ONDERWIJSVISITATIE
Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen
Een onderzoek naar de kwaliteit van de academisch gerichte bacheloren masteropleiding Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen aan de Vlaamse hogescholen
Vlaamse Hogescholenraad
8 juni 2010
De onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen
Ravensteingalerij 27, bus 3 1000 Brussel tel.: 02 211 41 90
[email protected]
Exemplaren van dit rapport kunnen tegen betaling verkregen worden op het VLHORA-secretariaat.
Het rapport is ook elektronisch beschikbaar op http://www.vlhora.be>evaluatieorgaan>visitatierapporten>huidige visitatieronde Wettelijk depot: D/2010/8696/12
voorwoord De visitatiecommissie brengt met dit rapport verslag uit over haar oordelen en de daaraan ten grondslag liggende motivering, conclusies en aanbevelingen die resulteren uit het onderzoek dat zij heeft verricht naar de onderwijskwaliteit van de academische bachelor en master Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen in Vlaanderen.
De visitatiecommissie heeft hierbij de visitatieprocedure Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007 gevolgd, waarbij zij niet enkel aanbevelingen en suggesties formuleert in het kader van de continue kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs, maar ook een oordeel geeft in het kader van de accreditatie van de opleiding.
De visitatie en dit rapport passen in de werkzaamheden van de hogescholen en van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs.
Met dit rapport wordt de bredere samenleving geïnformeerd over de wijze waarop de hogescholen en meer bepaald de betrokken opleiding omgaat met de kwaliteit van haar onderwijs. Toch is het rapport in de eerste plaats bedoeld voor de hogeschool die de opleiding aanbiedt. Op basis van de bevindingen van het rapport kan de hogeschool nu en in de nabije toekomst actie nemen om de kwaliteit van het onderwijs in de opleiding te handhaven en verder te verbeteren. De lezer moet er zich echter terdege bewust van zijn dat het rapport slechts een momentopname biedt van het onderwijs in de opleiding en dat de rapportering van de visitatiecommissie slechts één fase is in het proces van kwaliteitszorg.
De VLHORA dankt allen die meegewerkt hebben aan het welslagen van dit proces van zelfevaluatie en visitatie. De visitatie was niet mogelijk geweest zonder de inzet van al wie binnen de hogeschool betrokken was bij de voorbereiding en de uitvoering ervan. Tevens is de VLHORA dank verschuldigd aan de voorzitter, de leden en de secretarissen van de visitatiecommissie voor de betrokkenheid en deskundige inzet waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd.
Marc Vandewalle secretaris-generaal
Toon Martens voorzitter
4 |
inhoudsopgave
voorwoord ........................................................................................................................................................... 3 inhoudsopgave ................................................................................................................................................... 5 deel 1 .................................................................................................................................................................. 7 Hoofdstuk 1
De onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen ............................... 9
1.1 inleiding ............................................................................................................................................. 9 1.2 de betrokken opleiding ...................................................................................................................... 9 1.3 de visitatiecommissie ........................................................................................................................ 9 1.3.1 1.3.2 1.3.3 1.3.4
samenstelling ......................................................................................................................... 9 taakomschrijving ................................................................................................................... 10 werkwijze .............................................................................................................................. 10 oordeelsvorming ................................................................................................................... 12
1.4 indeling van het rapport ................................................................................................................... 12 Hoofdstuk 2 Het domeinspecifieke referentiekader voor de academische bachelor Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen ......................................................................................................... 13 2.1 inleiding ........................................................................................................................................... 13 2.2 domeinspecifieke competenties ...................................................................................................... 13 Hoofdstuk 3 Het domeinspecifieke referentiekader voor de master Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen .................................................................................................................................... 17 3.1 inleiding ........................................................................................................................................... 17 3.2 domeinspecifieke competenties ...................................................................................................... 17 deel 2 ................................................................................................................................................................ 21 het opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen .................................................................................... 23 bijlagen ............................................................................................................................................................. 69
| 5
6 | Onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen – algemeen deel
deel 1
algemeen deel
Onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen – algemeen deel | 7
8 | Onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen – algemeen deel
Hoofdstuk 1 De onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen 1.1
inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommissie (hierna commissie) verslag uit van haar bevindingen over de onderwijskwaliteit van de Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen van de Hogeschool West-Vlaanderen te Kortrijk die zij in juni 2009 in opdracht van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) heeft onderzocht. Dit initiatief past in de werkzaamheden van de hogescholen en van de VLHORA met betrekking tot de kwaliteitszorg van het hogescholenonderwijs, zoals bepaald in artikel 93 van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.
1.2
de betrokken opleiding
De opleiding Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen wordt door één hogeschool aangeboden. De visitatiecommissie bezocht op:
-
3, 4 en 5 juni 2009
1.3
1.3.1
Hogeschool West-Vlaanderen
de visitatiecommissie
samenstelling
De visitatiecommissie werd samengesteld conform de procedure van de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007. Meer in het bijzonder werden de richtlijnen van de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs met betrekking tot de onafhankelijkheid van de commissieleden opgevolgd. De visitatiecommissie werd samengesteld door het bestuursorgaan van de VLHORA in de vergadering van 4 juli 2008 en door het bestuursorgaan van de VLIR in de vergadering van 24 juni 2008.
De visitatiecommissie: Voorzitter en domeindeskundige: Onderwijsdeskundige: Domeindeskundige: Domeindeskundige:
Han Brezet Hilde Van Keer Maka De Lameilleure Kees Overbeeke
Indien een commissielid omwille van persoonlijke redenen niet kan deelnemen aan een (gedeelte van een) visitatiebezoek, worden diens aandachtspunten behandeld door de andere leden van de commissie, eventueel steunend op de vragen en opmerkingen die het commissielid tijdens vroegere bezoeken aangebracht had of op diens schriftelijke voorbereiding.
Onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen – algemeen deel | 9
Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden, zie bijlage 1.
Vanuit de VLHORA werden een projectbegeleider en een secretaris aangesteld. Voor de visitatie van de opleiding Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen was dit: Projectbegeleider:
Sofie Landuyt
Secretaris: Hogeschool West-Vlaanderen
Sofie Landuyt
De waarnemer namens de VLIR was Els Van Zele
1.3.2
taakomschrijving
De commissie geeft op basis van het zelfevaluatierapport van de opleiding en de gesprekken ter plaatse: een oordeel over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader van de NVAO; een integraal oordeel over de opleiding; suggesties om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering. Op aanvraag van de opleiding geeft de commissie een beoordeling van de voorgedragen bijzondere kwaliteitskenmerken. De beoordeling van het bijzonder kwaliteitskenmerk heeft geen invloed op de globale beoordeling van de opleiding en het accreditatiebesluit van de NVAO.
1.3.3
werkwijze
De visitatie van de opleiding Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen aan de hogescholen gebeurde conform de werkwijze zoals die is vastgelegd in de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007. Voor de beschrijving van de werkwijze van de visitatiecommissie worden vier fasen onderscheiden. -
fase 1, de installatie van de commissie; fase 2, de voorbereiding; fase 3, het visitatiebezoek; fase 4, de schriftelijke rapportering.
fase 1
de installatie van de visitatiecommissie
Op 5 juni 2008 werd de visitatiecommissie officieel geïnstalleerd.
10 | Onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen – algemeen deel
De installatievergadering stond in het kader van een kennismaking, een gedetailleerde bespreking van het visitatieproces aan de hand van de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007 en een toelichting van het ontwerp van domeinspecifieke referentiekader. Daarnaast werden een aantal praktische afspraken gemaakt, onder meer met betrekking tot het bezoekschema, de bezoekdagen en de te lezen eindwerken en/of stageverslagen.
fase 2
de voorbereiding
De visitatiecommissie heeft een domeinspecifiek referentiekader voor de opleiding opgesteld en aan de opleiding bezorgd. Elk commissielid heeft het zelfevaluatierapport en de bijlagen bestudeerd, de geselecteerde eindwerken gelezen en haar/zijn argumenten, vragen en voorlopig oordeel vastgelegd in een checklist, waarvan de secretaris een synthese heeft gemaakt. De synthese werd uitvoerig besproken en beargumenteerd door de commissieleden. Op basis van de bespreking en de door de commissieleden opgestuurde vragenlijsten, inventariseerde de secretaris kernpunten en prioriteiten voor de gesprekken en het materialenonderzoek bij de visitatie.
fase 3
het visitatiebezoek
De VLHORA heeft een bezoekschema ontwikkeld dat desgevallend aangepast werd aan de specifieke situatie van de opleiding. Het bezoekschema werd opgenomen als bijlage 3. Tijdens de visitatie werd gesproken met een representatieve vertegenwoordiging van alle geledingen die bij de opleiding betrokken zijn. Tijdens de visitatie werd bijkomend informatiemateriaal bestudeerd en werd een bezoek gebracht aan de instelling met het oog op de beoordeling van de accommodaties en de voorzieningen voor de studenten. Tijdens de visitatie werd voor de verdere bevraging gebruik gemaakt van de synthese van de checklist en de vragenlijsten. Binnen het bezoekprogramma werden een aantal overlegmomenten voor de commissieleden voorzien om de bevindingen uit te wisselen en te komen tot gezamenlijke en meer definitieve (tussen)oordelen. Na de gesprekken met de vertegenwoordigers van de opleiding hebben de visitatieleden hun definitief (tussen)oordeel per facet en per onderwerp gegeven. Op het einde van het visitatiebezoek heeft de voorzitter een korte mondelinge rapportering gegeven van de ervaringen en bevindingen van de visitatiecommissie, zonder expliciete en inhoudelijk waarderende oordelen uit te spreken.
fase 4
d schriftelijke rapportering
De secretaris heeft in samenspraak met de voorzitter en de commissieleden, op basis van het zelfevaluatierapport, de checklisten en de motiveringen een ontwerp opleidingsrapport opgesteld. Het ontwerprapport geeft per onderwerp en per facet het oordeel en de motivering van de visitatiecommissie weer. Daarnaast werden - waar wenselijk en/of noodzakelijk - aandachtspunten en eventuele aanbevelingen voor verbetering geformuleerd.
Onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen – algemeen deel | 11
Het ontwerp opleidingsrapport werd aan de hogeschool gezonden voor een reactie. De reactie van de opleiding op het ontwerp opleidingsrapport werd door de commissie in een slotvergadering besproken. Het definitieve opleidingsrapport werd samengebracht in het voorliggende visitatierapport van de academisch gerichte bachelor en master Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen, dat op 8 juni 2010 gepubliceerd werd.
1.3.4
oordeelsvorming
De commissie legt in een eerste fase een oordeel per facet vast. Daarna legt de commissie een oordeel per onderwerp vast op basis van de oordelen van de facetten die van het onderwerp deel uitmaken. In de oordelen per onderwerp wordt steeds een overzicht gegeven van de oordelen per facet. In geval van een compensatie van facetten, wordt het oordeel op onderwerpniveau gevolgd door een motivering en aangevuld met de weging die de commissie hanteerde in de oordeelsvorming op onderwerpniveau. In de overige gevallen wordt voor de motivering van het oordeel op onderwerpniveau verwezen naar de argumentatie bij de facetten. De oordelen per facet en per onderwerp hebben betrekking op alle locaties, afstudeerrichtingen en varianten. Daar waar er een onderscheid in het oordeel per afstudeerrichting en/of locatie en/of variant nodig is, wordt dit aangegeven in het rapport. De commissie houdt in haar beoordeling rekening met accenten die de opleiding eventueel zelf legt, met het domeinspecifieke referentiekader en met de benchmarking ten opzichte van de gelijkaardige opleidingen in andere instellingen van hoger onderwijs. Alle oordelen en wegingen volgen de beslisregels zoals geformuleerd in de Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR|VLHORA, aangevuld protocol ter ondersteuning van de opleidingen in academisering, juni 2007. Op het niveau van de facetten volgen de oordelen een vierpuntenschaal: “onvoldoende”, “voldoende”, “goed” en “excellent”. Op het niveau van de onderwerpen en op het niveau van de opleiding in haar geheel geeft de commissie een antwoord op de vraag of er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn. Hierbij kan het oordeel “voldoende” of “onvoldoende” luiden.
1.4
indeling van het rapport
Het rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel beschrijft de visitatiecommissie in hoofdstuk 2 het domeinspecifiek referentiekader op basis waarvan zij de gevisiteerde opleiding heeft beoordeeld. In het tweede deel van het rapport brengt de commissie verslag uit over de gevisiteerde opleiding.
12 | Onderwijsvisitatie Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen – algemeen deel
Hoofdstuk 2 Het domeinspecifieke referentiekader voor de academische bachelor Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen 2.1
inleiding
Voor iedere (groep van) opleiding(en) wordt een domeinspecifiek referentiekader ontwikkeld dat door de commissie gebruikt wordt bij de beoordeling van opleidingen. De visitatiecommissie is verantwoordelijk voor de 1 opmaak van het domeinspecifiek referentiekader. De VLHORA als evaluatieorgaan geeft de procedure aan voor de opstelling ervan. Het referentiekader is niet bedoeld om een ideale opleiding te schetsen. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit binnen eenzelfde opleiding over de instellingen heen, veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt haar eigen doelstellingen te realiseren en dit zowel inhoudelijk als procesmatig. Dit belet niet dat wordt nagegaan of elke opleiding aan een aantal minimumeisen voldoet, die aan de betreffende opleiding worden gesteld vanuit het vakgebied en/of de relevante beroepspraktijk.
2.2
domeinspecifieke competenties
gehanteerde input -
referentiekaders van de opleiding
Hogeschool West-Vlaanderen -
wettelijke bronnen
geen -
brondocumenten onderschreven door het werkveld
Opleidingsprofielen Industriële Wetenschappen eerste cyclus VLOR, (Studie 108 - 1998) Opleidingsprofielen Industrieel Ontwerper, VLOR (Studie 42 - 1997) Beroepsprofielen Industrieel ingenieur, VLOR (Studie 26 - 1997) Beroepsprofielen Industrieel Ontwerper, VLOR (Studie 40 - 1997) Beroepsprofielen Product Designer, VLOR (Studie 39 - 1997) Beroepsprofielen Productontwikkelaar, VLOR (Studie 38 - 1997) -
internationale referentiekaders
-
Bachelor of science Industrial Design Engineering Overall Faciliticies and Provision, TU Delft, Faculty of Industiral Design Engineering ID Education Guide 2008-2009, Technische universiteit Eindhoven
-
1
De procedure voor het opstellen van het domeinspecifiek referentiekader is beschikbaar op de website van de VLHORA www.vlhora.be onder de rubriek visitatie & accreditatie.
Domeinspecifiek referentiekader | 13
domeinspecifieke competenties van de academische bacheloropleiding Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen De visitatiecommissie heeft de specifieke ingenieurscompetenties eigen aan het domein van de academisch gerichte bacheloropleiding industriële wetenschappen: industrieel ontwerp bepaald. De visitatiecommissie is zich bewust dat de afgestudeerde bachelor naast specifieke competenties eigen aan het domein ook algemene, algemeen-wetenschappelijke en wetenschappelijk-disciplinaire competenties dient te verwerven. Voor de formulering van de algemene, de algemeen-wetenschappelijke en de wetenschappelijk-disciplinaire competenties wordt verwezen naar het structuurdecreet van 2003.
de academische bachelor in de Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen: beschikt over wetenschappelijke en technologisch georiënteerde ontwerpcompetenties en:
kan theoretische en praktische inzichten uit ontwerpwetenschappen hanteren binnen het industrieel ontwerpproces; kan modellen voor onderzoek en ontwerpen gebruiken, rechtvaardigen en op waarde schatten van; kan (professionele en wetenschappelijke) publicaties evalueren op relevantie; kan theoretische en praktische inzichten uit de verschillende aanverwante wetenschappelijke disciplines (wiskunde, mechanica, elektriciteit, fluïdomechanica, thermodynamica, sterkteleer, elektronica, chemie, fysica, informatica, technisch tekenen, CAD, materiaalleer, …) hanteren binnen het industrieel ontwerpproces; kan bedrijfskundige inzichten interpreteren en hanteren binnen het industrieel ontwerpproces; kan standaard technologie integreren binnen het ontwerpproces; kan voor een ontwerp de nodige technische dimensionering realiseren; kan technische tekeningen lezen en vervaardigen; kan op basis van kennis van materialen, energiesystemen, constructieve aspecten, etc de juiste uitvoeringskeuzes maken tijdens het ontwerpproces; kan productiegericht ontwerpen; kan een prototype maken van een ontwerp en dit gebruiken in het ontwerpproces.
beschikt over vormgevende en communicatieve ontwerpcompetenties en: kan inspelen op trends, maatschappelijke evoluties, cultuurverschillen, marktbehoeften en menswetenschappelijke aspecten; kan zelfstandig en methodisch probleemstellingen formuleren en ontwerpopdrachten vertalen naar oplossingstrajecten en product ideeën; kan ideeën vertalen in vormelijke producten; kan de vorm koppelen aan constructieve aspecten; kan visualiseren, technisch tekenen en CAD/CAM/CAE gebruiken in het ontwerpproces. beheerst de integrale productontwikkeling en: kan een product ontwerpen, zelfstandig of in projectteam en doorloopt hierbij het proces van “conceptualisatie ” en “integratie” tot “materialisatie”, door gebruik van creativiteit, methodische aanpak, verantwoorde keuzes en technologisch inzicht; beheerst het ontwerpproces; kan duurzaam en milieugericht ontwerpen; kan productgerelateerde testen opzetten, kan meten en kan evalueren; kan een eenvoudig model opstellen van de interactie van mens-product-omgeving. kan het belang van marketing, management, onderzoek en communicatie in relatie tot integraal productontwerp inschatten en linken aan het ontwerp en:
14 | Domeinspecifiek referentiekader
kent de werking en het beleid van een bedrijf; kan uitstekend in een multidisciplinair team werken en kan als facilitator optreden.
2.3 besluit Rekeninghoudende met de concurrentiestrijd en de voortdurende vraag naar nieuwe producten en diensten in onze maatschappij binnen een geglobaliseerde economie, zijn er enorme uitdagingen. Zelfs in tijden van economische recessie stijgt de vraag naar en de nood aan efficiënte en innovatieve product ontwerpprocessen die rekening houden met de toekomstige wensen van de eindgebruiker en gebruik maken van opkomende en nieuwe producttechnologieën. Voor de bachelor en master Industrieel ontwerp neemt het belang van en de vraag naar kennis en vaardigheden in relatie tot sociale, culturele en ecologische factoren dan ook toe, evenals het opzetten van nieuwe productsystemen. Universiteiten trachten hun eigen en unieke kennis in het domein via het onderzoek in product design te ontwikkelen. Hierdoor brengen ze een eigen internationale kennispool in het Industrieel ontwerp tot stand. Onderzoek kan opgezet worden rond een aantal kernelementen van het ontwerpproces:
Market Search and Product Innovation Management; Product-User Interaction including Form Giving; Materialization, Production and Marketing.
Andere interessante en uitdagende onderzoeksthema’s zijn Intelligent Products, Sustainable Living, Working and Mobility, Applied Medical Products, Mobile Energy Products, FabLab Product Design, … Globaal bekeken scoren opleidingen Industrieel ingenieur Industrieel ontwerp sterk in het afleveren van excellente ingenieurs. Daarnaast zien we een stijging in het aantal wetenschappelijke publicaties en ontwerptentoonstellingen. In Europa ontwikkelden een beperkt aantal hogescholen een eigen curriculum voor industrieel ontwerp op bachelor en masterniveau. Veelal vertrekken deze opleidingen van een kunstgerichte visie, waarin ook vormgeving en marketing zeer belangrijk zijn. Andere opleidingen focussen zich vooral op de technische elementen in een ontwerpproces van een product. De grote uitdaging voor deze hogeschoolopleidingen Industrieel ontwerp bestaat in het succesvol finaliseren van het academiseringsproces waar zij volop in zitten, zonder het aspect innovatie uit het oog te verliezen. Hiertoe dienen zij hun onderwijs op het niveau van een academische bachelor en master te brengen. Voor een opleiding Industrieel ontwerp dient vooral aandacht te gaan naar: kennis in het ontwikkelen van producten van een bijzondere kwaliteit, producten die tegemoet komen aan de noden van de consument of de professionele gebruiker, optimaal gebruik leren maken van standaarden en nieuwe product en productietechnologieën. Dit alles dienen ze te realiseren met oog voor duurzaamheid en het creëren van een meerwaarde voor ondernemers en bedrijven. De academiseringsambities zijn hoog: de nodige kennis en het competente personeel zullen continu moeten benchmarken naar internationale best practices (met onder andere de industrie, de consultants in industrieel ontwerp en universiteiten) en eigen onderzoekactiviteiten ontwikkelen. Rekeninghoudende met de beperkte financiële middelen zullen de academiserende opleidingen strategische keuzes moeten maken bij de ontwikkeling van hun onderzoeksactiviteiten. Daarbij kan worden uitgegaan van specialisatie in een beperkt aantal
Domeinspecifiek referentiekader | 15
onderzoekslijnen die mogelijkheden creëren om de eigen kennis in ingenieurswetenschappen en ontwerp verder uit te breiden en te specialiseren. De samenwerking met en gebruik maken van de expertise van universiteiten bieden kansen voor het uitbouwen van onderzoek en het op academisch niveau brengen van de opleiding. Daarnaast kunnen een dynamische staf, pro-actief netwerken en studentenuitwisselingen met andere Europese opleidingen in Industrieel ontwerp bijdragen tot het positief doorlopen van het academiseringsproces en het bereiken van de academische standaarden.
16 | Domeinspecifiek referentiekader
Hoofdstuk 3 Het domeinspecifieke referentiekader voor de master Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen 3.1
inleiding
Voor iedere (groep van) opleiding(en) wordt een domeinspecifiek referentiekader ontwikkeld dat door de commissie gebruikt wordt bij de beoordeling van opleidingen. De visitatiecommissie is verantwoordelijk voor de opmaak van het domeinspecifiek referentiekader. De VLHORA als evaluatieorgaan geeft de procedure1 aan voor de opstelling ervan. Het referentiekader is niet bedoeld om een ideale opleiding te schetsen. Respect voor de eigenheid van een opleiding en voor de diversiteit binnen eenzelfde opleiding over de instellingen heen, veronderstelt immers dat in de eerste plaats wordt nagegaan of elke opleiding erin slaagt haar eigen doelstellingen te realiseren en dit zowel inhoudelijk als procesmatig. Dit belet niet dat wordt nagegaan of elke opleiding aan een aantal minimumeisen voldoet, die aan de betreffende opleiding worden gesteld vanuit het vakgebied en/of de relevante beroepspraktijk.
3.2
domeinspecifieke competenties
gehanteerde input -
referentiekaders van de opleiding
Hogeschool West-Vlaanderen
-
wettelijke bronnen
geen
-
brondocumenten onderschreven door het werkveld
Opleidingsprofielen Industriële Wetenschappen eerste cyclus VLOR, (Studie 108 - 1998) Opleidingsprofielen Industrieel Ontwerper, VLOR (Studie 42 - 1997) Beroepsprofielen Industrieel ingenieur, VLOR (Studie 26 - 1997) Beroepsprofielen Industrieel Ontwerper, VLOR (Studie 40 - 1997) Beroepsprofielen Product Designer, VLOR (Studie 39 - 1997) Beroepsprofielen Productontwikkelaar, VLOR (Studie 38 - 1997)
-
internationale referentiekaders
Master of science Integrated Product Design, TU Delft, Faculty of Industiral Design Engineering Master of science Design for Interaction, TU Delft, Faculty of Industiral Design Engineering Master of science Strategic Product Design, TU Delft, Faculty of Industiral Design Engineering
1
De procedure voor het opstellen van het domeinspecifiek referentiekader is beschikbaar op de website van de VLHORA www.vlhora.be onder de rubriek visitatie & accreditatie.
Domeinspecifiek referentiekader | 17
ID Education Guide 2008-2009, Technische universiteit Eindhoven
domeinspecifieke competenties van de masteropleiding IW: industrieel ontwerpen De visitatiecommissie heeft de specifieke ingenieurscompetenties eigen aan het domein van de academisch gerichte masteropleiding industriële wetenschappen: industrieel ontwerp bepaald. De visitatiecommissie is zich bewust dat de afgestudeerde master naast specifieke competenties eigen aan het domein ook algemene, algemeen-wetenschappelijke en wetenschappelijk-disciplinaire competenties dient te verwerven. Voor de formulering van de algemene, de algemeen-wetenschappelijke en de wetenschappelijk-disciplinaire competenties wordt verwezen naar het structuurdecreet van 2003.
de academische master in de Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen beschikt over wetenschappelijke en technologisch georiënteerde ontwerpcompetenties en: kan complexe theoretische en praktische inzichten uit ontwerpwetenschappen hanteren binnen het industrieel ontwerpproces; kan op basis van onderzoek kennishiaten identificeren en nieuwe kennis mee genereren binnen het industrieel ontwerpproces; kan bijdragen aan het opstellen van (professionele en wetenschappelijke) publicaties; kan de technologie van de toekomst integreren binnen het ontwerpproces; kan voor een ontwerp de nodige technische dimensionering realiseren op een gespecialiseerd niveau; kan productiegericht ontwerpen op een gespecialiseerd niveau; kan een prototype maken van een ontwerp en dit gebruiken in het ontwerpproces op een gespecialiseerd niveau. beschikt over vormgevende en communicatieve ontwerpcompetenties en: kan zelfstandig en methodisch toekomstvisies formuleren, inclusief productvisies; kan initiatiefnemer zijn in de transitie naar nieuwe maatschappelijke systemen Beheerst de integrale productontwikkeling en: kan een complex product ontwerpen, zelfstandig of in projectteam en doorloopt hierbij het proces van “conceptualisatie ” en “integratie” tot “materialisatie”, door gebruik van creativiteit, methodische aanpak, verantwoorde keuzes en technologisch inzicht; kan opereren in een internationale context als aankomend leidinggevend productontwikkelaar; kan ontwerpbeslissingen nemen en deze middels ontwerp- en wetenschappelijke argumenten onderbouwen. Kan geavanceerde modellen opstellen van de interactie van mens-productomgeving. kan het belang van marketing, management, onderzoek en communicatie in relatie tot integraal productontwerp inschatten en linken aan het ontwerp en: kent de werking en het beleid van een bedrijf; kan als leidinggevende in een multidisciplinair team werken en kan als facilitator en integrator optreden; kan een originele productvisie ontwikkelen, rekening houdend met een toekomstige marktvraag; is zich bewust van ethische, sociale en overige maatschappelijke consequenties van het productontwerp en streeft er naar een goede balans te vinden tussen eigenbelang, dat van de gebruiker, het bedrijfsleven, de maatschappij etc met betrekking tot deze aspecten; kan zijn productidee omzetten in een ondernemingsplan of productportfolio zowel ten behoeden van bestaande productformulerende bedrijven als ten behoeve van nieuwe ondernemingen; is zich bewust van relevantie van intellectuele eigendommen in het industrieel ontwerpproces.
18 | Domeinspecifiek referentiekader
2.3 besluit Rekeninghoudende met de concurrentiestrijd en de voortdurende vraag naar nieuwe producten en diensten in onze maatschappij binnen een geglobaliseerde economie, zijn er enorme uitdagingen. Zelfs in tijden van economische recessie stijgt de vraag naar en de nood aan efficiënte en innovatieve product ontwerpprocessen die rekening houden met de toekomstige wensen van de eindgebruiker en gebruik maken van opkomende en nieuwe producttechnologieën. Voor de bachelor en master Industrieel ontwerp neemt het belang van en de vraag naar kennis en vaardigheden in relatie tot sociale, culturele en ecologische factoren dan ook toe, evenals het opzetten van nieuwe productsystemen. Universiteiten trachten hun eigen en unieke kennis in het domein via het onderzoek in product design te ontwikkelen. Hierdoor brengen ze een eigen internationale kennispool in het Industrieel ontwerp tot stand. Onderzoek kan opgezet worden rond een aantal kernelementen van het ontwerpproces:
Market Search and Product Innovation Management; Product-User Interaction including Form Giving; Materialization, Production and Marketing.
Andere interessante en uitdagende onderzoeksthema’s zijn Intelligent Products, Sustainable Living, Working and Mobility, Applied Medical Products, Mobile Energy Products, FabLab Product Design etc. Globaal bekeken scoren opleidingen Industrieel ingenieur Industrieel ontwerp sterk in het afleveren van excellente ingenieurs. Daarnaast zien we een stijging in het aantal wetenschappelijke publicaties en ontwerptentoonstellingen. In Europa ontwikkelden een beperkt aantal hogescholen een eigen curriculum voor industrieel ontwerp op bachelor en masterniveau. Veelal vertrekken deze opleidingen van een kunstgerichte visie, waarin ook vormgeving en marketing zeer belangrijk zijn. Andere opleidingen focussen zich vooral op de technische elementen in een ontwerpproces van een product. De grote uitdaging voor deze hogeschoolopleidingen Industrieel ontwerp bestaat in het succesvol finaliseren van het academiseringsproces waar zij volop in zitten, zonder het aspect innovatie uit het oog te verliezen. Hiertoe dienen zij hun onderwijs op het niveau van een academische bachelor en master te brengen. Voor een opleiding Industrieel ontwerp dient vooral aandacht te gaan naar: kennis in het ontwikkelen van producten van een bijzondere kwaliteit, producten die tegemoet komen aan de noden van de consument of de professionele gebruiker, optimaal gebruik leren maken van standaarden en nieuwe product en productietechnologieën. Dit alles dienen ze te realiseren met oog voor duurzaamheid en het creëren van een meerwaarde voor ondernemers en bedrijven. De academiseringsambities zijn hoog: de nodige kennis en het competente personeel zullen continu moeten benchmarken naar internationale best practices (met onder andere de industrie, de consultants in industrieel ontwerp en universiteiten) en eigen onderzoekactiviteiten ontwikkelen. Rekeninghoudende met de beperkte financiële middelen zullen de academiserende opleidingen strategische keuzes moeten maken bij de ontwikkeling van hun onderzoeksactiviteiten. Daarbij kan worden uitgegaan van specialisatie in een beperkt aantal onderzoekslijnen die mogelijkheden creëren om de eigen kennis in ingenieurswetenschappen en ontwerp verder uit te breiden en te specialiseren. De samenwerking met en gebruik maken van de expertise van universiteiten bieden kansen voor het uitbouwen van onderzoek en het op academisch niveau brengen van de opleiding. Daarnaast kunnen een dynamische staf,
Domeinspecifiek referentiekader | 19
pro-actief netwerken en studentenuitwisselingen met andere Europese opleidingen in Industrieel ontwerp bijdragen tot het positief doorlopen van het academiseringsproces en het bereiken van de academische standaarden.
20 | Domeinspecifiek referentiekader
deel 2
opleidingsrapport
Opleidingsrapport | 21
22 | Opleidingsrapport
het opleidingsrapport Hogeschool West-Vlaanderen Algemene toelichting bij de academisch gerichte bachelor- en masteropleiding industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen van de Hogeschool West-Vlaanderen De Hogeschool West-Vlaanderen is organisatorisch opgedeeld in vier departementen, waaronder het departement PIH, die als enige academische bachelor- en masteropleidingen inricht. In het academiejaar 19951996 werd de opleiding Industrieel ingenieur: industrieel ontwerpen voor het eerst ingericht in Kortrijk in het departement PIH van de Hogeschool West-Vlaanderen. In 2003 werd de opleiding in het kader van Bologna omgevormd tot bachelor-masteropleidingen, werd het academiseringsproces geïnitieerd en werden de opleidingen geflexibiliseerd. In het academiejaar 2004-2005 werd de vernieuwde academische bacheloropleiding gestart, in het academiejaar 2007-2008 is de vernieuwde masteropleiding gestart. In het academiejaar 2007-2008 – waarin het zelfevaluatierapport werd geschreven – was de tweecycli-opleiding tot industrieel ingenieur volledig omgevormd naar de bachelor-masterstructuur. De opleidingen bachelor en master in de Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen zijn organisatorisch verspreid over twee opleidingsteams: -
het eerste opleidingsteam – het opleidingsteam van de algemene ingenieursmodule – waarborgt de inhoud en kwaliteit van de algemene wetenschappelijke competenties; het tweede team is het opleidingsteam industrieel ontwerpen, en draagt de eindverantwoordelijkheid voor de beschreven bachelor- en masteropleidingen.
In het kader van het academiseringsproces vormt de Hogeschool West-Vlaanderen samen met de Universiteit Gent, de Hogeschool Gent en de Arteveldehogeschool de Associatie Universiteit Gent.
Opleidingsrapport | 23
Onderwerp 1
Facet 1.1
Doelstellingen van de opleiding
Niveau en oriëntatie van de academisch gerichte bachelor en master
Beoordelingscriteria academisch gerichte bachelor: De opleidingsdoelstellingen zijn erop gericht de student te brengen tot: -
het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige managementtaken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken, en een ingesteldheid tot levenslang leren;
-
het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties als een onderzoekende houding, kennis hebben van onderzoeksmethoden en -technieken en deze adequaat kunnen toepassen, het vermogen om de relevante data te verzamelen die een oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen, een appreciatie van de onzekerheid, de ambiguïteit en de grenzen van de kennis en de vaardigheid tot het probleemgestuurd initiëren van onderzoek;
-
het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis die eigen is aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, een systematische kennis van de kernelementen van een discipline, met inbegrip van het verwerven van coherente en gedetailleerde kennis, deels geïnspireerd door de nieuwste ontwikkelingen van de discipline, en een begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden.
Beoordelingscriteria master: De opleidingsdoelstellingen zijn erop gericht de student te brengen tot: -
het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, het kunnen omgaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken, en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot het communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken, en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context;
-
het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma’s in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma’s, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten, en het kunnen samenwerken in een multidisciplinaire omgeving;
-
een gevorderd begrip en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis die eigen is aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt, te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in één of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren en diagnosticeren;
-
hetzij het beheersen van de competenties die nodig zijn voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnende onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte
24 | Opleidingsrapport
competenties die nodig zijn voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnende beroepsbeoefenaar. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het zelfevaluatierapport stellen de beide opleidingen dat de bachelor en master industriële ingenieurswetenschappen: industrieel ontwerpen ‘creatieve ingenieurs‘ vormen, die vanuit een brede multidisciplinaire technologische kennis vernieuwende ideeën kunnen omzetten in concrete industriële producten. De opleiding is een polyvalente, polytechnische opleiding die past in een brede waaier van beroepssectoren. De opleidingen delen het algemene niveau en de oriëntatie van de academische bacheloropleiding Industriële wetenschappen: Industrieel ontwerpen op in vier domeinen: -
algemene wetenschappelijke basiskennis, beroepsspecifieke technische vorming, wetenschappelijke vorming/onderzoekende houding, sociale en economische vorming.
De masteropleiding industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen bouwt verder op de kennis, vaardigheden en attitudes die tijdens de academische bacheloropleiding zijn verworven. Het niveau en de oriëntatie zijn gericht op de verdieping van de specialisatie (kennisverwerving), het stimuleren van creativiteit (kennistoepassing) en de ontwikkeling van de noodzakelijke competenties om te participeren in wetenschappelijk onderzoek (kenniscreatie), of te fungeren als een beginnende beroepsbeoefenaar. De commissie heeft kennis genomen van deze opleidingsdoelstellingen van de bachelor- en masteropleiding, en stelt vast dat die aansluiten bij artikel 58 van het Structuurdecreet. De opleiding maakt voor zowel de bachelor als de master een onderscheid tussen algemene competenties, algemene wetenschappelijke competenties en algemene ingenieurscompetenties. Tijdens de academische bacheloropleiding verwerft de student de nodige competenties om door te gaan naar de master industrieel ontwerpen, en wordt al gestart met het verwerven van de competenties die nodig zijn om op een actieve manier bij te dragen tot het onderzoek. De opleidingsdoelstellingen van de master sluiten aan bij die van de academische bachelor, maar zijn van een gevorderd niveau. De opleiding stelt dat tijdens de masteropleiding de student de competenties ontwikkelt die nodig zijn om met een attitude voor wetenschappelijk onderzoek en zin voor innovatie multidisciplinaire problemen in een werkveldomgeving op te lossen. In het zelfevaluatierapport stelt de opleiding dat er op middellange termijn naar wordt gestreefd om zich nog academischer te oriënteren, zodat de student in staat zal zijn om zelfstandig toegepast wetenschappelijk onderzoek te verrichten. De commissie merkt op dat de academisering en het eigen onderzoek op gang zijn gekomen. Huidige wetenschappelijke competenties kunnen nog verder worden uitgewerkt. De commissie vindt het wel wenselijk dat de competenties van de master nog meer belang gaan hechten aan en focussen op de wetenschappelijke competenties, met nadrukkelijk behoud van het huidige profiel. De doelstellingen van de master dienen nog meer gericht te worden op wetenschappelijk denken en handelen. Hierbij aansluitend adviseert de commissie de opleiding om een onderzoekvisie uit te schrijven voor 2009 tot en met 2013, opdat de opleiding een duidelijk pad uitstippelt met indicatoren en meer de focus legt op het ontwerpkundig kennisdomein. De opleiding merkt tijdens de gesprekken op dat de resultaten van de voortgangstoets zullen worden aangegrepen om een dergelijke nota uit te werken. Daarnaast verwacht de opleiding in september 2009 input van de associatie, die tevens zal worden meegenomen. Volgens de commissie is het belangrijk dat de opleiding tot een kenniscirculatiemodel komt, waarbij kennis verworven tijdens onderzoek
Opleidingsrapport | 25
vertaald wordt naar het onderwijs. Het is van groot belang bij het onderzoek om ook langetermijnopportuniteiten mee te nemen, zodat de opleiding zich niet enkel voor een groot deel op state of the art onderzoek richt. De opleiding is zich hiervan bewust, en merkt op dat naarmate steeds meer onderzoek zal worden uitgevoerd, de resultaten ook meer zullen kunnen terugstromen naar het onderwijs. Tevens stelde de opleiding een domeinspecifiek referentiekader op. De domeinspecifieke competenties van de academische bachelor leggen de nadruk op vier groepen van competenties, die elk verder werden uitgesplitst in concrete deelcompetenties: -
wetenschappelijke en technologisch georiënteerde ontwerpcompetenties, vormgevende en communicatieve ontwerpcompetenties, beheersing van de integrale productontwikkeling, de competentie om het belang van marketing, management, onderzoek en communicatie in relatie tot integraal productontwerp in te schatten en te linken aan het ontwerp.
Het domeinspecifieke referentiekader van de master hanteert eveneens deze vier groepen van specifieke competenties, maar de deelcompetenties zijn op een gevorderd of gespecialiseerd niveau geformuleerd. Daarnaast wordt ook een aantal nieuwe competenties opgesteld. De commissie heeft vastgesteld dat de academische bachelor en master industrieel ontwerpen een profiel hebben dat zich duidelijk onderscheidt van de professionele bachelor industrieel productontwerpen en andere niet-ingenieursgerichte academische ontwerpopleidingen. Uit de gesprekken met studenten blijkt dat de doelstellingen duidelijk en gekend zijn. Ze vinden deze hoofdzakelijk in de studiegids. Daarnaast komen ze ter sprake tijdens de design talks, en wordt van iedere docent verwacht dat hij/zij bij de start van de lessen de doelstellingen kenbaar maakt en toelicht. Vanaf het academiejaar 2007-2008 worden in principe alle modulefiches beter zichtbaar geplaatst op het intranet Dokeos, en nemen alle docenten de modulefiches op in de cursus. De opleidingsgebonden docenten kennen de opleidingsdoelstellingen via de tweewekelijkse teamvergaderingen, moduleteamvergaderingen of design talks. De docenten van algemene ingenieursmodules worden geïnformeerd over de opleidingsdoelstellingen via een algemene personeelsvergadering, of via de aanwezigheid van opleidingsgebonden docenten in de moduleteamvergaderingen van de algemene ingenieursmodules. Masterproefpromotoren ontvangen een informatiebundel waarin de doelstellingen die moeten bereikt worden, duidelijk weergegeven zijn. De commissie heeft vastgesteld dat de doelstellingen regelmatig met de Opleidingscommissie worden besproken en bijgestuurd.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert de opleiding om een onderzoekvisie uit te schrijven voor 2009 tot en met 2013 en een kenniscirculatiemodel uit te werken. De commissie adviseert de opleiding om in de competenties van de master nog meer belang te hechten aan en te focussen op de wetenschappelijke competenties, met nadrukkelijk behoud van het huidige profiel. De doelstellingen van de master dienen nog meer gericht te worden op wetenschappelijk denken en handelen.
26 | Opleidingsrapport
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Beoordelingscriteria: -
De doelstellingen van de opleiding (uitgedrukt in eindkwalificaties van de student) sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en het relevante beroepenveld gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroeps- of kunstpraktijk). Ze zijn, in het geval van gereglementeerde beroepen, in overeenstemming met de reglementering of regelgeving ter zake.
-
Voor academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen zijn de eindkwalificaties ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke en/of artistieke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en, voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen, de praktijk in het relevante beroepenveld.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleidingen stellen dat hun unieke karakter ligt in de integratie van ontwerp- en ingenieurswetenschappen, met als doel producten en/of processen te innoveren, en dit in combinatie met kennis op het vlak van modern bedrijfsmanagement, ondernemerschap en innovatiemanagement. De commissie stelt vast dat de opleidingen voor het opstellen van hun domeinspecifieke referentiekader verschillende documenten bestudeerden: het Structuurdecreet, de VLOR-opleidings- en beroepsprofielen, doelstellingen van enigszins gelijkaardige academische ontwerpopleidingen in Vlaanderen en het buitenland, diverse werkvelddocumenten van onder andere de Vlaamse Ingenieurskamer, en de deontologische code van een industrieel ontwerper/productontwikkelaar van de Beroepsvereniging der Belgische designers en de Beroepsorganisatie Nederlandse Ontwerpers. De opleiding benadrukt tijdens de gesprekken dat zij zich wil differentiëren van andere gelijkaardige opleidingen in Vlaanderen door zich te richten op ontwerpwetenschappen, ingenieurswetenschappenen ondernemerschap. Tevens geven de opleidingen aan zich te herkennen in het domeinspecifieke referentiekader dat de commissie opstelde. Naast de contacten met binnen- en buitenlandse overkoepelende beroepsorganisaties onderhouden beide opleidingen talrijke contacten met vakgenoten via Designregio Kortrijk en de Adviesraad Competentiepool Productontwikkeling en Industrieel Design. Daarnaast beschikken de beide opleidingen over een netwerk van internationale scholen waarmee bilaterale overeenkomsten zijn afgesloten, zoals de TU Delft in Nederland, de Istanbul Technical University in Turkije en de Politecnico di Milano in Italië. Via deze kanalen blijft de opleiding op de hoogte van de wensen en behoeften die gesteld worden door (buitenlandse) vakgenoten. Zo werden in 2003 de opleidingsdoelstellingen op vraag van het beroepenveld bijgestuurd met de competenties duurzaam en milieugericht productontwerpen. De commissie is positief over de internationale benchmark en de betrokkenheid van het beroepenveld. Tevens is de commissie van mening dat de opleidingen zichzelf meer dienen bekend te maken bij gelijkaardige buitenlandse opleidingen zoals de TU Delft en de TU Eindhoven. De opleidingen beschikken over een mooi en uitgebreid assortiment van pr-materiaal. Deze boeken en video’s geven een goed beeld van de opleiding en zouden de benchmarking nog kunnen verbeteren. De opleidingsdoelstellingen en de competenties worden op regelmatige basis afgetoetst aan de wensen en behoeften van het beroepenveld via opleidingscommissies, jurypresentaties van ontwerpopdrachten en masterproeven, begeleiding van masterproeven door bedrijfspromotoren, design talks en ontwerpweken. Het
Opleidingsrapport | 27
beroepenveld bevestigde tijdens de gesprekken dat de doelstellingen afgestemd zijn op de noden van de industrie. De opleidingen benadrukten tijdens de gesprekken dat zij, naast de al eerder uitgevoerde evaluaties op het vlak van de doelstellingen, deze in de toekomst nogmaals zullen evalueren. Daarvoor werd een verbeterfiche opgesteld. In 2003 herwerkten de opleidingen al hun doelstellingen in het kader van de omvorming tot de bachelor-masterstructuur. In 2006 werden de doelstellingen herbekeken ten gevolge van het competentiegerichte karakter van de opleidingen en de eisen tot academisering. De opleiding stelt dat opleidingsdoelstellingen jaarlijks, waar nodig, worden verfijnd en bijgestuurd tijdens een bijeenkomst van de Opleidingscommissie, waarin het werkveld en het onderwijsveld, met onder andere de Associatie Universiteit Gent, zijn vertegenwoordigd. De commissie is er zich van bewust dat er geen gelijkaardige opleiding bestaat binnen de Universiteit Gent, maar vindt het toch positief dat de opleidingen de associatie in het kader van de academisering betrekken. Daarnaast moedigt de commissie de opleiding aan om, zoals zij nu al tracht te doen, verder gelijkaardige partners in het buitenland te blijven zoeken. De commissie apprecieert sterk de aandacht voor ondernemerschap, creativiteit en ingenieurskunde, en dit alles geïntegreerd door het ontwerpen. De commissie vraagt de opleiding wel om een goed evenwicht te hanteren tussen ingenieurskunde en ontwerpen. De nadruk mag nog meer komen te liggen op ontwerpen. De commissie merkt op dat de opleidingen een duidelijke keuze maakten voor industrieel ontwerpen met realisatie en materialisatie, en regionale valorisatie.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert de opleiding om het assortiment aan pr-materiaal te gebruiken in haar benchmark met potentiële buitenlandse partners.
Oordeel over onderwerp 1: doelstellingen van de opleiding: voldoende Op basis van de oordelen over: facet 1.1: niveau en orientatië
goed
facet 1.2: domeinspecifieke eisen
goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
28 | Opleidingsrapport
Onderwerp 2
Facet 2.1
Programma
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Beoordelingscriteria: -
Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties van de opleiding qua niveau,
-
De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.
-
De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te
oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
bereiken. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De competenties die de opleiding vooropstelt, ziet de commissie terug in de opbouw van het programma. Daarbij stelt zij vast dat er aandacht is voor enerzijds de ingenieursvakken en anderzijds het ontwerpen, het ondernemerschap en de wisselwerking tussen en integratie van deze drie. De opleiding geeft aan dat de concrete doelstellingen van de academische bacheloropleiding industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen berust op vier kennisdomeinen. Ten eerste de algemene wetenschappelijke basiskennis, die wordt gewaarborgd in het curriculum door de opname van de algemene ingenieursmodules, zoals Wiskunde, Fysica, Chemie, Elektriciteit, Mechanica en Technisch tekenen. Ten tweede de beroepsspecifieke technische vorming, die via uitdiepende specialisatiemodules de student bekwaamt in de beroepsspecifieke ontwerpcompetenties, gebundeld in de volgende moduleclusters: Technologisch ontwerpen, Vormgeving en CAD, Industrieel ontwerpen, Ontwerpstudio, Productontwikkeling en Bedrijfsbeleid, en de bachelorproef. In elke uitdiepende module wordt naast aandacht voor de beroepsspecifieke ontwerpcompetenties, ook belang gehecht aan het toepassen van deze ontwerpkennis in een reële industriële context. In de eerste twee semesters maakt de student kennis met het ontwerpproces en leert hij/zij zelf producten te ontwerpen binnen vooropgestelde eisen en beperkingen. De klemtoon ligt op ‘creativiteit gekoppeld aan vorm’. In het derde semester ligt de nadruk op ‘form follows function’ (het ontwerpen vanuit de functies van een product, rekening houdend met de interactie tussen het product en de gebruiker/omgeving) en ‘form follows material’ (het ontwerpen vanuit de materiaaleigenschappen). In semester vier wordt ‘creativiteit gekoppeld aan techniek’, zodat de algemeen wetenschappelijke kennis van wiskunde, mechanica, engineering… wordt toegepast bij het ontwerpen van een nieuw product. De complexiteit van de ontwerpen en de graad zelfstandig werken nemen toe van het derde naar het zesde semester. Het derde kennisdomein betreft wetenschappelijke vorming en een onderzoekende houding. Al in het eerste semester maken studenten kennis met de basis van de methodologie van het ontwerpproces (informatie-, exploratie-, beslissings- en testfase) die wordt toegepast in de ontwerpprojecten. In het vierde en vijfde semester komt de methodologie van het ontwerpen uitgebreid en diepgaand aan bod, met de focus op een integrale kennisontsluiting tijdens het ontwerpproces. Tijdens de bachelorproef wordt aandacht besteed aan de onderzoekende houding van de student, die in een multidisciplinair team een innovatieprobleem van een bedrijf onderzoekt en hiervoor oplossingen formuleert.
Opleidingsrapport | 29
Daarnaast wordt binnen het curriculum aandacht besteed aan een vierde kennisdomein, met name de ontwikkeling van sociale en economische vaardigheden, met een ingesteldheid tot duurzaam handelen. Via individuele opdrachten en opdrachten in groep wil de opleiding vaardigheden zoals mondelinge en schriftelijke communicatie, het uitvoeren van eenvoudige managementtaken en specifieke managementkwalificaties voor ontwerpers ontwikkelen. De commissie merkt hierbij op dat de opleidingsonderdelen rond marketing en ondernemerschap kennisgericht zijn en worden toegepast in een smallbusinessproject. Tevens heeft de commissie vastgesteld dat er beperkt aandacht is voor het element ‘menskunde’. Dit komt aan bod via oefeningen en ontwerpopdrachten, maar niet zuiver theoretisch. De commissie adviseert daarom te onderzoeken of dit in een keuzevak theoretisch kan worden benaderd, opdat studenten die dit wensen, de mogelijkheid hiervoor krijgen. Uit een berekening van de opleiding blijkt dat de bacheloropleiding gemiddeld 56 procent van de contacturen besteedt aan het bijbrengen van theoretische concepten, en 41 procent aan het bijbrengen van vaardigheden tijdens practica en/of ontwerpprojecten. De bachelorproef, goed voor 10 procent, scherpt algemene competenties aan en stimuleert het onderzoekende karakter. Tijdens de gesprekken melden de studenten dat zij tijdens de ingenieursvakken een sterke onderbouw krijgen. De afgestudeerden bevestigen aan de commissie dat deze brede onderbouw hen de mogelijkheid biedt zich zelfstandig te specialiseren en interprofessioneel samen te werken. De masteropleiding bouwt verder op de kennis, vaardigheden en attitudes van de academische bacheloropleiding. Kenmerkend voor de masteropleiding is de diepgaande specialisatie in het vakdomein industrieel ontwerpen. Naast het zelfstandig verwerven van nieuwe kennis en het toepassen ervan binnen een innovatiegerichte economische bedrijfscultuur, ligt de nadruk op kenniscreatie. Tijdens de masteropleiding industrieel ontwerpen volgen de studenten de volgende moduleclusters: Technologisch ontwerpen, CAD/CAM/CAE, Ondernemerschap en management, de masterproef en een keuzemodule. De commissie stelde vast dat de studenten een uitgebreide kennis CAD dienen te verwerven. In de masteropleiding wordt 19 procent aan praktische vaardigheden en 51 procent aan theorievakken besteed. De masterproef neemt 18 studiepunten in beslag. In de masteropleiding gaat kennisoverdracht altijd gepaard met het toepassen van de theorie in een project of onderzoeksvraag met een wetenschappelijke neerslag als output. De commissie apprecieert een dergelijke projectgerichte aanpak, waarin theorie wordt toegepast in authentieke/levensechte contexten. In een competentiematrix heeft de opleiding het verband tussen de eindcompetenties voor de bachelor en de master en de modules uit het opleidingsprogramma weergegeven. Tijdens de gesprekken geven de opleidingen aan de competentiematrix verder te willen uitwerken naar niveaus. De commissie steunt deze intentie en vindt het positief dat de opleiding hieromtrent een verbeterfiche opstelde. In het kader van het academiseringsproces werden aanpassingen doorgevoerd aan het curriculum. Ten eerste werd een bachelorproef ingevoerd. De studenten worden geconfronteerd met een technisch multidisciplinair probleem van een bedrijf, dat ze onder de vorm van begeleide zelfstudie dienen op te lossen. In dit kader worden infosessies aangeboden met betrekking tot probleemanalyse, literatuurstudie, probleemoplossing, mondelinge presentatie en het schrijven van een technische paper. Ten tweede werd het vroegere eindwerk van tien studiepunten opgewaardeerd naar een masterproef van achttien studiepunten. In de mastermodules komen de onderzoekslijnen van de opleiding duidelijk naar voren (zie facet 2.2). In het kader van deze curriculumaanpassingen besteedde de opleiding aandacht aan voldoende ondersteuning voor de uitbouw van onderzoeksdomeinen. Het is een streven van de opleiding om alle personeelsleden te betrekken bij onderzoek. Daarnaast formuleert de Academiseringsraad adviezen over de voortgang van het academiseringsproces van de betrokken opleidingen, en het bewaken van de eigenheid en het toegepast karakter van het onderzoek. Via de associatieonderzoeksgroepen wil de opleiding op middellange termijn onderzoeksresultaten en lesgevers uitwisselen. De commissie heeft tevens kunnen vaststellen dat de hogeschool een procedure voor
30 | Opleidingsrapport
curriculumherziening en -innovatie heeft opgesteld. Daarbij werd voorzien in de participatie van alle stakeholders, zoals de docenten, het werkveld, de studenten en de alumni. In het programma zijn volgens de commissie meerdere vakoverschrijdende elementen zichtbaar. Een aantal wordt hier ter illustratie opgesomd. Ten eerste omvat het programma algemene ingenieursmodules, die gelijk zijn aan deze van de andere ingenieursopleidingen in de hogeschool, naast specialisatiemodules specifiek voor industrieel ontwerpen. Tijdens de gesprekken melden de studenten wel dat er soms een kloof kan zijn tussen de ingenieurs- en ontwerpmodules. Ten tweede merkt de commissie op dat de studenten tijdens de bachelorproef samenwerken met andere opleidingen. De commissie vindt het interprofessioneel samenwerken een meerwaarde voor de studenten. Daarnaast bevat de masteropleiding een keuzemodule die studenten de kans biedt om vaardigheden en kennis uit andere disciplines aan te leren, zoals Mechanische trillingen en geluid van de opleiding Elektromechanica, Kunststoffen van de opleiding Biochemie-Chemie-Milieukunde en Ondernemerschap, een module in samenwerking met Unizo. Op het vlak van internationalisering vindt de commissie dat de opleiding een aantal mooie zaken realiseert, met de bachelorproef op kop, die tot op heden werd gekoppeld aan een internationale ervaring. De studenten uit de bacheloropleiding Industrieel ontwerpen, Elektromechanica en Elektronica-ICT nemen deel aan het Intensive Program Project ‘Multidisciplinary approach to product innovation‘, waarbij een gedeelte van de bachelorproef wordt gerealiseerd onder de vorm van groepswerk in een multidisciplinair en internationaal team, en een gedeelte individueel wordt uitgewerkt. Aan het Intensive Program werken zeven internationale partners mee. Daarnaast wordt in de bacheloropleiding een vier- tot vijfdaagse Europese studiereis georganiseerd, waarbij toonaangevende bedrijven, onderzoekscentra en beurzen worden bezocht. Tot op heden namen alle studenten deel aan deze reis. Individuele studenten kunnen ook een internationale stage of een Erasmus-uitwisseling doen in het zesde en zevende semester. Met betrekking tot deze laatste initiatieven van internationalisering ziet de commissie nog ruimte tot groei. Globaal concludeert de commissie dat de opleiding erin slaagt om de vooropgestelde doelstellingen te vertalen in het programma en binnen de opleidingsonderdelen naar de specifieke opleidingsdoelstellingen.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.2
Eisen academische gerichtheid van het programma
Beoordelingscriteria: -
Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten) binnen relevante disciplines.
-
Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante discipline(s) door aantoonbare verbanden met
-
Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek
actuele wetenschappelijke theorieën. en/of de ontwikkeling en beoefening van de kunsten. -
Het programma heeft aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen (bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen).
Opleidingsrapport | 31
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De competentieopbouw van het opleidingsprogramma, dat algemene ingenieurs- en specifieke ontwerpmodules omvat, verloopt van inleidende, over uitdiepende naar gespecialiseerde competenties. De opleiding stelt dat de algemene ingenieursmodules de student een gedegen basisopleiding in de diverse wetenschappelijke en technologische disciplines van de ingenieurswetenschappen geven. De ontwikkeling van kennis gebeurt aan de hand van theoretische hoorcolleges, oefeningen en labozittingen, die gericht zijn op het doelgericht oplossen van specifieke ingenieursproblemen. De specifieke ontwerpmodules zijn gericht op het aanleren en toepassen van ontwerpcompetenties onder de vorm van ontwerpprojecten of onderzoeksgerichte opdrachten, die de student zelfstandig of in groep moet uitvoeren. Het geheel van alle ontwerpopdrachten vormt wat de opleiding de ontwerprodedraad noemt. Elk ontwerp doorloopt drie fasen. Tijdens de opstartfase wordt de opdrachtstelling toegelicht door de organisatie waarvoor de opdracht wordt uitgewerkt. Tijdens de uitvoeringsfase worden de volgende vier fasen één of meerdere keren doorlopen: -
Fase 1: Leer de opdracht begrijpen (opzoekingswerk, verkenning, informatie verzamelen…), en vertaal dit naar concrete verwachtingen en eisen die je zelf stelt aan je eindresultaat. Fase 2: Exploreer en zoek verschillende creatieve oplossingen. Toets of de bedachte oplossingen voldoen aan de vooropgestelde eisen en verwachtingen. Fase 3: Kies de meest geschikte oplossing en werk deze verder uit. Fase 4: Verifieer of de gekozen oplossing aan de verwachtingen voldoet, en doorloop nogmaals deze cyclus indien de gekozen oplossing niet voldoet. Maak een prototype om het resultaat te verifiëren.
Tijdens de eindfase geven de studenten een eindpresentatie aan de hand van een prototype en/of multimediale presentatie, en dienen ze een ontwerpdossier in dat de volgende elementen omvat: de opdrachtstelling, de tijdsplanning, de vertaling van een opdracht naar een project, de gevolgde ontwerpmethode en het doorlopen ontwerpproces, de ontwerpevolutie en schetsen, de (technische) documentatie van alle genomen beslissingen, de proefmaquettes of prototypes en het presentatiepaneel. Doorheen de ontwerpopdrachten worden de studenten wekelijks gecoacht door twee docenten. De commissie is van mening dat deze ontwerpsessies en opdrachten een goede weerspiegeling zijn van de ontwerprealiteit waarin de student later in het bedrijfsleven zal moeten presteren. Daarnaast vindt de commissie het erg interessant dat de ontwerpopdrachten vaak reële opdrachten zijn met een industriële partner. Ook de maatschappelijke projecten en de deelnames aan ontwerpwedstrijden worden door de commissie positief onthaald. Naast de ontwerpopdrachten garandeert de opleiding ook via andere initiatieven een nauwe band met het werkveld. In de tweede en derde bachelor wordt telkens gedurende een week (de ‘Ontwerpweek’) een kortlopende ontwerpopdracht gerealiseerd, mee onder begeleiding van een aantal gastdocenten uit het beroepenveld. Aan het einde van de bacheloropleiding wordt met de bachelorproef een reëel onderzoeksprobleem op vraag van een specifieke opdrachtgever opgelost met een multidisciplinair team. De bachelorproef is tevens gekoppeld aan een internationaal Intensive Program: ‘A multidisciplinary approach to product innovation’. Met de bachelorproef moet de bachelor industrieel ontwerpen aantonen dat hij/zij de algemene wetenschappelijke basiskennis kan integreren binnen een specifiek industrieel ontwerpproject. De commissie vraagt voor dit laatste aspect extra aandacht aan de opleiding in het kader van de voorbereiding op de masterproef. De commissie is van mening dat de bachelorproef momenteel onvoldoende wetenschappelijk verantwoorde werken zijn. De bachelorproef is nog te weinig een onderzoeksproject met wetenschappelijke basis, en zou op een hoger niveau moeten worden getild. De commissie is wel bijzonder positief over de
32 | Opleidingsrapport
internationale gerichtheid van de bachelorproef, en vindt het voor de studenten een meerwaarde dat zij met studenten uit diverse landen kunnen samenwerken. Zowel in de bachelor- als in de masteropleiding worden voor sommige modules gastdocenten uitgenodigd, om vanuit hun praktijkervaring toelichting te geven of om de in de opleiding aanwezige competentiedomeinen aan te vullen. De commissie vindt het aantrekken van gastdocenten een meerwaarde, maar merkt op dat de huidige gastdocenten vooral praktijkervaring en een regionale focus hebben. De commissie adviseert de opleiding om dit open te trekken en tevens gastsprekers met een meer wetenschappelijke achtergrond aan te trekken. Daarbij aansluitend worden twee maal per jaar design talks georganiseerd, waarbij alumni actuele thema’s in verband met industrieel ontwerpen toelichten. Studiedagen en workshops zoals Rapid Prototyping en Sustainable Design staan open voor studenten. Zowel de bachelor- als de masteropleiding sluit af met een buitenlandse studiereis, waarbij de focus ligt op het bezoeken van bedrijven, onderzoekscentra, aanverwante opleidingen en culturele activiteiten. De opleiding stelt dat tijdens de masteropleiding ten opzichte van de bacheloropleiding bijkomende aandacht wordt besteed aan een kritische reflectie, het maatschappelijk functioneren in een bedrijfscontext, een onderzoekende houding, de zelfstudie en het wetenschappelijk rapporteren. De masterproef, die steeds in samenwerking is met een bedrijf of onderzoeksorganisatie, omvat een onderzoeksvraagstuk waarbij de student een volledig onderzoekstraject doorloopt, vertrekkende van een onderzoeksvraag over een brede exploratie (technologisch, menskundig en economisch) tot een concrete realisatie. Voor de verdere bespreking van de masterproef wordt verwezen naar Facet 2.8. In haar zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan dat voor de zeven masteropleidingen van de Hogeschool West-Vlaanderen twee thematische onderzoeksdomeinen werden opgericht. De opleidingencluster master in de industriële wetenschappen: elektronica-ICT – elektromechanica – elektrotechniek - industrieel ontwerpen verzamelt het onderzoek rond de tweede onderzoekslijn, met name integrale productontwikkeling en procesautomatisering. De masteropleiding in industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen fungeert volgens de opleiding als een kenniscentrum voor het integrale productontwikkelingsproces (van innovatiecyclus, productidee over concept, technische uitwerking tot en met de productie, gebruik en het einde van de productlevensduur). Het onderzoek focust op de integratie en innovatie van technologische, marktgerichte, economische en mensmaatschappelijke thema’s en kennisdomeinen binnen een context van duurzame ontwikkeling en het ontwerpen als dynamisch proces. Ontwerpwetenschappen hebben een generalistische en integrale benadering, en leggen de nadruk op het creatieve en laterale denken, en de integratie van diverse wetenschappelijke disciplines en innovatie. Het onderzoek is onderverdeeld in drie grote competentiepijlers: Pijler Prototyping
Topic Physical prototyping rapid prototyping and manufacturing Virtual prototyping, CAD/CAM/CAE
Innovation
Creativiteitstechnieken en methodologie van het ontwerpproces Innovatiemanagement en ondernemerschap Duurzame productontwikkeling 3D optisch scannen en meettechnologie Lichttechnologie Concurrent engineering en Productielogistiek
Technology
Via een kruistabel maakt de opleiding in het zelfevaluatierapport inzichtelijk hoe de bovenstaande onderzoekstopics gerelateerd zijn aan de mastermodules. Daarbij aansluitend stelt de opleiding dat de kennis en inzichten die het onderwijzend personeel opdoet als actieve onderzoeker in de onderzoeksprojecten, zich vertalen in het programma. Bovendien wordt de participatie van de onderzoeksmedewerkers in het onderwijs gestimuleerd. De studenten worden bij het onderzoek betrokken via de ontwerpopdrachten – die een onderzoeksvraag bevatten die aansluit bij een onderzoeksthema van de opleiding –, de masterproeven waarin
Opleidingsrapport | 33
studenten actief aan onderzoeksopdrachten van de opleiding meewerken en de masterproeven in samenwerking met onderzoeksinstellingen. De commissie is van mening dat de bachelor- en masterstudenten nog meer zouden moeten worden betrokken bij het onderzoek van de opleiding. Naast het doorstromen van onderzoeksresultaten naar onderwijsmodules leert de opleiding aan de studenten ook specifieke onderzoekscompetenties aan. Die worden ingevuld en getoetst bij de verschillende ontwerpprojecten, het literatuuronderzoek, de bachelor- en de masterproef. De commissie merkt op dat de wetenschappelijke competenties in de bachelor- en masteropleiding nadrukkelijker dienen te worden vertaald in het programma en in de masterproef. Voorbeelden hiervan zijn kritische reflectie bij de masterproef. De commissie ziet daartoe een aanzet, maar vraagt de opleiding dit verder uit te werken. De commissie vindt het hierbij belangrijk dat het onderzoek dat de opleiding uitvoert, verder en intensiever wordt opgevoerd, zodat het een basis kan worden die de opleiding en het onderwijs voedt met kennis en innovatie. Vooral onderzoek door ontwerpen (research through design)dient in dit kader prioriteit te krijgen . Daarnaast dient de opleiding na te denken over het nog meer participeren van masterstudenten in het onderzoek van de opleiding. Globaal concludeert de commissie dat de opleiding en het onderwijs degelijk zijn uitgebouwd en een basis kunnen zijn om het onderzoek verder uit te bouwen. De commissie vraagt dan ook om de komende jaren tot 2013 prioritair werk te maken van de academisering maar met behoud van het duidelijke profiel van de opleiding en de sterke band met het werkveld. De internationale gerichtheid van de opleiding groeit de laatste jaren. Dit blijkt uit verschillende elementen, zoals het feit dat de opleiding erin slaagt al haar studenten een eerste internationale ervaring te geven via het Intensive Program. De commissie vraagt de opleiding wel aandacht te hebben voor het moment waarop een internationale stage of uitwisseling wordt ingebouwd in de opleiding, gezien de hoge studiedruk die in de masteropleiding ervaren wordt.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert de opleiding om meer aandacht te schenken aan het wetenschappelijke gehalte van de bachelorproef, en dit in het kader van de voorbereiding van de masterproef. De commissie adviseert om de wetenschappelijke competenties in de bachelor- en masteropleiding nadrukkelijker te vertalen en uit te werken in het programma en de masterproef. De commissie adviseert de opleiding om het onderzoek verder en intensiever op te voeren, zodat het een basis kan worden die de opleiding voedt met kennis en innovatie. Vooral onderzoek door het ontwerpen (research through design) dient in dit kader prioriteit te krijgen. De commissie adviseert de opleiding om na te denken over het nog meer laten participeren van masterstudenten in het onderzoek van de opleiding. De commissie adviseert de opleiding om ook gastdocenten met een sterke wetenschappelijke en internationale achtergrond aan te trekken De commissie adviseert de opleiding om studenten te motiveren voor de buitenlandse ervaringen en stages. Daarvoor moet de opleiding een netwerk uitbouwen met de buitenlandse opleidingen en ondernemingen.
34 | Opleidingsrapport
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Beoordelingscriterium: -
Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend opleidingsprogramma.
Oordeel van de visitatiecommissie: excellent
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: In het opleidingsprogramma wordt een aantal kennisdomeinen gedefinieerd onder de vorm van modules, waarbij de competentieopbouw verloopt van inleidende, over uitdiepende naar gespecialiseerde competenties. Bij het doorlopen van de modules volgens het opleidingsprogramma sluiten begin- en eindcompetenties op elkaar aan. De opleiding heeft een volgtijdelijkheid ingebouwd waardoor bij het niet verkrijgen van een krediet in een module, een daaropvolgende module niet kan worden gestart. De commissie vindt het programma logisch opgebouwd. Bij de opbouw kan een onderscheid worden gemaakt tussen de algemene ingenieursmodules en de specifieke ontwerpgerichte modules. Ieder semester bestaat uit vijf modules van zes studiepunten. Iedere module kan één of meerdere partims bevatten. De algemene ingenieursmodules – zoals Wiskunde, Toegepaste fysica, Elektrotechniek en Bedrijfsbeleid – ontwikkelen competenties in het brede spectrum van ingenieurswetenschappen en bedrijfskunde. Iedere industrieel ingenieur aan de Hogeschool West-Vlaanderen dient deze modules te volgen, ongeacht zijn specialisatie. De specifieke ontwerpgerichte modules zijn de modules die enkel de studenten van Industrieel ontwerpen volgen ter specialisatie. Het aandeel van de specifieke ontwerpgerichte modules neemt gradueel toe: -
eerste bachelor: 48 studiepunten algemene ingenieursmodules versus 12 studiepunten specifieke ontwerpgerichte modules, tweede bachelor: 36 studiepunten algemene ingenieursmodules versus 24 studiepunten specifieke ontwerpgerichte modules, derde bachelor: 6 studiepunten algemene ingenieursmodules versus 54 studiepunten specifieke ontwerpgerichte modules, master: 6 studiepunten algemene ingenieursmodules versus 54 studiepunten specifieke ontwerpgerichte modules.
In het tweede semester van de masteropleiding is een keuzemodule voorzien in het opleidingsprogramma. De studenten kunnen kiezen uit de modules Kunststoffen, Mechanische trillingen en geluid en Ondernemerschap 2. De commissie vindt dit positief. Uit de gesprekken met studenten blijkt dat zij de opbouw van het programma erg goed kennen, begrijpen en logisch vinden. De opbouw is in de informatiebrochures erg inzichtelijk gemaakt door de algemene ingenieursmodules een blauwe kleur te geven en de specialisatiemodules een gele kleur. De studenten spreken dan ook over de ‘blauwe ingenieursvakken’. Studenten hadden slechts twee bedenkingen. Ten eerste zou de module grafisch tekenen vroeger aan bod mogen komen in de opleiding, gezien studenten al van bij de start nood hebben aan deze kennis en vaardigheden. Ten tweede wordt prototyping hoofdzakelijk in het eerste jaar behandeld, daar waar studenten in het derde jaar graag extra prototyping zouden krijgen. De studenten zijn uiterst positief over de vele ontwerpopdrachten, de Ontwerpweek, de bachelor- en de masterproef, die moduleen disciplineoverschrijdend zijn. De studenten melden dat het vakoverschrijdend werken ze de mogelijkheid en ruimte geeft om alle opgedane kennis en vaardigheden met elkaar te combineren, waardoor hun ontwerpopdrachten een hoger niveau behalen.
Opleidingsrapport | 35
De commissie heeft kunnen vaststellen dat de samenhang in het programma duidelijk aanwezig is met de ‘blauwe ingenieursvakken’ en de andere specifieke ontwerpgerichte modules. Daarin apprecieert de commissie enorm de moduleoverschrijdende projecten, zowel in de bachelor- als in de masteropleiding. De commissie vindt het belangrijk dat de aandacht voor het projectonderwijs ook in het verdere academiseringsproces behouden blijft. Naast het voltijdse studieprogramma voorziet de opleiding ook een deeltijds aanbod, dat toelaat het curriculum op een ander ritme af te werken. Daarnaast zijn er ook mogelijkheden om via een geïndividualiseerd opleidingsprogramma of studieduurverkorting op basis van vrijstellingen een ietwat ander opleidingsparcours in een ander tempo te volgen, naargelang de vooropleiding van de student. Studenten die niet slagen, hebben de mogelijkheid om in de volgende jaren een individueel opleidingstraject af te leggen. De trajectbegeleider stelt in overleg met de opleidingscoördinator en de student het individueel opleidingstrajectprogramma op. Hierbij wordt rekening gehouden met de volgtijdelijkheid van de modules en de eventuele overlappingen in het uurrooster van de student.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.4
Studieomvang
Beoordelingscriterium: De opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de studieomvang: -
bachelor: ten minste 180 studiepunten
-
master: ten minste 60 studiepunten
Oordeel van de visitatiecommissie: OK
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De academisch gerichte bacheloropleiding bestaat uit 3 studiejaren van elk 60 studiepunten. In totaal wordt dus een opleidingsprogramma georganiseerd van 180 studiepunten, waarmee de opleiding voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een academisch gerichte bachelor. De masteropleiding bestaat uit 60 studiepunten, en voldoet hiermee aan de formele eisen met betrekking tot de minimale studieomvang van een masteropleiding.
Aanbevelingen ter verbetering: /
36 | Opleidingsrapport
Facet 2.5
Studietijd
Beoordelingscriteria: -
De werkelijke studietijd wordt getoetst en sluit aan bij de normen vastgesteld krachtens decreet.
-
Het programma is studeerbaar doordat factoren die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren, zoveel mogelijk worden weggenomen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Jaarlijks wordt één keer een ‘klankbordbijeenkomst’ gehouden per studiejaar, met een afvaardiging van studenten, de jaarverantwoordelijke en de opleidingscoördinator. Hierbij peilt de opleiding expliciet naar de werkdruk bij studenten. Naar aanleiding van deze klankbordbijeenkomsten stelde de opleiding een actieplan op met verbeterpunten. Naar studietijd werden de volgende concrete actiepunten verwezenlijkt: -
overzicht van alle deadlines, om zo een globaal overzicht te krijgen van de werkdruk doorheen het academiejaar; het verminderen van het aantal opdrachten in het tweede bachelorjaar.
Naast de klankbordbijeenkomsten voert de opleiding ook expliciete studietijdmetingen uit. De studietijdmeting uitgevoerd in 2007-2008 bij de studenten die de modules volgen van het vijfde semester, geeft aan dat de begrote en reële studietijd globaal niet afwijken. Wel zijn er grote verschillen tussen modules onderling. Uit de gesprekken met studenten en afgestudeerden blijkt dat de opleiding haalbaar is indien de studenten een goede planning opstelen en het hele jaar door werken aan de ontwerpprojecten. Alle deadlines vallen min of meer samen. De studenten merken wel op dat dit niet als een probleem wordt ervaren, gezien de deadlines voldoende vroeg worden bekendgemaakt. De studenten vinden het positief, gezien het de reële werksituatie benadert. In de werkelijkheid wordt ook strikt met verschillende deadlines en ontwerpprojecten gewerkt. De commissie vindt het positief dat de opleiding de studietijd op twee manieren bevraagt en onderzoekt, en al remediërende maatregelen heeft genomen in de bacheloropleiding. Maar ze merkt op dat vooral het masterjaar een hoge belasting kent. De studenten volgen stage tijdens de vakantie, en bij de masterproef van 18 studiepunten sluiten de begrote en reële studietijd niet bij elkaar aan. De commissie vraagt de opleiding hiervoor bijzondere aandacht te hebben. Hierbij aansluitend benadrukt de commissie het belang van het behoud van de stage en de masterproef, en vraagt ze de opleiding te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de masteropleiding uit te breiden met 60 studiepunten. De studenten noemen de goede studiebegeleiding, de openheid van de docenten en de nieuwe infrastructuur als studiebevorderende factoren. De hoge bezettingsgraad, het plaatsgebrek op een campus en de overlappende uren bij flexibele studietrajecten zijn de studiebelemmerende factoren waaraan de opleiding werkt.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert de opleiding om de hoge reële studiebelasting, met de stage en de masterproef – die niet aansluit bij de begrote studiebelasting in het masterjaar – in het bijzonder, te onderzoeken en te remediëren.
Opleidingsrapport | 37
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Beoordelingscriteria: -
Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen.
-
De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding gebruiktmaakt van een brede waaier van werkvormen, om de vooropgestelde algemene competenties en domeinspecifieke competenties te kunnen realiseren. De voornaamste werkvormen zijn oefenzittingen, projectwerk, hoorcolleges, labozittingen, atelierwerk, seminaries, bedrijfsbezoeken, de Ontwerpweek en individuele opdrachten. Voor iedere module worden meerdere werkvormen gehanteerd. De theorie wordt ondersteund door oefeningen- en praktijksessies, waarin de studenten praktische vaardigheden worden aangeleerd aan de hand van proeven in uitgeruste laboratoria. Bij het projectwerk staat de integratie van de kennisdomeinen centraal. De student moet zelfstandig en creatief probleemstellingen kunnen analyseren en oplossingen formuleren. Om dit te realiseren, wordt vanaf het eerste semester een groeipad voorzien. De student krijgt telkens feedback over zijn realisaties en houding, zodat er kan worden bijgestuurd. De consultmomenten lopen parallel met het atelierwerk. Deze wisselwerking tussen consult en atelierwerk is volgens de opleiding essentieel bij ontwerpprojecten, omdat het ontwerpen van nieuwe producten een continue wisselwerking is tussen het ‘bedenken van oplossingen’ en het ‘testen ervan via fysieke prototypes’. De eerste semesters van de academische bacheloropleiding beogen de opbouw van een brede algemeen wetenschappelijke basiskennis. Het aandeel hoorcolleges met bijhorende oefensessies en laboratoriumzittingen is vrij hoog. Belangrijk hierbij is de aanwezigheid van een gespecialiseerde module industrieel ontwerpen per semester. Deze module biedt de mogelijkheid om via project- en atelierwerk de algemene ingenieurskennis en inzichten te integreren en toe te passen in een concrete ontwerpopdracht. De beroepsspecifieke technische vorming wordt via specialisatiecursussen in semester vijf en zes aangeleerd, zodat de student zich optimaal kan voorbereiden op de aansluitende masteropleiding. Hierbij is een continue wisselwerking tussen hoorcolleges en projectwerk binnen een module uiterst belangrijk. Daarnaast is het simultaan lopen van verschillende projecten een goede bewustwording van de realiteit als toekomstige ontwerper. Het probleemoplossend denken wordt aangeleerd in de algemeen wetenschappelijke ‘blauwe‘ modules via tal van labozittingen – waarbij concrete industriële problemen moeten worden opgelost – en in de specialisatiemodules Industrieel ontwerpen, waarin het ontwerpprobleem op een methodische manier wordt aangepakt. In semester vijf wordt dieper ingegaan op de ontwerpmethodologie. Bij het projectwerk wordt een gerealiseerde opdracht uit een voorgaand semester hernomen en nu op een sterk methodologische manier herontworpen. Via het digitaal platform Dokeos moet de student alle kennis ontsluiten en alle ontwerpbeslissingen staven met bronvermelding en/of testen. Met de bachelorproef moeten de studenten in een multidisciplinair team een door de industrie aangebrachte probleemstelling op een projectmatige manier benaderen en oplossingen formuleren door informatie te zoeken, een projectplanning en taakverdeling op te maken, een onderzoekende houding aan te nemen, de resultaten te rapporteren en te presenteren, en de kennis en vaardigheden uit andere vakgebieden te leren appreciëren. De opleiding wil via dit concept een groeipad opbouwen, waarbij de student evolueert naar het zelfstandig oplossen van complexe opdrachten. De commissie vindt dit positief. Sterk zijn tevens de interprofessionele opdrachten
38 | Opleidingsrapport
binnen ontwerpen. Tijdens een van de opdrachten wordt inter-professioneel samengewerkt met studenten ergotherapie, opdat de studenten industrieel ontwerpen zich bij het ontwerpen bewust worden van de menselijke kant van het ontwerpen. De commissie vindt dat de verschillende didactische vormen uitstekend zijn aangepast aan de basiskennis ingenieurskunde, de ontwerpmodules en de prototypevaardigheden. De commissie stelt een sterke samenhang vast tussen wat de opleidingen willen afleveren aan het werkveld – namelijk industrieel ontwerpers met ondernemerschap – en het onderwijsconcept dat de opleiding hanteert. De commissie ziet een onmiddellijke link met het werkveld via de ontwerpprojecten en de bachelor- en de masterproef, waarbij studenten functioneel leren in authentieke contexten door de opdrachten die worden aangereikt vanuit het werkveld. De commissie heeft kunnen vaststellen uit het zelfevaluatierapport en de diverse gesprekken, dat de competenties met betrekking tot ondernemerschap niet enkel tijdens de modules Bedrijfsbeleid en Ondernemerschap aan bod komen, maar verweven zijn doorheen het opleidingstraject door studenten continu uit te dagen, ze contacten te laten leggen met het werkveld en een netwerk te laten opbouwen, ze te laten leren van elkaar en aan elkaar feedback te laten geven. De commissie vindt dit bijzonder en positief. De opleiding evalueert jaarlijks het gebruik van de elektronische leeromgeving om verbeterdoelen op te stellen. De commissie vindt de structuur van het elektronisch leerplatform erg duidelijk, met algemene informatie en informatie over de opleiding en de verschillende opleidingsonderdelen. Onder het algemene luik zijn onder andere veiligheidsinstructiekaarten opgenomen over hoe met de machines moet worden gewerkt en handleidingen over prototypetechnieken, zoals lakken en silicone gieten. Ook informatie over het Onderwijsexamenreglement, de doelstellingen, internationalisering en de Ombudsdienst is opgenomen. Het elektronische leerplatform is erg studentvriendelijk, en wordt globaal gebruikt als informatie- en communicatiekanaal. Zo worden slides van hoorcolleges gepubliceerd, opdrachten en beoordelingscriteria toegelicht, en oefeningen en voorbeeldexamens opgenomen. De commissie vraagt blijvende aandacht voor het gebruik van het elektronische leerplatform als leeromgeving. De kwaliteitsbewaking van de cursussen is een opdracht van iedere individuele docent. De commissie merkt op dat de meeste cursussen starten met een studiefiche waarin de begincompetenties, de doelstellingen, het studiemateriaal en de examenvormen zijn opgenomen. De commissie vindt dit een goede manier van werken en wil de andere docenten stimuleren om dit ook te doen. Het overgrote deel van de cursussen is zowel inhoudelijk als vormelijk goed opgesteld. De commissie vraagt de docenten die nog geen of een beperkte bronvermelding hanteren, dit in de toekomst wel te doen, zodat alle cursussen voor de studenten een voorbeeld mogen zijn van wetenschappelijke bronvermelding. In het atelier staat een atelierverantwoordelijke dagelijks in voor de begeleiding, de kwaliteit en het onderhoud van het machinepark. De commissie vindt het positief dat de opleiding de kwaliteit van de leermiddelen en materiële voorzieningen waarborgt.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Opleidingsrapport | 39
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Beoordelingscriterium: -
Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat en voor studenten inzichtelijk getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Uit het zelfevaluatierapport en de gesprekken blijkt dat de opleidingen een brede waaier aan evaluatievormen hanteren: mondelinge examens, geslotenboek- of openboekexamens, permanente evaluatie met feedback, en self en peer assessment. De permanente evaluatie kan gebeuren via verslagen, tussentijdse toetsen of opdrachten tijdens of na de sessie, en is bedoeld om het verwerkingsproces van de leerstof continu over het academiejaar te laten verlopen. Peer assesment wordt hoofdzakelijk gehanteerd voor de bachelorproef. De commissie stelt vast dat de erg uiteenlopende onderwijsvormen, afgestemd op de uiteenlopende onderwerpen, op een aangepaste manier worden getoetst. Het merendeel van de door de commissie ingekeken type-examens zijn toepassingsgericht, wat goed is. Voor de ontwerpprojecten werd een duidelijk beoordelingskader uitgewerkt. De projectdefinitie wordt volgens een project template uitgewerkt, met onder andere een beschrijving van de opdracht en de beoordelingscriteria. De projectvoering gebeurt door begeleid zelfstandig leren, waarbij de docent de feedback aan en de progressie van de student bijhoudt. De uiteindelijke presentatie van een prototype en ontwerpdossier wordt beoordeeld aan de hand van de volgende elementen waarvoor criteria werden uitgewerkt: ontwerpproces, ontwerpattitudes, product, presentatie en projectmanagement. De commissie waardeert vooral de procesbegeleiding en de bijsturende werking (consultmomenten) tijdens de ontwerpprojecten. De commissie is van mening dat de beoordelaars zorgvuldig betrokken zijn, zonder een kritische houding ten aanzien van de studenten te verliezen. Uit de gesprekken met studenten blijkt dat de manier van evalueren per partim of opleidingsonderdeel duidelijk kenbaar wordt gemaakt via de modulefiche en bij de start van de lesactiviteit. Om studenten uit het eerste bachelorjaar zo goed mogelijk voor te bereiden, worden in november enkele proefexamens georganiseerd. Die hebben als doel de studenten vertrouwd te maken met de manier van examineren en ze een idee te geven waar zij staan. Daarnaast staat op Dokeos een elektronische examendatabank met typevragen voor elke partim of elk opleidingsonderdeel ter beschikking van de studenten uit de bachelor- en de masteropleiding. Tevens kunnen de studenten het examenrooster en -reglement op Dokeos raadplegen. Het toetsen per opleidingsonderdeel en lesgever wordt jaarlijks bevraagd in de studentenenquêtes. Studenten kunnen zich daarin uitspreken over onder andere de communicatie betreffende de evaluatie, de inhoudsvalididiteit van de evaluatie en de feedbackmogelijkheden. De commissie vindt het positief dat de opleidingen aandacht schenken aan de kwaliteitsbewaking van het toetsen. Vanaf het academiejaar 2006-2007 heeft de opleiding de lijn van competentiegericht onderwijs doorgetrokken naar competentiegericht scoren. Daarvoor werd in het onderwijs- en examenreglement opgenomen dat het examencijfer per module/opleidingsonderdeel of partim de beheersingsgraad van de beoogde competentie(s) op een totaal van 20 uitdrukt. Zo betekent een examencijfer van minimaal 16 op 20 dat de studenten de competenties in een uitzonderlijk hoge mate beheersen; een 10-12 op 20 betekent dat de student de competenties verworven heeft in een mate die hem/haar in staat stelt voldoende te functioneren en/of verder te studeren.
40 | Opleidingsrapport
De commissie heeft duidelijke beoordelingscriteria gezien voor de masterproef en andere modules. De commissie vindt het tevens positief dat de opleiding voor de beoordeling van de masterproef een evaluatiedocument ter beschikking stelt waarin de criteria op het vlak van competentiegericht scoren zijn opgenomen.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 2.8
Masterproef
Beoordelingscriteria: -
De masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef waarmee de student blijk geeft van een analytisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau, of het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch reflecterende of de onderzoeksingesteldheid van de student.
-
De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten, met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Sinds het academiejaar 2007-2008 is het eindwerk vervangen door de masterproef, en werd het gewicht opgetrokken van 10 tot 18 studiepunten. Door de uitbreiding van de studiepunten is een verhoogde aandacht ontstaan voor wetenschappelijke vaardigheden en onderzoeksattitudes. Deze zijn mee opgenomen in de evaluatie van de masterproef. De vele ontwerpopdrachten die aan de masterproef voorafgaan, zijn een voorbereiding op de masterproef. Die wordt tevens systematisch voorbereid tijdens de bachelorproef in het laatste bachelorjaar. Naast de bachelorproef wordt in het lesprogramma aandacht besteed aan methodologie, literatuurontsluiting/publicatie, productontwikkeling, project- en innovatiemanagement, rapporteren en presenteren. De studenten worden onder andere via het ‘Masterproefcompendium’ geïnformeerd over de masterproef. In het laatste semester van de bacheloropleiding kiest de student in overleg met de stagecoördinator een onderwerp voor zijn masterproef. Deze onderwerpen worden aangeleverd vanuit de opleiding zelf (gekoppeld aan de onderzoekslijnen van industrieel ontwerpen), vanuit de academische wereld, het werkveld of op voorstel van de student zelf. Studenten hebben de mogelijkheid om voor de start van de masteropleiding, tijdens de vakantie, een kortlopende stage te volgen bij het bedrijf/de organisatie van de opdrachtgever of het onderzoeksteam, met als doel zich in te werken in de materie en de cultuur binnen het bedrijf te leren kennen, om zo op een efficiënte manier te kunnen functioneren. De masterproef bestaat uit twee fases. In de eerste fase ligt de klemtoon op de studie van de probleemstelling, het verzamelen van relevante informatie en/of het ontwerpen van een aantal concepten. Deze fase start met het
Opleidingsrapport | 41
opstellen van de onderzoeksvraag, de doelstellingen en de planning. In januari zijn er een tussentijdse evaluatie en een tussentijds masterproefverslag. In de evaluatie presenteert de student voornamelijk de onderzoeksfase, de innovatiestudie en de eerste concepten. In het verslag worden naast de doelstelling ook de resultaten van de onderzoeksfase (marktonderzoek, gebruikersanalyse, innovatiepotentieel, testen van prototypes, patentenonderzoek, literatuurstudie, state of the art…) opgenomen. Het verslag motiveert de uiteindelijke strategie die in het vervolg van de proef zal worden uitgewerkt. De tweede fase wordt gekenmerkt door de implementatie- en verificatiefase, waarbij een gekozen concept technisch wordt uitgewerkt. De student voert op een kritische manier een zelfevaluatie door van zijn werkzaamheden. Alle masterproeven worden voorgesteld op de expo ‘Industrieel Ontwerpen’. De masterproefcoördinator staat in voor de algemene opvolging van de masterproef, zoals het opvragen en bijhouden van veiligheidsfiches, beoordelingsformulieren, het halen van deadlines, en de praktische organisatie van de proefverdediging en de finale juryverdediging. Minstens twee promotoren bewaken de inhoudelijke kwaliteit van de proef. Tijdens de gesprekken geven de studenten aan dat zij projectverantwoordelijke zijn van de masterproef. Het is met andere woorden aan hen om initiatief te nemen en promotoren te contacteren. Studenten melden dat het aantal docenten in vergelijking met het aantal masterproeven beperkt is. In het academiejaar 2007-2008 wordt 12 procent van de masterproeven uitgevoerd in het kader van onderzoeksprojecten binnen de opleiding, of in samenwerking met externe onderzoeksgroepen (K.U.Leuven M3Biores, Polygonia Innovatiecel van Fedustria, Creax). Hierbij wordt een deel van de onderzoeksactiviteit aan de student toevertrouwd. Gemiddeld gezien verloopt 90 procent van de masterproeven in nauwe samenwerking met een industriële partner. Een eerste tussentijdse evaluatie (6 studiepunten) vindt plaats tijdens de examenperiode van semester 7. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen wetenschappelijke aspecten/onderzoeksattitudes en tussentijdse resultaten. De eindevaluatie (12 studiepunten) vindt plaats op het einde van het masterjaar. De punten worden verdeeld over vier hoofdgroepen: wetenschappelijke aspecten en onderzoeksattitudes, het eindproduct, het script en ten slotte de presentatie en verdediging. De studenten vinden de schriftelijke neerslag belangrijk, omdat genomen beslissingen op die manier kunnen worden onderbouwd met berekeningen en methodologieën. Als ontwerper moet je vernieuwende en werkende producten maken. De commissie merkt wel op dat de wetenschappelijke competenties in de bachelor- en masteropleiding nadrukkelijker dienen te worden vertaald in het programma en in de masterproef. Een voorbeeld hiervan is de kritische reflectie bij de masterproef. De commissie ziet daartoe een aanzet, maar vraagt de opleiding om dit verder uit te werken. Zo valt het de commissie op dat het grootste deel van de masterproeven opdrachten zijn uit de bedrijfswereld. Op zich is dit geen probleem, doch dient de opleiding er over te waken dat in alle masterproeven een voldoende aandeel onderzoek is opgenomen. De visitatiecommissie vindt de masterproeven technisch wel goed uitgewerkt met een degelijk ontwerp van prototype. Ze merkt ook op dat een deel van de masterproeven niet beschikt over bronvermelding en bibliografie. Nochtans wordt in het derde bachelor een opleidingsonderdeel methodologie gegeven. De commissie vindt het hierbij belangrijk dat het onderzoek dat de opleiding uitvoert, verder en intensiever wordt opgevoerd, zodat het een basis kan worden die de opleiding voedt met kennis en innovatie. Vooral onderzoek door het ontwerpen (research through design) dient in dit kader prioriteit te krijgen. Daarnaast dient de opleiding na te denken over het deels participeren van masterstudenten in het onderzoek van de opleiding. De commissie is van mening dat de academisering mogelijkheden biedt voor een verdere verdieping, zeker wanneer een aantal masterproeven wetenschappelijk onderzoek/ontwerpen combineert met een bedrijfsmatige aanpak.
42 | Opleidingsrapport
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt de opleiding om wetenschappelijke competenties nog meer te borgen in de masterproef. Zo dient onder andere voldoende aandacht te gaan naar kritische reflectie, onderzoek en bronvermelding. De commissie adviseert om meer masterstudenten in het kader van hun masterproef te laten participeren aan het onderzoek van de opleiding. De commissie stelde vast dat de moeilijkheidsgraad van de masterproeven varieert, en vraagt de opleiding aandacht te hebben voor een gelijk niveau qua moeilijkheidsgraad van alle masterproeven.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Beoordelingscriteria: Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten bachelor: -
diploma secundair onderwijs, diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie, of een diploma of getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of een andere internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend;
-
door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden voor personen die niet aan de bovengenoemde voorwaarden voldoen.
master: -
diploma van een bachelorgraad met (een) door het instellingsbestuur nader bepaalde kwalificatie(s) en in voorkomend geval aangevuld met een geïndividualiseerd opleidingsprogramma, een voorbereidingsjaar of een schakelprogramma.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De toelatingsvoorwaarden voldoen aan de decretale en reglementaire bepalingen. Op associatieniveau werd voorzien in een procedure om studenten zonder diploma secundair onderwijs toegang tot de opleiding te kunnen verlenen. De opleiding industrieel ontwerpen ziet de laatste jaren een duidelijke verschuiving van de studenteninstroom naar een meerderheid uit het ASO in vergelijking met het TSO. Er zijn geen toelatingsvoorwaarden. De opleiding stelt dat het opleidingsprogramma zodanig is opgesteld, dat het aansluit bij de eindtermen van het secundair onderwijs. De meeste cursussen – met uitzondering van wiskunde – starten vanaf een basisniveau. Wat wiskunde betreft, wordt gestart met een niveau dat rekening houdt met de gemiddelde instromende student. Ongeveer de helft van de studenten komt van buiten de provincie naar Kortrijk.
Opleidingsrapport | 43
Tijdens SID-In’s, opendeur- en infodagen beklemtoont de opleiding twee elementen. Ten eerste benadrukt ze dat industrieel ontwerpen een academische opleiding in de industriële wetenschappen is, wat impliceert dat de instromende student voldoende wiskundige en wetenschappelijke achtergrond moet bezitten. Bij minder dan vijf uur wiskunde in de vooropleiding beveelt de opleiding de voorbereidende vakantiecursus wiskunde aan. Ten tweede moet de instromende student voldoende interesse in ontwerpen en creativiteit hebben. Studenten waarvan de opleiding sterke vermoedens heeft dat de vooropleiding niet van een voldoende niveau is, worden aangeraden om eerst te starten met de professionele bacheloropleiding industrieel productontwerpen. De commissie vindt het erg positief dat de opleiding van voor de start van de opleiding de studenten een duidelijk beeld tracht te geven over de moeilijkheidsgraad van de opleiding. De opleiding doet veel inspanningen om potentiële en instromende studenten te informeren met betrekking tot de vereiste competenties. Naast de niet-verplichte vakantie- of instapcursussen dienen alle instromende studenten deel te nemen aan een verplichte onthaaldag. Tijdens de onthaaldag wordt iedereen wegwijs gemaakt in het departement, worden de reglementen toegelicht, de lesgroepen samengesteld en leren de studenten hun medestudenten en lesgevers kennen. De commissie juicht initiatieven zoals voorbereidende vakantiecursussen en de onthaaldag toe. Naast de rechtstreekse instroom in de opleiding is er ook een zijdelingse instroom. Het grootste aantal zijinstromers is afkomstig van de professionele bacheloropleidingen zoals Industrieel productontwerpen, een opleiding binnen de hogeschool. Andere zij-instromers zijn afkomstig uit bacheloropleidingen met voldoende technische en ontwerpgerichte vakken zoals bouwkunde, elektromechanica of mechanische vormgeving en productietechnologie. In het kader van flexibilisering ontwikkelde de opleiding schakelprogramma’s. Studenten die al hun bachelordiploma hebben gehaald vanuit de richting Industrieel productontwerpen, Bouwkunde, Elektromechanica of Mechanische vormgeving en productietechnologie, kunnen via een brugjaar van 66 studiepunten naar het masterjaar overgaan. Daarnaast ontwikkelde de hogeschool in samenwerking met de Associatie Gent een procedure voor de erkenning voor EVC en EVK. Op hogeschoolniveau werd tevens een vrijstellingenbeleid opgesteld, dat opgenomen is in het onderwijs- en examenreglement. Sinds 1996-1997 worden de opleidingsprogramma’s van de bachelor- en masteropleiding Industrieel ontwerpen ook halftijds aangeboden. Sinds de invoering van de modulaire structuur en de implementatie van het Flexibiliseringsdecreet is het mogelijk de leertrajecten te individualiseren, gelet op het al dan niet slagen per module(deel) en de individuele situatie van de (werkende) student, tot op het niveau van deelvrijstellingen op partimniveau. De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding voorziet in procedures met betrekking tot EVC en EVK, geïndividualiseerde opleidingsprogramma’s, een voorbereidingsjaar of een schakelprogramma.
Aanbevelingen ter verbetering: /
44 | Opleidingsrapport
oordeel over onderwerp 2: programma: voldoende Op basis van de oordelen over: facet 2.1: relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
goed
facet 2.2: eisen academische gerichtheid van het programma
voldoende
facet 2.3: samenhang van het programma
excellent
facet 2.4: studieomvang
OK
facet 2.5: studielast
voldoende
facet 2.6: afstemming tussen vormgeving en inhoud
goed
facet 2.7: beoordeling en toetsing
goed
facet 2.8: masterproef
voldoende
facet 2.9: toelatingsvoorwaarden
goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport | 45
Onderwerp 3
Facet 3.1
Inzet van het personeel
Kwaliteit van het personeel
Beoordelingscriterium: -
Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Op basis van het zelfevaluatierapport en de gesprekken heeft de commissie kunnen vaststellen dat de opleiding beschikt over personeel dat gekwalificeerd is voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. Daartoe beschikt de opleiding over een personeelsbeleid met daarin onder andere een aanwervings-, functionerings- en evaluatiebeleid. Administratief en technisch personeel wordt geselecteerd door de centrale diensten van de hogescholen. Onderwijzend personeel wordt geselecteerd door een Selectiecommissie, aangesteld door de Departementsraad. De opleiding hecht bij de aanwerving van nieuwe personeelsleden vooral belang aan inhoudelijke deskundigheid, werkveldervaring, onderwijskundige en didactische kwaliteiten en studentgerichtheid. Nieuwe collega’s worden door het departementshoofd (praktische aspecten) en door de opleidingscoördinator (inhoudelijke aspecten) geïntroduceerd en geïnformeerd. Daarnaast wordt voorzien in een onthaalprogramma en een brochure op hogeschoolniveau. Jaarlijks wordt per personeelslid een opdrachtomschrijving uitgewerkt, en aangevuld met de individuele jaardoelstellingen en de voorgestelde en geplande vormingsactiviteiten. Deze opdracht omvat onderwijzende en begeleidingstaken, opdrachten toegepast wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijke dienstverlening, en organisatorische/administratieve taken. Jaarlijks worden, onder andere op basis van de studentenenquêtes, tijdens een functioneringsgesprek de sterke en aandachtspunten van het functioneren van een personeelslid besproken. Evaluatiegesprekken vinden één keer om de drie jaar plaats aan de hand van verschillende criteria. Uit de gesprekken met het onderwijzend personeel blijkt dat de functioneringsgesprekken effectief plaatsvinden. De opleidingscoördinator volgde daartoe een cursus. Al in 1997 startte de opleiding met HOBU-IWT-onderzoeksprojecten. De opleiding geeft aan dat door de bachelor-masterhervorming tot en met het academiejaar 2006-2007 een toename van de onderwijslast duidelijk voelbaar was. Vanaf 2007-2008 is de globale onderwijslast – met inbegrip van het administratieve werk – gedaald, doordat de modularisering van het opleidingsprogramma in werking is getreden. Naast twee doctores die al langer werkzaam zijn in de opleiding, werden in 2006-2007 twee mensen aangetrokken om doctoraatsonderzoek te verrichten. Onderwijspersoneelsleden die verbonden zijn aan een specialisatie, worden betrokken bij het onderzoek, hetzij als projectleider, hetzij als projectmedewerker. De bachelor-masterhervorming resulteert in een toename van de beschikbare tijd voor onderzoek. In het kader van Tetra-projecten zet de opleiding projectmedewerkers die vanuit de projectmiddelen betaald worden, beperkt in voor de begeleiding van masterproeven of ontwerpopdrachten.
46 | Opleidingsrapport
Departementaal worden de volgende streefcijfers vooropgesteld op het vlak van onderwijsbelasting: assistent 16 uur, docent 12 uur, hoofddocent 12 uur, hoogleraar 12 uur, academiseringsassistent 6 uur. De commissie merkt op dat docenten veel rollen dienen te vervullen: lesgever, studentenbegeleider, internationalisering…, waardoor de tijd voor onderzoek beperkt is. Meer tijd voor onderzoek is nodig. Binnen de Associatie Universiteit Gent werden associatieonderzoeksgroepen opgestart. Binnen de doelstellingen van deze groepen wordt onder andere de uitwisseling van docenten vooropgesteld. Alle personeelsleden die bij een onderzoekslijn betrokken zijn, zijn geaffilieerd onderzoeker aan de Universiteit Gent en kunnen zich zo verder bekwamen. Tijdens de gesprekken geeft het onderwijzend personeel aan tevreden te zijn met de ondersteuning van het departement door de aanwending van academiseringsmiddelen. De opleiding kampt wel met de moeilijkheid dat er geen gelijkaardige opleiding aan de universiteit bestaat. Op basis van het zelfevaluatierapport, de bijlagen en de gesprekken heeft de commissie kunnen vaststellen dat de opleiding beschikt over kwalitatief onderwijzend en academisch personeel, dat over een brede waaier van specialisatie beschikt in verschillende domeinen. Voor expertisedomeinen waarvoor de opleiding niet meteen de beschikbare competenties in huis heeft, wordt een beroep gedaan op gastdocenten. Wat het academisch personeel betreft, werd bij het opstellen van de onderzoekslijnen rekening gehouden met de beschikbare onderzoekscompetenties van het onderwijspersoneel. De opleiding beschikt over docenten, assistenten en projectmedewerkers met onderzoekservaring, door het behalen van een doctoraat of door beroepservaring in onderzoekscentra. De commissie vindt het positief dat de opleiding kan genieten van technische ondersteuning van de technisch medewerker, die tevens instaat voor de coördinatie op de werkplaats. De commissie merkt een sterke inzet, betrokkenheid, enthousiasme en dynamiek van het docententeam op. De commissie is van oordeel dat de opleiding beschikt over een degelijk uitgebouwde en gemotiveerde onderwijzende staf. Op basis van de gesprekken met studenten is de commissie positief over de actieve opvolging en begeleiding van studenten, en de bijzondere vertrouwensband die er is tussen de studenten en docenten. De commissie waardeert de inspanningen die de voorbije jaren geleverd zijn om het toegepast wetenschappelijk onderzoek binnen de opleidingen op te starten. Het professionaliseringsbeleid van de opleiding is gericht op vakinhoudelijke en didactische bijscholing. Vakinhoudelijke bijscholingen vinden plaats op individueel initiatief of naar aanleiding van een vakinhoudelijke navorming, aangeboden vanuit een relevante sector. Tijdens de gesprekken geven de docenten aan dat de tijd voor professionalisering beperkt is door de veelheid aan andere taken. In samenwerking met de hogescholenassociatiepartners organiseert de hogeschool jaarlijks een aanbod rond de meest actuele thema’s op onderwijskundig en didactisch vlak, zoals competentiegericht opleiden en casusgeoriënteerd werken, in het kader van begeleid zelfstandig leren. Ook voor administratief en technisch personeel wordt regelmatig interne navorming aangeboden op hogeschoolniveau, vaak gelinkt aan de implementatie van nieuwe software op administratief vlak. Bij de start van het academiejaar 2008-2009 werd een vernieuwde stuurgroep Vorming – Training – Opleiding opgericht, die een strategisch beleid voor de hele hogeschool zal uitstippelen. De studenten merken wel op dat de communicatie tussen de docenten van de ingenieurs- en van de ontwerpmodules beperkt is. De studenten spreken over een soort kloof tussen de beide groepen docenten. De commissie vraagt hier aandacht voor.
Opleidingsrapport | 47
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert de opleiding aandacht te hebben voor de communicatie tussen het personeel verantwoordelijk voor de technische ingenieurs- en de ontwerpmodules.
Facet 3.2
Eisen academische gerichtheid
Beoordelingscriterium: -
Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied (met inbegrip van het onderzoek in de kunsten).
-
Bij de daartoe in aanmerking komende opleidingen dient daarenboven voldoende personeel te beschikken over kennis en inzicht in de desbetreffende beroeps- of kunstpraktijk.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft via het zelfevaluatierapport en de gesprekken een duidelijk beeld gekregen van de professionele ervaring van de personeelsleden met een onderwijs- of onderwijsondersteunende opdracht binnen de bachelor- en masteropleiding industrieel ontwerpen. Daarbij merkt zij op dat een deel van het onderwijspersoneel onmiddellijk na de studies in het onderwijs is gestapt, en een ander deel recente en relevante beroepservaring heeft. De opleiding geeft aan dat personeelsleden zonder beroepservaring door de contacten met de industrie via de maatschappelijke dienstverlening de realiteit op de werkvloer toch in voldoende mate kunnen inschatten. Daarnaast bekwamen personeelsleden zich in hun vakgebied via studiedagen en vakspecifieke professionalisering. Uit de beschrijvingen per personeelslid blijkt dat ieder personeelslid naast zijn onderwijsopdracht ook nog andere onderwijsondersteunende taken heeft. Naast de beroepservaring die bepaalde docenten meebrengen, wordt een beroep gedaan op onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld door het verzorgen van gastlezingen of het doceren van volledige modules. Uit de gesprekken blijkt een grote appreciatie van de studenten voor het aantrekken van experts uit het beroepenveld. Om de academische gerichtheid van de opleidingen te verhogen, is het noodzakelijk om naast experts uit het beroepsveld ook wetenschappelijk gerichte gastdocenten te betrekken. Met betrekking tot de internationale contacten merkt de commissie op dat het aantal personeelsleden dat hierin actief is, eerder beperkt is. De commissie vindt het wenselijk dat meerdere leden van het docententeam hieraan actief gaan participeren, opdat een uitbreiding van het aantal uitwisselingspartners en samenwerkingsverbanden mogelijk zou worden. De opstart van de onderzoeksactiviteiten binnen de opleiding valt samen met de eerste HOBU-IWTonderzoeksprojecten in 1997-1998. Uit het overzicht inzake onderzoeksoutput vanaf het academiejaar 2000-2001 blijkt dat de opleiding al betrokken is geweest bij een lopend Tetra-project en diverse kmo-georiënteerde O&Oprojecten. De masterproef, die wordt begeleid door een docent, gebeurt hoofdzakelijk in samenwerking met bedrijven. De opleiding wil onder andere een tolk zijn om alle kennis en onderzoek die gegenereerd worden aan de universiteiten, te vertalen naar het bedrijfsleven. De commissie merkt op dat het aantal wetenschappelijke publicaties beperkt is. De opleiding stelt dat een van de redenen hiervoor het toegepaste karakter van het onderzoek is. De opleiding slaagt er wel in om op regelmatige basis in nationale (vak)tijdschriften te rapporteren over de onderzoeksresultaten. De commissie heeft er vertrouwen in dat het aantal wetenschappelijke publicaties
48 | Opleidingsrapport
kan stijgen, indien het aantal doctoraatsonderzoeken verder toeneemt. Dit vertrouwen is mee gestoeld op de aanwezigheid van een basis in onderzoek. De opleiding onderstreept dat het ontwikkelen van innoverende producten ook belangrijk is, net zoals het publiceren van A1-publicaties. De opleiding ziet een stijging van die publicaties in de toekomst, wanneer meer docenten hun doctoraat zullen hebben behaald. De opleiding industrieel ontwerpen heeft gekozen om het aantal personeelsleden met een doctoraat te handhaven – momenteel hebben al twee docenten een doctoraat – en geleidelijk te laten toenemen. Op dit ogenblik is één doctorandus gefinancierd met academiseringsmiddelen. Dit doctoraatsonderzoek loopt in samenwerking met de Universiteit Gent, vakgroep innovatiemanagement. Een tweede persoon bereidt een doctoraatsonderzoek voor in samenwerking met de Technische Universiteit Delft. Een derde persoon is assistent, en zal na de keuze van het onderwerp en na de goedkeuring door de Faculteitsraad een doctoraat aanvatten. De opleiding is tevens lid van de onderzoeksgroepen productielogistiek, polymeertechnieken, mechanisch ontwerpen en productieontwerpen aan de Universiteit Gent. De opleiding en de hogeschool stellen dat via de academiseringsmiddelen in de toekomst nog doctoraatsonderzoeken zullen worden gefinancierd. De commissie benadrukt de noodzaak hiervan. Ze vindt dat de academisering verder aandacht dient te krijgen in de opleiding. De commissie adviseert de opleiding dan ook om meer gepromoveerde ontwerpers aan te trekken. Er is nood aan een algemene onderzoeksattitude in de opleiding. De opleiding is zich al erg goed bewust van het academiseringsverhaal, maar moet nog meer acties hieromtrent opzetten. Zo dient de focus op de onderzoekslijnen verfijnd te worden en bijzondere aandacht geschonken te worden aan onderzoek in en door het ontwerpen. Eveneens zou de opleiding zich kunnen laten inspireren door andere opleidingen waar al dergelijk onderzoek wordt verricht. Op departementaal niveau werd in het kader van de academiseringseis een Academiseringsraad opgericht. Hierin zijn vertegenwoordigers van de opleiding en het bedrijfsleven en decanen van de Universiteit Gent opgenomen. Deze raad bewaakt de voortgang van de academisering, onder andere in functie van de output van de opleidingen, en formuleert adviezen voor de Departementsraad.Tijdens de gesprekken meldt de opleiding dat binnen de Academiseringsraad indicatoren worden opgemaakt. De opleiding zal deze indicatoren meenemen in haar beleid. De commissie waardeert de inspanningen die de voorbije jaren zijn geleverd om het toegepast wetenschappelijk onderzoek binnen de opleidingen op te starten. De commissie oordeelt wel dat de academische gerichtheid van het personeel verder aandacht dient te krijgen. De start is genomen, maar het onderzoek dient verder uitgebouwd te worden in de opleiding. Zoals de opleiding zelf aangaf tijdens de visitatie, zal bijzondere aandacht dienden te gaan naar het vinden van docenten met een doctoraat en voldoende ontwerpkennis, ondanks het beperkte aanbod van mensen met een dergelijk profiel. De commissie steunt de opleiding in haar keuze om intern voldoende aandacht te besteden aan het laten doctoreren van assistenten, om in de toekomst het docentenkorps aan te vullen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie vraagt de opleiding verder aandacht te geven aan de academische gerichtheid van het personeel en de academisering van de opleiding. Daarbij aansluitend moet in de opleiding het onderzoek verder worden uitgebouwd. De commissie adviseert de opleiding om meerdere personeelsleden te betrekken bij docentenmobiliteit en internationale contacten, opdat een uitbreiding van uitwisselingspartners en samenwerkingsverbanden mogelijk zou worden.
Opleidingsrapport | 49
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Beoordelingscriterium: -
Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Bij de academische bacheloropleiding industrieel ontwerpen zijn 39 personen betrokken. Bij de masteropleiding industrieel ontwerpen zijn 13 personeelsleden betrokken. Onderstaande tabel geeft de verhouding weer tussen de verschillende personeelscategorieën in 2007-2008, uitgedrukt in aantal personen: Academische bachelor industrieel ontwerpen
Master industrieel ontwerpen
Hoogleraar Hoofddocent Docent Doctor-assistent Gastdocent Werkleider Assistent Lector Onderzoeksmedewerker Doctorandi
3 0 8 0 2 4 19 2 1 3
0 0 5 0 2 0 5 1 0 2
TOTAAL
39
13
Personeel met doctoraat
7
5
Personeelscategorie
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de opleiding kan terugvallen op een groep van assistenten en werkleiders die instaan voor de uitbating van de laboratoria, de werkplaats en de invulling van praktisch gerichte opleidingsonderdelen. Voor het verzorgen van de theoretische en onderzoeksgerelateerde aspecten staat een korps van docenten en hoogleraren ter beschikking. Een aandachtspunt is volgens de opleiding wel het ontbreken van hoofddocenten en hoogleraren in de masteropleiding. Gastprofessoren worden ingezet in die opleidingsonderdelen waarvan het vaste personeel niet de nodige competenties beheerst (bedrijfseconomische vakken), of in het kader van de academisering (specialisaties). Uit de analyse gemaakt door de opleiding blijkt dat 36 studiepunten in de bachelor- en 12 studiepunten in de masteropleiding worden verzorgd door gastprofessoren. Het aandeel gastlezingen werd bij de analyse niet in rekening gebracht.
50 | Opleidingsrapport
Onderstaande tabel geeft het aandeel van de personeelscategorieën in onderzoek weer (aantal actieve onderzoekers/totaal aantal per personeelscategorie):
Personeelscategorie Hoogleraar Hoofddocent Docent Doctor-assistent Gastdocent Werkleider Assistent Onderzoeksmedewerker Doctorandi
Academische bachelor industrieel ontwerpen
Master industrieel ontwerpen
0/3 1/8 0/2 3/4 13/19 1/1 3/3
1/5 0/2 3/5 1/2
De commissie merkt op dat de opleiding al beschikt over meerdere assistenten en een aantal doctorandi. Uit de cijfers hierboven en uit de gesprekken tijdens het bezoek blijkt dat de opleiding vooral jonge personeelsleden (assistenten) betrekt in onderzoek en laat doctoreren. De commissie vraagt de opleiding verder te investeren in onderzoek. Daar de meeste personeelsleden ook actief zijn in een andere opleiding, wordt de verhouding gegeven voor alle academische bachelor- en masteropleidingen aan de hogeschool West-Vlaanderen, departement PIH. Voor het academiejaar 2007-2008 zijn er 52 VTE onderwijspersoneel voor een totaal van 605 studenten, wat neerkomt op een verhouding 1/12. De opleiding industrieel ontwerpen heeft een voltijdse technische medewerker ter beschikking voor de coördinatie en het beheer van de werkplaats. Het meeste administratieve werk, specifiek voor de opleiding, wordt door het onderwijzend personeel en de projectmedewerkers zelf gedaan. Het aantal deeltijdse personeelsleden is beperkt in de opleiding. De opleiding streeft ernaar om het aantal voltijdse personeelsleden te maximaliseren. De gemiddelde leeftijd binnen het opleidingsteam bedraagt ongeveer 39 jaar. De categorie 30- tot 34-jarigen is het best vertegenwoordigd. Globaal bekeken is het personeel gespreid over alle leeftijdsgroepen.
Aanbevelingen ter verbetering: /
oordeel over onderwerp 3: inzet van het personeel: voldoende Op basis van de oordelen over: facet 3.1: kwaliteit personeel
goed
facet 3.2: eisen academische gerichtheid
voldoende
facet 3.3: kwantiteit personeel
goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport | 51
Onderwerp 4
Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Beoordelingscriterium: -
De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Oordeel van de visitatiecommissie: excellent
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Wat de materiële voorzieningen betreft, is de opleiding uitmuntend uitgebouwd. De commissie heeft tijdens het visitatiebezoek kunnen vaststellen dat de campus erg doordacht en transparant is opgebouwd, met de nodige faciliteiten om de studenten te ondersteunen en de staf te faciliteren. Daarbij merkt de commissie op dat het didactische concept werd vertaald in de functionaliteit van het nieuwe ontwerpgebouw. Dit gebouw belichaamt de geest van de opleiding. De campus PIH heeft drie hoofdgebouwen die op wandelafstand van elkaar liggen. De opleiding maakt gebruik van een aantal practicumruimtes en laboratoria. De algemene laboratoria, zoals het labo elektriciteit, het labo chemie en het labo fysica, dragen bij tot de algemene vorming van de student. De opleidingsgebonden laboratoria, zoals het CAD/CAM-lokaal, het labo CNC, het labo 3D-meettechniek, het protolab en lichtlabo, worden gebruikt voor het bijbrengen van de specialisaties. De maximale bezetting is afhankelijk van de aard van de bij te brengen materie en de hoeveelheid apparatuur. Het ontwerpgebouw, in gebruik sinds 2006, wordt integraal gebruikt voor het begeleid zelfstandig leren en het uitvoeren van ontwerpopdrachten. De hogeschool en de opleiding hebben ernaar gestreefd om het ontwerpgebouw te concipiëren op maat van de beoogde onderwijsvormen. De commissie is van mening dat de opleiding hierin is geslaagd. Het concept van het gebouw stimuleert volgens de commissie onder andere het samenwerken en het leren van en met elkaar. Dit blijkt onder meer uit de opbouw van het gebouw: -
-
-
Op de tweede verdieping gebeuren de design brief, de eerste schetsen, de informatie- en de exploratiefase (creativiteit) en de tussentijdse presentaties. Hiervoor worden de ontwerpstudio’s en het multimedialabo gebruikt. Op de eerste verdieping worden de geschetste ideeën geconcretiseerd door het maken van vormmaquettes, de technische uitwerking en de vormexploraties. Hiervoor worden de conceptmarkt en de materialenbibliotheek gebruikt. Op de gelijkvloerse verdieping worden de concepten gematerialiseerd en worden diverse prototypes of testopstellingen gebouwd. Hiervoor is een werkplaats ter beschikking met diverse werkzones.
De werkplaats bevindt zich op de gelijkvloerse verdieping. Vanuit ieder lokaal op de eerste en tweede verdieping is er een directe link met de werkplaats. Zo wil de opleiding de student er telkens op wijzen dat het ontwerp uiteindelijk moet worden gerealiseerd. Op iedere verdieping zijn er in het kader van begeleid zelfstandig leren zones voorzien voor vrij werken. Op de tweede verdieping is een gedeelte van de ontwerpstudio voorzien voor vrij werken. Op de eerste verdieping is de materialenbibliotheek op ieder ogenblik vrij te consulteren, en is er een ontmoetingsruimte voor overleg. Uit de gesprekken met studenten blijkt dat zij meewerken aan de uitbouw van de materialenbibliotheek. De commissie vindt dit positief en vraagt de opleiding blijvend aandacht te hebben voor de uitbouw van de
52 | Opleidingsrapport
materialenbibliotheek. In de werkplaats is een zone voorzien met werkbanken voor studenten die vrij willen werken. De uitvoering van onderzoeksprojecten gebeurt in de opleidingsgebonden laboratoria, zoals het labo 3Dmeettechniek en lichtlabo, in het kunststoflabo en het protolab in het ontwerpgebouw. In het kader van onderzoek werd onderzoeksgerelateerde apparatuur aangekocht, zoals een rapid prototyping-machine, een vacuümcasting, een fotogoniometer, een 3D-coördinatenmeetmachine en een optische laserscanner. De commissie heeft tijdens de gesprekken met studenten en docenten een grote tevredenheid vastgesteld met betrekking tot de nieuwbouw. De studenten spreken over een open gebouw waar plaats is om (vrij) te werken en te leren van en met elkaar. Het gebouw is meestal goed bezet met lessen of vrij werkende studenten. De opleiding kan een beroep doen op een departementale mediatheek met open leercentrum. De commissie vond de bibliotheek goed uitgebouwd. Positief zijn onder andere het feit dat alle masterproeven online geraadpleegd kunnen worden, de aandacht voor digitale werken, de mogelijkheid tot het raadplegen van elektronische tijdschriftendatabanken en de aansluiting met andere bibliotheken. Iedere student wordt verondersteld in het bezit te zijn van een draagbare computer. De campus is volgens de commissie degelijk uitgerust qua ICT-voorzieningen, met onder andere netwerkaansluitingen, voedingspunten en een draadloos netwerk.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Beoordelingscriteria: -
De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang.
-
De studiebegeleiding en informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Oordeel van de visitatiecommissie: excellent
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft tijdens het visitatiebezoek vastgesteld dat de opleiding een degelijke structuur van studiebegeleiding heeft uitgewerkt. De studiebegeleiding bestaat uit vijf niveaus. Op het niveau van opleidingsonderdelen functioneert het monitoraat. Iedere lesgever is monitor van zijn eigen cursus. Voor het opleidingsonderdeel wiskunde, dat een struikelblok vormt voor veel studenten, is een vast monitoraat voorzien in het eerste jaar. Wekelijks wordt een extra sessie ingericht, aansluitend op het lessenpakket van de student en uurroostermatig zo ingepland, dat iedereen aanwezig kan zijn. Voor de overige opleidingsonderdelen ligt het initiatief bij de studenten om extra monitoraatzittingen aan te vragen. Wel wordt voorafgaand aan de examens voorzien in een monitoraatsweek, waarbij de docenten ter beschikking staan om
Opleidingsrapport | 53
bijkomende duiding te geven bij de leerstof. Naast het mentoraat is het de verantwoordelijkheid van iedere docent om bij de aanvang van de lesactiviteit de doelstellingen en inhoud van het opleidingsonderdeel, de evaluatiesystemen en -vormen die zullen worden gebruikt en de onderlinge verhouding van de verschillende delen in de totale evaluatie toe te lichten. Uit de gesprekken met de studenten blijkt een erg grote tevredenheid over de studiebegeleiding in het algemeen en de bereikbaarheid van de docenten in het bijzonder. De commissie vindt de actieve opvolging en begeleiding van studenten, en de bijzondere vertrouwensband die er tussen de studenten en de docenten heerst, een erg sterk punt van de opleiding. Elke eerstejaarsstudent krijgt een mentor toegewezen. De mentor verzorgt de niet-inhoudelijke begeleiding ter bevordering van het succesvol studeren. Alle studenten zijn verplicht een eerste gesprek te voeren in november en een tweede gesprek na de bekendmaking van de resultaten van de examens van januari. Daarna kunnen de studenten op vrijwillige basis een beroep doen op de mentor, die onder andere advies geeft bij studieproblemen, helpt bij het opmaken van een studieplanning en studieresultaten bespreekt in het kader van het verdere verloop van de opleiding. Vanaf het tweede jaar kunnen studenten een beroep doen op een jaarverantwoordelijke, die een gelijkaardige taak als de mentoren van het eerste studiejaar heeft. Op opleidingsniveau functioneert een trajectbegeleider, die studenten die een ‘ander studietraject‘ willen volgen, begeleidt. Het betreft studenten die willen instromen en al een diploma of werkervaring hebben, studenten zonder diploma secundair onderwijs en studenten die een individueel opleidingstraject volgen, zoals studenten met een functiebeperking en werkstudenten. De departementale studiebegeleider biedt informatie en ondersteuning rond thema’s als studiemethode en studieplanning. De interdepartementale werkgroep Studiebegeleiding werkt samen met het Studentensecretariaat, de Ombudsdienst, de dienst Communicatie en de Sociale Voorzieningen West-Vlaanderen: de organisatie die vooral instaat voor psychosociale begeleiding. De departementale studiebegeleider verwijst studenten met problemen dan ook door naar deze gespecialiseerde hulpverleners. De interdepartementale coördinator Studiebegeleiding coördineert de instroom-, doorstroom- en uitstroombegeleiding in verschillende interdepartementale werkgroepen, en vertegenwoordigt de hogeschool extern op het vlak van studiebegeleiding. Naast deze vijf niveaus van studiebegeleiding organiseert de opleiding eenmaal per semester design talks, en werd in 2006-2007 een cel Diversiteit opgericht. Tijdens de design talks worden lezingen en presentaties gegeven rond een thema. Tijdens deze sessie wordt ook toelichting gegeven over een aantal praktische afspraken rond onder andere het vrij werken in de werkplaats, het gebruik van machines en veiligheid, en de studiereizen. De cel Diversiteit focust op allochtone studenten, studenten met een functiebeperking en studenten met een specifiek studieverleden, zoals studenten uit het BSO, of een specifieke studieorganisatie, zoals werkstudenten en topsporters. Op het vlak van internationale uitwisselingen voorziet de hogeschool ook in een gedegen ondersteuning voor de studenten. Zowel inkomende als uitgaande studenten worden opgevolgd en begeleid door het International Office. De studenten ervaren de actieve begeleiding binnen de opleiding door de docenten als erg nauw en duurzaam; student en docent staan dicht bij elkaar. De commissie heeft dan ook waardering voor de vroege aanpak en de gepaste begeleiding op verschillende vlakken en tijdens alle stadia in de opleiding van de studenten. De manier waarop het monitoraat en mentoraat worden uitgewerkt, krijgt een positieve waardering. Positief is tevens dat in het kader van de kwaliteitszorg ook alle betrokkenen en alle eerstejaarsstudenten van de Hogeschool WestVlaanderen over studiebegeleiding worden geënquêteerd. De commissie merkt wel op dat de formele communicatie kan verbeteren.
54 | Opleidingsrapport
Aanbevelingen ter verbetering: /
oordeel over onderwerp 4: voorzieningen: voldoende Op basis van de oordelen over: facet 4.1: materiële voorzieningen
excellent
facet 4.2: studiebegeleiding
excellent
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport | 55
Onderwerp 5
Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Beoordelingscriterium: -
De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mee aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie heeft kunnen vaststellen dat de kwaliteit van de opleiding structureel en permanent wordt bewaakt. De Hogeschool West-Vlaanderen heeft gekozen voor de PDCA-cyclus als methodiek en voor het Prozainstrument. Tevens werd gekozen voor een sterk gestructureerd model van interne kwaliteitszorg, dat wordt aangestuurd vanuit de centrale diensten met het diensthoofd Onderwijs en Onderzoek als institutionele kwaliteitscoördinator en een vaste voltijdse stafmedewerker. De interdepartementale coördinator Kwaliteitszorg coördineert onder andere de activiteiten met betrekking tot de interne en externe kwaliteitszorg, ondersteunt de opleidingen en volgt evoluties op het vlak van kwaliteitszorg in het hoger onderwijs op. De departementale kwaliteitscoördinator organiseert en begeleidt de kwaliteitszorg binnen het departement, bewaakt de ontwikkeling en toepassing van diverse metingen en is verantwoordelijk voor het opstellen van het departementale verbeterplan. De kwaliteitscoördinator op opleidingsniveau coördineert de uitvoering van de kwaliteitszorg. Op interdepartementaal niveau komen het diensthoofd Onderwijs en Onderzoek, de stafmedewerker Kwaliteitszorg en de departementale kwaliteitscoördinatoren zeswekelijks samen in de interdepartementale werkgroep IKZ. Daarnaast maken het diensthoofd Onderwijs en Onderzoek en de stafmedewerker Kwaliteitszorg deel uit van de Technische Expertencommissie IKZ van de AUGent. De commissie heeft kunnen vaststellen dat op hogeschoolniveau een brede waaier van documenten, formulieren, instrumenten en bevragingen werd ontwikkeld ter ondersteuning van de opleidingsgebonden kwaliteitscoördinatoren, de opleidingscoördinatoren en de docenten. Zowel op departementaal als op opleidingsniveau worden prioriteiten opgesteld. Tijdens de visitatie heeft de commissie verschillende IKZverbeterfiches kunnen inkijken waarin verbeterdoelen zijn uitgewerkt. Daarnaast worden in een opvolgingsfiche visitatiebevindingen en aanbevelingen van de vorige visitatie en van de opleiding zelf opgevolgd. De commissie merkt op dat voor het vaststellen van verbeterpunten en prioriteiten de opleiding/het departement diverse bevragingen organiseert bij diverse doelgroepen. Alle bevragingen werden opgenomen in een kwaliteitsplan voor het departement PIH. Hierin worden ook de kwaliteitsindicatoren beschreven en wordt via een timing aangegeven hoe deze worden opgevolgd. De volgende bevragingen worden onder andere georganiseerd: een studentenenquête over het leerproces, de evaluatie en de algemene werking van het departement, jaarlijkse klankbordbijeenkomsten over het leerproces en de algemene organisatorische aspecten, Proza-zelfevaluaties en een Proza-accreditatiescan, SWOT-analyses, een vijfjaarlijkse alumni-enquête, studietijdmetingen, een enquête studiebegeleiding, een enquête generatiestudenten, een drop-out- en een personeelstevredenheidsenquête. De commissie waardeert de vele metingen en in het bijzonder de SWOT-analyses die de opleiding uitvoerde, met de daaraan gekoppelde verbeter-/projectfiches. Door deze metingen wordt de opleiding in de mogelijkheid gesteld om verbeterpunten te detecteren en prioriteiten te stellen. De commissie vraagt hierbij ook aandacht voor de nodige verbeterpunten die nog dienen te worden aangepakt op het vlak van de academisering van de beide
56 | Opleidingsrapport
opleidingen. Een duidelijk plan dient te worden opgesteld inzake acties die dienen te worden ondernomen in het kader van de academisering.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Beoordelingscriterium: -
De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen.
Oordeel van de visitatiecommissie: voldoende
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Een belangrijk streefdoel van de opleiding op het gebied van kwaliteitszorg is continuïteit. De opleiding wil continuïteit in kwaliteitszorg nastreven door onder andere de enquêtes en metingen in de toekomst verder te zetten. Uitgaande van de meetresultaten formuleert de opleiding verbeteracties en volgt deze op. De opleiding geeft aan dat de respons op sommige enquêtes (studentenenquête en studietijdmeting) momenteel te klein is om conclusies te kunnen trekken. De opleiding wil dan ook deze respons verhogen door de studenten te wijzen op het belang van dergelijke metingen. De opleiding uit de intentie om studenten beter te informeren over hoe deze informatie wordt gebruikt om de opleiding te verbeteren. De commissie steunt de opleiding hierin. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan dat iedereen zich bewust is van het belang van een kwaliteitsvolle en innovatieve opleiding, maar stelt ze ook vast dat er nog te weinig wordt geformaliseerd in documenten. Heel wat verbeteracties worden ondernomen, maar er is zelden een schriftelijke neerslag van te vinden. De opleiding wijt dit aan de complexiteit van het kwaliteitszorgsysteem dat wordt gehanteerd. Daarvoor werd een sterke vereenvoudiging doorgevoerd in het kwaliteitsbeleid van de hogeschool, door het invoeren van verbeterfiches die worden gelinkt aan één opvolgingsfiche. Tijdens de gesprekken bevestigen de docenten dat de verbeterfiches opgenomen werden in SharePoint, waardoor deze gebruiksvriendelijker werden. Op het niveau van het departement PIH werd tevens een kwaliteitsplan opgesteld waarin verschillende acties op het vlak van kwaliteitszorg en ondersteunende documenten zijn opgenomen, de stakeholders zijn beschreven en de kwaliteitsindicatoren zijn opgenomen met een timing naar opvolging. In het zelfevaluatierapport geeft de opleiding aan welke verbetermaatregelen werden ondernomen ter remediëring van vastgestelde aandachtspunten in de studentenenquête, de klankbordgroepbijeenkomsten, de SWOT-analyse en de Proza-accreditatiescan. Ook de aanbevelingen ter verbetering van de voorgaande visitatiecommissie werden door de opleiding opgenomen. De commissie heeft tijdens het visitatiebezoek tevens kunnen vaststellen dat via de verbeter-/projectfiches aantoonbare verbetermaatregelen die zouden moeten bijdragen tot een structurele en permanente bewaking van de kwaliteit van de opleiding, worden nagestreefd. De opleiding geeft tijdens de visitatie aan dat de SWOT-analyse van 2008 het verdere academiseringsproces als een prioritair actiepunt aangeeft. De commissie is het hiermee eens met de opleiding, en vraagt dan ook aandacht
Opleidingsrapport | 57
voor het opstellen van de nodige verbeterpunten die nog dienen te worden aangepakt op het vlak van de academisering van de opleiding. Een duidelijk plan of een verbeter-/projectfiche moeten worden opgesteld op het vlak van acties die dienen te worden ondernomen in het kader van de academisering.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert de opleiding om een duidelijk plan op te stellen op het vlak van te ondernemen acties in het kader van de verdere academisering. Een duidelijk plan of een verbeter-/projectfiche moet worden opgesteld op het vlak van acties die dienen te worden ondernomen in het kader van de academisering. De commissie adviseert de opleiding om de geplande actie voor het verhogen van de respons op de studietijdmetingen door te voeren.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Beoordelingscriterium: -
Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemende beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Op alle niveaus binnen de hogeschool is er vertegenwoordiging van studenten en personeel met betrekking tot kwaliteitszorg. Op het vlak van curriculumwijzigingen worden alle stakeholders betrokken voor advies of goedkeuring. De interdepartementale werkgroep IKZ is samengesteld uit het diensthoofd Onderwijs, Onderzoek en Kwaliteitszorg, de medewerker Kwaliteitszorg op de centrale diensten en de departementale kwaliteitscoördinatoren. Deze werkgroep coördineert de werking van de kwaliteitszorg in de hogeschool, doet voorbereidend werk en rapporteert aan de bestuursorganen van de hogeschool. De opleidingscoördinatorenvergadering komt tweewekelijks samen en bestaat uit de opleidingscoördinatoren van de opleidingen, het departementshoofd en de departementale kwaliteitscoördinator. In deze vergadering wordt ook de kwaliteitzorg binnen het departement besproken. In de teamvergaderingen van de opleiding komt de kwaliteitszorg binnen de opleiding aan bod. De opleidingscoördinator en de opleidingsgebonden kwaliteitscoördinator bespreken de diverse initiatieven op het vlak van kwaliteitszorg. Buiten de decretale vertegenwoordiging van het personeel in de raad van bestuur en de Departementsraden worden alle personeelscategorieën betrokken bij de kwaliteitszorg op het vlak van personeelsbeleid en zaken zoals personeelstevredenheid. Via de opleidingsteams zijn alle personeelsleden rechtstreeks betrokken. In deze opleidingsteams worden de niet-persoonlijke resultaten van de studentenenquêtes besproken. Persoonlijke resultaten kunnen daarnaast aanleiding geven tot een functioneringsgesprek met een personeelslid. Studenten zijn vertegenwoordigd in de interdepartementale en de departementale Studentenparticipatiecommissie en in de Opleidingsparticipatiecommissie. Daarnaast is studentenvertegenwoordiging voorzien in de Departementsraad en de Participatiecommissies. Alle studenten worden rechtstreeks bij kwaliteitszorg betrokken
58 | Opleidingsrapport
via de jaarlijkse studentenenquêtes en andere metingen. Uit de gesprekken met studenten blijkt dat er korte communicatielijnen bestaan tussen de studenten en de docenten, waardoor ze in zekere mate inspraak hebben in de opleidingsonderdelen. De studenten vinden de formele overlegorganen hierdoor minder belangrijk. De commissie heeft bij de studenten en docenten een grote betrokkenheid gezien bij de interne kwaliteitszorg, via onder andere de jaarlijkse gesprekken tussen de jaarverantwoordelijken onder de studenten en de opleidingscoördinator, en het overleg tussen de docenten in de opleiding. De afgestudeerden worden bij de interne kwaliteitszorg betrokken via de alumni-enquêtes. Daarnaast worden zij ook uitgenodigd op studiedagen en op de hoogte gehouden van vacante plaatsen. Uit de gesprekken met afgestudeerden blijkt dat ze recent na hun afstuderen een aantal keren werden gecontacteerd om feedback te geven over hun opleiding. Momenteel zouden er ook ideeën bestaan om een alumniwerking uit te bouwen. Bij de Opleidingscommissie worden zowel afgestudeerden als mensen uit het beroepenveld betrokken. De commissie merkt op dat het werkveld betrokken is bij de kwaliteitszorg van de opleiding, zij het veelal informeel via bijvoorbeeld de ontwerpprojecten. De commissie adviseert de opleiding om de formele betrokkenheid van het beroepenveld verder te verhogen. Uit de gesprekken met het beroepenveld blijkt dat tijdens de besprekingen van masterproeven ook tijd wordt genomen om kort te reflecteren over de opleidingen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert de opleiding om de formele betrokkenheid van het beroepenveld verder te verhogen.
oordeel over onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg: voldoende Op basis van de oordelen over: facet 5.1: evaluatie resultaten
goed
facet 5.2: maatregelen tot verbetering
voldoende
facet 5.3: betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
Opleidingsrapport | 59
Onderwerp 6
Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Beoordelingscriterium: -
De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde competenties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding stelt de mate waarin de doelstellingen worden gerealiseerd onder andere vast via de kwaliteit van de bachelor en de masterproeven, de analyse van de slaagpercentages, de contacten met bedrijven en afgestudeerden via onder andere ontwerp- en onderzoeksprojecten, en de feedback vanuit de industrie tijdens de expo ‘Industrieel Ontwerpen’. Een hoge tewerkstellingsgraad, een grote tevredenheid over de studiekeuze bij de afgestudeerden en de tevredenheid van de externe promotoren van masterproeven zijn enkele van de indicatoren die de opleiding hanteert om na te gaan of de doelstellingen worden bereikt. Ook met betrekking tot het behalen van het academische niveau in de bachelor- en masteropleiding hanteert de opleiding een aantal indicatoren. De volgende elementen illustreren dat de opleiding erin slaagt het academische niveau te realiseren: een groot aantal afgestudeerden slaagt erin een master-na-master met succes te volgen, sinds 2007 start elk jaar een afgestudeerde een doctoraat bij een universiteit, veel afgestudeerden komen terecht op een R&D-afdeling en meerdere studenten behaalden prijzen op onder andere academische conferenties. Uit een bevraging van de opleiding blijkt dat na zes maanden de meeste afgestudeerden werk vinden. Drieëndertig procent van de respondenten is tewerkgesteld als industrieel (product)ontwerper. Daarnaast komen afgestudeerden hoofdzakelijk terecht bij R&D-afdelingen van bedrijven, werken ze als technisch ontwerper, CADtekenaar of productmanager, en dit voornamelijk in sectoren als metaalconstructie, machinebouw, consumentenen elektronicaproducten, kunststoffen en verlichting. De commissie vernam tijdens de gesprekken met afgestudeerden dat zij menen een degelijke vorming te hebben meegekregen om hun carrière uit te bouwen en zelfstandig hun kennis op peil te houden. De afgestudeerden waarderen ook nu nog hun opleiding. Naast een directe instap in het werkveld studeren vele afgestudeerden verder in onder andere een masteropleiding industrial management, een master-na-master industriële kunststofverwerking of Europees lasingenieur. Zowel de afgestudeerden als het werkveld vinden dat de opleiding goed voorbereidt op de instap in het werkveld, vooral door de vele ontwerpopdrachten, de bachelor- en de masterproef en de ontwerpweken. De masterproeven die de commissie inkeek waren technisch erg goed met een degelijk ontwerp van prototype. De commissie merkt wel dat er een beperkte kritische reflectie plaatsvond en datde rol van ‘onderzoeker’ beperkt werd ingevuld. De commissie vraagt hiervoor aandacht. Uit de gesprekken blijkt dat het werkveld erg tevreden is over het niveau van de afgestudeerden. Dit blijkt ook uit het feit dat al meerdere masterproeven in realisatie gingen bij bedrijven. Het werkveld apprecieert de brede opleiding en in het bijzonder de creatieve, technische en ondernemersvaardigheden, en de maturiteit van de afgestudeerden. Tevens melden zij dat er duidelijk een niveauverschil merkbaar is met afgestudeerden van een aantal jaar geleden. Eveneens is het niveau dat de afgestudeerde masters industrieel ontwerpen behalen, duidelijk hoger dan dat van de afgestudeerde professionele bachelors in het industrieel productontwerpen.
60 | Opleidingsrapport
De commissie merkt wel op dat de opleiding momenteel een erg regionale focus heeft. Er zijn tal van aanknopingspunten om een gerichte internationale samenwerking uit te werken. De commissie moedigt de opleiding dan ook aan om deze kansen te grijpen.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie moedigt de opleiding aan om internationale samenwerking op te zetten, opdat de opleiding haar focus zou kunnen verruimen.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Beoordelingscriteria: -
Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.
-
Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Vlaanderen heeft geen traditie in het verzamelen van slaagcijfers per studiegebeid en/of opleiding over de jaren heen. Uit ervaring blijkt dat de globale slaagcijfers voor generatiestudenten op Vlaams niveau tussen de 45 en 50 procent liggen. Noch de evolutie over de jaren heen, als de situatie per opleiding of studiegebied worden opgevolgd. Daardoor kan de opleiding geen streefcijfers formuleren in vergelijking met relevante andere opleidingen. Jaarlijks worden de slaagcijfers met streefdoelen besproken door het directiecollege en de interdepartementale werkgroep IKZ. Binnen de opleiding bedraagt het streefcijfer voor de eerstejaarsstudenten 60 procent. Vanaf het tweede jaar wordt gestreefd naar een percentage van 100 procent. Uit een analyse van de slaagcijfers van 2002 tot 2005 blijkt dat tussen de 60 en 70 procent van de eerstejaarsstudenten, zowel generatiestudenten als alle anderen, slaagt. Vanaf het tweede jaar stijgen de slaagcijfers sterk tot ongeveer 90 procent. De slaagcijfers voor het derde en het vierde jaar benaderen 100 procent. In het academiejaar 2006-2007 is voor de eerste keer het schakeljaar van de professionele bachelor industrieel productontwerpen naar de master industrieel ontwerpen ingericht. Vier van de 10 schakelstudenten slaagden. Globaal bekeken kan gesteld worden dat 92 procent van de studenten hun studietraject afleggen in zes semesters. De opleiding merkt op dat uit het rapport Zittenblijven, schoolse vertraging en slaagcijfers in het Vlaams onderwijs blijkt dat hun gemiddelde slaagcijfers hoger zijn dan de gemiddelde slaagcijfers in Vlaanderen. Studenten die de opleiding willen stoppen, worden gevraagd om een drop-outenquête in te vullen. Uit de analyse van deze enquête blijkt dat in het eerste jaar van het modeltraject ongeveer 7 procent van de studenten afhaakt, omwille van onder andere hun motivatie en inzet, en een verkeerde studiekeuze. Eens het eerste jaar geslaagd, haken nog erg weinig studenten af.
Opleidingsrapport | 61
De commissie is van mening dat de opleiding zich inspant om studenten maximale slaagkansen te bieden, onder meer door studiebegeleiding, mentoraat, monitoraat en het werken in kleine groepen. Daarnaast vindt de commissie het positief dat de opleiding streefcijfers formuleert en analyses uitvoert op het vlak van doorstroom en drop-out.
Aanbevelingen ter verbetering: /
oordeel over onderwerp 6: fesultaten: voldoende Op basis van de oordelen over: facet 6.1: gerealiseerd niveau
goed
facet 6.2: onderwijsrendement
goed
is de visitatiecommissie van mening dat er in de opleiding voor dit onderwerp voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn.
62 | Opleidingsrapport
Bijzonder kwaliteitskenmerk: Ondernemerschap
Facet 1
Differentiatie en profilering
Beoordelingscriteria: Het kenmerk levert een betekenisvolle bijdrage aan de differentiatie en profilering in het hoger onderwijs.
Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De opleiding Industrieel ontwerpen wil naast een hele reeks andere competenties een breed spectrum van ondernemerschapscompetenties coveren, en dit zowel gericht op de theorie als de praktijk. Dit ondernemerschapsonderwijs omvat drie grote doelstellingen: -
jongeren een ruimer inzicht in het begrip ‘ondernemerschap’ geven en het economische belang ervan aantonen; potentiële ondernemers aanleren hoe men ondernemend kan zijn, en hoe belangrijk het is verantwoordelijkheid op te nemen in alles wat men doet; een eigen bedrijf leren opstarten.
Binnen de bachelor- en masteropleiding industrieel ontwerpen ligt de focus onder andere op het competentiegericht aanleren van ondernemerschap. Een belangrijk verschil met andere opleidingen is dat de student een product effectief dient te ontwikkelen – van idee tot realisatie, gebaseerd op een ondernemingsplan of innovatiestudie. Bij deze werkmethode wordt de student geconfronteerd met werkelijke problemen: wat is de effectieve kostprijs, hoe kan ik dit engineeren en produceren, wat is de meerwaarde voor een consument, hoe kan ik dit verkopen…? Daarnaast is productinnovatie belangrijk in de opleiding. Innovatie is de integratie van knowhow, creativiteit en methodologie in een bedrijfseconomische context. Deze systematische werkwijze wordt aan de studenten aangeleerd en geeft hen een innovatiegehalte. De commissie stelde tijdens het visitatiebezoek vast dat de opleiding ondernemerschap als extra profering een noodzaak vindt. De opleiding is ervan overtuigd dat deze extra profilering studenten meer kansen zal bieden in het werkveld. De commissie beaamt dit.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Opleidingsrapport | 63
Facet 2
Kwaliteit
Beoordelingscriteria Het kenmerk draagt bij tot de kwaliteit van de opleiding. Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: Ontwerpers komen vooral terecht binnen functies waar de focus ligt op het omzetten van een idee in iets winstgevends. Ondernemerschapsvaardigheden zijn met andere woorden extreem belangrijk. Uit een analyse van 228 vacatures destilleerde de opleiding de vraag van het werkveld naar de integratie van productontwerp in relatie met onder andere marketing, management, onderzoek en communicatie. Daaruit concludeerde de opleiding dat het aspect ondernemerschap een kenmerk is dat onontbeerlijk is in de vorming van een bachelor en master industrieel ontwerpen.
Aanbevelingen ter verbetering: /
Facet 3
Concretisering
Beoordelingscriteria De gevolgen van het kenmerk voor de kwaliteit van het onderwijs (instroom, onderwijsprogramma, onderwijsproces, output, voorzieningen, kwaliteit staf) zijn geoperationaliseerd Oordeel van de visitatiecommissie: goed
De commissie is tot haar oordeel gekomen op basis van de volgende vaststellingen en overwegingen: De commissie merkt op dat al in de bepaling van de doelstellingen de opleiding aandacht heeft voor ondernemerschap. ‘Sociale en economische vorming’ is één van de vier pijlers in de bacheloropleiding. ‘Kennistoepassing binnen een innovatiegerichte economische bedrijfscultuur’ is één van de drie algemene doelstellingen in de masteropleiding. Deze werden vertaald in verschillende competenties, zoals: -
-
Voor de bachelor: kan een product ontwerpen, zelfstandig of in projectteam, en doorloopt hierbij het proces van ‘realisatie’ en ‘integratie’ tot ‘materialisatie’, door het gebruik van creativiteit, een methodische aanpak, keuzebewustzijn en technologisch inzicht. Beheerst het ontwerpproces. Kan het belang van marketing, management, onderzoek en communicatie in relatie tot het integrale productontwerp inschatten en linken aan het ontwerp. Voor de master: is in staat om bedrijfseconomisch cijfermateriaal te kunnen interpreteren. Is in staat om communicatie- en presentatietechnieken, zowel schriftelijk als mondeling, adequaat te interpreteren en toe te passen. Kan projecten uitvoeren volgens welbepaalde managementtechnieken. Kan een productvisie ontwikkelen, rekening houdend met de marktvraag. Kan zijn productidee omzetten in een ondernemingsplan of productportfolio.
64 | Opleidingsrapport
Het aanleren van ondernemerschap zit in het programma ingebouwd, onder andere in de bachelorproef, de stage, de masterproef, de module Ondernemerschap I, de module Ondernemerschap II en de Module Productontwikkelingsbeleid. Tijdens het smallbusinessproject dienen de studenten een businessplan op te stellen, een marktsegment te zoeken, een product te maken, produceren en verkopen en een startkapitaal te verzamelen. De studenten ontwerpen voor hun smallbusinessproject steeds een nieuw, niet-bestaand product. De Ontwerpweek en de ontwerpopdrachten gebeuren in nauw contact met het werkveld. Studenten dienen de ontwerpcompetenties te ontwikkelen en aan te wenden tijdens deze opdrachten. De opleiding werkt samen met Unizo. De deelname aan vele ontwerpwedstrijden is een teken van ondernemerschap bij de studenten en afgestudeerden. Op basis van de diverse gesprekken met de afgestudeerden en het werkveld concludeerde de commissie dat de opleiding de studenten een attitude aanleert om steeds de lat iets hoger te leggen. De simulering van reële opdrachten binnen een tijdskader bereidt studenten voor op een werkveld/sector van industrieel ontwerpen waar ondernemerschap belangrijk is. De studenten van hun kant merken op dat ze door de opleiding niet alleen zicht krijgen op het ontwerpen van een goed product, maar ook leren economisch haalbare producten te ontwerpen die verkoopbaar zijn.
Aanbevelingen ter verbetering: De commissie adviseert de opleiding om ondernemerschap nog beter te communiceren naar de studenten, zodat de opleiding steeds kan garanderen dat het niet bij een theoretische benadering blijft.
oordeel over het bijzondere kwaliteitskenmerk
Op basis van de oordelen over: facet 1 fifferentiatie en profilering: facet 2 kwaliteit: facet 3 concretisering:
goed goed goed
kent de commissie het bijzonder kwaliteitskenmerk toe aan de opleiding.
Opleidingsrapport | 65
Globaal oordeel De visitatiecommissie baseerde haar oordeel en motivering op de volgende bronnen: -
het zelfevaluatierapport van de opleiding en de bijhorende bijlagen,
-
de gevoerde gesprekken met de betrokkenen,
-
de documenten ter inzage tijdens het bezoek,
-
de opgevraagde documenten,
-
de reactie van de opleiding op het opleidingsrapport.
Op basis van de oordelen over: onderwerp 1: niveau en oriëntatie
voldoende
onderwerp 2: programma
voldoende
onderwerp 3: personeel
voldoende
onderwerp 4: voorzieningen
voldoende
onderwerp 5: interne kwaliteitszorg
voldoende
onderwerp 6: resultaten
voldoende
is de commissie van mening dat er voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in de opleiding aanwezig zijn.
66 | Opleidingsrapport
Overzichtstabel van de oordelen
1
score facet
Onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding
score onderwerp
voldoende
Facet 1.1:
Niveau en oriëntatie
goed
Facet 1.2:
Domeinspecifieke eisen
goed
Onderwerp 2: Programma
voldoende
Facet 2.1:
Relatie doelstelling en inhoud
goed
Facet 2.2:
Eisen academische gerichtheid
voldoende
Facet 2.3:
Samenhang
excellent
Facet 2.4:
Studieomvang
OK
Facet 2.5:
Studietijd
voldoende
Facet 2.6:
Afstemming vormgeving en inhoud
goed
Facet 2.7:
Beoordeling en toetsing
goed
Facet 2.8:
Masterproef
voldoende
Facet 2.9:
Toelatingsvoorwaarden
goed
Onderwerp 3: Inzet van personeel
voldoende
Facet 3.1:
Kwaliteit personeel
goed
Facet 3.2:
Eisen academische gerichtheid
voldoende
Facet 3.3:
Kwantiteit personeel
goed
Onderwerp 4: Voorzieningen
voldoende
Facet 4.1:
Materiële voorzieningen
excellent
Facet 4.2:
Studiebegeleiding
excellent
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
voldoende
Facet 5.1:
Evaluatie resultaten
goed
Facet 5.2:
Maatregelen tot verbetering
voldoende
Facet 5.3:
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en
goed
beroepenveld Onderwerp 6: Resultaten Facet 6.1:
voldoende
Gerealiseerd niveau
goed
Facet 6.2: Onderwijsrendement Bijzondere kwaliteitskenmerken
goed
Facet 1:
Differentiatie en profilering
goed
Facet 2:
Kwaliteit
goed
Facet 3:
Concretisering
goed
De oordelen zijn van toepassing voor Hogeschool West-Vlaanderen: academische bachelor Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen master Industriële wetenschappen: industrieel ontwerpen
1
Indien in de tabel één enkel oordeel vermeld staat, geldt dit oordeel voor alle afstudeerrichtingen, locaties en varianten die vermeld staan bij de betreffende opleiding. Indien één of meer afstudeerrichtingen/locaties/varianten een verschillende beoordeling hebben gekregen, zijn al deze oordelen opgenomen in de tabel.
Opleidingsrapport | 67
68 | Bijlagen
bijlagen
Bijlagen | 69
70 | C.V. van de visitatieleden
bijlage 1
Curriculum vitae van de commissieleden
De Lameillieure Maka is sinds 2007 algemeen directeur van een competentiecentrum, Flanders inSchape. Voorheen was zij innovatieadviseur in het Innovatiecentrum West-Vlaanderen, ingenieur in de ontwikkelingsafdeling van Philips, onderzoeker in het Heinrich-Hertz-Institut te Berlijn en onderzoeksingenieur aan de Georgische Polytechnische Universiteit
Han Brezet studeerde electrotechniek aan de Technische Universiteit Delft (TU Delft). In 1993 promoveerde hij aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam op het gebied van milieusociologie. Na een carrière als adviseur in schoner produceren werd hij in 1992 professor in duurzame productontwikkeling op de subfaculteit Industrieel Ontwerpen aan de TU Delft. Momenteel geeft hij ook leiding aan het Design for Sustainability programma van deze faculteit en is hij lid van de Raad van Hoogleraren van de TU Delft. Als supervisor begeleidde Brezet 25 promovendi en circa 250 masterstudenten bij de vervaardiging van hun thesis. Brezet is sinds 2002 visiting professor aan de Universiteit van Lund te Zweden.
Kees Overbeeke studeerde Psychologie aan de Katholieke Universiteit Leuven. In 1988 promoveerde hij aan de faculteit Industrial Design Engineering van de TU Delft. Van 2002 tot 2005 was hij werkzaam bij de TU Eindhoven in het departement Industrial Design. Gedurende het academiejaar 20052006 was hij werkzaam aan de Carnegie-Mellon University, Pittsburgh, USA. In 2006 werd Kees Overbeeke benoemd tot hoogleraar aan de TU Eindhoven, waar hij sindsdien hoofd is van de Designing Quality in Interaction Group.
Hilde Van Keer, onderwijsdeskundige, is doctor in de pedagogische wetenschappen en sinds 1997 verbonden aan de Universiteit Gent als lid van de vakgroep onderwijskunde. Sinds oktober 2007 is zij docent aan de Universiteit Gent.
C.V. van de visitatieleden | 71
72 | Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden
bijlage 2
Onafhankelijkheidsverklaringen van de commissieleden
Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden | 73
74 | bezoekschema
Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden | 75
76 | bezoekschema
Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden | 77
78 | bezoekschema
Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden | 79
80 | bezoekschema
Onafhankelijkheidsverklaringen van de visitatieleden | 81
82 | bezoekschema
bijlage 3
Bezoekschema
Dag 1 09.00 – 12.30 12.30 – 13.30 13.30 – 15.15 15.15 – 15.45 16.00 – 17.30 17.45 – 18.30 18.30 – 19.00 19.00 – 20.00 20.00
voorbereidende vergadering van de commissie en inzage werkdocumenten lunch voor de commissie inzage werkdocumenten door de commissie kennismaking met de algemeen directeur, het departementshoofd opleidingsverantwoordelijken bacheloropleiding en masteropleiding, opstellers ZER (onder meer bespreking referentiekader) kwaliteitsverantwoordelijke(n) en verantwoordelijke(n) onderwijsontwikkeling (van de opleidingen, het departement en/of de hogeschool) Bijzonder Kwaliteitskenmerk informeel ontmoetingsmoment intern overleg en avondmaal voor de visitatiecommissie
Dag 2 08.30 – 09.00 09.00 – 10.00 10.00 – 10.45 11.00 – 12.30 12.30 – 13.30 13.30 – 14.00 14.00 – 15.00 15.15 – 16.00 16.15 – 16.45 16.45 – 18.00 18.00 – 19.00
19.00 – 19.45 20.00
intern werkoverleg studenten bacheloropleiding (max. 12 representatief, inclusief de studentenvertegenwoordigers en studenten betrokken bij het onderwijskundig overleg) intern werkoverleg bezoek lokalen lunch voor de commissie intern werkoverleg docenten bacheloropleiding (max. 12 representatief, inclusief de personen betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg) docenten masteropleiding (max. 10 representatief, inclusief de personen betrokken bij onderwijskundig en/of beleidsoverleg) administratief-technisch personeel intern werkoverleg vertegenwoordigers werkveld (max. 10, gedifferentieerd, personen die afgestudeerden in dienst hebben of fungeren als stagementoren, eindwerkbegeleiders of promotoren van masterproeven en die niet ingeschakeld zijn in het opleidingsprogramma) afgestudeerden (max. 10 uit de drie laatste afstudeerjaren, representatief) intern overleg en avondmaal voor de commissie
Dag 3 08.30 – 09.00 09.00 – 09.45 10.00 – 10.30 10.30 – 11.30 11.30-12.30 12.30-13.30 13.30-14.30
intern werkoverleg ombudsperso(o)n(en), verantwoordelijken studieadvies en –begeleiding verantwoordelijke internationalisering (van de opleidingen, het departement en/of de hogeschool) intern werkoverleg studenten masteropleiding (max. 12 representatief, inclusief de studentenvertegenwoordigers en studenten betrokken bij het onderwijskundig overleg) lunch voor de commissie begeleiders stages, eindwerken en masterproeven (max. 10, representatief samengesteld uit de verschillende afstudeerrichtingen)
Bezoekschema | 83
14.30-15.00 15.00-15.30 15.30-16.30 16.30-19.30 19.30
intern werkoverleg opleidingsverantwoordelijke(n) vrij spreekuur voorbereiding mondelinge rapportering mondelinge rapportering
84 | Bezoekschema
bijlage 4
Documenten erkenningscommissie
Dossier Erkenningscommissie | 85
86 | Afkortingenlijst
Afkortingenlijst | 87
88 | Afkortingenlijst
bijlage 5
Lijst van afkortingen en letterwoorden
ASO
Algemeen secundair onderwijs
AUGent
Associatie Universiteit Gent
BSO
beroepssecundair onderwijs
CAD
Computer Aided Design
CAM
Computer Aided Manufacturing
CAE
Computer Aided Engineering
DOKEOS
Elektronische leeromgeving
EVC
elders verworven competenties
EVK
eerder verworven kwalificaties
ICT
internet- en communicatietechnologie
IKZ
interne kwaliteitszorg
NVAO
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie
PDCA
letterwoord voor: ‘Plan Do Check Act’
PIH
Departement PIH van de Hogeschool West-Vlaanderen; tot 1995 was dit de Provinciale Industriële Hogeschool
PR
Public Relations
R&D
Resaerch and developement
PROZA
Projectgroep Zelfevalautie (een instrument van kwaliteitszorg, kwaliteitsmeting; bevragingssysteem)
SWOT
letterwoord, duid op een system waarbij “Strengths”, “Weaknesses”, “Opportunities” en “Threats” in de organisatie worden geanalyseerd
TETRA
Technologietransfer, onderzoeksfonds van IWT voor hogescholen
TSO
Technisch secundair onderwijs
TU
Technische Universiteit (Nederland)
UNIZO
Unie voor zelfstandige ondernemers
VLHORA
Vlaamse Hogescholenraad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Afkortingenlijst | 89
VLOR
Vlaamse Onderwijsraad
VTE
voltijds equivalenten
ZER
zelfevaluatierapport
90 | Afkortingenlijst