Masteronderzoek Klinische en Gezondheidspsychologie Universiteit Utrecht, Faculteit Sociale Wetenschappen Maart 2013
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis Barbara T.J. Muylaert (3120198)
[email protected] Begeleider: Dr. S. Doosje
Samenvatting Eerdere onderzoeken hebben aangetoond dat mensen met een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) humor anders gebruiken en waarderen. De functie van het gebruik van humor bij deze doelgroep is echter nog niet onderzocht. In huidig onderzoek wordt gekeken naar een verschil in het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij deze doelgroep. Aan huidig onderzoek hebben vijf mannen en vijf vrouwen met een Autisme Spectrum Stoornis (ASS-groep) en vijf mannen en vijf vrouwen zonder de stoornis (controlegroep) meegewerkt. De gemiddelde leeftijd van de ASS-groep is 32.5 (SD=4.97) en de gemiddelde leeftijd van de controlegroep is 29.2 (SD=4.38). Uit de resultaten kwam naar voren dat de ASS-groep significant lager scoort op de gehele HSQ. Op de individuele humorstijlen scoort de ASS-groep significant lager op de verbindende humor dan de controlegroep, maar is er geen verschil in de andere humorstijlen. Ook is er geen verschil tussen de scores van mannen en vrouwen op de humorstijlen. De kennis uit het onderzoek kan voor diverse informatieve doeleinden dienen: humor zou geïntegreerd kunnen worden in therapie voor mensen met ASS, de kennis geeft goed weer op welke aspecten van humor mensen met ASS moeite hebben, het biedt handvaten voor de omgang met mensen met ASS en het geeft een indicatie over hoe men onderzoek kan doen naar deze doelgroep. Vervolgonderzoek naar humor bij mensen met ASS is echter wel nodig en zou zich meer kunnen richten op sekse verschillen, persoonlijkheidstrekken en op het perfectioneren van de methodologie van onderzoek naar mensen met ASS.
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
Abstract Previous studies have shown that people with Autism Spectrum Disorders (ASD) appreciate and use different forms of humor. The function of the use of humor has not yet been investigated in this target group. In this present study an attempt has been made to investigate the use of positive and negative humor styles in this target group. A group of twenty people participated; five men and five women with an Autism Spectrum Disorder (ASD-group) and five men and five women without the disorder (control group). The mean age of the ASD-group is 32.5 (SD=4.97) and the mean age of the control group is 29.2 (SD=4.38). The results showed that the ASS group scored significantly lower on the entire HSQ. The results on the individual humor styles show that the ASS group scored significantly lower than the control group on affiliative humor, but that there was no difference in scores on the other humor styles. There was also no difference between the scores of men and women with regard to the different humor styles. The results may be informative for a variety of purposes: humor could be integrated into therapy for people with ASD, it shows which aspects of humor people with ASD have difficulty with, it gives an indication on how one can deal with people with ASD and gives an indication of how to examine people with ASD. Future research on people with ASD however, is necessary and could focus more on gender differences, personality traits and the optimization of the methodology of the research.
2
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
Inleiding Afgelopen jaren zijn er verschillende onderzoeken gedaan naar humor bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis (ASS). Hieruit is gebleken dat mensen met ASS vaker moeite hebben met het begrijpen, waarderen en produceren van humor (Gill, Whitman & Allman, 2011). Humor vraagt een variëteit van cognitieve functies, inclusief probleemoplossend vermogen, geheugen- en mentale flexibiliteit, abstract redeneren en verbeelding. Bovenop de cognitieve functies moet er ook een affectieve reactie zijn bij de humor waardering en moet de humor geplaatst zijn in een sociale context (Lyons & Fitzgerald, 2004). Humor speelt een grote rol in het leven en kan gezien worden als belangrijk gereedschap in sociale interacties, bij het ondersteunen van relaties, maar is ook van belang bij de non-verbale communicatie (Samson & Hegenloh, 2010). Humor is een interessant onderwerp om te bestuderen bij mensen met ASS omdat het een belangrijk onderdeel vormt van de sociale interactie; een gebied waar mensen met ASS beperkingen in laten zien. Mensen met ASS hebben beperkingen in de ontwikkeling van de wederkerige sociale interactie, beperkingen in de communicatieve vaardigheden en er kan de aanwezigheid zijn van stereotiep gedrag, interesses en activiteiten (American Psychiatric Association, 2001). Door de symptomen van ASS zouden individuen moeilijkheden hebben met humor omdat ze onder andere moeite hebben met de sociale interacties (Knott, Dunlop & Mackay, 2006). Daarnaast zouden ze ook moeite hebben met de incongruentie van een grap (waarbij het verwachte niet komt en er een verrassing is of een onverwachte conclusie) (Gill et al., 2011). Ook zouden ze moeite hebben met de coherentieaspecten van humor (Emerich, Creaghead, Grether, Murray & Grasha, 2005) en moeite hebben met de non-verbale en verbale communicatie (Reddy, Williams & Vaughan, 2002; Lyons & Fitzgerald, 2004). Onderzoeken naar humor bij mensen met ASS Beperkte onderzoeken naar humor bij mensen met ASS hebben uitgewezen dat zij wel degelijk vormen van humor gebruiken. Zo bleek uit onderzoek van Van Bourgondien en Mesibov in 1987 bijvoorbeeld al dat ‘high functioning’ volwassenen met autisme een verscheidenheid aan humor produceren, inclusief verbale en conceptuele incongruenties, dubbele betekenissen en grapjes. Deze humor bleek wel van een lager humor niveau te zijn dan wat bij hun daadwerkelijke leeftijd zou passen. Ook in het onderzoek door Werth, Perkins en Boucher (2001) werd aangetoond dat er vormen van humor worden gebruikt bij hoog functionerend autisme. Een vrouw met deze stoornis was in staat woordspelingen, grapjes,
3
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
neologismen en woord spellen te verzinnen, die voornamelijk gebaseerd waren op haar obsessieve interesses. De vrouw had daarbij het vermogen om ironische humor als pesten en sarcasme te produceren en te begrijpen. Daarbij was ze ook in staat om haar humor te delen met anderen. Lyons en Fitzgerald (2004) stellen dan ook aan de hand van de studie van Werth en collega’s (2001) en eerdere studies dat het niet begrijpen van humor vooral een defect zou zijn in de sociale communicatie, waaronder een defect in Theory of Mind. Theory of mind is het vermogen om zich een beeld te kunnen schetsen van het eigen maar ook van andermans mentale toestand (Lyons & Fitzgerald, 2004). Individuen met autisme of Asperger syndroom zouden wel de vaardigheid hebben om sommige basisvormen van humor (zowel verbaal als non-verbaal) zoals slapstick humor, simpele grappen en woordspelingen te begrijpen. Dit zou mogelijk komen omdat ze humor vanuit een meer cognitief/intellectueel perspectief benaderen en de cognitieve basis van humor kunnen begrijpen. De humor blijkt dan vaak aangeleerd en heeft niet als doel interactie met anderen te verkrijgen. De ‘... belangrijkste ingrediënten, affectieve respons en wederkerigheid, lijken te missen’ (Lyons & Fitzgerald, 2004, p. 528). Ook in onderzoek door Emerich en collega’s (2005) bleek dat adolescenten met autisme humoristisch materiaal als grapjes en grappige plaatjes wel begrijpen, maar dat hun begrip significant lager was dan dat van typisch ontwikkelden. Dit is in lijn met onderzoek door Samson en Hegenloh (2010) waaruit bleek dat individuen met Asperger humor wel degelijk begrijpen, maar wel een lager begrip van humor tonen dan mensen zonder de stoornis. Een zwakkere centrale coherentie, minder cognitieve flexibiliteit en sociale cognitieve beperkingen zoals het onvermogen om gedachten te lezen (Theory of Mind) lijken de oorzaak te zijn van dit andere patroon in de verwerking van humor. In het onderzoek werd wel aangetoond dat het vermogen om grappige dingen van niet-grappige dingen te onderscheiden niet verschillend was bij mensen met de stoornis van Asperger en mensen zonder de stoornis (Samson & Hegenloh, 2010). Uit bovenstaande onderzoeken kan geconcludeerd worden dat mensen met ASS humor van een lager humor niveau gebruiken (Van Bourgondien & Mesibov, 1987), minder competent zijn dan typisch ontwikkelden in het begrijpen en waarderen van humor (Lyons & Fitzgerald, 2004; Emerich et al., 2005; Samson & Hegenloh, 2010), maar wel het vermogen hebben om net als typisch ontwikkelden grappige stimuli van niet-grappige stimuli te kunnen onderscheiden (Samson & Hegenloh, 2010). Hoewel er onderzoeken gedaan zijn naar humor bij mensen met ASS is er weinig onderzoek gedaan naar de functie van het gebruik van humor bij mensen met ASS. De meeste onderzoeken zijn gebaseerd op het beoordelen van onder andere non-verbale cartoons (Samson & Hegenloh, 2010), grappige verhaaltjes die door de participant afgemaakt moeten 4
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
worden (Leung, Cheng & Ng, 2010), humoristische stimuli (zoals grappen en vermakelijke situaties) (Rawlings, 2008), grappige plaatjes (Emerich et al., 2005) of het vertellen van grapjes (Van Bourgondien & Mesibov, 1987; Werth et al., 2001). Deze onderzoeken hebben voornamelijk gekeken naar de waardering van humor, de functie van humor is echter nog niet veel onderzocht. Humorstijlen vragenlijst Martin, Puhlik-Doris, Larsen, Gray en Weir (2003) hebben in reactie op eerder onderzoek naar humor getracht een vragenlijst te ontwikkelen die de specifieke manieren waarop mensen humor gebruiken (zowel intrapersoonlijk als intrapsychisch) onderscheidt; de Humor Styles Questionnaire (HSQ). In de HSQ zijn twee onderscheidingen gemaakt in gebruik van humor: Het eerste onderscheid is het gebruik van humor dat een positieve invloed heeft op het welzijn en het gebruik van humor dat een negatieve invloed heeft op het welzijn. Het tweede onderscheid is het gebruik van humor om zichzelf te beïnvloeden (individueel) en het gebruik van humor om de relatie met anderen te beïnvloeden (sociaal). Aan de hand van deze twee onderscheidingen komen vier humorstijlen naar voren: verbindende humor, zelfbevestigende humor, agressieve humor en zelfdestructieve humor. De verbindende humorstijl wordt gebruikt om de relatie met anderen te verbeteren. Het vergroot andermans gevoel van welzijn, vermindert conflicten, versterkt de band tussen individuen en vergroot iemands aantrekkelijkheid voor de ander (Martin et al., 2003). Ook worden er grapjes en grappige dingen verteld om anderen op hun gemak te stellen en om interpersoonlijke spanningen te verminderen (Kuiper & McHale, 2009). De zelfbevestigende humorstijl wordt gebruikt om het zelf te verbeteren en heeft een intrapsychische functie. Het zorgt voor ontspanning en een manier van omgaan met stress, maar kan ook functioneren als een verdedigingsmechanisme (Martin et al., 2003). Zelfbevestigende humor omvat vaak een humoristische blik op het leven, zelfs onder ongunstige omstandigheden (Kuiper & McHale, 2009). De agressieve humorstijl wordt gebruikt om het zelf te verbeteren ten koste van anderen. Hierbij wordt het zelf versterkt door denigrerend, kleinerend, overmatig plagen of het belachelijk maken van anderen. Er wordt hierbij weinig rekening gehouden met anderen (Martin et al., 2003). De zelfdestructieve humorstijl wordt gebruikt om relaties te verbeteren ten koste van het zelf. Hierbij wordt het zelf gekleineerd of wordt geprobeerd de goedkeuring van anderen te verkrijgen door iets grappigs te doen of zeggen ten koste van het zelf (Martin et al., 2003).
5
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
Positieve en negatieve humor Verbindende humor en zelfbevestigende humor worden verondersteld een positief effect te hebben op het psychosociale welbevinden (Vernon, Martin, Schermer & Mackie, 2008). Zo is aangetoond dat meer gebruik van verbindende of zelfbevestigende humor gekarakteriseerd worden door lagere niveaus van depressie en hogere niveaus van eigenwaarde (Martin et al., 2003). Humor zou een positief effect kunnen hebben op het welzijn door de lichamelijke veranderingen geassocieerd met gelach, door de positieve emotionele staat die humor met zich mee brengt, door de stressmodererende effecten van humor en doordat humor de sociale steun vergroot (Martin, 2001; Martin, 2004). Ook in onderzoek door Kuiper en McHale (2009) kwam naar voren dat verbindende humor als een significante mediator werkt waardoor er hogere niveaus van sociaal zelfvertrouwen en lagere niveaus van depressies bleken te zijn. Verscheidene onderzoeken hebben dan ook aangetoond dat verbindende humor en zelfbevestigende humor verbanden hebben met persoonlijkheidstrekken. Zo heeft verbindende humor een verband met extraversie en openheid en zelfbevestigende humor een positief verband met aangenaamheid en een negatief verband met neuroticisme (Martin et al., 2003; Vernon et al., 2008; Galloway, 2010). Agressieve humor en zelfdestructieve humor zouden echter negatief en schadelijk zijn voor het psychosociale welbevinden (Vernon et al., 2008). Hoge niveaus van zelfdestructieve humor zouden een tegengesteld patroon van de positieve humorstijlen geven: het zou leiden tot hogere niveaus van depressie en verminderd zelfvertrouwen (Martin et al., 2003). Ook in onderzoek door Kuiper en McHale (2009) wordt bevestigd dat het gebruik van zelfdestructieve humor kan leiden tot de ontwikkeling van maladaptieve sociale netwerken die een negatieve invloed hebben op het welzijn. Onderzoeken hebben dan ook aangetoond dat agressieve humor en zelfdestructieve humor positieve verbanden hebben met de persoonlijkheidstrekken neuroticisme en negatieve verbanden hebben met aangenaamheid en contentieusheid (Martin et al., 2003; Vernon et al., 2008; Galloway, 2010). Agressieve humor en zelfdestructieve humor blijken dus negatief geassocieerd te zijn met welzijn en representeren minder gezonde vormen van humorgebruik (Martin et al., 2003). Mannen scoren over het algemeen hoger dan vrouwen op alle humorstijlen, maar ze rapporteren wel een grotere neiging voor het gebruik van agressieve humor zoals sarcasme en belachelijk maken. Ze rapporteren ook meer de neiging te hebben om vormen van zelfdestructieve humor te gebruiken (Martin et al., 2003). Ook uit eerder onderzoek bleek al dat mannen zichzelf meer als vijandig rapporteren bij humorgebruik dan vrouwen (Crawford en Gressley, 1991). 6
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
Huidig onderzoek In huidig onderzoek wordt gekeken naar het verschil in het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen tussen een groep individuen met ASS en een groep individuen zonder ASS (controlegroep). Eerdere onderzoeken hebben al aangegeven dat humor wel aanwezig is in het leven van een individu met ASS (Van Bourgondien & Mesibov, 1987; Lyons & Fitzgerald, 2004; Samson & Hegenloh, 2010). In deze onderzoeken is echter niet expliciet gekeken naar de functie van het gebruik van humor. Uit eerder genoemde onderzoeken blijkt humor een positief effect te hebben op het algemene welzijn en negatieve humor een negatief effect te hebben op het algemene welzijn (Martin et al., 2003; Kuiper & McHale, 2009; Vernon et al., 2008). Men kan hieruit afleiden dat het van belang is om het gebruik van humor te specificeren om zo negatieve humor te identificeren en mogelijk te veranderen om het algemene welzijn te verbeteren. Ten eerste wordt er in het onderzoek gekeken of er een verschil is in het algemene gebruik van humor bij mensen met ASS en mensen zonder ASS. Er wordt hierbij ook gekeken of er een verschil is van sekse in het gebruik van humor, omdat bij typisch ontwikkelde mensen al aangegeven is dat er verschil is in het gebruik van humor tussen mannen en vrouwen (Crawford & Gressley, 1991; Martin et al., 2003). In een onderzoek door Rawlings (2008) bleek ook bij de mannen en vrouwen met ASS een verschil te zijn; mannen met Asperger zouden meer de neiging hebben om agressieve/ gewelddadige stimuli als grappig te zien en minder onplezierig dan vrouwen. Ten tweede zal er bestudeerd worden of er een verschil is in het gebruik van positieve humorstijlen (verbindende humor en zelfbevestigende humor) bij mensen met ASS en mensen zonder ASS. Hierbij zal ook gekeken worden of er een verschil is van sekse in het gebruik van de positieve humorstijlen. Ten derde zal er gekeken worden of er een verschil is in het gebruik van negatieve humorstijlen (agressieve humor en zelfdestructieve humor) bij mensen met ASS en mensen zonder ASS. Hierbij zal ook gekeken worden of er een verschil is van sekse in het gebruik van de negatieve humorstijlen.
7
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
Methode Onderzoekspopulatie Er is onderzoek gedaan naar het gebruik van positieve en negatieve humor bij mensen met ASS (ASS-groep) en mensen zonder ASS (controlegroep). De participanten zijn benaderd door middel van een oproep op internet. Er zijn onder andere oproepen geplaatst via Werkmans. Dit is een organisatie die helpt bij het zoeken en het behouden van een baan voor mensen met autisme, aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD), Niet aangeboren Hersenletsel (NAH), psychische problemen en chronische ziekten. Er is voor gekozen om via Werkmans te werven omdat alle participanten officieel gediagnosticeerd moesten zijn met ASS. Ook zijn er oproepen geplaatst op social media als Facebook en LinkedIn. De controleparticipanten zijn geworven uit het directe netwerk van de onderzoeker. Van de 22 geworven participanten zijn uiteindelijk twee participanten uitgesloten: één viel buiten de leeftijdsgrens en één viel buiten het Autisme Spectrum. De uiteindelijke onderzoekspopulatie bestond uit 20 personen in de leeftijd van 20 tot 40 jaar. De onderzoekspopulatie bestond uit vijf mannen en vijf vrouwen met ASS en vijf mannen en vijf vrouwen zonder ASS. De gemiddelde leeftijd van de totale populatie is 30.8 jaar (SD= 4.86). De gemiddelde leeftijd van de ASS-groep is 32.5 jaar (SD= 4.97) en de gemiddelde leeftijd van de controlegroep is 29.2 jaar (SD= 4.37) (zie tabel 1). De gemiddelde leeftijd van de mannen en vrouwen per groep zijn weergegeven in tabel 1. Tabel 1. Gemiddelde leeftijd totale populatie, ASS-groep en controlegroep Leeftijd ASS-groep
Mannen Vrouwen Totaal
M 31.8 33.2 32.5
Controlegroep
Mannen Vrouwen Totaal
31.0 27.4 29.2
5.34 2.51 4.37
30.8
4.86
Totaal
SD 5.07 5.36 4.97
Design Het onderzoek betreft een exploratief onderzoek, waarin gekeken is naar een mogelijk verschil in positief en negatief humorgebruik tussen mensen met ASS en mensen zonder ASS. Het is een observationeel onderzoek waarin gebruik is gemaakt van een semigestructureerd 8
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
interview. Het interview bestaat uit twee delen: een gestructureerd deel met gesloten vragen (in de vorm van vragenlijsten) en een ongestructureerd deel met open vragen waarin de formulering en de volgorde van de vragen vastliggen.
Meetinstrumenten Autism-Spectrum Quotiënt (AQ) (Vragenlijst naar gedrag en persoonlijkheid) De Vragenlijst naar gedrag en persoonlijkheid is een Nederlandse vertaling (Hoekstra, Bartels, Cath & Boomsma, 2008) van de Autism-Spectrum Quotiënt (AQ) ontwikkeld door Baron-Cohen, Wheelwright, Skinner en Martin (2001). Deze zelfrapportagevragenlijst over gedrag en persoonlijkheid inventariseert of een persoon tot het Autisme Spectrum behoort. De vragenlijst bestaat uit 50 uitspraken die allemaal betrekking hebben op de persoon zelf. Er zijn bij elke uitspraak vier antwoordmogelijkheden; 1= geheel mee eens, 2= enigszins mee eens, 3= enigszins mee oneens en 4= geheel mee oneens. De uiteindelijke scores kunnen worden verdeeld in vijf subschalen: sociaal inzicht en gedrag (bv. ‘Ik vind sociale situaties makkelijk’), aandacht wisselen/moeite met veranderingen (bv. ‘In een groep mensen kan ik makkelijk verschillende gesprekken tegelijk voeren’), communicatie (bv. ‘Ik vind het gemakkelijk om ‘tussen de regels door te luisteren’ als iemand tegen mij praat’), fantasie/voorstellingsvermogen (bv. ‘Als ik me iets probeer voor te stellen, kan ik me makkelijk een beeld voor de geest halen’) en detailgerichtheid (bv. ‘Mijn aandacht wordt vaak getrokken door nummerplaten van auto’s, of soortgelijke rijtjes’). De betrouwbaarheid van de hele test is goed, met een interne consistentie tussen α=.71 en α=.81 (Hoekstra et al., 2008). De interne consistentie van de subschalen is gemiddeld tot hoog; sociaal inzicht en gedrag α=.77, aandacht wisselen/moeite met veranderingen α=.67, communicatie α=.65, fantasie/voorstellingsvermogen α=.65 en detailgerichtheid α=.63 (Baron-Cohen et al., 2001). Humor styles questionnaire (HSQ) De Humorstijlen Vragenlijst is een Nederlandse vertaling (Dikkers, De Lange, Burgersdijk & Doosje, 2011) van de Humor Styles Questionnaire (HSQ) ontwikkeld door Martin en collega’s (2003). Het is een zelfrapportagelijst met vier verschillende dimensies die betrekking hebben op de individuele verschillen in het gebruik van humor. De humorstijlenvragenlijst bestaat uit 32 uitspraken waarop een individu kan aangeven in welke mate hij of zij het daar mee eens is door één van de zeven antwoordmogelijkheden te kiezen. De antwoordmogelijkheden zijn 1= helemaal mee oneens, 2= mee oneens, 3= gedeeltelijk mee oneens, 4= Noch mee oneens, noch mee eens, 5= gedeeltelijk mee eens, 6= mee eens en 7= helemaal mee eens. De humorstijlen vragenlijst onderscheidt vier subschalen van 9
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
humorstijlen die elk door middel van acht uitspraken worden gemeten: verbindende humor (bv. ‘Ik houd ervan mensen aan het lachen te maken’), agressieve humor (bv. ‘Als ik grappen vertel of grappige dingen zeg, maak ik me niet druk over hoe andere mensen dit opvatten’), zelfbevestigende humor (bv. ‘Als ik me gedeprimeerd voel, kan ik mezelf meestal opvrolijken met humor’) en zelfdestructieve humor (bv. ‘Ik sta te vaak toe dat mensen om mij lachen of grappen ten koste van mij maken’). Onderzoeken naar de betrouwbaarheid van de humorstijlen rapporteerden interne consistenties van α=.80 voor verbindende humor, α=.81 voor zelfbevestigende humor, α=.77 voor agressieve humor en α=.80 voor zelfdestructieve humor (Vernon et al., 2008; Martin et al., 2003). Voor het huidige onderzoek is de HSQ opgesplitst naar humorstijl. Open vragen In het interview zijn de vragenlijsten gecombineerd met een aantal open vragen. Inleidende vragen over het onderwerp humor waren onder andere: ‘wat betekent humor voor u in het dagelijks leven’ en ‘is humor belangrijk voor u?’. Na elke humorstijlvragenlijst werden drie open vragen gesteld ter verduidelijking van de vragenlijst. Bij verbindende humor werd onder andere de vraag ‘maakt u wel eens mensen aan het lachen?’ gesteld, bij agressieve humor werd onder andere de vraag ‘houdt u rekening met de gevoelens van anderen als u een grap maakt?’ gesteld, bij zelfbevestigende humor werd onder andere de vraag ‘als u verdrietig of gespannen bent, maakt u dan grappen?’ gesteld en bij zelfdestructieve humor werd onder andere de vraag ‘maakt u uzelf wel eens belachelijk, waardoor anderen om u moeten lachen?’ gesteld. Bij het beantwoorden van de vragen vroeg de interviewer door met vragen als ‘kunt u daar iets meer over vertellen?’ en ‘heeft u daar een voorbeeld van?’. Afsluitend zijn de volgende twee vragen gesteld: ‘welke functie heeft humor voor u?’ en ‘waar gebruikt u humor voor?’. Procedure De participanten zijn via een oproep op internet benaderd om deel te nemen aan het onderzoek. Ook via een psycholoog die werkzaam is bij Werkmans zijn er participanten geworven. Ze zijn kort geïnformeerd over het onderzoek door middel van een informatieve email en zijn gevraagd de onderzoeker te contacteren voor medewerking aan het onderzoek. Via e-mail zijn afspraken gemaakt waar en wanneer de interviews gingen plaatsnemen. De meeste interviews hebben plaatsgevonden in de woonplaats van de participant. Alle interviews zijn via eenzelfde protocol afgenomen. Bij aanvang werd een korte introductie gegeven over de gang van zaken tijdens het onderzoek en werd er kennis gemaakt met de
10
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
participant. De participant kreeg een visueel protocol waar puntsgewijs de planning van het interview op aangegeven stond. De participant werd gevraagd een toestemmingsformulier in te vullen voorafgaand aan het interview. In het toestemmingsformulier werd benoemd dat gedurende het hele onderzoek de privacy van de participant gewaarborgd zou worden en dat de resultaten anoniem verwerkt zouden worden. Het interview bestond uit twee delen. In het eerste deel werd de participant gevraagd de schriftelijke vragenlijst ‘gedrag en persoonlijkheid’ in te vullen. Na het invullen van de vragenlijst werd er een korte introductie gegeven over het tweede deel van het onderzoek. Na deze korte introductie werden een aantal open vragen gesteld over humor en de opvatting over humor van de participant. Na het beantwoorden van deze open vragen werden er vier korte schriftelijke vragenlijsten afgenomen (de humorstijlen vragenlijst opgesplitst per humorstijl) waarbij elke keer drie extra open vragen werden gesteld. Na afloop van het interview kregen de participanten de mogelijkheid om aan te geven of ze geïnteresseerd waren in het onderzoeksverslag. Statistische analyses Voor het analyseren van de data werd gebruik gemaakt van Statistical Package for the Social Sciences (SPSS statistics versie 20.0). Er is gebruik gemaakt van een Analysis of Variance (ANOVA) voor het verschil in gebruik van humor tussen de ASS-groep en de controlegroep en het verschil in gebruik van humor tussen mannen en vrouwen. Voor het vergelijken van het gebruik van de afzonderlijke humorstijlen tussen de ASS-groep en de controlegroep en tussen mannen en vrouwen is gebruik gemaakt van een Multivariate analysis of Variance (MANOVA). Er is gebruikt gemaakt van een MANOVA omdat er twee groepen vergeleken zijn met meerdere onafhankelijke variabelen en meerdere afhankelijke variabelen. Met een MANOVA kunnen de mogelijke hoofdeffecten en interactie-effecten getoetst worden (Field, 2009). De open vragen zijn geanalyseerd door de antwoorden naast elkaar te leggen en de frequentie van de antwoorden te noteren.
11
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
Resultaten AQ-vragenlijst De AQ vragenlijst is afgenomen om te controleren of de ASS-groep daadwerkelijk ASS heeft en de controlegroep niet. Een one way ANOVA heeft aangetoond dat er een significant effect is van stoornis op de AQ, F (1,16) =47.27, p<.05, partial η²=.746. De gemiddelde score van de ASS-groep is 145.0 (SD=22.92) en de gemiddelde score van de controlegroep is 87.4 (SD=14.15) (zie tabel 2). De gemiddelde scores en standaarddeviaties van de mannen en vrouwen per groep staan weergegeven in tabel 2. Tabel 2. Gemiddelden (M) en standaarddeviaties (SD) op de AQ-vragenlijst M SD Man Controle 95.00 11.94 ASS 139.20 28.31 Vrouw
Controle ASS
79.80 150.80
12.80 17.20
Totaal
Controle ASS Totaal
87.40 145.00 116.20
14.15 22.92 34.88
Totale HSQ: alle humorstijlen Voorafgaand aan de analyse is de betrouwbaarheid, door middel van de Cronbach’s Alpha, van de HSQ in huidig onderzoek gemeten. De Cronbach’s alpha voor de HSQ is α=.80. Een one way ANOVA heeft aangetoond dat er een significant effect is van stoornis op de HSQ, F(1,16) = 10.42, p<.05, partial η²=.394. Dit houdt in dat er een significant verschil is tussen de scores van de ASS-groep en de controlegroep op de HSQ (zie tabel 3). Er bleek echter geen significant effect van sekse op de HSQ, F(1,16)= 3.19, ns. Dit houdt in dat er geen verschil is tussen de scoring van de mannen en de vrouwen (zie tabel 3). Tot slot bleek er ook geen significant interactie effect van sekse en stoornis op de HSQ, F(1,16)=.785, ns. Dit betekent dat het effect van sekse op de HSQ onafhankelijk is van stoornis, en dat het effect van stoornis op de HSQ onafhankelijk is van sekse. De gemiddelde scores en de standaarddeviaties van de totale HSQ zijn weergegeven in tabel 3. Voorafgaand aan het invullen van de vragenlijsten zijn er een aantal open vragen over humor gesteld. Op de eerste vraag ‘wat betekent humor voor u in het dagelijks leven?’ werd door de mannen in de ASS- groep uiteenlopend geantwoord met antwoorden als ‘niet zo veel’ of ‘gebruik humor niet dagelijks’. Bij de vrouwen werd geantwoord dat ‘het leven al serieus 12
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
genoeg is’. Bij de controlegroep antwoordden de mannen onder andere dat ‘humor positief is’ en ‘van humor wordt je blij’. De vrouwen antwoordden eigenlijk unaniem dat het ‘belangrijk is in het dagelijks leven’. Op de tweede vraag ‘wat vindt u erg leuk/grappig?’ antwoordden de mannen in de ASS-groep meerdere keren ‘droge humor’ en ‘Britse humor’. De vrouwen rapporteerden dit ook, maar vonden woordgrappen en taalgerichte humor ook leuk. In de controlegroep hadden de mannen ook een voorkeur voor droge humor. De vrouwen hadden een voorkeur voor onder andere woordgrapjes en ‘bepaalde situaties’. Ook sarcasme kwam naar voren. Op de derde vraag ‘maakt u zelf wel eens grappen?’ werd door de mannen in de ASS-groep uiteenlopend geantwoord. De antwoorden varieerden van ‘dat vind ik lastig’ tot ‘ja, maar weinig mezelf voor de gek zetten’. De vrouwen antwoordden ook divers, maar rapporteerden vaker geen moppen te vertellen maar soms ook onbedoeld grappig te zijn. Bij de controlegroep antwoordden de mannen ook niet eenduidig. Wel werd er vaker gerapporteerd dat ze geen ‘moppentapper’ zijn. De vrouwen in de controlegroep antwoordden ook niet eenduidig. Wel werd er vaker gerapporteerd dat ze graag overdrijven of droge humor gebruiken. Op de vierde vraag ‘waar moet u om lachen?’ werd door de mannen in de ASSgroep heel divers geantwoord, variërend van ‘mr. Bean’ tot ‘verkeersborden’. De vrouwen in de ASS-groep rapporteerden vooral films (comedy’s) leuk te vinden. In de controlegroep antwoordden zowel de mannen als de vrouwen films en cabaret. Op de vijfde vraag ‘is humor belangrijk voor u?’ antwoordden de mannen in de ASS-groep dat ze ook zonder zouden kunnen. Er werd geantwoord met ‘humor is er niet dagelijks’ en ‘ja, maar ik zou ook zonder kunnen’. De vrouwen antwoordden vaker ‘ja’. In de controlegroep hadden niet alle mannen antwoord gegeven op de vraag. De vrouwen rapporteerden dat ‘humor erg van belang is’.
13
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
Tabel 3. Gemiddelden (M) en standaarddeviaties (SD) van mannen en vrouwen met en zonder ASS op de totale HSQ en per humorstijl HSQ
Verbindende humorstijl
Agressieve humorstijl
Zelfbevestigende Zelfdestructieve humorstijl humorstijl
Controle ASS Totaal
M SD 4.64 .36 3.78 .78 4.20 .73
M SD 5.93 .43 4.83 1.40 5.38 1.13
M SD 4.20 .70 3.30 1.82 3.75 1.39
M 4.35 4.15 4.25
SD .50 1.63 1.14
M 4.08 2.85 3.46
SD .95 1.12 1.17
Vrouw Controle ASS Totaal
4.08 .34 3.59 .14 3.84 .35
5.65 4.70 5.18
3.15 3.25 3.20
.24 .87 .60
4.38 3.63 4.00
1.02 .82 .96
3.15 2.80 2.98
.61 .58 .59
3.68 .74 3.28 1.35
4.36 3.89
.76 1.25
3.61 2.83
.90 .84
Man
Totaal
Controle 4.36 ASS 3.69
.44 .54
.71 .74 .85
5.79 .57 4.76 1.06
Positieve humorstijlen: Verbindende humor en Zelfbevestigende humor Voorafgaand aan de analyse is ook de betrouwbaarheid, door middel van de Cronbach’s Alpha, van de positieve humorstijlen in huidig onderzoek gemeten. De Cronbach’s Alpha voor verbindende humor is α=.82 en voor zelfbevestigende humor is α=.82. In tabel 3 staan de gemiddelde scores en standaarddeviaties van de verbindende humorstijl en de zelfbevestigende humorstijl van de ASS-groep en de controlegroep weergegeven. Verbindende humor Er bleek een significant effect te zijn van stoornis op de verbindende humorstijl, F (1,16) = 6.573, p<.05, partial η²=.291. Dit houdt in dat er een significant verschil is tussen de scores van de ASS-groep en de controlegroep (zie tabel 3). Wanneer leeftijd als covariaat werd meegenomen in de MANOVA, was het effect niet meer significant, F (1,15)= 3.612, ns. Dit betekent dat leeftijd deels verantwoordelijk is voor de verschillende scores op de verbindende humorstijl. Er is geen significant effect gevonden van sekse op de verbindende humorstijl, F(1,16)=.250, ns. Ook was er geen significant interactie effect van sekse en stoornis op de verbindende humorstijl F(1,16)=.035, ns. Er zijn bij de verbindende humorstijl drie aanvullende open vragen gesteld ter verduidelijking van de gegeven antwoorden op de vragenlijst. Op de eerste vraag ‘maakt u wel eens mensen aan het lachen?’ antwoordden de mannen uit de ASS-groep variërend van ‘jawel, maar neem weinig initiatief om grappig te zijn’ tot ‘soms ingevingen die grappig zijn’. De vrouwen in de ASS-groep antwoordden meer volmondig ‘ja’ maar vermelden daarbij dat ze vaak ook onbewust grappig zijn. In de controlegroep antwoordden de mannen en de
14
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
vrouwen beide vaak ‘ja’. De tweede vraag ‘lacht u vaak samen met vrienden? En maakt u samen met vrienden grappen?’ werd door een aantal mannen in de ASS-groep beantwoord met ‘ik heb niet zoveel vrienden dus ik lach niet zo vaak met vrienden’. De vrouwen rapporteerden wel dat ze vaak lachen met vrienden, een enkeling zegt ‘nee’. De mannen en vrouwen in de controlegroep antwoordden beide volmondig ‘ja’. Een enkeling meldde hierbij dat ze wel vaak lacht met vrienden, maar niet vaak grappen maakt. De derde vraag ‘zou u uzelf als grappig omschrijven?’ werd door de mannen in de ASS-groep uiteenlopend beantwoord. De één antwoordde met ‘moeilijk te zeggen’ en de ander met een duidelijke ‘nee, geen vooraanstaande trek’. De vrouwen in de ASS-groep gaven antwoorden uiteenlopend van ‘ja, je kunt wel met mij lachen’ tot ‘ik zou mezelf niet als grappig omschrijven’. De mannen en vrouwen in de controlegroep antwoordden bijna allemaal met een ‘ja’. Zelfbevestigende humor Er werd geen significant effect gevonden van stoornis op de zelfbevestigende humorstijl, F(1,16)=.976, ns. Ook was er geen significant effect van sekse op de zelfbevestigende humorstijl, F(1,16)=.270, ns. Tot slot was er ook geen significant interactie effect van sekse en stoornis op de zelfbevestigende humorstijl F(1,16)=.014, ns. Samenvattend betekent dit dat er geen verschil is in de score tussen de ASS-groep en de controlegroep en tussen mannen en vrouwen op de zelfbevestigende humorstijl. Ook bij de zelfbevestigende humorstijl zijn drie aanvullende open vragen gesteld ter verduidelijking van de gegeven antwoorden. De eerste vraag ‘maakt u grappen om uzelf op te vrolijken?’ beantwoordden de meeste mannen uit de ASS-groep met een ‘nee’. Een enkeling vertelde grappige films of Youtube-filmpjes te kijken. De vrouwen uit de ASS-groep antwoordden ook bijna allemaal met een ‘nee’. De mannen in de controlegroep antwoordden uiteenlopend van ‘ik zoek het dan niet op, ga eerder sporten’ tot ‘nee, ik vrolijk mezelf niet op met humor als ik down ben’. De vrouwen antwoordden ook uiteenlopend van ‘jawel, maar meer in de vorm van films of series kijken’ tot ‘nee, ik raak mijn gevoel voor humor kwijt’. De tweede vraag ‘als u verdrietig of gespannen bent, maakt u dan grappen?’ werd door de meeste mannen in de ASS-groep ook met ‘nee’ beantwoord. Een enkeling antwoordde ‘nee, als ik echt depressief ben komt humor niet meer aan’ of ‘bij gespannenheid is de humor niet weg’. De vrouwen uit de ASS-groep antwoordden variërend van ‘nee, ik zoek wel afleiding maar niet met humor’ tot ‘het kost mij meer moeite om grappige opmerkingen te maken’. De mannen in de controlegroep beantwoordden de vraag met ‘bij verdriet wel, bij gespannenheid niet’ of ‘bij gespannenheid is humor meer een ontlading’. De vrouwen antwoordden ook uiteenlopend van een duidelijke ‘nee’ tot ‘stemming geen invloed op humor’. De derde vraag 15
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
‘als u alleen bent, zonder andere mensen om u heen, moet u dan ook wel eens lachen?’ werd door de mannen in de ASS-groep vrijwel door iedereen met een ‘ja’ beantwoord. Ze meldden vooral filmpjes op internet te zoeken of films te kijken op tv. De vrouwen in de ASS-groep en de mannen en vrouwen in de controlegroep antwoordden allen ook met een ‘ja’. Negatieve humorstijlen: agressieve humor en zelfdestructieve humor: Voorafgaand aan de analyse is ook de betrouwbaarheid, door middel van de Cronbach’s Alpha, van de negatieve humorstijlen gemeten. De Cronbach’s Alpha voor agressieve humor is α=.81 en voor zelfdestructieve humor is α=.72. In tabel 3 staan de gemiddelde scores en de standaarddeviaties van de agressieve humorstijl en de zelfdestructieve humorstijl van de ASSgroep en de controlegroep weergegeven. Agressieve humor Er bleek geen significant effect te zijn van stoornis op de agressieve humorstijl, F(1,16)=.687, ns. Er was ook geen significant effect van sekse op de agressieve humorstijl, F(1,16)=1.298, ns. Tot slot was er ook geen significant interactie effect van sekse en stoornis op de agressieve humorstijl F(1,16)=1.073, ns. Samengevat betekent dit dat er geen verschil is in de score tussen de ASS-groep en de controlegroep en tussen mannen en vrouwen op de agressieve humorstijl. Er zijn bij de agressieve humorstijl ook drie aanvullende open vragen gesteld ter verduidelijking van de gegeven antwoorden. Op de eerste vraag ‘houdt u rekening met de gevoelens van anderen als u een grap maakt?’ werd door zowel bijna alle mannen als bijna alle vrouwen uit zowel de ASS-groep als de controlegroep met een ‘ja’ beantwoord. De tweede vraag ‘lacht u mensen wel eens uit?’ werd door de meeste mannen in de ASS-groep beantwoord met een ‘nee’. Bij de vrouwen antwoordden de meeste vrouwen met een ‘ja’, met als aanvulling dat ‘als de gelegenheid zich voordoet ze wel mee lachen’ of ‘dat het onbewust toch wel gebeurt’. De mannen in de controlegroep antwoordden over het algemeen met een ‘nee’, maar meldde wel dat het ‘situatie afhankelijk is’ of ‘dat het dan wel een heel goede grap moet zijn’. De vrouwen in de controlegroep antwoordden uiteenlopend van ‘als ik die persoon niet ken of niet mag misschien wel’ tot ‘nee, als iets niet grappig is lach ik niet mee’. De derde vraag ‘kwetst u anderen wel eens? En gebruikt u daarbij humor?’ werd door de mannen in de ASS-groep uiteenlopend beantwoord, met antwoorden variërend van ‘nee, ik hoop niet dat ik dat doe’ tot ‘als het bewust om te kwetsen is, komt daar geen humor bij kijken’. De vrouwen in de ASS-groep antwoordden allen ‘nee’. De meeste mannen in de controlegroep antwoordden ‘nee’, een enkeling vond dat er ‘een verschil zit wat je bij je
16
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
vrienden kan maken en wat niet’. De vrouwen in de controlegroep antwoordden over het algemeen ook met een ‘nee’. Zelfdestructieve humor Er was geen significant effect van stoornis op de zelfdestructieve humorstijl, F(1,16)=4.314, ns. Er was ook geen significant effect van sekse op de zelfdestructieve humorstijl, F(1,16)=1.653, ns. Tot slot was er ook geen significant interactie effect van sekse en stoornis, F(1,16)=1.332, ns. Samenvattend betekent dit dat er geen verschil is in de score tussen de ASS-groep en de controlegroep en tussen mannen en vrouwen op de zelfdestructieve humorstijl. Ook bij de zelfdestructieve humorstijl zijn drie aanvullende open vragen gesteld ter verduidelijking van de gegeven antwoorden. De eerste vraag ‘maakt u wel eens grappen om ervoor te zorgen dat andere mensen u aardig(er) vinden?’ werd erg variërend beantwoord. De meeste mannen in de ASS-groep antwoordden met een ‘ja’. Eentje stelde dat hij daar heel voorzichtig mee is en een ander antwoordde stellig ‘mensen moeten mij nemen zoals ik ben!’. De vrouwen met ASS antwoordden bijna allen met ‘nee’. Een vrouw antwoordde ‘niet bewust, maar het gebeurt misschien wel’. In de controlegroep antwoordden de mannen uiteenlopen van ‘vroeger wel, nu niet meer’ tot ‘komt me bekend voor, maar niet dagelijks mee bezig’. De vrouwen antwoordden ook uiteenlopend van ‘ja, bij vrienden wel’ tot ‘nee, voel me dan niet op mijn gemak’. De tweede vraag ‘maakt u uzelf wel een belachelijk, waardoor anderen om u moeten lachen?’ werd door de mannen in de ASS-groep stellig maar uiteenlopend beantwoord. Antwoordden varieerden van ‘nee, ik ga mezelf niet belachelijk maken’ tot ‘ja, maar alleen bij vrienden die ik vertrouw’. De vrouwen in de ASS-groep antwoordden ook uiteenlopend van ‘ik maak mezelf nooit echt belachelijk’ tot ‘relativeren wel, belachelijk maken niet’. De mannen in de controlegroep antwoordden vaker met een ‘ja’. De vrouwen in de controlegroep antwoordden uiteenlopend van ‘ja, maar ga daarbij niet over grenzen’ tot ‘nee, eigenlijk niet’. De derde vraag ‘maakt u wel eens grappen ten koste van uzelf om anderen op te vrolijken?’ werd door de mannen in de ASS-groep uiteenlopend beantwoord van ‘om ze op te vrolijken wel’ tot ‘nee, ik ben de laatste om dat te doen, vind ik ook moeilijk’. De vrouwen waren stelliger in hun antwoorden en antwoordden vaker ‘nee’. De mannen in de controlegroep antwoordden uiteenlopend van ‘nee, niet echt, er zijn grenzen in wat grappig is’ tot ‘ja, maar dan probeer ik te levelen met een persoon’. De vrouwen in de controlegroep antwoordden ook uiteenlopend van ‘ja, om de boel een beetje te relativeren’ tot ‘nee, ik zal mezelf niet extra zwart maken’.
17
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
Tot slot werden er twee afsluitende vragen gesteld. Op de eerste vraag ‘welke functie heeft humor voor u?’ antwoordden de mannen in de ASS-groep ‘om zelf te kunnen lachen’ en ‘vooral om lol te hebben’. De vrouwen in de ASS-groep rapporteerden niet eenduidig, de antwoorden varieerden van ‘ik associeer het met een bepaalde gemoedstoestand’ tot ‘band krijgen’ en ‘luchtig door het leven gaan’. De mannen in de controlegroep antwoordden vaker met voor vermaak of ontspanning. De vrouwen rapporteerden vooral de gezelligheid of sociale band die het geeft. De tweede vraag ‘waar gebruikt u humor voor?’ werd door de mannen in de ASS-groep variërend beantwoord met ‘voor eigen vermaak’ tot ‘mensen aan het denken zetten’ en ‘niet voor eigen vermaak’. De vrouwen waren ook variërend in hun antwoorden, van ‘gewoon leuk met vrienden omgaan’ tot ‘als indicatie voor hoe ik me voel’. Ook in de controlegroep waren de mannen niet eenduidig in hun antwoorden. De antwoorden varieerden van ‘deelnemen in het gesprek’ tot ‘iets wat gewoon gebeurt’. De vrouwen in de controle groep hadden ook uiteenlopende antwoorden als ‘contact maken met mensen’ tot ‘luchtiger maken’.
18
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
Discussie Samenvatting resultaten In dit onderzoek is gekeken naar verschillen in het gebruik van positieve en negatieve humor bij mensen met ASS en een controlegroep. Voorafgaand aan het beantwoorden van de humorstijlen vragenlijsten hebben de participanten de AQ ingevuld. Hieruit kwam naar voren dat de ASS-groep significant hoger scoorde dan de controlegroep op de autistische trekken gemeten in de AQ. Dit is in lijn met hun gestelde diagnoses. Bij de resultaten op de HSQ kwam naar voren dat de ASS-groep gemiddeld lager scoorde op de HSQ dan de controlegroep. Hierbij bleek er een verschil in het gebruik van de positieve humorstijl, verbindende humor: de ASS-groep scoorde gemiddeld lager op de verbindende humorstijl dan de controlegroep. Wanneer de covariaat ‘leeftijd’ echter meegenomen werd, was er geen verschil meer. Er werd geen verschil gevonden tussen de ASS-groep en de controlegroep in het gebruik van zelfbevestigende humor. Ook werd er geen verschil gevonden in het gebruik van de negatieve humorstijlen (agressieve humor en zelfdestructieve humor). Bij zowel de totale HSQ als bij de positieve humorstijlen en de negatieve humorstijlen werd ook geen duidelijk verschil gevonden tussen de scores van de mannen en de vrouwen. Sekse blijkt dus geen invloed te hebben op het gebruik van de verschillende humorstijlen. Interpretatie resultaten Uit de gevonden resultaten kan worden geconcludeerd dat mensen met ASS gemiddeld lager scoren op de algemene HSQ. De implicaties hiervan zijn moeilijk te stellen omdat geen eerder onderzoek is gedaan naar het gebruik van humorstijlen bij deze specifieke doelgroep. Het kan zijn dat de ASS-groep over het algemeen minder humor gebruikt. Een mogelijke reden hiervoor is dat ze moeite hebben met het begrijpen van humor. Uit eerder onderzoek blijkt dan ook dat individuen met ASS vaker moeite hebben met het begrijpen van humor (Lyons & Fitzgerald, Emerich et al., 2005; Samson en Hegenloh, 2010; Gill et al., 2011). Uit de interviews kwam ook meerdere malen naar voren dat men niet altijd de grapjes die worden gemaakt, ook begrijpt. Ze vertelden echter ook dat ze grappen soms wel begrijpen en dat ze weten dat iets grappig moet zijn, maar dat ze het zelf niet grappig vinden. Dit is in lijn met het eerder besproken onderzoek van Lyons en Fitzgerald (2004) waarin wordt gesteld dat mensen met ASS wel de cognitieve basis van humor vatten, maar de emotionele en sociale aspecten van humor niet. Het blijkt dat individuen met autisme/Asperger syndroom met hoog ontwikkelde linguïstische vaardigheden humor vanuit een meer cognitief/intellectueel
19
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
perspectief benaderen en de cognitieve basis van humor kunnen begrijpen. Vaak lijkt de humor dan aangeleerd te zijn (Lyons & Fitzgerald, 2004). In huidig onderzoek werd door de participanten ook een aantal keren verteld dat ze hadden aangeleerd om te lachen of om een grapje te maken. Er kwam echter ook naar voren dat de participanten wel grappig zijn, maar voornamelijk door hun uitspraken, opmerkingen en dat ze dus zelf niet altijd doorhebben dat ze grappig zijn. De ASS-groep scoorde lager op verbindende humor dan de controlegroep. Wanneer leeftijd als covariaat werd mee genomen in het onderzoek was er echter geen verschil meer tussen de twee groepen. Dit betekent dat leeftijd ook invloed heeft op de verbindende humorstijl. Uit eerder onderzoek is gebleken dat oudere mensen, in vergelijking met adolescenten, minder verbindende humor gebruiken en minder lachen, omdat ze minder sociale contacten hebben (Martin et al., 2003). Bij de participanten in huidig onderzoek zou dit ook het geval kunnen zijn, omdat geen enkele participant in de leeftijdscategorie van een adolescent viel en de participanten rapporteerden een klein sociaal netwerk te hebben. Uit de open vragen kwam ook naar voren dat ze wel eens mensen aan het lachen maken, maar dat ze mensen niet nodig hebben om te kunnen lachen. De vrouwen uit de ASS-groep rapporteerden vaak met vrienden te lachen, de mannen rapporteerden echter dat ze weinig vrienden hebben en dus ook niet vaak lachen. Het zou dus mogelijk zijn dat ze wel verbindende humor willen gebruiken, maar niet de sociale contacten hebben om dit uit te voeren. Er werd geen verschil gevonden in de gemiddelde scores van de twee groepen op de zelfbevestigende humor. Deze vorm van humor heeft een meer intrapsychische functie, omvat een algemene humoristische kijk op het leven en zorgt dat er een humoristisch perspectief blijft zelf in tijden van stress (Martin et al., 2003). Dat voor deze humorstijl geen sociale interactie nodig is, zou mogelijk een verklaring bieden waarom er geen verschil was in het gebruik van deze humor tussen de ASS-groep en de controlegroep. Er is geen verschil gevonden tussen de gemiddelde scores van de ASS-groep en de controlegroep op de negatieve humorstijlen. Er is aan de hand van de vragenlijsten geen verschil gevonden, maar in het beantwoorden van de open vragen over agressieve humor was het wel opvallend dat ondanks dat de individuen in de ASS-groep rapporteren niemand te willen kwetsen, ze wel rapporteren dat het vaker gebeurt. Dit zou verklaard kunnen worden doordat ze mogelijk moeite hebben met de non-verbale communicatie en niet goed door hebben wanneer ze te ver zijn gegaan. In eerder onderzoek werd al bevestigd dat mensen met ASS moeite hebben met de non-verbale communicatie (Reddy et al., 2002; Lyons & Fitzgerald, 2004). De participanten in huidig onderzoek meldden ook vaak niet te weten 20
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
wanneer iemand een grap wel of niet leuk vindt. Dit kan bevindingen van eerder onderzoek door Samson & Hegenloh (2010) bevestigen waarin wordt gesteld dat mensen met ASS een gebrek aan Theory of Mind hebben. Hierdoor hebben ze moeite met het inbeelden van de gedachten van een ander. Ook in huidig onderzoek werd er gerapporteerd dat men hier moeite mee heeft. Bij de open vragen over zelfdestructieve humor was het opvallend dat vrijwel iedereen in de ASS-groep zichzelf niet naar beneden zou halen om bijvoorbeeld aardiger gevonden te worden. Het was daarbij opvallend dat in de ASS-groep vrijwel iedereen direct ‘zichzelf belachelijk’ maken als iets negatiefs ziet. Dit kan een gevolg zijn van pesterijen in hun jeugd. Meer dan de helft van de participanten uit de ASS-groep rapporteerden namelijk in hun jeugd gepest te zijn. Beperkingen van het onderzoek Huidig onderzoek liet ook een aantal beperkingen zien. Zo kan door het gebruik van semigestructureerde interviews de betrouwbaarheid van de interviews in het geding komen (Saunders, Lewis, Thornhill, Booij & Verckens, 2011). Er kan bij de interviews in het onderzoek sprake zijn geweest van participantbias. Van participantbias is sprake als een participant in zijn antwoorden beïnvloed is door het feit dat hij of zij weet dat hij aan een onderzoek meewerkt (Goodwin, 2008). Zo kan de participant bijvoorbeeld sociaal wenselijk antwoord geven; de antwoorden worden gegeven waarvan verwacht wordt dat de interviewer ze graag wil horen (Richman, Kiesler, Weisband & Drasgow, 1999). In huidig onderzoek is waarschijnlijk ook sprake geweest van sociale wenselijkheid. De antwoorden die de participanten gaven op de vragenlijsten kwamen namelijk niet altijd overeen met de antwoorden gegeven op de open vragen. Zo scoorde een participant op elke vraag op de HSQ hoog terwijl uit de open vragen duidelijk bleek dat er in het dagelijkse leven van de participant niet zoveel sprake is van humor. Door het geven van sociaal wenselijke antwoorden hebben de participanten wellicht geprobeerd te maskeren dat ze in hun dagelijkse leven minder humor gebruiken. Mogelijk gebruiken de participanten dus nog minder humor dan uit de resultaten van de humorstijlen vragenlijsten blijkt. Ook kan de generaliseerbaarheid van het onderzoek in twijfel worden getrokken. Ten eerste hebben alle participanten uit de ASS-groep de stoornis van Asperger of PDD-NOS. Het Autisme Spectrum Stoornis bestaat uit vijf stoornissen en uit onderzoek blijkt dat de stoornis van Asperger en PDD-NOS daarvan het meeste voorkomen (Hoekstra et al., 2008), de autistische stoornis minder vaak voorkomt en de stoornis van Rett en de desintegratiestoornis van de kinderleeftijd nauwelijks voorkomen (Fombonne, 2003). Geen enkele participant in
21
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
huidig onderzoek had dan ook een autistische stoornis, stoornis van Rett of desintegratiestoornis van de kinderleeftijd. Omdat niet alle stoornissen van het autisme spectrum in de ASS-groep voorkwamen kan het onderzoek zodoende niet gegeneraliseerd worden naar de populatie met ASS. De resultaten zouden dus mogelijk lager of hoger kunnen zijn wanneer individuen met één van de drie minder voorkomende stoornissen van het spectrum geïnterviewd zouden zijn. Ten tweede was de totale onderzoekspopulatie klein, waardoor de resultaten uit het onderzoek niet gemakkelijk gegeneraliseerd kunnen worden naar een totale populatie (Goodwin, 2008). Omdat huidig onderzoek daarentegen ook dient als indicatie voor een nieuwe manier waarop mensen met ASS geïnterviewd kunnen worden is de steekproefgrootte minder van belang. Bovendien zijn de kwalitatieve gegevens hierbij erg van belang en deze zijn moeilijker te analyseren des te groter de steekproef wordt. Een laatst kritiekpunt is dat de HSQ niet in zijn originele vorm gepresenteerd is. Er is gekozen om de vier humorstijlen ieder los van elkaar te presenteren met een aantal bijpassende open vragen. Mogelijk zijn de scores van de participant beïnvloed doordat binnen elke humorstijlen vragenlijst acht vragen achter elkaar over hetzelfde onderwerp werden gesteld. Zo werden er bijvoorbeeld achter elkaar vragen gesteld over grappen maken met vrienden, waardoor de participanten zich mogelijk heeft ingebeeld dat dit soort situaties vaker voorkomen dan in de realiteit gebeuren. Dit kan ertoe hebben geleidt dat men hogere antwoorden heeft gegeven op de vragenlijsten. De scores op de vragenlijst zouden echter ook een resultaat kunnen zijn van moeilijkheden met dubbele ontkenningen in de vragenlijst. Ook hadden ze soms moeite met het feit dat het een multiplechoice vragenlijst is en hadden ze de neiging om een uitgebreid antwoord te geven. Om dit te beperken zijn er na afloop van het invullen van elke humorstijl aanvullende open vragen gesteld. Implicaties en vervolgonderzoek Huidig onderzoek geeft een eerste indicatie voor het belang van onderzoek naar het gebruik van humor bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis. De nieuwe kennis over het gebruik van humor zou voor diverse informatieve doelen kunnen dienen. Ten eerste zou deze kennis een beter beeld kunnen schetsen van de mentale staat van een individu met ASS en geïntegreerd kunnen worden in therapie. Zo blijkt uit eerder onderzoek dat positieve humor een positief effect heeft op het welzijn en negatieve humor een negatief effect heeft op het welzijn (Martin et al., 2003; Vernon et al., 2008; Kuiper & McHale, 2009). Therapeutische humor heeft positieve voordelen voor de gezondheid en wordt steeds meer geïntroduceerd en gepromoot (Martin, 2001). Therapeutische humor zou geïntegreerd kunnen worden in
22
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
therapieën voor mensen met ASS om hun welzijn te verbeteren. Ten tweede geeft de kennis van het gebruik van de verschillende humorstijlen goed weer op welke aspecten van humor mensen met ASS moeite hebben. Deze kennis kan dan gebruikt worden om mensen met ASS humor aan te leren die een positief effect heeft op de zelf, de sociale interacties en het algemene psychische welzijn. Ten derde geeft de kennis ook meer duidelijkheid over de manier waarop mensen met ASS humor gebruiken in het dagelijks leven. In huidig onderzoek werd er door de participanten gerapporteerd dat er vaak misverstanden zijn in wat er grappig wordt bedoeld en wat niet. Ook werd er gerapporteerd dat men sommige dingen grappig vind die mensen zonder ASS niet grappig vinden. De kennis over humor bij mensen met ASS kan leiden tot meer begrip hierover en kan handvaten bieden over hoe individuen uit de directe omgeving om kunnen gaan met de humor van iemand met ASS. Het zou bijvoorbeeld verweven kunnen worden in de informatieve cursussen over mensen met ASS. Tot slot geeft huidig onderzoek een indicatie hoe men onderzoek kan doen bij mensen met ASS. Uit huidig onderzoek is gebleken dat mensen met ASS veel structuur nodig hebben. Er moet een duidelijk protocol zijn en de vragenlijsten en open vragen moeten duidelijk gestructureerd zijn. De procedure en werkwijze van huidig onderzoek kan gebruikt worden in vervolgonderzoek naar mensen met ASS. Huidig onderzoek heeft namelijk aangetoond dat er op deze manier veel informatie kan worden verkregen en dat antwoorden van vragenlijsten alleen niet altijd voldoende zijn. Verder onderzoek is nodig om de huidige bevindingen nog meer te verdiepen, versterken en uit te breiden. Vervolgonderzoek zou in eerste instantie gericht kunnen zijn op het verschil in humorgebruik tussen mannen en vrouwen. In huidig onderzoek is dit verschil niet aangetoond, maar onderzoek door Baron-Cohen (2002) wijst uit dat mensen met autisme een extreme mate van het mannelijk brein hebben. Hierdoor gebruiken vrouwen met autisme humor mogelijk op een mannelijkere manier dan vrouwen zonder stoornis en gebruiken ze mogelijk ook andere humorstijlen dan vrouwen zonder stoornis. Ook de persoonlijkheidstrekken van de Big-five zouden in vervolgonderzoek betrokken kunnen worden. De persoonlijkheidstrekken zijn in huidig onderzoek niet betrokken, maar verscheidene onderzoeken hebben aangetoond dat er wel verbanden zijn tussen de humorstijlen en de Big-five persoonlijkheidstrekken (Martin et al., 2003; Galloway, 2010; Veselka, Schermer, Martin & Vernon, 2010; Greengross, Martin & Miller, 2012). Er kan dus een samenhang zijn van de persoonlijkheid van een individu en zijn of haar voorkeur voor bepaalde humor. Tot slot zou vervolgonderzoek de werkwijze en procedure nog verder kunnen uitbreiden en perfectioneren. Men zou de vragenlijsten en open vragen nog wat 23
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
specifieker kunnen maken of de setting kunnen aanpassen zodat er nog meer informatie verworven kan worden. Concluderend biedt dit onderzoek een nieuwe kijk op het gebruik van positieve en negatieve humor bij mensen met ASS. De ASS-groep en de controlegroep verschilden beduidend op de verbindende humor maar niet op de andere humorstijlen. Zoals uit onderzoek van Willemsen-Swinkels en Buitelaar (2002) blijkt, komt ook in huidig onderzoek naar voren dat de grenzen van autisme mogelijk niet zo duidelijk zijn als aanvankelijk werd gedacht. Humor blijkt wel degelijk een rol te spelen in het leven van mensen met ASS. Ondanks de beperkingen van het onderzoek biedt het inzicht en kennis in het gebruik van humor bij mensen met ASS. Vervolgonderzoek is echter wel gewenst.
24
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
Referenties
American Psychiatric Association. (2001). Beknopte handleiding bij de diagnostische criteria van de DSM-IV-TR. Bureau-editie. 1st ed. Amsterdam: Harcourt Assessment BV. Baron-Cohen, S. (2002). The extreme male brain theory of autism. TRENDS in Cognitive Sciences, 6, 248-254. Baron-Cohen, S., Wheelwright, S., Skinner, R., Martin, J., & Clubley, E. (2001). The AutismSpectrum Quotient (AQ): evidence from asperger syndrome/high-functioning autism, males and females, scientists and mathematicians. Journal of Autism and Developmental Disorders, 31, 5-18. Crawford, M., & Gressley, D. (1991). Creativity, caring, and context: women’s and men’s accounts of humor preferences and practices. Psychology of Women Quarterly, 15, 217-231. Dikkers, De Lange, Burgersdijk & Doosje (2011) De humorstijlen vragenlijst. Verkrijgbaar via de Universiteit Utrecht. Emerich, D.M., Creaghead, N.A., Grether, S.M., Murray, D., & Grasha, C. (2003). The comprehension of humorous materials by adolescents with high-functioning autism and asperger’s syndrome. Journal of Autism and Developmental Disorders, 33, 253257. Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS, third edition. London: SAGE publications Inc. Fombonne, E. (2003). Epidemiological Surveys of autism and other pervasive developmental disorders: an update. Journal of Autism and Developmental Disorders, 33, 365-382. Galloway, G. (2010). Individual differences in personal humor styles: Identification of prominent patterns and their associates. Personality and Individual Differences, 48, 563-567. Gill, C., White, G., & Allman, T. (2011). Teaching lexical humor to children with autism. Studies in Literature and Language, 2, 1-10. Goodwin, C.J. (2008). Research in psychology: methods and designs. New York: John Wiley & Sons, Inc. Greengross, G., Martin, R.A., & Miller, G. (2012). Personality traits, intelligence, humor styles, and humor production ability of professional stand-up comedians compared to college students. Psychology of Aesthetics, Creativity, and the Arts, 6, 74-82.
25
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
Hoekstra, R.A., Bartels, M., Cath, D.C., & Boomsma, D.I. (2008). Factor Structure, Reliability and Criterion Validity of the Autism-Spectrum Quotient (AQ): A Study in Dutch Population and Patient Groups. Journal of Autism and Developmental Disorders, 38, 1555-1566. Leung, K.W., Cheng, S., & Ng, S. (2010). Asperger syndrome, humor and social well-being. In Mäkinen, A. & Hájek, P. (Ed.) Psychology of Happiness: psychology of emotions, motivations and actions series (pp. 143-157). New York: Nova Science Publishers, Inc. Knott, F., Dunlop, A., & Mackay, T. (2006). Living with ASD: how do children and their parents assess their difficulties with social interaction and understanding? The National Autistic Society, 10, 609-617. Kuiper, N.A., & McHale, N. (2009). Humor styles as mediators between self-evaluative standards and psychological well-being. The Journal of Psychology, 143, 359-376. Lyons, V. & Fitzgerald, M. (2004). Humor in autism and asperger syndrome. Journal of Autism and Development Disorders, 34, 521-531. Martin, R.A. (2001). Humor, laughter, and physical health: methodological issues and research findings. Psychological bulletin, 127, 504-519. Martin, R.A. (2004). Sense of humor and physical health: theoretical issues, recent findings, and future directions. Humor, 17, 1-19. Martin, R.A., Puhlik-Doris, P., Larsen, G., Gray, J., & Weir, K. (2003). Individual differences in uses of humor and their relation to psychological well-being: development of the humor styles questionnaire. Journal of Research in Personality, 37, 48-75. Rawlings, D. (2008). Relating humor preference to schizotypy and autism scores in a student sample. Humor, 21, 197-219. Reddy, V., Williams, E., & Vaughan, A. (2002). Sharing humour and laughter in autism and Down’s syndrome. British Journal of Psychology, 93, 219-242. Richman, W.L., Kiesler, S., Weisband, S., & Drasgow, F. (1999). A meta-analytic study of social desirability distortion in computer-administered questionnaires, traditional questionnaires, and interviews. Journal of Applied Psychology, 84, 754-775. Samson, A.C., & Hegenloh, M. (2010). Stimulus characteristics affect humor processing in individuals with asperger syndrome. Journal of Autism and Developmental Disorder, 40, 438-447. Saunders, M., Lewis, P., Thornhill, A., Booij, M., & Verckens, J.P. (2011). Methoden technieken van onderzoek, 5e Editie. Amsterdam: Pearson Education Benelux. 26
Het gebruik van positieve en negatieve humorstijlen bij mensen met een Autisme Spectrum Stoornis
Van Bourgondien, M.E., & Mesibov, G.B. (1987). Humor in high-functioning autistic adults. Journal of Autism and Developmental Disorders, 17, 417-424. Vernon, P.A., Martin, R.A., Schermer, J.A., & Mackie, A. (2008). Personality and Individual Differences, 44, 1116-1125. Veselka, L., Schermer, J.A., Martin, R.A., & Vernon, P.A. (2010). Relations between humor styles and the Dark Triad traits of personality. Personality and Individual Differences, 48, 772-774. Werth, A., Perkins, M., & Boucher, J. (2001). ‘Here’s the weavery looming up’: verbal humour in a woman with high-functioning autism. The National Autistic Society, 5, 111-125. Willemsen-Swinkels, S.H.N., & Buitelaar, J.K. (2002). The autism spectrum: subgroups, boundaries,
and treatment. Psychiatric Clinics of North America, 25, 811-836.
27