Het gebruik van sessionRPE voor het bepalen van de trainingsbelasting bij professionele voetbalspelers The use of session-RPE to determine training load in professional soccer players
Vrije Universiteit Faculty of Human Movement Sciences Specialization: Human Movement Sciences and Sport Qualification: Master’s program in Human Movement Sciences Research internship Authors: M. Kramer & V. A. Groen Supervisors: Prof. Dr. G. J. P. Savelsbergh, Dr. J. J. De Koning June 2007
SAMENVATTING Doel. Het doel van deze studie was na te gaan of Foster’s session-RPE methode beschouwd kan worden als een goede indicator van trainingsbelasting bij professionele voetbalspelers is en wat de rol hierin is van voetbalspecifieke parameters. Methode. Zes mannelijke profvoetballers namen deel aan het tweede deel van de studie (gem ± SD: leeftijd 23.3 ± 3.3 jaar, gewicht 78.7 ± 5.1 kg). Alle spelers werden tijdens zes reguliere trainingen van de club gevolgd. Een gescoorde waarde voor de globale intensiteit van de training werd vermenigvuldigd met de tijdsduur (in minuten) om zodoende een waarde te verkrijgen voor de session-RPE per training. Met behulp van een GPS systeem en videoregistratie werden voetbalspecifieke parameters als afgelegde afstand, aantal sprintjes en balcontacten gemeten. De session-RPE scores werden gecorreleerd met trainingsbelasting gebaseerd op hartfrequentie (Edwards’ trainingsbelasting), afgelegde afstand, aantal sprintjes en balcontacten. Onderscheid werd gemaakt tussen aanvallend en verdedigend ingestelde spelers en tussen tactische en conditionele trainingen. Resultaten. Een significante correlatie werd gevonden tussen session-RPE en Edwards’ trainingsbelasting (0,451), aantal sprintjes boven de 15 km/h (0,650) en aantal sprintjes boven de 20 km/h (0,832). Conclusie. Uit de resultaten van de huidige studie blijkt dat het gebruik van Foster’s RPE methode niet alleen een weergave geeft van de fysiologische belasting, zoals bepaald met Edwards’ trainingsbelasting, maar vooral een goede indruk geeft over voetbalspecifieke parameters als aantal sprintjes op hoge snelheid. Trefwoorden. TRAININGSBELASTING, PERCEIVED EXERTION, HARTFREQUENTIE, GLOBAL POSITIONING SYSTEM, VOETBALTRAINING, TEAMSPORTEN ABSTRACT Purpose. The aim of this study was to examine if Foster’s session-RPE method can be considered as a good indicator to quantify training load in professional soccer players and to assess the role of soccer specific parameters. Methods. Six professional male soccer players where involved in the study (mean ± SD: age 23.3 ± 3.3 yr, weight 78.7 ± 5.1 kg).All players were followed during six regular training sessions. The training load was determined by multiplying a scored value for global training intensity by the training duration in minutes to get a value for training session-RPE. A GPS system and video registration were used to measure soccer specific parameters as distance covered, number of sprints and number of contacts with the ball. Session-RPE scores were correlated with training load based on heart rate (Edwards’ training load), covered distance, number of sprints and number of ball contacts. Distinction was made between attacking en defensive and between tactical and conditional training sessions. Results. A significant correlation was found between session-RPE and Edwards’ training load (0,451), number of sprints above 15 km/h (0,650) and number of sprints above 20 km/h (0,832). Conclusion. The results of this study show that Foster’s RPE method can be considered not only a good indicator of physiological load, as measured with Edwards’ training load, but especially a good indicator of soccer specific parameters as number of sprints on a high velocity. Key Words. TRAINING LOAD, PERCEIVED EXERTION, HEART RATE, GLOBAL POSITIONING SYSTEM, SOCCER TRAINING, TEAM SPORTS
INLEIDING Trainingsbelasting is afhankelijk van de tijdsduur en de intensiteit van de training.1 De trainingsbelasting kan opgelegd door de coach, ervaren door de speler, maar ook aan de hand van fysiologische parameters gemeten worden. Aangezien de ervaren trainingsbelasting door de speler de stimulus voor adaptatie na een training bepaald, is het belangrijk een valide maat voor deze vorm van trainingsbelasting te verkrijgen.1,2 Dit is vooral relevant in teamsporten, waarbij de opgelegde trainingsbelasting door de coach vaak hetzelfde is voor elke teamspeler.3 Omdat naast fitheid, meerdere factoren zoals blessures, ziekte, weer, speelschema en psychologische status de sporter beïnvloeden, is het van belang de trainingsbelasting, zoals ervaren door de speler zelf, te monitoren en controleren om zodoende er voor te zorgen dat elke speler de juiste trainingsprikkel krijgt.4 Er zijn verschillende parameters om de trainingsbelasting te meten. Veelal wordt hiervoor gebruikt gemaakt van hartfrequentie (HF) en zuurstofopname (VO2). Het gebruik van hartfrequentie om de trainingsintensiteit te beschrijven en te bepalen is gebaseerd op de welbekende relatie tussen HF en VO2 over een groot bereik van constante submaximale belasting.6 Een alternatieve manier, uitgaande van de ervaren trainingsbelasting door de sporter, is voorgesteld door.2 Deze methode is afgeleid van Borg’s ‘category ratio scale’ (CR10-scale), ook ‘rate of perceived exertion’ (RPE) genoemd.6 Een sporter kan deze schaal 2
gebruiken om de intensiteit van de training te beoordelen met een getal tussen 0 en 10. In de methode van Foster et al.2 wordt deze intensiteitfactor vermenigvuldigd met de duur van de trainingssessie (in minuten) en krijgt men een maat voor de trainingsbelasting, de sessionRPE. Deze belasting kan gesommeerd worden op basis van voldoende tijdperiodes (een week bijvoorbeeld) om zodoende een globale maat van de trainingsbelasting te verkrijgen. Een alternatieve manier om de trainingsbelasting te bepalen is het meten van positie en snelheid met behulp van het Global Positioning System (GPS).7 In de studie van Impellizzeri et al.4 is bij 19 voetballers (gemiddelde leeftijd van 17.6jaar) de session-RPE methode vergeleken met verschillende methoden voor het bepalen van trainingsbelasting gebaseerd op de hartfrequentie. De resultaten laten zien dat de sessionRPE beschouwd kan worden als een goede indicator voor de trainingsbelasting. Tot op heden is er maar in weinig studies gekeken naar het praktisch en goedkoop meten van de trainingsbelasting bij teamsporten; ook is er vaak slechts gekeken naar de hartfrequentie als vergelijkende maat voor session-RPE. De vraagstelling van deze studie is dan ook of de Foster’s session-RPE methode beschouwd kan worden als een goede indicator van trainingsbelasting bij professionele voetbalspelers en wat de rol hierin is van voetbalspecifieke parameters. METHODE Deze studie was opgedeeld in twee aparte maar gerelateerde gedeeltes. In het eerste deel werd de validiteit en de betrouwbaarheid van het GPS systeem bij recreatieve voetballers getest. In het tweede deel werd trainingsbelasting aan de hand van Foster’s session-RPE methode vergeleken met andere parameters voor de trainingsbelasting bij professionele voetballers. Deel 1 Proefpersonen. Tien mannelijke proefpersonen namen deel aan dit deel van de studie. De gemiddelde leeftijd was 21.0 ± 2.9 jaar. Alle proefpersonen hadden minimaal vijf jaar voetbalervaring en waren lid van verschillende amateurvoetbalverenigingen. De Ethische Commissie Bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam had toestemming verleend en een ‘informed consent’ werd afgenomen. Onderzoeksopzet. Tijdens dit deel van de studie werden de variabelen afstand en snelheid gemeten met het GPS systeem. De metingen bestonden uit drie onderdelen die achtereenvolgens werden afgelegd. Voor het eerste onderdeel werd een afstand van 10m met behulp van meetlint en pionnen uitgezet. De proefpersonen dienden deze afstand tien keer achter elkaar af te leggen (in totaal 100m). De eerste keer deden ze dit wandelend, daarna joggend en tot slot sprintend, met een pauze van 30 seconden. De proefpersonen werden geïnstrueerd precies bij de pionnen te beginnen en te eindigen. Het tweede onderdeel werd op soortgelijke manier uitgevoerd, alleen was de afstand 4*50m (in totaal 200m). Tussen deze twee onderdelen werd twee minuten pauze gehanteerd. Ten slotte werden zes sprints uitgevoerd (derde onderdeel). Tijdpoortjes werden met behulp van meetlint op tien meter van elkaar uitgezet. De proefpersonen dienen hier met een constante snelheid doorheen te sprinten na een aanloop van 30m. De proefpersonen werden geïnstrueerd steeds harder te sprinten, waarbij de laatste sprint op maximale snelheid uitgevoerd diende te worden. De pauze tussen de sprints bedroeg steeds één minuut. Materiaal. Het GPS systeem waar gebruik van gemaakt werd is van GPSports (SPI Elite, Canberra, Australië). Dit systeem meet elke seconde de tijd, afstand, snelheid en positie van de persoon. De GPS unit werd in een hesje hoog tussen de schouderbladen gedragen. Na afloop van de test, werd de data gedownload op een PC. Deze data werd voor bewerking klaargemaakt met behulp van GPSports analyse software (V1.6.3.0, Canberra, Australië) om
3
zodoende afstand en snelheid vast te stellen. De afstand werd gemeten met behulp van een meetlint (Stabila, South Elgin, USA). De sprinttijden werden gemeten met behulp van tijdpoortjes (Pallas, Amsterdam). Data-analyse. Uit de gemeten sprinttijden werd aan de hand van de afstand de snelheid berekend. Validiteit van de afstand werd bepaald door de GPS afstand met de actuele afstand uit de eerste twee onderdelen te vergelijken. Validiteit van de snelheid werd bepaald door GPS snelheid tijdens het derde onderdeel te vergelijken met de snelheid berekend uit de tijd gemeten met behulp van de tijdpoortjes. Statistiek die hiervoor werd gebruikt is de gepaarde T-test, Pearson’s correlatie coëfficiënt en een regressie analyse. Betrouwbaarheid werd aan de hand van de eerste twee onderdelen bepaald door de drie afgelegde afstanden per onderdeel met elkaar te vergelijken. Statistiek die hiervoor werd toegepast is de ANOVA voor herhaalde metingen en de ‘Intraclass Correlatie Coëfficiënt’ (ICC). Dit is gelijk aan de statistiek gebruikt in een soortgelijke studie naar de validiteit en betrouwbaarheid van het GPS systeem.8 Statistiek werd berekend met het computerprogramma SPSS 12.0.1, waarbij een betrouwbaarheidsinterval van 95% werd gehanteerd. Deel 2 Proefpersonen. Zes mannelijke proefpersonen namen deel aan het tweede deel van de studie (gem ± SD: leeftijd 23.3 ± 3.3 jaar, gewicht 78.7 ± 5.1 kg). Alle proefpersonen speelden in de selectie van voetbalclub AZ te Alkmaar. De spelers die deelnamen konden worden verdeeld in drie aanvallend en drie verdedigend ingestelde spelers. Twee spelers namen deel aan alle trainingen, twee spelers miste één training en twee spelers miste er twee. De Ethische Commissie Bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam had toestemming verleend en een ‘informed consent’ werd afgenomen. Onderzoeksopzet. Tijdens dit deel van de studie werden de proefpersonen tijdens reguliere trainingen van de club gevolgd. Dit gebeurde gedurende zes trainingen waarbij onderscheid kon worden gemaakt tussen drie tactische en drie conditionele trainingen. De trainingen waren verdeeld over drie maanden en waren opgesteld door de coach van het team. Tijdens de trainingen droegen de spelers het GPS systeem en hartfrequentiebanden. Trainingen werden geregistreerd met behulp van video-opname. Het aantal balcontacten tijdens partij- en positiespellen werd aan de hand van de videoregistratie achteraf door beide onderzoekers onafhankelijk van elkaar gescoord. Ongeveer 30 minuten na afloop van de training werd de spelers en coach gevraagd de globale intensiteit van de training te scoren op de naar het Nederlands vertaalde Borg’s CR10 scale (zie tabel 1).6 Het is niet te verwachtten dat deze kleine verandering de validiteit en betrouwbaarheid van de originele Borg’s CR10 scale verandert. Deze schaal is al in meerdere studies voor het meten van de trainingintensiteit gebruikt.2,4,9-11 De spelers kregen voor de eerste afname van de schaal instructie hierover. Materiaal. Het GPS systeem waar gebruik van gemaakt werd is het zelfde systeem als gebruikt in deel 1 van de studie. De spelers droegen nu ook een hartfrequentieband (Polar, Kempele Finland). De hartfrequentie werd ook elke seconde door het GPS systeem geregistreerd Data-analyse. De waarde voor de globale intensiteit van de training werd vermenigvuldigd met de tijdsduur (in minuten) om zodoende een waarde te verkrijgen voor de session-RPE per training, zoals beschreven in.2 Uit de analyse van het GPS systeem werden de volgende parameters verkregen: de hartfrequentie, totale afgelegde afstand gedurende de training en het aantal sprintjes boven de 15 en 20 km/h. Edwards’ trainingsbelasting werd berekend uit de hartfrequentiedata zoals dat ook in andere studies werd gedaan.4,10,11 In de methode van Edwards wordt de trainingsbelasting bepaald door de tijd (in minuten) in 5 hartfrequentiezones te vermenigvuldigen met een coëfficiënt relatief ten opzichte van elke zone (50-60% HFmax = 1, 60-70% HFmax = 2, 70-80% HFmax = 3, 80-90% HFmax = 4, 90-100%
4
HFmax = 5) en deze waarden op te tellen. Als maximale hartfrequentie werd de hoogste hartfrequentie genomen tijdens een van de gemeten trainingen. Om balcontacten tussen verschillende trainingen met elkaar te kunnen vergelijken werd het aantal balcontacten vermenigvuldigd met het aantal spelers dat deelnam aan het positie- of partijspel en gedeeld door de tijd, waarbij een arbitraire waarde werd verkregen. De relatie tussen session-RPE en Edwards’ trainingsbelasting, afgelegde afstand, aantal sprints boven de 15 en 20 km/h en aantal balcontacten werd geanalyseerd met Pearson’s correlatie coëfficiënt. Tussen aanvallend en verdedigend ingestelde spelers werd met een gepaarde T-test en Pearson’s correlatie coëfficiënt gekeken of er verschil is met betrekking tot de session-RPE score, Edwards’ trainingsbelasting, afgelegde afstand, aantal sprints boven de 15 en 20 km/h en aantal balcontacten. Dit werd ook gedaan tussen tactische en conditionele trainingen. Ten slotte werd de relatie tussen de gemiddelde session-RPE score van de spelers per training en de session-RPE score van de coach met Pearson’s correlatie coëfficiënt bepaald. Statistiek werd berekend met het computerprogramma SPSS 12.0.1, waarbij een betrouwbaarheidsinterval van 95% werd gehanteerd. Tabel 1: Vertaalde Borg’s CR10 scale.6 Waarde Beschrijving 0 Rust 1 Erg gemakkelijk 2 Gemakkelijk 3 Gemiddeld 4 Beetje zwaar 5 Zwaar 6 7 Erg zwaar 8 9 10 Maximaal
RESULTATEN Deel 1 GPS en absolute afstand bij de groep voetballers waren significant verschillend bij joggen en sprinten voor de 10m trials (tabel 2). De significante correlatie voor de totaal afgelegde afstand was r = 0.999 (Figuur 1). Tabel 2: GPS afstand. Wandelend Joggend Sprintend 10*10m (100m) 97,5 90,8 (*) 85,0 (*) 1000,00 4*50m (200m) 202,5 204,5 203,8 (*) = GPS afstand significant verschillend van actuele afstand. 800,00
GPS afstand (m)
Figuur 1: Relatie tussen actuele afstand en GPS afstand.
Tussen GPS en actuele snelheid werd geen significant verschil gevonden. De significante correlatie was r = 0.998 (figuur 2).
600,00
y = 0,988x - 11,607
400,00
R^2 = 0,998 200,00
5
0,00 0,00
200,00
400,00
600,00
800,00
Actuele afstand (m)
1000,00
32,0
30,0
GPS snelheid (km/h)
28,0
26,0
24,0
y = 0,954x + 1,240
22,0
R^2 = 0,976 20,0
18,0 17,5
20,0
22,5
25,0
27,5
30,0
32,5
Actuele snelheid (km/h) Figuur 2: Relatie tussen actuele snelheid en GPS snelheid.
De ANOVA voor herhaalde metingen laat een significant verschil tussen de drie GPS afstanden bij het 10*10m (100m) onderdeel zien. De ICC tussen de drie metingen was significant (r = 0,847). Bij het 4*50m (200m) onderdeel laat de ANOVA voor herhaalde metingen geen significant verschil tussen de drie GPS afstanden zien. De ICC tussen de drie metingen was ook significant (r = 0,671). Deel 2 Verschillende parameters voor trainingsbelasting werden verzameld. Correlaties tussen session-RPE en Edward’s methode, sprints boven 15 km/h en sprints boven 20 km/h waren significant (tabel 3). Tabel 3: Pearson’s Correlatie tussen session-RPE en andere parameters voor de trainingsbelasting. Correlatie Edwards’ TB (AW) ,451 (*) Afgelegde afstand (m) 0,217 Aantal sprints > 15 km/h ,650 (*) Aantal sprints > 20 km/h ,832 (*) Aantal balcontacten (AW) -,446 TB = Trainingsbelasting. AW = Arbitraire waarde. (*) = Significante correlatie met session-RPE.
Tussen aanvallend en verdedigend ingestelde spelers werden met betrekking tot session-RPE, Edwards’ trainingsbelasting, afgelegde afstand, aantal sprints boven de 15 en 20 km/h en aantal balcontacten geen significante verschillen gevonden (tabel 4). Significante correlaties werden gevonden voor afgelegde afstand en het aantal sprints. Tabel 4: Gemiddelde waardes aanvallend en verdedigend ingestelde spelers. Aanvallend Verdedigend Correlatie Session-RPE (AW) 347,1 308,6 0,796
6
Edwards’ TB (AW) 210,9 191,2 0,446 Afgelegde afstand (m) 5068,4 5086,0 0,934 (**) Aantal sprints > 15 km/h 49,0 49,1 0,983 (**) Aantal sprints > 20 km/h 15,2 16,0 0,936 (**) Aantal balcontacten (AW) 28,7 30,6 0,245 TB = Trainingsbelasting. AW = Arbitraire waarde. (**) = Significante correlatie tussen aanvallend en verdedigend ingestelde spelers.
Tussen tactische en conditionele trainingen werden met betrekking tot session-RPE, Edwards’ trainingsbelasting, afgelegde afstand, aantal sprints boven de 15 en 20 km/h en aantal balcontacten significante verschillen gevonden voor session-RPE en aantal sprints boven zowel 15 en 20 km/h (tabel 5). Alleen afgelegde afstanden op tactische en conditionele trainingen correleerden hoog met elkaar. Tabel 5: Gemiddelde waardes tussen tactische en conditionele trainingen. Tactisch Conditioneel Correlatie Session-RPE (AW) 259,3 429,4 (*) 0,637 Edwards’ TB (AW) 194,7 200,7 0,477 Afgelegde afstand (m) 5158,8 4967,0 0,860 (**) Aantal sprints > 15 km/h 37,9 63,9 (*) -0,015 Aantal sprints > 20 km/h 10,8 21,7 (*) 0,307 Aantal balcontacten (AW) 29,6 29,3 -0,300 TB = Trainingsbelasting. AW = Arbitraire waarde. (*) = Significant verschillend van tactische training. (**) = Significante correlatie tussen tactische en conditionele training.
De coach scoorde een significant hogere RPE dan de spelers (gemiddeld 472 om 327 voor de spelers). De correlatie tussen de waardes bedroeg r = 0,753 met een significantie van p = 0.084. DISCUSSIE Uit de resultaten van het eerste deel van de studie kan geconcludeerd worden dat het GPS systeem een valide en betrouwbare maat voor de actuele afstand geeft bij herhaalde afstanden van 50m. Daarnaast levert het GPS systeem een valide maat op voor sprintsnelheden. Bij herhaalde afstanden van 10m bleek het GPS systeem op jog- en sprintsnelheid geen valide maat te geven. Daarnaast bleken de afstanden, die met verschillende snelheden gelopen werden, significant van elkaar te verschillen. Verondersteld wordt dat door het keren op een hogere snelheid het bovenlichaam steeds meer kantelt bij het keerpunt. Hierdoor zou het systeem een andere afstand kunnen meten dan dat er door de speler afgelegd wordt. De gevonden hoge ICC (r = 0,846) ondersteunt deze veronderstelling. In een eerder uitgevoerd onderzoek, waarbij een voetbalspecifiek circuit was uitgezet over een afstand die overeenkomt met de gemiddeld afgelegde afstand tijdens wedstrijden werd een uitstekende validiteit en betrouwbaarheid gemeten.8 Uit de resultaten van het tweede deel blijkt dat de session-RPE methode hoog correleert met het aantal sprintjes dat de voetballers afleggen boven de 15 en 20 km/h (r = 0,650 en 0,832). Ook wordt een significante, dan wel niet hoge (r = 0,451) correlatie gevonden tussen de session-RPE methode en Edwards’ trainingsbelasting. Afgelegde afstand en aantal balcontacten tijdens de trainingen blijken geen bepalende invloed te hebben op de ervaren trainingsbelasting bij de profvoetballers. Ook tussen aanvallend en verdedigend ingestelde spelers komen geen significante verschillen naar voren, de afgelegde afstanden en
7
het aantal sprintjes boven de 15 en 20 km/h bleken hoog met elkaar te correleren. Wanneer onderscheid wordt gemaakt tussen tactische en conditionele trainingen komt naar voren dat tijdens conditionele trainingen zowel de session-RPE score (429,4 om 259,3) als het aantal sprintjes boven de 15 en 20 km/h (resp. 37,9 om 63,9 en 10,8 om 21,7) significant hoger is. Opvallend hierbij is dat er geen verschil gevonden wordt in de maat voor Edwards’ trainingsbelasting en de afgelegde afstand. Ten slotte blijkt de session-RPE score van de coach per training significant hoger te zijn dan de gemiddelde session-RPE score van de spelers per training. Er bestaat wel een hoge, maar niet significante (p = 0,084) correlatie (0,753) tussen beide waardes. De coach lijkt de trainingen zwaarder in te schatten dan de spelers, maar doet dit wel elke keer. De huidige studie is de eerste studie die Foster’s session-RPE methode toepast om trainingsbelasting te kwantificeren bij professionele voetballers. Het gebruik van deze methode kan beschouwd worden als een goede indicator van de trainingsbelasting. Uit de huidige studie blijkt dat het gebruik van Foster’s RPE benadering niet alleen een weergave geeft van de fysiologische belasting, zoals bepaald met Edwards’ trainingsbelasting, maar vooral een goede indruk geeft over voetbalspecifieke parameters als een aantal sprintjes op een hoge snelheid. Aan het huidig onderzoek kunnen slecht met de nodige voorzichtigheid conclusies worden getrokken, aangezien er slechts zes voetballers gedurende zes trainingen gemeten werden. Een ander zwak punt van de studie is dat de metingen niet op opeenvolgende dagen werden uitgevoerd. De gevonden correlatie van 0,451 tussen de session-RPE methode en Edwards’ trainingsbelasting was lager als die gevonden in eerdere studies bij amateur-voetballers, wielrenners, basketballers en schaatsers.2,4,10,11 Meest recent vonden Impellizzeri et al.4 in een studie bij 19 amateur-voetballers gedurende 476 trainingssessies een significante correlatie van 0,71. Foster et al.11 vonden bij wielrenners en basketballers een hoog consistente relatie aan de hand van een regressieanalyse. In een andere studie vonden Foster et al.10 individuele correlaties in een range van 0,75 tot 0,90 bij professionele sporters, voornamelijk schaatsers. Ten slotte vonden Foster et al.2 bij 30 recreatieve hardlopers een significante correlatie van 0,65 tussen de session-RPE en de heart-rate-reserve methode. Een mogelijke verklaring voor de lagere correlatie in de huidige studie tussen de session-RPE methode en Edwards’ trainingsbelasting kan het kleine aantal voetballers en het beperkte aantal trainingen waarover gemeten werd zijn. Een mogelijke verklaring voor de lagere correlaties ten opzichte van duursporten zou de toegenomen anaërobe contributie aan de energievoorziening tijdens voetbaltrainingen kunnen zijn. In de huidige studie wordt een significante correlatie (0,650 om 0,832) gevonden tussen aantal sprintjes boven respectievelijk 15 en 20 km/h en de session-RPE waarde. Dit wijst erop dat het aantal sprintjes, waarbij vooral het anaerobe systeem wordt aangesproken, een bepalende maat is voor de session-RPE score.12 De correlatie tussen Edwards’ trainingsbelasting en session-RPE zal dus afnemen bij toename van anaërobe contributie. In eerder onderzoek werd deze bevinding ondersteund. Hierbij werd aangetoond dat tijdens een afwisselend protocol, zoals voetbaltraining, de session-RPE hoger gescoord werd in vergelijking met een trainingsprotocol met een constant inspanningsniveau. De hogere session-RPE score kwam overeen met een hoger geleverde arbeid, ondanks dat de VO2 en HF tussen de twee inspanningsprotocols gelijk waren.13 Ook deze onderzoekers wekten de suggestie dat toegenomen RPE tijdens afwisselende inspanningsprotocols veroorzaakt zou kunnen worden door een toegenomen bijdrage van anaërobe mechanismen aan de energievoorziening13 Daarnaast bleek de validiteit van de hartfrequentie tijdens interval inspanning niet groot omdat hij relatief traag reageert op veranderingen in VO2 en belasting.14
8
Ander onderzoek heeft aangetoond dat hartfrequentie en lactaatgehalte samen de RPE nauwkeuriger voorspellen dan een van de variabelen afzonderlijk.15 In dat onderzoek wordt gesteld dat RPE een betrouwbaardere maat is van trainingsintensiteit, wanneer zowel anaërobe als aërobe systemen merkbaar geactiveerd worden, zoals bij afwisselende activiteiten als voetbaltrainingen en wedstrijden.3 Dat er geen significante verschillen naar voren komen tussen aanvallend en verdedigend ingestelde spelers is in overeenstemming met literatuur gemeten tijdens wedstrijden.8,16 Hierin worden geen significante verschillen in totaal afgelegde afstand en aantal sprints boven een bepaalde snelheid tussen aanvallers en verdedigers gevonden, wat dus ook overeenkomt met de trainingen. Bij het onderscheid tussen tactische en conditionele trainingen bleek dat tijdens conditionele trainingen zowel de session-RPE als het aantal sprintjes boven de 15 en 20 km/h significant hoger is. Er werd geen verschil gevonden in de maat voor Edwards’ trainingsbelasting. Deze resultaten zijn in overeenstemming met de eerder gewekte suggestie, dat door een toename van het gebruik van anaërobe mechanismen aan de energievoorziening de ervaren trainingsbelasting toeneemt. De correlatie tussen session-RPE waardes van coach en spelers duidt er op dat zowel coach, als spelers het onderscheid in trainingen vrij goed konden uitdrukken in RPE score, hoewel opgemerkt dient te worden dat de coach de trainingen significant zwaarder inschatte. De session-RPE methode is praktisch, zowel in de training als in de wedstrijden uitvoerbaar en er hoeft geen dure apparatuur voor worden aangeschaft. Om betrouwbaar gebruikt te worden is het wel gewenst gestandaardiseerde procedures te volgen door voorlichting over het gebruik van de Borg’s rating scale en het op een vastgesteld moment afnemen van de schaal.11 Hoe langer je de schaal zal gebruiken, hoe nauwkeuriger de score de werkelijk ervaren trainingsintensiteit zal reflecteren.11 Het tijdstip na de training waarop gescoord wordt is belangrijk om de invloed van het laatste deel van de training op de scoring zoveel mogelijk te minimaliseren. Verdere verbetering in de fysieke fitheid van voetballers kan verkregen worden door het trainingsproces te monitoren.11 Dergelijke monitoring van het trainingsproces is ook gewenst om de periodisatie van training te analyseren.11 Testen op het veld blijkt hierbij nuttiger dan het testen in een laboratoriumsetting, omdat veldtesten gedurende het gehele seizoen uitvoerbaar zijn, niet veel tijd kosten en bovendien voorzien in informatie over specifieke prestatieveranderingen gerelateerd aan de sport.17 Het is wel belangrijk te bedenken dat data uit laboratorium- en veldtesten door de complexe natuur van het voetbal nooit gebruikt kunnen worden om de prestatie tijdens wedstrijden te voorspellen.17 Ondanks dat men heeft aangetoond dat session-RPE nauwkeurig trainingsbelasting reflecteert, is het mogelijk dat spelers dezelfde fysiologische stimulus anders kunnen ervaren ten gevolge van hun individuele gemoedstoestand.18 In onderzoek werd aangetoond dat tijdens overbelasting de session-RPE voor een gegeven hartfrequentie de neiging had toe te nemen.19 Het gebruik van session-RPE om trainingsbelasting te monitoren kan daarom gezien worden als een waardevol hulpmiddel om trainingsgerelateerde vermoeidheid te detecteren en om overtraining te voorkomen. Gebaseerd op resultaten in de huidige studie kan gesteld worden dat Foster’s sessionRPE methode een waardevol hulpmiddel is om trainingen en wedstrijden te monitoren. Om de resultaten te ondersteunen is er echter meer onderzoek nodig om de session-RPE volledig te valideren. Ook zou zodoende een duidelijker beeld geschetst kunnen worden over verschillen in spelerposities, verschillende soorten training en de rol van de coach met betrekking tot trainingsbelasting.
9
DANKBETUIGINGEN De auteurs willen Prof. Drs. M. J. Van Dijk, Drs. A. J. Burghout, Prof. Dr. G. J. P. Savelsbergh, Dr. J. J. De Koning en voetbalclub AZ Alkmaar bedanken voor hun medewerking in deze studie. Ook bedanken wij de proefpersonen die betrokken waren in het onderzoek. REFERENTIES 1) Viru A, Viru M. Nature of training effects. In: Garret W, Kirkendall D, redactie. Exercise and Sport Science. Philadelphia: Lippincott Williams & Williams; 2000. p. 67-95. 2) Foster C, Hector LL, Welsh R, Schrager M, Green MA, Snyder AC. Effects of specific versus cross-training on running performance. Eur J Appl Physiol Occup Physiol 1995;70(4):367-72. 3) Bangsbo J. The physiology of soccer: with special reference to intense intermittent exercise. Acta Physiol Scand Suppl 1994; 619:1-155. 4) Impellizzeri FM, Rampinini E, Coutts AJ, Sassi A, Marcora SM. Use of RPE-based training load in soccer. Med Sci Sports Exerc 2004;36(6):1042-7. 5) Ǻstrand PO, Rodahl K. Textbook of Work Physiology. New York: McGraw Hill; 1986. p. 486-522 6) Borg G, Hassmén P, Lagerström M. Perceived exertion related to heart rate and blood lactate during arm and leg exercise. Eur J Appl Physiol Occup Physiol 1987;56(6):679-85. 7) Larsson P. Global positioning system and sport-specific testing. Sports Med 2003;33(15):1093-101. 8) Nog niet gepubliceerd. The validity of a global positioning system for measuring player movement patterns. 9) Foster C, Daines E, Hector L, Snyder AC, Welsh R. Athletic performance in relation to training load. Wis Med J 1996;95(6):370-4. 10) Foster C. Monitoring training in athletes with reference to overtraining syndrome. Med Sci Sports Exerc 1998;30(7):1164-8. 11) Foster C, Florhaug JA, Franklin J, Gottschall L, Hrovatin LA, Parker S, Doleshal P, Dodge C. A new approach to monitoring exercise training. J Strength Cond Res 2001;15(1):109-15. 12) Bangsbo J, Nørregaard L, Thorsø F. Activity profile of competition soccer. Can J Sport Sci 1991;16(2):1106. 13) Drust B, Reilly T, Cable NT. Physiological responses to laboratory-based soccer-specific intermittent and continuous exercise. J Sports Sci 2000 Nov;18(11):885-92. 14) Achten J, Jeukendrup AE. Heart rate monitoring applications and limitations. Sports Med 2003;33(7):51738. 15) Borg G, Ljunggren G, Ceci R. The increase of perceived exertion, aches and pain in the legs, heart rate and blood lactate during exercise on a bicycle ergometer. Eur J Appl Physiol Occup Physiol 1985;54(4):343-9. 16) Di Salvo V, Baron R, Tschan H, Calderon Montero FJ, Bachl N, Pigozzi F. Performance characteristics according to playing position in elite soccer. Int J Sports Med 2007;28(3):222-7. 17) Svensson M, Drust B. Testing soccer players. J Sports Sci 2005;23(6):601-18. 18) Morgan WP. Psychological components of effort sense. Med Sci Sports Exerc 1994; 26: 1071-7. 19) Martin DT, Andersen MB. Heart rate-perceived exertion during training and taper. J Sports Med Phys Fitness 2004;40:201-8.
1 0