Het Nederlandse MKB en de uitbreiding van de EU
Guido Brummelkamp Jolanda Hessels Zoetermeer, juli 2005
ISBN: 90-371-0953-5 Bestelnummer: A200506 Prijs: € 35,Dit onderzoek maakt deel uit van het programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken.
Voor alle informatie over MKB en Ondernemerschap: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM bv. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM bv. EIM bv aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
The responsibility for the contents of this report lies with EIM bv. Quoting numbers or text in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM bv. EIM bv does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.
2
Inhoudsopgave
Sa menva ttin g
5
1
Inleid ing
9
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Aanleiding Doel van het onderzoek Europese integratie en internationalisering van het MKB Opzet onderzoek Opzet van het rapport
9 9 10 11 12
2
V e ra nde r in ge n in n ie uw e EU- l id s tat en en i n d ic at or en vo or gr oe i
13
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Veranderingen in de nieuwe EU-landen Handelsstromen tussen Nederland en de nieuwe lidstaten Omvang en ontwikkeling van buitenlandse investeringen Indicatoren voor groei in de nieuwe EU-landen Aandachtspunten voor het zakendoen met nieuwe EU-landen Conclusie
13 15 16 18 21 22
3
G ev o lg en EU - u i tbr e id i ng v oo r h et M K B
25
3.1 3.2 3.3 3.4
Zakelijke contacten van het Nederlandse MKB met de nieuwe EU-landen Kansen voor het Nederlandse MKB Belemmeringen in het zakendoen met nieuwe EU-landen Conclusie
25 26 28 28
4
S e c to ren die ku nne n p ro f it er en v a n d e u i tb re i d in g
29
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9
Inleiding Indicaties voor kansrijke sectoren Landbouw en voedselindustrie Machinebouw en elektronica Chemie Zakelijke dienstverlening Bouw Transport en logistieke dienstverlening Samenvatting
29 29 32 33 35 36 39 40 41
5
A a nd ac ht sp un te n v oo r o nd er ne m en in de to ege t red en landen
43
5.1 5.2 5.3 5.4
Inleiding Ondernemersklimaat Kwaliteit van het openbaar bestuur Kwaliteit van het bedrijfsleven
43 43 43 44
6
C on c lu s ie s
47
7
L it er at uu r
49
3
Samenvatting 1
In mei 2004 is de Europese Unie met tien lidstaten uitgebreid. Met name de toetreding van acht landen die tot de jaren negentig nog door het ijzeren gordijn van West-Europa waren gescheiden, is een politieke mijlpaal. Veel bedrijven hebben echter niet gewacht tot de toetreding van de nieuwe lidstaten in 2004, en anticipeerden al in de jaren negentig door in te kopen en uit te besteden in deze landen, er productiebedrijven en verkoopkantoren te vestigen of joint ventures op te richten. De verwachting is dan ook dat de directe economische effecten van de feitelijke toetreding in 2004 vrij bescheiden zullen zijn. Het CPB verwacht dat het Nederlandse Bruto Nationaal Product er de komende jaren slechts marginaal effect van zal ondervinden. Dit neemt niet weg dat de toetreding van de nieuwe lidstaten voor bepaalde sectoren wel degelijk veel ingrijpende effecten kan hebben. De ontwikkeling van de markteconomie en de toename van welvaart hebben geleid tot een groei van de consumptie, en dus tot grotere afzetmarkten voor westerse bedrijven. Tegelijkertijd is Midden- en Oost-Europa aantrekkelijk als een gebied waar de beroepsbevolking goed geschoold is, en waar de lonen betrekkelijk laag liggen. Doel van deze studie is om inzicht te geven in de betekenis van de uitbreiding van de Europese Unie voor het Nederlandse midden- en kleinbedrijf (MKB). Nagegaan is voor welke sectoren de uitbreiding met name relevant is. Voorts is nagegaan welke barrières ondernemers ontmoeten in het zakendoen met de toegetreden landen. Ontwikkelingen in Midden- en Oost-Europa en het Nederlandse MKB Op dit moment zijn van de toegetreden landen Polen, Tsjechië en Hongarije de belangrijkste landen voor het Nederlandse MKB. Op de middellange en lange termijn zal dit zo blijven. Hoewel de groei in Polen stagneert, is het een grote markt die bovendien geografisch gunstig ligt. De groei die zich momenteel in de Baltische staten voordoet zal zich vanwege de beperkte omvang van de economieën en de ongunstige ligging aan de rand van Europa beperkt kunnen doorzetten. De betekenis van deze landen voor het Nederlandse MKB zal daarom beperkt blijven. Kansrijke sectoren De uitbreiding heeft niet voor elke sector gelijke gevolgen. Voor het leeuwendeel van het Nederlandse MKB heeft de uitbreiding een beperkte betekenis. Er zijn echter bedrijven die er snel bij moeten zijn om belangrijke kansen niet te missen. Kansen bestaan met name voor de voedsel- en voedselverwerkende industrie, de metaal- en elektroindustrie, chemie, transport en logistiek, bouw en zakelijke dienstverlening.
1
Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije, Slovenië, Estland, Letland, Litouwen, Malta en Cyprus.
5
tabel 1
Kansen per sector Type van kansen Uitbreiden van afzetImport
markt/export
Investeringen
Landbouw &
Op termijn: goedkopere
Met name kennisinten-
voedselindustrie
import agrarische bulk-
sieve producten uit de
producten
glastuinbouw
Machinebouw &
Import van goedkopere
Hoogwaardige techniek
elektronica
arbeidsintensieve
het opzetten van produc-
(half)fabrikaten
tielijnen in Midden- en
Kostenbesparingen door
Oost-Europa Chemie
Import van goedkopere
Met name kansen voor de
Kostenbesparingen door
arbeidsintensieve
export van grondstoffen
het opzetten van produc-
(half)fabrikaten
voor de productie van
tielijnen in Midden- en
kunststof en rubber pro-
Oost-Europa
ducten Zakelijke
Import beperkt zich tot
De nieuwe markt wordt
Kansen om succesvol te
dienstverlening
een aantal specifieke
vooralsnog alleen betre-
investeren beperken zich
diensten zoals program-
den door grote zakelijke
tot het grootbedrijf
meren en technisch teke-
dienstverleners
nen Bouw
Mogelijkheden om goed-
Aanleg grote infrastructu-
Kansen om succesvol te
kope arbeidskrachten uit
rele projecten
investeren zijn voorbe-
de toegetreden landen te
houden aan de grootste
betrekken worden van
Europese spelers
overheidswege beperkt Transport en
Westerse bedrijven ma-
Kansen voor Nederlandse
De afgelopen jaren zijn
logistiek
ken in toenemende mate
bedrijven doen zich voor
reeds veel kansen benut
gebruik van goedkope
in de logistieke dienstver-
om te investeren in Mid-
Midden en Oost Europese
lening
den- en Oost-Europese
transporteurs
transportbedrijven
Bron: EIM, 2004.
Belemmeringen Ondanks de mogelijkheden tot een uitbreiding van de afzetmarkt of het benutten van goedkopere productiemogelijkheden zetten veel ondernemers de stap naar de toegetreden landen niet. Voor een deel loopt deze terughoudendheid parallel aan terughoudendheid van het MKB bij internationalisering in het algemeen. Zo is de mate waarin MKB-ondernemingen kansen in het buitenland benutten grotendeels afhankelijk van de motivatie, inzichten en capaciteiten van de persoon van de ondernemer. Een bijkomende barrière die sinds 2001 voor veel sectoren geldt, is de laagconjunctuur. De druk op de marges heeft bij veel ondernemers geleid tot terughoudendheid in het verkennen van nieuwe markten en het doen van buitenlandse investeringen. Voor het ondernemen in Midden- en Oost-Europa komen daar nog barrières bij. Soms zijn deze sectorspecifiek. Zo is voor MKB-bouwbedrijven de geografische afstand tot de nieuwe markten in het oosten onoverbrugbaar. De meeste barrières zijn niet sectorspecifiek. Van MKB-ondernemers die reeds ervaring hebben opgedaan in één of meerdere van de toegetreden landen geeft meer dan de helft aan dat betrouwbaarheid van handelspartners en overheid een punt van zorg is. Daarnaast zijn taal- en cultuurverschillen veelgenoemde barrières.
6
tabel 2
Top-tien van belemmeringen in het zakendoen met de nieuwe EU-landen % van bedrijven dat zaken doet
Belemmeringen
met de toetredende landen
1.
Betrouwbaarheid van handelspartners
57
2.
Betrouwbaarheid van de overheid
52
3.
Taal
48
4.
Cultuur van het zakendoen
44
5.
Deskundigheid van het personeel
43
6.
Administratieve procedures
42
7.
Arbeidsethos
29
8.
Arbeidsproductiviteit
27
9.
Geografische afstand
22
10. Overig
11
Bron: EIM, 2004.
Aandachtspunten De barrières die ondernemers ervaren, hangen vooral samen met de traditie en gewoonten die uit het communistische verleden zijn overgebleven. Veel genoemd zijn: bureaucratie, stroperigheid en gebrek aan probleemoplossend vermogen van overheden; de betrouwbaarheid en accuraatheid van partners; de werkinstelling van personeel; en de technische achterstand in productieprocessen. De aandachtspunten voor het ondernemen in de toegetreden landen kunnen worden onderverdeeld in drie clusters: ondernemersklimaat, kwaliteit van het openbaar bestuur en de kwaliteit van ondernemingen: - Ondernemersklimaat: De verhouding tussen publieke en private sectoren zoals die in het westen is uitgekristalliseerd, moet zich in de toegetreden landen nog ontwikkelen. Er bestaat nog geen eenduidig beeld welk model de landen zullen gaan omarmen: het Rijnlandse, het Angelsaksische, het Latijnse of wellicht een nieuw model. - Kwaliteit van openbaar bestuur: In een inventarisatie die de Wereldbank maakte, scoren vooral de volgende belemmeringen hoog: hoeveelheid regelgeving, politieke instabiliteit, inflatie en gebrekkige infrastructuur. In de landenrapporten die de Europese Commissie jaarlijks uitbrengt, worden vergelijkbare aandachtspunten genoemd. - Kwaliteit bedrijfsleven: Investeren in het oosten vergt veel energie en directe betrokkenheid van het management van Nederlandse moederbedrijven. Wanneer een bedrijf kiest voor het verplaatsen van een productielijn moet daar ook personeel uit het moederbedrijf naar worden verplaatst. Vanwege de verschillen in bedrijfsvoering moet de bedrijfsvoering van het in het oosten opgezette bedrijf vaak fundamenteel worden aangepast zodat het aansluit op de werkwijze van het moederbedrijf. Deze omvorming kost veel tijd en investeringen.
7
1
Inleiding
1.1
Aanleiding In 2004 zijn tien landen tot de Europese Unie toegetreden. Hoewel de meeste toetreders klein zijn en hun economische betekenis marginaal, is deze uitbreiding een mijlpaal geweest. Toetreding van de landen noopte tot aanpassingen in de Europese besluitvorming, het beleid, en heeft voor de 'oude' leden budgettaire consequenties gehad vanwege herverdeling van Europese structuurfondsen. Over de gevolgen van de uitbreiding voor het Europese bedrijfsleven is nog niet veel bekend. Het CPB heeft voorafgaand aan de uitbreiding schattingen gedaan van de macro-economische effecten. Het Planbureau schatte een stijging van het samengestelde Bruto Nationaal Product (BNP) van de oude lidstaten (EU-15) met 0,2%. Behalve aan de beperkte omvang van de economieën van de nieuwe lidstaten (EU-10) wordt deze geringe toename toegeschreven aan het jarenlange proces van aansluiting. De effecten zijn daardoor over een langere tijd uitgesmeerd en hebben voor een belangrijk deel reeds plaatsgevonden voor de feitelijke uitbreiding. Ondanks de beperkte macro-economische effecten die het CPB heeft voorzien, zal uitbreiding voor specifieke sectoren duidelijk merkbaar zijn. Verwacht wordt dat een groter beroep zal worden gedaan op de concurrentiekracht van sectoren die zich kenmerken door arbeidsintensieve en energie-intensieve productieprocessen. Voorbeelden hiervan zijn de textiel- en de chemische industrie. Andere sectoren zullen vanwege de uitbreiding van de interne markt en de ontwikkeling van de markteconomieën in het oosten hun afzetmarkt zien toenemen. Voorbeelden hiervan zijn de telecom- en de elek1 tronicasector .
1.2
Doel van het onderzoek Dit onderzoek verkent de mogelijkheden van de uitbreiding van de Europese Unie voor ondernemers in het Nederlandse midden- en kleinbedrijf (MKB). Sinds het begin van de jaren negentig zijn de handelsbetrekkingen langzaam op gang gekomen. Voor veel bedrijven is de stap naar het oosten een grote geweest; voor de meeste bleek de stap te groot en werd ervan afgezien. Doel van het onderzoek is om in kaart te brengen hoe de mogelijkheden in Midden- en Oost-Europa zich verhouden tot de inspanningen die Nederlandse MKB-ondernemers leveren. De volgende vragen staan in het onderzoek centraal: - Welke betekenis heeft de uitbreiding van de Europese Unie voor het Nederlandse MKB? - Voor welke bedrijfssectoren is deze uitbreiding met name relevant? - Welke kansen kunnen voor deze sectoren worden onderscheiden? - Wat weerhoudt ondernemers ervan om deze kansen te benutten? Van de tien landen die in mei 2004 zijn toegetreden richt deze studie zich op de acht landen in Midden- en Oost-Europa: Estland, Letland, Litouwen, Polen, Tsjechië, Slowakije, Hongarije en Slovenië.
1
EIM, 2004.
9
1.3
Europese integratie en internationalisering van het MKB Economische integratie is gericht op het wegnemen van barrières voor handel, concurrentie en mogelijk ook van barrières voor investeringen tussen landen onderling. Internationale economische integratie tussen ten minste twee landen kan de volgende vormen aannemen: - vrijhandelszone; het gaat dan om het verminderen van onderlinge handelstarieven; - douane-unie; naast het verminderen van handelstarieven wordt er in een douaneunie een gemeenschappelijk buitentarief gehanteerd; - gemeenschappelijke markt; een gemeenschappelijke markt omvat niet alleen het verminderen van tarieven en het hanteren van een gemeenschappelijk buitentarief, maar eveneens het afschaffen van onderlinge handelsbelemmeringen en een vrij verkeer van productiefactoren; - economische unie; binnen een economische unie is sprake van een gemeenschappelijk economisch beleid; - monetaire unie; volkomen vaste wisselkoersen en een gezamenlijke munt. De EU en haar interne markt is een vergaande vorm van economische integratie. In de loop van de tijd is integratie binnen deze regio zowel verdiept als verbreed. De gevolgen van economische integratie bestaan onder meer uit handelsverruiming en handelsverschuiving. Handelsverruiming houdt in dat de handel tussen lidstaten wordt bevorderd. Handelsverschuiving betekent dat de handel met niet-lidstaten zal afnemen ten koste van handel met lidstaten. Andere effecten die mogelijk optreden als gevolg van economische integratie zijn mobiliteit van kapitaal en arbeidsmigratie. Internationalisering en het MKB De beperkte relaties tussen Nederlandse MKB-bedrijven met de Midden- en OostEuropese markten wijzen uit dat ondernemersgedrag beperkt kan worden afgeleid van geïdentificeerde kansen. De kansen in de maakindustrie die bestaan vanwege het lage loonpeil in de Midden- en Oost-Europese landen zijn hiervoor illustratief. De mogelijkheden die in de afgelopen jaren zijn ontstaan om productie te verplaatsen zijn door het leeuwendeel van de industriële bedrijven niet benut. Een vijfde van de bedrijven in deze sector ziet kansen in deze landen, een kleiner deel zal stappen zetten om deze ook 1 daadwerkelijk te benutten . Of een ondernemer zijn werkterrein naar het oosten uitbreidt is afhankelijk van meer zaken dan geïdentificeerde kansen alleen. Een kans is daarmee slechts één factor in een grotere verzameling waarmee internationalisering kan worden verklaard. Of een onderneming buitenlandse kansen benut is afhankelijk van de persoon van de ondernemer en de aard van de onderneming. De ondernemer Naarmate een onderneming kleiner is, is de betekenis van de persoon van de ondernemer voor de bedrijfsvoering en strategie groter. Internationalsering is daarmee afhanke2 lijk van het optimisme en de groeiverwachtingen van de ondernemer . Tevens is het afhankelijk van de mate waarin de ondernemer belang hecht aan het houden van controle over het gehele bedrijfsproces. Veel ondernemers remmen bewust of onbewust de groei van hun bedrijf omdat hun beperkte span of control uitbreiding niet toelaat. Met een risicomijdende instelling zal een ondernemer internationalisering van zijn bedrijf
1
2
10
FME-NCW, 2004. Bosma, 2004.
beperken. Tevens is internationalisering afhankelijk van de kwaliteit van het menselijk kapitaal. Daarmee zijn de kennis en capaciteiten van ondernemers om internationale 1 capaciteiten te ontplooien een sleutelfactor . Voorbeelden hiervan zijn het beschikken over een internationaal netwerk en de beheersing van talen. De onderneming Een belangrijke factor die internationalisering verklaart is de grootte van ondernemingen. Grotere ondernemingen hebben meer mogelijkheden om te investeren in buitenlandse marktverkenningen. Dergelijke investeringen vergen een zekere basis in het eigen land. Grotere ondernemingen zijn ook beter in staat de benodigde kennis in huis te halen om internationale activiteiten te ontplooien en te begeleiden. Voorts is onder grotere ondernemingen de behoefte doorgaans sterker aanwezig om de markt uit te brei2 den naar het buitenland. Naast grootte speelt de mate van innovatie een rol . Er bestaat een positieve correlatie tussen de mate waarin een onderneming doet aan innovatie en haar internationale oriëntatie. Hiervoor bestaan verschillende verklaringen. In de eerste plaats hebben innoverende bedrijven de beschikking over diensten, producten of productieprocessen die uniek zijn en niet door concurrenten worden geleverd. Deze uniciteit geeft het bedrijf mogelijkheden om makkelijker buitenlandse markten te betreden. Een andere verklaring is dat innoverende bedrijven worden gedwongen om internationaal te opereren. Een bedrijf moet naar het buitenland om de concurrentie voor te blijven, omdat concurrenten geneigd zullen zijn ontwikkelingen te volgen en succesvolle innovaties over te nemen. Uiteenlopende factoren bepalen de internationalisering van bedrijven. Welke invloed de ontwikkelingen in de toegetreden landen en de uitbreiding van de Europese Unie hebben is daarmee moeilijk in te schatten. Deze studie is specifiek gericht op de uitbreiding met tien nieuwe landen die afgelopen mei heeft plaatsgevonden. In de literatuur komen steeds dezelfde patronen terug in de analyse van de gevolgen van deze uitbreiding. In de eerste plaats verwacht men dat de afzetmarkt voor westerse bedrijven zal toenemen. Deze toename zal echter beperkt zijn gezien de geringe economische betekenis van de meeste landen ten opzichte van het EU-gebied. Toch zijn de verwachte groeipercentages voor veel sectoren in het oosten groter dan in het westen. Ook wordt veelal gewezen op een verwachte groei van (goedkope) importen uit nieuwe EU-landen. Een ander thema dat vaak terugkeert omvat de mogelijkheden om in het oosten goedkoop te produceren. Midden- en Oost-Europese landen zijn vanwege de lage lonen lucratief voor de arbeidsintensieve productie. Enerzijds wordt dit gezien als een bedreiging voor de werkgelegenheid in het westen, anderzijds biedt het westerse bedrijven mogelijkheden om productieprocessen uit te besteden of te verplaatsen naar het oosten.
1.4
Opzet onderzoek In het onderzoek is gebruik gemaakt van een combinatie van methoden. Het eerste deel van de studie heeft in het teken gestaan van een verkenning van de mogelijke effecten van de uitbreiding van de EU. Deze fase heeft bestaan uit literatuuronderzoek en analyse van bestaande data. Gebruik is gemaakt van CBS-cijfers aangaande de handelsvolumes tussen Nederland en de toegetreden landen. Daarnaast is uitgegaan van ramingen
1
2
Prince, 2004. Prince, 2004.
11
van het CPB en enkele financiële instellingen. De literatuurstudie is aangevuld met informatie die door brancheorganisaties beschikbaar is gesteld. Ten behoeve van het beeld van de individuele MKB-ondernemer is in de tweede fase een aantal vragen over de uitbreiding voorgelegd aan een panel van MKB-ondernemers. Nagegaan is of zij zakelijke contacten onderhouden met Midden- en Oost-Europese landen en wat de ervaringen daarbij zijn. 1.742 ondernemers zijn telefonisch ondervraagd. Ten slotte zijn face to face interviews gehouden met organisaties die branches vertegenwoordigen die uit de literatuurstudie als kansrijk naar voren zijn gekomen. Met zeven brancheorganisaties is in het kader van dit onderzoek gesproken.
1.5
Opzet van het rapport Deze studie bestaat uit vier delen. In het eerste deel wordt ingegaan op de ontwikkelingen die zich de afgelopen jaren in de toegetreden landen hebben voorgedaan. Ingegaan wordt op de gevolgen van de ontwikkeling van de markteconomie, de institutionele hervormingen en de aanwezigheid van buitenlandse investeerders. In het tweede deel worden de resultaten besproken van de enquête die is gehouden onder Nederlandse MKB-ondernemers. Inzichtelijk wordt gemaakt wat de uitbreiding voor individuele ondernemers betekent. Het derde deel van het rapport spitst zich toe op die sectoren waarvoor de uitbreiding met name relevant is. In het laatste deel worden ten slotte enkele aandachtspunten beschreven voor ondernemen in de toegetreden landen.
12
2
Veranderingen in nieuwe EU-lidstaten en indicatoren voor groei
De ontwikkeling van de markteconomie in Midden- en Oost-Europa heeft verschillende bedrijfssectoren nieuwe mogelijkheden geboden. Naast uitbreiding van de afzetmarkt als gevolg van economische groei hebben veel bedrijven de kansen benut om de kosten te drukken door productieprocessen naar deze landen te verplaatsen. Hoewel de arbeidsproductiviteit achterloopt op die van de EU-15 (de landen die al voor 2004 lid waren), is de verhouding tussen productiviteit en loonkosten nog altijd gunstiger. De beroepsbevolking van Midden- en Oost-Europa is over het algemeen goed opgeleid, wat mogelijkheden biedt om in deze regio naast arbeidsintensieve productie ook kennisintensieve productie en dienstverlening te ontwikkelen. De meeste nieuwe lidstaten hebben in de afgelopen jaren daardoor een sterke groei gehad van buitenlandse investeringen. Deze groei heeft zich met een golvende beweging in de toegetreden landen gemanifesteerd. Hongarije is als koploper over de sterkste groei heen. Na Tsjechië en Slowakije zijn vervolgens Polen en de Baltische staten meer in beeld gekomen bij buitenlandse bedrijven en financiers. In dit hoofdstuk worden allereerst de prognoses besproken die betrekking hebben op de ontwikkelingen in de toegetreden landen. Vervolgens wordt stilgestaan bij de betekenis van deze ontwikkelingen voor de handelsbetrekkingen tussen deze landen en Nederland.
2.1
Veranderingen in de nieuwe EU-landen Als gevolg van de uitbreiding van de Europese Unie zijn een aantal zaken binnen de nieuwe EU-lidstaten veranderd die naar verwachting een positieve impact zullen hebben op de handel met en de investeringen in Midden- en Oost-Europa. Het CPB onderscheidt drie gebeurtenissen die in het toetredingsproces achtereenvolgens plaatsvonden. Het zijn (1) de uitbreiding van de douane-unie (het verdwijnen van de handelstarieven), (2) de uitbreiding van de interne markt (het verdwijnen van technische handels1 barrières) en (3) het ontstaan van een vrij verkeer van personen . Elke gebeurtenis heeft macro-economische gevolgen voor de toetreders en de huidige EU-landen in termen van BNP, consumptie en handel. Uitbreiding douane-unie De gevolgen van de afschaffing van tarieven verschillen per toegetreden land. Een belangrijke factor hiervoor is het verschil in tarieven die de landen voor hun toetreding hanteerden. Hongarije kende op het moment vlak voor de toetreding lage tarieven en had daarmee ten opzichte van de andere nieuwe lidstaten al een relatief open economie. Het vervallen van tarieven zal voor dit land minder dramatische gevolgen hebben dan voor een land met hogere tarieven zoals Polen. In tabel 3 is een overzicht gegeven van de gevolgen van de invoering van een gemeenschappelijk tarief voor het BNP van de toegetreden landen.
1
Lejour, 2001.
13
tabel 3
Raming van macro-economische effecten als gevolg van de invoering van gemeenschappelijke tarieven Groei BNP (%)
Groei van consumptie (%) Groei handelsvolume (%)
Hongarije
1,9
2,6
1,1
Polen
4,3
3,6
-0,9
(Midden- en Oost-Europees)
1,0
0,9
-0,3
Totaal nieuwe lidstaten
2,5
2,3
-0,3
Overige nieuwe lidstaten
Bron: CPB 2001.
Uitbreiding interne markt De uitbreiding van de interne markt ligt in het verlengde van de afschaffing van de handelstarieven. De uitbreiding van de interne markt is echter omvattender. Handelsbarrières zoals douaneformaliteiten en verschillen in wetgeving die betrekking hebben op handel, verdwijnen. De meeste nieuwe EU-landen hebben voorafgaand aan de EUuitbreiding al voor uiteenlopende producten het invoertarief afgeschaft. Sinds 2004 zijn ook andere barrières beslecht, bijvoorbeeld de administratieve handelingen en bijbehorende wachttijden aan de grenzen. De gevolgen hiervan zijn gevarieerd: - de handel tussen landen wordt meer liquide en zal toenemen omdat er minder noodzaak is om binnen een land op zoek te gaan naar alternatieven voor producten (grondstoffen) die alleen in het buitenland verkrijgbaar zijn; - handelsrelaties zullen veranderen. De toegetreden landen zullen zich in de toekomst anders gaan verhouden tot het buitenland. Niet alleen verandert de verhouding met EU-landen, maar ook die met de voormalige 'bondgenoten' zoals Rusland, Wit-Rusland en de Oekraïne; - mogelijkheden om te investeren: naast een toename van handel zal het verdwijnen van handelsbarrières tevens de mogelijkheden voor buitenlandse investeringen doen toenemen. Het CPB heeft prognoses gemaakt van de effecten die de uitbreiding van de interne markt tot gevolg zal hebben. Het bureau schat dat met name Hongarije zal profiteren. Ten opzichte van de andere toegetreden landen heeft dit land enkele sterke kennisintensieve bedrijfssectoren. In tabel 4 is een overzicht gegeven van de gevolgen die de uitbreiding van de interne markt heeft voor het BNP van de betrokken landen. tabel 4
Effecten van toetreding tot interne markt
Groei volume BNP (%)
Groei volume van
Groei handels-
consumptie (%)
volume (%)
Hongarije
9,0
13,8
7,1
Polen
5,8
9,0
6,9
(Midden- en Oost-Europees)
3,4
8,2
6,7
Totaal nieuwe lidstaten
5,3
9,3
6,7
Overige toegetreden landen
Bron: CPB, 2001.
14
Vrij verkeer van personen In principe zouden de nieuwe EU-landen vanaf het moment van toetreding tot de Europese Unie recht hebben op vrij verkeer van werknemers, aangezien dat het moment is waarop het Verdrag van de Europese Unie van toepassing is geworden. De 'oude' lidstaten hebben echter de mogelijkheid om nog tot een periode van twee jaar na de feitelijke toetreding eisen te stellen aan werknemers afkomstig uit de nieuwe lidstaten. Nederland heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt, evenals een aantal andere landen. De Nederlandse overheid heeft ervoor gekozen voorlopig de tewerkstellingsvergunning te handhaven.
2.2
Handelsstromen tussen Nederland en de nieuwe lidstaten Polen, Tsjechië en Hongarije zijn van de toegetreden lidstaten de landen met de grootste economieën. Ook zijn dit de landen waarmee het Nederlandse bedrijfsleven de meest intensieve banden onderhoudt van alle toegetreden landen. In 2002 waren ruim 400 Nederlandse bedrijven actief in Polen, eenzelfde aantal was actief in Hongarije. Sinds de 'Wende' is de betekenis van deze landen voor Nederlandse bedrijven toegenomen. In de laatste jaren is echter sprake van een afvlakking van de groei. figuur 1
Im- en exportvolumes (x 1.000.000 euro), 2000-2002
3.000
2.500
2.000
1.500
1.000
500
0 2000
2001
2002
Polen
2000
2001
2002
2000
Tsjechië import
2001
2002
Hongarije export
Bron: CBS, bewerking EIM.
Tsjechië, Slowakije en Hongarije hebben in de periode voor de toetreding een sterke groei doorgemaakt in de productie van elektronica en andere kennisintensieve producten. Voor de andere kandidaat-landen, zoals Polen, ligt het zwaartepunt bij producten met een arbeidsintensieve bewerking waarvoor het opleidingsniveau lager is. De EU-15-landen zijn momenteel veruit de belangrijkste handelspartners voor de nieuwe EU-lidstaten. Andersom geldt dit echter niet. In 2002 zijn de nieuwe EU-landen 1 goed voor slechts 3,3% van de totale Nederlandse uitvoerwaarde. De belangrijkste ex-
1
UN, COMTRADE, 2003.
15
portpartner voor Nederland is Polen (1,3%), gevolgd door Tsjechië (0,7%) en Hongarije (0,6%). Slowakije en Slovenië zijn elk goed voor 0,2% en Litouwen, Letland en Estland voor 0,1%. De Nederlandse handelspositie in de nieuwe EU-lidstaten is niet erg sterk. Nederland behoort niet tot de top-vijf van handelspartners van de nieuwe lidstaten. Alleen voor Polen neemt Nederland een vijfde plaats in als belangrijkste exportpartner. Voor Polen, Hongarije en Tsjechië is Duitsland veruit de belangrijkste handelspartner. In 2003 was er sprake van een lichte stijging van de Nederlandse uitvoer. De totale uitvoerwaarde bedroeg 233 miljard euro. Opvallend is dat in 2003 de Nederlandse uitvoer naar Polen is gedaald met 3%. De uitvoer naar Tsjechië groeide met 4%. Voor de overige nieuwe EU-landen in Midden- en Oost-Europa steeg de uitvoer met meer dan 10%. De nieuwe EU-landen maken sinds het midden van de jaren negentig een economische inhaalslag door. Dit gaat samen met een productiviteitsgroei en groei in welvaart (koopkracht), waaruit reeds exportmogelijkheden voor Nederlandse bedrijven zijn voortgekomen. De komende jaren zal deze toename doorzetten. Het CPB verwacht een groei van export voor Nederlandse bedrijven die klein maar positief is. 1
Van de totale Nederlandse invoerwaarde is 2,6% afkomstig uit de nieuwe EU-lidstaten. Polen (0,9%), Hongarije (0,7%) en Tsjechië (0,5%) zijn verantwoordelijk voor het grootste deel van deze invoer. In 2003 bleef de Nederlandse invoer vrijwel stabiel ten opzichte van 2002. De totale invoerwaarde bedroeg 206 miljard euro. De invoer uit Tsjechië groeide met ongeveer 35%, die uit Polen groeide met 4%. Voor het derde achtereenvolgende jaar daalde de invoer uit Hongarije. In 2003 was er ten opzichte van 2002 sprake van een daling van 14% van de Nederlandse importen uit Hongarije. Nederlandse bedrijven zullen als gevolg van uitbreiding van de interne markt te maken krijgen met meer concurrentie. Deze concurrentie heeft een drukkend effect op de prijs, waardoor het goedkoper zal worden om producten te importeren uit de nieuwe EUlanden. Het is daardoor te verwachten dat importen uit nieuwe EU-landen toe zullen nemen.
2.3
Omvang en ontwikkeling van buitenlandse investeringen Veel buitenlandse investeerders hebben inmiddels hun weg naar de nieuwe EU-lidstaten gevonden. Daar waar de omvang van de waarde van buitenlandse investeringen in veel oude EU-landen in de afgelopen jaren is afgevlakt, kennen de nieuwe lidstaten nog 2 steeds een substantiële groei . Tot de economische centra in het oosten die tot ontwikkeling zijn gekomen behoren Warschau, Boedapest en Praag. Tevens is de aandacht voor Slowakije onder buitenlandse investeerders sterk toegenomen. De investeringen concentreren zich in dit land minder in of rond de hoofdstad.
1
2
16
UN, COMTRADE Database, 2003. Eurostat, 2003.
tabel 5
Directe buitenlandse investeringen (de ratio's hebben betrekking op de verhouding van het aandeel van een land in de mondiale buitenlandse investeringen tot het aandeel van dat land in het mondiale BNP) 1995
1996
1997
1998
1999
2000
Nieuwe EU-landen
2,37
1,56
1,50
1,27
1,00
0,86
Europese Unie
1,18
0,97
1,06
1,29
1,67
2,18
Estland
4,96
2,45
3,58
4,67
1,64
1,62
Hongarije
9,46
3,91
2,97
1,84
1,17
0,77
Letland
3,54
5,79
5,77
2,48
1,59
1,22
Litouwen
1,05
1,49
2,30
3,66
1,28
0,72
Polen
2,53
2,41
2,12
1,71
1,32
1,21
Slovenië
1,44
1,09
1,60
0,43
0,12
0,16
Slowakije
1,09
1,33
0,51
1,09
0,45
2,31
Tsjechië
4,32
1,91
1,53
2,03
2,61
2,06
Bron: Eurostat, 2003.
Het Nederlandse bedrijfsleven behoort tot de top-drie van investeerders in Polen, Tsjechië, Slowakije en Hongarije. Toch gaat maar een relatief klein deel van de totale Ne1 derlandse directe buitenlandse investeringen naar de nieuwe EU-lidstaten . In 2003 zijn de directe buitenlandse investeringen in Hongarije en Slovenië sterk gestegen. In Polen en Tsjechië is in 2003 sprake van desinvesteringen. Per land fluctueren de bedragen per jaar aanzienlijk. Dit is inherent aan investeringen. Ondernemingen zijn mede afhankelijk van kansen die zich aandienen. tabel 6
Nederlandse investeringen in het buitenland naar land, 1998-2003, in mln. euro's 1998
1999
2000
2001
2002
2003
Totaal alle landen
32.847
54.074
82.094
53.605
36.715
30.788
Europese Unie
17.437
32.171
35.646
21.067
25.074
14.704
6
-2
17
22
0
1
Hongarije
475
263
590
-59
-475
1.031
Polen
877
1.246
986
211
218
-647
Slovenië
11
15
0
6
5
392
Slowakije
20
163
82
106
13
45
291
290
525
58
125
-451
Baltische staten
Tsjechië Bron: DNB, 2004.
De toestroom van buitenlands kapitaal kan een belangrijke bron van groei zijn voor de nieuwe EU-lidstaten. Door de uitbreiding van de EU zal het risico van DBI in de nieuwe EU-landen afnemen, wat waarschijnlijk zal leiden tot een toename van DBI in deze lan-
1
DNB, 2004.
17
1
den. De vermindering van transactiekosten kan een belangrijke stimulans voor MKBbedrijven zijn om meer aan DBI te doen in nieuwe EU-landen.
2.4
Indicatoren voor groei in de nieuwe EU-landen Tussen de toegetreden landen bestaan grote verschillen in de betekenis die zij hebben voor het Nederlandse bedrijfsleven. De belangrijkste handelspartner voor Nederland in het oosten is op dit moment Polen. De omvang van de economie en de gunstige ligging in Centraal-Europa zijn hiervoor de belangrijkste verklarende factoren. Toch zijn grootte en geografische afstand niet allesbepalend. De groei van de handel met de drie Baltische staten in de afgelopen drie jaar is niet met deze factoren te verklaren. Om een inschatting te maken van de betekenis van de landen voor Nederlandse ondernemers in de nabije toekomst, dient daarom een omvattende verzameling van factoren beschouwd te worden. Er zijn een aantal indicatoren voor groei in de nieuwe EU-landen. De volgende factoren komen achtereenvolgens aan de orde: - omvang en ontwikkeling van het BNP: niet alle landen zijn tegelijkertijd tot ontwikkeling gekomen. In enkele nieuwe EU-landen heeft de groei zich gestabiliseerd terwijl andere landen de komende jaren nog een substantiële groei tegemoet zullen zien; - de hoogte van de lonen. Een van de belangrijkste drijfveren om te handelen met het oosten zijn de lage lonen. In veel landen zijn de lonen tot tien keer zo laag als in Nederland. Veel bedrijven hebben inmiddels productieprocessen uitbesteed of verplaatst. In dit opzicht concurreren de nieuwe EU-landen met de landen in Azië; - werkloosheid en beschikbaarheid gekwalificeerd personeel. In het vervolg van deze paragraaf wordt de betekenis van deze indicatoren nader toegelicht. Omvang en ontwikkeling BNP Het BNP per hoofd van de bevolking geeft een indicatie van de levensstandaard. Een relatief laag BNP is kenmerkend voor de nieuwe EU-landen. Het gezamenlijke BNP van de nieuwe lidstaten bedraagt 4% van het BNP van de EU-15. Letland heeft het laagste BNP per hoofd van de bevolking. Van de nieuwe EU-landen in Midden- en Oost-Europa heeft Slovenië het hoogste BNP, vergelijkbaar met dat van Griekenland (73,6) en Portugal (77,4).
1
18
EEAG European Economic Advisory Group, 2004.
tabel 7
BNP per hoofd van de bevolking in PPS, 2001
EU-25
100
EU-15
109,5
Nederland
124,2
Estland
45,0
Hongarije
56,4
Letland
39,3
Litouwen
41,5
Polen
45,9
Slovenië
74,7
Slowakije
49,0
Tsjechië
66,2
Bron: Eurostat, 2004.
De groei van het gemeenschappelijke BNP in de toegetreden landen is in 2002 bescheiden geweest. De economieën groeiden met 2,2%. De variatie in de groei tussen de landen is echter groot: deze varieerde van 6% in Estland tot 1,6% in Polen. De groei is met name sterk geweest in de drie Baltische staten. De verwachting is dat het niveau van het BNP in de nieuwe EU-landen verder zal stijgen als gevolg van de toetreding tot 1 de EU. tabel 8
Ontwikkeling in BNP in nieuwe EU-landen Verandering van het BNP als percentage van het voorgaande jaar
BNP in miljoenen in 2002 EU
1999
2000
2001
2002
9.162.319,2
(100%)
2,8
3,5
1,6
1,0
437.846,1
(4,8%)
3,2
4,1
2,3
2,4
6.904,0
(0,1%)
-0,6
7,3
6,5
6,0
69.888,9
(0,8%)
4,2
5,2
3,8
3,3
8.940,2
(0,1%)
2,8
6,8
7,9
6,1
14.649,4
(0,2%)
-1,8
4,0
6,5
6,7
200.198,0
(2,2%)
4,1
4,0
1,0
1,6
Slovenië
23.385,1
(0,3%)
5,2
4,6
2,9
3,2
Slowakije
25.147,0
(0,3%)
1,3
2,2
3,3
4,4
Tsjechië
73.874,8
(0,8%)
0,5
3,3
3,1
2,0
Kandidaat-landen (10) Estland Hongarije Letland Litouwen Polen
Bron: Eurostat, 2003.
1
Breuss, 2001.
19
Loonkosten Het verschil in levensstandaard tussen de EU-15 en de nieuwe EU-lidstaten blijkt ook uit de hoogte van de loonkosten. De loonkosten per uur in de nieuwe EU-landen zijn zeer laag in verhouding tot de loonkosten per uur in de EU-15. tabel 9
Loonkosten per uur, 2000
Land
Uurloon in €
Minimumloon in €
'Oude lidstaten' (EU-13*)
22,70
Nederland
22,99
1.249
Estland
3,03
138
Hongarije
3,83
212
Letland
2,42
116
Litouwen
2,71
125
Polen
4,48
201
Slovenië
8,98
451
Slowakije
3,06
118
Tsjechië
3,90
199
* Geen gegevens voor België en Italië. Bron: Eurostat, 2003.
Een belangrijk argument om zaken te doen met de nieuwe EU-lidstaten is het loonpeil. Hoewel de arbeidsproductiviteit lager is, is de verhouding tussen lonen en productiviteit 1 in veel sectoren in het oosten nog altijd gunstiger . Na Azië vormen de kandidaatlidstaten belangrijke bestemmingen bij de verplaatsing van productieprocessen. Het opleidingsniveau en de aanwezigheid van technisch geschoold personeel hebben er in de afgelopen jaren toe geleid dat een aanzienlijk deel van de Nederlandse elektronicaproductie en machinebouw naar het oosten is verplaatst. Onder de nieuwe EUlidstaten zijn het met name Hongarije, Tsjechië en Slowakije die deze sectoren aantrekken. Verwacht wordt dat de banden met de Baltische staten zich de komende jaren verder gaan ontwikkelen. Vanouds hebben deze landen een relatief grote metaalverwerkende industrie en machinebouw. Op dit moment zit men nog in een proces van herstructurering en heroriëntatie op de internationale markten. Tot voor kort waren deze economieën vrijwel geheel afhankelijk van Rusland. Grondstoffen werden uit het oosten betrokken, de producten werden er ook afgezet. Werkloosheid en beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel De werkloosheid is in alle nieuwe EU-landen een punt van zorg. Als gevolg van de Russische recessie aan het eind van de jaren negentig en de fundamentele herstructurering in veel bedrijfssectoren is de werkloosheid opgelopen. De omvang van de werkloosheid is hoog ten opzichte van de oude EU-lidstaten, hoewel in enkele landen (Hongarije, Tsjechië en Slovenië) de werkloosheid lager is dan het EU-15 gemiddelde.
1
20
Galbraith, 2003.
tabel 10
Werkloosheid (als % van de beroepsbevolking), 2003
EU (25)
9,1
EU (15)
8,1
Nederland
3,8
Estland Hongarije
10,1 5,8
Letland
10,5
Litouwen
12,7
Polen
19,2
Slovenië
6,5
Slowakije
17,1
Tsjechië
7,8
Bron: Eurostat, 2004.
Het relatief hoge niveau van werkloosheid impliceert dat er ruimte is voor een hogere productie in de nieuwe EU-landen. De verwachting is dat dit een verschuiving stimuleert 1 van de meer arbeidsintensieve industrieën naar de nieuwe EU-lidstaten.
2.5
Aandachtspunten voor het zakendoen met nieuwe EU-landen Naast indicatoren voor groei zijn er echter ook belangrijke knelpunten die vaak worden geassocieerd met zakendoen in de nieuwe EU-lidstaten: - gebrek aan betrouwbaarheid: een belangrijk knelpunt voor veel landen is het slechte imago van bedrijfsleven en overheid. Veel overheden in het oosten hebben een corrupt imago; - administratieve procedures: de afgelopen jaren hebben de meeste landen veel aandacht besteed aan het creëren van een gunstiger ondernemersklimaat door de administratieve procedures zo veel mogelijk te beperken. Toch lopen de meeste toetreders ten opzicht van EU-15-landen voorop in de zwaarte van procedures die bijvoorbeeld gevolgd moeten worden wanneer een buitenlands bedrijf zich in het land wil vestigen. Betrouwbaarheid van overheid en handelspartners De terughoudendheid van veel Nederlandse ondernemers om zaken te doen met bedrijven in Midden- en Oost-Europa is vaak het gevolg van het slechte imago dat de meeste landen nog steeds hebben. Veelgenoemde barrières zijn de beperkte servicegerichtheid van overheden bij het doorlopen van de benodigde administratieve procedures, en de betrouwbaarheid van handelspartners. Veel ondernemers met ervaringen in de nieuwe EU-landen geven aan dat het zaken doen juist hierdoor veel tijd vergt. Het beeld van ondernemers wordt bevestigd door de corruption perception index van Transparency International waar de kandidaat-landen in de wereldranglijst achterlopen op de meeste EU-lidstaten.
1
EEAG European Economic Advisory Group, 2004.
21
tabel 11
Transparency International Corruption Perception Index 2002
Wereld-
Wereld-
classificatie
classificatie
1
Finland
25
Frankrijk
2
Denemarken
27
Slovenië
5
Zweden
29
Estland
7
Luxemburg
31
Italië
7
Nederland
33
Hongarije
10
Verenigd Koninkrijk
36
Litouwen
15
Oostenrijk
44
Griekenland
18
Duitsland
45
Polen
20
België
52
Tsjechië
20
Spanje
52
Letland
23
Ierland
52
Slowakije
Bron: Transparency Internationaal, 2002.
Administratieve barrières De Wereldbank heeft studie verricht naar de administratieve barrières die bedrijven ontmoeten bij het internationaal zakendoen. Onder meer is gekeken naar de tijd die ondernemers moeten besteden aan administratieve procedures die doorlopen moeten worden om een bedrijf te vestigen in een land. Voor vrijwel alle transitielanden geldt dat de administratieve procedures meer belastend zijn dan in veel West-Europese landen. Veel Midden- en Oost-Europese landen zijn inmiddels begonnen met het verbeteren van de dienstverlening en informatievoorziening aan buitenlandse investeerders. In dit kader wordt onder meer getracht het aantal administratieve procedures terug te brengen. tabel 12
Tijdsbelasting van administratieve procedures Dagen
Aantal procedures
Nederland
11
7
Tsjechië
88
10
Hongarije
65
5
Letland
11
7
Litouwen
26
9
Polen
31
12
Slowakije
98
10
Slovenië
61
10
Bron: World Bank Group, 2002.
2.6
Conclusie De ontwikkeling van de markteconomie voltrekt zich als een golfbeweging door Midden- en Oost-Europa. De groei van het BNP, de ontwikkeling van de handelsrelaties en de omvang van buitenlandse investeringen manifesteerden zich in eerste instantie in de grootste Midden- en Oost-Europese landen Polen en Hongarije. Vervolgens groeiden de
22
economieën van achtereenvolgens Tsjechië en Slowakije sterk. De laatste jaren wordt een sterke ontwikkeling geconstateerd in de Baltische staten. Hoewel Polen de grootste economie is, is de ontwikkeling van de markteconomie de afgelopen wat afgevlakt. De groei van buitenlandse investeringen blijft op dit moment achter bij die in de andere toetredende landen; hetzelfde geldt voor de ontwikkeling van het Poolse BNP. Bovendien heeft de Poolse overheid in de laatste jaren tot de toetreding veel moeite gehad om te voldoen aan de Europese toetredingscriteria. Met betrekking tot een aantal hoofdstukken van het acquis communautaire was duidelijk geworden dat Polen bij toetreding nog niet zou voldoen aan de criteria. Voor de handelsrelaties met Nederland heeft dit niet direct consequenties: Polen zal afgemeten aan de absolute omvang van de handelsstromen in bepaalde sectoren het grootst blijven. Naast Polen zijn Hongarije en Tsjechië belangrijk, in de laatste jaren is tevens Slowakije sterk opgekomen. Opvallend aan deze drie landen is de relatief sterke positie in sectoren die arbeids- en kennisintensief zijn. De ontwikkeling van de Baltische staten is in de afgelopen drie jaar pas goed op gang gekomen. Hun betekenis zal in het geheel van Europa beperkt zijn vanwege de omvang van de economieën en de decentrale ligging. Langer dan de andere landen hebben deze landen er over gedaan om de afhankelijkheid van Rusland terug te dringen. Veel sectoren waren vanwege grondstoffen (met name energie) en afzetmarkt afhankelijk van Rusland. In de afgelopen jaren is de export naar het EU-gebied fors toegenomen. Sinds 2000 ligt het belang van de EU in de totale export van alle drie de landen boven de zes1 tig procent . Op de middellange termijn zullen vooral de Poolse en Hongaarse markten interessant zijn voor Nederland. Hoewel de groei in met name Polen stagneert, is het een grote markt die bovendien geografisch gunstig ligt. De groei die zich momenteel in de Baltische staten voordoet zal zich vanwege de beperkte omvang van de economieën en de ongunstige ligging aan de rand van Europa waarschijnlijk niet dermate kunnen doorzetten dat het ooit echt belangrijke markten worden voor Nederlandse bedrijven.
1
Uitbreiding van de EU naar Oost-Europa, Abraham et al. 2001.
23
3
Gevolgen EU-uitbreiding voor het MKB
In het vorige hoofdstuk is aandacht besteed aan de effecten die de EU-uitbreiding naar verwachting zal hebben op de economieën van Nederland en de toegetreden landen. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de betekenis van de uitbreiding voor het Nederlandse MKB. Hiertoe is in maart 2004 aan 1.742 kleine en middelgrote bedrijven gevraagd of zij zaken doen met de nieuwe EU-landen en welke kansen zij na de uitbreiding zien in de toetredende landen. Het gaat om een steekproef van bedrijven die representatief is voor het Nederlandse MKB. In dit hoofdstuk wordt allereerst aandacht besteed aan de zakelijke contacten die het Nederlandse MKB onderhoudt met de nieuwe EU-lidstaten. Vervolgens komt aan bod in hoeverre bedrijven nieuwe kansen zien in deze landen. Ten slotte wordt ingegaan op belemmeringen die bedrijven ervaren in hun zakelijke contacten met de nieuwe EUlanden.
3.1
Zakelijke contacten van het Nederlandse MKB met de nieuwe EUlanden Acht procent van het MKB onderhoudt zakelijke contacten met de nieuwe EU-landen. Onder deze bedrijven bevinden zich met name industriële bedrijven, bouwbedrijven, transportondernemingen en bedrijven in de handelssector. In figuur 2 is een overzicht 1 gegeven van de landen waarmee het Nederlandse MKB zaken doet. figuur 2
Landen waarmee zaken wordt gedaan (% van ondernemingen die actief zijn in de toetredende landen)
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0% Estland
Letland
Litouwen
Polen
Tsjechië
Slowakije
Hongarije
Slovenië
Bron: EIM, 2004.
1
Cyprus en Malta zijn buiten beschouwing gelaten in deze studie.
25
Net als voor het Nederlandse bedrijfsleven als geheel, blijkt ook uit de resultaten van het MKB-Beleidspanel dat Polen de belangrijkste handelspartner is. 70% van de bedrijven die in het oosten actief zijn, doet zaken met Polen. Daarnaast blijkt dat ook een aanzienlijk deel (52%) van de bedrijven banden onderhoudt met Tsjechië, op afstand gevolgd door Hongarije (27%). De MKB-bedrijven zijn gemiddeld in 2 à 3 landen actief. Aan de MKB-ondernemers die zakelijk contact hebben met de toetredende landen is gevraagd om welke activiteiten het gaat. Zoals in tabel 13 is weergegeven, exporteert bijna 50% van deze ondernemers, en doet ruim 40% aan import. tabel 13
Aard van de relaties met bedrijven in de toetredende landen (% van ondernemingen die actief zijn in de toetredende landen) (meerdere antwoorden mogelijk) %
Exporteren
47
Importeren
43
Produceren
9
Contracteren van arbeidskrachten
13
Overig
13
Bron: EIM, 2004.
Het blijkt dat vooral de handelsbanden sterk zijn. Bijna de helft van de bedrijven exporteert naar Midden- en Oost-Europa en een iets kleiner deel van het MKB doet aan import uit die landen. Verder blijkt dat 13% gebruik maakt van arbeidskrachten uit de nieuwe EU-landen. Tot slot geeft 9% aan te produceren in Midden- en Oost-Europa.
3.2
Kansen voor het Nederlandse MKB Een kwart van het MKB geeft aan te hebben gedacht over de mogelijkheden van de uitbreiding. Een deel van deze bedrijven heeft hiernaar reeds een studie verricht of heeft daartoe het voornemen. De mate waarin men zich oriënteert verschilt per sector. De uitbreiding van de EU is vooral een onderwerp voor de transportsector, industrie, bouwnijverheid en handel. Een derde van de ondervraagde industriële en transportbedrijven oriënteert zich op enigerlei wijze op kansen als gevolg van de uitbreiding. In de bouwsector geldt dat voor 20% van de bedrijven. tabel 14
De wijze waarop bedrijven zich hebben voorbereid op de uitbreiding(in %) Totaal
Uitbreiding is onderwerp van gesprek Er is een verkennende studie uitgevoerd of het voornemen bestaat om dat te doen
5
Is anderszins bezig met de uitbreiding
5
Bedrijf heeft er nog niet over nagedacht
27
Uitbreiding is geen issue
51
Totaal Bron: EIM, 2004.
26
12
100
Twaalf procent van de MKB-ondernemers ziet daadwerkelijk kansen in de toegetreden landen. Het merendeel van deze bedrijven ziet mogelijkheden om de afzetmarkt uit te breiden. Iets meer dan een vijfde verwacht kosten te kunnen besparen door het uitbesteden van het productieproces of een gedeelte daarvan. Zoals uit figuur 3 blijkt is de mate waarin kansen worden waargenomen sterk sectorafhankelijk. Ruim een kwart van de bedrijven in de transportsector en een vijfde van de industriële bedrijven ziet kansen, voor de handel en de bouwnijverheid is dit respectievelijk 11% en 7%. figuur 3
Percentage van bedrijven dat kansen ziet, uitgesplitst naar sector
Handel
Transport
Bouwnijverheid
Industrie
Overig
0
5
10
15
20
25
30
Bron: EIM, 2004.
Tweederde van het MKB dat kansen ziet denkt deze te benutten Niet alle bedrijven die potentie zien in de toegetreden landen, verwachten deze ook daadwerkelijk te gaan benutten. Met name de kleinere bedrijven schatten de kans laag in dat het bedrijf binnen afzienbare tijd actief zal worden in Midden- en Oost-Europa. Een derde van de bedrijven geeft aan dat de kans klein is (zie figuur 4). figuur 4
Zal naar verwachting daadwerkelijk gebruik worden gemaakt van geconstateerde kansen? (in %)
Onbekend 4%
Ja, die kans is groot 35%
De kans is klein 32%
Waarschijnlijk 29%
27
3.3
Belemmeringen in het zakendoen met nieuwe EU-landen Aan de MKB-bedrijven die zakelijke contacten onderhouden met de nieuwe EU-landen is gevraagd welke belemmeringen zij ervaren. Een top-tien van de belemmeringen is gegeven in tabel 15. tabel 15
Top-tien van belemmeringen in het zakendoen met de nieuwe EU-landen % van bedrijven dat zaken doet met de toetre-
Belemmeringen
dende landen
1.
Betrouwbaarheid van handelspartners
57
2.
Betrouwbaarheid van de overheid
52
3.
Taal
48
4.
Cultuur van het zakendoen
44
5.
Deskundigheid van het personeel
43
6.
Administratieve procedures
42
7.
Arbeidsethos
29
8.
Arbeidsproductiviteit
27
9.
Geografische afstand
22
10. Overig
11
Bron: EIM, 2004.
De inschatting die ondernemers maken van de betrouwbaarheid van handelspartners en van de overheden zijn de belangrijkste knelpunten in het zakendoen met de nieuwe EUlanden. Ook de taal- en cultuurverschillen zijn een veelvoorkomend knelpunt. Andere belemmeringen die vaak genoemd worden zijn de deskundigheid van het personeel en administratieve procedures. De afgelopen jaren hebben de meeste landen veel aandacht besteed aan het creëren van een gunstiger ondernemersklimaat door de administratieve procedures zo veel mogelijk te beperken. Toch lopen de meeste landen ten opzichte van EU-landen nog steeds voorop in de zwaarte van procedures die bijvoorbeeld gevolgd moeten worden wanneer een buitenlands bedrijf zich in het land wil vestigen.
3.4
Conclusie Momenteel doet het MKB vooral zaken met Polen en Tsjechië. Bedrijven die actief zijn in de toetredende landen doen vooral aan im- en export, 13% maakt gebruik van arbeidskrachten uit de nieuwe EU-landen en 9% produceert in Midden- en Oost-Europa. De uitbreiding biedt voor veel MKB-bedrijven nieuwe perspectieven. Bedrijven in industrie, transport, bouwnijverheid en handel zien door de uitbreiding vooral kansen om de afzetmarkt te vergroten. De bouw ziet daarnaast met name mogelijkheden om nog meer goedkope arbeidskrachten naar Nederland te halen. Het verplaatsen van productieprocessen wordt als een aanzienlijke kans gezien door bedrijven in zowel de bouwnijverheid als de industrie. Het merendeel van de MKB-bedrijven die kansen hebben gesignaleerd geeft aan daadwerkelijk van plan te zijn op deze kansen in te spelen. Het blijft de vraag in hoeverre alle kansen daadwerkelijk zullen worden benut. Voor veel ondernemers hebben de toetreders nog steeds een slecht imago. De belangrijkste belemmeringen die bedrijven in deze landen ervaren zijn de geringe betrouwbaarheid van handelspartners en de overheid. Andere knelpunten die een rol spelen zijn de taal en cultuur van het zakendoen en gebrek aan deskundigheid van het personeel.
28
4
Sectoren die kunnen profiteren van de uitbreiding
4.1
Inleiding 1
Een in 2003 gehouden survey onder MKB-bedrijven in de EU-15 wijst uit dat vijf procent van de bedrijven directe relaties onderhoudt met de markten in de toegetreden EU-10. Dit bevestigt het beeld van de in het vorige hoofdstuk besproken beeld voor het Nederlandse MKB. De beperkte intensiteit van de banden met Midden- en Oost-Europa die op landelijk en Europees niveau is vastgesteld neemt niet weg dat binnen specifieke bedrijfssectoren sprake is van een verschuiving van onderdelen van het productieproces of de dienstverlening naar de toegetreden landen. Voor enkele Nederlandse bedrijven geldt daarbij dat zij voor hun groei voornamelijk afhankelijk zijn geworden van de Mid2 den- en Oost-Europese markten . In dit hoofdstuk wordt de betekenis van de ontwikkeling van de markten in de toegetreden landen nader gespecificeerd. In de eerste plaats wordt nagegaan voor welk type ondernemer of sector de ontwikkelingen kansen kunnen bieden. Ten tweede wordt nagegaan of deze kansen worden benut en welke verklaringen daarvoor kunnen worden gegeven.
4.2
Indicaties voor kansrijke sectoren De kansen die de nieuwe EU-landen bieden voor het Nederlandse bedrijfsleven kunnen worden afgeleid uit verschillende ontwikkelingen. Uit studies die reeds zijn verricht op dit terrein kunnen verschillende factoren worden onderscheiden. Het CPB onderscheidt er drie: in de eerste plaats biedt de verlaging van administratieve handelsbarrières kansen, ten tweede verdwijnen inhoudelijke en technische handelsbarrières (hiermee duidt het Planbureau op de harmonisatie van standaarden en regels ten aanzien van kwaliteit en veiligheid). Ten slotte zullen op termijn de risico's en onzekerheden die samenhangen met het zakendoen afnemen. ABN-AMRO spreekt op haar beurt van 'drivers'. De bank onderscheidt er drie: de toename van handelsstromen, het wegvallen van de handelsbarrières en ten slotte de goedkope arbeid. In tabel 16 is voor elk van de drivers aangegeven welke bedrijfssectoren ervan kunnen profiteren. Adviesbureau McKinsey zit met twee factoren op een hoger aggregatieniveau. Volgens het bureau leidt in de eerste plaats de groei van het BNP tot kansen. Daarnaast is het de veranderende wetgeving die direct gevolgen heeft voor de mogelijkheden van het Nederlandse bedrijfsleven. Het bureau ziet als gevolg van veranderende regelgeving met name kansen voor de telecomsector en voor bancaire instellingen.
1
2
ENSR, 2004. Breus, 2001.
29
tabel 16
ABN-AMRO: drivers en kansrijke sectoren
Voedingsbodem
Drivers
- Economische groei
Toenemende handelsstromen
Kansrijke (deel)sectoren - Binnenvaart
- Grotere openheid economie
- Wegtransport en logistiek
- Oost-Europa verschuift de fo-
- Financiële dienstverlening
cus van Rusland naar WestEuropa - Uitbreiding van de interne
Wegvallen van handelsbarrières
markt
- Food en agribusiness - Fabrikanten van voedingsmiddelenmachines - Adviesbureaus in food en agribusiness
- Lage lonen in toetredende landen en hogere lonen in Nederland
Goedkope arbeid
Arbeidsmigratie: - Land- en tuinbouw - Zorg - Horeca - Uitzend, werving & selectie
Gebruik van lokale arbeid: - Kleding en textiel - Schoenenindustrie - Backoffice-activiteiten - Machinebouw en metaalbewerking - Assemblage van elektronische apparatuur Bron: ABN-AMRO, 2003.
Het CPB is minder eenduidig met het benoemen van sectoren waarvoor de ontwikkelingen in de toegetreden landen het meeste effect zullen hebben. Volgens de modellen van het planbureau leiden de verschillende onderdelen van de toetreding tot verschillende (soms tegengestelde) effecten voor verschillende bedrijfssectoren. Zo zal de toetreding tot de interne markt een sterker effect hebben op de economieën van de toetreders dan het verdwijnen van de handelsbarrières of het ontstaan van een vrij verkeer voor personen. In tabel 17 zijn per bedrijfssector de verwachte macro-economische effecten als gevolg van het ontstaan van een interne markt weergegeven.
30
tabel 17
Sectorale effecten (verwachte relatieve veranderingen in productie) als gevolg van het ontstaan van een interne markt Hongarije
Landbouw
Polen
MOE 5
Nederland
2,7
0,6
0,9
3,5
Grondstoffen
-10,8
-8,9
-5,6
0,2
Voedselverwerking
34,8
34,0
10,1
-1,7
Textiel en leder
34,0
47,0
52,1
2,0
Mineralen
-2,3
-6,6
4,0
-1,0
Energie-intensieve producten
-5,4
-4,0
-22,6
0,4
Overige industrie
7,1
-2,9
-6,8
0,1
Metalen
2,6
-11,7
-5,5
0,8
Metalen tussen- en eindproducten
-2,3
-3,3
0,3
-0,2
Machinebouw
22,9
-4,5
-1,0
0,6
Elektronica
70,3
27,5
8,4
-0,9
Transport equipment
68,2
29,3
42,9
-0,7
Bron: CPB, 2001.
De Economische Voorlichtingsdienst van het Ministerie van Economischer Zaken houdt bij met welke vragen hij door bedrijven wordt benaderd. In figuur 5 is een overzicht gegeven van de sectoren waarover de meeste vragen werden gesteld. Hierbij zij aangetekend dat veel vragen niet sectorgericht waren. figuur 5
Sectoren waarover informatie werd ingewonnen (in % van het totaal aantal vragen)
Consumentengoederen en detailhandel Kleding en textiel Bouw en infrastructuur Consultancy Veeteelt Milieu Voedings- en genotmiddelen Voedingsmiddelen Metaal(bewerkings)industrie Agro 0
0,5
1
1,5
2
2,5
3
3,5
4
Bron: EVD, 2004.
Een andere indeling van bedrijven die gemaakt kan worden in het kader van de toetreding is die op basis van impact. Hierbij kunnen twee groepen bedrijven worden onderscheiden. De eerste groep is direct geraakt door de uitbreiding en de hervormingen. Veranderingen in wetgeving dwingen deze bedrijven tot herstructureren of een drastische bijstelling van de strategie. Sectoren waar dit met name voor geldt, zijn telecom,
31
nutsbedrijven en farmacie. Het is met name de privatisering die een beroep doet op het vermogen om te concurreren. Voor veel bedrijven bleek een overname door een westers bedrijf onvermijdelijk. Het is met name het westerse grootbedrijf dat al aan het begin van de jaren negentig actief werd in het oosten. De tweede groep bestaat uit bedrijven die weliswaar niet direct geraakt worden door wetgeving, maar waarvoor de afzetmarkt en bedrijfsvoering wel sterk veranderen als gevolg van hervormingen en de ontwikkeling van de markteconomie. Voorbeelden hiervan zijn de metaal- en de voedselindustrie. Deze bedrijven worden vanwege de dynamiek van de markt gedwongen te herstructureren. Veel van deze bedrijven doen dat onder de hoede van of in samenwerking met westerse bedrijven. Inventarisatie kansrijke sectoren Zoals uit het voorgaande blijkt kunnen de kansen van de uitbreiding van de EU op verschillende manieren worden benaderd. In tabel 18 is een overzicht gegeven van deze benaderingen en de sectoren die daaruit als kansrijk naar voren komen. Vooral worden kansen onderscheiden voor de voedsel- en voedselverwerkende industrie, de metaal- en elektroindustrie, chemie, transport en logistiek, bouw en zakelijke dienstverlening. In het vervolg van dit hoofdstuk worden deze sectoren verder belicht. tabel 18
Inschatting van kansen voor sectoren Sectoren die de afgelopen jaren al actief
Sectoren met interes-
Kansrijke sectoren
zijn geweest in de
se in de toegetreden
volgens prognoses*
toegetreden landen**
landen***
erg kansrijk
actief
veelal geïnteresseerd
en elektro-industrie
kansrijk
erg actief
geïnteresseerd
Chemie
kansrijk
erg actief
geïnteresseerd
Bouw
beperkte kansen
beperkt actief
weinig geïnteresseerd
Transport en logistiek
erg kansrijk
erg actief
weinig geïnteresseerd
beperkte kansen
beperkt actief
weinig geïnteresseerd
Sectoren Voedselverwerkende industrie & Landbouw Metaal, machinebouw
Zakelijke dienstverlening *
Op basis van CPB en ABN-AMRO.
**
Op basis van EIM (MKB-Beleidspanel) en ENSR Survey 2003.
*** Op basis van EVD. Bron: EIM, 2004
4.3
Landbouw en voedselindustrie In de jaren tot de feitelijke toetreding is de uitvoer van landbouwproducten en voedsel naar Midden- en Oost-Europa aangetrokken. Westerse bedrijven in deze sectoren hebben geprofiteerd van de ontwikkeling van de markteconomie en de daaruit voortkomende toegenomen vraag. Naar verwachting zal de uitvoer met de feitelijke toetreding in 2004 verder gestimuleerd worden als gevolg van het wegvallen van in- en uitvoertarieven. Het wegvallen van deze tarieven heeft tot gevolg dat de grondstoffen voor de
32
voedselindustrie kunnen dalen, wat een voortzetting van de groei van de afzet in de 1 toegetreden landen mogelijk maakt . Naast de handel met de toegetreden landen neemt naar verwachting ook de productie in deze landen de komende jaren toe. De omstandigheden in Midden- en Oost-Europa bieden bij uitstek mogelijkheden tot een verdere ontwikkeling van laagwaardige grond2 gebonden agrarische bulkproducten zoals granen . In de aanloop tot de toetreding zijn de westerse investeringen aangetrokken. Verwacht wordt dat veel huidige kleinschalige bedrijven met een herstructurering zullen opgaan in grotere bedrijven. Een voorzetting van westerse participaties in deze sector zal leiden tot een bevordering van kwaliteit en productiviteit. Dit zal verder gestimuleerd worden door het van kracht worden van strengere Europese richtlijnen op het gebied van voedselproductie. De ontwikkeling naar een grootschaliger productie volgens strengere kwaliteitseisen wordt bevorderd door de aanwezigheid van grote westerse retailers. Deze supermarktorganisaties zijn voor een groot deel genoodzaakt hun verse producten van de lokale markt te betrekken. Op termijn zal de Nederlandse uitvoer van agrarische producten daardoor weinig profiteren van de uitbreiding. Een uitzondering hierop zijn de hoog3 waardige kennisintensieve agrarische producten zoals glastuinbouwproducten .
4.4
Machinebouw en elektronica Ten opzichte van andere sectoren onderhouden de sectoren van machinebouw en elektronica-industrie veel relaties met de toegetreden landen. In de periode van vlak voor de toetreding had naar schatting tweederde van de bedrijven direct of indirect contacten 4 met deze regio . Onder de MKB'ers in de sector ziet een vijfde kansen ontstaan als gevolg van de uitbreiding van de EU. Veel bedrijven zien mogelijkheden om kosten te besparen door productie uit te besteden of te verplaatsen naar het oosten. Veel bedrijven worden gedwongen om de stap naar het oosten te zetten omdat zij als toeleverancier hun vaste afnemer moeten volgen. Veel bedrijven zien ook mogelijkheden om de afzetmarkt uit te breiden. Landen waar de Nederlandse metaal en machinebouw het meest actief zijn, zijn Tsjechië, Slowakije en Hongarije. Door de relatief kleine Nederlandse markt zijn veel bedrijven in de machinebouw voor groei afhankelijk van het buitenland. Het belang van een buitenlandse markt wordt daarbij versterkt door concurrentie van buitenlandse spelers op de Nederlandse markt. In de afgelopen jaren zijn vooral ook bedrijven uit Midden- en Oost-Europese en Aziatische landen actief geworden in Nederland. Aanvankelijk begaven deze zich op de markt voor laagwaardige technologie, machines en onderdelen. De laatste jaren gaat het ook om hoogwaardige producten. De sterke internationale oriëntatie van de sector is vooral het gevolg van de intermediaire positie van veel machinebouwers. De relatie tot de toeleverancier enerzijds en die tot de afnemer anderzijds zorgt voor een continue prijstang. Om het rendement op peil te houden, bestaat er voortdurend een druk op het laag houden van de prijzen van inkoop en productie. De machinebouw is daarmee bij uitstek
1
2
3
4
CPB, 2001. Rabobank, 2004. ABN-AMRO, 2003. FME-CWM/Ministerie van Economische Zaken, 2003.
33
de sector van de uitbesteding. Veel bedrijven besteden werk uit om kosten te drukken en concentreren zich op een onderdeel van de productieketen (de 'corebusiness'). Internationalisering in de machinebouw gaat voor de meeste bedrijven stapsgewijs. De eerste stappen hebben vaak het karakter van een pilot waarbij een buitenlandse partner opdracht krijgt om een specifiek onderdeel te produceren. De Nederlandse machinebouwer houdt daarbij de regie over de productie en kwaliteit van zijn eindproduct. Op basis van een integrale kostenberekening kan een machinebouwer per onderdeel de kostenstructuur vaststellen. Op basis hiervan kan bekeken worden of een onderdeel elders goedkoper kan worden geproduceerd. De afgelopen jaren heeft dit ertoe geleid dat met name de arbeidsintensieve onderdelen zijn verplaatst naar lagelonenlanden. Het starten van een nieuw bedrijf was de meest gebruikte manier om productie naar Midden- en Oost-Europese landen te verplaatsen; 46% van de bedrijven koos hiervoor. Andere vormen die voorkomen zijn deelnames (17%) en joint ventures (11%). Bijna een 1 kwart gaf aan voor een andere vorm te hebben gekozen . Veel bedrijven zien af van de stap naar de toegetreden landen De mogelijkheden van de machinebouw en elektro-industrie die samenhangen met de toetreding van de nieuwe lidstaten zijn evident. Toch heeft het leeuwendeel van het Nederlandse MKB in deze sector zelf geen directe relaties met bedrijven in de toegetre2 den landen. Slechts een vijfde ziet daadwerkelijk kansen in deze landen . Ondanks de groei van potentiële afzetmarkten en ondanks de mogelijkheden om productiekosten te drukken wordt vaak afgezien van het daadwerkelijk benutten van de kansen. De belangrijkste argumenten om van verplaatsing af te zien, die specifiek zijn voor de sector, zijn: - Loonontwikkeling: binnen de branche wordt verwacht dat de lonen op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de arbeidsreserve (werkloosheid) zal deze stijging per land verschillen. Met name bedrijven met arbeidsintensieve en 'low skill' productieprocessen anticiperen op deze stijging en oriënteren zich op andere landen dan de recente toetreders. Veel productie wordt verplaatst naar Azië, binnen Europa is met name Roemenië in trek bij de machinebouwers. - Terughoudendheid met het naar buiten brengen van specialistische kennis: veel MKB-ondernemingen ontlenen hun marktpositie aan specifieke kennis en geavanceerde productieprocessen. Veel van deze bedrijven zijn terughoudend met het overbrengen van deze kennis naar andere bedrijven. Zij ontlenen hun markt- en concurrentiepositie aan een voorsprong ten opzichte van andere bedrijven. Veel van deze bedrijven zijn geneigd om hun productieproces in eigen land te houden zodat zij de controle erover kunnen behouden. - Beperkte kostenbesparing: voor een aantal bedrijven levert het verplaatsen van het productieproces geen of onvoldoende kostenbesparing op. Veel bedrijven in de machinebouwbranche hebben hun productie vergaand geautomatiseerd, waardoor loonkosten een kleiner element vormen in de productiekosten. Lagere loonkosten vallen bij deze bedrijven weg als argument om de productie te verplaatsen. - Geografische afstand: dit geldt met name voor machinebouwbedrijven die bij machines onderhoudscontracten leveren. Met name MKB-bedrijven ontbreekt het aan een voldoende schaal om de nieuwe afzetmarkten te bedienen met een lokaal kan-
1
2
34
FME-CWM/Ministerie van Economische Zaken, 2003. EIM, 2004.
toor of team. Bij het bedienen van deze markten vanuit Nederland geldt voor de meeste toegetreden landen dat de geografisch afstand te groot is. Kansen De belangrijkste argumenten om zaken te doen met de nieuwe EU-lidstaten zijn: - Toeleveren: veel ondernemingen in de metaal en machinebouw kennen een sterke afhankelijkheid van een of enkele vaste afnemers. Wanneer deze afnemers besluiten productieprocessen te verplaatsen, worden de toeleveranciers vaak gedwongen mee te verplaatsen. In de afgelopen jaren hebben reeds veel Nederlandse bedrijven, in het kielzog van grotere bedrijven, delen van het productieproces naar het oosten verplaatst. Het gaat hierbij om een min of meer gedwongen verplaatsing waarbij niet zozeer een uitbreiding van de afzetmarkt leidend is, maar veeleer behoud van een klant of klantgroep. - Uitbreiden van de afzetmarkt: veel bedrijven hebben in de afgelopen jaren mogelijkheden gezien om hun afzetmarkt naar het oosten uit te breiden. Voor veel bedrijven in de machinebouw heeft de uitbreiding een grotere betekenis gehad dan alleen de beslechting van een aantal handelsbarrières. Met de aansluiting bij de EU committeren de toetredende landen zich aan nieuwe en vaak strengere wetgeving. Voor een aantal sectoren betekent dit dat de komende jaren geïnvesteerd moet worden in nieuwe productiemiddelen. Dit geldt met name voor de landbouwsector en de voedselindustrie. De kansen voor de Nederlandse machinebouw en elektroindustrie liggen vooral op nichemarkten. De toegevoegde waarde van Nederlandse productie moet liggen in innovatie en specialisatie. De meerwaarde ligt daarmee bij kennisintensieve productie (engineering, R&D), speciale (onder)delen, eindmontage, marketing, sales en service. - Verlagen productiekosten: de lagere lonen in de nieuwe lidstaten vormen nog steeds een belangrijke reden om productie naar het oosten te verplaatsen of uit te besteden. In de afgelopen jaren hebben veel bedrijven om deze reden de stap naar het oosten gezet. Belemmeringen en bedreigingen Ondanks de mogelijkheden op de nieuwe markten in het oosten, bestaat er bij veel ondernemers terughoudendheid. Naast de bedrijven die profiteren van de ontwikkeling van de markteconomie in de MOE-landen en de recente toetreding tot de EU, heeft een bijna even groot deel te maken gehad met een afname van de omzet. Een survey onder Europese machinebouwers en bedrijven in de elektro-industrie wijst uit dat elf procent van de bedrijven de omzet heeft zien stijgen vanwege ontwikkeling op de Midden- en Oost-Europese markt. Negen procent van de bedrijven zag als gevolg hiervan de omzet echter dalen. Uit de cijfers spreekt de toename van concurrentie op prijs, en de verplaatsing van productie naar het buitenland. Uit de survey komt naar voren dat het vooral de grotere bedrijven zijn die voordeel behalen uit de markten in Midden- en Oost-Europa.
4.5
Chemie Naar schatting is tien procent van de chemische industriële bedrijven actief in Midden1 en Oost-Europa . Bedrijven in de chemische sector worden vooral aangetrokken vanwe-
1
Op basis van NRK-leden, 60-90 van de 670 NRKleden zijn actief in een of meerdere van de toegetreden landen.
35
ge mogelijkheden om goedkoper te produceren. Naast een aantrekkelijker loonniveau kennen de meeste toegetreden landen lagere grondstofprijzen. Westerse investeringen hebben er inmiddels toe geleid dat productiefaciliteiten zijn gemoderniseerd. Het zijn met name spuitgieters en rubberverwerkers die (delen van) het productieproces naar het oosten hebben verplaatst. Net als in de machinebouw zijn veel chemische industriële bedrijven grotere bedrijven als toeleverancier gevolgd. Als afzetmarkt hebben de toetreden landen tevens aantrekkingskracht. De uitvoer naar de toetredende landen is in de periode 1996-2002 vrijwel elk jaar gestegen. Bedrijven in de sector die zelf niet aan productie doen, zijn beperkt actief op de nieuwe markten. De markt in Midden- en Oost-Europa wordt vooral bediend door bedrijven die daar ook produceren. Tot 2001 deden veel westerse bedrijven in de sector overnames in Midden- en OostEuropa. Dit stelde producenten in staat een betere controle over productiefaciliteiten en het productieproces te krijgen. Sinds de laagconjunctuur en de bijkomende onzekerheid wordt vaker gekozen voor minder vergaande vormen van samenwerking. In de sector wordt nu veel geproduceerd binnen joint ventures; ook komt uitbesteding vaak voor. Kansen Export van producten: in de afgelopen acht jaar is de uitvoer van kunststof en rubber producten elk jaar gestegen, ondanks de laagconjunctuur. Met de groei van het aantal westerse aanbieders is de markt enigszins verzadigd geraakt; desondanks liggen op specifieke markten nog mogelijkheden, zoals op markten van halffabrikaten (business to business). Tevens liggen er kansen in partnerships ten behoeve van productontwikkeling. Belemmeringen en bedreigingen Met de ontwikkeling van de kunststof- en rubberindustrie in de toegetreden landen zal in de komende jaren de concurrentie in de sector toenemen. In Nederland gevestigde producenten zullen in toenemende mate moeten concurreren met internationale bedrijven met productiefaciliteiten in de toegetreden landen. Inmiddels geldt dit ook voor de meer kennisintensieve productie: hier wordt inmiddels een kwaliteitsniveau bereikt dat vergelijkbaar is met dat in Nederland.
4.6
Zakelijke dienstverlening De ontwikkeling van de markteconomie in Midden- en Oost-Europa heeft geleid tot een toename van de vraag naar zakelijke dienstverlening. Sectoren waarin de vraag naar diensten steeg, waren de ICT, consultancy, juridische dienstverlening, 'civil engineering', marketing, marktonderzoek en vertalingen. De lokale aanbieders hebben te maken met een achterstand ten opzichte van de westerse aanbieders. De groei van de vraag naar diensten is met name gegenereerd door westerse bedrijven die zoeken naar uitbreidingsmogelijkheden. Het zijn vooral de grotere dienstverlenende bedrijven die de marktpotentie weten te benutten. Van de MKB-ondernemers in de zakelijke dienstverlening heeft acht procent in de aanloop tot de toetreding een omzetstijging ervaren als gevolg van activiteiten in de toegetreden landen. De verwachtingen in de zakelijke dienstverlening zijn positief. 18% van de ondernemers verwacht in de toekomst te profiteren van de ontwikkelingen in de nieuwe EU-landen. Een toename van concurrentie wordt verwacht in de grensstreek in
36
met name arbeidsintensieve dienstverlening waarin laaggeschoolden werkzaam zijn, zoals het schoonmaak- en het bewakingsbedrijf. De zakelijke dienstverlening is een gevarieerde sector. In het vervolg van deze paragraaf worden twee onderdelen van deze sector nader belicht. Gekozen is voor onderdelen die mogelijk direct kunnen profiteren van de ontwikkelingen in Midden- en Oost-Europa. In de eerste plaats is gekeken naar de ICT-sector, waaronder in Nederland veel MKBondernemingen vallen en waarvoor mogelijk kansen in de toegetreden landen ontstaan als gevolg van de organisatorische herstructurering bij veel bedrijven en instellingen. Ten tweede is gekeken naar de sector van ingenieursbureaus die mogelijk kan profiteren van de toename van investeringen in infrastructurele projecten en grootschalige institutionele herstructureringen (bijvoorbeeld bij nutsbedrijven).
4.6.1 ICT Sinds 1990 is in veel instellingen binnen zowel de publieke als de private sector sprake van opeenvolgende herstructureringen. Veelal vergt dit binnen de betrokken instellingen een uitbreiding of vernieuwing van de ICT-infrastructuur. Kansen liggen vooral ook binnen overheden; in veel nieuwe EU-landen wordt sinds enkele jaren bijvoorbeeld geïnvesteerd in 'e-governance'. In navolging van een aantal oude EU-landen wordt in dat kader de dienstverlening van overheden aan burgers vergemakkelijkt door ICTtoepassingen. Voor veel van deze ontwikkelingen geldt dat westerse bedrijven een voorsprong hebben op de lokale bedrijven, die zich in een laag tempo ontwikkelen. De aanwezigheid van westerse ICT-dienstverleners wordt in hoge mate gedomineerd door mondiale spelers als IBM en CapGemini. Kleine en middelgrote Nederlandse ICTbedrijven zijn beperkt vertegenwoordigd in Midden- en Oost-Europa. De inhaalslag die in deze landen op dit moment gemaakt wordt op het gebied van professionalisering en ICT-toepassingen heeft er niet toe geleid dat Nederlandse MKB-bedrijven in deze sector actiever zijn geworden. Kansen Naast kansen voor Nederlandse bedrijven om de markt voor hun ICT-dienstverlening uit te breiden, biedt de EU-uitbreiding mogelijkheden tot kostenbesparing. Een vrij verkeer van goederen en diensten en personen maakt het voor bedrijven makkelijker om onderdelen van de dienstverlening of productontwikkeling naar het oosten te verplaatsen. In de afgelopen jaren hebben een aantal grote marktpartijen al backoffice-activiteiten verplaatst, net als ontwikkelwerk en het schrijven en testen van applicaties. Functies die in het westen behouden blijven zijn de verkoopfunctie, en het adviseren en implementeren. Belemmeringen en bedreigingen Een van de belangrijkste redenen van de afwezigheid is de laagconjunctuur van de afgelopen jaren in de sector. Voorzover bedrijven al ervaring hadden met buitenlandse informatiseringsprojecten hebben veel bedrijven te maken gehad met magere bedrijfseconomische resultaten en een verslechterende marktpositie. Zij waren derhalve niet geneigd of in staat additionele investeringen te doen ten behoeve van een Midden- en Oost-Europese marktverkenning. Met name voor projecten in deze regio geldt dat onzekerheden bestaan over rendement en de mogelijkheden om investeringen terug te verdienen. Een andere oorzaak van de afwezigheid van kleinere en middelgrote Nederlandse ICTbedrijven, is het maatwerk dat doorgaans vereist is in ICT-projecten. Daar waar internationale ICT-bedrijven met lokale vestigingen de beschikking hebben over lokaal perso-
37
neel, een netwerk en referentieprojecten, ontbreekt dat vaak bij MKB-bedrijven. Een marktpositie in de ICT-sector vergt een zekere inbedding in de lokale markt. Dit ontbreekt bij het leeuwendeel van de Nederlandse ICT-bedrijven. De mogelijkheden voor de Nederlandse bedrijven om markt te veroveren in het oosten worden tevens beperkt door de hoogte van de tarieven. Deze zijn voor veel OostEuropese opdrachtgevers niet op te brengen. Het succes van kleine ICT-bedrijven hangt voornamelijk af van de niche die zij bedienen. Onder Nederlandse bedrijven zijn er weinig die echt gekwalificeerd kunnen worden als nichespeler. De toegevoegde waarde in het buitenlandse is daarmee beperkt. Nederlandse bedrijven onderscheiden zich te weinig. De combinatie van de hoogte van de tarieven en de geringe toegevoegde waarde beperkt de mogelijkheden voor Nederlandse ICT'ers in Midden- en Oost-Europa.
4.6.2 Ingenieursb ureaus Vooral de grootste Nederlandse advies- en ingenieursbureaus zijn vertegenwoordigd in Midden- en Oost-Europa. De feitelijke toetreding is voor de branche geen onderwerp geweest. De bedrijven met de potentie om internationaal te werken waren al voor langere tijd in deze landen actief. Exacte cijfers van het aantal bedrijven dat in Midden- en Oost-Europa actief is ontbreken, evenals de omvang van de dienstverlening. Voor kleinere bedrijven is het moeilijker geworden. Om in de toegetreden landen goed te kunnen werven en opereren is vertegenwoordiging in deze landen belangrijk. Veelal zijn het overheden die opdrachtgever zijn. Voor een goed contact is het al snel nodig om een kantoor of ten minste een agent te hebben in de afzonderlijke landen. Met de toetreding van de landen tot de EU is er feitelijk niet veel veranderd. Wat wel veranderd is, is dat de fondsen waarmee projecten worden gefinancierd veranderen. Daar waar voor 1 mei 2004 gebruik werd gemaakt van ontwikkelingsfondsen zoals Phare en MATRA, worden nu projecten gefinancierd uit de Europese structuurfondsen. De werkwijze en het projectmanagement veranderen hiermee echter niet wezenlijk. De afgelopen jaren is een verschuiving zichtbaar van werk van het westen naar het oosten. Het gaat vooral om het eenvoudige ingenieurswerk zoals het tekenwerk. Het Nederlandse loonniveau ligt erg hoog ten opzichte van dat in de toegetreden landen, terwijl de tekenaars in Midden- en Oost-Europa een niveau hebben dat vergelijkbaar is met dat in westerse landen. Kansen Nederlandse ingenieursbureaus zijn in het oosten niet actief op alle facetten van het ingenieursvak. De Midden- en Oost-Europese landen hebben een traditie in het ontwerpen van infrastructuur en gebouwen die vergelijkbaar is met de Nederlandse. Voor dit werk wordt dan ook vaak gebruik gemaakt van lokale bureaus. De meerwaarde van de Nederlandse ingenieursbureaus ligt vooral op twee terreinen. In de eerste plaats hebben Nederlandse bureaus hun meerwaarde bewezen in grote herstructurerings- en hervormingsprojecten in de publieke en semi-publieke sector. Een specifieke sector waar ingenieurs in het oosten actief zijn is die van de nutsbedrijven. De vooruitzichten in de toegetreden landen op deze markt zijn gunstig. Een ander terrein waarop Nederlandse bedrijven succesvol zijn, is de begeleiding en het management van grootschalige projecten. Dit zijn projecten die zich kenmerken door een groot aantal actoren en waarbij verschillende disciplines bijeen moeten worden gebracht.
38
Belemmeringen en bedreigingen Een nadeel van de Midden- en Oost-Europese markt is dat deze versnipperd is over acht landen. De markt kan daardoor niet worden benaderd als een geheel. Het zijn acht afzonderlijke landen. Toetreding tot deze markt vergt voor elk land weer nieuwe inspanningen en investeringen. Om deze reden zijn het vooral de grote Midden- en OostEuropese landen als Polen, Hongarije en Tsjechië die belangrijk zijn. Voor het verkrijgen van opdrachten is het belangrijk goede contacten te hebben, vooral met overheden.
4.7
Bouw Met de economische groei en liberalisering van de markten in de toegetreden landen en de toename van buitenlandse investeringen is er in de afgelopen jaren een groei ge1 weest in de vraag naar onroerend goed en infrastructuur . Sinds het begin van de jaren negentig zijn westerse bouwbedrijven actief in de toegetreden landen. Het betreft voornamelijk de grootste Europese bouwbedrijven. Zij profiteerden van de directe investeringen vanuit de EU-15 in bouwprojecten. Het midden- en kleinbedrijf is sindsdien nauwelijks een partij geweest op deze markt. Naast het verkrijgen van bouwopdrachten heeft de beslechting van de grenzen bouwbedrijven mogelijkheden geboden om goedkoop grondstoffen te betrekken uit Midden- en Oost-Europa. Vooralsnog wordt van deze mogelijkheid om kosten te besparen vrijwel geen gebruik gemaakt. Voor Nederlandse ondernemers vormt de geografische afstand een belemmering, maar ook voor landen die meer naar het oosten liggen, geldt dat ondernemers weinig grondstoffen halen uit het oosten. Zo blijkt bijvoorbeeld uit een peiling onder Oostenrijkse ondernemers in de grensstreek met Tsjechië dat nog geen vijf procent van hen grondstoffen importeert. Kansen Naar verwachting zal de vraag naar onroerend goed de komende jaren op peil blijven, onder meer ondersteund door de Europese structuurfondsen. Dit biedt de komende jaren blijvende kansen voor bouwondernemingen. Deze kansen beperken zich echter tot grote bouwondernemingen, en dan met name bedrijven die gespecialiseerd zijn in specifiek (nieuwe) toepassingen en projectmanagement. Belemmeringen en bedreigingen Het aandeel van Nederlandse bouwondernemingen in bouwprojecten in Midden- en Oost-Europa is marginaal. De Nederlandse aanwezigheid is beperkt tot de grootste bouwbedrijven wier activiteiten zich in het oosten beperkten tot zeer specifieke niches, bijvoorbeeld de aanleg van onderwaterfunderingen. Belangrijkste reden voor de Nederlandse afwezigheid is de geografische afstand en het slechte imago van deze landen. Enkele slechte ervaringen met grootschalige projecten hebben Nederlandse bouwers ervan weerhouden kansen in het oosten te pakken. Een beperkte betrokkenheid van Nederlandse bouwers in Midden- en Oost-Europa kan ook worden toegeschreven aan de kleine thuismarkt. Deze biedt de grote bouwers weinig armslag om zich in het buitenland goed te kunnen onderscheiden. In Nederland worden op het gebied van bouwen in beperkte mate vernieuwingen toegepast. Innovatieve projecten moeten doorgaans worden uitgevoerd in publiek-private samenwer-
1
ENSR, 2004.
39
kingsverbanden. Juist binnen deze verbanden komen projecten zeer moeizaam tot stand. Dit belemmert Nederlandse bedrijven zich te ontwikkelen tot een nichespeler. Door afwezigheid van unieke specialismen moet geconcurreerd worden op prijs en moet er met krappe marges worden gewerkt. Voor veel bedrijven zijn daarmee de risico's op de Midden- en Oost-Europese markt te groot. Met de cultuurverschillen en de vaak ondoorzichtige markten (voor grondstoffen) is het zeer moeilijk gebleken een project succesvol (binnen de budgetten) aan te sturen. Nederland neemt ten opzichte van andere landen een achterstandspositie in de bouwsector in. Landen die in de toegetreden landen inmiddels wel een positie hebben verworven zijn Finland, Zweden, Duitsland en Frankrijk. Het succes van Finse bouwbedrijven wordt toegeschreven aan de ervaring van de Finnen in Rusland, die al stamt vanaf de periode voor 1990. De aanwezigheid van Zweden komt voornamelijk op het conto van twee internationaal succesvolle bouwbedrijven. Duitse bouwbedrijven hebben voordeel van hun gunstige geografische positie en de ervaringen met de wederopbouw van het voormalige Oost-Duitsland. Frankrijk is vooral actief in Zuidoost-Europa, waarmee het historische banden onderhoudt.
4.8
Transport en logistieke dienstverlening De toename van handel tussen Nederland en Midden- en Oost-Europa in de afgelopen jaren biedt perspectieven voor Nederlandse vervoerders en logistieke dienstverleners. De omvang van het transport van Nederland naar de toegetreden landen laat over de afgelopen jaren echter een daling zien. Dit geldt zowel voor het transport van als het transport naar deze landen. Het aandeel van Midden- en Oost-Europese bedrijven is in de afgelopen jaren gestegen ten koste van westerse (waaronder Nederlandse) bedrijven. Al jarenlang is het een trend dat het Nederlandse aandeel in de rechtstreekse vervoersstroom (punt-puntvervoer) slinkt, terwijl dat van de Oost-Europese vervoerders stijgt. Schattingen gaan zelfs uit van een aandeel van tachtig procent van de Oost-Europese 1 vervoerders . Veel van deze bedrijven zijn voortgekomen uit de vroegere staatsbedrijven. Exporteurs die zaken doen in Oost-Europa zijn positief zijn over de uitbreiding. Van de exporteurs die reeds naar een of meerdere van de toegetreden landen exporteren, heeft 92% interesse in export naar andere toegetreden landen. Echt concrete plannen heeft ongeveer de helft van de Oost-Europa-exporteurs. Ruim een derde verwacht dat de uitbreiding het exporteren zal vergemakkelijken, een vijfde van hen verwacht dat de admi2 nistratieve rompslomp zal verminderen . Kansen Tot voor kort waren de mogelijkheden om de markten in Midden- en Oost-Europa op te gaan beperkt voor westerse ondernemingen. Veel Midden- en Oost-Europese landen hebben tot aan de toetreding hun markten afgeschermd voor buitenlandse transporteurs en logistieke dienstverleners. De enige mogelijkheid om in deze landen actief te zijn was door overname van een lokaal bedrijf. Met de toetreding zijn de mogelijkheden om de markten in de toegetreden markten te bedienen uitgebreid.
1
2
40
Doppert & Van Leeuwen, 2004. NIPO/ABN-AMRO, 2003.
Kansen doen zich met name voor in de logistieke dienstverlening. Van aanbieders op deze markt wordt een hoog serviceniveau verwacht. Logistieke dienstverlening vereist een nauwe aansluiting op de bedrijfsprocessen van de klant. In Midden- en Oost-Europa is de markt voor deze diensten nog steeds groeiende. Het is een markt die beheerst wordt door grote westerse aanbieders. Ten opzichte van lokale partijen hebben deze meer ervaring, een beter imago en beter toegang tot kapitaal. Op de markt van het internationaal transport van bulkgoederen zijn de perspectieven voor Nederlandse transporteurs matig. Het is moeilijk om op deze markt op prijs te concurreren met Midden- en Oost-Europese bedrijven. Nederlandse bedrijven hebben daarentegen een sterkere positie op het terrein van kwaliteitstransport. Ten opzichte van de aanbieders in het oosten hebben westerse aanbieders (waaronder Nederlandse) moderner materieel en beter toegang tot kapitaal. Hierdoor bestaan er voor Nederlandse aanbieders nog steeds goede kansen voor transport van kwetsbare goederen en transport waarbij extra eisen worden gesteld aan betrouwbaarheid (o.a. tijdige levering), verzekeringen en bewaking (van transport en het bedrijfsterrein van de transporteur). Belemmeringen en bedreigingen De perspectieven op versteviging van het bedrijfsrendement zijn voor de transportsector beperkt. Met name de grote bedrijven oriënteren zich daarom op mogelijkheden zich in Midden- en Oost-Europa te vestigen om vanuit daar met lagere (loon)kosten de markt te bedienen. De centrale ligging in Europa van landen als Tsjechië en Hongarije maakt het mogelijk om vanuit daar ook andere transporten te organiseren dan van oost naar west. Vanuit deze landen zullen op termijn ook veel transporten worden uitgevoerd van Zuid- naar Noord-Europa. Vestiging in Midden- en Oost-Europa gaat vaak moeizaam. Veel ondernemers hebben te maken met zware bureaucratische procedures.
4.9
Samenvatting De effecten van de uitbreiding zijn niet eenduidig te benoemen voor het Nederlandse MKB als geheel. De betekenis van de toegetreden landen verschilt per sector. Tabel 19 geeft een overzicht van kansrijke sectoren. tabel 19
Kansen per sector Type van kansen Uitbreiden van afzetImport
markt/export
Investeringen
Landbouw &
Op termijn: goedkopere
Met name kennisinten-
voedselindustrie
import agrarische bulk-
sieve producten uit de
producten
glastuinbouw
Machinebouw &
Import van goedkopere
Hoogwaardige techniek
elektronica
arbeidsintensieve
het opzetten van produc-
(half)fabrikaten
tielijnen in Midden- en
Kostenbesparingen door
Oost-Europa Chemie
Import van goedkopere
Met name kansen voor de
Kostenbesparingen door
arbeidsintensieve
export van grondstoffen
het opzetten van produc-
(half)fabrikaten
voor de productie van
tielijnen in Midden- en
kunststof en rubber pro-
Oost-Europa
ducten
41
Type van kansen Uitbreiden van afzetImport
markt/export
Investeringen
Zakelijke
Import beperkt zich tot
De nieuwe markt wordt
Kansen om succesvol te
dienstverlening
een aantal specifieke
vooralsnog alleen betre-
investeren beperken zich
diensten zoals program-
den door grote zakelijke
tot het grootbedrijf
meren en technisch teke-
dienstverleners
nen Bouw
Mogelijkheden om goed-
Aanleg grote infrastructu-
Kansen om succesvol te
kope arbeidskrachten uit
rele projecten
investeren zijn voorbe-
de toegetreden landen te
houden aan de grootste
betrekken worden van
Europese spelers
overheidswege beperkt Transport en
Westerse bedrijven ma-
Kansen voor Nederlandse
De afgelopen jaren zijn
logistiek
ken in toenemende mate
bedrijven doen zich voor
reeds veel kansen benut
gebruik van goedkope
in de logistieke dienstver-
om te investeren in Mid-
Midden en Oost Europe-
lening
den- en Oost-Europese
se transporteurs Bron: EIM, 2004.
42
transportbedrijven
5
Aandachtspunten voor ondernemen in de toegetreden landen
5.1
Inleiding In de literatuur worden uiteenlopende knelpunten genoemd die ondernemers ervaren in het zakendoen in de kandidaat-lidstaten. De barrières die ondernemers ervaren, hangen vooral samen met de traditie en gewoonten die uit het communistische verleden zijn overgebleven. Veel genoemd zijn: de bureaucratie, stroperigheid en gebrek aan probleemoplossend vermogen van overheden; de betrouwbaarheid en accuraatheid van partners; de werkinstelling van personeel; en de technische achterstand in productieprocessen. Hier wordt kort stilgestaan bij de factoren die bepalend zijn voor de aantrekkingskracht van de landen op westerse bedrijven en investeerders. De factoren worden hier onderverdeeld in drie clusters: ondernemersklimaat, kwaliteit van het openbaar bestuur en de kwaliteit van ondernemingen.
5.2
Ondernemersklimaat Zoals in het tweede hoofdstuk is behandeld, hebben alle toetredende landen nog be1 langrijke slagen te maken in de verbetering van het ondernemersklimaat . In deze context is niet alleen de ontwikkeling van het BNP van belang maar ook ontwikkelingen die zich minder makkelijk in cijfers laten uitdrukken, zoals de wisselwerking tussen werkgevers en werknemers. De verhouding collectieve en private sector en de mogelijke rol van intermediaire partijen moet nog worden uitgevonden. Er bestaat nog geen eenduidig beeld naar welk model de economieën van de toetredende landen zich zullen gaan ontwikkelen: het Rijnlandse, het Angelsaksische, het Latijnse model of wellicht een nieuw model. In met name de grote toetredende landen zijn trends naar het Angelsaksische model waarneembaar. In deze landen is de overheidsinvloed op alle sectoren in de afgelopen jaren afgenomen, in de eerste plaats vanwege budgettaire overwegingen, in de tweede plaats door het besef dat het in gang houden van de economische ontwikkeling alleen mogelijk is met voldoende buitenlandse investeerders en een vrije kapitaalmarkt.
5.3
Kwaliteit van het openbaar bestuur Veel belemmeringen die ondernemers ervaren in de kandidaat-lidstaten hebben betrekking op overheidshandelen. In een inventarisatie die de Wereldbank maakte, scoren vooral de volgende belemmeringen hoog: hoeveelheid regelgeving, politieke instabiliteit, inflatie en gebrekkige infrastructuur. In de landenrapporten die de Europese Commissie jaarlijks uitbrengt, worden vergelijkbare aandachtspunten genoemd. In deze rapporten worden daaraan toegevoegd de gebrekkige handhaving van regelgeving (die in het kader van de toetreding is aangenomen of aangepast), milieuzorg, privatisering van staatsbedrijven en herstructurering van sectoren zoals de landbouw. Ondernemers met
1
Vergelijk ook 'Commission of the European Communities, 2002', waarin de vooruitgang van de kandidaat-lidstaten wordt afgemeten aan de Kopenhagen Criteria.
43
ervaring in de toetredende landen voegen daaraan toe de betrouwbaarheid en flexibiliteit en snelheid van overheden. De afhankelijkheid van buitenlandse investeerders heeft op met name nationaal niveau geleid tot een meer naar buiten gerichte oriëntatie. Hiernaast heeft onder meer het omvattende pakket van eisen dat de Europese Commissie aan de overheden stelt, geleid tot veranderingen. De doelstellingen die nationale overheden voor ogen hebben, zijn gericht op het westen en sluiten over het algemeen aan op de westerse normen van 'good governance'. Niet alle landen zijn echter even voortvarend met het daadwerkelijk doorvoeren van hervormingen die kunnen bijdragen aan een verbetering van het ondernemersklimaat. De ideeën en uitvoering zijn nog niet altijd doorgedrongen tot alle lagen van overheidsorganisaties. Thema's die bepalend zijn voor het ondernemersklimaat en die de komende jaren extra aandacht behoeven zijn: - Betrouwbaarheid van overheden: het imago van de meeste overheden in de kandidaat-lidstaten is onder veel ondernemers nog slecht. Regelmatig wordt dit imago door incidenten bevestigd. Veelgehoorde klachten betreffen corruptie (met name onder handhavende autoriteiten), stroperigheid en omvangrijke en tijdrovende administratieve procedures. - Handhaving van nieuwe wetgeving: in de aanloop tot de toetreding is veel wetgeving gewijzigd. Vanwege de snelheid waarmee dit gebeurd is, lopen veel handhavende autoriteiten nu achter de feiten aan. Dit geldt in het bijzonder voor wetgeving waarmee de aanpak van financiële criminaliteit wordt geregeld. Hoewel de wetgeving in alle kandidaat-landen volledig is gemoderniseerd, ontbreekt het de handhavende autoriteiten nog steeds aan kennis en ervaring om bepaalde financiële delicten (zoals bijvoorbeeld beursfraude) te herkennen. - Privatisering: de privatisering van staatsbedrijven is in enkele landen nog gaande. Veel bedrijven kunnen nog niet zelfstandig opereren. Vaak moeten zij vanwege kleinschaligheid of inefficiency worden samengevoegd. Dit vergt buitenlandse investeringen die er niet altijd zijn. - Beleid t.b.v. duurzame en veilige bedrijfsvoering: de meeste landen hebben nog meerdere slagen te maken in de verbetering van wetgeving en handhaving aangaande de veiligheid van bedrijfsprocessen, milieueisen, en veiligheid van producten.
5.4
Kwaliteit van het bedrijfsleven Er bestaat nog altijd terughoudendheid onder westerse ondernemers ten aanzien van samenwerking met collega-ondernemers in de kandidaat-landen. Veel ondernemers die reeds ervaringen hebben opgedaan, waarschuwen voor valkuilen. Investeren in het oosten vergt veel energie en directe betrokkenheid van het Nederlandse management. Wanneer een bedrijf kiest voor het verplaatsen van een productielijn moet daar ook personeel uit het moederbedrijf naar worden verplaatst. Vanwege de verschillen in bedrijfsvoering moet de bedrijfsvoering van het in het oosten opgezette bedrijf vaak fundamenteel worden aangepast, zodat het aansluit op de werkwijze van het moederbedrijf. Deze omvorming kost veel tijd en investeringen. In de meeste sectoren bestaat het probleem van kleinschaligheid. In uiteenlopende sectoren, van landbouw tot aan de retail- en de voedselindustrie, overheersen de kleine bedrijven. Naar verwachting zullen in de meeste sectoren herschikkingen plaatsvinden. Bedrijven zullen worden samengevoegd. Betrokkenheid van buitenlandse bedrijven is
44
hierbij onmisbaar, in de eerste plaats vanwege de investeringen die nodig zijn, en in de tweede plaats omdat herstructureringen kennis en ervaring vergen die vooral bij westerse bedrijven aanwezig zijn.
45
6
Conclusies
In mei 2004 is de Europese Unie met tien lidstaten uitgebreid. De beslechting van handelsbarrières heeft de toegang vergemakkelijkt tot 75 miljoen mensen. Daarnaast biedt het loonniveau in de toegetreden landen - dat soms een factor tien lager ligt dan in Nederland - perspectieven voor kostenreductie in productie. Desondanks is de uitbreiding vooralsnog voor de Nederlandse economie van beperkte betekenis. Dit geldt ook voor het Nederlandse MKB: acht procent is reeds actief in het oosten. Een kwart van de MKB-ondernemers heeft wel eens stilgestaan bij mogelijke kansen als gevolg van de uitbreiding, twaalf procent ziet daadwerkelijk kansen, acht procent verwacht deze kansen daadwerkelijk te benutten. In deze studie is nagegaan voor welke bedrijfssectoren de uitbreiding van de Europese Unie met name betekenis heeft. Voorts is onderzocht welke belemmeringen ondernemers ontmoeten in het zakendoen met de nieuwe lidstaten. Toegevoegde waarde van Nederlandse MKB Mogelijkheden om de afzetmarkt uit te breiden naar het oosten manifesteren zich vooral in de levensmiddelenindustrie, de machinebouw, de elektronica-industrie, en de logistieke dienstverlening. Dit zijn sectoren waarbinnen het Nederlandse MKB toegevoegde waarde heeft ten opzichte van lokale aanbieders. Meerwaarde kunnen Nederlandse bedrijven vooral leggen in hoogwaardige producten en diensten. Toegevoegde waarde van Nederlandse bedrijven komt met name voort uit: - Imago: westerse bedrijven - waaronder Nederlandse - profiteren van een goed imago in de toegetreden landen. Dit voordeel bestaat zowel voor de afzet van eindproducten als voor die van halffabrikaten en dienstverlening. - Kwaliteit van dienstverlening: de eisen die aan de kwaliteit van dienstverlening worden gesteld zijn de afgelopen jaren in Midden- en Oost-Europa toegenomen. Veel waarde wordt gehecht aan professionaliteit van dienstverlening; aspecten waar westerse bedrijven ten opzichte van lokale bedrijven goed op scoren zijn: op tijd leveren of binnen vastgestelde termijnen. Met name om deze reden geven westerse bedrijven met vestigingen in Midden- en Oost-Europa de voorkeur aan westerse toeleveranciers. - Managementvaardigheden: westerse bedrijven hebben op Midden- en OostEuropese bedrijven vaak een voorsprong als het gaat om managementvaardigheden, bijvoorbeeld ten behoeve van het management van complexe processen. - Aanwezigheid van specifieke kennis, vaardigheden en referentieprojecten: veel Nederlandse MKB-bedrijven bedienen een nichemarkt. Vaak ontlenen zij hun positie aan een thuismarkt. Voor veel internationaal georiënteerde MKB-bedrijven fungeert de Nederlandse markt als proeftuin voor de introductie en ontwikkeling van producten. - Bedrijfscultuur die aansluit op de cultuur van de opdrachtgever. Veel bedrijven die reeds in Midden- en Oost-Europa zitten maken ter plaatse gebruik van met name westerse toeleveranciers vanwege een vergelijkbare bedrijfscultuur. Sectoren die vanwege deze toegevoegde waarde reeds hebben geprofiteerd van de versoepeling van het grensregime in de aanloop tot de toetreding zijn de transportsector, de logistieke dienstverlening, de industrie (chemie, machinebouw en elektronica), en de handel. In het voorjaar van 2004 (de periode vlak voor de toetreding) was al bijna een derde van de Nederlandse transporteurs en logistieke dienstverleners actief in Midden-
47
en Oost-Europa. Voor de industrie was dit respectievelijk 20 en 11 procent. Ook voor de nabije toekomst zijn de vooruitzichten voor deze sectoren gunstig. Een uitzondering is het transport, waar Oost-Europeanen inmiddels een belangrijk deel van de markt hebben overgenomen (al dan niet met behulp van westerse participaties). Sectoren waarvoor de omstandigheden gunstig zijn, maar die slechts beperkt actief zijn in het oosten, zijn de bouw en onderdelen van de zakelijke dienstverlening (zoals IT-bedrijven). Barrières bij het betreden van de nieuwe markten Ondanks de mogelijkheden tot een uitbreiding van de afzetmarkt of het benutten van goedkopere productiemogelijkheden, zetten veel ondernemers de stap naar de toegetreden landen niet. Voor een deel loopt deze terughoudendheid parallel aan de terughoudendheid van MKB-ondernemingen bij internationalisering in het algemeen. Zo is de mate waarin MKB-ondernemingen kansen in het buitenland benutten grotendeels afhankelijk van de motivatie, inzichten en capaciteiten van de persoon van de ondernemer. Een bijkomende barrière, die sinds 2001 voor veel sectoren geldt, is de laagconjunctuur. De druk op de marges heeft bij veel ondernemers geleid tot terughoudendheid in het verkennen van nieuwe markten en het doen van buitenlandse investeringen. Voor het ondernemen in Midden- en Oost-Europa komen daar nog barrières bij. Soms zijn deze sectorspecifiek. Zo is voor MKB-bouwbedrijven de geografische afstand tot de nieuwe markten in het oosten voor velen onoverbrugbaar. De meeste barrières zijn niet sectorspecifiek. Van MKB-ondernemers die reeds ervaring hebben opgedaan in één of meerdere van de toegetreden landen geeft meer dan de helft aan dat betrouwbaarheid van handelspartners en overheid een punt van zorg is. Daarnaast zijn taal- en cultuurverschillen veelgenoemde barrières. Concurrentie vanuit de nieuwe lidstaten De concurrentiekracht van de toegetreden landen is beperkt. Vrijwel alle internationaal opererende bedrijven uit Midden- en Oost-Europa die in de afgelopen jaren succesvol zijn geweest, steunen op westers kapitaal of westerse kennis. De concurrentie komt daarmee van bedrijven die weliswaar in technisch opzicht Midden- en Oost-Europees zijn, maar waarin westerse bedrijven belangen hebben. In twee sectoren is er sprake van een bedreiging voor de positie van Nederlandse ondernemers. In de eerste plaats geldt dit voor de transportsector. Reeds tachtig procent van de transporten tussen West- en Oost-Europa wordt uitgevoerd door ondernemingen uit de toegetreden landen. Naar verwachting zal het aandeel van Oost-Europese transporteurs in het overige internationale transport de komende jaren groeien. Ten tweede zal op termijn de concurrentie toenemen op de markt van de voedselverwerking. Na een herstructurering van de landbouwsector zijn de omstandigheden in de toegetreden landen dermate gunstig dat zij concurrerend kunnen zijn in de productie van agrarische bulkproducten zoals graan.
48
7
Literatuur
Bos, M., G.M.M. Gelauff & R.A. de Mooij, Transition and Institutional Change, in Guido Biessen et al. (eds.), The Second Decade, Prospects for European Integration after Ten Years of Transition, Sdu Publishers. Breuss, F. (2001), 'Macroeconomic Effects of EU-Enlargement for Old and New Members', WIFO Working Paper no. 143. Breuss, F. (2001), 'Macroeconomic Effects of EU-Enlargement for Old and New Members', WIFO Working Paper no. 143; European Commission (2001), 'The Economic Impact of Enlargement', Enlargement Paper no. 4. Burda, M.C., The Consequences of EU Enlargement for Central and Eastern European Labour Markets Deloitte & Touche, Made in Holland, Trends in the Dutch Industry 2002-2007, 2002 Döhrn, R. et al., Impact of the Enlargement of the European Union on Small and Medium-sized Enterprises in the Union, Essen and Glasgow, November 2000. EEAG European Economic Advisory Group (2004), Report on the European Economy 2004, Ifo Institute for Economic Research, München, Duitsland. CPB, Arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europese toetredingslanden, 14 januari 2004. Commission of the European Communities (2002), Towards the Enlarged Union. Strategy Paper and Report of the European Commission on the progress towards accession by each of the candidate countries, COM (2002) 700 van 9.10.2002. Ernst & Young, European Investment Monitor, A six-month view: January-June 2002. European Commission (2001), 'The Economic Impact of Enlargement', Enlargement Paper no. 4. EEAG European Economic Advisory Group (2004), Report on the European Economy 2004, Ifo Institute for Economic Research, München, Duitsland. Leerink, H., Verhuisplannen industrie kosten zeker 400.000 banen, Ondernemen! Lejour, A.M., R.A. de Mooij & R. Nahuis, EU enlargement: Economic implications for countries and industries, CPB, september 2001. Lejour, A.M., EU Enlargement: Economic implications for countries and industries, 2001, CPB Document 11. McKinsey&Company, Business consequences of EU enlargement, Major change or nonevent?
49
Ministry of Agriculture, Special on Central and eastern Europe, no. 12 december 2000. Mooij, R.A. & A. de Hoen, Polish-Dutch economic relations, CPB Report 2001/4. Mooij, R.A. de, Economic consequences of EU enlargement, CPB Report 2000/4. Mooij, R.A. de, The second decade of institutional reform in Central and Eastern Europe, CPB Report 1999/4. Mudde, L. Buitenlandse markten, Oost-Europees MKB ijzersterke partner, februari 2003, EVD 2003, Den Haag. Nahuis, R. & R.A. de Mooij, Cohesion policy in the EU: going beyond fiscal transfers?, The Economist, No.3, Vol. 149. Nederlands Centrum voor Handelsbevordering, Nieuwsbrief Internationale Handel, januari 2003 Netherlands Bureau for Economic Policy Analysis (CPB), Macro Economische Verkenningen, Den Haag, September 2002. Netherlands Bureau for Economic Policy Analysis (CPB), Worldscan, 1999. (http://www.cpb.nl/nl/pub/bijzonder/20/bijz20.pdf). Pelkmans, J., Economic Implications of enlargement, BEEP briefing no.1, NorskHydro/Jan Tinbergen Chair & Director of the Economics Studies Department, October 2002. Price WaterhouseCoopers, EU enlargement, Are Belgian entrepeneurs sufficiently aware of the impact?, Brussels, 2002. Visser, M., EVD Exportkrant, Markten veroveren in nieuwe EU landen, maart 2003.
50
De resultaten van het Programma MKB en Ondernemerschap worden in twee reeksen gepubliceerd, te weten: Research Reports en Publieksrapportages. De meest recente rapporten staan (downloadable) op: www.eim.nl/mkb-en-ondernemerschap.
Recente Publieksrapportages A200505
juli 2005
A200504 A200503
27-6-2005 15-6-2005
A200502
17-5-2005
A200501 A200417
26-4-2005 11-4-2005
A200416 A200415 A200414 A200413 A200412 A200411 A200410 A200409 A200408 A200407
12-4-2005 29-3-2005 24-3-2005 21-3-2005 9-3-2005 17-2-2005 25-4-2005 5-1-2005 18-11-2004 14-3-2005
A200406
12-10-2004
A200405 A200404
14-9-2004 11-8-2004
A200403 A200402 A200401 A200318
11-8-2004 5-7-2004 22-6-2004 15-6-2004
A200317 A200316
28-5-2004 22-4-2004
A200315 A200314
10-3-2004 12-3-2004
A200313 A200312 A200311 A200310 A200309
18-2-2004 12-2-2004 10-2-2004 5-2-2004 22-1-2004
A200308
20-1-2004
Entrepreneurship in the Netherlands; SMEs and International Co-operation Kleinschalig Ondernemen 2005 Aandacht voor ondernemerschap in het HAVO- en VWOonderwijs Nieuw ondernemerschap in herstel : Global Entrepreneurship Monitor 2004 Spin-offs van grote bedrijven in Nederland Voorbeeldig ondernemen bij bedrijfsoverdracht in het MKB MKB-locaties Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid Internationalisering in het Nederlandse MKB MKB in een periode van deflatie; risico's en strategieën Ondernemen in de zorg De bron van vernieuwing Oudere versus jongere starters De kracht van de organisatie Succesvol op weg op de elektronische snelweg!! Toetredingsbarrières in de praktijk : Veranderingen in de hoogte van toetredingsbarrières in het notariaat en de makelaardij Ga direct naar een standaard reïntegratietraject, ga niet langs start Ondernemen in de Sectoren Innovatief ondernemerschap en de rol van de brancheorganisaties : Een exploratieve toets Starten in de recessie Kleinschalig Ondernemen 2004 Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2003 Maatschappelijk verantwoord ondernemen in het middenen kleinbedrijf Wordt de spoeling dun? Entrepreneurial Attitudes Versus Entrepreneurial Activities (GEM) Rechtsvormkeuze in het MKB Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - periode 19872002 Het Eureka-gevoel van ICT-gebruik Ondernemen in het Ambacht 2004 Ondernemen in de Industrie 2004 Ondernemen in de Diensten 2004 Onevenredig belast! Administratieve lasten in het kleinbedrijf 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2004
51
A200307 A200306 A200305
17-12-2003 10-12-2003 30-10-2003
A200304 A200303 A200302
14-10-2003 15-9-2003 1-7-2003
A200301 A200215
17-6-2003 23-4-2003
A200214 A200213 A200212 A200211 A200210 A200209 A200208 A200207
26-3-2003 1-4-2003 21-3-2003 26-3-2003 18-3-2003 14-3-2003 11-3-2003 6-3-2003
52
Kansrijker door samenwerking Ondernemen in de Groothandel 2004 De innovativiteit van de Nederlandse industrie, 19982000 Grenzen aan verantwoordelijkheid Monitor Administratieve Lasten Bedrijven 2002 Entrepreneurship in the Netherlands; Knowledge transfer: developing high-tech ventures Kleinschalig Ondernemen 2003 Arbeidsomstandigheden en verzuim in het midden- en kleinbedrijf Ondernemen in de Diensten 2003 Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid - Editie 2002 Ondernemen in de Detailhandel 2003 Ondernemen in de Groothandel 2003 Hoe slim zijn jonge ondernemingen? De kortste route naar een kennisrijk MKB Ondernemen in de Industrie 2003 Ondernemen in het Ambacht 2003