel legale software mag gebruikt worden. Indien er zich onoverkomelijke financiële problemen voordoen, kan de student een beroep doen op de ondersteuning van de Sociale Dienst Sovowes. De commissie kwam tot het besluit dat er in de loop van de jaren fors is geïnvesteerd (binnen de wettelijke kaders) in gebouwen en uitrusting, aangepast aan de verschillende noden van de opleiding en de afstudeerrichtingen. Uiteraard zijn deze investeringen beperkt binnen de vastgelegde budgetten. De grootte van deze budgetten is een permanent aandachtspunt voor de hogeschool en het departement PIH in het bijzonder. Door het gebruik van dezelfde infrastructuur door meerdere opleidingen, ook door de masters (bijvoorbeeld de Creative Block voor de opleidingen industrieel ontwerpen) gebeurt al een zekere optimalisatie. De materiële uitrusting lijkt erg up-to-date te zijn, mee dankzij een goede samenwerking met bedrijfspartners (die onder meer apparatuur in bruikleen geven). Daarnaast trachten de opleiding en het departement fondsen of infrastructuur te verwerven via projecten of inkomsten uit dienstverlening. De commissie steunt de ambitie van de hogeschool om binnen acht jaar voor elke euro overheidssubsidie een euro inkomsten via bedrijfsprojecten binnen te halen. Volgens de commissie verdient het aanbeveling om (naar analogie van een onderwijsontwikkelingsplan) een meerjareninvesteringsplan op te stellen, dat dan kan bijgestuurd worden naargelang de beperkingen en omstandigheden (zoals studentenaantallen) wijzigen. De Cursusdienst kampt wel met een probleem van opslagruimte. Een groter lokaal zou hier welkom zijn.
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 59
Aanbevelingen ter verbetering: -
De opleiding dient de collectie boeken te actualiseren. De omvang van de helpdesk is een ander belangrijk aandachtspunt.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: -
De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de
-
De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
studievoortgang.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding hanteert voor de studiebegeleiding een aantal structuren en middelen die vanuit het centrale beleid van de hogeschool sterk worden ondersteund. Dat resulteert in een duidelijk systeem en een duidelijke organisatie. Dit is in het zelfevaluatierapport goed beschreven, en de efficiënte werking ervan is tijdens het bezoek zowel door lectoren als studenten bevestigd. Gedurende het eerste jaar krijgen de studenten een lector-mentor, een soort persoonlijke coach, toegewezen, die hen gedurende de hele opleiding zal begeleiden, vooral in verband met niet-inhoudelijke problemen. De eerste twee gesprekken met de mentor gedurende het eerste inschrijvingsjaar zijn verplicht. De mentor bespreekt de aanwezigheid in de lessen, de motivatie van de student, de toetsen en eventuele organisatorische of leerproblemen. Elke mentor krijgt een 25-tal studenten toegewezen. De rol van de mentor blijkt af te nemen naarmate de student vordert. Het goede contact met de lectoren zelf zorgt dan voor voldoende mogelijkheden om problemen rechtstreeks te bespreken. Naast de mentoren staan ook jaarverantwoordelijken ter beschikking voor organisatorische of inhoudelijke problemen die de hele groep aanbelangen. De taken van mentor en jaarverantwoordelijke liggen dicht bij elkaar. Het verschil tussen de mentor en de jaarverantwoordelijke was niet steeds helder. Voor vragen in verband met de vakinhouden kunnen de studenten een beroep doen op het monitoraat. Elke lector organiseert het monitoraat voor zijn vak. Dit bestaat uit bijkomende modulesessies die worden georganiseerd op initiatief van de lector zelf, als hij merkt dat bepaalde onderdelen niet goed zijn begrepen, of op vraag van de studenten. Voor veel modules is er een vast monitoraat, dat zodanig wordt ingeroosterd dat iedereen aanwezig kan zijn. Voor wie niet het modeltrajct volgt (individueel opleidingstraject, EVC/EVK), staat een trajectbegeleider ter beschikking. Andere vormen van in- en doorstroombegeleiding zijn de instapcursussen, de onthaaldagen en de activiteiten van de departementale studiebegeleiding. Die dienst richt specifieke sessies in rond faalangst, mindfulness en studieaanpak. De studiebegeleiders zijn tijdens permanentiemomenten ter beschikking van de studenten. Als een mentor of een lector ernstige problemen vermoedt of als een student zelf nood voelt aan specifiekere begeleiding, kan hij een aanvraagformulier voor ondersteuning indienen. Het aanvraagformulier wordt aan alle studenten meegegeven, samen met de onthaalbrochure, wat de commissie erg apprecieert. Op deze manier wordt de drempel sterk verlaagd. Studenten kunnen dan een beroep doen op faciliteiten (medische, sociale en psychologische begeleiding, statuut van topsport…). Hiervoor wordt samengewerkt met de dienst Sovowes, die
60 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
sociale dienstverlening in de hogeschool organiseert en eventueel doorverwijst naar gespecialiseerde externe diensten. De dienst Studiebegeleiding beschikt over een overzicht van benodigde faciliteiten (een tiental werkstudenten, acht tot tien studenten met autisme en GON-begeleiding, een vijftigtal studenten met dyslexie). Voor studenten met een ernstige fysieke handicap (slechtziendheid, doofheid) is het volgen van de opleiding niet vanzelfsprekend. Daarvoor is in het verleden wel eens een begeleider ingeschakeld. Toch hoorde de commissie tijdens het gesprek met studenten dat de opleiding nog meer aandacht kan besteden aan de opvang van studenten met een handicap (bijvoorbeeld bij de bediening van apparatuur). De ombudspersoon, die geen deel uitmaakt van het onderwijzend personeel van een afstudeerrichting, staat in voor de behandeling van en bemiddeling bij geschillen. Hij/zij is het hele jaar door bereikbaar via het studentensecretariaat, en tijdens de examenperiode via het examensecretariaat. Hij/zij wordt uitgenodigd als er problemen zijn bij deliberaties. De commissie meent dat de ombudspersoon steeds bij de deliberatie aanwezig moet zijn als vertegenwoordiger van de studenten, en dat zijn/haar rol nog beter geëxpliciteerd dient te worden. Die rol is momenteel immers erg vaag gedefinieerd. Het ATP-personeel gaf blijk van grote bereidwilligheid bij het behandelen van studentenvragen (dossiers in orde brengen, voor studietoelagen verwijzen naar de Sociale Dienst, wegwijs maken in het gebouw, informatie via de elektronische leeromgeving over afwezige lectoren of andere organisatorische mededelingen, organisatie van het examensecretariaat,…). De studenten zijn duidelijk ingelicht over de mogelijkheden van studiebegeleiding via de studiegids en andere informatie die permanent op Dokeos staat. Informatie over de activiteiten en dienstverlening van Sovowes is te raadplegen op de website en via een nieuwsbrief. De commissie heeft ook kunnen vaststellen dat de studenten effectief de verschillende mogelijkheden kenden. Tijdens de gesprekken kwam de vraag aan bod of er geen overaanbod aan studiebegeleiding was en de studenten niet te veel bij het handje werden gehouden, maar de studenten hadden deze indruk niet. Het bleek dat de studenten de studiebegeleiding als een (niet-dwingend) aanbod bekeken, waarop men al dan niet ingaat. De nood aan begeleiding vermindert sterk naargelang het contact en de vertrouwdheid met docenten verhoogt in het tweede en derde jaar. De opvatting van lectoren hierover was dat studiebegeleiding eerder in functie van de bewaking van gelijkheid van slaagkansen staat dan van het ‘overbegeleiden’. De studenten vertelden de commissie dat naar hen geluisterd wordt. Daarvoor beschikken zij structureel over de Studentenparticipatieraad. Studenten kunnen daar opmerkingen geven over de opleiding, bijvoorbeeld over de inschatting van de zwaarte van sommige vakken, de verhouding tussen studiepunten en studiebelasting enzovoort. Initiatieven van studenten worden gewaardeerd en indien mogelijk gehonoreerd. Een afgestudeerde studente die voordien een opleiding als kleuterleidster had voltooid en weinig wiskunde- en programmeerervaring had, getuigde dat zij kon slagen dankzij de goede begeleiding, ook tijdens het IOT-jaar. Sommige afgestudeerden hadden nog regelmatig contact met lectoren. Informatie over en begeleiding van internationale uitwisseling is goed georganiseerd, zowel vanuit de hogeschool (hogeschoolcoördinator Internationalisering en International Office) als op het niveau van de opleiding (opleidingscoördinator Internationalisering). Voor uitgaande studenten is er informatie te verkrijgen op de website, en via informatiefolders en infoavonden. Op Dokeos worden verschillende activiteiten in verband met internationalisering, zowel vanuit de hogeschool als van derden, aangekondigd. De commissie kon de ‘Wegwijzer voor de mobiele student’ inzien. Begeleiding krijgt de uitgaande student via een ‘Erasmus Checklist’ voor uitgaande studenten, contacten met de internationale coördinatoren op opleidings- en hogeschoolvlak, bemiddeling bij het zoeken naar transport en verblijf en een evaluatie na terugkeer. Voor inkomende studenten worden individuele programmatrajecten uitgewerkt, is er een module internationaal semester, in samenwerking met het departement Hiepso, is er informatie via de website en is er eveneens een checklist met aandachtspunten. Er worden speciale rondleidingen en praktische hulp voorzien bij aankomst, een cursus
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 61
Nederlands (ook een element in het kader van het diversiteitsbeleid voor eigen anderstalige studenten – dat zijn er een tiental) en bezoeken aan steden in Vlaanderen. Voor wat het diversiteitsbeleid betreft, heeft de hogeschool, in het kader van het Aanmoedigingsfonds van het ministerie voor Onderwijs en Vorming, een coördinator Diversiteit aangesteld en een werkgroep op hogeschoolniveau opgericht. Er werd een meerjarenplan (voor de komende drie jaar) uitgeschreven. De werking richt zich zowel naar in-, door- als uitstroom. Er zijn geen specifieke doelgroepen voorzien, wel wil de hogeschool streven naar een inclusief beleid. De commissie besluit dat er op veel verschillende en complementaire manieren gewerkt wordt aan studiebegeleiding, diversiteit, in- en doorstroom. De studiebegeleiding is beleidsmatig op alle niveaus verankerd, en de informatie wordt aan alle betrokkenen op verschillende manieren verstrekt. Er is een duidelijke structuur rond internationale uitwisseling opgezet.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De rol van de ombudspersoon in het kader van de deliberaties dient meer te worden geëxpliciteerd. De commissie is van mening dat hij/zij steeds aanwezig dient te zijn bij deliberaties, als neutrale vertegenwoordiger van de studenten.
Oordeel over onderwerp 4, voorzieningen: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 4.1, materiële voorzieningen:
goed
facet 4.2, studiebegeleiding:
goed
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
62 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: -
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het zelfevaluatierapport vermeldt verscheidene beleidsteksten (o.a. het ‘Strategisch Plan 2008-2016’), waaruit blijkt dat het hogeschoolbestuur veel belang hecht aan een integraal kwaliteitszorgbeleid. De commissie heeft dan ook vastgesteld dat er een uitgebreide en goed onderbouwde structuur voor kwaliteitszorg in de hogeschool aanwezig is. Er is een voltijds institutioneel kwaliteitscoördinator met een voltijdse stafmedewerker aanwezig, een departementale kwaliteitscoördinator en deeltijdse opleidingsgebonden kwaliteitscoördinatoren per afstudeerrichting. Op hogeschoolniveau wordt overleg georganiseerd in de interdepartementale werkgroep IKZ. De hogeschoolcoördinator neemt deel aan het overleg en de informatieuitwisseling op associatieniveau. Daar is onder andere onderzoek gedaan naar uniforme software voor onlinebevragingen met een geïntegreerde rapporteringsmodule. Het systeem zal vanaf 2008-2009 worden geïmplementeerd in de verschillende instellingen van de associatie. De commissie wijst erop dat dergelijke software best geïntegreerd wordt met de elektronische leeromgeving. Als instrument voor de integrale kwaliteitszorg heeft de hogeschool sinds 1997 gekozen voor Proza, gebaseerd op EFQM. De hogeschool heeft in de voorbije jaren meegewerkt aan de ontwikkeling van verschillende versies ervan om het systeem actueel te houden. Als methodiek wordt de PDCA-cyclus gehanteerd. De interdepartementale werkgroep IKZ ontwikkelde een aantal formulieren en documenten ter ondersteuning van de acties op het gebied van kwaliteitszorg in de opleidingen: onder meer de IKZ-verbeterfiche op basis van PDCA en de opvolgingsfiche van de visitatierapporten. Het zelfevaluatierapport vermeldt de enquêtes die jaarlijks vanuit de interdepartementale werkgroep worden geïnitieerd: een studentenenquête, een studiebegeleidingsenquête, en onderzoek naar slaagpercentages en drop-out. Een aantal andere centraal gestuurde enquêtes (studententevredenheid, studiebegeleiding en personeelstevredenheid) werden vanaf 2004-2005 vervangen door SWOT-analyses (met betrekking tot modularisering en flexibilisering, accreditering-professionalisering, internationalisering, personeelsbeleid en public relations). Andere gegevens die de opleiding bijhoudt en analyseert, zijn: instroomonderzoek, een alumni-enquête, evaluatie van de stageplaatsen en een proefproject met studietijdmeting. Het zelfevaluatierapport en de bijlagen geven uitvoerige documentatie over de resultaten van die verschillende bevragingen en analyses. Op departementaal vlak werd in 2007 een kwaliteitsbeleidsplan goedgekeurd waarin de kwaliteitsindicatoren worden beschreven, samen met een timing voor de opvolging. De commissie kon vaststellen dat met de implementatie hiervan is gestart. Het zelfevaluatierapport van juni 2008 was de aanleiding om met een aantal sleutelfiguren van de opleiding samen het kwaliteitsbeleid op opleidingsniveau aan te pakken. Zij vormen het kwaliteitsteam, waarin alle afstudeerrichtingen vertegenwoordigd zijn.
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 63
In februari 2008 werd een accreditatiescan uitgevoerd op basis van het Prose-model met negen resultaatsgebieden. In de afstudeerrichtingen Industrieel productontwerpen en Digital arts and entertainment wordt jaarlijks een SWOT-analyse uitgevoerd. In de afstudeerrichting Multimedia en communicatietechnologie worden de modules jaarlijks geëvalueerd en afgetoetst op de studentenparticipatievergaderingen. De opleiding onderkende ook de nood aan een (kwaliteits)documentatiesysteem, dat kan uitgroeien tot een kwaliteitshandboek op opleidingsniveau. Hiervoor werd een specifieke documentserver geïnstalleerd. Door de data (verslagen, procedures en meetresultaten) centraal beschikbaar te stellen, hoopt de opleiding het kwaliteitsdenken te laten doordringen tot iedereen binnen de opleiding. De commissie heeft een begin van uitvoering vastgesteld, en kon al een aantal documenten op de documentserver raadplegen. Zij zet de opleiding aan om hiervan verder werk te maken. De commissie suggereert erop te letten dat de verschillende tools en systemen op elkaar aansluiten: Dokeos als uniek communicatiekanaal en elektronische leeromgeving, software voor bevragingen en rapportering, de tool voor studietijdmetingen, en de documentserver/het elektronisch kwaliteitshandboek.
Aanbevelingen ter verbetering: -
Er is duidelijk nood aan een meer formele benadering van de kwaliteitsopvolging binnen de opleiding zelf. De opleiding is hieraan al beginnen werken (onder andere via de documentserver).
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: -
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vanaf 2004-2005 werden op vraag van de raad van bestuur een aantal departementale SWOT-analyses (pr, personeelsbeleid, internationalisering, accreditering, interne communicatie en structuur, en modularisering en flexibilisering) uitgevoerd. De bijlagen bij het zelfevaluatierapport bevatten de rapportering ervan met verbeterdoelen en -indicatoren, de termijn, de eigenaar, en geplande en uitgevoerde acties. Het zelfevaluatierapport vermeldt verder duidelijk aantoonbare verbetermaatregelen op het niveau van de opleiding en de afstudeerrichtingen. Voorbeelden hiervan zijn een uniform informatiekanaal naar studenten en personeel via Dokeos en jaarlijkse opdrachtomschrijvingen voor het personeel. Over de opvolging van de bevindingen en aanbevelingen van de vorige visitatie is de commentaar van het zelfevaluatierapport beknopt, maar een bijlage bij het zelfevaluatierapport bevat een opvolgingsfiche met aanduiding van het aandachtspunt, het verbeterdoel, de te ondernemen actie(s), de middelen, de eigenaar en de timing. De commissie stelde vast dat veel initiatieven nog te preliminair zijn om een grote impact te hebben. Bovendien zijn niet alle verbeteracties volledig geconcretiseerd.
64 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Uit al die documenten blijkt dat er de voorbije jaren inspanningen zijn geleverd voor de formalisering van de kwaliteitszorg. Toch geeft de opleiding zelf aan, zowel in het zelfevaluatierapport als tijdens de gesprekken met de commissie, dat er nog een verdere formalisering en concretisering mogelijk en nodig zijn. Daarvoor heeft de afstudeerrichting Multimedia en communicatietechnologie verbeterfiches voor verschillende facetten van het zelfevaluatierapport opgesteld (niveau en oriëntatie, beoordeling en toetsing, kwaliteit personeel, evaluatie resultaten en gerealiseerd niveau). De andere afstudeerrichtingen zullen eenzelfde systematiek implementeren. De commissie vindt het een goed idee om de verbeterfiches nog breder als instrument te hanteren. De afstudeerrichtingen voeren bovendien elk jaar met het opleidingsteam een SWOT-analyse uit. De bijlagen bij het zelfevaluatierapport geven uitvoerige documentatie met betrekking tot die verbeteracties. De commissie kon vaststellen dat hierbij telkens de PDCA-methodiek wordt gebruikt. Al blijkt, ook na de toelichting tijdens de gesprekken, dat er nogal eens acties gebeuren voordat alle gegevens beschikbaar en/of geanalyseerd zijn. Maatregelen voor de toekomst bestaan uit een kwaliteitsplan op opleidingsniveau (verdere uitdieping en vertaling naar de opleiding van het departementaal kwaliteitsplan), aangevuld met een oplijsting van prioriteiten voor de afstudeerrichtingen. Zij komen voort uit de verschillende SWOT-analyses. Tijdens de gesprekken met lectoren kon de commissie vaststellen dat het kwaliteitsdenken begint te leven bij meerdere lectoren. Zij stelden als prioriteiten voor de toekomst: de ontwikkeling van een dashboard met meetindicatoren – zodat de meetresultaten beter kunnen ingezet worden ter ondersteuning van het beleid, een elektronische documentering van kwaliteitsprocedures, een methodiek voor studietijdmetingen op punt zetten, een examenbank met typevragen implementeren en geregeld actualiseren, een evaluatie van het curriculum Digital arts and entertainment, een formeel opleidings- en ontwikkelingsplan, feedback van resultaten van bevragingen naar studenten en personeelsleden, en aandacht voor taal- en presentatievaardigheden van studenten. Ook met betrekking tot het strategisch beleid heeft de opleiding duidelijke prioriteiten op het vlak van kwaliteitszorg, zoals blijkt uit het document ‘Het voeren van beleid’. Dit document omschrijft en legt vast hoe het strategisch beleid tot stand komt, en gepland, uitgevoerd en aangepast wordt.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
Om overbevraging tegen te gaan, kan de opleiding overwegen om eerder steekproefsgewijs te werken (bijvoorbeeld slechts één derde van alle modules bevragen per jaar, zodat alle modules om de drie jaar aan bod komen). Dit zal wellicht de respons op de studentenenquêtes verhogen. De kwaliteitsverbetering dient systematisch te worden gekoppeld aan de meetresultaten. Ten slotte moedigt de commissie de opleiding aan om de elektronische documentering van de kwaliteitsdocumenten verder uit te bouwen.
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 65
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: -
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het zelfevaluatierapport vermeldt de aandacht die het management van de instellingen (de raad van bestuur, het bestuurscollege) besteedt aan integrale kwaliteitszorg. Dit wordt aangetoond door de departementale SWOTanalyses die sinds 2004-2005 op vraag van de raad van bestuur werden gehouden, en waarover in de bijlagen de rapportering naar de raad van bestuur is opgenomen. Formele kanalen voor de kwaliteitszorg aan de Howest zijn de interdepartemenale werkgroep Kwaliteitszorg, samengesteld uit het diensthoofd Onderwijs en Onderzoek, de stafmedewerker Kwaliteitszorg en de departementale kwaliteitszorgcoördinatoren. Binnen de opleiding Multimedia en communicatietechnologie is de aandacht voor kwaliteitszorg ingeschreven in de opdracht van de opleidingscoördinator en de opleidingsgebonden coördinator Kwaliteitszorg (deeltijds). De opleidingsgebonden kwaliteitsverantwoordelijke heeft een beperkte opleiding mogen volgen en wordt gecoacht door de departementale kwaliteitsverantwoordelijke. Tijdens de vergaderingen van de Opleidingscommissie, waar ook studenten en het werkveld deel van uitmaken, worden vaak thematische besprekingen gewijd aan aspecten van de opleiding zoals professionalisering en profilering. De commissie kon dit opmaken uit verslagen van de Opleidingscommissie Industrieel productontwerpen. Hieruit blijkt trouwens dat de afstudeerrichting Industrieel productontwerpen zich al als een aparte opleiding gedraagt. De studenten worden betrokken bij de kwaliteitszorg door besprekingen op de Interdepartementale Studentenparticipatiecommissie (Studentenraad), de Departementale Studentenparticipatiecommissie en de opleidingsgebonden Studentenparticipatiecommissie. Deze laatste komt samen in de vorm van ‘klankbordbijeenkomsten’, waarop naast andere studentenaangelegenheden ook de kwaliteitszorg aan bod komt. Inherent aan de Proza-systematiek zijn de consensusvergaderingen, waarop de bevragingen worden besproken met de bevraagden. Hierop kunnen de verschillende bevraagde categorieën (personeel en studenten) hun waardebepaling ten aanzien van verschillende aspecten (internationalisering, strategisch beleid…) van de hogeschool en van de opleiding toelichten. De commissie kon hiervan enkele verslagen inzien. De afgestudeerden worden bij de interne kwaliteitszorg betrokken via de alumnibevragingen. Er bestaat ook een alumniwerking (de MCT-kring), maar de bekendheid ervan blijkt niet algemeen te zijn. Het beroepenveld is expliciet bij de kwaliteitszorg betrokken via de participatie aan de Opleidingscommissie. Die heeft bij besluit van het bestuurscollege als expliciet doel de ‘communicatie en samenwerking met en evaluatie door externen uit het werkveld te verbeteren en te structureren, teneinde de kwaliteit te bewaken, als integraal onderdeel van de kwaliteitszorg van de hogeschool’. Er zijn evenveel vertegenwoordigers van het werkveld als van de opleiding. Via de veelvuldige contacten met afgestudeerden en het werkveld naar aanleiding van stages, jureringen, aanwervingen, bijscholingen en evenementen, verneemt de opleiding ook suggesties over de verbetering van de kwaliteit van de opleiding. De commissie raadt de opleiding aan om rotatie te stimuleren in de vertegenwoordiging van het beroepenveld binnen de Opleidingscommissie, zodat geregeld nieuwe bedrijven een rol kunnen spelen in de sturing van de opleiding.
66 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Het zelfevaluatierapport en de gesprekken ter plaatse maakten duidelijk dat de opleiding, naast de formele betrokkenheid bij de interne kwaliteitszorg van de verschillende stakeholders, veel belang hecht aan de informele, of zoals zij het noemt ‘spontane’, inzet voor kwaliteit. Naast een opleidingsgebonden kwaliteitsverantwoordelijke zijn er meerdere opleidingsgebonden kwaliteitspersonen. Jaarverantwoordelijken, de onderwijsverantwoordelijke, de optiecoördinator, de coördinator Internationalisering… bekommeren zich om de kwaliteitszorg, elk binnen hun opdrachtdomein. Binnen de opleidings- en moduleteams worden personeelsleden betrokken bij de strategie en de informatie over besluitvorming en kwaliteitszorg. Het zelfevaluatierapport vermeldt naast de vergaderingen op afstudeerrichtingniveau verschillende werkgroepen die elk hun eigen eindverantwoordelijkheden hebben. In sommige gevallen zijn deze werkgroepen samengesteld met leden uit elke afstudeerrichting, bijvoorbeeld aangaande de personeelspuzzel, pr of onderzoek. Andere werkgroepen of verantwoordelijkheden worden specifiek per afstudeerrichting uitgewerkt, bijvoorbeeld stages, internationalisering enzovoort, maar zijn gebruiken dezelfde systemen, zoals de stagedatabase. Finaal is er de coördinatorenvergadering, waarbij de coördinatoren van de verschillende afstudeerrichtingen en de opleidingsgebonden kwaliteitscoördinator tweewekelijks samen zitten voor de afstemming van beleidsmatige en strategische doelstellingen. Elk personeelslid wordt gestimuleerd om het persoonlijk ontwikkelingsprofiel te hanteren als individuele kwaliteitstool. Maar de opleiding geeft aan dat de internalisering van het kwaliteitsdenken nog verder moet worden uitgediept. Zij beschouwt het departementaal kwaliteitsplan daarbij als belangrijke houvast, en wil in de toekomst bereiken dat de pas opgestarte documentserver als een kwaliteitshandboek uitgroeit, waaraan elk personeelslid zijn/haar bijdrage levert.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt aandacht voor de internalisering van het kwaliteitsdenken via procesmatig werken aan kwaliteitsverbetering. Ook dient de opleiding aandacht te hebben voor rotatie in de Opleidingscommissie, zodat nieuwe bedrijven vertegenwoordigd kunnen worden. Tot slot beveelt de commissie de opleiding aan om de alumniwerking verder te versterken en te stimuleren.
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 67
Oordeel over onderwerp 5, interne kwaliteitszorg: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 5.1, evaluatie resultaten:
goed
facet 5.2, maatregelen tot verbetering:
voldoende
facet 5.3, betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld:
goed
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
68 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: -
De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel van de visitatiecommissie: excellent
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Uit alle aangeleverde elementen in het zelfevaluatierapport blijkt dat de doelstellingen die de opleiding en de onderscheiden afstudeerrichtingen voor ogen hebben, gerealiseerd worden. De tewerkstelling is erg hoog, de tijdspanne tussen afstuderen en tewerkstelling is te verwaarlozen, het aantal stageaanvragen door bedrijven overtreft het potentiële aantal stagiairs, stagiairs worden vaak tewerkgesteld in het bedrijf waar zij stage hebben gelopen, de tevredenheid over afgestudeerden bij bedrijven is erg hoog en de jobhappening kent een groot succes. De stages worden grondig bevraagd bij de bedrijven, en de resultaten van deze bevraging zijn erg positief (maar toch voldoende kritisch). Hieruit blijkt dat de stagiairs zowel op het vlak van technische kennis als van vaardigheden hoog scoren. Het beroepenveld vraagt verdere aandacht voor communicatievaardigheden. Specifiek is de actieve promotie van het facultatieve vak Frans wenselijk. Er worden in het zelfevaluatierapport een aantal voorbeelden aangehaald waarbij stages gekoppeld worden aan onderzoeksprojecten binnen de opleiding (bv. ‘Sizing Server’) of een bedrijf. In sommige gevallen dragen zij bij tot innovatieve producten. In de vacatureanalyse die gemaakt werd door Industrieel productontwerpen, in functie van de macro-doelmatigheidstest in het kader van het verzelfstandigingsdossier, werd de sector specifiek in beeld gebracht op basis van vacatureanalyses, werkveldbevragingen en studies van de VDAB en Agoria. Hieruit bleek volgens het zelfevaluatierapport dat na het tweede afstudeerjaar van deze richting al tien vacatures werden teruggevonden die expliciet het diploma bachelor industrieel ontwerpen vroegen. De besluiten van het zelfevaluatierapport rond dit facet werden alle bevestigd en zelfs versterkt door de commentaren van alumni en bedrijven tijdens het visitatiebezoek. Voor de afstudeerrichting Multimedia en communicatietechnologie getuigde het werkveld dat de afgestudeerden tot de beste werknemers behoren op het vlak van creativiteit, probleemoplossend vermogen en technische kennis. Zij zijn breed inzetbaar, zowel commercieel als technisch, en een groot aantal alumni vertoont een grote liefde voor technologie, een sterke dynamiek en ondernemingsgeest. Gezien het recente karakter van de afstudeerrichting Digital arts and entertainment hadden bedrijven nog geen afgestudeerden in dienst, maar zij waren wel tevreden over de huidige stagiairs, die een sterke combinatie vertoonden van artistieke competenties en programmeerkennis. Ook hier werd de brede opleiding gewaardeerd, die een goede inzetbaarheid bij nieuwe technologieën garandeert. Voor Industrieel productontwerpen ondervindt het werkveld de sterke toepassingsgerichtheid en het vermogen om te kunnen omgaan met de wisselwerking vormgeving-techniek. Als antwoord op de vraag van het werkveld om meer aandacht te besteden aan webdesign, heeft de opleiding binnen de afstudeerrichting Multimedia en communicatietechnologie de optie ‘Devine’ opgestart. Algemeen is er ook hier waardering voor het hoge technische niveau en de onmiddellijke inzetbaarheid. Het werkveld koestert hoge verwachtingen voor deze nieuwe optie.
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 69
Uit de resultaten van de enquête onder afgestudeerden en de gesprekken met de afgestudeerden zelf, kreeg de commissie de bevestiging van de snelle tewerkstellingskansen in een brede waaier van bedrijven, sectoren en bedrijfsgroottes. Vijftien procent van de afgestudeerden Multimedia en communicatietechnologie en zelfs 36 procent van IPOalumni studeert verder (23 procent van de IPO-studenten in de master industrieel ontwerpen). De afgestudeerden stelden haast unaniem dat zij opnieuw aan de opleiding zouden beginnen. Uit de enquête blijkt verder dat de afgestudeerden de inhoud en het niveau van de tewerkstelling als adequaat beoordelen en over het algemeen erg tevreden zijn over hun job. Ze geven ook aan dat alle pijlers van de opleiding hun nut hebben bij de beroepsuitoefening. Een behoorlijk groot percentage van de afgestudeerden heeft zich intussen al bijgeschoold, eventueel via zelfstudie. De commissie is trouwens de mening toegedaan dat dit een gangbare (en noodzakelijke) praktijk is in een dergelijke veranderlijke discipline. Het toont aan dat de studenten goed zijn voorbereid op levenslang leren. De afgestudeerden zijn tevreden over de technische aspecten van de opleiding, maar ontdekten ook via de small business-projecten of andere projectvormen het belang van ondernemersvaardigheden. Zij zijn tevreden over de informatie die zij vooraf kregen over de opleiding, en vonden ook een bij hun opleiding aansluitende job. Hun kennis van het werkveld kregen zij al tijdens hun opleiding via stageprojecten, contacten met gastdocenten, sollicitatietraining en de jobhappening, waar een aantal studenten onmiddellijk een contract op zak had. Een afgestudeerde die een zelfstandige activiteit was gestart, verklaarde zich door de opleiding en de gevolgde gastcolleges hiervoor voldoende gewapend. Cijfermateriaal in het zelfevaluatierapport (van 2003 tot 2008) toont dat de opleiding goed scoort op het vlak van internationalisering. Volgens de coördinator Internationalisering behoort zij tot de vier topopleidingen binnen de hogeschool wat inkomende en uitgaande mobiliteit betreft. Een relatief groot aantal stages vindt in het buitenland plaats, oorspronkelijk via Leonardo-projecten, en toen die werden stopgezet onder de vorm van Erasmusuitwisselingen. Die laatste beurzen zijn beperkt, zodat niet alle uitgaande studenten er een kunnen krijgen, wat een terugloop van het aantal stages in 2008-2009 (MCT: 9,8 procent van het aantal studenten in de opleiding, tegenover 13,7 procent in 2007-2008) kan verklaren. Voor Industrieel productontwerpen schijnt dat niet van toepassing: daar bleef het percentage liggen op 15,2 procent. Toch scoren de beide afstudeerrichtingen boven het Vlaamse gemiddelde van uitgaande studenten, dat volgens de website van het ministerie van Onderwijs op 8,72 procent ligt. De commissie waardeert ook de inrichting van het internationaal semester MMC voor buitenlandse studenten, vooral omdat het een organisatie is die de opleiding opzet met het departement Hiepso, wat de interdisciplinariteit tussen een technologische en een bedrijfsopleiding ten goede komt. In 2006-2007 schreven 9 studenten zich in voor dit programma, en het jaar daarop al 19 studenten. Industrieel productontwerpen heeft bovendien een overeenkomst met de Haagse Hogeschool, zodat Vlaamse studenten een deel (ontwerpweek) tot zelfs een heel semester van de opleiding in Nederland kunnen volgen. Tijdens de gesprekken vernam de commissie een ander initiatief: in het kader van een mogelijk joint program is contact gezocht met een Zweedse hogeschool (Gotland); het onderzoek is bezig. Onder andere naar aanleiding hiervan kwam een aantal ‘handicaps’ aan bod die een Vlaamse opleiding heeft bij een samenwerking met buitenlandse opleidingen. Zo is de benaming ‘professionele bachelor’ moeilijk uit te leggen aan buitenlandse bedrijven. Het is voornamelijk op basis van programma en inhouden dat er geargumenteerd moet worden. Bij onderwijsinstellingen komt binnen één semester vaak niet het technische en het vormaspect volledig tot zijn recht, zoals de eigen opleiding het wel zou willen. Een handicap voor het aantrekken van buitenlandse studenten zijn de taal en de regio/stad Kortrijk, die niet goed gekend is in het buitenland. Terwijl de lectoren de indruk hebben dat de uitgaande studenten meestal de betere en meest gemotiveerde zijn, lijkt dit niet zo te zijn voor de inkomende studenten. Wat de keuze van buitenlandse instellingen betreft, wordt naar een spreiding van het soort bedrijven gezocht. In sommige gevallen spelen ook de regionale gelijkenissen mee: bijvoorbeeld de regio Asturias in Spanje, die ook een sterke designindustrie heeft. De commissie vernam dat het, ondanks de geografische nabijheid, moeilijk is
70 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
om studenten te motiveren voor stages in Frankrijk. Op het niveau van de associatie zijn wel een aantal gesprekken bezig in het kader van het Interreg-project met Rijsel en Zuid-Engeland. De hogeschool en de opleiding volgen dit op, omdat daaruit in de toekomst wellicht middelen kunnen vloeien naar de hogescholen. Er is een vorm van docentenuitwisseling (meer in Multimedia en communicatietechnologie dan in Industrieel productontwerpen en Digital arts and entertainment), maar die beperkt zich grotendeels tot besprekingen in verband met stages, het opleidingsprogramma enzovoort. Naar aanleiding van de evaluatie van stages worden stagebegeleiders uit het buitenland mee uitgenodigd. De beoordeling van die stages gebeurt door een internationale jury. De student wordt gevraagd de presentatie in het Engels te brengen. De buitenlandse begeleider, de eigen hogeschoolcoach en de jury quoteren elk op één derde van de punten. De verschillen in beoordelingsniveaus tussen de verschillende landen worden ondervangen door een procesevaluatie. Op dat moment wordt ook informatie over de opleiding uitgewisseld. Buitenlandse gasten worden in sommige gevallen gevraagd een gastlezing te houden voor docenten en/of studenten. Op die manier worden ook de thuisblijvers betrokken bij internationalisering. Andere activiteiten die de opleiding in dit verband aanhaalt, zijn de bezoeken aan buitenlandse beurzen en bedrijven. Een buitenlanse reis kan op haar beurt buitenlandse studenten aantrekken (bijvoorbeeld de reis naar Turkije). In het oog springt hier de jaarlijkse ‘MCTgoesUSA’-reis, waarop een aantal gerenommeerde instellingen en bedrijven wordt bezocht. De kostprijs voor buitenlandse reizen schijnt niet direct een probleem te zijn voor de studenten. Via een aantal acties worden middelen verzameld, en veel studenten klussen hiervoor bij. In Digital arts and entertainment schijnt dit moeilijker te lopen. In die opleiding leeft dan weer het idee om zich als opleiding internationaal te profileren. De opleiding is er zich van bewust dat dit geen eenvoudige opdracht zal zijn, omdat ze moet concurreren met buitenlandse, door de privé gesponsorde initiatieven. Het idee van een summer school is aan het rijpen. De opleiding bewijst haar kwaliteit ook door talrijke prijzen en nominaties als gevolg van haar deelname aan (internationale) wedstrijden. Een bijlage bij het zelfevaluatierapport, de ‘Hall of Fame’, somt voor 2007-2008 achttien bekroningen op.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: -
Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.
-
Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebied en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45 en 50
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 71
procent liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, noch de situatie per opleiding of studiegebied wordt opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. De opleiding is zich bewust van de moeilijkheid om slaagcijfers te vergelijken met Vlaamse gemiddelden. De mogelijkheid tot flexibilisering van de studie en de modulaire aanpak maken dit nog complexer. Uit de cijfers in het zelfevaluatierapport en de toelichting meent de commissie te mogen besluiten dat de opleiding op dit vlak een goed beleid voert. De opleiding heeft eigen streefcijfers geformuleerd: minstens 50 procent van de ingeschreven studenten moet geslaagd zijn in het eerste jaar; vanaf het tweede jaar wordt gestreefd naar een minimumpercentage van 85 procent. Vanaf 2006/2007 wordt de studie-efficiëntie uitgedrukt in het verworven aantal studiepunten ten aanzien van het opgenomen aantal. Verder maakt de opleiding het onderscheid tussen de generatiestudenten en het totale studentenaantal. Een bijlage bij het zelfevaluatierapport geeft gedetailleerde statistische informatie in dit verband. Uit de samenvattende tabellen in het zelfevaluatierapport blijkt dat de slaagcijfers hoger liggen dan het gemiddelde voor verwante opleidingen binnen het domein IWT, en in de buurt liggen van alle ééncyclusopleidingen in Vlaanderen. De kwantitatieve benadering wordt aangevuld met een kwalitatieve bespreking op (module)team- en coördinatorenvergaderingen, en op de interdepartementale werkgroep IKZ. Tijdens de visitatiegesprekken kon de commissie vaststellen dat lectoren en leidinggevenden een vrij goed zicht hadden op de redenen/oorzaken van slagen of niet-slagen. Zo bleek het slaagcijfer in het tweede jaar ernstig te lijden onder een te zware studiebelasting voor de module multimedia, wat de opleiding aangezet heeft tot aanpassingen. In Digital arts and entertainment is de studieuitval in het eerste jaar relatief hoog. Ondanks de pogingen om objectieve informatie te geven over de opleiding bij kandidaat-studenten, blijkt het ogenschijnlijk aantrekkelijke van het beoogde profiel studenten te misleiden in hun studiekeuze. Bovendien is de combinatie van het technische met het artistieke niet voor iedere startende student weggelegd. De opleiding beseft dat deze problemen moeten worden aangepakt, en besprak met de commissie het idee om een major-minorsysteem in te bouwen in de opleiding. De afstudeerrichting Industrieel productontwerpen scoort overigens opmerkelijk beter, wellicht als gevolg van een duidelijker profiel en gemotiveerde keuze. Door het afnemen van een drop-outenquête wordt getracht zicht te krijgen op de redenen van het vroegtijdige stoppen met de studies. In het eerste jaar is er een uitval van ongeveer 7 procent. De redenen die worden aangehaald, zijn onder meer een gebrek aan motivatie en inzet, een verkeerde studiekeuze, een niet-aangepaste vooropleiding of capaciteiten, en niet gewapend zijn tegen de werkdruk. In de volgende jaren worden de studies slechts uitzonderlijk gestopt. De commissie werd ingelicht dat op hogeschoolniveau een nieuwe procedure uitgewerkt wordt om sneller mogelijke afhakers te ontdekken en maatregelen te treffen. De opleiding zelf probeert in sommige gevallen afhakers een aanbod te doen van bepaalde modules of deelmodules, zodat nog een aantal competenties/ studiepunten kunnen verworven worden, die bij een volgende studiekeuze van belang kunnen zijn. De studie-efficiëntie is hoog te noemen (74 à 78 procent van de afstuderende studenten slaagt in de normale studietijd van 3 jaar; en 95 procent doet er hoogstens 4 jaar over). De gemiddelde studieduur bedraagt 3 jaar en 4 maanden. De opleiding zelf dankt dit gunstige percentage aan de studiebegeleiding en de opvolging in het eerste jaar via mentoren en monitoraten. Wel is de opleiding er zich van bewust dat sinds de flexibilisering studenten geneigd zijn om de studies te spreiden over een langere periode. Zij wijt dit ook aan een grotere vraag naar specialisatie door de bedrijven, waardoor de leercurve tussen secundair onderwijs en de instap in het bedrijfsleven groter wordt.
72 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Aanbevelingen ter verbetering: -
Slaagcijfers en hun interpretatie/vergelijking met andere opleidingen blijven een aandachtspunt, zeker in het kader van de flexibilisering. Meer specifiek dient de tendens tot studieduurverlenging/-spreiding te worden opgevolgd.
Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 6.1, gerealiseerd niveau:
excellent
facet 6.2, onderwijsrendement:
goed
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 73
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen,
-
de gevoerde gesprekken met de betrokkenen,
-
de documenten ter inzage tijdens het bezoek,
-
de opgevraagde documenten,
-
de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
Oordeel over het zelfevaluatierapport: Het zelfevaluatierapport beschrijft gedetailleerd de meeste onderwerpen en facetten. Het is voorzien van een groot aantal bijlagen ter staving. De commissie heeft vastgesteld dat het zelfevaluatierapport door weinig mensen buiten de opstellers zelf gelezen is. Zij hebben wel een aantal presentaties gegeven, maar beseffen dat de tekst zelf te omvangrijk is geworden, zodat hij voor veel collega’s te veel leestijd in beslag nam. De commissie heeft ook vastgesteld dat er nogal wat herhalingen in de verschillende facetten voorkomen. Dat zou in de toekomst moeten vermeden worden, zodat het document leesbaarder wordt. De opstellers van het zelfevaluatierapport zelf hopen bij een volgend zelfevaluatierapport te kunnen steunen op een beter gedocumenteerd kwaliteitssysteem.
Op basis van de oordelen over: onderwerp 1, niveau en oriëntatie:
voldoende
onderwerp 2, programma:
voldoende
onderwerp 3, personeel:
voldoende
onderwerp 4, voorzieningen:
voldoende
onderwerp 5, interne kwaliteitszorg:
voldoende
onderwerp 6, resultaten:
voldoende
is de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.
74 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Bijzonder Kwaliteitskenmerk van de opleiding
De opleiding heeft de beoordeling van een Bijzonder Kwaliteitskenmerk aangevraagd: Creatieve gedrevenheid in relatie met het werkveld
Facet
Differentiatie en profilering:
Beoordelingscriterium -
Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissieleden hebben bij de medewerkers/personeelsleden gepeild naar de motivatie van de opleiding om dit bijzonder kwaliteitskenmerk aan te vragen. Zij werden geconfronteerd met een jong en uitzonderlijk enthousiast team, dat ten volle achter de visie staat dat gedrevenheid van de medewerkers en een sterke netwerking met het bedrijfsleven en de maatschappij in het algemeen kenmerken zijn van een goede professionele bacheloropleiding. Die gedrevenheid wordt door het management, zowel van het departement als van de hogeschool, ondersteund en aangemoedigd. De commissie erkent dat de opleiding baanbrekend werk heeft verricht door de studierichting op de kaart te zetten in Vlaanderen. Zij blijft ook innoverend. Na de opstart, tien jaar geleden, is de opleiding niet bij de pakken blijven zitten en heeft zij, in interactie met het werkveld, steeds opnieuw keuzeopties ontwikkeld die uiteindelijk resulteerden in nieuwe afstudeerrichtingen, zoals Digital arts and entertainment en het keuzetraject ‘Devine’ (in het domein van de interactieve 2D), dat vanaf 2008-2009 voor het eerst wordt ingericht. Het inspelen op het werkveld is een constante, algemene cultuur van de opleiding, die gekenmerkt wordt door een sterke regionale verankering. Het zelfevaluatierapport vermeldt hiervan meerdere voorbeelden, waarbij tijdens het bezoek toelichting werd gegeven. Om één voorbeeld te noemen: de hogeschool is met de opleiding Multimedia en communicatietechnologie en haar afstudeerrichtingen sturende partner in Designregio-Kortrijk (www.designregio-kortrijk.be). De website van deze organisatie vermeldt vier promotoren, van wie er twee een band hebben met de opleiding. Naast verschillende regionale en internationale evenementen is zij coördinator van de Week van het Ontwerp, die jaarlijks plaatsvindt. De profilering is zich volgens de commissie vooral duidelijk doordat de opleiding proactief in het werkveld aanwezig is, en de ambitie heeft om mee vorm te geven aan nieuwe ontwikkelingen in de multimediale en digitale ontwerpsector in Vlaanderen. De ambitie om zich ook op internationaal vlak te profileren via onder meer deelname aan congressen, studiereizen naar de hoofdkwartieren van de belangrijkste bedrijven in Vlaanderen, Europa en de wereld (bijvoorbeeld het initiatief om al zeven jaar een studiereis te organiseren naar de VS met bezoek aan Microsoft en Apple), versterkt de uitzonderlijke positie van de opleiding.
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 75
Facet
Kwaliteit:
Beoordelingscriterium -
Het kenmerk draagt bij tot de kwaliteit van de opleiding
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft de globale indruk gekregen dat de creatieve gedrevenheid en de interactie met het werkveld bijdragen tot de kwaliteit van de opleiding. De indruk is gestoeld op gesprekken ter plaatse, die de argumenten en voorbeelden aangehaald in het zelfevaluatierapport bevestigen. Enkele vaststellingen van de commissie: -
-
-
De opleiding is baanbrekend doordat zij constant met nieuwe initiatieven komt, bijvoorbeeld als pionier in het verplicht gebruik van laptops door studenten en de promotie van legale software door ze verplicht te maken bij studenten, en doordat zij de initiatiefnemer in in belangenorganisaties. Verwevenheid met het werkveld uit zich door niet alleen te luisteren, maar ook deel uit te maken van het werkveld. Als kennispartner neemt de opleiding deel aan onderzoek om de deelnemende bedrijven de mogelijkheid te bieden subsidies te verwerven, en ze neemt actief deel aan en organiseert evenementen (bijvoorbeeld ‘Multi-mania’, de Week van het Ontwerp). Docenten nemen de rol op van voorzitters van user groups, en elk jaar brengt de opleiding met studenten een bezoek aan Microsoft Seattle. De verwevenheid met het werkveld beperkt zich niet tot de regio of tot Vlaanderen. De opleiding beschikt over een internationaal netwerk van buitenlandse partners. Deelname aan projecten, wederzijdse bezoeken en inschakeling van buitenlandse gastdocenten komt de kwaliteit van de opleiding ten goede. De opleiding getuigt van ondernemerszin. Zij start zelf allerlei evenementen op en zet studenten aan om deel te nemen aan exposities of wedstrijden. Zij wacht niet af tot onderzoeksfondsen worden toegekend, maar start bijvoorbeeld Tetra-fondsprojecten op voor of tijdens de aanvraagfase, zodat tijdens het project zelf meer tijd vrijkomt voor de valorisatie. Hierdoor loopt de opleiding een zeker risico, maar zij krijgt van het management van de hogeschool ruimte om berekende risico’s te nemen. Ook uit andere voorbeelden die aan de commissie werden getoond, bleek dat het management kansen wil geven aan mensen die opportuniteiten zien, en hen steunt en/of dekt in het geval van een onverhoopte mislukking. De commissie apprecieert ook die vorm van ondernemingszin.
De commissie kon, in het kader van de interactie met het werkveld en de innovatiegerichtheid van de opleiding, kennismaken met de opvattingen van de hogeschool en de opleiding over de oprichting van spin-offs. Hoewel de hogeschool hiermee omzichtig wil omgaan, overweegt Industrieel productontwerpen toch om in de nabije toekomst een onderzoeks- en ontwerpbureau op te starten. De opleiding is vooral geïnteresseerd in spin-offs om bijkomende middelen te verwerven en de tewerkstellingsmarkt voor studenten mee vorm te geven. De opleiding Digital arts and entertainment heeft de ambitie om in de toekomst competitief te zijn op de internationale (gaming)markt, en overweegt daarom om een volledig Engelstalig programma aan te bieden. Zij heeft ook plannen om een eigen gamestudio op te richten, die werk kan verschaffen aan afgestudeerden en als outsourcingbureau kan werken voor andere studio’s.
76 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Facet
Concretisering:
Beoordelingscriterium -
De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie vroeg zich af of de indruk die zij gekregen heeft met betrekking tot de invloed van het bijzonder kwaliteitskenmerk op profilering en kwaliteit van de opleiding, ook geoperationaliseerd wordt in het onderwijsproces. Een aantal resultaten zijn duidelijk zichtbaar, zoals de goede infrastructuur en het gebruik van de middelen, de actualisering van de opleidingsonderdelen door de inbreng van gastdocenten en de betrokkenheid van het werkveld bij het uitbouwen van het curriculum. De gedrevenheid van het personeel straalt af op de studenten, die eveneens ondernemend durven zijn; een aantal wil in de toekomst zelf een bedrijf opstarten. De competenties in het curriculum worden ook getoetst aan industriële standaarden. Alle docenten moeten zelf certificaten (MS, CISCO, LINUX) behalen om les te mogen geven in een bepaalde module. De commissie is de mening toegedaan dat de operationalisering in het onderwijsproces nog verder kan ontwikkeld worden. De impact ervan lijkt het meest duidelijk bij de afstudeerrichting Multimedia en communicatietechnologie. Zij verklaart uitdrukkelijk pionier te willen blijven door onderzoek en dienstverlening nog meer in te bedden in het onderwijs, en zo bevruchtend te werken naar de andere richtingen. Hoe de opleiding in haar geheel die ambitie wil waarmaken, kan nog duidelijker omschreven en gedocumenteerd worden.
Aanbeveling: -
De commissie adviseert om het bijzonder kwaliteitskenmerk meer inzichtelijk te maken, en te formaliseren hoe dit tot uiting komt in het onderwijsproces. De aanbevelingen en reacties uit het werkveld kunnen nog beter gedocumenteerd worden.
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen | 77
Oordeel over Bijzonder Kwaliteitskenmerk: voldoende
Op basis van de oordelen over:
Facet
Differentiatie en profilering:
goed
Facet
Kwaliteit:
goed
Facet
Concretisering:
voldoende
stelt de commissie vast dat de opleiding zich door het bijzonder kwaliteitskenmerk “Creatieve gedrevenheid in relatie tot het werkveld” profileert in het Vlaamse Hogescholenlandschap. Bijgevolg stelt de commissie dat het bijzonder kwaliteitskenmerk aan de opleiding kan worden toegekend.
78 | Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen
Overzichtstabel van de oordelen score facet
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding
score onderwerp
voldoende
Facet 1.1:
Niveau en oriëntatie
goed
Facet 1.2:
Domeinspecifieke eisen
goed
Onderwerp 2: Programma
voldoende
Facet 2.1:
Relatie doelstelling en inhoud
goed
Facet 2.2:
Eisen professionele gerichtheid
excellent
Facet 2.3:
Samenhang
goed
Facet 2.4:
Studieomvang
OK
Facet 2.5:
Studielast
voldoende
Facet 2.6:
Afstemming vormgeving en inhoud
goed
Facet 2.7:
Beoordeling en toetsing
voldoende
Facet 2.8:
Masterproef
niet van toepassing
Facet 2.9:
Toelatingsvoorwaarden
goed
Onderwerp 3: Inzet van personeel
voldoende
Facet 3.1:
Kwaliteit personeel
goed
Facet 3.2:
Eisen professionele gerichtheid
goed
Facet 3.3:
Kwantiteit personeel
voldoende
Onderwerp 4: Voorzieningen
voldoende
Facet 4.1:
Materiële voorzieningen
goed
Facet 4.2:
Studiebegeleiding
goed
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
voldoende
Facet 5.1:
Evaluatie resultaten
goed
Facet 5.2:
Maatregelen tot verbetering
voldoende
Facet 5.3:
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en
goed
beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten
voldoende
Facet 6.1:
Gerealiseerd niveau
excellent
Facet 6.2:
Onderwijsrendement
goed
Bijzonder Kwaliteitskenmerk
voldoende
Facet: Differentiatie en profilering
goed
Facet: Kwaliteit
goed
Facet: Concretisering
voldoende
De oordelen zijn van toepassing voor:
Howest
-
Multimedia en communicatietechnologie afstudeerrichting multimedia en communicatietechnologie
-
Multimedia en communicatietechnologie afstudeerrichting digital arts and entertainment
-
Multimedia en communicatietechnologie afstudeerrichting industrieel productontwerpen
Opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen| 79
Hoofdstuk 2 Karel de Grote-Hogeschool Algemene toelichting bij de professioneel gerichte bacheloropleiding in de Multimedia en communicatietechnologie aan de Karel de Grote-Hogeschool De Karel de Grote-Hogeschool, Katholieke Hogeschool Antwerpen (KdG), biedt een brede waaier aan opleidingsmogelijkheden aan 8.200 studenten, verspreid over 6 studiegebieden: Audiovisuele en Beeldende Kunst (ABK), Gezondheidszorg (GEZ), Handelswetenschappen en Bedrijfkunde (H&B), Lerarenopleiding (DLO), Sociaal-Agogisch Werk (SAW) en Industriële Wetenschappen en Technologie (IWT). KdG maakt deel uit van de AUHA, de Associatie Universiteit & Hogescholen Antwerpen, een pluralistische associatie met instellingen van verschillende netten. Het departement Industriële Wetenschappen en Technologie (IWT) is een van de zes departementen van de Karel de Grote-Hogeschool. Het departement omvat negen opleidingen, en biedt een waaier van mogelijkheden aan op wetenschappelijk en technologisch vlak. Van de negen opleidingen zijn er vier academische bachelor- en masteropleidingen en vijf professionele bacheloropleidingen. De professionele bacheloropleiding Multimedia en communicatietechnologie werd in 2006-2007 voor het eerst ingericht. Ze kwam er op vraag van studenten en het werkveld om de stijgende nood aan diepgaande kennis van de laatste multimediale technologieën op te vangen. Dankzij de brede waaier aan opleidingen binnen het departement en de hogeschool kon de opleiding eenvoudig elementen integreren uit opleidingen als elektronicaICT, audiovisuele technieken, toegepaste informatica en bedrijfsbeheer. De PBA elektronica-ICT werd hiervoor ingeruild. In het academiejaar 2008-2009 telde de opleiding 234 studenten.
80 | Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool
Onderwerp 1 Facet 1.1
Doelstellingen van de opleiding
Niveau en oriëntatie van de professioneel gerichte bachelor
Beoordelingscriteria: De opleidingsdoelstellingen zijn erop gericht de student te brengen tot: -
het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken, en een ingesteldheid tot levenslang leren;
-
het beheersen van algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk, en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingsstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid die samenhangt met de beroepspraktijk;
-
het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnende beroepsbeoefenaar.
Het oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie kreeg tijdens het visitatiebezoek nadere toelichting bij de missie van de hogeschool, die kernachtig is uitgedrukt in ‘Kansen doen groeien’ (KdG). Daarbij wordt de nadruk gelegd op het werkwoord ‘doen’. De studenten moeten zelf iets doen om hun kansen waar te maken. Die missie is uitgewerkt in een departementale visietekst. Beide documenten vormen de ruggengraat voor de opleidingsdoelen die in het zelfevaluatierapport staan opgesomd, met name: Opleidingsdoel 1:
De professionele bachelor Multimedia en communicatietechnologie verwerft de basiskennis om in het MCT-landschap als beginnende professional te functioneren.
Opleidingsdoel 2:
De professionele bachelor Multimedia en communicatietechnologie verwerft vanuit een innovatieve ingesteldheid de nodige probleemoplossende en creatieve vaardigheden om binnen de context van de maatschappij, bedrijven en organisaties te opereren.
Opleidingsdoel 3:
De professionele bachelor Multimedia en communicatietechnologie maakt zich communicatieve en sociale vaardigheden eigen, waardoor hij op adequate wijze kan omgaan met opdrachtgevers en medewerkers.
Opleidingsdoel 4:
De professionele bachelor Multimedia en communicatietechnologie ontwikkelt de skills om zich als professional blijvend te ontwikkelen.
Rekening gehouden met de nog jonge opleiding zijn de opleidingsdoelstellingen al goed uitgewerkt naar achterliggende competenties. Zij zijn gericht op het beheersen van zowel algemene als algemene beroepsgerichte en beroepsspecifieke competenties. De laatste zijn naar de mening van de commissie in erg algemene bewoordingen geformuleerd. De commissie kon vaststellen dat de opleidingsdoelen initieel zijn gebaseerd op verschillende elementen: de opleidingen waaruit de MCT-opleiding is gegroeid, het decreet en de opleidings- en beroepsprofielen. Verder
Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool| 81
werd voor het formuleren van de competenties een beroep gedaan op het eigen domeinspecifieke referentiekader, het Flexibiliseringsdecreet artikel 58 § 2 en de kwalificaties van de bachelor volgens de Dublindescriptoren. Het viel de commissie op dat de opleidingsdoelen het voorwerp zijn van regelmatige bijsturingen op basis van het in het departement sterk in voege zijnde PDCA-systeem. Al na één jaar startte de opleiding met het herformuleren van de opleidingsdoelen en competenties, omdat werd vastgesteld dat de competenties te vakspecifiek waren geformuleerd. De opleiding deed daarbij een beroep op expertise binnen het departement en de ondersteunende hogeschooldiensten. Het systematisch bijwerken van de doelstellingen na het doorlopen van de eerste cyclus, is een ambitie die de commissie ondersteunt. De vertaling van doelstellingen in competenties is visueel weergegeven in de competentiematrix. De competentiematrix staat ter inzage voor de studenten op de elektronische leeromgeving, die tegelijkertijd als community portal/intranet dienst doet. De commissie vernam evenwel van de studenten dat zij de competentiematrix te technisch vinden en eerder teruggrijpen naar de studiegids. Sinds het academiejaar 2008-2009 vermeldt de studiegids de doelstellingen gekoppeld aan de vooropgestelde competenties en de te behalen niveaus. De commissie kreeg inzage in een afstemmingstabel, waarin de zeven in het decreet onderscheiden algemene competenties worden afgetoetst aan de eigen nagestreefde opleidingsdoelen en daarbij aansluitende competenties. De zeven algemene competenties zijn: denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie en ideeën en een ingesteldheid tot levenslang leren. Zij worden afgetoetst aan de eigen nagestreefde opleidingsdoelen en daarbij aansluitende competenties. Er is uitdrukkelijk aandacht voor maatschappelijk verantwoord handelen (ethische en deontologische invalshoek), het belang van schriftelijke communicatie, kritische reflectie en kwaliteitsbewustzijn. De internationale dimensie wordt omschreven als een middel om vaardigheden en houdingen te ontwikkelen. Uit het gesprek met de algemene directie en het departementshoofd bleek dat de hogeschool met de inruiling van de opleiding PBA elektronica-ICT voor de nieuwe opleiding Multimedia en communicatietechnologie een bewuste keuze heeft gemaakt, die past in de strategische langetermijnplanning van de instelling. De verschillende opleidingen worden immers systematisch doorgelicht om te zien of binnen de hogeschool niet in dezelfde vijver wordt gevist. De algemene directie wil bewust het aantal professionele opleidingen in de hogeschool beperken, om zo de schaalgrootte per opleiding te verhogen. De nieuwe opleiding wil ook een antwoord zijn op signalen uit het bedrijfsleven. Zij mikt daarbij op een beheerste groei en het uitbouwen van een eigenheid die, naar het de commissie voorkwam, op het moment van het visitatiebezoek sterk – hoewel niet uitsluitend – gericht was naar de sector van de audiovisuele communicatiekanalen. Dit heeft zeker ook te maken met de regionale verankering waarin enkele grote bedrijven op dit vlak werkzaam zijn. Het werkveld heeft trouwens een grote inbreng gehad bij de totstandkoming van de opleiding. Een permanente stuurgroep van toonaangevende bedrijven houdt via twee bijeenkomsten per jaar een vinger aan de pols bij de ontwikkeling van de doelstellingen en het programma. De Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen (AUHA) is van belang voor de opleiding Multimedia en communicatietechnologie op het vlak van onderwijsprofessionalisering via het Expertisecentrum Hoger Onderwijs (ECHO), het gemeenschappelijk bibliotheeknetwerk ANET en het uitbouwen van de elektronische leeromgeving Blackboard.
82 | Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie beveelt aan om de opleidingsdoelen kritisch te blijven evalueren en bijsturen. Er is ook nood aan meer afstemming tussen de algemene doelstellingen en de beoogde competenties. Hierover moet ook op een transparante basis worden gecommuniceerd naar de verschillende actoren. De competentiematrix zou zo beter inzetbaar kunnen worden. Daarnaast vraagt de commissie aandacht voor de beroepsspecifieke competenties, die nog concreter kunnen worden verwoord.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: -
De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroeps- of kunstpraktijk). Ze zijn in het geval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake.
-
Voor professioneel gerichte bacheloropleidingen zijn de eindkwalificaties getoetst bij het relevante beroepenveld.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het DSR werd ontwikkeld op basis van het beroeps- en opleidingsprofiel, zoals opgesteld door de VLOR (2003) en het beroepsprofiel voor de ICT-arbeidsmarkt (Agoria ICT, 2008). De commissie kon vaststellen dat het referentiekader van de opleiding MCT-KdG in elk geval ruimer en gedetailleerder is dan het DSR van de commissie. Dit heeft vooral te maken met het uitgangspunt van de opleiding, die vertrekt van communicatie en de technologie die ze ondersteunt. Dit blijkt uit de expliciete aandacht voor de maatschappelijke en bedrijfseconomische context, wat onder andere tot uiting komt in de volgende basisvereisten: De beginnende professional is zich bewust van de plaats van technologie en techniek in de brede maatschappelijke context. De beginnende professional bezit de nodige kritische reflectie. De beginnende professional kan reflecteren op de eigen levensbeschouwing en de ethische consequenties daarvan. Uit het zelfevaluatierapport en de gesprekken met de commissie bleek dat die aandacht sterk beïnvloed is door het eigen onderwijsconcept, met aandacht voor het reflectieve en levensbeschouwelijke, ook in technologische opleidingen. De commissie kan ook waardering opbrengen voor de het opentrekken van office automation naar het bredere domein van workflow- en projectmanagement. De commissie vindt hiervan bevestiging in de opsomming van enkele opleidingsonderdelen die ter staving in het zelfevaluatierapport worden aangehaald zoals: historische kritiek (macht van woord en beeld, grenzen van manipulatie van beeld en geluid, technologie is niet waardenvrij), media en maatschappij, filmtaal, religie, zingeving en levensbeschouwing. De aangehaalde vakoverschrijdende projecten (webapplicatie voor de gevangenis van Leuven en het project ‘Happy at work’) konden de commissie echter niet overtuigen van een unieke, innoverende aanpak.
Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool| 83
De opleiding kon aantonen dat er ook rekening is gehouden met de opmerkingen van de Toets Nieuwe Opleidingen, vooral met betrekking tot de uitwerking van de competentiematrix en het contact met het werkveld, waaraan wordt gewerkt door het uitbouwen van een stagelijn. Uit het gesprek met het werkveld bleek dat het profiel van de brede opleiding wordt gewaardeerd, en dat er wordt gewaarschuwd voor een te snelle specialisatie in afstudeerrichtingen. Toch blijft dit voor de commissie, op basis van feedback van de studenten, een aandachtspunt. De commissie meent dat uit het zelfevaluatierapport weinig expliciete profilering blijkt ten aanzien van andere opleidingen. De analoge opleiding aan de Howest wordt wel kort vermeld, maar er wordt geen melding gemaakt van andere opleidingen, zoals toegepaste informatica of de PBA audiovisuele technieken (RITS), en de ABA audiovisuele kunsten-communicatie en mediadesign van de KHLim). Uit de toelichting tijdens het bezoek bleek dat de opleiding op de hoogte is van hoe de opleiding aan de Howest zich uitbouwt, maar zich er niet wil aan meten of spiegelen. Zij wil een eigen weg gaan, op basis van het eigen opleidingsprofiel en in overleg met het werkveld. Maar de toetsing bij het relevante beroepenveld blijft beperkt tot de stuurgroep. Bij de documenten die ter beschikking waren van de commissie, was er wel een map met beschrijvingen van opleidingen in binnen- en buitenland, maar een kritische (SWOT-)analyse ontbrak. In 2007 werd een netwerkmeeting georganiseerd met acht buitenlandse hogescholen. Maar de commissie kon hiervan geen concrete weerslag vinden in het MCT-KdG-curriculum. Met de Hogeschool Utrecht vonden wel al wederzijdse bezoeken van docenten en studenten plaats. Er zijn plannen om in de toekomst keuzepakketten ten belope van 30 studiepunten met elkaar te delen, zodat Vlaamse studenten in Utrecht en Nederlandse studenten in Antwerpen een deel van de studies kunnen volgen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie adviseert om een betere afstemming te maken met binnen- en buitenlandse MCT-gerelateerde opleidingen voor het bepalen van de doelstellingen en competenties. Tegelijkertijd zou een ruimere toetsing bij buitenlandse vakgenoten nuttig zijn. De commissie ziet ook heil in een onderzoek naar voor- en nadelen van een snellere specialisering, in overleg met alle betrokkenen.
Oordeel over onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding: voldoende Op basis van de oordelen over: Facet 1.1: niveau en oriëntatie
voldoende
Facet 1.2: domeinspecifieke eisen
voldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
84 | Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool
Onderwerp 2 Facet 2.1
Programma
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria: -
Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
-
De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.
-
De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het zelfevaluatierapport vermeldt de vijf pijlers waarop de opleiding inhoudelijk steunt: -
computers, netwerken, internet, webproductie, virtual reality en de daarbij horende activiteiten, zoals analyseren, programmeren en testen, audio- en videotechnologieën, hedendaagse telecommunicatietechniek, waarbij bijzondere aandacht gaat naar de integratie van beeld, geluid, internet, gsm enzovoort, bedrijfseconomische en maatschappelijke inbedding van multimedia en communicatietechnologie, creativiteit in beeld en geluid.
Het kwam de commissie evenwel wat verwarrend over dat de invulling niet wordt geëxpliciteerd door specifieke opleidingsonderdelen. De vertaling van de doelstellingen en de competenties naar het programma wordt visueel geconcretiseerd in een competentiematrix. Per opleidingsonderdeel en onderwijsactiviteit staat in een Excel-werkblad aangegeven welke competenties de studenten moeten bereiken en op welk niveau ze behaald moeten worden. De niveaus variëren van 1 (beginnend) over 2 (gevorderd) tot 3 (deskundig). De competentiematrix werd bijgestuurd en aangevuld om tegemoet te komen aan opmerkingen die gemaakt werden bij de evaluatie van de Toets Nieuwe Opleidingen. Als bijlage bij het zelfevaluatierapport (juli 2008) ontbrak het gedeelte voor het derde jaar, vermits dit pas vanaf september 2008 voor de eerste maal werd ingericht. Maar de commissie kreeg bij haar bezoek een vervolledigde matrix, inclusief het derde jaar. In het eerste jaar komen vooral competenties voor van niveau 1, in het derde jaar van niveau 3. Hieruit blijkt de ambitie van de opleiding om studenten een meer actieve rol te geven in de opleiding, van sturing over gedeelde sturing naar zelfsturing. Lectuur van de verslagen van de opleidingsvergaderingen in het academiejaar 20082009 maakt duidelijk dat het invullen van de competentiematrix een werk in uitvoering is en nog tijdens het betrokken academiejaar gestalte kreeg door een bijdrage van verschillende docenten. De opleiding heeft wel al een visie op de manier waarop de competentiematrix zal evolueren. Momenteel is die het resultaat van een invulling per docent/opleidingsonderdeel. In een volgende fase moet overleg plaatsvinden tussen de docenten om tot een globale en geïntegreerde versie te komen. Voor de verfijning en uitdieping van de competentiematrix wordt eveneens de PDCA-methodiek toegepast.
Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool| 85
Actie 1 in dit verband heeft betrekking op de terugkoppeling naar de opleidingsonderdelen: -
De doelstellingen van de opleidingsonderdelen worden getoetst aan de competentiematrix. Tezelfdertijd worden de doelstellingen herschreven of bijgestuurd indien zij niet voldoen aan de vooropgestelde criteria.
-
Er gaat ook aandacht uit naar eventuele overlappingen, en naar mogelijkheden voor coördinatie en integratie van opleidingsonderdelen, onderwijsactiviteiten en vakoverschrijdende projecten.’
Het programma is opgebouwd vanuit de bestaande expertise van de afgebouwde opleiding PBA elektronica-ICT. Verder kreeg de opleiding ondersteuning van collega’s van de PBA audiovisuele technieken fotografie, en van collega’s uit het departement Handelswetenschappen en Bedrijfskunde voor de onderdelen marketing en toegepaste informatica. Hierdoor heeft het programma een interdisciplinair karakter. Dit komt ook tot uiting in een aantal projecten die erop gericht zijn om in het eerste en tweede traject verschillende opleidingsonderdelen te combineren. In het derde traject betracht de opleiding een volledige integratie via de bacheloreindproef. De commissie apprecieert de strategie van de opleiding om gedurende de eerste drie jaar van de opleiding de focus te leggen op onderwijs (de opbouw en invulling van het curriculum) en het vinden van geschikte docenten. De commissie kon vaststellen dat de studenten het programma ervaren als actueel, up-to-date en breed genoeg. In het derde trajectjaar worden drie keuzepakketten aangeboden: audiovisuele producties, virtuele producties en webproducties. De stevige onderbouwing door elektronica en programmeervakken komt voor sommige studenten eerder zwaar over, maar het belang ervan in functie van een goede technische basis wordt toch erkend. Dat is ook bij de start geweten. De competentiematrix zelf is bij de studenten bekend via de elektronische leeromgeving, maar komt voor hen te technisch over. Tijdens de eerste les licht de docent de beoogde competenties toe. Om de competenties voor de studenten in een begrijpelijke taal weer te geven, worden zij geherformuleerd als doelstellingen in de studiegids. Ook de beschrijving van de onderwerpen is competentiegericht. Studenten zelf verklaarden echter meer belang te hechten aan de inhoud van de vakken, en zouden die liever meer geëxpliciteerd zien (vooral gewenst voor economie en wiskunde). In het programma is ook aandacht voor het talenonderwijs, wat het werkveld sterk apprecieert. Volgens de betrokken docent wordt het talenonderwijs in vergelijking met andere opleidingen, zoals de PBA autotechnologie, door de studenten Multimedia en communicatietechnologie vrij goed onthaald. Om tegemoet te komen aan opmerkingen van de Toets Nieuwe Opleidingen in verband met de vergelijking van het eigen curriculum met dat van buitenlandse instellingen, werden contacten gelegd met de Hogeschool Utrecht. Zo vonden wederzijdse werkbezoeken van studenten en docenten plaats. Er werd een internationale meeting rondom curriculum development georganiseerd in 2007. Met andere hogescholen werd ‘communicatie’ onderhouden, onder andere met Mikkeli Polytechnic in Finland, voor het opzetten van een intensive program. De commissie had echter de indruk dat de internationalisering van het curriculum zich nog in een pril stadium bevindt. Ook voor de actualisering van het programma wordt de PDCA-methodiek toegepast. In de plan-fase worden zoveel mogelijk actoren betrokken. Maar het is duidelijk dat, gezien het om een jonge opleiding gaat, de nadruk ligt op het aspect do. De check- en de act-fases moeten nog uitgebouwd worden. Het is de bedoeling om in de check-fase ook de stagementoren in bedrijven te betrekken, om te onderzoeken of het programma up-to-date is. Verschillende partijen zijn betrokken bij de onderwijs- en curriculumontwikkeling. Er is ondersteuning van het departement via de drie departementsdagen, die jaarlijks worden ingericht en waarop specialisten toelichting geven over nieuwe werkvormen, evaluatiemethodes en nieuwe onderwijsstructuren. Er is ook plaats voor het delen van good practices, zowel binnen het departement als binnen de opleiding. Die good practices worden in het zelfevaluatierapport beschreven als de ‘olievlekmethode’: docenten worden aangemoedigd om hun ervaring met vernieuwingen door te geven aan collega’s.
86 | Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool
De commissie kon verslagen inzien van de wekelijkse stafraad (kerndocenten van de opleiding en het opleidingshoofd) en de Opleidingsraad. Besprekingen van het programma en verschillende onderwijsthema’s staan telkens op de agenda. De mening van de studenten wordt verkregen via de WOPST-enquêtes (‘Waardering van de Onderwijsprocessen door Studenten), die telkens gevolgd worden door focusgesprekken. Zodoende wordt elk opleidingsonderdeel binnen een redelijk tijdsbestek bij de studenten bevraagd. Studenten kunnen hun opinies over het programma en de opleiding ook meedelen op de Studentenraad van Multimedia en communicatietechnologie. Bij het uitbouwen van de nieuwe opleiding Multimedia en communicatietechnologie kreeg zij veel ondersteuning van het werkveld. Dit wordt structureel verankerd in de stuurgroep, waarin thema’s als actualisering van het programma, organisatie van projectwerk, eindwerken, stages en gastcolleges worden besproken. In een eerste fase heeft de opleiding geopteerd om de stuurgroep te beperken tot een zestal bedrijven. Via contacten met stageplaatsen ontstaat stilaan een ruimer netwerk van bedrijven. Om te vermijden dat de opleiding de stempel krijgt van één of enkele bedrijven, worden nu inspanningen gedaan om meer bedrijven te betrekken. Op het moment van de visitatie werd een vijftiental bedrijven uitgenodigd op de stuurgroep. Maar het blijkt niet steeds even gemakkelijk om een geregelde aanwezigheid te bekomen. De opleiding participeert in de werkgroep Onderwijs van Feweb (de Federatie voor Webontwikkelaars). De commissie vernam via de vertegenwoordigers van de stuurgroep dat het werkveld vraagt naar een expliciet taalbeleid in de opleiding. Meertaligheid is in de huidige markt een belangrijke vereiste.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie adviseert om alle optieonderdelen evenwichtig uit te bouwen, ook naar promotie van de opleiding toe. Verder moeten de aanbevelingen van de NVAO naar aanleiding van de Toets Nieuwe opleiding verder worden opgevolgd. In het bijzonder vraagt de commissie aandacht voor het permanent evalueren van de competentiematrix in relatie tot programmaonderdelen en inhouden. Het bewaken en toetsen van competenties moet niet alleen binnen de afzonderlijke vakken maar vanuit een globaal opleidingsstandpunt gebeuren. Met het belang dat het werkveld hecht aan een taalbeleid, moet terdege rekening worden gehouden.
Facet 2.2
Eisen professionele gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: -
Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats via vakliteratuur, aan de beroeps- of kunstpraktijk ontleend studiemateriaal en via interactie met de beroeps- of kunstpraktijk en/of (toegepast) onderzoek.
-
Het programma heeft aantoonbare verbanden met actuele ontwikkelingen in het vakgebied/de discipline.
-
Het programma waarborgt de ontwikkeling van beroeps- of artistieke vaardigheden en heeft aantoonbare verbanden met de actuele beroepspraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie kon vaststellen dat er voldoende aandacht is voor kennisontwikkeling onder de vorm van basiskennis en -vaardigheden. De opleiding is zich bewust van het feit dat gestreefd moet worden naar
Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool| 87
toepassingsgerichtheid in de basisvakken. De ontwikkeling van basisvaardigheden gebeurt vooral in het kader van projecten. Om aan te sluiten bij recente ontwikkelingen in het vakgebied, worden specialisten uit bedrijven uitgenodigd om te spreken over het bedrijf en over actuele ontwikkelingen. Dit gebeurt bij uitstek in het opleidingsonderdeel trends in het tweede trajectjaar. Studenten suggereerden wel om bepaalde onderwerpen die in dit opleidingsonderdeel aan bod komen, in andere vakken grondiger uit te diepen. In het vak productie (tweede trajectjaar) zijn stagemomenten voorzien, waarin de studenten kennismaken met audiovisuele producties. Een deel van de opleiding vindt plaats in Lint, bij de Eurocam Mediagroep. In het eerste traject spenderen de studenten daar gedurende de vierde periode twee dagen per week, in het tweede traject een halve dag tot twee dagen per week. De commissie kon spreken met enkele studenten die er in het derde traject projecten uitvoeren. Het is vanzelfsprekend dat de studenten hierdoor met authentieke bedrijfssituaties in contact komen. De studenten vinden het een unieke ervaring om in een bedrijf hun opleiding te krijgen en er projecten te kunnen uitvoeren. Zij beschouwen het als een soort spontane kijkstage en ervaren een goede interactie met de medewerkers van het bedrijf. Toch ervaren studenten de rol van de Eurocam Mediagroep niet als dominant. De opleiding poogt ook in/met andere bedrijven werkveldervaring te creëren door een realistische projectwerking op te zetten. Projectwerking wordt systematisch opgebouwd, met in het begin veel aandacht voor planning, sociale vaardigheden, opzoekingswerk en communicatie. In het tweede trajectjaar worden de studenten gewezen op het belang van samenwerking in hiërarchisch verband en klantgerichtheid. In het derde trajectjaar wordt van de studenten verwacht dat zij op zelfstandige basis een project kunnen definiëren en uitvoeren. Studenten worden hierop voorbereid door het opleidingsonderdeel projectwerking in het eerste en het tweede trajectjaar. De studenten waarderen de praktijkgerichte aanpak erg, maar dat betekent ook een niet te onderschatten belasting van het curriculum. De beroepsgerichte aanpak blijkt ook uit het opleidingsonderdeel ‘start van een onderneming’. Dat wordt in het derde trajectjaar georganiseerd om studenten voor te bereiden op een eventuele activiteit als zelfstandige. Het vak bestaat uit een deel boekhouden, maar in een ander deel wordt van de studenten verwacht dat zij een ondernemingsplan maken. Als belangrijke doelstelling haalt de docent aan dat studenten erover gaan nadenken dat het starten van een onderneming niet vanzelfsprekend is. De commissie heeft ondervonden dat de opleiding gedurende de eerste drie jaar vooral aandacht heeft besteed aan de organisatie van het onderwijs, het curriculum en het verankeren van de kennis. Onderzoeksgebondenheid is nog nauwelijks ontwikkeld, maar gesprekken met het departementshoofd en de algemene directie hebben duidelijk gemaakt dat in de hogeschool en het departement een sterke onderzoekscultuur leeft, en dat er veel ervaring is opgedaan met PWO-projecten. Er is in de hogeschool al een aanzienlijke derde geldstroom ontwikkeld. De commissie is ervan overtuigd dat die interne achtergrond en de nauwe samenwerking met innoverende bedrijven heel wat opportuniteiten bieden voor de toekomst. Ook op het vlak van maatschappelijke dienstverlening zijn al enkele projecten uitgevoerd. De initiatieven hebben voorlopig eerder een intern hogeschoolkarakter. Op het moment van het visitatiebezoek werd het derde trajectjaar voor de eerste maal georganiseerd. Hierin wordt veel belang gehecht aan de stage/bachelorproef. In het zelfevaluatierapport, dat aan het einde van vorig academiejaar werd opgesteld, wordt slechts summier informatie gegeven over de bachelorproef. Overleg, intern en met de stuurgroep, was toen nog aan de gang. Het visitatiebezoek vond plaats een maand voor de beoordeling van de bachelorproef. Het was duidelijk dat de opleiding in de maanden vooraf heel wat knopen had doorgehakt. De ter hand gestelde documenten en de mondelinge bespreking met het opleidingshoofd, de docenten en stage-/afstudeerwerkbegeleiders brachten dan ook heel wat helderheid. De stage en het afstudeerwerk omvatten 17 studiepunten. De student bereidt zijn stage en afstudeerwerk voor tijdens de derde periode van het derde trajectjaar. Daarvoor is één volledige dag in de week lesvrij gemaakt. Gedurende de acht weken van de vierde periode gaat de student elke dag acht uur per dag aan het werk in het
88 | Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool
stagebedrijf. Er zijn dan geen lessen gepland. De stage en het afstudeerwerk kunnen ook los van elkaar staan. In dat geval vervult de student tijdens de eerste periode een meeloopstage in een bedrijf en werkt hij gedurende de tweede periode aan het afstudeerwerk. De doelstelling van de stage is dat de student aantoont dat hij de competenties die hij als beginnende professional nodig heeft, heeft verworven. De doelstelling van het afstudeerwerk is dat de student de beroepsspecifieke kennis en inzichten kan toepassen tijdens het ontwikkelen van een beroepsspecifiek product, dat hij dat product op een adequate manier kan presenteren en dat hij het ontwikkelingsproces schriftelijk in een rapport kan communiceren. Inhoudelijk sluiten de stage en het afstudeerwerk aan bij de keuzetrajecten die de student gekozen heeft: webproducties, multimedia interfacing en audiovisuele producties. De nadruk werd gelegd op het feit dat het afstudeerwerk een product is, geen tekst of publicatie. Wel moeten de methodiek en de voorbereiding gedocumenteerd worden. Voor de keuzerichting webproducties moeten de studenten een aantal screenshots maken en een rapport van vijftien pagina’s afleveren als documentatie bij de realisatie. Het rapport kan voor een deel bestaan uit code. Het is ook mogelijk een stage/afstudeerwerk in het buitenland uit te voeren. Maar de interesse hiervoor is beperkt. Op het moment van de visitatie voerden twee studenten een audiovisueel project uit in Terrassa. Maar de commissie kon over de voortgang van die stage geen verder nieuws ontvangen. Studenten moeten zelf een stageplaats kiezen. Daarvoor krijgen zij een lijst met kandidaat-bedrijven via een document op de elektronische leeromgeving. Zij kunnen ook zelf bedrijven aanbrengen. Een interessant detail is dat de contacten met de Eurocam Mediagroep via een studentencontact in het kader van de opleiding elektronica-ICT tot stand zijn gekomen. De stages en de contacten met bedrijven die daaruit voortvloeien, zijn voor de opleiding interessant voor het opbouwen van het netwerk en voor het aantrekken van specialisten voor bijvoorbeeld workshops en seminaries. Stagebegeleiding gebeurt momenteel door een drietal bezoeken van een halve dag. Dit is haalbaar, maar de opleiding is er zich van bewust dat dit een probleem kan vormen indien de opleiding in de toekomst groeit. Nu al hebben studenten de indruk dat de bezoeken wat laat komen. Er wordt ook gemeld dat de feedback met de bedrijfspromotor gebeurt zonder dat de student erbij aanwezig, is zodat hij/zij de indruk krijgt niet gevolgd te worden. De studenten moeten een logboek opstellen (liefst in de vorm van een blog, waarop de hogeschool- en bedrijfspromotor kunnen reageren). Tijdens de stage organiseert de opleiding ook een reflectiemoment waarop studenten elkaars ervaringen kunnen delen. De studenten toonden zich erg tevreden over de stage. Studenten van de keuzeoptie webproducties ervoeren dat de kennis en vaardigheden die zij in het eerste en tweede trajectjaar hadden verworven, goed van pas kwamen. Wel ondervonden zij dat het nodig was ter plekke nieuwe technologieën bij te leren, maar dat was haalbaar. Zij vonden wel dat er in het programma meer aandacht mocht zijn voor creatieve technieken, en ze waren tevreden dat dit nu al werd aangepakt door het vak web graphics toe te voegen aan het programma van het eerste jaar. Studenten van het keuzepakket audiovisuele producties waren enthousiast over de technische mogelijkheden die zij er ter beschikking kregen op de stageplaatsen. Meer specifiek sprak de kans om mee te draaien in het bedrijf hen aan, bijvoorbeeld door mee te gaan op verplaatsingen in een reële opdrachtsituatie. Het sollicitatiegesprek dat zij moesten voeren voor een stage, confronteerde hen met de vaardigheden waarover een beginnende professional moet beschikken om zich kenbaar te maken op de arbeidsmarkt. Voor virtuele producties konden de studenten goed profiteren van de video-opleiding die nuttig is voor 3D-realisaties. De studenten trokken hieruit de conclusie dat vakken die niet direct tot het domein van de keuzeoptie hoorden, interessant zijn als basisvorming. De interesse voor een stage gekoppeld aan dit optievak is echter miniem. Dit heeft wellicht te maken met het feit dat er in het tweede trajectjaar geen direct voorbereidend vak wordt gegeven. Om hieraan tegemoet te komen, heeft de opleiding het vak 3D modeling naar het tweede jaar verplaatst, zodat de interesse stilaan kan groeien.
Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool| 89
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie meent dat de stagebegeleiding kan worden geoptimaliseerd.
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: -
Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het zelfevaluatierapport poogt de coherentie van het programma op twee manieren aan te tonen. Enerzijds vermeldt het de vijf pijlers waarop de opleiding steunt (zie punt 2.1). Een andere benadering van de programmasamenhang is die van themagerichte modules. Het zelfevaluatierapport stelt dat binnen de themablokken regelmatig een project wordt uitgevoerd, geschraagd door een doorlopende lijn van ondersteunende kennis en vaardigheden. Gradueel neemt het aandeel van specialisatie toe. De thematische modules worden doorgetrokken in drie keuzepakketten in het derde traject. De student integreert in de themamodules en de keuzepakketten steeds meer de ondersteunende vaardigheden, die op het einde van de opleiding niet meer apart worden aangeboden. In de afstudeerfase benadert de opleiding uiteindelijk de situatie op de werkvloer in de bacheloreindproef. Ook hier was voor de commissie het verband niet duidelijk tussen de modulenamen en de namen van opleidingsonderdelen in de studiegids. Deze onduidelijkheid werd in de gesprekken beaamd door de lectoren. Al in het zelfevaluatierapport worden kritische vragen gesteld bij dit thematisch werken en wordt een grondige evaluatie voorzien ( 2008-09), die tot een aanpassing van het bloksysteem kan leiden. De opleiding volgt, zoals in alle bacheloropleidingen van de KdG, een periodesysteem. Elk trajectjaar wordt opgedeeld in 4 periodes die samen telkens 60 studiepunten uitmaken. Elke periode omvat een achttal weken, waarvan er zes of zeven aan les gewijd worden. Hierop volgt een evaluatiemoment. De zevende week is een facultatieve week, die door het team vrij ingevuld kan worden. Zo kan de docent er gebruik van maken om de studenten een opdracht te laten uitvoeren of al een examen te laten plaatsvinden. Dit gebeurt steeds na teamoverleg. Vóór de vierde week geeft de opleiding informatie aan de studenten over de invulling van de facultatieve week. In gesprekken met docenten bleek dat het thematisch werken en het periodesysteem op de manier zoals voorgesteld door het zelfevaluatierapport, niet werkbaar is, zowel naar belasting van docenten als naar studenten. Het periodesysteem heeft als gevolg dat opleidingsonderdelen onderbroken worden, en dat theorie en praktijk niet steeds op elkaar aansluiten. Anderzijds heeft het periodesysteem wel voordelen in het eerste jaar, omdat studenten dan sneller geëvalueerd worden. De commissie heeft waardering voor het feit dat zowel docenten als het opleidingshoofd al voor het einde van een eerste volledige opleidingscyclus kritische vragen stellen bij de gebruikte systematiek, en voorstellen formuleren om er nu al wat aan te doen (opleidingsonderdelen over verschillende perioden laten doorlopen). Dit kan volgens de commissie leiden tot een betere profilering van de keuzetrajecten, in plaats van te focussen op thema’s.
90 | Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool
De opleiding heeft in eerste instantie niet de bedoeling te snel te gaan specialiseren in afstudeerrichtingen. Hierin wordt zij aangemoedigd door het werkveld, dat een brede basisopleiding apprecieert. Vroeger specialiseren in een bepaalde richting is volgens de bedrijven waarmee de commissie een gesprek had, niet wenselijk wegens de snelle evolutie in de sector. Te sterk opsplitsen in niches is niet rendabel. Het is, nog volgens de bedrijven, beter van alle markten thuis te zijn. Zowel de student als het bedrijf kan dan meer kanten uit. Bijkomende opleidingen op de werkvloer zullen steeds noodzakelijk blijven. Studenten uitten dan weer de wens om de keuzeopties beter voor te bereiden door inleidende vakken te geven in het eerste en tweede jaar. Hierop speelt de opleiding al in voor het keuzeonderdeel virtuele producties. De commissie raadt aan om toch aandacht te blijven besteden aan een kritische afweging tussen een brede opleiding en een vroegere specialisering. Het zelfevaluatierapport beschrijft een werkvorm om coherentie doorheen de verschillende modules te bekomen, met name de digitale portfolio. Die bestaat enerzijds uit een ontwikkelingsportfolio en anderzijds uit een beoordelingsportfolio. Het idee erachter is dat studenten op die manier hun voortgang beter kunnen volgen, in de beginfase begeleid door de leertrajectbegeleider, in een later stadium op zelfstandige wijze. Maar een bevraging bij studenten en docenten leerde dat er heel wat technische problemen rezen, als gevolg van de stroefheid van het elektronische leerplatform waarop de portfolio’s werden geladen. Daardoor waren bij de installatie van een nieuwe versie van het leerplatform de al gemaakte portfolio’s verdwenen. Studenten vonden het eenvoudiger om via een eigen website te werken. De commissie vindt het werken met een portfolio een goede werkwijze indien de technische en organisatorische randvoorwaarden optimaal aanwezig zijn. Het opleidingsprogramma van 180 studiepunten wordt voltijds en deeltijds aangeboden. Het voltijdse opleidingsprogramma bestaat uit 3 modeltrajecten van 60 studiepunten. De samenstelling van deze modeltrajecten staat weergegeven in de studiegids en in het DOE. Voor een student die kiest voor het deeltijds opleidingsprogramma wordt elk voltijds modeltraject gespreid over twee jaar. Een deeltijds modeltraject bestaat uit 29, 30 of 31 studiepunten. Als gevolg van de flexibilisering en de invoering van het leerkrediet kiezen steeds meer studenten voor persoonlijk deeltraject (PDT). Studenten stellen zelf hun programma samen, maar worden begeleid infosessies en door adviezen van docenten. Het adjunct-departementshoofd keurt uiteindelijk het PDT goed. De commissie vernam dat sommige erkenningen eerder laat worden toegekend of bijgesteld, als gevolg onverenigbaarheden tussen de aanvraag van de student en de praktische organisatie van labo’s en uurrooster. Hieraan zou de opleiding de nodige aandacht moeten schenken.
een via van het
Wat de internationale afstemming van het programma betreft, is een eerste stap gezet door de samenwerking met de Hogeschool Utrecht. Er is een principeakkoord om keuzepakketten tegelijk aan te bieden, zodat studenten ze aan een van beide hogescholen kunnen volgen. Maar het is nog niet duidelijk wat de meerwaarde is (of kan worden) van deze samenwerking.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie beveelt aan om het periodesysteem te overdenken en te verhinderen dat het een keurslijf wordt voor alle vakken. De herziening van de modulaire structuur (inclusief de koppeling aan pijlers), waarmee de opleiding al is gestart, moet eveneens worden verdergezet, waarbij ook aandacht moet worden geschonken aan de koppeling tussen modulenamen en namen van opleidingsonderdelen. De commissie stimuleert de opleiding om het principeakkoord met de hogeschool Utrecht in praktische afspraken en regelingen vorm te geven.
Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool| 91
-
De afweging tussen een brede opleiding enerzijds en meer specialisatie anderzijds moet blijvend aandacht krijgen. Er moet onderzocht worden hoe de portfolio kan gebruikt worden in functie van de samenhang van het programma.
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: -
De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang, bachelor: ten minste 180 studiepunten.
Oordeel van de visitatiecommissie: OK
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten, en voldoet de opleiding hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een professionele bachelor.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.5
Studietijd
Beoordelingscriteria: -
De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet.
-
Het programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Uit de lessentabel blijkt dat de studielast voor de normstudent binnen de decretaal voorgeschreven limieten (tussen 1.500 en 1.800 uur op jaarbasis) blijft. Een concrete berekeningswijze is de commissie niet bekend. Sinds 2005-2006 worden in de KdG geen aparte studietijdmetingen meer georganiseerd. De resultaten van vorige systemen (zowel de tijdschrijfmethode als paarsgewijze vergelijkingen) leverden niet op wat ervan verwacht werd. Wegens bijvoorbeeld herinneringsfouten of wijzigingen in het curriculum bleek het immers enorm
92 | Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool
moeilijk om via metingen objectieve en betrouwbare gegevens te verkrijgen, en bovendien betekenden de metingen en enquêtes een bijkomende studielast voor de studenten. Sindsdien wordt de bestede studietijd bevraagd, onder andere door de integratie van enkele vragen in de WOPST-enquête (Waardering van Onderwijsprocessen door Studenten). De WOPST-enquête wordt in de regel gevolgd door focusgesprekken met een aantal studenten. Uit de gegevens voor het academiejaar 2006-2007 en 2007-2008 konden nog geen algemene conclusies getrokken worden met betrekking tot de studielast. De studielast wordt ook besproken tijdens de trajectbegeleiding. Ook via de Studentenraad en de ombudspersoon kunnen problemen worden gemeld. Door het ontbreken van concrete gegevens uit studietijdmetingen was de commissie eveneens aangewezen op bevragingen van de gespreksgroepen om zich een beeld te vormen van de studielast. Hieruit bleek dat sommige docenten aan het einde van hun opleidingsonderdeel of -activiteit een bevraging organiseren waarin ook naar de studeerbaarheid wordt gepeild. De docenten zijn er zich van bewust dat in een cyclus van drie jaar alle opleidingsonderdelen zouden moeten bevraagd zijn. Soms worden problemen in verband met studielast ad hoc behandeld. Verder kon de commissie vernemen dat het periodesysteem/blokkensysteem de oorzaak kan zijn van een ongelijke werkdruk over de verschillende periodes. Door de clustering van bepaalde vakken komen in sommige periodes vooral theoretische vakken samen; dan weer zijn er periodes met (te) veel opdrachten voor projectwerk. Soms start een project vooraleer de betrokken theoretische onderbouwing is gegeven. Wat overigens niet noodzakelijk negatief moet zijn, maar dan moeten de leeractiviteiten binnen het project voor deze onderbouwing zorgen. Deze problemen met het periodesysteem/blokkensysteem worden bevestigd in het zelfevaluatierapport. Andere opmerkingen hadden betrekking op de tijdsinvestering voor stage/eindwerk – sommige studenten moeten tegen hun eigen enthousiasme beschermd worden – en op de vele praktijkgroepen, die als nadeel kunnen hebben dat er te veel springuren in het lessenrooster zitten. Het zelfevaluatierapport vermeldt een aantal studiebelemmerende of -bevorderende factoren, zoals de inzet van gevarieerde onderwijsvormen, met als uitdrukkelijke bedoeling studenten met verschillende leerstijlen aan te spreken. Spijtig genoeg vermelden het zelfevaluatierapport noch de bijlagen een overzicht van werkvormen in relatie tot de leerstijlen. Andere studiebevorderende factoren zijn volgens het zelfevaluatierapport de leertrajectbegeleiding, de kwaliteit van het cursusmateriaal, dat een kwaliteitskeurmerk draagt indien het voldoet aan bepaalde criteria, en de opstelling van het uurrooster, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de verplaatsing naar de site van de Eurocam Media-bedrijvengroep. Studenten zagen hierin geen probleem: zij vonden de verplaatsing (met bus/trein, de fiets of via carpooling) de moeite waard, vooral wegens de mogelijkheid om de modernste apparatuur te gebruiken en de authentieke bedrijfssituatie waarbinnen de lessen/projecten plaatsvinden. Het zo efficiënt mogelijk organiseren van het lesrooster heeft volgens de studenten ook soms nadelen: de lesblokken in het auditorium in Lint zijn soms te lang, en de praktijk sluit er niet onmiddellijk op aan. Volgens hen kan de organisatie van het lesrooster nog verbeteren. Studenten vonden het ook wenselijk om sommige laboklassen te splitsen, om zo een beter contact met de docent te hebben. Betere en snellere informatie over zieke leerkrachten of leswijzigingen zou ook een gunstig effect hebben op de bestede studietijd.
Aanbevelingen ter verbetering: -
Voor de onevenredige werkbelasting als gevolg van het periodesysteem moet een oplossing gezocht worden. De splitsing van een aantal laboklassen is aangewezen, in het licht van een toename van het aantal studenten. De tijdsinvestering voor stage/afstudeerwerk moet nauwgezet worden bewaakt. Ondanks de onvolkomenheden van vroegere studietijdmetingen moet de opleiding toch overwegen om meer kwantitatieve gegevens over de studielast te bekomen.
Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool| 93
-
De commissie adviseert om studenten inzicht bij te brengen in hun leerstijlen, zodat zij hiermee bewust kunnen omgaan. Ook de verschillende werkvormen zouden op basis van een betere kennis van de leerstijlen rationeler kunnen ingezet worden.
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: -
Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen.
-
De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De werkvormen die gebruikt worden in de opleidingsonderdelen, worden telkens weergegeven in de lessentabellen en de studiegids. Daarbij is enige afstemming vast te stellen tussen de doelstellingen, het didactisch concept en de werkvormen. Dit blijkt ook uit de bespreking van andere facetten van onderwerp 2, zoals de pogingen om via de portfolio samenhang te creëren, de studiedagen die gewijd zijn aan curriculumontwikkeling en werkvormen (2.1), de relatie tussen werkvormen en het toetsen (2.7) en de benadering van het periodesysteem (2.5). De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding er zich bewust van is dat competentiegericht onderwijs vereist dat de keuze van werkvormen, in het perspectief van te behalen competenties, een integraal onderdeel vormt van het didactisch concept van afnemende sturing. Ook het bewustzijn dat de invoering van adequate werkvormen een proces is dat in team moet gebeuren, is duidelijk aanwezig. De commissie meent dat de dagelijkse onderwijspraktijk nog in grote mate gebaseerd is op traditionele werkvormen, hoewel er duidelijk interesse is in en een beweging is naar meer activerende werkvormen. Dit blijkt onder andere uit de verschillende vormingsdagen die daarover in de hogeschool en het departement de laatste jaren werden georganiseerd. Maar het is onduidelijk in hoeverre deze activerende werkvormen effectief worden gehanteerd. De tien activerende werkvormen die in een bijlage (‘Onderwijzen met souplesse’) bij het zelfevaluatierapport besproken worden, zijn haast niet terug te vinden in de studiegids of de lessentabellen. De commissie vond het initiatief van een talendocent, die voor zijn cursusmateriaal gebruikmaakt van materiaal aangebracht door studenten, interessant. Dergelijke initiatieven verdienen navolging. De commissie kon het cursusmateriaal inkijken. De opleiding hanteert goede handboeken als achtergrond- of cursusliteratuur. Met betrekking tot het eigen cursusmateriaal stelde de commissie vast dat de kwaliteit goed is (actueel en voldoende van inhoud en niveau), afgezien van één cursus die enkel bestond uit een aantal PowerPoint-voorstellingen. In de meeste cursussen is een didactische steekkaart aanwezig, met de doelstellingen, de begin- en eindcompetenties en de inhoud. De vormgeving, lay-out en paginanummering zijn over het algemeen in orde. Referenties zijn niet overal aanwezig. De hogeschooldiensten hebben criteria ontwikkeld voor het toekennen van een kwaliteitskeurmerk aan cursusmateriaal. De commissie is van mening dat het toekennen van een KdG-keurmerk motiverend kan werken, maar heeft de indruk dat de praktijk ervan zich nog in een opstartfase bevindt. Een onderdeel van dit kwaliteitskeurmerk is een KdG-sjabloon voor de titelbladzijde van cursusmateriaal. Dit sjabloon was wel aanwezig in de meeste cursussen, maar was meestal niet ingevuld. Dat is wat storend.
94 | Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool
Op verschillende plaatsen in het zelfevaluatierapport wordt het e-portfoliosysteem als innoverende werkvorm aangehaald. Concreet blijkt dit vooral het geval te zijn in twee opleidingsonderdelen. In september 2007 werd een workshop over e-portfolio ingericht. De commissie had de indruk dat deze werkvorm enthousiast is onthaald, maar dat de organisatorische, technische en didactische problemen van e-leren een efficiënte inzet ervan verhinderen. Het gevolg is dat in het derde trajectjaar elke interesse ervoor is weggevallen. Hierbij aansluitend meent de commissie dat het interactieve gebruik van de elektronische leeromgeving versterkt moet worden. De meeste cursussen zijn digitaal ter beschikking op de e-leeromgeving, maar die mag geen verkapte cursusdienst worden. Men moet ook oog hebben voor de kostprijs van het printen van cursusonderdelen, PowerPoint-voorstellingen enzovoort door de studenten. Vermits de e-leeromgeving ook gebruikt wordt als community portal, is de inzet ervan ook kritiek voor de communicatie naar studenten. Volgens informatie die de commissie kreeg van zowel personeel als studenten, loopt die communicatie vaak mank als gevolg van technische storingen. Anderzijds toont de commissie begrip voor de gemelde instabiliteit van het systeem. Hiervoor moeten de nodige verbeterende maatregelen worden getroffen en/of moet een kritische beoordeling van het gebruikte e-leerplatform worden gemaakt. Een andere veel gebruikte werkvorm is projectwerk, waaraan in het eerste en tweede trajectjaar een apart opleidingsonderdeel is gewijd. Hierdoor doet de opleiding een gepaste inspanning om het principe van afnemende sturing van studenten vorm te geven.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De toekenning van een kwaliteitskeurmerk is een goed idee, maar moet ook toegepast worden in het cursusmateriaal. Het toevoegen van referenties in de cursussen zal de validiteit ervan verhogen. Er gebeurt al veel projectmatig werk, maar er moet over gewaakt worden dat de verschillende te bereiken competenties expliciet en geïntegreerd aan bod komen. De commissie zou graag wat meer consistentie zien bij de invulling van de didactische steekkaarten.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: -
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het zelfevaluatierapport beschrijft de organisatie van toetsen en examens, die in overeenstemming zijn met het algemene Hogeschool Onderwijs- en Examenreglement en het Departementaal Onderwijs- en Examenreglement. Er worden verschillende maatregelen genomen om de examens zodanig te organiseren, dat docenten en studenten niet onnodig worden belast. De procedures in verband met afwezigheden, klachten, opstelling en bekendmaking van het examenrooster, de rol van de ombudspersoon, PDT’ers en Erasmus-studenten zijn duidelijk en worden ook langs verschillende kanalen bekendgemaakt. De deliberatieregels zijn duidelijk
Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool| 95
vastgelegd, en het deliberatieproces verloopt efficiënt via een sterk doorgedreven automatische verwerking van de gegevens en de input van de ombudspersoon. Daardoor kan dieper worden ingegaan op probleemgevallen en algemene trends. De commissie beoordeelt de deliberatiecriteria en de werking van de examencommissie gunstig. De studenten krijgen na de examens gelegenheid tot feedback via georganiseerde feedbackmomenten en de leertrajectbegeleider (in het eerste traject). De kwaliteitsbewaking van de toetsing en evaluatie verloopt via de al aangehaalde WOPST-enquête en daarbij aansluitende focusgespreksgroepen met studenten. Globale klachten over de werking van het examensysteem komen aan bod in de Studentenraad, die vier keer per jaar samenkomt. Individuele klachten worden behandeld via de ombudspersoon. Het al vermelde periodesysteem voorziet in vier assessmentmomenten per jaar. Dit systeem heeft een positief effect voor het eerste trajectjaar: studenten en docenten krijgen op deze manier snel feedback over het leerproces, zodat bijsturing zowel langs de kant van de docent als langs de kant van de student mogelijk is De opleiding is zich ervan bewust dat het evalueren van competenties verre van eenvoudig is. De eerste twee jaren heeft de opleiding vooral gewerkt aan de uitdieping van leerlijnen, het wegwerken van hiaten in het curriculum en de koppeling met de doelstellingen, zoals in de Toets Nieuwe Opleidingen is gevraagd. De commissie heeft tijdens de gesprekken gemerkt dat de docenten zich ervan bewust zijn dat voor het toetsplan de eerste stappen nog moeten gezet worden. Nu is toetsen en evalueren nog te veel een zaak van individuen, terwijl dit in competentiegericht onderwijs, zoals voor de inzet van werkvormen en werkmiddelen, in eerste instantie in overleg moet gebeuren. Het zelfevaluatierapport vermeldt letterlijk: ‘Daar waar de activerende werkvormen worden geïntroduceerd, werkt men ook logischerwijze steeds meer met alternatieve evaluatievormen. Tot nu toe blijken innoverende assessmentvormen vooral populair binnen de contacturen, en dan vooral onder de vorm van permanente evaluatie, peer assessment, presentaties en stage. Peer assessment en presentatie worden onder andere toegepast in het tweede traject in de OO’s productie en project webontwikkeling.’ Tijdens het bezoek aan de lokalen kon de commissie van dit laatste een korte demonstratie bijwonen. Studenten werken gedurende één dag per week in kleine groepjes aan een externe opdracht. De projectopvolging gebeurt via tijdstabellen. De resultaten worden voorgesteld aan een jury, bestaande uit docenten en de externe opdrachtgever. Daarnaast is er ook een peer-to-peer beoordeling via een formulier waarop verschillende criteria getoetst worden met motivatie. Het proces en de resultaten worden geïntegreerd in de e-portfolio. De zachte competenties worden ook beoordeeld via de stage. In dat verband vond de commissie het door de Eurocam Mediagroep geïntroduceerde initiatief, waar studenten geoefend worden in het solliciteren door het voeren van een stagesollicitatiegesprek, interessant. Op verschillende plaatsen in het zelfevaluatierapport is sprake van de e-portfolio, die zowel een ontwikkelings- als een beoordelingsportfolio beoogt te zijn. Toch ligt de nadruk op het ontwikkelingsaspect, met aandacht voor self assessment van de zachte competenties. Dit is zeker een interessant initiatief in het kader van de zelfinschatting van de student als element in de afnemende sturing van het leerproces. Maar de commissie heeft kunnen vaststellen dat de realisatie ervan op dit moment stagneert, als gevolg van organisatorische en technische problemen van de elektronische leeromgeving. Daardoor zijn de portfolio’s van een heel academiejaar verdwenen. Het werken met een portfolio brengt echter ook een hele cultuuromslag teweeg. Vooral de studenten van het derde trajectjaar stonden hier erg kritisch tegenover. Positief zijn de verschillende departementale studiedagen die er op dit vlak zijn geweest. In mei 2006 werd gewerkt rond een document ‘Onderwijzen met souplesse: eindeloos getoetst’. Op die dag werden evaluatieformulieren voor innoverende onderwijsvormen ontworpen, gebaseerd op competenties van de opleiding. In september 2006 sloot een volgende departementale studiedag daarop aan, waarop vooral aandacht ging naar de evaluatie van zachte competenties. Op die dag werd onder meer gewerkt rond de SAM-schaal (Schaal voor Attitude Meting), ontwikkeld door VKW. De opleiding kan op die manier profiteren van de deskundigheid dit op dit vlak aanwezig is in het departement en op de hogeschool. Voor het uitwerken van een toetsbeleid in de nabije toekomst is een PDCA-cyclus uitgebouwd.
96 | Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool
Afgezien van enkele goede initiatieven viel het de commissie bij het inkijken van de examenvragen op dat bij de finale toetsing de docenten toch kiezen voor traditionelere examenvormen. De commissie oordeelt dat de examinering gebeurt op het niveau van een professionele bacheloropleiding, maar dat er nog te veel aandacht is voor reproductie- en weetjesvragen. Docenten zouden moeten trachten meer toepassings- en inzichtsvragen te stellen. Ook hieraan wil de opleiding iets doen, en daarom werd aandacht gewijd aan kwaliteitsvolle examens op een departementale studiedag rond evaluatie in mei 2008. De opleiding hoopt dat hiermee de kwaliteit van de examenvragen verbetert, onder andere door een peer-to-peer evaluatie van examenvragen in duo’s, het rekening houden met bepaalde richtlijnen en de klaarheid in de vraagstelling. Maar dit moet nauwgezet worden opgevolgd. De stage en het afstudeerwerk vormen samen één opleidingsonderdeel. Elk deel telt mee voor de helft van de beoordeling. Positief is de organisatie van een reflectiemoment tijdens de stage. Aan de hand van een reflectiespel delen studenten hun positieve en negatieve ervaringen tijdens de stage. Dit vormt uiteindelijk een interessante tussentijdse zelfevaluatie. De eindbeoordeling van de stage gebeurt aan de hand van een driehoeksgesprek tussen de bedrijfs- en de hogeschoolpromotor en de student. Tijdens dat gesprek wordt het beoordelingsformulier ingevuld. De commissie meent dat de evaluatie en de beoordeling van de stages/het afstudeerwerk nog voor verbetering vatbaar zijn. De gehanteerde beoordelingsschema’s blijken niet helder te zijn voor de stagementoren in de bedrijven, en ze zijn vooral niet zeker van de schaal. Positief is het betrekken van het werkveld hierbij, maar de criteria voor beoordeling zijn voor het werkveld en de studenten niet duidelijk genoeg. Er is nog te weinig systematiek in het bezoek, de beoordeling en de feedback van de stage. De opleiding zou verder moeten werken aan een definiëring en een heldere formulering van de minimumnormen en de wijze waarop zij gescoord worden op het evaluatieformulier, via overleg met stagebedrijven en feedback van studenten. Ook de communicatie hierover met alle betrokkenen is voor verbetering vatbaar. De studenten presenteren de afstudeerwerken voor een jury, die bestaat uit de bedrijfspromotoren en docenten van de opleiding. De jury’s worden samengesteld per specialisatie/keuzeoptie. Het afstudeerwerk moet een werkend product zijn. Tachtig procent staat op de productie, 10 procent op de presentatie en 10 procent op het begeleidende rapport met documentatie en procesbeschrijving. Indien een afstudeerwerk het werk is van meerdere studenten, moet het eindverslag aangeven wie voor welk onderdeel verantwoordelijk is. Er gebeurt geen peer-to-peer evaluatie, en het was de commissie niet duidelijk of er terdege rekening wordt gehouden met de eventueel verschillende inbreng. Op het moment van het visitatiebezoek moest de eerste presentatie van de afstudeerwerken nog plaatshebben. De commissie kon vaststellen dat de studenten niet goed op de hoogte waren van het verloop en de evaluatiecriteria. Op het beoordelingsformulier zijn de competenties vaag omschreven, en de link met de competentiematrix is zoek. Op de dag van de presentaties is er ook een open moment waarop de studenten het werk van hun collega’s kunnen zien. Aan het einde van de presentatiedagen organiseert de opleiding een afstudeershow waarop ouders, afstuderende studenten en bedrijven worden uitgenodigd. Dit evenement wordt beschouwd als een zelfbevestiging van de studenten en een manier om de opleidingsresultaten voor het daglicht te brengen.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
-
De commissie adviseert om, zoals de opleiding het zelf plant, het toetsbeleid vorm te geven. Een onderlinge afstemming van de gebruikte evaluatievormen en van de manier waarop competenties worden getoetst, is daarbij essentieel. Er moet meer systematiek worden gebracht in het bezoek, de beoordeling en de feedback van de stage. Het effectief aftoetsen van competenties gebeurt weliswaar in het projectwerk, maar moet ook geïmplementeerd worden in de stage, onder andere via een heldere formulering van de criteria in de beoordelingsformulieren. De informatie en communicatie met betrekking tot de beoordeling van de stage en het afstudeerwerk kunnen beter.
Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool| 97
-
De eerste- en tweedejaarsstudenten kunnen vlugger bij de stage betrokken worden, door hen in contact te brengen met de resultaten van de afstuderende studenten.
Facet 2.8
Masterproef
Dit facet is niet van toepassing voor een professioneel gerichte bachelor.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: -
diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie, of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend;
-
door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan de bovengenoemde voorwaarden voldoen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Iedereen met een geschikte vooropleiding wordt toegelaten tot de opleiding. Voor personen die niet aan de decretale voorwaarden voldoen, kunnen door het instellingsbestuur speciale voorwaarden worden opgelegd. De toelatingsvoorwaarden worden via verschillende kanalen bekendgemaakt. De hogeschool heeft ervoor gekozen om bij de start van de opleiding het aantal instromende studenten te beperken. Zij koos hiervoor wegens de beperkte financieringsmogelijkheden, en om de opleiding de gelegenheid te geven eerst het curriculum en de onderwijsorganisatie op punt te stellen. Een te snelle groei zou ook locatieproblemen veroorzaken. Na een eerste volledige opleidingscyclus van drie jaar kiest de opleiding voor een beheerste groei, onder andere om de kwaliteit van de instroom te bewaken. De hogeschool mikt op een geleidelijke groei tot 450 studenten in totaal tegen 2012. Ze gelooft dat Vlaanderen en de regio Antwerpen in het bijzonder voldoende potentieel hiervoor bieden. De opleiding beschikt over gedetailleerde instroomgegevens. Hieruit blijkt dat vooral jongens (meer dan 90 procent) zich aangetrokken voelen tot de studierichting. Via gerichte promotiecampagnes (folders, promotievideo’s en infodagen) probeert het departement voor alle IWT-richtingen meisjesstudenten aan te trekken. Studenten met een TSO-opleiding maken een groot deel van de instroom uit: 64 procent in 2006-2007, 73 procent in 2007-2008 en opnieuw 60 procent in 2008-2009. Ongeveer 20 tot 30 procent van de studenten komt uit het ASO. De opleiding heeft opgemerkt dat 50 procent van de tweedejaarsstudenten in 2006-2007 PDTstudenten waren: studenten die dus niet geslaagd waren in alle vakken van het eerste traject.
98 | Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool
Studenten uit TSO-richtingen blijken vooral problemen te hebben met wiskunde. Om aan te sluiten bij de kwalificaties van de instromende studenten werden daarom vakantiecursussen wiskunde, elektriciteit en laptopgebruik ingericht, en werd het opleidingsonderdeel wiskundige technieken in het eerste traject ingevoerd (sinds 2007-2008). Op basis van ingewonnen informatie tijdens het visitatiebezoek meent de commissie dat het niveau van de vakantiecursus wiskunde een beter beeld zou moeten geven van de vereiste voorkennis. De kwaliteit van instroom is een belangrijk aandachtspunt van de opleiding. Op advies van en met medewerking van de stuurgroep werd daarom sinds de infodag van maart 2008 gewerkt met een (webgebaseerde) intaketest. De abituriënten worden geconfronteerd met het profiel van een jonge MCT’er: zijn motivatie, interesses en voorkennis. Na de vrijblijvende test krijgen zij gelegenheid tot feedback met een docent. De commissie kon het PDCA-formulier van de intaketest inzien en een evaluatie ervan in een verslag van de werkgroep Kwaliteitszorg. Hoewel de vragen niet genormeerd zijn, wordt toch gepoogd een correlatie te vinden tussen een negatief advies en de resultaten achteraf. Een aantal studenten kreeg een negatief advies. Toch blijkt een aantal zich hieraan niet te storen. Motivatie is een belangrijke stimulans om te slagen. Ondanks het relatieve belang van de test blijkt toch dat de abituriënten hierdoor geholpen worden bij hun studiekeuze. De intaketest is voor hen een waarschuwing dat het een erg technische opleiding is. Sommige studenten wijzigden nadien hun studiekeuze naar bijvoorbeeld toegepaste informatica. Het opleidingshoofd is ervan overtuigd dat de ervaring die met dit systeem opgedaan wordt, na verloop van tijd zeker tot een betere instroom zal leiden. De commissie vindt het alleszins een waardevol initiatief. De commissie adviseert om te blijven zoeken naar manieren om betere informatie te geven over het programma en de vereiste technische en wiskundige voorkennis. Uit de gesprekken is gebleken dat de studenten de functie van de vakantiecursus niet juist inschatten: ze blijken te verwachten dat die cursus op het niveau staat van het eerste bachelorjaar. Bovendien melden studenten een groot niveauverschil tussen beide. De commissie suggereert het opzet van de vakantiecursus te heroverwegen en eventueel het niveau bij te stellen. Tijdens de vakantiecursus moet duidelijk worden gewaarschuwd voor het niveauverschil met de opleidingsonderdelen van de eigenlijke opleiding. De commissie adviseert om cursusmateriaal ter inzage te leggen op opencampusdagen, in functie van de beeldvorming van de richting en het niveau van de opleiding. De eigen website van de opleiding (www.mct-antwerpen.net) kan nog verbeterd worden in functie van een meer realistische beeldvorming van de opleiding en het vereiste studentenprofiel. Uit gesprekken met studenten bleek dat zij gekozen hebben voor de KdG-opleiding wegens de geografische ligging en de praktische gerichtheid. Velen verwachtten dat men heel creatief en visueel kon werken, en hadden het sterk technische karakter wat onderschat. Zij gaven nochtans toe dat zij daarvoor wel gewaarschuwd waren. De commissie meent dat de informatie op de eigen website van de opleiding hier ook kan op wijzen. Naar aanleiding van het Flexibiliseringsdecreet heeft de hogeschool, in samenwerking met de Associatie Antwerpen, nieuwe richtlijnen bepaald voor eerder verworven competenties/kwalificaties. Informatie en contactgegevens hierover zijn te vinden op de overkoepelende KdG-website. Een afwijkende toelating voor het volgen van de opleiding op basis van het Flexibiliseringsdecreet gebeurt door een onderzoekscommissie op basis van een portfolio, met de motivatie, werkervaringen en de gevolgde vorming van de betrokkene, en van een gesprek. De commissie kon gegevens met betrekking tot die procedure inzien.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om betere informatie te geven over het programma en de vereiste technische en wiskundige voorkennis. Tevens zou het niveau van de voorbereidende vakantiecursus best opgetrokken worden.
Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool| 99
Oordeel over Onderwerp 2: Programma : voldoende Op basis van de oordelen over: Facet 2.1: relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
voldoende
Facet 2.2: eisen professionele gerichtheid van het programma
goed
Facet 2.3: samenhang van het programma
voldoende
Facet 2.4: studieomvang
OK
Facet 2.5: studielast
voldoende
Facet 2.6: afstemming tussen vormgeving en inhoud
voldoende
Facet 2.7: beoordeling en toetsing
voldoende
Facet 2.8: masterproef
niet van toepassing
Facet 2.9: toelatingsvoorwaarden
goed
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
100 | Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool
Onderwerp 3 Facet 3.1
Inzet van het personeel
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: -
Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De procedures voor aanwerving, benoeming, bevordering en evaluatie, en de administratieve opvolging van het personeelsbeleid worden sterk gestuurd door de overkoepelende hogeschoolinstanties. De commissie kon alle documenten in dit verband inkijken. Die stevige inbedding levert volgens de commissie een belangrijke bijdrage tot een degelijk personeelsbeleid. Voor de bewaking van de organisatiewaarden en de ontwikkeling van het strategisch personeelsbeleid is op hogeschoolniveau een directeur hrm aangesteld. Departementen en opleidingen worden sterk ondersteund bij de ontwikkeling van een transparante taakbelasting, een systematisch personeelsbeleid, ontplooiings- en doorgroeikansen, vorming van leidinggevenden en ondersteuning van de onderwijsvernieuwing. De op hogeschoolniveau, in overleg met departementen en opleidingen, gedefinieerde organisatiewaarden worden sinds 2006 geoperationaliseerd in het personeelsbeleid. Bij de aanwerving voor deze opleiding zijn de vakdeskundigheid en werkveldervaring belangrijke criteria. Indien er geen didactische ervaring en/of vorming aanwezig is, wordt de nieuwe docent aangemoedigd om didactische opleidingen of seminaries te volgen bij ECHO, het Expertisecentrum Hoger Onderwijs, dat vanuit de AUHA onderwijsondersteuning aanbiedt. Nieuwe personeelsleden ontvangen bij aanwerving de folder ‘Van vacature tot werving’. Ze krijgen vanuit de hogeschooldiensten gedurende het eerste jaar van hun indiensttreding bovendien ondersteuning via een aantal bijeenkomsten, waarop zij geïnformeerd worden over het reilen en zeilen in de hogeschool. Die bijeenkomsten zijn ook bedoeld om informatie en ervaringen uit te wisselen met docenten van andere departementen en met de hogeschooldiensten. In het departement krijgen de nieuwkomers een aantal documenten mee: een vademecum van de Campus Hoboken en een boekje ‘Wie is wie?’ (met foto’s). Het opleidingshoofd voert met de nieuwe personeelsleden een intakegesprek, volgt enkele lessen en stimuleert de samenwerking en het contact met andere collega’s. Voorbeelden van de genoemde documenten werden de commissie ter hand gesteld. Voor de benoeming van personeelsleden zijn hogeschoolbreed criteria opgesteld die opgenomen zijn in een door de officiële personeelsgeleding goedgekeurd personeelsprotocol. De hogeschool houdt hierbij rekening met het decretaal maximum van 72 procent vastbenoemden. Bevorderingen gebeuren op basis van een bevorderingsdossier, dat op een objectieve manier de ervaring en deskundigheid van de betrokkene inventariseert op het vlak van onderwijsverstrekking, onderzoek/dienstverlening, organisatorische, administratieve, coördinerende en logistieke taken en motivatie. Volgens het zelfevaluatierapport heeft elke docent een jaarlijks functioneringsgesprek met zijn opleidingshoofd. Dit geldt tenminste voor docenten die verbonden zijn aan het departement IWT en hun hoofdopdracht hebben binnen Multimedia en communicatietechnologie. Docenten die hun hoofdopdracht hebben in de opleiding toegepaste informatica (departement Handelswetenschappen en Bedrijfskunde) volgen het regime van dat departement. Hiervoor is, volgens de commissie, overleg tussen de opleidingshoofden aangewezen. Bij een eerste aanstelling vindt een evaluatie plaats op departementaal vlak na drie jaar, nadien om de vijf jaar. Tijdens het functioneringsgesprek wordt geanonimiseerde feedback vanuit de WOPST-enquête verwerkt. De
Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool| 101
docent vult samen met het opleidingshoofd een Excel-werkblad in waarop verbeterpunten kunnen worden aangebracht. Bedoeling is dat de docent hierop individueel actie onderneemt. Tijdens het gesprek met de docenten bleek dat de vraag voor een functioneringsgesprek van de docent zelf moet komen, en dat dit in de praktijk niet systematisch gebeurt. De taakstelling gebeurt door het departementshoofd op advies van het instellingshoofd. Zij wordt weergegeven op een opdrachtfiche, die in onderling overleg wordt opgesteld. Die bevat zowel decretaal bepaalde (85 procent) en organisatieondersteunende taken (10 procent). Vijf procent is voorzien voor persoonlijke vorming. De opleiding probeert om eenzelfde docent verantwoordelijk te stellen voor één bepaald vakgebied. Dit bevordert specialisatie en leidt tot een efficiëntere taakstelling. Op basis van een SERV-enquête over de werkdruk werd vanaf het academiejaar 2006-2007 voor de hele hogeschool een nieuwe prestatieregeling uitgewerkt, aangevuld met een stappenplan met verbeteracties voor het departement IWT. Dit werd in 2007-2008 opgevolgd aan de hand van een enquête in verband met ‘werk en welbevinden’. Tijdens het gesprek met docenten werd duidelijk dat een werkdrukverlaging voor de algemene vakken geen evidentie is bij stijgende studentenaantallen. Digitale verwerking en verbetering van taken via de elektronische leeromgeving is ook geen optie om de werkdruk te verlagen. De studenten appreciëren de kwaliteit en de aanspreekbaarheid van de docenten. Ook de commissie ervoer dat de leden van het team met elkaar zijn begaan, en dat de medewerkers (zowel het onderwijzend als het administratief personeel) elkaar waarderen. De hogeschool gaat er prat op dat de missie die vervat zit in ‘Kansen doen groeien’, een gelijkekansenbeleid impliceert. De hogeschool heeft dit uitgeschreven in een actieplan Diversiteit. Om hieraan vorm te geven, heeft het departement volgens het zelfevaluatierapport de intentie om infosessies voor docenten te organiseren, in het kader van het bieden van kansen aan mensen met een functiebeperking. Via fotomateriaal en formulering van teksten in folders en op de website doet de opleiding inspanningen om vrouwen aan te trekken tot de technologische opleidingen. Op het moment van de visitatie telde de opleiding acht vrouwen in het personeelskorps op de 28. Binnen de groep van de leidinggevende en coördinerende functies van de hogeschool als geheel vermeldt het zelfevaluatierapport een sterke inhaalbeweging ten voordele van vrouwen. Het directiecomité bestaat uit één man en twee vrouwen. Het zelfevaluatierapport somt de verschillende organen en hun bevoegdheid op waar de docenten bij het beleid betrokken worden: de Academische Raad, het Hogeschoolonderhandelingscomité, het Departementaal Onderhandelingscomité, de Departementale Raad, de Stafraad en de Opleidingsraad. De Stafraad bestaat uit het opleidingshoofd en drie docenten uit de verschillende vakgroepen. De Stafraad vergadert wekelijks. In opvolging van een teambuildingdag zal de Stafraad afgeslankt worden, en zal meer aandacht besteed worden aan de vakwerkgroepen. Alle docenten maken deel uit van de Opleidingsraad Multimedia en communicatietechnologie. Die vergadert één keer per periode en aan het einde van het academiejaar (vijf keer per jaar). Hierin worden alle aspecten van het onderwijs besproken, en worden beslissingen genomen of voorbereid met betrekking tot het programma, de opleidingsdoelen, de aankoop van materiaal en verbeterprojecten. De commissie concludeert dat de voorwaarden voor het uitbouwen van een kwaliteitsvol personeelskader aanwezig zijn, voornamelijk op instellings- en departementsniveau. Deze moeten nog verder geëxpliciteerd worden op opleidingsniveau.
102 | Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
Tussen de opleidingshoofden is overleg wenselijk met betrekking tot het functioneren van docenten die behoren tot verschillende opleidingen, meer specifiek de opleiding toegepaste informatica, die volgens het organigram van de hogeschool deel uitmaakt van het departement Handelswetenschappen en Bedrijfskunde. De commissie brengt dit aandachtspunt in relatie tot een ander advies (zie 3.2 en 3.3) om te overwegen over de opleidingen en departementen heen gezamenlijke opleidingsonderdelen te organiseren. Functioneringsgesprekken zouden meer systematisch moeten plaatsvinden. De commissie adviseert dat de voorwaarden voor het uitbouwen van een kwaliteitsvol personeelskader nog verder geëxpliciteerd moeten worden op opleidingsniveau.
Facet 3.2
Eisen professionele gerichtheid
Beoordelingscriterium: -
De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een professioneel gerichte opleiding: het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door personeel dat een verbinding legt tussen de opleiding en de beroeps- of kunstpraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Om de vakdocent te stimuleren zich vakmatig of onderwijskundig bij te scholen, is binnen zijn opdracht 5 procent bestemd voor bijscholing, wat volgens de docenten ontoereikend blijkt te zijn. Dat docenten geëngageerd zijn voor levenslang leren, blijkt uit een lijst met gevolgde nascholingen per docent. Bijscholing wordt aangevraagd aan het opleidingshoofd en, indien mogelijk, toegestaan en betaald vanuit het opleidingsbudget. De opleiding bezorgde de commissie een overzicht van de docenten, met aanduiding van hun werkveldervaring en de organisatie waarin docenten tewerkgesteld waren of nog zijn. Hieruit blijkt dat de meeste docenten werkzaam zijn of waren in de beroepssector of er bijscholingen verzorg(d)en. De personeelsleden aangeworven na 2000 konden allemaal werkveldervaring aantonen. Een van de docenten in de gespreksgroep combineerde, met enthousiasme, voltijds lesgeven en deeltijds werk elders. Voor de competentieontwikkeling van leidinggevenden werd op hogeschoolniveau het FRIS-project (Faciliteren tot Resultaatgericht werken, Inspirerend leiderschap en Samenwerken) opgestart. Dit vormingsprogramma heeft als bedoeling de neuzen van alle beleidsmedewerkers in dezelfde richting te zetten en expertise te delen. De nieuwe MCT-opleiding is het gevolg van een vervangingsoperatie van de vroegere professionele bachelor elektronica-ICT. Daardoor kon zij rekenen op de kennis van de vroegere docenten. Zodoende werden eigen competenties gevaloriseerd. De commissie kon vernemen dat docenten uit het bestaande korps wel ervaren hebben dat bijscholing in webtechnologie noodzakelijk was. Zij apprecieert dan ook de aandacht die er is geweest voor de omscholing/bijscholing van het personeel bij de start van de nieuwe opleiding. Bijkomende expertise werd verkregen van docenten uit de opleiding audiovisuele technieken-fotografie van het eigen departement IWT, en van de opleiding toegepaste informatica van het departement Handelswetenschappen en Bedrijfskunde. Er werden tot hiertoe geen personeelsleden volledig overgeheveld van de genoemde professionele bacheloropleidingen; wel zijn er docenten die in de beide opleidingen lesgeven. Daardoor is er volgens de docenten een interessante kruisbestuiving, en wordt deskundigheid over verschillende technologieën in verband
Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool| 103
met multimedia samengebracht. Eén docent van de opleiding TI maakt ook deel uit van de Stafraad Multimedia en communicatietechnologie. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding beschikt over docenten die mee zijn met hun vak en onderwijskundig goed beslagen zijn. Onderwijskundige professionalisering wordt aangeboden door de hogeschoolcoördinator Onderwijs op basis van een behoeftebevraging. Jaarlijks vindt een hogeschoolcongres plaats met een onderwijskundig thema. Driemaal per jaar zijn er de departementale studiedagen. De invoering van de elektronische leeromgeving Blackboard heeft geleid tot vormingssessies en workshops die vaak op associatieniveau worden aangeboden, en waar het uitwisselen van good practices centraal staat. Voor het aanmaken van elektronisch leermateriaal volgens internationaal erkende standaarden zoals Scorm (Shareble Content Object Reference Model), werd een hogeschoolbrede werkgroep opgericht. De opleiding is lid van de Federatie voor Webontwikkelaars (Feweb) en via het departement ook van andere beroepsverenigingen. Een bijlage bij het zelfevaluatierapport bevat een overzicht van de gevolgde bijscholingen/navormingen gedurende het academiejaar 2007-2008. Elke docent volgde meerdere opleidingen. Ongeveer 5 procent van het opleidingsbudget wordt gespendeerd aan opleidingsmogelijkheden in het vakgebied. Deskundigheid en inbreng van buitenaf worden ook bevorderd, door het feit dat verscheidene docenten werkzaam zijn in andere opleidingen of in het bedrijfsleven. Tijdens het visitatiebezoek werd met de docenten een discussie gevoerd over de opportuniteit van het delen van opleidingsonderdelen tussen Multimedia en communicatietechnologie en Toegepaste informatica. De commissie vroeg daarvoor een overzicht van onderwijsactiviteiten op die vergelijkbaar zijn in beide opleidingen en die door een docent van één van beide opleidingen werd gegeven. Het ging om vier vakken. Tijdens dit gesprek ervoeren de commissieleden een enthousiast docentenkorps, dat veel werk heeft gestoken in het opstarten maar er zich van bewust was dat dit nu eenmaal eigen is/was aan het vakgebied. Een vakspecialisatie spreiden over twee opleidingen kan het werk iets effectiever maken, maar een volledige samenvoeging van de twee groepen studenten zagen ze niet zitten, omwille van de verschillende profilering en andere toepassingsgebieden. Ook werden een aantal organisatorische argumenten aangehaald. Hierin volgt de commissie de redenering van de docenten niet helemaal. Om inhoudelijke hiaten op te vangen, werd al bij de start een drietal nieuwe docenten aangeworven. Op basis van de verwachte uitstroom in de loop van de volgende jaren zullen nieuwe vakdocenten, bij voorkeur met werkveldervaring, worden aangetrokken. Zo werd in 2008-2009 een nieuwe docent voor het vak webdesign aangeworven, over wie de studenten al vol lof waren. Inbreng vanuit het bedrijfsleven gebeurt ad hoc naar aanleiding van projectwerk of contacten tijdens de stage. Systematisch gebeurt die inbreng in het vak trends in het tweede trajectjaar, dat volledig ingevuld wordt door gastdocenten uit het bedrijfsleven. Er zijn geen vaste gastdocenten, maar naargelang de actualiteit wordt een specialist uitgenodigd. Dit vak wordt ingevuld in nauw overleg met de stuurgroep. Onderwerpen die al aan bod kwamen, zijn: XNA en digitale en mobiele tv. De experts kwamen uit bedrijven zoals de Eurocam Mediagroep, Telemak, Microsoft en Telenet. Tijdens het gesprek met het werkveld werd ook een suggestie gedaan om niet alleen studenten maar ook docenten stage te laten lopen in een bedrijf. Dit geldt ook voor talendocenten en docenten wiskunde of theoretische basisvakken. De commissie meent dat de opleiding dit aanbod moet onderzoeken. Het zelfevaluatierapport is nogal vaag over de contacten met (internationale) vakgenoten. Meer duidelijkheid kreeg de commissie in de mondelinge toelichting tijdens het visitatiebezoek door de verantwoordelijken Internationalisering van het departement en hogeschool. In 2007 werden partners in het buitenland aangeschreven met de vraag om hun curriculum te bezorgen. Zij werden ook uitgenodigd voor een netwerkmeeting op de hogeschool zelf. Acht buitenlandse hogescholen gingen hierop in. Het is de bedoeling om in de nabije toekomst een intensive program (IP) te verzorgen in Antwerpen. Er is een idee voor een onderwerp, namelijk een operafestival onder de titel ‘Bringing the opera to the Youtube generation’, wellicht in samenwerking met de cultuurzender Exqi. Op het moment van de visitatie was de opleiding op zoek naar geschikte partners. De
104 | Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool
verwachting is dat een IP een sneeuwbaleffect zal hebben, zowel naar docenten- als naar studentenmobiliteit, zoals de ervaring is met een andere opleiding binnen de hogeschool (masteropleiding automotive engineering). De opleiding heeft ook bekeken waar ze minder sterk in is, en dat is 3D. Vandaar dat een samenwerking met de Hogeschool Utrecht is opgestart. Die behelst vooral overleg tussen docenten en wederzijdse bezoeken van studenten. Bedoeling is dat dit zal uitmonden in gemeenschappelijke projecten en het uitwisselen van docenten (als voorbeeld werd een regisseur filmtaal aangehaald.). Overleg met Wallonië is voor Multimedia en communicatietechnologie nog niet gebeurd, maar de cel Internationalisering heeft hiermee wel al ervaring op hogeschoolniveau (bijvoorbeeld een bidiplomering met Luik, samenwerking met Mons…). De commissie is ervan overtuigd dat de hogeschooldiensten en het departement een professioneel kader bieden voor het leggen van internationale contacten met vakgenoten, maar het is duidelijk dat de opleiding Multimedia en communicatietechnologie zelf hier nog een lange weg heeft te gaan.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
-
De opleiding moet de suggestie van het werkveld onderzoeken om docenten stage te laten lopen in een bedrijf. Indien dit organisatorisch niet mogelijk is, kan – nog meer dan nu het geval is – specifieke expertise uit het bedrijfsleven bij de opleiding betrokken worden. Er kan overwogen worden om de bijscholing “competentiegericht toetsen”, en andere onderwijskundige bijscholing te continueren en verder uit te diepen op opleidingsniveau. Stimulering van de onderwijsprofessionalisering in de opleiding zelf kan het effectief toepassen van nieuwe inzichten en vaardigheden in de opleiding ten goede komen. Tot slot is het internationale contact met vakgenoten een belangrijk aandachtspunt.
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: -
Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het visitatierapport (juni 2008) wordt melding gemaakt van 23 personeelsleden die werken in de opleiding Multimedia en communicatietechnologie. Het ging dan nog over twee bachelorjaren. Tijdens het visitatiebezoek telde de opleiding 28 personeelsleden voor drie bachelorjaren. Eén personeelslid heeft de graad van doctor. Acht personeelsleden van de 28 zijn van het vrouwelijk geslacht. Vijftien personeelsleden zijn vastbenoemd. Achttien personeelsleden werken voltijds. Dit wil niet zeggen dat zij voltijds in de opleiding Multimedia en communicatietechnologie actief zijn. Zij hebben meestal nog opdrachten in andere opleidingen. Er bestaat geen expliciet systeem van gastdocenten maar wel van voordrachtgevers uit de bedrijfswereld, die volgens de studenten een meerwaarde betekenen voor de actualisering van de opleiding. De student-docentratio verschilt naargelang het om theorie- of praktijkuren gaat, en naargelang het trajectjaar. De commissie kreeg geactualiseerd cijfermateriaal voor 2008-2009. Het totale studentenaantal voor de drie bachelorjaren bedroeg 249 studenten. In het eerste traject zitten voor de theoretische vakken groepen van 100
Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool| 105
studenten samen per docent. Voor labogroepen is de ratio 20, maximaal 25 studenten per docent. Voor het vak technologie beoogt de opleiding in 2009-2010 groepen op te splitsen tot maximaal 20 studenten. In het tweede jaar zitten de studenten bij de theoriegebonden onderwijsactiviteiten samen met ongeveer 65 studenten per docent. Voor labo’s blijft de ratio ongewijzigd. In het derde traject zitten de studenten voor de theoriegebonden onderwijsactiviteiten samen met ongeveer 50 studenten per docent. Voor de algemene labo’s blijft de ratio ongewijzigd, maar voor de keuzepakketten wordt de ratio bepaald door het aantal studenten per specialisatiegroep. Indien de groep te groot wordt (meer dan 25 studenten), kan per jaar beslist worden om de groepen verder op te splitsen. Uit gesprekken met docenten tijdens opleidingsraden is gebleken dat de ratio voor theorielessen in het eerste traject te hoog ligt. Dit zal in de toekomst worden vermeden door softwaregebonden labogroepen samen te zetten en theorie in de labo’s te integreren waar dat mogelijk is. De leeftijdsstructuur vertoont een gelijkmatige verdeling. Meer dan de helft van het personeel zit in de categorie 30 tot 49 jaar. De volgende vijf à tien jaar zullen een kleine tiental personeelsleden uitstromen. Het ATP-kader wordt gedeeld door alle opleidingen van het departement IWT en bestaat uit twaalf personeelsleden. Zij staan in voor de Cursusdienst, de administratie van inschrijvingen, examen- en lesroosters, lokalenverdeling, ICT-voorzieningen, ondersteuning van onderzoek in het departement, secretariaat van het departementshoofd, catering en boekhouding. De coördinatie van die verschillende diensten wordt waargenomen door een adjunct-departementshoofd Administratie. De invoering van de flexibilisering en later het leerkrediet doet de werkdruk op het secretariaat toenemen, maar anderzijds verbeteren de informaticavoorzieningen. Hiervoor is voldoende bijscholing voorzien. Het beheer van de locatie in Lint vraagt ook bijkomend werk. Voorlopig blijft dit beheersbaar doordat docenten met bijkomende onderwijsondersteunende taken worden ingeschakeld. De commissie heeft tijdens het bezoek ondervonden dat de administratieve medewerkers puik werk verrichten, maar wijst – net zoals voor het onderwijzend personeel – op het gevaar van een blijvende verhoogde werkdruk. Het zelfevaluatierapport haalt de gebrekkige overheidsfinanciering aan als belemmering om een gedegen personeelsbeleid te voeren. Dit werd bevestigd tijdens het gesprek met de algemene directie. Het gesloten enveloppesysteem houdt vrijwel geen rekening met de stijging van de loonkosten.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De werkdruk is een blijvend aandachtspunt. Werkdrukverlaging kan immers een belangrijke bijdrage leveren aan de verhoging van de kwaliteit van het onderwijs. Vanuit het oogpunt van de efficiëntieverbetering en de werkdrukverlaging kan ook hier het door de commissie elders al aangehaalde advies (3.1 en 3.3) om gezamenlijke opleidingsonderdelen over opleidingen heen in te richten, onderzocht worden.
106 | Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool
Oordeel over onderwerp 3: Inzet van het personeel : voldoende Op basis van de oordelen over: Facet 3.1: kwaliteit personeel
voldoende
Facet 3.2: eisen professionele gerichtheid
voldoende
Facet 3.3: kwantiteit personeel
voldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool| 107
Onderwerp 4 Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: -
De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De hogeschool was er zich bij het opstarten van de MCT-opleiding van bewust dat het om een erg dure opleiding ging. De algemene directie legde de commissie uit dat, ondanks de gebrekkige overheidsfinanciering, de hogeschool toch 1 miljoen euro heeft vrijgemaakt buiten de normale allocatie. De opportuniteit dat tegen gunstige voorwaarden een beroep kon gedaan worden op lokalen (en apparatuur) bij de Eurocam Mediagroep in Lint, kon de hogeschool niet onbenut laten. De commissie erkent de voordelen van die samenwerking, maar wijst toch op het gevaar van een te sterke afhankelijkheidsrelatie. De opleiding zelf beweert zich hiervan bewust te zijn en nu al voldoende eigen faciliteiten in huis te hebben (labo’s en leslokalen op de campus in Hoboken), of de mogelijkheid te hebben om die in de toekomst uit te bouwen (voorzieningen van de opleiding audiovisuele techniekenfotografie, een mogelijke uitbreiding van het aantal labo’s wanneer de integratie plaatsvindt van de masteropleidingen in de Universiteit Antwerpen). De commissie bracht een bezoek aan de lokalen die de opleiding huurt bij de Eurocam Mediagroep in Lint. De opleiding maakt er gebruik van een aantal labo’s audio-video, een inleesruimte, een werkruimte voor studenten en één voor personeel en een auditorium, en kan er beschikken over een met de modernste apparatuur ingerichte studio (een investering van 3 miljoen euro). Er is een uitleendienst voor camerabenodigdheden (vier camera’s, licht, statieven...). Momenteel voldoen die faciliteiten nog, maar het valt te voorzien dat die in de toekomst zullen moeten uitgebreid worden. Studenten kunnen in het kader van hun stage soms mee op captatie in binnen- en buitenland. Zij komen er in dit bedrijf ook in contact met de nieuwste toepassingstechnologieën en nieuwe te ontginnen domeinen, zoals het draadloos afstandsdoorzenden van beelden (Eurolinx). Volgens de plaatselijke medewerkers spreekt de mogelijkheid om met dure apparatuur om te gaan, ook het verantwoordelijkheidsgevoel van de studenten aan. De opleiding is tevreden dat zij gebruik kan maken van deze apparatuur, aangezien zij onmogelijk alle dure appartuur zelf ter beschikking kan stellen maar de studenten, maar hen zo wel de mogelijkheid kan geven om deze appartuur te leren kennen. De studenten genieten er van een grote gastvrijheid, en kunnen met een toegangspasje dag en nacht in de lokalen komen werken. De verplaatsing van Hoboken naar Lint wordt niet als hinderlijk ervaren. Zij weegt niet op tegen de (bedrijfs)ervaring die de studenten er kunnen opdoen. Bij het opstellen van het lesrooster wordt trouwens zo goed als mogelijk rekening gehouden met de uren van het openbaar vervoer. Velen doen de verplaatsing echter met de fiets of via carpooling. Op de campus Hoboken bezocht de commissie het labo netwerken, waar onder andere ook een voorbereiding op de CISCO-certificaten kan gevolgd worden, het labo virtuele producties, waar de commissie een demo kreeg van enkele realisaties van studenten aan de hand van het 3D modelling-pakket Cinema 4D, en het labo technologie (elektriciteit), met focus op audioschakelingen. Het is een eerder klassiek labo, sterk ingezet in het eerste traject. Verder bezocht de commissie een aantal leslokalen en auditoria. Zij zijn alle voorzien van didactisch materiaal, zoals overheadprojectoren en schermen. Stelselmatig worden ook vaste data viewers geïnstalleerd. De cafetaria/ontmoetingsruimte is ruim en verzorgd. Daar worden ook warme maaltijden aan democratische prijzen aangeboden. Er zijn voldoende kopieer- en printvoorzieningen, zowel voor het personeel als de studenten.
108 | Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool
De campus is mooi verzorgd, en is tamelijk rustig en in het groen gelegen aan de Zuidrand van Antwerpen. Openbaar vervoer is in de nabijheid. Parkeergelegenheid (fietsen, auto’s) is er voldoende op de campus of in de omliggende straten. Voor mensen met fysieke beperkingen zijn speciale parkings voorzien. In drie van de vier gebouwen is ook een lift voorzien. Het departement beschikt over een ruime bibliotheek met veel werkruimte voor individueel en groepswerk. De collectie is aangepast aan de noden van een profesionele bachelor Multimedia en communicatietechnologie. Voor 3D kunnen nog bijkomende inspanningen gebeuren. De eigen catalogus maakt deel uit van Anet, het netwerk van Antwerpse wetenschappelijke bibliotheken. Er is een ruime collectie elektronische bronnen (e-books en etijdschriften). Momenteel wordt de mogelijkheid van een off-campus toegang voor de studenten onderzocht. De commissie kon een recent gebruikersonderzoek van de bibliotheken van de Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen inzien. Voor de bibliotheek van IWT in Hoboken werd door gebruikers nog meer werkruimte gevraagd. Het beleid ziet die noodzaak in, en bracht met een aantal verantwoordelijken een bezoek aan enkele moderne openstudielandschappen in het Verenigd Koninkrijk. Het uitbouwen van dergelijke voorzieningen is een van de departementale prioriteiten voor de volgende jaren, afhankelijk van de beschikbaarheid van financiële middelen en het vrijkomen van lokalen. De financiële ademruimte is echter beperkt. Elke opleiding beschikt over een eigen opleidingsbudget, waardoor zij enige vrijheid heeft bij de aankoop of uitbreiding van materiaal. Op de campus Hoboken ligt een netwerk met UTP-bekabeling. Er bevinden zich een vierhonderdtal pc’s, alle met internetverbinding. De studenten van Multimedia en communicatietechnologie worden verwacht een eigen laptop te bezitten. Maar het gebruik ervan wordt in theoretische lessen om didactische redenen eerder afgeremd. Voor die persoonlijke laptops worden de nodige specificaties opgegeven. De commissie meent dat de opleiding zou moeten overwegen over te gaan tot een groepsaankoop van één of een beperkt aantal modellen. Hierover zijn al gesprekken gevoerd, maar tot op heden zonder resultaat. In het ICT-reglement is bepaald dat studenten enkel van professionele licenties mogen gebruikmaken. De commissie meent dat een vermelding in het ICT-reglement wellicht niet zwaar genoeg weegt om op dit vlak een gedragswijziging op te leveren, zeker indien er geen effectieve controle gebeurt, bijvoorbeeld bij gelegenheid van activiteiten in labo’s of tijdens examens. De MCT-opleiding is ook voor studenten een nogal dure aangelegenheid. Zij worden verondersteld software zoals Final Cut (600 euro voor een lightversie) of de Adobe-suite aan te kopen. De hogeschool had enige tijd een aanbod van software via SignPost, maar die formule is stopgezet. De opleiding beschikt over een eigen webserver, waardoor thuiswerk mogelijk wordt. Dit is interessant, zowel voor het personeel als voor de studenten, bijvoorbeeld in het kader van projectwerk of voor de stage/het afstudeerproject. De ICT-ondersteuning en het financiële, administratieve en technische beheer van hard- en software wordt centraal gestuurd vanuit de hogeschool, met een service level agreement tussen de hogeschool en de departementen. Deze SLA is al enkele jaren oud en aan herziening onderhevig. Hiervoor moeten eerst een aantal metingen gebeuren. Omdat de behoeften verschillen, beschikt elk departement over een eigen helpdesk. De officiële website (gekoppeld aan een klein CMS) van de hogeschool wordt gehost door de diensten van de Universiteit Antwerpen. Momenteel doet de hogeschool onderzoek naar een ruimer enterprise managementsysteem. De opleiding Multimedia en communicatietechnologie beschikt ook over een eigen website, die niet beheerd wordt door de ICT-dienst van de hogeschool. De commissie is de mening toegedaan dat de kwaliteit van die website sterk kan worden verbeterd. De elektronische leeromgeving wordt ondersteund door het Blackboard Learning and Community Portal System. Het wordt niet alleen gebruikt als elektronische cursusruimte met interactieve mogelijkheden (zoals discussiefora), maar ook als portaal voor het communiceren van informatie en als elektronische valven. Hiervoor worden in associatieverband trainingen en workshops georganiseerd. Studenten merken op dat niet alle docenten Blackboard even functioneel en doorzichtig gebruiken. Omwille van het stroeve karakter hebben studenten een eigen informeel forum buiten Blackboard opgezet.
Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool| 109
De centrale interne dienst Preventie en bescherming op het werk van de KdG is belast met het opvolgen van de veiligheidsproblematiek op het departement IWT (zoals op de andere departementen). De preventieadviseur van het departement IWT is tevens hogeschoolcoördinator Veiligheid. De commissie kon een aantal verslagen van die dienst inkijken en stelde een professionele aanpak vast. Een interessante publicatie is de ‘Welzijnsbrochure’ (september 2007) ter bevordering van de veiligheid op het departement IWT.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De samenwerking met de Eurocam Mediagroep heeft een aantal infrastructurele en dus ook financiële voordelen, maar er moet gewaakt worden over voldoende autonomie voor de hogeschool. De hogeschool moet beschikken over een plan B voor het geval de samenwerking om een of andere reden zou wegvallen, bijvoorbeeld door het activeren van een intensieve samenwerking met andere bedrijven. Dit kan de beperkingen via de financiering door de overheid gedeeltelijk wegwerken. Er moet onderzocht worden hoe de elektronische leeromgeving efficiënter kan ingezet worden, zowel in functie van betere communicatie als in functie van een interactieve didactiek. De commissie adviseert opnieuw de mogelijkheid te onderzoeken om voor studenten hard- en software aan interessante voorwaarden aan te bieden. Het beleid rond het gebruik van legale software moet verdergaan dan de ondertekening van een principeverklaring. Sensibilisatie en controle (bijvoorbeeld bij het afleggen van toetsen/examens) kunnen nog geïntensifieerd worden.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: -
De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang.
-
De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie kon vaststellen dat de hogeschool een goed doordacht systeem van studiebegeleiding heeft. Op hogeschoolvlak ontwikkelt de dienst Studentenzaken de algemene visie en biedt ze ondersteuning aan de departementen en opleidingen. De visietekst haalt enkele krachtlijnen aan (preventie van studieproblemen, voorkomen van uitstelgedrag als gevolg van de flexibilisering, vakgeïntegreerde studiebegeleiding en leertrajectbegeleiding), en schetst een profiel en taakstelling van de leertrajectbegeleider en studentencoördinatie. Met dit laatste wordt aangeduid dat de studentenbegeleiding op departementaal niveau teamwerk is van de studentencoördinator(en), de academische directie en de docenten. Op departementaal niveau ontmoette de commissie een jong en gemotiveerd team van studiebegeleiders. De pensionering van een vroegere medewerker leverde geen problemen op, doordat de nieuwe studentencoördinator een tijdje dubbel liep. De studentencoördinatie omvat studieloopbaancoördinatie, studentenbegeleiding, Ombudsdienst en pastorale werking.
110 | Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool
De instroombegeleiding omvat naast informatie over de opleiding (via website, opendeurdagen, SID-in’s en infobrochures) een intaketest en vakantie-/introductiecursussen (wiskunde, laptopgebruik, technologie). Om vrouwelijke studenten aan te trekken in het eerste trajectjaar, staan op de folder Multimedia en communicatietechnologie twee meisjes en één jongen afgebeeld. Dit lijkt wel effect te hebben, gezien de opleiding vaststelt dat het aantal ingeschreven vrouwelijke studenten lichtjes stijgt. Voor de studiekeuze en leerstijlen heeft de hogeschool in het verleden een aantal testen gehanteerd (VaSEV, Lassi). De dienst Studentenzaken ondervond echter dat het probleem vooral lag in de opvolging, waarvoor geen energie of tijd meer werd vrijgemaakt. Momenteel onderzoekt men of de Lemo-vragenlijst (Leerstijlen en Motivatie), die ontwikkeld werd aan de Universiteit Antwerpen, een bruikbaar alternatief is, waarmee ook conclusies kunnen getrokken worden op didactisch vlak. Specifiek voor Multimedia en communicatietechnologie zou dit kunnen bevestigen of de veelheid aan werkvormen tegemoetkomt aan de verscheidenheid van leerstijlen. De informatie over de keuzeopties in het derde jaar wordt gegeven aan het einde van het tweede jaar. Die manier van werken wordt nu geëvalueerd. De commissie heeft de indruk dat de informatie evenwichter en grondiger kan naar de verschillende opties. Ook de motivatie om een bepaalde optie te kiezen, moet aan bod kunnen komen. Zeker is de korte voorstelling van de opties bij de instroom niet voldoende en komt zij te vroeg. Voor studenten die een bijzonder statuut aanvragen (bijvoorbeeld studenten met een functiebeperking), werden op hogeschoolvlak eenvormige richtlijnen en procedures uitgewerkt, die in een draaiboek zijn opgenomen. In het departement IWT draagt het adjunct-departementshoofd de verantwoordelijkheid voor het nemen van beslissingen en maatregelen op dit vlak, om een gelijke behandeling te waarborgen. Binnen Multimedia en communicatietechnologie spitst de aandacht voor de leertrajectbegeleiding zich voorlopig toe op het eerste trajectjaar, vanuit de filosofie dat men in het eerste jaar vooral sturend moet werken. Nadien kan men vertrouwen op de zelfsturing van de student. Toch was de commissie verheugd te vernemen dat de trajectbegeleiding in de nabije toekomst wordt uitgebreid naar het tweede en eventueel het derde trajectjaar. Het is de bedoeling om studenten die niet slagen na de eerste zittijd, zo snel mogelijk op te volgen. Bissen wordt toegelaten, trissen in principe niet. Hoewel het zelfevaluatierapport vermeldt dat studenten een willekeurig aantal studiepunten kunnen opnemen, vernam de commissie tijdens de gesprekken dat de opleiding probeert te bewaken dat niet te veel studiepunten worden opgenomen (66 is maximaal toegelaten). De leertrajectbegeleiding zou zich vanaf 2009-2010 bijkomend gaan richten op begeleiding van de studenten met een PDT. Naar de commissie van de studenten vernam, beantwoordt dit zeker aan een nood. Ook de informatie over en motivatie voor de trajectbegeleiding zelf zou binnen de opleiding nog beter kunnen aangepakt worden. Het zelfevaluatierapport vermeldt dat de studenten hun traject kunnen opvolgen aan de hand van een digitale portfolio. Tijdens het bezoek bleek dat het digitaal portfolio nog niet algemeen gehanteerd wordt. Met name wil de opleiding de trajectbegeleiding via het portfoio ook gaan koppelen aan opleidingsonderdelen in het tweede en derde jaar. De opleiding volgt de strategie van de hogeschool om de voordelen van de flexibilisering uit te buiten en de nadelen te vermijden. Zo kan, indien zinvol, het studiecontract nog binnen eenzelfde trajectjaar aangepast worden, binnen de decretale limieten. De studentencoördinatie stuurt studenten bij grotere problemen door naar ofwel de ombudspersoon (in geval van juridische of organisatorische problemen) ofwel Stuvo-KdG. Stuvo is een vzw op hogeschoolniveau die instaat voor studentenvoorzieningen (studiefinanciering, voorzieningen die te maken met bijvoorbeeld functiebeperkingen of leerstoornissen…). Informatie over haar dienstverlening is beschikbaar op het kantoor van de studentenbegeleiding. Stuvo richt onder andere vormingssessies in rond stressbestendigheid, sociale weerbaarheid en faalangst. Voor psychosociale begeleiding is de studentencoördinator gebonden aan een deontologische code. In het geval van ernstige problemen stuurt hij/zij de studenten door naar Psynet, een professioneel netwerk dat instaat voor de psychologische en sociale begeleiding van studenten aan de Universiteit en de Hogescholen Antwerpen.
Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool| 111
De documentering van de studentenbegeleiding gebeurt tot hiertoe niet of slechts minimaal. Ook de registratie en de opvolging van drop-out is voor verbetering vatbaar. De commissie meent dat daaruit nuttige conclusies kunnen getrokken worden voor de instroom en het programma. Ondanks de minder goede registratie hebben de departementale studiebegeleiders de indruk dat MCT-studenten gemakkelijker de weg vinden naar de studiebegeleiding dan studenten van andere opleidingen binnen het departement, waar het fenomeen van de ‘spookstudenten’ duidelijker aanwezig is. Dit heeft wellicht ook te maken met de laagdrempelige toegang tot docenten. De departementale coördinator Internationalisering bespreekt met kandidaat-studenten de motivatie voor een internationaal project en helpt bij de administratie van een beursaanvraag, van contacten met buitenlandse instellingen en bij de organisatie van het verblijf. Tot hiertoe is de interesse voor uitwisseling nog beperkt.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
De commissie adviseert om de informatie over de trajectbegeleiding beter te verzorgen en deze uit te bouwen in het tweede en derde trajectjaar. Een nieuwe PDCA-cyclus voor de trajectbegeleiding zou hierbij kunnen helpen. De samenwerking binnen het begeleidingsteam kan verbeterd worden door een beleidsmatige ondersteuning. Het is wenselijk om de studiebegeleiding beter te registreren en te documenteren.
Oordeel over Onderwerp 4: Voorzieningen: voldoende Op basis van de oordelen over: Facet 4.1: materiële voorzieningen
voldoende
Facet 4.2: studiebegeleiding
voldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
112 | Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool
Onderwerp 5 Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: -
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mee aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Omwille van het belang van kwaliteit voor het voortbestaan van de hogeschool en haar departementen/opleidingen behoort het kwaliteitszorgbeleid tot de bevoegdheid van het departementshoofd IWT. Twee kwaliteitscoördinatoren (elk met een opdracht van 15 procent) voeren de dagelijkse werking uit. Per opleiding is een kwaliteitsanker (5 procent) vrijgesteld. Samen vormen ze de stuurgroep Integrale Kwaliteitszorg van het departement. De commissie kon een aantal vergaderverslagen van het jaar voorafgaand aan haar bezoek inkijken, en stelde vast dat de tweemaandelijkse vergaderingen minstens de volgende agendapunten hebben: het opvolgen van het vorige verslag, de stand van zaken van de zelfevaluatierapport’s, bespreking van verbeterprojecten en het procedurehandboek. De taak van het kwaliteitsanker bestaat erin contact te hebben met de departementale kwaliteitszorgwerking, mee te werken aan het zelfevaluatierapport, verbeterprojecten binnen de opleiding opvolgen en collega’s motiveren voor kwaliteitszorg. De opleiding is er zich van bewust dat een opdrachtvolume van slechts 5 procent (wegens een te krap personeelsbestand) te weinig is voor een goede opvolging van al die taken. De KdG-Hogeschool heeft enkele jaren geleden haar kwaliteitszorgbeleid grondig gereorganiseerd. Streefdoel was ‘een continue verbetering aan de hand van een eenvoudig systeem’. Het PDCA-systeem waar het departement IWT vroeger al ervaring mee had, werd over de hele hogeschool ingevoerd en geïntensifieerd als eerstelijnskwaliteitszorgsysteem. Voor de tweedelijnskwaliteitszorg en de strategische verankering van het kwaliteitszorgbeleid werd de methodiek van de balanced scorecard in de organisatie ingevoerd. Om de PDCA-werkwijze te faciliteren, werd hogeschoolbreed een standaardformulier ingevoerd. Het bevat de fasen ‘plan’ (aanleiding van het project, doelstellingen, analyse), ‘do’ (wat, wie, wanneer), ‘check’ (meting zelfevaluatie) en ‘act’ (opvolging en verankering). Voor de hanteerbaarheid werd in een tweede fase een lightversie ontworpen. De opleiding geeft toe dat de invulling van de doelstellingen en de analyse volgens het Smart-principe nog niet steeds willen lukken. De commissie heeft begrip voor de cultuuromslag die noodzakelijkerwijs enige inlooptijd vraagt. Gegevensverzameling gebeurt aan de hand van metingen en bevragingen. Voor de ondersteuning van het metingenbeleid en de enquêtering wordt een beroep gedaan op een enquêteringsinstrument dat ter beschikking is binnen de toetsomgeving van de in de hogeschool al bekende elektronische leeromgeving Blackboard. De metingen en bevragingen gebeuren driejaarlijks: Studententevredenheid: hogeschoolbreed, Personeelstevredenheid: hogeschoolbreed, Waardering Onderwijsprocessen (WOPST): periodieke bevraging van onderwijsprocessen door studenten. Om de overvloed aan metingen te beperken en omwille van efficiëntie, is een aantal metingen, waaronder de studietijdmetingen, omgezet in een aantal vragen binnen de WOPST-enquête. Een WOPST-enquête wordt
Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool| 113
steeds gevolgd door een focusgroep, waarin de resultaten kunnen worden geduid door studenten. Andere bevragingen worden gevolgd door resonantiegroepen van betrokkenen (personeel, werkveld, alumni). De commissie vindt dit een interessante manier van werken, maar wijst toch op het belang van de representativiteit en kritische zin van de deelnemers. De focusgroepen moeten ook het ritme van de WOPST-enquêtes volgen om relevante informatie op te leveren. De commissie kreeg inzage in de volgende documenten: Het kwaliteitsboek: een verzorgde en motiverende brochure voor personeel en studenten met betrekking tot het kwaliteitszorgbeleid van de hogeschool; Het kwaliteitsverslag 2007-2008, met aanbevelingen voor 2008-2009 van het departement IWT. Om een overzicht te houden over de procedures die van kracht zijn binnen het departement IWT, zijn de procedurehandboeken een handig instrument. Zij bevatten een beschrijving van de manier waarop procedures tot stand komen, en bevatten de beschrijving van de procedures. Er is een afzonderlijke map voor onderwijsgerelateerde processen, waarin een veertigtal procedures (bijvoorbeeld het invullen van examenpunten, noodexamens, cursus drukken…) is opgenomen, en een andere voor het secretariaat met tal van praktische afspraken (ontvangen aangetekende zending, lichtkrant, leveringen…). De balanced scorecard dient tot op heden om de opvolging van de globale strategie van de hogeschool in de praktijk te brengen. Ze biedt een structuur aan waarin de verbeterprojecten passen. Hiervoor werd een aantal projecten op hogeschoolniveau uitgekozen die gedurende één jaar moeten afgewerkt zijn. Voorbeelden van dergelijke projecten zijn: ‘Professionalisering van werving en selectie’, ‘Informatiemanagement-systeemanalyse’ (onderzoek naar een hogeschoolbreed CMS, ook wel ‘Ariadne’ genaamd), ‘Nazca: profielomschrijvingen’ (opstellen van competentieprofielen op basis van workshops) en ‘Infra’: infrastructuur voor de toekomst’. De commissie vroeg zich af of de BSC en PDCA volstaan om een integraal kwaliteitszorgsysteem uit te werken, een ambitie die het vroegere Proza-systeem duidelijk koesterde. Uit de antwoorden bleek dat de BSC de opleiding heeft gedwongen om duidelijke keuzes te maken, en te onderscheiden wat belangrijk is en wat niet. Kwaliteitszorg moet gekoppeld zijn aan strategie en beleid. De hele hogeschool werkt op deze manier gestroomlijnd aan dezelfde dingen. Als onderdeel van de verbinding tussen de hogeschool, het departement en de opleiding is de BSC belangrijk. De invoering ervan duurt wel langer dan verwacht, en het systeem is nog niet uitgewerkt op opleidingsniveau. De doelen zijn op nog geen enkel niveau uitgewerkt, tenzij op hogeschoolniveau. In een latere fase worden ook projecten vanuit de opleidingen verwacht, die aansluiten bij de globale projecten. Voorlopig is de PDCA-aanpak voor de opleiding Multimedia en communicatietechnologie van belang.
Aanbevelingen ter verbetering: -
Bij het hanteren van PDCA moet worden gestreefd naar Smart-doelstellingen. Het kwaliteitszorgsysteem moet verder worden uitgebouwd, onder andere door PDCA ook op het vlak van administratie toe te passen, en door een sterkere opvolging van de lopende processen. De BSC en de PDCA-methodiek doortrekken tot het opleidingsniveau is een belangrijke opdracht naar de toekomst. Op hogeschoolniveau moet worden gezocht naar middelen voor een sterkere ondersteuning van de opleidingsgebonden kwaliteitszorg, omdat de huidige 5 procent voor de kwaliteitsankers duidelijk niet voldoet.
114 | Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: -
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen tot de realisatie van de streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Om het PDCA-systeem overzichtelijk te maken en medewerkers te motiveren, wordt binnen IWT gewerkt met een postersysteem voor de verbeterprojecten. De commissie kon een aantal lopende posters bekijken in de docentenkamer. Zij geven een stand van zaken weer van het verbeterproject, met aanduiding van de verantwoordelijke, de al genomen en nog te nemen stappen, de redenen van vertraging enzovoort. Het uiteindelijke doel is dat de posters, samen met de opleidings- en projectverslagen, de resultaten van metingen en de PDCA’s, een zicht geven op de kwaliteitswerking binnen het departement/de opleiding. De commissie vroeg zich af die metadoelstellingen wel worden gehaald. Uit de verslagen van de werkgroep IKZ blijkt immers dat de PDCA-posters niet altijd tijdig geüpdatet worden. In posters staan ook heel wat ‘do’s’. De kwaliteitsverantwoordelijken gaven toe dat het kwaliteitsanker er door tijdsdruk niet steeds in slaagt om de posters actueel te houden. De kwaliteitszorgcoördinatoren houden via de maandelijkse rapportering op de stuurgroep Integrale Kwaliteitszorg de opvolging in het oog. Het voorkomen van vele ‘do’s’ heeft te maken met het feit dat een aantal PDCA’s pas het jaar voor de visitatie is gestart. De commissie kreeg gaandeweg het gevoel dat het PDCA-systeem aanslaat in het departement IWT. De eigen verklaring van de kwaliteitszorgcoördinatoren was dat in IWT projectmatig en proceduraal werken een gewoonte is. Zij zagen ook een voordeel in het verminderen van de planlast door het zoeken van een evenwicht tussen bureaucratie en motivatie. De commissie vernam verder dat er een onderzoek loopt om de PDCA-formulieren te automatiseren. Dit onderzoek is een onderdeel van het BSC-project ‘Ariadne’. Verbeterprojecten vinden ook hun oorsprong in focus- of resonansgesprekken. Een focusgesprek volgt steeds op een WOPST-enquête van een modeldeeltraject, en wordt geleid door iemand van buiten de opleiding. De procedure is zodanig, dat de stem van de studenten doorweegt. Het feit dat anonimiteit wordt gegarandeerd, heeft als gevolg dat studenten vrijelijk spreken. De commissie heeft veel waardering voor het hanteren van de focusgesprekken, maar wijst erop dat moet nagegaan worden of de vier studenten werkelijk voor de groep betrokken studenten spreken. De opleiding heeft de ervaring dat focusgesprekken meer informatie geven dan antwoorden op vragen. Eigenlijk vult een kwalitatieve aanpak op die manier een kwantitatieve aanpak aan. De begeleider en de secretaris bespreken met het opleidingshoofd vertrouwelijk het verslag van de focusgroepen. Uit de geanonimiseerde bevindingen formuleert een analyseteam, bestaande uit het opleidingshoofd en docenten, verbeterprojecten. De verbeterprojecten die naar aanleiding van een WOPST opgestart zijn, worden in postervorm opgehangen op een voor de studenten toegankelijke plaats, zodat zij kennis kunnen nemen van de resultaten ervan. In het verleden stelde de stuurgroep Integrale Kwaliteitszorg op basis van de zelfevaluatierapporten streefdoelen op die gelden voor het hele departement. Voor de opleiding Multimedia en communicatietechnologie werden bijkomende streefdoelen gebaseerd op de opmerkingen die naar voren kwamen bij de bespreking van het rapport van de Toets Nieuwe Opleidingen (NVAO). Het zelfevaluatierapport vermeldt de verschillende streefdoelen en de mate van realisatie. De meeste streefdoelen waren op het moment van de opstelling van het zelfevaluatierapport gerealiseerd. Enkele streefdoelen werden niet als prioritair aangeduid (verbetering van het terugkoppelen van de
Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool| 115
laboverslagen, opstellen van opleidingsgebonden procedures en het optimaliseren van het personeelsbeleid), omdat ze niet opportuun leken of niet tot de bevoegdheid van de opleiding behoorden. Het opleidingsbeleid omvat de opleidingsspecifieke streefdoelen naar de toekomst, ingepast in de departementale streefdoelen, die op hun beurt aansluiten bij de hogeschoolbrede streefdoelen. De opleidingsspecifieke streefdoelen staan eveneens opgelijst in het zelfevaluatierapport. De invulling gebeurde volgens de richtlijnen van de balanced scorecard. Daarnaast bevat het zelfevaluatierapport een tabel met de respectievelijke verbeterprojecten bij de streefdoelen. De commissie kon vaststellen dat alle verbeterprojecten ondertussen aangepakt of gerealiseerd zijn.
Aanbevelingen ter verbetering: -
-
Zoals eerder aangehaald, dient het PDCA-principe nog sterker te worden uitgebouwd, met voldoende opvolging via de publieke posters. Deze posters moeten motiverend werken voor het personeel en feedback geven aan de studenten. Via coaching kan worden bewerkstelligd dat de studentenvertegenwoordigers in de focusgroepen ook daadwerkelijk de hele studentenpopulatie vertegenwoordigen.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: -
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemende beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Het zelfevaluatierapport vermeldt de structuur van de diensten die belast zijn met de kwaliteitszorg. Op hogeschoolvlak is de dienst Integrale Kwaliteitszorg ondergebracht bij de directie Strategisch Beleid. De werking wordt verzekerd door een hogeschoolcoördinator en een opdrachthouder Metingen. Per departement zijn er één of meerdere departementale kwaliteitszorgcoördinatoren, die samen met de hogeschoolcoördinator het kwaliteitszorgbeleid vormgeven. Op het departement IWT beschikt elke opleiding over een kwaliteitszorganker. Voor Multimedia en communicatietechnologie komt dit overeen met een taakbelasting van 5 procent; volgens de opleiding en de commissie is dat te weinig voor een goede opvolging. Op hogeschool- en departementaal vlak vormen de jaarlijkse kwaliteitsverslagen en -plannen de basis voor de werking. Kwaliteitszorgverslagen en -plannen worden goedgekeurd door het College van Bestuur of het departementsbestuur, en voorgelegd aan de Academische Raad, de Studentenraad en de opleidingsvergaderingen. Bovendien beschikt Multimedia en communicatietechnologie als enige opleiding binnen het departement IWT over aparte studenten(raad)vergaderingen. De verslagen van de vergaderingen zijn intern voor de leden en een vertegenwoordiging van docenten die als vertrouwenspersonen aanzien worden. Dit eerder informele karakter heeft als gevolg dat er heel wat nuttige feedback over de opleiding gegenereerd wordt. Via focus- en resonansgroepen worden zowel de studenten als het personeel en het werkveld bij de inventarisatie en opvolging van verbeterprojecten betrokken. Het werkveld wordt bij Multimedia en communicatietechnologie nog eens specifiek betrokken via de stuurgroep. De intensief uitgewerkte PDCA-methodiek en de visuele
116 | Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool
weergave via posters zorgen voor een ruime betrokkenheid van het personeel (al is hier nog verbetering mogelijk, zoals hoger aangegeven). Zodoende worden alle relevante stakeholders betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Studenten komen slechts via hun vertegenwoordigers in contact met kwaliteitszorg. De commissie betwijfelt of de informatiedoorstroming naar de bredere groep studenten adequaat is. De studenten kennen de klasafgevaardigde wel en de verslagen van de studentenraadvergadering komen op de website, maar zij zijn niet gemotiveerd om die te lezen. De studentenvertegenwoordigers krijgen zelf feedback van de opmerkingen die vanuit de Studentenraad zijn geformuleerd via het overlopen van het vorige verslag of via communicatie door het opleidingshoofd of het adjunct-departementshoofd. De vergaderingen verlopen apart voor eerste en tweede jaar, en zijn frequenter in het eerste jaar (na elke periode) dan in het tweede jaar. In het derde jaar valt de Studentenraad blijkbaar stil. Bij de commissie leeft na het bezoek de overtuiging dat de stuurgroep dynamisch is samengesteld en gedragen is door verschillende bedrijven. Zodoende krijgt de opleiding een globaal beeld van de hele sector. Het gesprek met het werkveld heeft duidelijk gemaakt dat de stuurgroepleden op een inhoudelijk sterk niveau over de opleiding discussiëren. De commissie stelde ook vast dat de opleiding via de stagebedrijven haar professionele netwerk stelselmatig uitbreidt. De commissie kreeg geen duidelijk zicht op het alumnibeleid dat de opleiding in de toekomst zal gaan voeren, en hoe de alumni bij de kwaliteitszorg en de uitbouw van de opleiding zullen betrokken worden.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie adviseert om de professionele netwerken nog formeler en uitgebreider bij de opleiding te betrekken via de resonantiegroep. De commissie meent dat het belangrijk is om ook de stem van het derde jaar via de Studentenraad te horen. Nu de eerste alumni afgestudeerd zijn, is er nood aan een goede alumniwerking. Deze groep kan immers enorm nuttige feedback geven over de opleiding, zodra de alumni in het werkveld actief zijn.
Oordeel over Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg : voldoende Op basis van de oordelen over: Facet 5.1: evaluatie resultaten
voldoende
Facet 5.2: maatregelen tot verbetering
voldoende
Facet 5.3: betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
voldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool| 117
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: -
De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft de opleiding bezocht een maand voor de eerste studenten van het driejarige traject zouden afstuderen. De mening van alumni kon dus niet in rekening worden gebracht. Op basis van de informatie die zij heeft gekregen tijdens het bezoek enerzijds en van het onderzoek van de afstudeerwerken die in september 2009 aan de commissieleden werden bezorgd anderzijds, meent de commissie te mogen besluiten dat de opleiding erin slaagt het vereiste eindniveau te behalen. De studenten appreciëren de brede waaier en de multidisciplinaire aanpak, die een duidelijke doelstelling is van de opleiding. De opleiding is veel breder georiënteerd dan de individuele interessesfeer van de studenten, wat zowel door studenten als het werkveld als een belangrijke troef wordt gezien. De studenten waren erg tevreden over de moderne apparatuur waarmee zij tijdens hun studie konden werken, onder andere op de Eurocamlocatie. De studenten die voor webdesign kozen, waren van mening dat er wat te veel elektronica in het gemeenschappelijke deel van het curriculum aanwezig is. Wel vonden ze het interessant om wat technische achtergrond te hebben. De studenten en het werkveld waren enthousiast over de stages. Verscheidene stagiairs waren ervan overtuigd dat zij een arbeidscontract zouden aangeboden krijgen in het stagebedrijf. Ongeveer de helft van de ondervraagde studenten had zicht op werk een maand voor de afstudeerdatum. Eén student had een optie voor een lesopdracht in het secundair onderwijs. Een aantal studenten dacht eraan nog verder te studeren. Die wens was sterk aanwezig bij studenten van de afstudeerrichting virtuele producties. Enkele studenten hadden de ambitie om op termijn een eigen zaak te beginnen of als freelancer te gaan werken. De studenten voelden zich gewapend om in de toekomst nieuwe ontwikkelingen in het beroepsveld te kunnen opvolgen. De groei naar zelfstandigheid is duidelijk te merken in het derde jaar, mits sterke sturing in het begin. Reacties van stagemonitoren bevestigen dit. De commissie stelde wel niveauverschillen vast tussen de eindwerken. Het werkveld apprecieert de brede basiskennis (breder dan bijvoorbeeld toegepaste informatica), en is ook erg tevreden over het bereikte operationeel-technische profiel van de afstuderenden. Er is daarbij, ook op de werkvloer, steeds een spanningsveld tussen het zuiver technologische en het creatieve. Het creatief-visuele is volgens de bedrijven voldoende aanwezig in de opleiding, maar ze waarschuwden wel dat studenten die echt artistiek willen bezig zijn, beter een andere opleiding, zoals grafische vorming, zouden aanvatten. Werkveldvertegenwoordigers uit de 3D-sector geven aan dat dit een zodanig enge niche is, dat het beter is de studenten een brede vorming te geven, zodat ze ook buiten deze niche inzetbaar zijn. Audio kan ook verder uitgebouwd worden: er zijn immers nog veel ontwikkelingen bezig in deze sector. Algemeen gesproken meent de commissie dat de opleiding bezig is zijn plaats in het veld te vinden.
118 | Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool
Het docententeam is van mening dat er een sterk niveauverschil is tussen de huidige vijftien studenten webtechnologie op stage. Dit verschil zal in de toekomst hopelijk tegengegaan worden via de intakeprocedure. De bijna-afgestudeerden blijken breed inzetbaar, maar niet erg gespecialiseerd of diep gevormd te zijn. Er zijn geen signalen vanuit de stageplaatsen dat de studenten op een te laag niveau zouden presteren. Men heeft een gulden middenweg gezocht tussen breedte en specialisatie. Ook voor de studenten bij de Eurocam Mediagroep worden volgens de docenten de doelstellingen blijkbaar gehaald. Bij de specialiatie virtuele producties is het docententeam zich ervan bewust dat de vorming op het vlak van 3D nog niet het beoogde niveau haalt, wat volgens de commissie ook bevestigd wordt door de resultaten van de eindwerken. Hierop is echter al ingespeeld door een verschuiving binnen het programma. De commissie verwacht dat hierdoor het niveau zal stijgen. De commissie apprecieert de inspanningen om via projectwerking en stages de competenties te vertalen naar concrete en authentieke leersituaties. Dit wordt door het werkveld erg geapprecieerd, en is sterk aanwezig in de intense samenwerking met de Eurocam Mediagroep. Maar de commissie meent dat dit aspect nog uitgebreid kan worden door samenwerking met andere bedrijven in de MCT-sector. De commissie heeft de indruk dat de bedrijven via de stuurgroep toch hun stempel hebben kunnen drukken op de opleiding, vanuit verschillende invalshoeken: content maken, transmissie, compressie, programmeren, vormgeving enzovoort. De opleiding kan steunen op een departementale plaatsingsdienst. Vacatures worden bekendgemaakt op de website en aan de valven. Bedrijven worden uitgenodigd op de afstudeershow. Sommige bedrijven vragen ook postadressen van afgestudeerden op. Die worden, met toestemming van de studenten, opgestuurd, mits aanrekening van de kosten. Internationalisering staat momenteel nog in haar kinderschoenen. Het opzetten van een IP geeft vooruitzicht op een aantal opportuniteiten. Ten tijde van het bezoek waren er twee studenten in Spanje voor hun stage/afstudeerwerk, en was er één inkomende student uit Portugal. Zowel studenten- als docentenuitwisseling verdient meer aandacht.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De opleiding dient de kwaliteit van de uitstroom nauwgezet te bewaken, zowel op basis van de stagebeoordeling als via gestructureerde contacten met de alumni en het werkveld. De commissie beaamt dat de specialisatie virtuele producties verder moet worden ondersteund binnen het curriculum om ook hier het vereiste niveau te behalen. De commissie dringt er in het bijzonder op aan dat internationalisering ambitieuzer wordt uitgebouwd, op het vlak van studenten- én docentenuitwisseling. De opleiding dient te onderzoeken op welke manier audio verder kan uitgebouwd worden.
Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool| 119
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: -
Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.
-
Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45 en 50 procent liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, noch de situatie per opleiding of studiegebied wordt opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. De opleiding is nog volop in ontwikkeling, waardoor er geen volledige doorstroomanalyse kan worden gemaakt, en er geen conclusies kunnen worden getrokken over de gemiddelde studieduur. Volgens de verplichte tabel III.1 zijn er in 2006-2007 176 studenten (van wie 113 generatiestudenten) gestart met de opleiding Multimedia en communicatietechnologie. Op het moment van het bezoek werkten van deze eerste lichting 51 studenten aan een eindwerk. Uiteindelijk zijn er 48 geslaagd. De opleiding heeft geen expliciete streefcijfers vooropgesteld voor het onderwijsrendement, maar stelt vast dat er een massale instroom is met een problematische doorstroom. De instroom wordt expliciet beperkt, op basis van first-come, first-served, omdat de opleiding niet te snel wil groeien. De lage doorstroom wordt verklaard vanuit een mismatch tussen het imago van de opleiding en het eigenlijke profiel. De opleiding tracht deze problematiek tegen te gaan via een intaketest. De commissie apprecieert het hanteren van exitgesprekken om zicht te krijgen op de redenen voor het vroegtijdig stopzetten van de opleiding. Deze exitgesprekken wijzen uit dat voornamelijk de volgende elementen hierin een rol spelen: gebrek aan inzicht in de vereisten, gebrek aan voorkennis, overschatting van het eigen kennen of kunnen, en een gebrek aan motivatie. Studenten die niet vroegtijdig uitstappen, maar toch niet alle credits behalen in het eerste traject, krijgen een zogenaamd PDT (persoonlijk deeltraject). Het probleem hierbij is dat studenten blijkbaar zelf kunnen bepalen hoe groot ze dit deeltraject maken. Sommige studenten trachten het volledige volgende traject op te nemen, naast de nog op te nemen opleidingsonderdelen van het voorgaande traject. Bovendien is het niet duidelijk of systematisch afhankelijkheden tussen opleidingsonderdelen worden ‘afgedwongen’ bij het samenstellen van een PDT. De commissie raadt aan om een maximaal aantal studiepunten te hanteren, bijvoorbeeld maximaal 66 studiepunten, wat 10 procent boven het gemiddelde per studiejaar ligt. Een systematische controle op volgtijdelijkheid is hierbij noodzakelijk.
Aanbevelingen ter verbetering: -
De commissie vraagt streefcijfers voor het onderwijsrendement voorop te stellen, die systematisch zullen moeten worden opgevolgd. De doorstroom dient te worden verbeterd. Realistische PDT’s zijn hierbij essentieel.
120 | Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool
Oordeel over onderwerp 6, resultaten: voldoende
Op basis van de oordelen over: facet 6.1, gerealiseerd niveau:
voldoende
facet 6.2, onderwijsrendement:
voldoende
is de commissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool| 121
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen,
-
de gevoerde gesprekken met de betrokkenen,
-
de documenten ter inzage tijdens het bezoek,
-
de opgevraagde documenten,
-
de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
Oordeel over het zelfevaluatierapport: De commissie is van oordeel dat de procedure rond het opstellen van het zelfevaluatierapport kan verbeterd worden, in die zin dat het door meer mensen in de opleiding zou moeten gedragen zijn. Het zelfevaluatierapport wordt gekenmerkt door een heel aantal overlappingen en herhalingen. De context van de hogeschool is erg belangrijk, maar in een aantal gevallen is het niet duidelijk wat de stand van zaken is op opleidingsniveau. Het zelfevaluatierapport geeft een momentopname. Vermits de opleiding nog in volle ontwikkeling was en zelfs nog niet afgerond tijdens de visitatie, waren er heel wat wijzigingen (ten goede) tussen het zelfevaluatierapport en de visitatie. Het visitatiebezoek heeft zeker bijgedragen tot een beter zicht op de opleiding. Positief is dat de studenten ingelicht waren over het zelfevaluatierapport en er inzage in hadden gekregen. Maar hun reacties bleken erg beperkt. De opleiding zou moeten vermijden sommige aandachtspunten in de ‘korte evaluatie’ aan het einde van een onderwerp te vermelden zonder dat hierover in de voorgaande tekst is gehandeld.
Op basis van de oordelen over: onderwerp 1, niveau en oriëntatie:
voldoende
onderwerp 2, programma:
voldoende
onderwerp 3, personeel:
voldoende
onderwerp 4, voorzieningen:
voldoende
onderwerp 5, interne kwaliteitszorg:
voldoende
onderwerp 6, resultaten:
voldoende
is de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.
122 | Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool
Overzichtstabel van de oordelen
1
score facet
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding
score onderwerp
voldoende
Facet 1.1:
Niveau en oriëntatie
voldoende
Facet 1.2:
Domeinspecifieke eisen
voldoende
Onderwerp 2: Programma
voldoende
Facet 2.1:
Relatie doelstelling en inhoud
voldoende
Facet 2.2:
Eisen professionele gerichtheid
goed
Facet 2.3:
Samenhang
voldoende
Facet 2.4:
Studieomvang
OK
Facet 2.5:
Studielast
voldoende
Facet 2.6:
Afstemming vormgeving en inhoud
voldoende
Facet 2.7:
Beoordeling en toetsing
voldoende
Facet 2.8:
Masterproef
niet van toepassing
Facet 2.9:
Toelatingsvoorwaarden
goed
Onderwerp 3: Inzet van personeel
voldoende
Facet 3.1:
Kwaliteit personeel
voldoende
Facet 3.2:
Eisen professionele gerichtheid
voldoende
Facet 3.3:
Kwantiteit personeel
voldoende
Onderwerp 4: Voorzieningen
voldoende
Facet 4.1:
Materiële voorzieningen
voldoende
Facet 4.2:
Studiebegeleiding
voldoende
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
voldoende
Facet 5.1:
Evaluatie resultaten
voldoende
Facet 5.2:
Maatregelen tot verbetering
voldoende
Facet 5.3:
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en
voldoende
beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten
voldoende
Facet 6.1:
Gerealiseerd niveau
voldoende
Facet 6.2:
Onderwijsrendement
voldoende
Bijzonder Kwaliteitskenmerk Facet: Differentiatie en profilering
/
Facet: Kwaliteit
/
Facet: Concretisering
/
De oordelen zijn van toepassing voor: Karel de Grote-Hogeschool Professionele bachelor Multimedia en communicatietechnologie
1
Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, dan geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, dan zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.
Opleidingsrapport Karel de Grote-Hogeschool| 123
bijlagen
124 | Bijlagen
Bijlagen | 125
bijlage 1
Curriculum vitae van de commissieleden
-
Wim Lamotte (licentiaat informatica 1988, VUB, doctoraat informatica, UHasselt, 1994) is hoogleraar informatica aan de Universiteit Hasselt, waar hij opleidingsonderdelen doceert rond multimedia, computernetwerken en webtechnologie. Hij is verbonden aan het onderzoeksinstituut EDM (Expertisecentrum voor Digitale Media), waar hij een onderzoeksgroep “Multimedia en communicatietechnologie” leidt, die zich focust op genetwerkte virtuele omgevingen, maar ook actief is binnen het domein van videocompressie en andere genetwerkte multimedia. Wim Lamotte is curriculumraadvoorzitter van de opleidingen Bachelor en Master informatica en secretaris van de examencommissie van deze opleidingen.
-
Zjef Beerten, psycholoog (1978, K.U.Leuven), is stafmedewerker kwaliteit aan de Katholieke Hogeschool Limburg. Hij is lid van de Stuurgroep Kwaliteitszorg van de VLHORA. Externe audit ervaring: Master Productontwikkeling – Hogeschool Antwerpen (2002); Bachelor Degree of Computing – Belgium Campus Pretoria South-Africa (2007).
-
Frederick Gordts is freelance IT-journalist en schrijft voor computertijdschriften en kranten in binnen- en buitenland. Hij heeft een diploma Multimedia & Communicatie Technologie (2001, Hogeschool WestVlaanderen). In het verleden werkte hij als eindredacteur, webmaster, online copy editor en als webprogrammeur.
-
Dennis Vieren is zaakvoerder van Duotix, een bedrijfje gericht op de KMO, gevestigd nabij Brugge en gespecialiseerd in onder andere e-commerce oplossingen en 3D visualisaties. Hij studeerde in 2001 af bij de eerste MCT'ers aan de Provinciale Industriële Hogeschool te Kortrijk.
-
Paul Souren was docent ontwerpbegeleiding, projectmanagement en gebruiksonderzoek aan de opleiding Industrieel Productontwerpen van de Den Haagse Hogeschool. Voorheen was hij werkzaam bij TNO rond het thema productoptimalisatie. Momenteel werkt hij als zelfstandig adviseur productinnovatie.
126 | C.V. van de visitatieleden
C.V. van de visitatieleden | 127
bijlage 2
Onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieleden
128 | Onafhankelijkheidsverklaringen
onafhankelijkheidsverklaringen | 129
130 | Onafhankelijkheidsverklaringen
onafhankelijkheidsverklaringen | 131
132 | Onafhankelijkheidsverklaringen
onafhankelijkheidsverklaringen | 133
134 | Onafhankelijkheidsverklaringen
onafhankelijkheidsverklaringen | 135
136 | Onafhankelijkheidsverklaringen
onafhankelijkheidsverklaringen | 137
138 | Onafhankelijkheidsverklaringen
onafhankelijkheidsverklaringen | 139
bijlage 3
Bezoekschema(’s)
bezoekschema Hogeschool West-Vlaanderen 4, 5 en 6 maart 2009 Dag 1 12.00-15.00 15.00-15.45 16.00-17.00 17.15-18.15 18.30-19.30 19.30-20.00 20.00 Dag 2 09.00-09.45 09.45-10.30 10.30-10.45 10.45-12.15 12.15-14.00 14.00-15.30 15.30-17.00 17.00-17.45
18.00-18.45
19.00 Dag 3 08.30-09.00 09.00-09.45 10.00-10.45 11.00-11.45 12.00-12.30 12.30-13.30 13.30-14.00 14.00-15.00
intern werkoverleg, inzage bijlagen en lunch kennismaking met de algemeen directeur, het departementshoofd opleidingsverantwoordelijken, opstellers ZER en een student betrokken bij het onderwijskundig overleg (onder meer bespreking referentiekader) van de opleiding kwaliteitsverantwoordelijke(n) en verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling (van de opleidingen, het departement en/of de hogeschool) bijzonder kwaliteitskenmerk informeel ontmoetingsmoment intern overleg en avondmaal voor de commissie
studenten eerste en tweede jaar (max. 12 representatief samengesteld uit de verschillende studiejaren en afstudeerrichtingen, inclusief de studentenvertegenwoordigers) studenten derde jaar (max. 12 representatief samengesteld uit de verschillende studiejaren en afstudeerrichtingen, inclusief de studentenvertegenwoordigers) intern overleg rondgang lunch en intern overleg voor de commissie docenten (max. 12 representatief samengesteld uit de verschillende studiejaren en de 1 opleidingsonderdelen) intern overleg en inzage documenten vertegenwoordigers werkveld (max. 12, gedifferentieerd samengesteld - personen die afgestudeerden in dienst hebben of fungeren als stagementoren en die niet ingeschakeld zijn in het opleidingsprogramma) afgestudeerden (max. 12 uit de drie laatste afstudeerjaren, representatief samengesteld uit de afstudeerrichtingen– zelfstandige, in dienstverband, in meer administratieve of commerciële functies…) intern overleg en avondmaal voor de commissie
2
administratief-technisch personeel ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding verantwoordelijke internationalisering (van de opleiding, het departement en/of de hogeschool) begeleiders stage- en eindwerken (max. 12, representatief samengesteld uit de afstudeerrichtingen intern overleg lunch voor de commissie opleidingsverantwoordelijke(n) 3 vrij spreekuur
1
Het is mogelijk om deze gespreksgroepen op te splitsen indien de opleiding dit wenst. Graag vooraf melden aan de coördinator van de cel KZ van de VLHORA. 2 De commissie zal tijdens het bezoek bepalen welke ATP- personen zij eventueel wenst te spreken. 3 De commissie vraagt om het vrij spreekuur op ruime schaal binnen de hogeschool aan te kondigen. Aanmelding geschiedt rechtstreeks bij de secretaris van de visitatiecommissie tijdens het bezoek (cfr. Pag 54 van de handleiding onderwijsvisitaties VLIR-VLHORA). Eventueel kan de commissie zelf personen uitnodigen. Zij zullen
140 | Onafhankelijkheidsverklaringen
15.00-17.30 17.30
voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering
bezoekschema Karel de Grote-Hogeschool 27, 28 en 29 mei 2009 Dag 1 10.30 10.30-11.00 11.00-11.45 11.45-12.30 12.30-15.30 15.30-16.15 16.30-17.30 17.45-18.45 19.00-19.30 19.30 Dag 2 09.00-09.45 09.45-10.30 10.30-10.45 10.45-12.15 12.15-14.00 14.00-15.30 15.30-17.00 17.00-17.45
18.00-18.45 19.00 Dag 3 08.30-09.00 09.00-09.45 10.00-10.45 11.00-11.45 12.00-12.30 12.30-13.30 13.30-14.00 14.00-15.00
aankomst KdG campus Hoboken, departement IWT KdG campus Hoboken, departement IWT - verplaatsing Lint rondleiding te Lint verplaatsing Lint - KdG campus Hoboken, departement IWT intern werkoverleg, inzage bijlagen en lunch kennismaking met de algemeen directeur, het departementshoofd opleidingsverantwoordelijken, opstellers ZER en een student betrokken bij het onderwijskundig overleg (onder meer bespreking referentiekader) van de opleiding kwaliteitsverantwoordelijke(n) en verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling (van de opleidingen, het departement en/of de hogeschool) informeel ontmoetingsmoment intern overleg en avondmaal voor de commissie
studenten eerste en tweede jaar (max. 12 representatief samengesteld uit de verschillende studiejaren en afstudeerrichtingen, inclusief de studentenvertegenwoordigers) studenten derde jaar (max. 12 representatief samengesteld uit de verschillende studiejaren en afstudeerrichtingen, inclusief de studentenvertegenwoordigers) intern overleg rondgang lunch en intern overleg voor de commissie docenten (max. 12 representatief samengesteld uit de verschillende studiejaren en de 1 opleidingsonderdelen) intern overleg en inzage documenten vertegenwoordigers werkveld (max. 12, gedifferentieerd samengesteld - personen die afgestudeerden in dienst hebben of fungeren als stagementoren en die niet ingeschakeld zijn in het opleidingsprogramma) intern overleg en inzage documenten intern overleg en avondmaal voor de commissie
2
administratief-technisch personeel ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding verantwoordelijke internationalisering (van de opleiding, het departement en/of de hogeschool) begeleiders stage- en eindwerken (max. 12, representatief samengesteld uit de afstudeerrichtingen intern overleg lunch voor de commissie opleidingsverantwoordelijke(n) 1 vrij spreekuur
dit bij de start van dag 3 aan de opleiding melden. 1 Het is mogelijk om deze gespreksgroepen op te splitsen indien de opleiding dit wenst. Graag vooraf melden aan de coördinator van de cel KZ van de VLHORA. 2 De commissie zal tijdens het bezoek bepalen welke ATP- personen zij eventueel wenst te spreken.
onafhankelijkheidsverklaringen | 141
15.00-17.30 17.30
voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering
1
De commissie vraagt om het vrij spreekuur op ruime schaal binnen de hogeschool aan te kondigen. Aanmelding geschiedt rechtstreeks bij de secretaris van de visitatiecommissie tijdens het bezoek (cfr. Pag 54 van de handleiding onderwijsvisitaties VLIR-VLHORA). Eventueel kan de commissie zelf personen uitnodigen. Zij zullen dit bij de start van dag 3 aan de opleiding melden.
142 | Onafhankelijkheidsverklaringen
onafhankelijkheidsverklaringen | 143
bijlage 4
Lijst van afkortingen en letterwoorden
ABA
academische bacheloropleiding
ABK
Audiovisuele en Beeldende Kunst
ASO
Algemeen secundair onderwijs
ATP
Administratief en technisch personeel
AUHA
Associatie Universiteit en Hogescholen Antwerpen
BNB
bachelor- na bacheloropleiding
BSC
Balanced scorecard
BSO
beroepssecundair onderwijs
DAE
Digital arts and entertainment
DLO
Lerarenopleiding
DOC
departementaal onderhandelingscomité
DSR
Domeinspecifiek referentiekader
DTO
Databank Tertiair onderwijs
ECHO
Expertisecentrum Hoger Onderwijs
ECTS
European Credit Transfer System
EFQM
European Foundation for Quality Management
EVC
elders verworven competenties
EVK
eerder verworven kwalificaties
Feweb
Federatie voor Webontwikkelaars
GEZ
Gezondheidszorg
H&B
Handelswetenschappen en Bedrijfskunde
HOWEST
Hogeschool West-Vlaanderen
ict
internet- en communicatietechnologie
IKZ
interne kwaliteitszorg
IOT
Individuele opleidingstrajecten
IP
Intensive program
144 | Afkortingenlijst
IPO
Industrieel productontwerpen
IWT
Industriële Wetenschappen en Technologie
KdG
Karel de Grote-Hogeschool
KHLIM
Katholieke Hogeschool Limburg
KSO
Kunstsecundair onderwijs
LASSI
Learning and Study Strategies Inventory
MODOU-project
Project MoDularisering in samenwerking met de Open Universiteit Nederland
NVAO
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie
OER
onderwijs en examenreglement
OO
onderwijsontwikkeling
OP
onderwijzend personeel
PBA
professionele bacheloropleiding
PDCA
letterwoord voor: ‘Plan Do Check Act’
PDT
Persoonlijk deeltraject
POP
Persoonlijk ontwikkelingstraject
PWO
projectmatig wetenschappelijk onderzoek
SAM-schaal
Schaal voor Attitude Meting
SAW
Sociaal-Agogisch werk
SBP
Small business-project
SERV
Sociaaleconomische Raad van Vlaanderen
SID-in
studie- informatiedagen
SWOP
Systeem voor Waarderingen en Ontwikkeling van het Personeel
SWOT
letterwoord, duid op een system waarbij “Strengths”, “Weaknesses”, “Opportunities” en “Threats” in de organisatie worden geanalyseerd
TI
Toegepaste informatica
TSO
Technisch secundair onderwijs
VLHORA
Vlaamse Hogescholenraad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Afkortingenlijst | 145
VLIR-UOS
Vlaamse Interuniversitaire Samenwerking
VLOR
Vlaamse Onderwijsraad
VTE
voltijds equivalenten
WOPST-enquête
Waardering van de Onderwijsprocessen door Studenten
ZER
zelfevaluatierapport
146 | Afkortingenlijst
Raad –
afdeling Universitaire Ontwikkelings-
Dossier Erkenningscommissie| 147
bijlage 5
Dossier Erkenningscommissie
148 | dossier Erkenningscommissie
Dossier Erkenningscommissie| 149
150 | dossier Erkenningscommissie
Dossier Erkenningscommissie| 151