Het Brabant Mysterie
HET BRaBaNT MysTERiE Schatrijke Verhalenbundel
Schatrijke Verhalenbundel
Brabants Bureau voor Toerisme
Inhoudsopgave
eligieuze ontdekkingstocht door Brabant R Voorwoord Arnoud-Jan Bijsterveld Voorwoord Patrick Timmermans Voorwoord Johan Biemans Toegangspoort en doophuisje Door Chantal van Erve
4
5
6
7
11
out H Door Laurens van der Goot
21
et dossier Susanne Aloysius H Door Henk Janssen
31
Het rad van Catharina (Het winnende verhaal) Door Bianca Mastenbroek
41
et onbekende graf van Giancarlo H Door Joke van Rijckevorsel
51
et geheim van de kanunnik van Nispen H Door Hilda Schalck
59
et geheim van Asten H Door Frank Sleutels
67
De legende van Sinte Gertruyden Door Milja de Vries
77
e vogel Gods D Door Betram Westera
89
e schat op de Regte Heide D Door Annemieke Wiercx
97
Colofon
104
‘Religieuze ontdekkingstocht door Brabant’
Het Brabants Bureau voor Toerisme is, in samenwerking met Schatten van Brabant, in ‘2008 - Jaar van het Religieus Erfgoed’ gestart met het project ‘Religieuze ontdekkingstocht door Brabant’. Schatten van Brabant is het culturele programma van de provincie Noord-Brabant waarin cultuurhistorie en hedendaagse cultuur elkaar ontmoeten. Door verhalen uit het verleden op een nieuwe manier te vertellen, te verbeelden en vorm te geven ontstaan vaak spannende activiteiten die aansluiten bij de beleving van nu. De verhalen wedstrijd die is georganiseerd in het kader van dit project en het vervolg hierop is zo’n bijzonder project. Mensen zijn uitgedaagd om spannende verhalen te schrijven over religieus erfgoed in Brabant. De winnende verhalen zijn gekoppeld aan recreatie en toerisme. De wedstrijd sprak zeer tot de verbeelding en was zeer succesvol; er zijn talloze verhalen ingezonden.
4
In dit verhalenboek vindt u de tien spannendste verhalen. Een deskundige jury, bestaande uit Johan Biemans (Brabantse schrijver), Arnoud-Jan Bijsterveld (hoogleraar Cultuur in Brabant aan de Universiteit van Tilburg) en Patrick Timmermans (Provincie Noord-Brabant), heeft deze verhalen beoordeeld en de winnaar van de wedstrijd uitgekozen. Op basis van deze verhalen heeft Routebureau Brabant zes fietsroutes ontwikkeld die de fietser langs de religieuze bezienswaardigheden, beschreven in de verhalen, voeren. Deze fietsroutes zijn bijgesloten in dit boek, zodat u, na het lezen van de verhalen, uw eigen religieuze ontdekkingstocht kunt starten en kunt uitvinden of de verhalen verzonnen zijn of gebaseerd op feiten. Wij wensen u veel lees- en fietsplezier toe! Brabants Bureau voor Toerisme Oktober 2008
Onze dank gaat uit naar de Provincie Noord-Brabant, REAP West-Brabant en Schatten van Brabant, die door middel van financiële bijdragen en expertise dit project mede mogelijk hebben gemaakt.
Als historicus weet ik natuurlijk dat er veel waar gebeurde, spannende verhalen verbonden kunnen worden met het Brabantse erfgoed, ook met kerken en kloosters. Wie kent niet het verhaal van Marietje Kessels, die vermoord werd gevonden op de zolder van de Noordhoekkerk in Tilburg? Of het verhaal van de Heilige Non van Oirschot, die na haar dood jarenlang ‘welriekende olie’ afscheidde? Of die echt gebeurde verhalen nog niet genoeg zijn om mensen te trekken naar religieus erfgoed, is Brabanders gevraagd om een spannend verhaal à la de Da Vinci Code te verzinnen over een religieuze bezienswaardigheid in onze provincie. Het is duidelijk dat die oproep veel schrijvers heeft weten te inspireren. Behalve dat de schrijver zich vaak stevig hebben verdiept in bekende en onbekende historische gegevens, hebben ze ook alle ingrediënten voor een moderne thriller aangewend. De verhalen staan stevig in het heden en de mogelijkheid om via Google ‘alles met alles’ in verband te brengen en zodoende ongelooflijke complottheoriëen op te bouwen, is door verschillende schrijvers gebruikt. Ook de hyperinterpretatie van symbolen en beelden, even succesvol als ongeloofwaardig toegepast door Dan Brown, hebben de schrijvers stevig van hem afgekeken. De ene na de andere samenzwering ontrolt zich voor de lezer, de ene geloofwaardiger dan de andere. Sommigen hebben zich daarbij verloren in historische details maar in de beste verhalen weet de schrijver één historisch gegeven prachtig uit te bouwen tot een spannend verhaal. Scheuren in vloeren, een dubbelzinnige inscriptie, een muurschildering in een toren: alles blijkt bruikbaar om een mooi verhaal te vertellen. ‘Zonder verhaal zijn feiten sprakeloos’, zei een collega van mij ooit. En zo is het. Het mooiste erfgoed, de beste kunst, de meest historische plek heeft een verhaal nodig om tot leven te komen. Als historicus waardeer ik vooral de verhalen waarin een waar gebeurd of waarachtig gegeven centraal staat, maar ik doe niet flauw. Zoals de Italianen het zo mooi zeggen: ‘Si non è vero è ben trovato’, ‘als het niet waar is, is het toch mooi verzonnen’. En zo is het. A.J.A. Bijsterveld, Hoogleraar Cultuur in Brabant aan de Universiteit van Tilburg
5
Voertuigen en voerlieden
Verhalenland
Verhalen zijn de voertuigen van het geheugen. In de zomer van 2007 reed ik mijn samen met vrouw en drie zoons met de auto naar Collioure in het uiterste zuiden van Frankrijk, daar waar de Pyreneeën de Middellandse Zee kussen. Meer dan zeventien uur rijden over de Franse snelwegen. Hoe houd je dat uit zonder al te veel ergernissen in de paar vierkante meter die je al die tijd met elkaar deelt? Dan toch maar zwichten voor die portable dvd-speler met schermpjes aan de achterkant van de stoelen? Daar zijn ze wel even zoet mee. Nee, wij kozen voor een luister-cd: het tijdloze kinderboek Brief voor de koning van Tonke Dragt, voorgelezen door Willem Nijholt. Veertien cd’s lang luisterden we ademloos naar de spannende avonturen van Tiuri op weg naar het Rijk van Unauwen. Ondertussen gleed het Franse landschap aan ons voorbij. De meespelende en afwisselende stem van de verteller zorgde ervoor dat beelden en woorden in elkaar opgingen. Dat werkte zo sterk, dat toen we het boek na thuiskomst nog een keer gingen lezen, we weer allemaal het landschap van onze reis voor ons zagen en Willem Nijholt opnieuw hoorden vertellen.
De schatkamer van ons Brabants Erfgoed is rijk gevuld met volksverhalen. Eigenlijk zijn het vertelsels van velerlei soort die soms teruggaan tot in de schemering van een grijs verleden. Al lang voordat de ganzenpen werd uitgevonden werden ze verteld van vader op zoon, van moeder op dochter. Elke nieuwe generatie heeft er op haar beurt nieuwe glans aan toegevoegd. Ze waren als de kapstok van ons geheugen met een schat aan kleurrijke herinneringen.
6 De kracht van het verhaal is groot. Herodotus, de vader van alle geschiedschrijvers, wist dat als geen ander. Zijn Historiën worden algemeen gezien als de eerste serieuze poging om aan objectieve geschiedschrijving te doen. Toch verpakt hij de vele historische feiten die hij opdist geregeld in de vorm van een verhaal of anekdote. Het is dat narratieve element van geschiedenis dat de laatste jaren weer hoog scoort. Weg met de saaie rijtjes jaartallen, terug naar de verhalen over de tijd van toen. Verhalen prikkelen onze verbeeldingskracht, waardoor we ons in kunnen leven in de gebeurtenissen van vroeger. Je voelt je betrokken en deelgenoot. Alsof je er zelf bij bent! Beleving, daar draait het in eerste instantie om. En de ‘belering’, die komt zo vanzelf wel. Het is daarom te prijzen dat het Brabants Bureau voor Toerisme (BBT) het initiatief heeft genomen voor het project ‘Religieuze ontdekkingstocht door Brabant’. De vele mooie verhalen die dit project heeft opgeleverd laten allemaal zien dat feit en fictie goed kunnen samengaan. Dat het verhalende element een goed vehikel kan zijn voor droge historische feiten. Het geschreven woord kan echter nog krachtiger zijn als het ook daadwerkelijk wordt uitgesproken. Zou het niet mooi zijn als de verhalen uit deze bundel eens een keer op locatie worden voorgedragen door ervaren vertelkunstenaars van het kaliber Nijholt? Want als verhalen de voertuigen van het geheugen zijn, dan zijn vertellers de voerlieden ervan. Patrick Timmermans, historicus
Dat de onuitputtelijke bron van onze rijke fantasie geen grenzen kent is bewezen nu ook gebeurtenissen in ons computertijdperk gevangen worden in sprankelende verhalen. Deze bonte bundeling mag daarvan een sprekend voorbeeld zijn. De mengeling van al dan niet ware historische en hedendaagse gebeurtenissen kreeg een verrassend nieuw jasje. Wie de verhalen leest zou wellicht gaan geloven dat ze echt gebeurd zijn. Ja, met het feilloze gevoel er zelf bij geweest te zijn. En zeker in Brabant geloven we graag alles, als het maar verteld wordt. Brabantse verhalen mogen wat mij betreft voldoen aan minstens drie dingen. Ze mogen best wat sterk of overdreven zijn, moeten zeker een glimlach opwekken op lezers voorgevel… En zeker niet in de laatste plaats… graag ook wel wat gepeperd met een scheutje ondeugende onnozelheid. Met deze Brabantsbonte bundel in de hand wens ik alle wandelende, fietsende, bussende, treinende of vierwielende lezers een onvergetelijke ontdekkingsreis door ons avontuurlijke Brabantse verhalenland. Johan Biemans, Brabantse schrijver
7
Toegangspoort & doophuisje, Goirkestraat 72 te Tilburg
door Chantal van Erve
Toegangspoort & doophuisje, Goirkestraat 72 te Tilburg
10
Grillige contouren tekenen zich af in de kleine tuinmanswoning. Het flakkerende licht van de olielampen lijkt de veren nog meer te laten deinzen. De man met de pluimhoed stopt de sleutel in Arnold’s hand. “Waarom persé vannacht?” “Eerder kon ik niet weg. Het zou te veel zijn opgevallen. Ik moet ook snel terug.” “Waarom ik?” “Dat is nu niet van belang. Bij het doophuisje hoor je waar de sleutel voor dient. Eerder niet.” “Niet van belang?!” “Luister, er is weinig tijd. Hij is stervende. Vanwege de restauratiewerkzaam heden valt het nu niet al te veel op als er rondom het doophuisje beweging is.” “Wie spreekt er in vredesnaam af in een doophuisje?!” De man staat abrupt op. “Daar….” Hij onderbreekt zichzelf en kijkt wanhopig van Arnold naar Jacob en terug. “Er zijn grote belangen mee gemoeid. Als het aan de Lutheranen en Calvinisten ligt, zweren wij katholieken ons geloof af. Hij vertelt je alles op het moment dat hij deze sleutel heeft.” “Wie is die hij?” Voordat Arnold de vraag heeft uitgesproken, staat de pluimhoed bij de deur. “Christo et Ecclesiae”, fluistert hij snel en verdwijnt met zijn olielamp de duisternis in, richting het kasteel. Jacob en Arnold wisselen een niet-begrijpende blik en vanuit de deuropening zien ze het flakkerende lichtje heen en weer bewegen, om vervolgens geheel in het donkerte op te lossen. De buitenlucht voelt koud aan. Een rilling gaat door hem heen. Is het vanwege de kilte buiten of de gedachte aan de vreemde man met pluimhoed en de onzekerheid die hem nu te wachten staat? Zijn nieuwsgierigheid wint het van zijn scepsis en zijn angst. Hij steekt de sleutel in een zak en knikt naar Jacob. Jacob geeft hem de andere olielamp. “Sorry, ik weet net zoveel als jij.” “Niets dus.” Terwijl hij er stevig de pas in zet, hoort hij hoe Jacob de deur achter hem sluit. Het duurt een poos voordat hij het silhouet ontwaart van de spitse daken van de twee torentjes die het begin van de brug markeren. Gelukkig hoeft hij daar niet overheen. Het water van de gracht oogt als een gevaarlijke poel. Het vierkante kasteel is al jaren eigendom van Gijsbertus Steenbergensis, Graaf van
Hogendorp en vrijheer van Hofwegen. Samen met Jacob heeft hij ’s middags staan kijken naar de koetsen die arriveerden en de mensen die bij de brug uitstapten. Mannen met pluimhoeden en dames met chique japonnen. In gedachten ziet hij de hoogstaande kapsels, de zijwaarts opgehouden rokken met de rijke versieringen weer voor zich. Hij bedenkt dat hij dit beslist aan An moet vertellen, wanneer hij weer thuis is. Even later begeeft hij zich de beukendreef in. Achter hem hoort hij een roep. “Is het van een vogel?” Zijn stevige pas gaat over in draf en al gauw holt hij zo hard als hij kan. De sleutel in de zak bonkt op zijn bovenbeen in zijn loopritme mee. Aan het einde van de lange beukendreef houdt hij even halt, zijn borstkas gaat snel op en neer. Bij iedere opgaande beweging voelt hij hoe koude lucht zijn mond binnen stroomt. Als vierentwintiger heeft hij een goede conditie, het is meer de spanning die hem de adem beneemt. Gelukkig is hij nog slechts een kleine driehonderd meter van het doophuisje verwijderd. Met snelle tred vervolgt hij zijn weg. Als hij voor de toegangspoort bij het doophuisje staat, met daarboven de heilige Sint Dionysius, beweegt hij snel zijn hoofd naar links en naar rechts. Niemand te zien. Zijn bovenbeen lijkt plots te gloeien. Hij gooit zijn hoofd achterover en houdt zijn ogen gericht op het beeld. Allerlei gedachten wisselen elkaar af. ‘Wat als hij nu overvallen werd? Zou hij een kop kleiner worden gemaakt? Zou hij dan net als Sint Dionysius met zijn hoofd in zijn handen naar de plaats lopen waar hij begraven wil worden?’ “Al moeite genoeg om mijn kop er nu bij te houden, laat staan dat ik die terug kan vinden als hij ergens over de grond rolt.” Zijn stem laat hem schrikken. Binnensmonds vloekt hij. “Het hardop uiten van mijn gedachten moet ik toch eens afleren”. De maan breekt door en de koperen staf van Sint Dionysius licht op. Arnold slaat vluchtig een kruis en stapt naar het poorthek toe. Zijn hand omklemt één van de spijlen en voorzichtig trekt hij eraan. Opgelucht bemerkt hij dat de toegangspoort niet afgesloten is zoals normaliter het geval is ’s avonds. De pluimhoed had dus gelijk gehad. Hij glipt door de opening en het liefst had hij het hekwerk achter zich gesloten. Zoals afgesproken klopt hij driemaal snel, één keer langzaam en vervolgens weer tweemaal snel op de deur van het doophuisje, rechts in het poortgebouw. De deur gaat een stukje open, zijn lamp wordt overgenomen, gedoofd en dan wordt hij naar binnen getrokken. In de ruimte brandt geen enkele olielamp. Een hand begeleidt hem en laat hem ergens plaatsnemen. Als de hand hem loslaat, hoort hij hoe voetstappen zich
11
12
van hem verwijderen. De deur gaat open en dicht. Naast hem hoort hij beweging. Zijn ogen gewennen en op de grond ziet hij een gestalte liggen. “Magister adest et vocat te….” De stem klinkt raspend, als die van een oude man. Opnieuw beweging, een uitgestoken hand. Instinctief haalt Arnold de sleutel uit de zak en overhandigt hem. De oude man hapt naar adem en krabbelt overeind. “Damnosa hereditas.” Hij ziet hem naar de muur achter het hardstenen doopvont lopen, maar kan niet goed zien wat hij daar doet. Vreemde geluiden omringen hen. Op het moment dat de oude man een kaars aansteekt, ziet Arnold dat een steen uit de vloer verschoven is. In de ontstane opening is een trap zichtbaar. De man daalt langzaam af en gebaart Arnold te blijven wachten. Het duurt lang voordat de man weer boven is. In zijn handen heeft hij een merkwaardig groot boek voorzien van zeven sloten. Hij geeft Arnold de sleutel terug en gebiedt hem woordeloos één van de sloten te openen. “Is het dezelfde sleutel? Arnold wil de sleutel dichter bij de kaars houden, maar de man tikt ongeduldig op het eerder aangewezen slot. Voor zover Arnold kan zien zijn alle sloten nog dicht. Gehoorzaam steekt Arnold de sleutel in het slot en met enige moeite krijgt hij de sleutel gedraaid. Het slot springt open. De oude man kijkt hem glimlachend aan. “Mille periculis supersum.” Vervolgens daalt hij opnieuw de trap af. Als hij weer boven komt heeft hij noch een sleutel noch het boek bij zich. Hij loopt weer richting het doopvont en wijst naar de muur erachter. Arnold ziet niets bijzonders. De man wenkt hem. Arnold laat zijn hand over de stenen glijden. Aanvankelijk voelt hij enkel de korrelige structuur van de stenen, en de overgangen met het voegsel, maar dan voelt hij vage ingeslepen rondingen. De man houdt de kaars dichterbij. Vreemde letters ‘Aqua sapiéntiæ salutaris potávit eos’ sieren de steen. Het was Arnold eerder nooit echt opgevallen. Vol verbazing ziet hij hoe de oude man vermoeid de steen naar achteren duwt en hoort hij voor de tweede maal vreemde omringende geluiden. De man blaast de kaars uit en gaat kreunend liggen. Stilte volgt. Arnold stelt een spervuur aan vragen om te laten weten dat hij antwoorden nodig heeft.
14
“Unum est necessarium.” Deze zoveelste onbegrijpelijke uiting ontsteekt hem in woede. Hij wil gewone antwoorden, antwoorden die hij kan volgen! De man slaakt een diepe zucht en met horten en stoten, alsof het gewone spreken hem meer moeite kost, begint hij zijn relaas. Aandachtig probeert Arnold alles voor zichzelf te ordenen. “Toen het prins Frederik Hendrik van Oranje in 1629 eindelijk was gelukt om de zogenaamde moerasdraak te veroveren, hadden hooggeplaatste katholieken in allerijl het heilige boek met de zeven sloten in veiligheid gebracht. Hiervan weten slechts enkelen het bestaan, evenals van de bijbehorende legende. Als gedurende zeven generaties, in opvolgende lijn binnen één familie, telkenmale één generatie één slot opent en het boek zich telkenmale op dezelfde plaats bevindt, zal na het openen van het zevende slot deze plaats veranderden in een stad met gouden poorten. Alhoewel het bisdom van ’s-Hertogenbosch er alles aan gelegen was om het boek in ’s-Hertogenbosch te houden, verkozen ze bij inname van de stad het zekere voor het onzekere. Bij vernietiging van het boek zou Utopia sowieso nooit worden verwezenlijkt. Via omwegen was het boek uiteindelijk in het kasteel van Tilburg terecht gekomen en jarenlang in bewaring geweest bij Baron van Grobbendonck. Voordat het kasteel werd verkocht aan de protestante prins van Hessen-Kassel waren de plannen gesmeed om een kerk plus doophuisje te bouwen. Een doophuisje met een geheime kelder, waarin het boek werd ondergebracht. Begin deze eeuw was het gerealiseerd.” “Heeft het boek al die jaren in het kasteel van Tilburg gelegen? Met medeweten van de heer van Tilburg en Goirle, Anthony Schetz zelf?” Onwillekeurig schudt Arnold zijn hoofd. “Dit doophuisje is toch nog niet zo oud?” “Geen vragen, geen vragen. Nihil pulchrius ordine.”Even schrikt Arnold. Zoals gewoonlijk was hij zich er niet van bewust geweest dat hij hardop dacht. Dan borrelt zijn woede weer op en begint hem tegelijkertijd iets te dagen. “Ik heb daarstraks het eerste slot van het boek geopend!” Hij kan een vloek nog net onderdrukken. “Het is afgebroken Arnold. Tweeënvijftig jaar geleden….” Gekuch. “Afgebroken geweest. Een nieuw doophuisje, voor in de plaats gebouwd. Ik was erbij. Ze hadden geen idee. Het is geheim gebleven.”
Het tempo en de verstaanbaarheid worden er niet beter op. Arnold spant zich in en begrijpt uit de flarden die hij opvangt dat de sleutels van het boek destijds ieder apart ’s-Hertogenbosch zijn uitgesmokkeld. De oude man had tot voor kort nooit geweten bij wie of waar ze ondergebracht waren. Zijn opdracht was enerzijds er voor te waken dat de bergplaats van het boek geheim bleef en anderzijds om de sleutels te achterhalen. Het had hem veel moeite en inspanning gekost. Ze waren los van elkaar op zeven verschillende plaatsen bewaard. De sleutel die Arnold had meegebracht was de laatste ontbrekende sleutel geweest. Een rochel doorbreekt de woordflarden. Het blijft stil. De oude man heeft zojuist zijn laatste adem uitgeblazen. Arnold huivert. Hij verwacht dat de Norbertijnse orde zich zal ontfermen over het lichaam. Als hij het doophuisje verlaat en de toegangspoort uitloopt, weet hij nog steeds niet waarom juist hij het eerste slot moest openen. ‘Het zal mij wel duidelijk worden.’ Deze gedachte geeft hem vertrouwen. Het is al lichter geworden. Als hij achterom kijkt, gaan zijn ogen automatisch richting het beeld van de heilige Sint Dionysius, schutspatroon van Tilburg. Nu pas valt hem op dat het gedragen hoofd tegen een boek rust. Het boek is amper als zodanig herkenbaar. Eerder zag hij het altijd aan voor een plakkaat. Hij beseft: wie wil zien, kan onderscheiden. De toegangspoort geeft een gouden weerschijn.
15
Juryrapport De kracht van dit verhaal is dat de lezer vanaf het eerste moment in het verhaal wordt gezogen. Het duurt evenwel een poosje voordat het duidelijk wordt waar het hier over gaat. Helaas spelen het Erfgoed, het Norbertijnenpoortje bij de Goirkesekerk in Tilburg en de aanwezigheid van de Norbertijnen in die stad maar een kleine rol.
16
17
HOUT door: Laurens van der Goot
Hout Mosebach reed langzamer dan anders, want hij had geen zin in een feest. Hij voelde zich lamlendig en had zich voorgenomen zo kort mogelijk te verblijven in de feestzaal. Bij een informatiebord stopte hij op de parkeerplaats en haalde een notitiebriefje uit zijn binnenzak. Feest van werk in Klooster Bethlehem, Kerkplein 4, Haren. Mosebach bukte zich, ging met zijn vinger langs de straat namenlijst en vond wat hij zocht. Zoals altijd. Zijn collega’s aan de Universiteit van Tilburg bekeken hem met afgunst, zodra hij weer eens een spraakmakende ontdekking deed. Misschien was dat de reden van Mosebachs tegenzin om naar Haren te gaan. Als hij een concurrentiestrijd had gewild, was hij wel in het bedrijfsleven gaan werken.
20
Klooster Bethlehem doemde voor hem op. Mosebach parkeerde zijn auto en liep naar een plakkaat. Hij las: “De prins-bisschop van Luik verleent op 30 augustus 1501 zijn goedkeuring aan de stichting van een klooster.” Prins-bisschop. Daar kan ik me niks bij voorstellen, dacht Mosebach. Maar goed dat we scheiding van kerk en staat hebben nu, anders kunnen we rare toestanden krijgen. “Dat de naam zal dragen ‘Huys van Bethleëm’” las hij verder, “voor zusters die de derden orde van Sint Fransiscus willen naleven.” Een mooie naam, vond Mosebach. Het zorgt direct voor een huiselijk en geborgen gevoel. Hij liep terug naar het gebouw aan de overkant, ’t Backhuys genaamd. Het rode behang met tekeningen vertelde hem bij binnenkomst meteen dat het een voormalige brouwerij moest zijn geweest. Mosebach liep naar de bar en nam een gereedstaande koffie. Na de tweede speech trok Mosebach zich terug om alleen te kunnen zijn met zijn gedachten. Hij koos voor de kapel, van hieruit kon hij het veertig meter hoger gelegen koor betreden, vanwaar het gebouw het beste zichtbaar was. Het was gemaakt uit authentiek hout, voorzien van prachtige bewerkingen. Mosebach bekeek de versierselen wat uitgebreider en zag toen duidelijk ook gegraveerde teksten in het hout staan. Het waren namen. Hij keek omhoog, opzij en naar de deur waardoor hij het koor betreden had en zag nu pas overal de gravures in het hout. “Mooi,” dacht hij, “hier ben ik wel even bezig”. Hij nam een folder uit de houder bij de deur en las een overzicht van de namen. Die was duidelijk niet compleet; slechts de belangrijkste personen waren vermeld. Het overgrote deel betrof voormalige bewoonsters, nonnen en moederoversten uit een ver verleden. Mosebach zuchtte vanwege de beperktheid van deze selectie, enigszins uit ergernis maar ook door het besef dat hij nu een leuke, maar zware klus voor de boeg had.
22
Hij begon bij de ballustrade en probeerde alles te lezen. Dat ging hem aardig goed af, ook al waren sommige in het Latijn opgesteld. Enkele inscripties waren te klein voor het oog. Uit zijn linkerbinnenzak nam hij een loupe, die hij eerst geduldig met zijn zakdoek schoonpoetste, en bukkend over het hout trachtte hij de letters, één voor één, hardop sprekend vast te stellen. “MOSEBACH, wat doet u hier?!” klonk het plots vlak achter hem. Hij draaide zich hevig geschrokken om, zijn hart sloeg in zijn keel. Door de plotselinge beweging schoot de loupe uit zijn hand over de ballustrade en viel te pletter op de kapelvloer. Hij pakte de houten armleuning paniekerig vast om in balans te blijven en riep “Rosa! Pot verdorie, ik schrik me helemaal kapot!” Dit maakte niet de minste indruk op het meisje dat nu recht tegenover hem stond. Ze lag dubbel van het lachen, met gierende uithalen, ze stikte er bijna in! Mosebach blies van opluchting hard de lucht uit zijn wangen en vergaf haar onmiddellijk bij het zien van zoveel blijdschap. “Ben je mij gevolgd of zo?” Rosa, nog altijd niet in staat om te spreken, knikte. Om zich nog meer te vermannen, nam Mosebach de rol van professor weer aan. “Hier staan allerlei namen in het hout. Jij vindt het ook wel interessant, vermoed ik”. Bij zijn colleges was Rosa altijd aanwezig, maar niet altijd even actief. Mosebach probeerde haar te stimuleren waar hij kon, en besefte dat de kapel een inspirerender omgeving bood dan de suffe collegezaal in Tilburg. Hij had gelijk. “Wow, wat een mooie kalligrafie”, zei Rosa enthousiast. Ze begon spontaan mee te doen. “Hé, kijk”. Zij wees boven de deur naar de post. Daar stond een aantal gravures op een rijtje. “Geef mij even een setupje”. Mosebach keek haar niet begrijpend aan. “Vouw uw handen ineen en buk, dan kan ik er instappen en u tilt mij op”. De professor keek bedenkelijk. Een man van 47 die een studente van 19 omhoog helpt... “Vooruit, in naam der wetenschap”. Rosa wreef in haar handen en klom via Mosebach richting de deurpost. Ze greep zich er aan vast. “Er staan vier namen hier. Allemaal van nonnen denk ik, want ze heetten Amalia, Cornelia, Philomena...” Mosebach hield het niet meer uit, en met een moeilijk stemmetje zei hij: “Kom op, en de laatste?” Rosa zei niets meer. “Je noemde er maar drie en het waren er vier!” piepte Mosebach met zijn laatste krachten. Eindelijk antwoordde het meisje. “Bovenop de deurpost staat nog wat. Even kijken... hé, het is in het Spaans. Eehm... oké, de vertaling... Voor jou geen Bethlehem, mijn lieve Fadrique, voor jouw vader ooit wel. Vaarwel! MG.” De kreet waarmee Rosa naar beneden viel, was even hard als het roepen waarmee ze Mosebach had laten schrikken. Na het laatste vertaalde woord kon hij het echt niet meer houden. Zijn studente landde met een doffe dreun bovenop hem.
Mosebach haalde strompelend een stoel van beneden uit de kapel, klom erop en bekeek de tekst met eigen ogen. Hij ging met zijn duim langs ieder woord en merkte opeens dat de deurpost meeveerde met de lichte druk die zijn vinger veroorzaakte. Uit zijn rechterbinnenzak haalde hij een Zwitsers zakmes tevoorschijn en wrikte daarmee het hout los van de wand. Erachter zat geen muur, maar een holte. Voorzichtig schoof Mosebach zijn hand erin. Voelde iets. Haalde iets naar zich toe. Rosa merkte aan het plotselinge stoppen van het wrikken en aan zijn houding dat haar docent iets gevonden had. “Wat is het?” vroeg zij ongeduldig, terwijl ze op haar tenen stond en naar boven keek. Mosebach kwam naar beneden en toonde een vergeeld papier. Hij blies het stof eraf, wat Rosa hevig deed hoesten. “Uche uche! Kunt u niet de andere kant op blazen?” Met een droge gezichtsuidrukking keek Mosebach haar aan. “Ja hoor, als jij voortaan de andere kant opvalt”. Geïrriteerd richtte Rosa zich op het gele perkament. Het was een tekening met twee korte zinnen eronder. ‘Bezoek Martin Luther aan Klooster Bethlehem. 1507, vlak na zijn priesterwijding.’ De kersverse pastoor en latere kerkhervormer stond afgebeeld in zijn bekende toga, naast een grote wieg met een pasgeboren baby. Midden op het gedrapeerde laken stonden drie letters:
FAT
“Zou het een dikke baby zijn geweest?” vroeg Rosa quasi naïef. Mosebach lachte, ook vanwege haar gespeeld vragende gezicht. Toen trokken zijn mondhoeken langzaam naar beneden, zijn ogen werden bijna twee keer zo groot. “Wat nu weer?” vroeg Rosa verwachtingsvol, en gaf Mosebach een klein tikje op de wang omdat zijn uitdrukking maar niet veranderde. “Alf...” stamelde de professor. “Wat? Alfa Romeo? Alfalfa?” Door dit gegis werd Mosebach weer helder. “Nee, de letters staan voor Fernando Álvarez de Toledo”. “Wie is dat?” “De hertog van Alva!” Mosebach kwam nu op gang. “Die Fadrique uit de inscriptie was de zoon van Alva. Hier in Nederland is hij beter bekend onder de naam Don Frederik. Alva is hier geweest, wordt tegen Frederik gezegd door ene MG. En de tekening verklaart
23
wanneer: Alva is hier geboren! En MG moet Magdalena de Guzmán zijn!” Rosa luisterde ademloos, maar met handbegingen gaf ze aan dat Mosebach nu toch echt even te snel ging. “In 1566 is Frederik in het geniep getrouwd met Magdalena, zeer tegen de zin van koning Filips de Tweede van Spanje. Die had sowieso een hekel aan Frederik. Filips liet het meisje in een klooster plaatsen om zijn rivaal dwars te zitten. Hier in Haren!” Achter de gehaast sprekende Mosebach en Rosa viel de houten kapeldeur opeens hard dicht. Het geluid van rennende voetstappen stierf langzaam weg. Rosa keek even om en wendde zich daarna weer snel tot Mosebach. “Alva is toch gewoon in Spanje geboren?” Mosebach schudde ontkennend. “Dit klooster is gesticht in 1506, Alva is hier geboren in 1507, kijk dan naar de tekening!” Rosa zweeg een kort ogenblik. Toen greep Mosebach haar bij de arm en fluisterde: “Kom, we moeten hier weg.” Maar het was te laat. De lampen in de kapel doofden op het moment dat de studente en haar leraar opstonden. Vanuit het niets naderde een aantal kaarsen het duo. Onder het koor bleven ze abrupt staan. Mosebach, angstig, zag nu dat ze werden gedragen door een achttal oude nonnen, waarvan één met een krakende stem het woord tot hem richtte. “U heeft een verschrikkelijke fout begaan! U weet nu te veel. Alva is na zijn geboorte verwisseld met een ander jongetje. De echte Fernando Álvarez de Toledo is echter hier geboren en opgevoed door een protestantse sekte”. Mosebach giechelde zenuwachtig. “Dat kan helemaal niet. Het protestantisme begon pas in 1517”. De non knikte geduldig. “Luther liep al veel langer rond met zijn plannen. Kort na zijn priesterwijding in 1507 voerde hij zijn meesterplan uit: Alva groeide hier tien jaar op, en werd daarna naar zijn grootvader gebracht, die hem de krijgskunst leerde. Een erelid van de sekte, deze oude man”. Haar stem galmde door de ruimte. Rosa riep, na een lange poos te hebben gezwegen: “En de andere jongen dan? Dat valt toch niet te rijmen?” Opnieuw behield de non haar kalmte. “Hij werd uit de weg geruimd toen hij tien jaar oud was, samen met Alva’s ouders, in hun afgelegen bergdorp. Slechts ons trouwe lid, de grootvader, kende hem verder”. Mosebach leek de dreiging onder hem helemaal vergeten te zijn. Gelukzalig glimlachte hij omdat hij alle draadjes nu aan elkaar kon linken. Samen met Rosa leunde hij tegen de ballustrade om naar beneden te kunnen kijken. “Dus Filips de Tweede heeft in 1567 zonder dat hij het wist een protestantse generaal gestuurd in plaats van een katholieke! En Alva was overdreven hardhandig om zijn dekmantel overtuigend te maken! Sjonge... Zijn efficiëntie was bewust contraproductief, zodat de Geuzen het karakter van Alva’s beleid uit konden buiten in hun pamfletten. Zo konden ze met veel
25
Juryrapport steun in 1572 Den Briel veroveren op de Spanjaarden. Het beleg van Alkmaar verloor Alva ook expres. Zogenaamd door deze tegenslagen en zijn slechte gezondheid diende de hertog zijn ontslag in bij Filips. Briljant!” De non die tot het duo op het koor had gesproken, maakte nu een korte, heftige armbeweging. Daarna keek zij smachtend naar boven, fel lachend met een tandeloze mond terwijl haar collega rukte aan een prachtig touw dat de vloer van het koor deed openklappen.
26
Een erg spannend verhaal, je moet weten hoe dit afloopt. De historische informatie is goed in het verhaal verwerkt. Er is een goede balans van feit en fictie in dit verhaal, al komt het fictieve gedeelte af en toe ongeloofwaardig over. Dat mag in deze opdracht!!!
27
HET dossier suzanne aloysius door Henk Janssen
Het dossier Suzanne Aloysius
30
Ze is als correspondente van het Brabants Dagblad gewend aan vreemde telefoontjes, maar dit is wel heel merkwaardig. Suzanne Aloysius staat daarom al om vijf uur ’s ochtends voor de Lambertustoren. Ze is stipt op tijd maar er is niemand. Al na een paar minuten drentelen heeft ze spijt dat ze gevolg heeft gegeven aan die eigenaardige maar dringende uitnodiging op haar antwoordapparaat. Het moet vooral de angst in de trillende stem zijn geweest, die haar op dit onzalige tijdstip naar het centrum van Vught heeft gebracht. Terwijl ze enigszins korzelig in de ochtendmist de schoonheid van de vijfhonderdjarige eenzame wachter monstert, ziet ze dat de torendeur op een kier staat. Al na de eerste duw ziet ze hem hangen. Als versteend belt ze 112. Eerst vallen haar de wijd opengesperde ogen op, dan het van pijn verwrongen gezicht en het klokkentouw, en tot slot valt haar blik op die wonderlijke stoffen bloem op de grond. In een reflex raapt ze die op. Pas dagen later, als niet alleen de arts en de politie maar ook de familie van Jan Bock de trieste zelfdoding hebben geaccepteerd, vindt Suzanne de kunstig uit lapjes zwarte stof vervaardigde bloem in haar tasje terug. Waarom moest hij haar die ochtend toch zo dringend spreken? Wat betekent die merkwaardige bloem? En waarom is er geen afscheidsbrief gevonden? Ze heeft Jan Bock nog maar kort geleden geïnterviewd over het religieus erfgoed in hun omgeving en ze kan zich moeilijk voorstellen, dat die beminnelijke en gerespecteerde historicus juist haar met zijn akelige dood heeft willen confronteren. “Een stoffen bloem? Dat doet me denken aan de Allemantel. Je weet wel, die mantel voor de Zoete Lieve Vrouw van Den Bosch, die onlangs door de Berlicumse kunstenares Nelleke de Laat is gemaakt.” De woorden van haar buurvrouw tollen nog door haar hoofd, als ze de Sint Jan in loopt. “Nee,” zegt de koster van de kathedraal, “die nieuwe mantel mag de Zoete Lieve Vrouw niet dragen. Ze heeft hem maar één weekend om de schouders gehad. Het fijne weet ik er niet van, maar dat is zo besloten door de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap. Misschien kunnen ze je er in het Zwanenbroedershuis meer over vertellen. Voorlopig wordt die Allemantel alleen maar tentoongesteld in de Bouwloods.” De vitrine in het kleine museum naast de Sint Jan is gauw gevonden. Ze moet nauwgezet kijken. Er zitten maar liefst 330 stoffen bloemen op het prachtige zijden gewaad. 330 bloemen die allemaal een verhaal vertellen. Maar dan, in de stola, in die weelderige kraag van de mantel, ontdekt ze het zwarte zijden draadje. Daar moet, dat staat als in een flits voor haar vast, de bloem gezeten hebben, die uit de dode hand van Jan Bock is gevallen. Maar waarom
heeft hij die hier weggehaald? “Nee,” zegt Nelleke de Laat, “een bloem van een Vughtse geschiedenisleraar, daar staat me niets van bij. Die heb ik niet bevestigd. En zwart, zeg je? Hoe afschuwelijk. Dat zou ik nooit gebruiken.” Als Suzanne het kunstwerkje thuis uit elkaar pulkt en bestudeert, ontdekt ze tot haar verrassing de minuscule tekentjes. Op de losse bloemblaadjes staan onmiskenbaar kleine, rode letters gekrabbeld. Met behulp van een loep leest ze: FGFM. En op een ander blaadje: JBCC. Bijna routinematig gaat ze direct aan het googelen maar ze ervaart al snel dat dit haar niet verder zal helpen. Een paar weken later zorgt onrust - of is het gewoonweg beroepsmatige nieuwsgierigheid? - voor een ietwat ongebruikelijke stap. De weduwe van Jan Bock heeft de traumatische gebeurtenis duidelijk nog geen plaats kunnen geven. Bleekjes en met een doffe blik in de ogen weet ze Suzanne slechts te melden dat haar man de afgelopen maanden vaak naar Heeswijk fietste om daar, zoals hij in het verleden wel vaker deed, in de bibliotheek van de Abdij van Berne aan een nieuwe geschiedkundige publicatie te werken. De abdij is in 1857 op deze plek gebouwd, maar het eerste klooster werd door Norbertus van Xanten al in het jaar 1134 in het plaatsje Berne aan de Maas gesticht. Plunderingen, brand, gedwongen verhuizingen, de Witheren van de Abdij van Berne hebben het allemaal meegemaakt. Gelukkig weten zij door de eeuwen heen hun belangrijke bibliotheek te redden en naar een volgend onderkomen mee te nemen. Het is hier, dat Suzanne Aloysius voor het eerst het gevoel krijgt dat ze iets belangwekkends op het spoor is. De bibliothecaris reikt haar het boek aan, dat Jan Bock twee maanden geleden voor het laatst in handen heeft gehad. Dat gaat niet zonder slag of stoot want het blijkt een kostbare en eeuwenoude foliant te zijn. “Nou vooruit, bij hoge uitzondering dan,” zo hoort ze de aar zelende pater zeggen. “Omdat het om meneer Bock gaat. Maar u mag het boek slechts hier inzien, en uitsluitend als u eerst deze handschoenen aantrekt.” Tussen de pagina’s 65 en 66 treft ze de kleine bladwijzer aan. Die naam! Als gemagnetiseerd valt haar oog direct op die naam. Op de rechterpagina, op de zesde regel van boven, daar staat: “Ons gesworen brueder Heer Bock vanden Bocxhoeve heeft gescenckt sonder payement ’t taeffereel met helsch gespoock ent calendarium geschildert by Jeroen die maelre, die hem selver scrift Jheronimus Bosch.” Heer Bock. Het staat er echt. Dit kan geen toeval zijn. Is dit een voorvader van Jan Bock? En dan die fameuze naam: Jheronimus Bosch.
31
In de weken die volgen ontdekt Suzanne Aloysius in het Oud-rechterlijk archief, dat er in de buurtschap Kaathoven bij het plaatsje Vinkel een landgoed Bocxhoeve heeft bestaan. De akte van erflating uit 1521, die Heer Jan Bock als erfgenaam aanwijst, laat daarover geen twijfel bestaan. Dan herinnert ze zich dat Jeroen Bosch in 1516 is overleden. De tekst in de foliant krijgt opeens reliëf. Het zijn tijdgenoten geweest. En ook ontdekt ze in de archieven, dat de ongelukkige in de Lambertustoren inderdaad een directe afstammeling is van deze Heer Bock. Het heeft haar heel wat vrije middagen in het Brabants Historisch Informatie Centrum gekost, maar ze is tevreden over dit resultaat van haar naspeuringen. Ze vertelt de archivaris die haar assisteert, hoewel die op een wat zonderlinge manier de indruk wekt dat niet erg op prijs te stellen, dat ze hem niet ongenoemd zal laten. Want dat staat vast, ze gaat hierover binnenkort in het Brabants Dagblad een interessant artikel publiceren.
32
De zoektocht naar “’t taeffereel met helsch gespoock ent calendarium” geeft haar meer problemen. Ooit is het in het bezit geweest van de familie Bock. Daarover was de tekst in de abdij duidelijk. Maar verder komt ze niet. Ze heeft in het Jeroen Bosch Centrum urenlang intensief staan turen en heeft heel wat demonen en helse taferelen gezien, maar nergens heeft ze op de schilderijen een calendarium of wat daarop lijkt kunnen ontdekken. Tussen de bedrijven door is ze er wel aan de weet gekomen, dat baron van den Bogaerde van Terbrugge, destijds eigenaar van kasteel Heeswijk, rond 1900 uit zijn nalatenschap een “Jeroen Bosch” heeft geveild. Die is vervolgens nooit meer tevoorschijn gekomen en het is dus goed denkbaar dat dit werk nog ergens in Brabant is. Op dit ene werk na zijn verder alle panelen en prenten van Jeroen Bosch bekend. Of toch niet? Het blijft voor Suzanne duister wat Heer Bock zo’n vijfhonderd jaar geleden kennelijk gratis heeft geschonken. En aan wie? Zoals het ook duister blijft waarvan hij een gezworen broeder is. Dan ligt er plotseling die envelop op de deurmat. “Aan Suzanne Aloysius.” Meer staat er niet op. Geen zegel, geen poststempel. Na lang piekeren weet ze nog altijd niet goed wat ze met het onheilspellende bericht aan moet. Het zijn slechts een paar regels. “Jan Bock niet en jij niet, niemand zal het eeuwenoude geheim van onze Broederschap Gloriosus Finis Mundi ontmaskeren. Ook jij zult in de dageraad de ultieme tol betalen als je op dit pad verdergaat. We raden je: zwijg! En plaats onze bloem uit de Hof van het Quaet weer terug op dat gewaad, waar we haar veilig waanden.”
Eén conclusie, hoe gruwelijk ook, is snel getrokken. Het is moord. Jan Bock heeft zich in de Lambertustoren niet verhangen. Al wijzen alle indiciën op zelfdoding, het móet moord zijn geweest. Dat staat nu voor haar vast. Maar hoe groot of hoe afschuwelijk kan een geheim zijn, dat iemand daarom gedood zou moeten worden? Het briefje, zo realiseert ze zich, maakt gelukkig wel duidelijk waar FGFM voor staat. Fraternitas Gloriosus Finis Mundi. De broederschap van het glorierijke einde van de wereld. Suzanne voelt zich verward en kan nauwelijks nog helder denken. Heeft Jan Bock haar op dat vroege uur een vondst willen toe vertrouwen? En heeft hij daarbij gedacht, dat het openbaarmaken van zijn ontdekking hem zou kunnen redden? Ja, zo moet het ongetwijfeld gegaan zijn. De vriendelijke historicus is tijdens zijn onderzoek op het geheim van deze mysterieuze broederschap gestoten. Hij moet de tekens in de bloem ontraadseld hebben en heeft dat via haar bekend willen maken. Een betere verklaring weet ze niet. Ze kijkt weer naar het briefje met die dreigende zinnen en het dringt nu pas goed tot haar door dat ze in groot gevaar is.
beslist: “Nee, een bezichtiging is niet mogelijk.” Terwijl ze vanaf de weg gefascineerd naar de kapel staart, denkt ze hardop: “Stel nu eens dat JB niet staat voor Jan Bock, zoals ik maar steeds veronderstel, maar dat die initialen… Ach natuurlijk!” Nu ze die twee letters aan Jheronimus Bosch koppelt vallen ook deze puzzelstukjes op hun plaats. Ergens in of onder de Cunerakapel moet “’t taeffereel met helsch gespoock ent calendarium” verborgen zijn. Gemaakt door Jeroen Bosch, verborgen door Heer Bock en al eeuwenlang op leven en dood bewaakt door de Fraternitas Gloriosus Finis Mundi, waarvan hij een gezworen broeder was. Opeens dringt het in al zijn volheid tot haar door. De naam van die broederschap. Het gaat om het einde van de wereld. En de sleutel tot die schokkende kennis ligt ergens hier in Kaathoven. Op een paneel van Bosch dat niemand kent. Jaar, maand, dag, het ligt allemaal al eeuwen vast. Opgewonden belt ze haar hoofdredacteur. “Allicht heb ik twijfels, Suzanne. Het is zo’n raar verhaal. Nou goed, werk het uit, maar zorg vooral dat je het artikel met feiten en bewijzen onderbouwt.”
FGFM. Dat is nu duidelijk. Een broederschap die waakt over een kennelijk gruwelijk geheim en er niet voor terugdeinst om daarvoor te moorden. De ultieme tol. Een broederschap die mogelijk ook banden heeft met dat andere genootschap. Hoe valt anders te verklaren, dat de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap verbiedt dat de Zoete Lieve Vrouw van Den Bosch in het openbaar de nieuwe Allemantel draagt? Wat is het belang achter dat vreemde verbod? Is er sprake van een soort vriendendienst tussen geheime genootschappen? Op de mantel, zo zegt het briefje, leek de geheimvolle bloem van de Fraternitas Gloriosus Finis Mundi veilig. Mag die soms daarom niet gezien worden? Het is opnieuw de beste uitleg die ze kan bedenken. Abrupt onderbreekt ze haar rusteloze ijsberen. Ze kan zich wel voor het hoofd slaan. Natuurlijk, het moet Kaathoven zijn. De Hof van het Quaet. Quaethoven, zo schreef je dat rond 1500. Zo stond het immers ook in die akte van erflating. De plek van de Bocxhoeve. Het landgoed van Heer Bock, de voorvader van Jan Bock. Plotseling krijgen nu ook die andere letters betekenis. Warempel, dat moet het zijn. Het gaat om de Cunerakapel, die deze stamvader daar rond 1475 naast de Bocxhoeve heeft laten bouwen. CC staat voor Capella Cunerae. Het kan niet missen.
De recherche is nu al maandenlang naar haar op zoek, maar Suzanne Aloysius blijft onvindbaar. Krantenartikelen, “Opsporing verzocht”, de gouden tip blijft uit. Ook de lapjes zwarte stof, die ze vreemd genoeg onder het vloerkleed in haar huiskamer vinden, helpen het onderzoek niet verder. Suzanne Aloysius is van de aardbodem verdwenen.
34
35
De Cunerakapel in Kaathoven is fraai gerestaureerd maar heeft zijn oorspronkelijke religieuze functie verloren. De huidige eigenaar zegt het vriendelijk doch
Juryrapport Een boeiend verhaal dat je meteen bij de lurven grijpt. De verbinding met de actualiteit en de ingehouden kritiek op de beslissing om de Allemantel maar één dag te laten dragen door de Zoete Lieve Vrouw is erg leuk. Het taalgebruik is ongedwongen en het verhaal kabbelt speels als het water van de Dieze. In een paar pagina’s passeren bijna net zo veel gebeurtenissen als waarvoor Dan Brown een heel dik boek nodig heeft. Een extra applaus voor de fantasie waarmee deze historische en/of quasi-historische bijzonderheden rond personen, plaatsen en gebeurtenissen als een gouden draad verweven zijn.
37
HET rad van catharina Het winnende verhaal
door Bianca Mastenbroek
Het rad van Catharina
40
Hermans voetstappen weergalmden over de plavuizen tegels van de kerk. Voor hem keek een jongeman die voor een beeltenis van Catharina stond, verschrikt om. Hij moffelde een fototoestel weg onder zijn zwarte, lange jas. Herman schudde zijn hoofd. Die jongelui van tegenwoordig... Geen respect. Hij liep op de jongen af. ‘Heb je het bord bij de ingang niet gezien? Het is verboden in de Catharinakerk foto’s te maken.’ De jongen ontweek zijn blik. ‘Sorry,’ mompelde hij. Hij draaide zich om en liep richting de uitgang. Na een paar passen keerde hij om en liep terug naar Herman. ‘Mag ik u iets vragen? Bent u bekend in deze kerk?’ ‘Ik ben al dertig jaar koster hier. Waar kan ik je mee helpen?’ Nu keek de jongeman hem wel aan. Hij had blauwe ogen en een open gezicht. Hij blies een lange lok zwart haar uit zijn gezicht. ‘Ik moet een scriptie schrijven over de heilige Catharina. Ik hoopte in deze kerk meer over haar te weten te komen, een bijzondere invalshoek te vinden voor mijn scriptie.’ Een bijzondere invalshoek... Daar kon Herman wel voor zorgen, als de jongen aan de criteria voldeed. Vanonder de leren jas keek een wit doodshoofd Herman aan. ‘Je ziet er niet uit als iemand die regelmatig in de kerk komt.’ De jongen bestudeerde zijn handen, alsof hij zich schuldig voelde. ‘Eerlijk gezegd kom ik nooit in de kerk. Ik hoop niet dat dat een probleem is?’ Herman glimlachte. Dat was zeker geen probleem. ‘Ben je gedoopt?’ ‘Nee, mijn ouders zijn niet gelovig en ik ook niet. Ik hoop niet dat u het erg vindt dat ik toch de kerk betreden heb.’ ‘In Gods huis is plaats voor iedereen. Ook voor degenen die de ware weg nog niet gevonden hebben. Ik wil je graag helpen, maar het is al kwart voor vijf en ik moet de kerk afsluiten voor bezoekers. Is het mogelijk dat je vanavond terugkomt? Rond een uur of tien?’ ‘Graag! Dat is vriendelijk van u, meneer de koster. Dan zal ik u nu niet langer ophouden.’ De kerk werd sprookjesachtig verlicht door tientallen kaarsen. Na dertig jaar kon Herman nog steeds genieten van de fresco’s, de glas-in-loodramen, de nissen met de beelden, de bogen en het hoge plafond. Als er geen bezoekers waren, voelde hij zich de koning te rijk in zijn kerk. Hij had alles voorbereid voor het bezoek van de jongen. Zo gemakkelijk had hij zijn opdracht nog nooit kunnen vervullen. De jongen was hem in zijn schoot geworpen, Gods hand was duidelijk zichtbaar.
Krakend ging de deur onder de zuidelijke toren open. Herman liep ernaartoe om de deur achter de jongen op slot te draaien. ‘Welkom,’ zei hij. ‘Dank u, koster,’ zei de jongen ondanks zijn ruige uiterlijk, verlegen. ‘Heel fijn dat u mij wilt helpen met mijn scriptie.’ Herman leidde de jongeman naar de voorste kerkbank, vanwaar ze een mooi zicht over de gehele kerk hadden. ‘Wat weet jij al van Catharina?’ ‘Catharina van Alexandrië leefde in de 4e eeuw en was dochter van Consensus, gouverneur van Alexandrië in Egypte. Zij was zeer begaafd en wilde trouwen met iemand van onbesproken schoonheid, wijsheid, kennis en reputatie,’ dreunde de jongen zijn kennis op. Zijn zinnen kwamen rechtstreeks van de website van de Catharinakerk. ‘Ga verder,’ moedigde Herman hem aan. ‘Ze bekeerde zich tot het Christendom na een visioen over een mystiek huwelijk met Christus.’ De jongen keek hem aan. ‘Ik weet niet zo goed wat ik me daarbij moet voorstellen.’ Dat viel Herman mee. Blijkbaar had de jongeman niet lukraak teksten gekopieerd, maar er ook over nagedacht. ‘Catharina was niet alleen een wijze vrouw, maar ook een eerzuchtige en wraakzuchtige vrouw. Al tijden zocht ze naar de perfecte echtgenoot, maar geen man kon haar bekoren. In een droom kwam Jezus van Nazareth tot haar. Hij legde haar uit waarom ze ondanks al haar wijsheid en rijkdom niet gelukkig was. Catharina voelde zo’n warmte afstralen van Jezus Christus, dat haar hart daadwerkelijk geraakt werd. Voor het eerst in haar leven had ze een man gevonden die wijzer, mooier en rijker was dan zijzelf. Vanaf dat moment wilde ze haar leven leiden in Zijn naam en Hem trouw zijn.’ De jongen maakte naarstig aantekeningen in zijn kladblok. Herman vervolgde: ‘Catharina had nog maar één doel: het woord van God verspreiden. Zij vroeg de Romeinse keizer te stoppen met het vervolgen van de christenen, daar wilde deze heiden niets van weten. Catharina slaagde er echter wel in zijn vrouw te overtuigen en haar te bekeren tot het christendom. Ook de vijftig filosofen die door de keizer naar haar toe
41
gestuurd waren om met haar over de kwestie te redetwisten, bekeerde ze. De keizer veroordeelde hen allemaal tot de brandstapel en hij zette Catharina gevangen. Zelfs in gevangenschap ging Catharina door met het bekeren van mensen. Daarom liet de keizer haar ter dood brengen door foltering met een rad. Omdat het rad brak toen zij het aanraakte, werd zij onthoofd.’ ‘Magie!’ riep de jongen uit. ‘Magie komt van de duivel. Dit was een daad van God. Hij wilde zijn trouwe bruid verder leed besparen en schonk haar een relatief snelle dood. Na haar dood brachten de engelen haar naar Hem toe.’ ‘En hoe komt het dat deze kerk naar haar vernoemd werd?’ ‘Volgens de legende verscheen Catharina in een visioen aan de toenmalige bewoners van de boerengemeente Eindhoven. Zij liet hen zien dat het hun taak was om het licht te verspreiden, net zoals zij het woord van God had verspreid. Zij droeg de gemeenschap op om een kerk te bouwen in haar naam. Maar dat was niet alles…’ De jongen hield op met aantekeningen maken en keek hem met opgetrokken wenkbrauwen aan. Herman stond op. ‘Ik ga je nu iets heel bijzonders laten zien. Loop je mee?’ Met rode wangen van verwachting greep de jongen zijn rugzak. Herman leidde hem naar de noordelijke toren, de vrouwelijke. Daar zetelde de kracht van Catharina. ‘In deze toren bevindt zich het Philips Carillon. Maar liefst 61 klokken met een totaalgewicht van zestien ton. Het is een van de grootste beiaarden van Nederland,’ zei hij onder het beklimmen van de vele traptreden. ‘Wat bijna niemand weet, is dat er zich helemaal in het topje van de toren een eeuwenoud religieus relikwie bevindt.’ ‘Echt?’ vroeg de jongen. Hij wurmde zich langs het klokkenspel en wenkte de jongen die met grote ogen rondkeek. ‘Wist je dat de oorspronkelijke Catharinakerk slechts één toren had? In 1552 is die toren omgewaaid.’ ‘Zomaar omgevallen?’ vroeg de jongen. ‘Nee, die toren waaide niet zonder reden om. Catharina had de Eindhovenaren naast het verspreiden van het licht namelijk nog een opdracht gegeven. Het straffen van de ketters die haar hadden vermoord.’ ‘Straffen? Bedoelt u dan dat ze de ketters op de brandstapel moesten zetten? Zoals tijdens de inquisitie?’ De jongen leek zijn verlegenheid voorbij en keek hem recht aan.
43
44
‘Nee, Catharina verlangde iedere vijf jaar een offer. De Eindhovenaren moesten een ketter of een heiden in haar naam ter dood brengen.’ De jongen zette grote ogen op. ‘Dat kan toch niet? Ze was een heilige!’ ‘Niet alle heiligen zijn volmaakt. Behalve dat ze wijs was en het woord van God verspreidde, was Catharina een wraakzuchtige vrouw.’ De jongen schudde zijn hoofd. ‘Ik begrijp er niets van. Wat heeft dit te maken met de toren die omwaaide?’ ‘In 1552 liet de koster van de kerk na een ketter te offeren. Catharina heeft Eindhoven zwaar gestraft voor deze ongehoorzaamheid. In haar woede riep ze een storm op die niet alleen de toren van de kerk vernielde, maar ook de halve stad, waarbij vele doden vielen. Sindsdien werd haar opdracht iedere vijf jaar nauwgezet uitgevoerd.’ ‘Wat een verhaal!’ riep de jongen uit. Deze informatie vind je niet op internet, hè knul, dacht Herman. Hij haalde een kleine hendel over die, nauwelijks zichtbaar, in een kier tussen twee wand platen zat. Knarsend ging boven hun hoofd een luik open en gleed er een ladder naar beneden. ‘Volg mij,’ zei hij tegen de jongen die met open mond stond te kijken. Ze beklommen de gammele ladder en kwamen in het topje van de toren. Er was net voldoende ruimte om op een dun randje langs het gat in de vloer te staan. Herman haalde een hendel aan zijn linkerkant over waardoor de vloer zich sloot en zij iets meer bewegingsruimte kregen. De jongen, die iets langer was dan hij, moest bukken om zijn hoofd niet te stoten. ‘We zijn echt helemaal bovenin, hè?’ ‘Zo’n 25 meter hoog. Maar kijk eens goed om je heen,’ zei Herman. De jongen keek in de rondte en naar de taps toelopende toren. Herman wees naar de grond. De ogen van de jongen vielen bijna uit de kassen. ‘Maar dat is...’ ‘Inderdaad. Je staat midden in het gebroken rad waarmee Catharina onthoofd werd.’ De jongen zakte door zijn knieën om het
versteende houten rad van dichtbij te bekijken. Voorzichtig raakte hij het rad met een vingertop aan, alsof het ieder moment tot stof kon wederkeren. ‘Dit is ongelooflijk. Moet dit rad niet in een museum liggen? Het is het bewijs van een legende. Is dit echt het oorspronkelijke rad?’ De jongen was slimmer dan hij in eerste instantie leek. Daar zou Catharina blij mee zijn. ‘Ja,’ antwoordde Herman, ‘dat is het.’ ‘Maar wat doet het hier, verstopt in de toren? U moet dit nieuws wereldkundig maken!’ ‘Het rad ligt hier met een doel. Sommige zaken kun je beter niet wereldkundig te maken.’ ‘Wat bedoelt u?’ Voor het eerst haalde de jongen zijn blik van het relikwie af en keek hem aan. Hij bevroor toen hij het rituele mes in Hermans handen zag. Voordat de jongen kon reageren, sneed Herman met een geroutineerd gebaar diens halsslagader door. Hij legde de gorgelende jongen op het rad, zodat het rad iedere druppel bloed kon absorberen. ‘Zoals ik je al vertelde,’ zei hij terwijl de ogen van de jongen langzaam glazig werden, ‘heeft Catharina ons een opdracht gegeven. Iedere vijf jaar moet er een ketter sterven. Met jouw heidense bloed zal haar wraakzucht tijdelijk gestild zijn. Je sterft voor een goed en nobel doel. Dankzij jou blijft onze kerk behouden en kunnen wij het woord van God verspreiden.’ De jongen bewoog zijn mond maar er kwam geen geluid uit. Zijn rode bloed trok in het rad, de honger van de vrouwe stillend. Langzaam sloten de ogen van de jongen zich. Het offer was weer volbracht.
45
Juryrapport In dit prachtige verhaal krijgt de oude legende over Sinte Catrien een verrassende, eigentijdse wedergeboorte door toevoeging van een originele derde dimensie. De lezer zou haast gaan geloven dat de oorsprong van de legende ooit in de Brabantse lichtstad lag. De auteur neemt ons aan de hand en we worden gaandeweg, als gehypnotiseerd, meegesleept tot in het topje van de toren. Bij de ontknoping daar worden we onverhoeds getuige van een bloedige moord. Het verhaal leest prettig als een vertelling die als het ware op de plaats bedacht wordt en alsof de verteller het zelf heeft meegemaakt. Ondanks of misschien wel dankzij de briljante fantasie blijft het onwerkelijke gebeuren toch geloofwaardig tot op het laatste moment.
46
48
het onbekende graf van giancarlo door: Joke van Rijckevorsel
Het onbekende graf van Giancarlo
50
Giancarlo Astrua.enEen voor een filmster.Wij Dathadden dacht het ik, toen kost als metseleer onsnaam Betje diende bij operazanger de femilie van of Ginneken. goed ik hem tegenkwam. Van eenvoor rommelmarkt in Roosendaal hadDat ik twee Giancarlo Astrua. Een naam een operazanger of filmster. dachtingebonik, toen den jaargangen van Van de Katholieke Illustratie en de verkoper had ik hem tegenkwam. een rommelmarkt inmeegebracht Roosendaal had ik twee ingebonme nog een van schoenendoos in de hand geduwd. denook jaargangen de Katholieke Illustratie meegebracht en de verkoper had “Er zitten wat oude bidprentjesinindeuit Oudenbosch,” me ook nog een schoenendoos hand geduwd. had hij gezegd, “Jij komt toch van Oudenbosch. Neem maar Wie weet komhad je nog “Er zitten wat oude bidprentjes in mee. uit Oudenbosch,” hij familie gezegd,tegen.” “Jij komt Thuis konOudenbosch. ik mijn nieuwsgierigheid nietWie bedwingen enje begon ik te snuffelen toch van Neem maar mee. weet kom nog familie tegen.” in de doos met Het bleek dat erniet nogbedwingen meer dingen zaten: met en Thuis kon ikprentjes. mijn nieuwsgierigheid en in begon ik brieven te snuffelen in zonder een dichtgeplakte envelop, eendingen notitieboekje, rekeningen de doos envelop, met prentjes. Het bleek dat er nog meer in zaten:wat brieven met en en een scapulier, compleet met een envelop, lichtblauw lintje. zonder envelop, een dichtgeplakte een notitieboekje, wat rekeningen De doosscapulier, had toebehoord aan Kees van H.*, zo ontdekte en een compleet met een lichtblauw lintje. ik later. Hij woonde in het Oostvaardeke in Oudenbosch, in van mijn jeugd het ‘Achterstraatje’ genoemd. De De doos had toebehoord aan Kees H.*, zo ontdekte ik later. Hij woonde in het brieven met envelop, het wareninermijn twee,jeugd droegen adres Donna Elisabeth Oostvaardeke in Oudenbosch, hetals ‘Achterstraatje’ genoemd.van De H., Oostvaardeke 14, Oudenbosch, Paesi droegen Bassi. Deals afzender woonde 23 Via van del brieven met envelop, het waren er twee, adres Donna Elisabeth Ponte, Graglia, Italia. H., Oostvaardeke 14, Oudenbosch, Paesi Bassi. De afzender woonde 23 Via del Ik voelde ik meItalia. een echte voyeur toen ik de enveloppen opende. Er zaten twee Ponte, Graglia, korte brieven in echte het Italiaans. Ongetwijfeld liefdesbrieven. Ik voelde ik mein,een voyeur toen ik de enveloppen opende.Het Er primitieve, zaten twee ontroerend getekende hart onderaan beide brieven sprak boekdelen. De brieven korte brieven in, in het Italiaans. Ongetwijfeld liefdesbrieven. Het primitieve, waren van de hand vanhart Giancarlo Astrua enbrieven zondersprak datum. De postzegels zaten ontroerend getekende onderaan beide boekdelen. De brieven niet meer enveloppen, dus kon ik niet achterhalen die brieven waren van op de de hand van Giancarlo Astrua en zonder datum.wanneer De postzegels zaten waren verzonden. niet meer op de enveloppen, dus kon ik niet achterhalen wanneer die brieven Toen de dichtgeplakte envelop uit de doos haalde raakte ik licht opgewonden. warenikverzonden. Ik voelde nee ik wistenvelop bijna zeker, dat ik op een geheim zou stuiten. En mijn Toen ik deaan, dichtgeplakte uit de doos haalde raakte ik licht opgewonden. voorgevoel hadnee me ik niet bedrogen. Wat ik kreeg, schokte diep. Het Ik voelde aan, wist bijna zeker, datteiklezen op een geheim zoume stuiten. EIk ging wel eenvoyeur geheim en ik watdevoor een! Leest u maarErmee. (Iktwee heb voelde ik degelijk me een om echte toen enveloppen opende. zaten niets de spelling de tekst.) liefdesbrieven. Het primitieve, n korte veranderd brieven in,aan in het Italiaans.van Ongetwijfeld Ik, Kees van H., wil opschrijven wat ik heb misdaan. Ik heb gezondigd en zal in den dood die vlug komt mijnen gerechten straf niet ontgaan. Nog heb ik mijne misdaad niet gebiecht. Papier is geduldig zei mijne lieve Moeder mij al toen ik klein was. Dus ik schrijf op wat mijn ziel bedrukt nu al zovele jaaren. Misschien vind ik binnenkort de moed mijne daad te belijden in den biechtstoel. Mijne liefste Zuster en ik woonden gelukkig in ons huisken aan de achterstraat hier in den Ouden Bosch. Toen onze beminde Vader en Moeder kort na mekander waren gestorve, bleven we tsamen achter. We beloofden plegtig voor mekander te zorgen. Ik verdiende den kost als metseleer en ons Betje diende bij de femilie van Ginneken. Wij hadden het goed zoo
tsamen, maar toen kwam den duivel op ons pad. Uit Italië kwam eenen man die ons Betje betoovert heeft. Hij werkte met andere werklieden uit zijn land aan den vloer in de nuuwe kerk. Ik moet eerlijk zeggen dat het vakmenschen waren.Ze waaren daar beezig aan een soort van steenen tappijt. Op eenen zondagmiddag na het H. Lof vroeg hij aan ons Betje om een eindje te gaan kuieren langs De Weel. Sints dien tijd had dien Italiaansen duvel haar in zijne macht, maar ik was daarvan onwetend. Wat was ik blij, toen hij vertrok naar zijn Vaderland. Hij schreef twee brieven die ik gelukkig van mijne Zuster weg kon houden. Giancarlo Astrua heette hij. Groot was mijne smart, wanneer dien man terugkeerde voor zijnen arbeid in de kerk. Op eenen avond zei ons Betje me na weken van zuchten dat ze gezondigd had en dat ze van Giancarlo een kind verwachtte. De Heer zal mij misschien ooit vergeven, wat ik dan gedaan heb. Ik wachtte den Italiaander op bij Café Mentana aan de Markt. Het was een donkeren Zaturdag avend en vroeg hem mee te gaan naar ons huiske. Ik had het booze plan hem dan mee te lokken naar de Haven en te verdrinken. Maar eerst woude hij met mij praten over mijne Zuster. Hij sliep onder de nieuwe kerk om de bouw geduurende de nacht te bewaken. Hij dacht dat ik over trouwen prate woude. In de kripte heb ik hem dan versmacht en in de kerk begraven. Hoe ik de kragt gevonnen heb? God weet het alleenig en ik hoop dat Hij mij ooit zal vergeven. Den vloer was al voor den helleft gelegd. Daar heb ik heel diep een graf onder gegraven en er den ellendigen ingeschoven. Zijne kleeren en koffer heb ik in den donkerte ongezien meegenomen en verbrand. (Hier volgen regelsaan die met doorhalingen onleesbaar zijn gemaakt.) De doos had enkele toebehoord Keesforse van H.*, zo ontdekte ik later. Hij woonde in De marrechessee is dan komen vragen. Ik had den Italiaander het laatste gezien, hadden zijne kammeraaden verteld. Toen werd ik ook nog eenen grooten liegenaar. Den Italiaander was bang van mijn geworden en gevlucht, zei ik. Ik had mij kwaad gemaakt, omdat hij mijne Zuster bedrogen had. Nu was hij laf weggevlucht. De mannen geloofden mij en lieten mij gerust. Toen den vloer klaar was, vond alleman die heel prachtig. Hoeveel keeren ben ik er niet over heenen geloopen om met de Paschen te Communie te gaan. Al de keeren een doodzonde erbij. Al na ennigte jaare kwaamen er kleine scheurkens in den kunstigen vloer. Ik alleenig weet hoe zoiets kon gebeuren. Ik kon zien waar den Italiaander begraaven ligt de vloer begon daar te zakken. (Opnieuw een stuk van de tekst onleesbaar) kr heb ik in is den donkerte ongezien meegenomen Den Ouden Bosch, 1 jannewarie 1913.
51
Ik zat na het lezenEen vannaam deze voor bekentenis lange tijd aan mijn stoel Wat Giancarlo Astrua. een operazanger of filmster. Dat genageld. dacht ik, toen een leven had die Kees van H. rommelmarkt gehad, een leven er een heel boek over ingebonte schrijik hem tegenkwam. Van een inom Roosendaal had ik twee ven. lang een geheim te moeten meedragen. Vreemd eigenlijk medelijden den Zo jaargangen van de Katholieke Illustratie meegebracht en dedat verkoper had met Keesnog mijn gevoel was. die Kees niet een gruwelijke moordenaar me ook eeneerste schoenendoos inWas de hand geduwd. geweest? ik met zo iemand medelijden hebben? Verdiende arme “Er zitten Moest wat oude bidprentjes in uit Oudenbosch,” had hij gezegd, die “Jij komt G iancarlo dat niet eerder? toch van Oudenbosch. Neem maar mee. Wie weet kom je nog familie tegen.” Er rezen talloze andere vragen. Wanneer zou Kees zijn? Was zijn Thuis konnog ik mijn nieuwsgierigheid niet bedwingen en gestorven begon ik te snuffelen in zuster moeder geworden? Was uitgebreid naarinde vermiste Giancarlo de doosBetje met prentjes. Het bleek dat er er nog meer dingen zaten: brieven met en Astrua zat dat metenvelop, die scheuren in de vloer vanwat de rekeningen kerk in Ouzondergezocht? envelop, En eenhoe dichtgeplakte een notitieboekje, denbosch? Ook ikcompleet was in diemet kerk inlichtblauw mijn jeugdlintje. vaak naar de communiebanken en een scapulier, een gegaan hoofdaltaar. wist precies waar “den vloer in den nuuwenin kerk” De doosvoor had het toebehoord aan Ik Kees van H.*, zo ontdekte ik later. Hij woonde het lag: tussen hetinbaldakijnaltaar onder koepel de Basiliek en het hoofd Oostvaardeke Oudenbosch, in mijnde jeugd hetvan ‘Achterstraatje’ genoemd. De altaar, getrouwe kopieën de altaren in als de Sint Pieter vanElisabeth Rome. van brievenallebei met envelop, het waren van er twee, droegen adres Donna Ik nog wat in de schoenendoos en vond al vlug een bidprentje H.,snuffelde Oostvaardeke 14, Oudenbosch, Paesi Bassi. De afzender woonde 23 Via van del Kees van H. HijItalia. was geboren op 25 december 1848 in Hoeven en “in den Heer Ponte, Graglia, overleden” januari begrafenis vond plaats op 20 Er januari Ik voelde ikop me17een echte 1914. voyeurDetoen ik de enveloppen opende. zaten 1914, twee feestdag van Sint Sebastiaan. Op het prentje stond vermeld dat lid was korte brieven in, in het Italiaans. Ongetwijfeld liefdesbrieven. Het hij primitieve, geweest van getekende het Gilde van Sint Sebastiaan. ontroerend hartdiezelfde onderaan beide brieven sprak boekdelen. De brieven waren van de hand van Giancarlo Astrua en zonder datum. De postzegels zaten Nu ik zelf een geheim.dus Hoekon moest ik daarmee omgaan? Het eerste wat ik nietzat meer op met de enveloppen, ik niet achterhalen wanneer die brieven deed Google zoeken naar Giancarlo Astrua. Ikuweet wel dat dit inmee. het warenwas: viaverzonden.or een! Leest maar licht ik vertel, ergenvelop raar klinkt. Maar Google is nuopgewonden. eenmaal een Toen van ik dewat dichtgeplakte uit de dooszoeken haaldevia raakte ik licht vaste gewoonte vanikmij geworden. Ik voelde aan, nee wist bijna zeker, dat ik op een geheim zou stuiten. En mijn Tot mijn verbazing had bedrogen. ik meteen Wat prijs. niet bijschokte een operazanger of voorgevoel had me niet ikIk te kwam lezen kreeg, me diep. Het filmster maar een wielrenner, geboren op 11 augustus 1927 in Graglia ging welterecht degelijk om bij een geheim en wat voor een! Leest u maar mee. (Ik heb (!). Hijveranderd reed bij deaan beroepsrenners vande1948 tot 1958. Zijn beste jaar 1953 met niets de spelling van tekst.)ging wel degelijk om was e guidoerik een in de Ronde vanuit Romandië en eenraakte derdeik plaats de Tour de Toenoverwinning ik de dichtgeplakte envelop de doos haalde licht in opgewonden. France. in de negentiende zijn naamgenoot had gewoond, Ik, Kees En vanGraglia, H., wil waar opschrijven wat ik heb eeuw misdaan. Ik heb gezondigd en zal in bleek volgens Google gemeente in de Italiaanse provincie Biella, regio den dood die vlug komteen mijnen gerechten straf niet ontgaan. Nog heb ik mijne P iemonte.niet Ze gebiecht. ligt op 60Papier km ten van Turijn en teldemij in 2004 1620 misdaad is noordoosten geduldig zei mijne lieve Moeder al toen ik inwoners. Was ik deschrijf oud-wielrenner eenziel familielid Giancarlo die Misschien in Oudenklein was. Dus op wat mijn bedruktvan nu de al zovele jaaren. bosch droef aan de zijnmoed eindemijne was gekomen? Wellicht grootvader naar vind ikzo binnenkort daad te belijden in was den zijn biechtstoel. hem en en de ik oud-wielrenner op zijninbeurt naar dieaan grootvader, zoals Mijnevernoemd liefste Zuster woonden gelukwkig ons huisken de achterstraat dat de Bosch. traditieToen is geweest. hiereeuwenlang in den Ouden onze beminde Vader en Moeder kort na mekanVervolgens ben ik opbleven een regenachtige middag een bezoek gaan brengen aan de der waren gestorve, we tsamen achter. We beloofden plegtig voor mekanBasiliek van St.IkAgatha en Barbara liep regelrecht naar der te zorgen. verdiende den kostin alsOudenbosch. metseleer enIk ons Betje diende bij de de femilie van Ginneken. Wij hadden het goed
53
Juryrapport vloer waarover Kees van H. sprak in zijn bekentenis en inderdaad: die vertoont scheuren. Wat nu? Ik durf met mijn geheim niet aan te kloppen bij het kerkbestuur. Het verhaal is eigenlijk wel erg bizar, realiseer ik me. Ik ben er nog niet uit, hoe het nu verder moet. Maar één ding weet ik zeker: wie dit relaas leest, zal bij het zien van de scheuren in de vloer van de Basiliek toch even stil staan bij wat er ooit in Oudenbosch onder de kerk gebeurd moet zijn.
Knap gecomponeerd verhaal met tal van historische elementen. Deze elementen worden zo weergegeven dat de lezer aangemoedigd wordt zelf een kijkje te gaan nemen in de roemruchte basiliek van Oudenbosch en op zoek te gaan naar de scheuren in de vloer. En als men die vindt, dan gaat men zich afvragen of er toch niet iets van dit fantastische verhaal waar kan zijn…
*) de familienaam heb ik niet voluit geschreven, omdat het gaat om in Ouden bosch en omgeving zeer gangbare naam. Ik wil dragers van die familienaam niet in verlegenheid brengen met mijn relaas.
54
55
HET GEHEIM VAN KANUNNIK VAN NISPEN door Hilda Schalck
Het geheim van kanunnik Van Nispen
58
Ik zag de prent meteen, hij was bijzonder. Een kerktoren, onmiskenbaar gotisch, fier in baksteen opgetrokken, leien spits, balustrade, appel, peer en daarbovenop het haantje. Ik herkende de toren niet en toch wist ik dat ik die spits ooit had gezien. De toren was minutieus getekend, alleen de onderkant ontbrak. Twintig euro. Ik was verkocht en greep naar de prent. ‘C’est à moi.’ Een man met een glanzendgroene zonnebril duwde mij opzij. De verkoper was hem voor, hij greep de prent. ‘Voor u madammeke, twintig eurietjes.’ Terwijl ik een briefje van twintig zocht ging de verkoper verder. ‘Het waren er twee. Vanmorgen kon meneer ze allebei kopen maar hij vond ze te duur. Voor tien eurietjes heeft hij de kleinste gekocht. Hij doet alsof hij ons niet verstaat, den Brusselaar.’ De brillenman foeterde in het Frans. Op dat moment zag ik in zijn rechterhand de kleine prent. Een eenvoudige grote poort met ijzeren beslag eromheen en een spitsboog in speklagen. Als sluitsteen een vrolijk horen-zien-en-zwijgenkopje. Nu begreep ik waarom hij de andere tekening ook wilde: die deur hoorde bij mijn toren. Mooi niet, die was nu van mij. Glimlachend reed ik weg, de Vlooienmarkt in Antwerpen was altijd verrassend. Achter mij reed een grijze Honda CR-V, achter het stuur zat de man met de zonnebril. ‘Kom je kijken, pa? Ik heb iets bijzonders.’ Vader was niet thuis, een gepensioneerde hoofdagent uit Tilburg, het ene moment in zijn atelier-museum van sloten en sleutels, het andere in het gemeente archief op zoek naar griezelige geschiedenissen van Noord-Brabant. Voor zijn dood wilde hij zijn boek afhebben: ‘Vredig Brabant, bijzonder Brabant’. Hij begreep mijn drang om prenten te kopen. Tussen de boekenkasten hingen ze als behang aan de muur, in grote ladebakken lagen de resterende, geordend naar onderwerp. Ik doorzocht de stapel met kerken maar behalve Hoogstraten was er geen toren met een appel en toch wist ik dat ik die spits kende. Op het midden van de tafel lag de torenprent. Waarom had ik het gevoel dat ik iets bijzonders had? Kwam het doordat die
man zo inhalig deed? Nieuwsgierig draaide ik de prent om, aan de achterkant stond een tekst. Er was een stuk afgesneden, dat van de brillenman. De inkt was praktisch overal verbleekt. Bovenaan kon ik met moeite lezen Beecke en verderop nog eens Beecke der H.Hil…. Beecke, Beecke, het zat voor in mijn hoofd. Met mijn ogen dicht haalde ik de spits terug: het was warm geweest en druk, razend druk, met duizenden luisterend naar muziek op een grasplein voor een kerk. Toen de muziek even stopte sloegen de klokken. Ik had naar omhoog gekeken en door het gebladerte van de bomen had ik de spits met de appel gezien. Pinksteren, Elastiek muziek; Beecke, natuurlijk Hilvarenbeek. Gretig las ik verder. In de vouw van het blad was één regel niet aangetast: in eerste geleedinghe van den toren. Verder onderaan cijns … tresoir … in den toren. Helemaal onderaan had ook een vouw gezeten: ‘Canonicus in ecclesia collegiata S.Petri Jan van Nispen. Dan volgde een streep en daaronder begon de tekst opnieuw. Brilleman had de tekst vanaf de cijns … tresoir … in den toren. Ik las en herlas. Vader moest meteen komen, maar ik kreeg alleen zijn voicemail. ‘Pa, ik ga de toren van Hilvarenbeek verkennen. Kom zo snel mogelijk.’ Ik borg de prent zorgvuldig op in de vijfde lade bij de kerken. Met tien man stonden we te wachten onder het horen-zien-en-zwijgenkopje. ‘Links Petrus met zijn net, de patroonheilige van de kerk. Rechts een van de martelaren van Gorcum, Adrianus van Hilvarenbeek met monstrans en strop om zijn nek.’ Ik luisterde wel naar de gids - een gezellige gezette man met lang grijs haar, op zijn revers triomfeerde het draagteken van een koninklijke onderscheiding - hij sprak bevlogen, iedereen luisterde, maar ik was ongedurig, wilde naar de eerste zolder. Schiet op, man. Eindelijk nam hij de sleutelbos en opende de voordeur en de deur naar het trappenhuis. Ik schoot als eerste naar voren. ‘Wacht, eerst de buitendeur sluiten.’ De gids liep terug. Ik volgde hem met mijn hoofd. Het was zo onverwacht dat ik even stopte met ademen: achter mij stond de brillenman. Wanneer was die binnengekomen?
59
60
Haastig liep ik de draaitrap op. Bijna kneep ik het pakje shag in mijn rechterzak fijn. Ik rookte al een maand niet meer maar het pakje had ik nodig, anders draaide ik door. ‘Niet meteen links,’ riep de gids, ‘dat is het toilet en het keukentje.’ De rest was een eind achter mij toen ik de eerste zolder binnenstapte. Ik liep over een galerij rechtstreeks naar een lage buitendeur die uitkwam op de loggia. Naast de deur zaten glas-inloodramen en rechts daarvan hing, boven in de muur, een deur. Waar ging die naar toe? Ik wilde net naar buiten stappen toen de gids riep: ‘Stop, de buitendeur blijft dicht. Teveel vocht voor het orgel. Orders van hogerhand.’ En hij wees met zijn hand naar omhoog. Een paar mensen lachten met de gids mee. Van de galerij liep een houten trap naar een ruimte met stoelen en tafels. Ik volgde de groep naar beneden, de brillenman liep pal voor me. De gids was al aan zijn volgende verhaal begonnen, ik luisterde niet. Aan een van de muren hingen foto’s en teksten over Van Hirtum, de orgelmaker. Terwijl ik deed of ik aan het lezen was speurde ik de muur af. Niets. Op de muur tegenover mij ook niets. Dan bleef alleen een houten binnenwand met deur over. ‘Hierachter staat het orgel,’ zei de gids en hij wees naar de houten wand. Waar zat in ‘s hemelsnaam de tresoor? Toch achter de hangende buitendeur? Ik staarde er zo geconcentreerd naar dat ik te laat merkte dat de brillenman naast mij was komen staan. Net als ik staarde hij naar de deur. ‘Tijd om verder te gaan.’ Op de volgende zolder stonden maquettes van gotische kerken uit de omgeving. Aan de binnenmuur was een luik dat uitgaf naar de kap van de kerk. Via een ladder konden de mensen bij het luik komen. Om hen te helpen legde de gids zijn bos sleutels op de grond. Vlug nam ik mijn mobieltje en nam meerdere foto’s van de sleutels. Ik legde mijn pakje shag ernaast. ‘Modern stilleven,’ zei ik tegen de vreemd kijkende gids. Op mijn knieën fotografeerde ik de sleutelbos van alle kanten. ‘Mijn vader verzamelt sleutels.’ ‘Ieder zijn hobby,’ zei de gids, ‘ik spaar bierflesjes, volle.’ Alweer werd er gelachen. De brillenman bleef lang op de ladder staan. Wat zag hij? Toen ik de ladder op wilde hield de gids mij tegen:
‘Te laat, we moeten verder. ‘t Is een lege ruimte, alleen stof.’ Brillenman passeerde mij triomfantelijk. Vader moest de sleutels namaken, dan kon ik op mijn gemak alles bekijken. Op de volgende zolder pingelde iemand ‘Vader Jacob’ op een demo-beiaard, ondertussen gaf de gids uitleg over het uurwerk en de speeltrommel. Ik concentreerde mij op de muren in de hoop verschil te zien met de eerste zolder. Het was lastig zoeken als je niet wist waar je moest kijken, de tresoor kon overal zitten. Na de klokken en de beiaard arriveerden we bij de voet van de spits. Ik was onder de indruk van de ingenieuze houten constructie, de anderen stonden voor de geopende luiken op zoek naar herkenningspunten. ‘De toren van Hoogstraten,’ riep iemand. ‘Die van Breda,’ riep een ander. Brillenman stond naar mij gedraaid. Door de zonnebril kon ik niet zien of hij naar mij keek. Nu pas merkte ik dat hij voortdurend op zijn onderlip beet, hij was nerveus. ‘We gaan naar moeder de vrouw,’ zei de gids. Opnieuw gelach. Ik rende naar mijn auto, snel de foto’s afdrukken. Vaders auto stond voor de flat geparkeerd. Ik sprong met twee treden tegelijk, hij móést mij helpen. Vreemd, de deur stond open. Ik stapte binnen en bleef abrupt staan. ‘Pa?’ Ik keek naar de ravage: over de vloer lagen mijn prenten verspreid. ‘Mijn God, wie doet zoiets?’ Vader kwam naast mij staan. ‘ Rustig maar.’ ‘Verschrikkelijk. Wie doet zoiets?’ herhaalde ik en in mijn hoofd wist ik wie: de brillenman. Hoe kon hij anders weten waar hij moest zoeken, dat stond alleen in mijn tekst. Ik liep naar de ladekast, de lades waren leeg. Ik zocht tussen de prenten, de t oren was weg. ‘Wat zoek je?’ vroeg vader. Ik vertelde over de prent en het belang ervan voor mijn onderzoek en ook over de brillenman. ‘Reed hij toevallig in een grijze Honda CR-V?’ ‘Hoe weet jij dat?’ ‘Een nieuwsgierige buurvrouw.’ ‘Pa, wil je een paar sleutels voor mij maken?’ Ik liep met hem naar mijn computer en drukte de foto’s af.
61
Juryrapport ‘Wat een vondst dat pakje shag! Nu weet ik hoe groot die sleutels zijn. Ik ga aan de slag. Wacht hier op de recherche.’ Het duurde een eeuwigheid voor die arriveerde. Twee mannen namen vingerafdrukken en zochten naar andere sporen. Over de Honda hadden ze al gehoord, vader had nog lijntjes lopen naar het bureau.
Het is een aardig verhaal, maar het plot is niet sterk. Het verhaal komt een beetje traag op gang, al is het wel humoristisch en spannend geschreven. De afloop is wat onbevredigend want we komen niet te weten wat het geheim is. Misschien iets voor deel 2??
Vader bracht niet alleen twee sleutels mee, hij hing ook een nieuw slot in mijn voordeur. Hij begreep dat ik naar de toren wilde. ‘Bel me als je mij nodig hebt.’
62
In de eerste zolder zocht ik alle muren af, ik ging ook de loggia op. De hangende deur kwam uit in de hoek van de loggia. Geen tresoor dus. Moest dringend naar het toilet; toen ik naar buiten stapte zag ik het bordje bij de deur: torenzolder uit 1907. Dan kon de tresoor onmogelijk hier zijn. Ik rende naar de tweede zolder en meteen zag ik het: verstopt achter de ladder die naar de kap van de kerk leidde, een stuk muur ter grootte van een A-4-tje, later dicht gemetseld, in het metselwerk zaten uitsparingen. Ik had de juiste plek gevonden! Ik had willen zingen en dansen, maar dat doe je niet in een kerktoren, dus zong ik inwendig en liep dansend de trap af naar de wc. ‘Pa, kom meteen naar de toren. Ik heb het gevonden. Ik wacht in het keukentje, eerste deur links.’ Hij zou onmiddellijk komen. Ik bleef op een stoel wachten en toen hoorde ik een sleutel in de buitendeur. Ik vluchtte de WC in. Voor vader was het nog te vroeg. Was het de brillenman? Ik hield me stil. De voetstappen passeerden naar boven. Opgelucht haalde ik diep adem. Na een paar minuten werd er op de eerste zolder gezaagd en gebroken; hij had kennelijk het bordje bij de deur niet gelezen. Het bibberen van mijn knieën verminderde. Verontrust wachtte ik. Er passeerden voetstappen naar omhoog, weer bibberden mijn knieën en toen eindigde het zagen en breken. ‘Emmie, ik ben het. Hij is ingerekend. Zijn Honda stond voor de kerk.’ Ik had vader willen zoenen, maar het geheim van kanunnik Van Nispen wachtte.
63
HET GEHEIM VAN Asten door Frank Sleutels
Het geheim van Asten De sleutel tot een onontdekt Brabants kerkdorp
“Willem hoe?” “Willemsveen. Net voordat je Brabant verlaat.” “Eh, Ria, mijn TomTom herkent Willemsveen niet!” “Nee, Willemsveen bestaat als dorp niet. Wacht, ik leg je de route uit. Neem voorbij Eindhoven de afslag A67 richting Venlo. Op het Ei van Ommel, dat is de rotonde bij Asten neem je de tweede afslag, richting Meijel. Op de hoek staat Eetcafé De Buizerd. Daar wacht ik op je.” Ria had al opgehangen. Ik keek nog eens naar de foto die ze me gisteren per e-mail had opgestuurd. Jammer genoeg was het slot waarover ze in haar bericht sprak niet te zien op de foto.
66
Onder de paars bloeiende heide komt een steen tevoorschijn die duidelijk het Wapen van Merode draagt. Bernard de Merode kwam in 1595 door zijn huwelijk met Catharina van Brederode, de Vrouwe van Asten, in het bezit van de heerlijkheid Asten. Ze verbouwden het kasteel van Asten en legden de dubbele slotgracht aan van waaruit ze fanatiek ketters en heksen vervolgden. Gods oordeel werd verkregen door de waterproef: Wie bleef drijven was behekst. De katholieke Merode was vriend en vertrouweling van Willem I, Prins van Oranje. Maar hoe zat die relatie precies? Want Willem verzette zich tegen verkettering en was voor vrijheid van geloofskeuze. Willem van Oranje was het die later protestant zou worden en als initiator van de Opstand in 1568 het begin zou inluiden van de Tachtigjarige Oorlog. Die oorlog zou uiteindelijk leiden tot de onafhankelijke Republiek der Nederlanden. Maartens kende Asten niet alleen van beroemdheden zoals Lingo-Nance en het Olympische goud van springruiter Piet Raijmakers maar vooral vanwege de kerk en de kerkdorpen. Als theoloog en archiefwurm was hij geïnteresseerd geraakt in de beelden die te zien zouden zijn in de Heilige Maria Presentatiekerk. Daarop was afgereisd naar het Astense dorpsplein met daartegenover de kruiskerk in neogotische stijl. In tegenstelling tot archiefspeurwerk wat bijna alleen op afspraak en na veel aandringen kan, staat de deur van de kerk altijd open. In de kerk treft Pastor Schellens voorbereidingen voor de Mis. Hij toont Maarten het uitzicht over Asten vanuit de toren. Ook de kerk van het bij Asten behorende kerkdorp Heusden is te zien. Het carillon in de toren is vanzelf
sprekend gegoten door de Astense klokkengieterij Eijsbouts, zoals zoveel klokken in Nederland van Astense makelij zijn. Naast het kokkenspel hangen in de toren ook speelklokken, die onder andere gebruikt worden bij uitvaarten. Aan de zwaarte van de klank hoort men in de wijde omgeving of er een man, vrouw of kind begraven wordt. “Wat is er waar over het geschiedkundige gerucht dat de Merode naar het protestante geloof zou zijn overgestapt aan het begin van de Tachtig Jarige Oorlog,” vraagt Maarten aan de Pastor. Pastor Schellens fronst. Hij wenkt Maarten naar een van de oudste beelden van de kerk. Daar in het schip staat een beeld van de Heilige Appolonia. Zijn vinger glijdt over de voet van het beeld en met een klik opent zich een verborgen laatje in de zijkant van de stenen voet. De Pastor neemt een koperen sleutel uit het laatje. Groot is Maartens verbazing als hij het wapen van De Merode familie in de sleutelboog gegoten ziet staan. Een haan en een omgekeerd kruis vergezellen het wapen. Duidelijke verwijzingen naar Petrus, een van de 12 apostelen. Andermaal een connectie tussen de Merode en het Katholieke geloof. “Jij bent Petrus, de rots waarop ik mijn kerk zal bouwen, en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet kunnen overweldigen. Ik zal je de sleutels van het koninkrijk van de hemel geven, en al wat je op aarde bindend verklaart zal ook in de hemel bindend zijn”, zo zegt Jezus in het Nieuwe testament”. “Mattheus 16:18-19”, vult de Pastor aan en hij knikt instemmend. “Zowel het beeld als de sleutel dateren uit omstreeks 1525. Allerminst bewijs dat Merode uiteindelijk niet protestant zou zijn geworden.” “Waar dient die sleutel voor. Waar past hij op?” “Geen idee. Een slot heeft het beeld niet. Er is nooit een slot gevonden waarop deze sleutel past.” “Mag ik een afgietsel laten maken van de sleutel. In de reconstructie van de geschiedenis van de Merode familie en van Asten kan een kopie van die sleutels van onschatbare waarde zijn”. “Ja, op voorwaarde dat je de opbergplek van het origineel niet bekend maakt. Het huis van God mag dan nooit gesloten zijn, als de opbergplek van de sleutel bekend wordt, dan is hij binnen de kortste keren gestolen.”
67
Na zijn bezoek aan de Astense Kerk rijdt Maarten door naar het vroegere huis van de Merode familie, het kasteel van Asten. Wie vandaag de dag Asten verlaat via de Meijelseweg rijdt kerkdorp Heusden tegemoet. Maar alvorens de Heusdense dorpskern in zicht komt, ligt aan de rechterzijde het kasteel van Asten-Heusden. Op dit kasteel resideerden voorheen de heren van Asten. Nu rest er, omringd door bossen en water, een romantische ruïne met w eelderige begroeiing. Luttele meters verder, de Meijelseweg vervolgen, passeer je de Voordeldonksche Broekloop, net als de Astense Aa, een zijtak van het riviertje de Aa. De Aa en haar Astense en Heusdense zijtakken ontspringen in de Groote Peel, het nationale park op de Brabants-Limburgse grens.
68
Het grootste bewijs dat de Merodes van geloof veranderd zouden zijn komt uit recente opgravingen. Uit de slotgracht van het kasteel van Asten komt een scherf van een baardmankruik tevoorschijn. Op het zegel staat een paus die ondersteboven gezien in een duivel verandert. Aan de vooravond van de Tachtigjarige oorlog was dit soort symboliek heel gebruikelijk in de propagandastrijd tussen katholieken en calvinisten. De scherf draagt het jaartal 1567, één jaar voordat Willem van Oranje in oktober 1568 de slag in Brabant verliest en de Tachtig jarige Oorlog begint. Maarten heeft een vreemd voorgevoel. Ria heeft het over een steen met het Merode wapen en over een slot wat in of aan de steen zou zitten. Dit moet vast en zeker iets te maken hebben met de sleutel uit de Heilige Appolonia. Maarten kijkt naar zijn bijrijderstoel. Daar ligt de kopie van die sleutel, gemaakt met toestemming van Pastor Schellens. In café De Buizerd zit Ria aan een tafeltje met een duimendik dossier. Ze stelt zich voor en steekt direct van wal. Onmiskenbaar een Brabants accent. “Vroeger was dit café het middelpunt van Willemsveen. Café De Buizerd heette toen nog Peelzicht en was behalve restaurant en café,een rustpunt en buurt centrum, ook de plek om te telefoneren en/of om benzine en diesel te tanken. Dat het niet bestaande dorp Willemsveen, vernoemd naar Willem van Oranje, vroeger wellicht bestaan heeft, of misschien in de planning zat, valt aan een aantal zaken nog steeds te herkennen. Willemsveen omvat grotendeels de vogelwijk. De straat-
70
namen, zoals de Buizerdweg, waar we nu zitten, zijn vernoemd naar het vogel rijke gebied van de Groote Peel. Vogelspotters komen uit heel Nederland voor de ganzenkolonies en de doortrekkers zoals de kraanvogels en houtsnippen.” Ria praat honderduit en in een razend tempo. “Willemsveen deelt zijn postcode met Asten, niet met Heusden. Bovendien volgt het kengetal voor telefoon na de 0493 niet zoals in Asten en Heusden met een 6 maar met een 5. Behalve een café heeft hier in Willemsveen ook een lagere school gestaan. De rij berken in het grasland aan de overkant van de Meijelseweg herinneren nog aan de plek waar het schooltje heeft gestaan, uiteindelijk ten prooi gevallen aan de schaalvergroting in het onderwijs.” “Ja, ja, erg interessant Ria, maar hoe heb jij deze steen ontdekt? En waar is die?” Maarten haalt de Merodesleutel uit zijn zak gehaald en legt die op tafel. Ria’s adem stokt. “Hoe kom je daaraan? Is dat het wapen van Merode?” “Ja. Het origineel ligt in de kerk van Asten. Maar vertel me meer over de Merodesteen.” “Ja, daar kom ik nu bij. Toen het schooltje werd gesloten in 1982 is het archief, tezamen met de naamboog die boven de ingang hing, op de zolder van dit café terecht gekomen.” Ze wijst naar de muur achter me waaraan een metalen boog hangt met in geel-groene letters “Kardinaal Mindszentyschool”. Stille getuige van een stukje Willemsveen-geschiedenis. “Daar heb ik het archief een aantal jaren geleden gevonden. Tussen alle papieren kwam ik een dagboek tegen van één van de leerlingen van het schooltje. Daaruit wil ik je een aantal passages voorlezen.” Ria opent haar dossier en leest voor vanaf een gekopieerd vel: Donderdag Donderdag 5 5 juni juni 1980. 1980. In de klas begint In de klas begint alles alles te te schudden. schudden. De klok aan de muur zakt De klok aan de muur zakt scheef scheef en en de de vloer vloer trilt. trilt. De Juf zegt dat het een aardbeving is. De Juf zegt dat het een aardbeving is. Bij Bij een een aardbeving aardbeving laat laat God God hemel hemel en en aarde aarde schudden. schudden. “Die aardbeving aardbeving wordt geregistreerd bij het meetstation in Heythuysen, net over van 3.8 op de van Richter de grens in Limburg. Met een een kracht kracht van schaal van een kracht van 3.8 3.8 op op de de schaal schaal van Richter Richter moet hij
aardschokken in de wijde omtrek te voelen zijn geweest. De aardschokken aardschokken worden veroorzaakt door de Peelrandbreuk Peelrandbreuk. De breuklijn loopt ter hoogte van Willemsveen langs de Peelrandbreuk Peel. Door de tektoniek is De Groote Peel met zijn hoogveen ontstaan. Waarschijnlijk heeft die aardbeving aardbeving de steen met het slot blootgelegd want even later aardbeving staat in het dagboek:” Zaterdag 7 juni 1980. De hut is scheef gezakt en daar is nu een kuil met een rare grote steen. De steen heeft een geheim slot maar de sleutel is zoek. Ria toont een getekend kaartje met de locatie van de hut. Vrijdag 13 juni 1980. In de kerk heb ik gebeden: “Heilige Antonius, beste vrind, maak dat ik die sleutel vind”. “Die kerk is waarschijnlijk de Antoniuskerk in Heusden vernoemd naar de Portugese Antonius van Padua. Precies op de sterfdag van Antonius bidt onze dagboekschrijver opdat hij de sleutel zal vinden.” “In katholieke kringen wordt Antonius aangeroepen om verloren zaken terug te vinden,” vult Maarten aan.” “Ja, desondanks heeft onze dagboekschrijver die sleutel niet gevonden, maar heb jij hem kennelijk te pakken gekregen. Laten we testen of jouw sleutel past op onze Merode-steen?” Vanuit De Buizerd lopen ze door de doodlopende Peelweg tot ze na een honderd meter aan de rand staan van de door de heide paars kleurende Peel. Al klauterend en klimmend door het ruige natuurgebied bereiken ze een diepe kuil die begrensd wordt door een nog dieper liggende rots. Onder de heide is het Wapen van de Merode zichtbaar, zoals op Ria’s foto. Aan de zijkant van de rots zit een koperen beslag in de vorm van een sleutelgat. Gehaast springt Maarten de kuil in en steekt de Merode-sleutel in het slot. Plots Plots schudt de aarde onder hun voeten. Maarten moet zich aan Ria vastklamPlots schudt schudt de de aarde aarde onder onder hun hun voeten. voeten. Maarten Maarten moet moet zich zich aan aan Ria Ria vastklamvastklampen om niet in het openscheurende veen te glijden. Minutenlang schokt pen om niet in het openscheurende veen te glijden. Minutenlang schokt de aarpen om niet in het openscheurende veen te glijden. Minutenlang schokt de de aaraarde. Voor hun ogen scheurt de Peelrandbreuk. de. Voor hun ogen scheurt de Peelrandbreuk. Als de grootste schrik gezakt is de. Voor hun ogen scheurt de Peelrandbreuk. toont zich een openbaring. De rots blijkt een deur te zijn die ontwricht door de aardbeving toegang verschaft tot een stenen kapelletje. Een stenen kruis is van
71
Juryrapport onder het veen vandaan gekomen. Een stenen beeld gelijkend op de Astense Appolonia steekt nu gedeeltelijk boven het veen uit. “Geen dorp zonder kerk.” Maarten snakt nog naar adem. “Ja, deze ontdekking zou Willemsveen, als kerkdorp van Asten, wel eens definitief op de kaart kunnen zetten,” antwoordt Ria en nieuwsgierig beginnen ze uit alle macht te graven.
72
Ook in dit verhaal is een goede balans tussen feiten uit de lokale geschiedenis en verzonnen informatie, al heeft de auteur er wel veel informatie in verwerkt. Het verhaal wordt hierdoor ietwat omslachtig. Desondanks toch een erg mooi verhaal en interessant om te lezen.
73
De legende van Sinte Gertruyden door Milja de Vries
De legende van Sinte Gertruyden Weg. Verdwenen. Alsof hij nooit heeft bestaan. En het is nog maar zo kort geleden.
76
Een weekeindje weg, we waren er echt aan toe. De laatste maanden was het druk geweest, veel afspraken met familie en vrienden en ook drukte op het werk. Hajo had besloten dat er aan genoeg verplichtingen was voldaan en dat wij nu aan de beurt waren. Een lang weekeinde weg moest wel kunnen. En wanneer waren we voor het laatst weggeweest? We konden het ons niet meer herinneren en dat gaf de doorslag. Hij had de kaart van Nederland gepakt en er een gum op gegooid. Toen de gum was uitgestuiterd bleef het liggen op een natuurgebied ergens in Brabant. De Biesbosch. Daar zouden we naartoe gaan. Het dichtstbijzijnde plaatsje was klein, we hadden er nog nooit van gehoord. Des te spannender. Hajo pakte de laptop en ging op zoek naar een overnachtingsadres en warempel, er was een hotel in het dorpje. Zonder internet- of mailadres, maar wat verwacht je in zo’n buitengebied. Hajo pakte de telefoon, hij wist dat als hij nu niet zou boeken, dat het er nooit meer van zou komen. Er was nog plaats en hij boekte een tweepersoonskamer met ontbijt van vrijdag tot en met zondagnacht. Ik had er meteen zin in. Ach, wist ik toen maar wat ik nu weet. Brabant, we waren er eigenlijk nog nooit geweest. Ja, er door heen gereden op weg naar verre oorden. Maar nog nooit was onze bestemming Brabant. We kenden de provincie eigenlijk ook niet, gelukkig bood internet uitkomst. Brabant schijnt bijzonder te zijn en veel historie te herbergen. Rijks rooms leven, lazen we. We stelden ons voor dat er op elke hoek van de straat een kapelletje zou staan. En dat de pastoor nog ouderwets door de straten van de oude dorpen loopt. In vol ornaat natuurlijk. ‘De hand van God zie je terug in Brabant’, stond er op de website. Hand van God, hmmmmm, wat moet je je daarbij voorstellen…. Afijn, we zouden wel zien. Na een half uurtje googlen hadden we al zoveel leuke tips gekregen, we hoefden ons niet te vervelen. Enkele weken later was het zover. We pakten korte broeken in en truien, in deze tijd van het jaar kon het alle kanten op. En als stadsmensen zijn we nou eenmaal niets gewend. We zouden bijtijds vertrekken en de toeristische route nemen. Zo vaak kwamen we niet in Brabant en luidt het spreekwoord niet dat het vooral
gaat om de reis ernaartoe en niet zozeer om de eindbestemming? Een beetje uitslapen en uitgebreid ontbijten, wat mij betreft kon het weekeinde nu al niet meer stuk. We vertrokken rond koffietijd en stopten onderweg bij een restaurant voor een ouderwets broodje bal met een kopje de-koffie-staat-klaar. Het kon de pret niet drukken. In de naastgelegen winkel kochten we een fles Schrobbelaer, typisch Brabantse kruidenbitter zei de verkoper. Wie weet hoe koud het kan worden op de hotelkamer, giechelden we naar elkaar. Uiteindelijk kwamen we met schemer aan en moesten we goed zoeken naar ons hotel. Het bleek in een doodlopend straatje te liggen. Er waren geen straatlantaarns en in het hotel brandde maar een enkel lampje. Vreemd, we hadden toch gereserveerd? Ja, de datum op de papieren van het hotel klopte. We belden aan en het duurde even voordat er opengedaan werd. De waard keek wantrouwend uit zijn ogen, maar deed wel de deur voor ons open toen hij zijn eigen brief papier in mijn hand zag. Een vrouw achter hem heette ons hartelijk welkom en bracht ons naar een kleine, maar schone kamer. Nadat we ons hadden geïnstalleerd zijn we het dorpje gaan verkennen. Het was inderdaad een typisch dorpje: twee straten, een kerk en een bakker. Helaas geen restaurant maar de grote stad was in een kwartiertje rijden te bereiken. Na een heerlijk maal waarbij we gepraat en gepraat en gepraat hebben, vielen we als een blok in slaap. Om 9 uur werd er op de deur geklopt. Verbaasd over de vreemde omgeving kwamen we langzaam bij onze positieven. Er stond een heerlijk ontbijt voor de deur met gekookte eitjes, versgeperst sinaasappelsap, eigengemaakte jam en heerlijk geurende verse broodjes. Nou snapten we waar dat Bourgondisch Brabant vandaan komt, het klopte aan alle kanten. Een beetje loom kleedden we ons aan en gingen naar beneden. De hoteleigenaresse stond wat op te ruimen en we maakten even een praatje. Tenslotte kent zij de omgeving en heeft ze de beste tips. Ze raadde ons aan om een boot te huren in de Biesbosch, dat lag hier inderdaad vlakbij. Zij zou wel voor lunchpakketten zorgen. En voor vandaag zouden we kunnen fietsen naar Geertruidenberg, een gezellig stadje in een mooie omgeving, want in Brabant kon je goed fietsen, vertelde ze. En overal waren fietsen te huur. Terug op de hotelkamer reserveerden we op de meegenomen laptop alvast een boot voor de volgende dag. We keken naar de voorspellingen, die gaven gelukkig zon door. Ook keken we of we wat informatie over Geertruidenberg konden vinden.
77
We kwamen al snel op een site waar we lazen over een zekere gravin van Strijen. Volgens een oorkonde uit het jaar 992 stichtte deze gravin een kerk in haar eigen goed van Thorn. Montem littoris ubi beatissima Gertrudis corporaliter conversata est, et cellam habet a beato Amando consecratam [...]. Oftewel: ‘in de berg aan de kust [Geertruidenberg] waar de zeer heilige Gertrudis in eigen persoon naar toe is getrokken en waar zij een door de heilige Amandus gewijde kapel bezat’. Er volgde informatie over een driebeukige romaanse tufstenen kerk uit het jaar 1100, de directe voorganger van de gotische St. Gertrudis- (of Grote) kerk. Uit opgravingen bleek dat er geen enkele aanwijzing was voor een voorganger van de kerk uit circa 1100, noch voor het bestaan van bewoning in de 7e eeuw. En daar konden we het mee doen.
78
Het was fris buiten, heerlijk. De rest van de dag brachten we door op de fiets, gek dat we hier nooit eerder waren geweest, want het was er prachtig. De fietsverhuurder had een leuke route op de kaart aangegeven, inderdaad langs Geertruidenberg. Eenmaal aangekomen in Geertruidenberg waren we precies op tijd voor een rondleiding door de kerk. We waren nou toch nieuwsgierig naar dat Rijke Roomse leven. De gids vertelde over de ontstaansgeschiedenis van de stad en de kerk en liet ons zelfs de toren beklimmen. Met rode hoofden van de inspanning genoten we van het uitzicht. Eenmaal beneden begonnen de ogen van de gids te twinkelen. Wisten wij dat er opgravingen waren gedaan in de kerk? Er waren oude documenten gevonden waarvan de oorsprong en de authenticiteit twijfelachtig waren. Daarin stond dat er allerlei voorwerpen waren gevonden van ongeveer 1000 jaar na Christus. Onder andere beeldjes van Gertudis en andere heiligen, een wijnkelk en een mysterieus kistje. Er is jaren gezocht en gegraven, zonder enig resultaat. Historici twijfelden openlijk aan de echtheid van de documenten. Maar de inwoners van Geertruidenberg laten zich niet van de wijs brengen, vertelde de gids lachend. Verhalen over kelken, kistjes en de hand van God moet je niet onderschatten, voegde hij er ernstig aan toe. De hand van God, die waren we al eerder tegengekomen… Eenmaal buiten vonden we al snel een gezellig terras en bestelden iets te eten. We keken wat om ons heen en zagen een oud vrouwtje lopen. Ze zag er arm en ouderwets uit en keek verschrikt om zich heen. Ze versnelde haar pas toen ze ons zag. “Ik moet jullie waarschuwen”, zei ze zachtjes terwijl ze dicht bij ons
80
stond. “Jullie zijn net in de kerk geweest?” Ja, knikten we. “Hebben jullie het kistje gezien?” Kistje? We keken elkaar vragend aan. “Heb je de legende van het kistje niet gehoord? Het schijnt dat de gravin van Strijen een kistje heeft achtergelaten, ergens in Geertruidenberg. Maar dat het na de overstroming verloren is gegaan.” De gravin van Strijen? Oh ja, die naam waren we op internet tegengekomen. “Nee, geen kistje gezien”, zeiden we. “Niet? Hmmm, ik voorzag toch echt dat jullie het kistje zouden zien.” “Wat zou er in het kistje moeten zitten?” Ze kromp ineen en keek angstig om zich heen of iemand ons gehoord kon hebben. “Sssttt” zei ze. “Niet zo hard praten. Want kijk uit; wie het kistje niet met eerbied omringt, komt nooit weer.” We keken elkaar aan, wat een verhaal. Zou het een grap zijn? We lachten naar elkaar en wilden vragen of ze misschien iets wilde drinken, maar, hè, waar was ze ineens gebleven? Ze was nergens meer te zien. Hajo maakte nog een rondje om het terras maar nee, geen spoor van de oude dame. De waardin kwam met goedgevulde borden en iets onthutst begonnen we te eten. We vergaten het voorval al snel terwijl we genoten van een welverdiende lunch, we hadden toch trek gekregen. Na de lunch stapten we op de fiets en reden door weilanden, langs water en door kleine dorpjes terug naar het hotel. Al met al een mooie tocht. We aten in hetzelfde restaurant als de avond er voor en gingen vroeg naar bed. We moesten tenslotte op tijd ons bed uit. Om half 8 werd het ontbijt geserveerd en stonden de lunchpakketten klaar. Zo stonden we om kwart over 8 al bij de bootverhuurder, met truien en regenjassen en twee overvolle lunchpakketten. We kregen een korte uitleg over de boot en over het ontstaan van de Biesbosch. Dit natuurgebied is ontstaan na de Sint Elisabethsvloed van 1421: een deel van het toen ondergelopen polderland is nooit meer opnieuw ingedijkt. Wat een raar idee dat je kan varen waar vroeger mensen geleefd en gewoond hebben. We gingen op pad. Wie zou sturen? We hadden nog nooit een boot gehuurd. Ietwat lacherig en wiebelig gingen we op pad, ik zou op de heenweg sturen, Hajo op de terugweg. Gelukkig hadden we een kaart meegekregen. Nadat we de drukke rivier hadden overgestoken kwamen we in rustiger kreken. Je hoorde er alleen het gefluit van de vogels en het geruis van de wilgen. De Biesbosch was uitgestorven in dit seizoen. Heerlijk, die stilte, dat hadden we echt even nodig. We dobberden, praatten en waren stil en zo verstreek de ochtend.
We kwamen bij een eilandje en stapten uit. Zo’n mooie picknickplaats vind je niet gauw. We pakten onze lunchpakketten uit: verse broodjes, worst, boerenkaas, fruit en wat zoetigheid, er is niet veel nodig om een mens gelukkig te maken. Hajo wilde nog een stukje varen na de lunch, maar ik wilde lezen. Dat spannende boek lag al maanden ongeopend naast mijn bed. Ik zwaaide Hajo uit en was al snel in mijn boek verdiept. Ik zag hem niet eens meer de hoek omvaren. Na een uurtje werd het ineens kouder. Ik trok mijn vest wat dichter om me heen. Het begon te waaien. Eerst zachtjes, maar het ging steeds harder waaien totdat het stormde. Het werd donker, terwijl het pas 3 uur was. Vreemd. Ik keek om me heen, maar zag Hajo nog niet voorbij komen. Ik pakte mijn mobiel om hem te waarschuwen voor de zwarte lucht die er aan kwam, maar geen gehoor. Ach, ik ken hem. Als hij het naar zijn zin heeft, hoort en ziet ie niets meer om zich heen. De zwarte lucht kwam dichterbij en dichterbij. Ik werd langzamerhand bang, ongerust ook. Een akelig gevoel kroop langzaam via mijn ruggengraat mijn lijf binnen. Vrouwelijke intuïtie? Dit duurde een kwartier en toen begon het ineens enorm te regenen. Met bakken tegelijk kwam het de hemel uit. Heel raar, dit was toch allemaal niet voorspeld? Gelukkig bleef ik nog een beetje droog in het vervallen schuurtje dat op het eilandje stond. Nog steeds geen gehoor aan de mobiel. Een keiharde knal: onweer! Ik gilde van schrik. Nog zo’n donderknal. Oorverdovend. Bibberend richtte ik mij tot Heilige Christoffel, die had me al zo vaak beschermd op reis. Oh heilige Christoffel, bescherm mij tegen het kwade, oh heilige Christoffel, bescherm mij tegen het kwade, oh heilige Christoffel, ...Langzaam werd ik rustiger. De regen stopte even snel als deze begonnen was en het werd ook meteen lichter. Vogels begonnen weer te fluiten en het akelige gevoel trok langzaam weg. Een half uur later kwam Hajo eindelijk de hoek om, verzopen en wel. Wat was ik blij dat ik hem zag! Hij zag er buitengewoon opgewekt uit, wat vreemd is omdat hij niet van regen houdt. Zijn moeder zegt altijd dat Hajo van suiker is en daarom niet van regen houdt. Hij grijnsde naar me en trok me de boot in. “Kom”, zei hij, “we gaan eens op huis aan, ik heb genoeg water gezien.” Op de terugweg zat hij achter het roer en bleef glimlachen, zelfs toen ik hem vroeg of en wat er ondertussen gebeurd was. We hebben nog een paar heerlijke dagen doorgebracht, maar Hajo wilde niet vertellen wat er gebeurd was. Dat zou hij later nog wel eens doen. Over een jaar of zo.
81
82
Vorige maand was het zover. Het was ongeveer een jaar geleden dat we in de Biesbosch waren geweest. We waren vroeg in bed gekropen en ik lag lekker tegen Hajo aan terwijl hij begon te praten: “Weet je nog dat jij ging lezen en dat ik in mijn eentje verder ging? Heerlijk om zo door de stilte te varen. Ik zag de natuur om me heen en hoorde de vogels fluiten. Gek dat je die geuren en geluiden vergeet als je in de stad woont. Het deed me denken aan de vakanties in mijn jeugd, kamperen in Nederland met het hele gezin. We waren alleen maar buiten, de hele dag. Echt genieten. Maar nu dwaal ik af. Ik voer een stukje over een bredere beek en kwam bij een zijtak die niet op de kaart stond. En je weet wat ik dan doe.” Vragend keek hij me aan. Ja, knikte ik, “daar moet jij dan heen”. “Yep. Ik stuurde het bootje de kreek in. Verder en verder. Het gekke was dat het stil werd, maar dat viel later pas op. Het werd donker en ging flink waaien.“ “Klopt” riep ik, “dat was mij ook als opgevallen.” “Shhttt! Het werd ondertussen zo donker dat ik bijna niet meer zag waar ik naartoe ging. Toch voelde ik dat ik verder moest. En verder. En verder. Na een tijdje hoorde ik iets tegen de boot aanbotsen. Ik stopte de motor en keek in het water. Omdat het zo donker was, zag ik vrijwel niets. Behalve een raar vaag schijnsel in het water. Het leek alsof iemand een zaklantaarn of zo onder water vasthield. Ik hing over de rand en voelde wat het was. Het leek wel een kistje. Niet groot en niet echt zwaar dus ik had het zo in de boot getrokken. Op dat moment begon het keihard te regenen. Ik was meteen doorweekt. Eenmaal uit het water bleef het kistje schijnen, niet fel maar wel aanwezig. Ik keek ernaar; een oud vervallen kistje met kokkeltjes en waterplanten er op. “Groeien er kokkels in de Biesbosch?” vroeg ik, maar hij hoorde het niet. “Er zal geen slotje op maar toch was het dicht. Vreemd, dacht ik nog, zo’n oud kistje, maar wel helemaal in takt. Er stond een tekst op. Ik dacht eerst dat het Latijn was. Maar het was gewoon verweerd doordat het jarenlang in het water had gelegen. Met moeite kon ik het lezen: Eighendom van den Gravinne van Strije. Ik dacht nog, bekende naam en herinnerde mij het stuk van internet. Ik ging er goed voor zitten. Draaide het om en om en om en voelde of er ergens een opening was. Ja! Er zat een klein knopje achter een stukje hout en toen ik daarop duwde sprong het deksel open. Ik boog me iets voorover en wat ik toen zag….
83
Juryrapport Op dat zelfde moment hoorde ik een enorme donderknal, het was een stem die riep: ‘zeg niet wat u ziet, want er zal ongeluk komen’. Ik keek snel om me heen, maar zag niemand. Zo raar. Het leek wel of die man, het was een mannenstem, alsof die man achter me stond en in mijn oor schreeuwde. Maar ik zag niets. Ik keek nogmaals in het kistje en hoorde die stem weer. Dit keer leek het alsof hij ín mijn hoofd zat. Hij riep zo hard dat het voelde alsof mijn hoofd zou ontploffen: ‘zeg niet wat u ziet, want er zal ongeluk komen’.”
Meteen, patsboem, staat de lezer in het verhaal. Een ontzettend spannend begin. Het is daarbij erg leuk dat het verhaal vanuit het perspectief van de toerist in Brabant wordt verteld. Helaas wordt er niet veel historische informatie in het verhaal verwerkt en is het iets langdradig. Het ‘sterke verhaal’ zou sterker worden door het iets in te korten. Dan blijft er een fantasierijke en spannende thriller over.
Ondertussen kwamen flarden van herinneringen mijn hoofd binnen. Ik had die knallen ook gehoord, maar dacht dat het onweer was. Die wind, de slagregens, ik had het allemaal meegemaakt.
84
“Ik heb nou een jaar mijn mond gehouden, ik denk dat ik nu wel kan vertellen wat ik zag. Ik deed deksel open en zag…” Op dat moment viel het licht uit en knalden de ramen open. Ik zag niets meer, hoorde alleen de wind en mijn eigen gegil. Na 2 minuten was het weer voorbij. De wind was weg en verbijsterd viel ik terug in de kussens, tegen Hajo aan. Hij voelde koud en stug aan. Ik draaide me naar hem om en keek in zijn ogen. Zijn blik was leeg. Ik riep hem maar hij antwoordde niet. Ik schudde aan zijn lijf maar kreeg geen reactie. Hij ademde wel gewoon. In paniek belde ik de huisarts die meteen kwam. Dat was een maand geleden. Hajo is ondertussen getest en bekeken door de beste doctoren. Niemand weet wat er met hem aan de hand is. Zijn lijf functioneert gewoon, net als vroeger, maar Hajo is weg. Verdwenen. Alsof hij nooit heeft bestaan.
85
DE VOGEL GODS door Bertram Westera
De Vogel Gods Ik wend me af van de Vogel Gods in donkerbont vetkrijtmozaïek en werp opnieuw, in heimelijk ontzag, een blik op het Bätz-orgel dat er zojuist het zwijgen toe heeft gedaan. De kerk stroomt leeg. Ik wacht tot de grote bulk van concertgangers z’n jas heeft gevonden en buiten staat. Ik heb een hekel aan dat gedrang. Ik kan de oude preekstoel in het verste deel van de kerk nog wel even bekijken. 1822, las ik ergens. Buiten schuift een wolk voor de zon. In een oogwenk is het helderwit van de tegenoverliggende muur vervaald tot de troosteloze kleur van natte sneeuw. Naast de preekstoel blijkt een in grijze natuursteen uitgevoerde gedenksteen te hangen. 1923, in herinnering aan Henricus Vos, geboren in ’s-Hertogenbosch, gestorven 1 juli 1523. De eerste martelaar der Reformatie.
88
‘Interessante dubbelzinnigheid, vind u niet?’ Ik schrik maar half. Alsof ik al vermoedde dat iemand me geluidloos volgde. De koude rilling die mij doet verstijven is alleen de bevestiging van dat vermoeden. ‘Koud?’ Ik knik. ‘De zon hoeft maar even weg te zijn…’ De man is een halve kop kleiner dan ik en zeker dertig jaar ouder. Het twee delige pak op zijn asgrijze overhemd is zwart met een blauwige afglans. Zijn dunne, gelige haar is lang en het is achterover gekamd. Uit elk van zijn witte wenkbrauwen priemen een paar lange, krullende haren als schorpioenenstaarten naar voren. Hij schudt zijn hoofd en knikt tegelijk. Zijn onderkin die als een halfvolle knikkerzak aan het gerimpelde vel van zijn kaken hangt, deint mee. ‘Maar – interessant, vindt u niet? Eerste martelaar der Reformatie. Dat is dubbel zinnig.’ ‘O ja?’ ‘Niet? Gaat het volgens u om een volgeling van de Reformatie? Of om een slachtoffer ervan?’ De vurigheid waarmee hij zijn blik van onderaf in mij boort, doet pijn. Ik wend me wat meer naar de steen en van hem af. Maar hij beweegt mee. Ik ontwijk zijn blik, haal diep adem en laat tussen mijn tanden fluitend wat lucht ontsnappen, eer ik opmerk: ‘Naar de datering te oordelen zou je zeggen: een volgeling. De Reformatie, dat zijn dan nog enkelingen, dat heeft nog niet eens die naam. Zouden die een vuist kunnen maken? Laat staan slachtoffers?’ Ik moet naar een ander onderwerp. ‘Bent u verbonden aan deze kerk?’
De man knikt, maar geeft verder geen uitleg. Hij zou koster kunnen zijn, predikant misschien. Maar hij lijkt me zeker zeventig. Hij draait zich langzaam om naar de steen. ‘Als geen ander…’ mompelt hij. Ik doe beheerst maar beslist een paar stappen naar rechts en begin het namenbord te lezen, maar besluit onmiddellijk me nog nadrukkelijker van de man af te wenden en kies de oude preekstoel als doelwit voor mijn aandacht. ‘Deze wilde ik nog even van dichtbij zien,’mompel ik. ‘Ja, ’s ook mooi’, hoor ik hem, met een veel kleinere stem, ver weg nu, beamen. Hij staat daar nog even, weifelend lijkt het haast. Dan, terwijl ik een schuine blik op het namenbord van lutherse predikanten werp dat hier ook hangt, en steels de ooghoek in de gaten houd waarin hij zich bevindt, zie ik hem aan zijn vinger likken en ermee langs een van de randen van de gedenksteen strijken. Dan draait hij zich met een krachtige beweging om en beent naar de uitgang. Ik wacht een ogenblik en doe dan een snelle pas in de richting van de steen. Ik bekijk de door zijn speeksel bevochtigde baan van twee bij vijf centimeter, rechtsonder. Er zit een beschadiging. Krassen. Welbewust aangebracht. Niet zoals vandalen doen, maar keurig, als een signatuur. Een rondje met een liggend streepje erdoor met daarachter het getal 69. De man staat nu bij de glazen tochtdeuren vlak voor de uitgang. Hij heeft mij gezien. Ik begeef me zijn kant op, ik kan weinig anders. Hier en daar nog een zijwaartse stap, een pas op de plaats. Maar ik zal hem er niet meer mee mis leiden. Ik heb gezien wat hij mij wilde laten zien. Ik knik hem zo terloops mogelijk toe als ik de deur door wil stappen. Op dat moment schiet hij als een getergde cobra naar voren en steekt mij een visitekaartje toe. ‘Kent u Grieks?’ ‘Sorry?’ ‘Of u Grieks kent. Oudgrieks. De taal van de Evangeliën.’ Ik haal mijn schouders op. ‘Gehad, op school, maar dat is twintig jaar geleden. Ruim. Dus nee, niet echt.’ ‘Genoeg om te weten wat u las, daarnet.’ Zijn stem gaat omhoog en wordt tegelijk zachter en akelig hees. ‘Genoeg dus om te weten wat u moet weten over de schenker van die steen!’ Met een gemelijke hoofdknik dwingt hij mijn blik naar het kaartje dat ik willoos van hem heb aangenomen.* Mijn nek begint pijn te doen van het turen naar het scherm. Henricus Vos, meldt het visitekaartje. De naam gecentreerd, even onder het midden. Een
89
90
iniatuur van de gedenksteen linksboven, als een bedrijfslogo. Onderin over de m volle breedte een priegelige reeks cijfers, letters en leestekens. Onder zijn naam heeft hij met de hand geschreven: U vindt mij op het internet. Ik had het kaartje vluchtig bekeken en haastig, zonder nadenken in mijn broekzak gestopt. Ik wilde de kerk uit. Pas thuis had ik het klamme vodje tevoorschijn gehaald en wat beter bekeken. ‘U vindt mij op het internet.’ Maar vijf kwartier googlen op Henricus Vos heeft mij van alles opgeleverd, behalve de man die mij tot deze zoektocht heeft aan gespoord. Een luthers predikant die leefde van 1642 tot 1708. Standplaatsen Leiden, Amsterdam en Zwolle. Niet Den Bosch. Een in 1835 geboren winkelier uit Oud-Emmercompascuüm. Zijn zoon, geboren 1864, arbeider in Vlagtwedde. De kapittelvicaris van Den Bosch uit de jaren 1656-1657. Goed, dat is Den Bosch. En zowaar de eerste martelaar der Reformatie zelf, zij het alleen als zijnde vermeld op die gedenksteen. Maar geen Henricus Vos, man van rond de zeventig, aanbieder van zijn visitekaartje hedenmiddag in de Grote Kerk te Den Bosch. Ineens zie ik wat ik al veel eerder had moeten zien, en ik begin de brei van tekens onderaan het kaartje in te tikken: https://th69.henricus.vos/ref_666%sourceid= ev_th?th69&56&111&10_mail=JHD. Driemaal lezen, letter voor letter. Nee, geen tikfouten. Enter. Even gaat mijn scherm op zwart. Dan doemt als uit een inktzwarte nevel het vetkrijtmozaiek uit de Grote Kerk op. Alleen zijn de Hundertwasser-kleuren veranderd in uiteenlopende tinten rouwrandengrijs en de Vogel Gods is niet wit maar bloedrood. Als wassend water spoelen van onderuit het scherm tekens weg, die ik van vanmiddag herken, het gemanipuleerde kunstwerk weg: θ 69. Ik klik het beeld aan. Er verschijnt een tekst: ‘Jezus zegt: Zalig zijn zij, die vervolgd worden, in hun hart. Zij zijn het, die werkelijk de Vader kennen.’ – naar de aanhef te oordelen iets uit een Dode Zee-rol, een apocrief evangelie of zo... Ө69, een Griekse thèta gevolgd door een nummer uit een nadere indeling. th69.henricus.vos/… – het Thomas-evangelie! Negenenzestigste logos, hoe kun je eroverheen kijken? ‘Genoeg om te weten wat u moet weten over de schenker van die steen!’ – die schenker was dus een Thomas-adept. En wist, of dacht te weten, dat de martelaar die 1 juli 1523 stierf dat ook was. Opnieuw ga ik met de cursor naar de thèta, die de tekst alweer heeft ver zwolgen. Maar nu staat er Ө56 en verschijnt er een andere tekst: ‘Jezus zegt: wie de wereld heeft leren kennen, heeft een lijk gevonden; en wie een lijk heeft gevonden, is de wereld te boven gekomen.’
Weer verdampt de tekst en verschijnt de thèta: Ө111. Dubbelklik. ‘Jezus zegt: Wie zichzelf zal vinden, gaat boven de wereld uit.’ Allemaal Thomas, geen twijfel mogelijk. Weg tekst, Ө10, dubbelklik. ‘Jezus zegt: Ik heb een vuur geworpen op de wereld en ziet. Ik bewaar het tot het oplaait.’ Weg tekst. Hé – een button waarop staat ‘reageer’. Ik heb al geklikt. Zal ik reageren? En wat? Oude malloot met zijn visitekaartje. Een vuur geworpen op de wereld. Tot het oplaait. Wat is hij van plan? In de adresregel is mijn e-mailadres al ingevuld als afzender. Hoe kan hij – ik check het Norton-icoontje rechtsonder. Norton disabled. Hoe – Ik klik op sluiten rechtsboven. De site sluit niet, er verschijnt alleen Ө34 in de kopregel. En in het berichtveld: ‘Als een blinde een blinde meetrekt, vallen ze allebei in de put.’ Ik maak me sterk dat ook die logos begint met ‘Jezus zegt’, maar deze gek heeft kennelijk ook wel door dat hij Jezus, of Thomas, nu toch wel erg opzichtig laat buikspreken. Nog een keer sluiten, nu via de taakbalk. Geen effect. Dan maar het paardenmiddel: CTRL-ALT-DEL. De kopregel geeft nu Ө74. Ik lees de tekst in het berichtveld: ‘Er staan velen rond de put, maar niemand daalt af in de put.’ Mijn aanvankelijke onrust, inmiddels aangezwollen tot een allesomvattende angst, slaat om in woede. De vuilak speelt een spelletje met me. Hij volgt me, hij ziet alles wat ik doe om me uit die verdomde fuik te bevrijden waar hij me in heeft laten lopen. Ik ga naar het berichtveld en wis zijn tekst. Ik tik: ‘Ik weet wie u bent. Wat wilt u?’ Verzenden. Ik wacht. Een seconde of tien. Dan gaat mijn scherm op zwart. Even later dobbert traag vanuit de linker onderhoek de Grote Kerk mijn scherm op. Midden in het beeld knippert het woord ‘ info’. Ik klik. Ө71: ‘Ik zal dit Huis verwoesten en geen mens zal het ooit weer op kunnen bouwen’, deint het door de langzaam vervagende foto heen. Onder de tekst verschijnen twee knoppen: OK en Delete. Ik probeer opnieuw CTRL-ALT-DEL. Het werkt niet. Een hacker, een waanzinnige. Iemand die denkt dat Henricus Vos een aanhanger van Thomas was; die een signatuur op die gedenksteen dat van alles kan betekenen, zo heeft uitgelegd, of het misschien wel zelf heeft aangebracht, weet ik veel, dat hij het als zijn roeping kon gaan zien om als een gnostische jihadist Henricus Vos te wreken op de Grote Kerk te Den Bosch. Ik klik op Delete, dat lijkt me beter dan OK zeggen op de verwoesting van dit Huis. Al kan Delete hetzelfde inhouden. Hij antwoordt onmiddellijk. Ө82: ‘Wie dichtbij mij is, zit dichtbij het vuur en wie verre van mij is, is verre van het Koninkrijk.’ Dan begint het binnenwerk van mijn laptop onrustbarend te kraken en lijkt een drukgolf door de lucht te gaan die mijn hele kamer doet trillen. Het scherm gaat opnieuw
91
Juryrapport op zwart. Na een paar seconden verschijnt het bevrijdende Windows-logo met het woord Afsluiten en een zandlopertje. Buiten klinkt een brandweersirene. Ik kijk uit het raam in de richting van het stadscentrum. Een bangelijke, bleekblauwe hemel, waar tegenaan een dunne sliert bewolking omhoog kringelt. Zou rook kunnen zijn. De v-vorm van de wolk lijkt wel een vogel. De Vogel Gods die door het open dak verdwijnt. De kerk uit.
Een goed geschreven verhaal, spannend tot het eind en met een verrassende climax. Eeuwenoude legendes krijgen door het gebruik van internet een eigentijdse lading in dit verhaal. We weten zeker dat in de komende tijd menig natte vinger gestreken zal worden over de herdenkingssteen in de Nederlandse Hervormde Kerk aan het Kerkpleintje in Den Bosch. Zou die mysterieuze code er echt op staan…..?
Het kunstwerk in vetkrijt is van Roel Heijmans. Het bevindt zich met het Bätz-orgel, de oude preekstoel, het namenbord en de gedenksteen in de Grote Kerk te ’s-Hertogenbosch. De citaten uit het Evangelie van Thomas zijn genomen uit de vertaling van Gilles Quispel, uitgegeven bij In de Pelikaan, Amsterdam, 2004.
92
93
De schat op de regte hei door Annemieke Wiercx
De schat op de Regte Hei Ik heb het verhaal vele malen horen vertellen. Als kind zaten mijn broertjes en ik gekluisterd aan de lippen van mijn vader. Hij kon zo spannend vertellen. Als het verhaal uit was durfde ik eigenlijk niet meer naar bed. Later, toen ik ouder werd, deed ik het verhaal af als lokale folklore, niet echt bijster interessant. En nog later raakte het verhaal bij mij in de vergetelheid. Maar onlangs, toen ik ’s avonds over de Regte Hei liep en de schemer sneller omsloeg in het donker dan ik verwachtte, kwam het verhaal plots weer helder in mijn geest. Want ik zag ze, de dwaallichtjes. Ik weet het zeker. Het waren geen autolampen, geen fietslichten en geen zaklantaarns, maar dwaallichtjes. Volgens de legende wijzen de dwaallichtjes, ook wel schatlichtjes genoemd, de weg naar de schat. De lichtjes geven aan dat de tijd rijp is om de schat te vinden en zij verschijnen aan degene die hiertoe uitverkoren is. Maar laat ik eerst het verhaal vertellen. 96
De roof Het verhaal speelt zich af lang, lang geleden. Het was op een koude, donkere nacht dat twee rovers de kerk van Alphen binnendrongen. Ze braken het tabernakel open en ontvreemdden hieruit twee gouden kelken. Met de buit in een zak verdwenen ze in het duister van de nacht. Nu waren deze kelken kort daarvoor aan de kerk van Alphen geschonken door de nieuwe bewoners van Hof ter Brake in Alphen. Bijna niemand in het dorp kende de nieuwe mensen, maar men wist wel te vertellen dat het Tempeliers waren. Ridders van de Tempelorde, die in het Heilige Land hadden gevochten en daar goud en goed hadden verworven. Hun rijkdom was blijkbaar zo groot dat ze hiervan lustig konden uitdeelden; in ieder geval werd de kerk van Alphen verblijd met twee prachtige kelken. Helaas maar voor korte duur. De rovers hadden dus een goede slag geslagen en moesten alleen nog zorgen dat ze zo snel mogelijk ongezien weer thuiskwamen. Ze holden zachtjes door het dorp, langs de bosrand richting de hei. Via de hei was de kortste weg naar huis, er was weinig kans dat ze daar iemand tegen kwamen. Geen mens durfde immers ‘s nachts op de hei te komen, want het zou er spoken en heksen zouden er hun heksendans uitvoeren. De rovers waren niet bepaald bang uitgevallen, dus zij waagden zich wel op de hei.
Heilige hosties Maar de tocht was lang en de buit was zwaar, dus de rover die de zak droeg verlangde naar een rustpauze. Bovendien was hij razend nieuwsgierig naar hun vangst. “Laten we even rusten” en hij voegde de daad bij het woord, ging zitten en opende de zak. “Wat doe je nou?”, zei de andere rover, “ben jij gek, we moeten door”. “Gewoon, even kijken, dat kan toch wel”. “Niks ervan”, reageerde de ander fel, “dat doen we pas als we veilig thuis zijn”, en hij ritste de zak uit de handen van zijn maat. Die op zijn beurt de zak weer teruggreep, waardoor de buit op de grond viel. Beide rovers zagen kleine, dunne rondjes de zak uitrollen. De ene rover pakte er één op: “Dat zijn verdomme hosties, man”. De andere rover raapte er ook een paar op. “Je hebt gelijk, heilige hosties. Wat moeten we daar nou mee?”. “Kom, we moeten onze tocht afmaken”, zei de verstandigste van de twee. “Die hosties laten we hier liggen, wat zand erover en wegwezen hier”. Ze moffelden de hosties onder de grond, stopten de kelken terug in de zak en vervolgden snel hun weg over de hei. In handen van de heksen Plotseling hoorden de rovers stemmen. Snel zochten ze beschutting achter een eenzame berkenboom midden op de heidevlakte. Het waren vrouwenstemmen en het leek wel of er een lied gezongen werd. Eén van de rovers keek waar het geluid vandaan kwam en hij zag dat ze vlakbij de grafheuvels waren. Daar, rondom de grootste heuvel, tekenden zich 7 silhouetten af die in een kring stonden. De silhouetten leken zich langzaam in het rond voort te bewegen. Het gezang was gestopt en er klonk nu één stem, een heldere, hese stem. De rovers schrokken, want die stem kenden ze. Het was onmiskenbaar die van de waardin van de herberg. De vrouw sprak over het wel en wee van de mensen uit het dorp; er was een vrouw in barensnood, een man die op sterven lag en een boerenzoon met liefdesverdriet. Telkens nadat ze gesproken had, klonk een gezang van de andere vrouwen, waarin steun en heling werd gevraagd aan moeder aarde. De haren van de rovers stonden inmiddels rechtovereind van angst. Dit was een heksenbijeenkomst! En iedereen wist dat je daar maar beter ver bij vandaan moest blijven. Plots werd het stil, ijzig stil. En het bleef stil. Ineens hoorde de rovers de hese stem luid en duidelijk, vlakbij: “Welkom in ons midden, heren. Komen jullie ons de kelken terugbrengen”?
97
De rovers wisten niet hoe snel ze weg moesten komen, de zak met de buit op de plek achterlatend. Knielende schapen De volgende dag liep er een herder met zijn kudde over de hei. Zijn schapen graasden en zijn hond liep naast de kudde, al met al een vredig tafereeltje. Plots gebeurde er iets vreemds. De schapen weigerden om nog verder te lopen, de een na de ander draaide en draalde, ze bewogen onrustig heen en weer, maar doorlopen, ho maar. Zelfs de stok van de herder kon hier geen verandering in brengen. En ineens werd het schouwspel nog vreemder. Eén voor één zakten alle schapen door de voorste poten, het zag eruit alsof ze knielden! Welk een wonder geschiedde hier? De herder had zoiets nog nooit meegemaakt; schapen die knielen. Hier moest meer aan de hand zijn. Hij keek eens goed naar de plek en zag dat de grond omgewoeld was, waarschijnlijk niet eens zo lang geleden. En onder een dunne zandlaag vond hij een aantal witkleurige platte rondjes. Tot zijn verbazing zag hij dat het hosties waren. “Hoe komen die hier nou terecht?” De herder stond weer op en keek eens om zich heen, op zoek naar een aanwijzing voor deze vraag. Zijn schapen stonden inmiddels een stukje terug kalmpjes te grazen en ook zijn hond lag er vreedzaam bij. Hij stond voor een raadsel. De herder prakkiseerde even en spoedde zich toen naar de pastoor om de hosties bij hem af te geven. Bij de kerk aangekomen deed de herder opgewonden zijn verhaal aan de pastoor. En op zijn beurt vertelde de pastoor hem over de kelkenroof uit zijn kerk. Hij was helemaal van slag door deze daad. Vooral omdat hij zo blij verrast was geweest met de gift; die prachtig gouden kelken, echte heilige vaten, helemaal uit het Heilige Land. Nu waren de hosties weliswaar terecht, maar waar waren de kelken? Magische krachten De herder liep zwaar in tweestrijd terug naar de hei. Wat als hij die kelken kon vinden? Dan zou hij een rijk man zijn. Maar ook een dief? Nee, want hij had ze niet uit de kerk geroofd. Toch? Gewoon eens gaan kijken bij de plek van de hosties of daar nog een spoor te vinden zou zijn. Of beter nog, even wachten tot het donker wordt.
99
Juryrapport Toen de avond gevallen was toog de herder naar de bewuste plek. Hij speurde daar de omgeving af en verhip, zag hij daar een lichtje schijnen? Jawel, een zwak schijnsel, daar in de verte. Hij besloot erop af te gaan. Maar het leek wel alsof het licht steeds van plek veranderde, hoe dichter hij naderde, hoe verder het licht weg bewoog. De herder kreeg het gevoel dat het licht hem de weg wees, steeds verder de hei op. Tot het licht stil bleef hangen. Het voelde alsof hij werd voortgetrokken, alsof zijn benen vanzelf wisten waar ze zijn moesten en zelfs zijn handen hadden een eigen wil. Voor hij het wist zat de herder op zijn knieën met zijn handen in de grond te graven. Hij leek wel bezeten. Steeds dieper en dieper gingen zijn handen de aarde in. Tot hij plots een hard voorwerp voelde. Hij veegde het zand weg en zag een gouden gloed van onder het zand tevoorschijn komen.
100
De grote zwarte hond kreeg hij pas in de gaten toen deze woest blaffend voor hem in de kuil stond. De herder schrok zich wezenloos en probeerde het beest weg te jagen, maar de hond viel ‘m aan. En niet één keer, maar telkens weer, als de herder ‘m weg geduwd had, bleef hij onverzettelijk proberen om zijn vlijmscherpe tanden in het lijf van de herder te boren. Hij moest zijn vege lijf redden en kreeg geen enkele kans om de schat nog te bemachtigen. Na een uitputtende strijd kon de herder de hond eindelijk overmeesteren en hij sleurde het dier mee, terug naar de boerderij van zijn baas. Op het erf ketende hij het beest vast aan een ketting. Doodop kroop de herder in zijn bed. En wat hij de volgende ochtend zag, zou hem nog lang heugen. Op het erf lag aan de ketting geen hond, maar een vrouw. De waardin van de herberg. Tegen zoveel duistere machten was de herder niet opgewassen. Met schaamrood op zijn kaken maakte hij de vrouw los en deze verdween zonder een woord te zeggen. De herder heeft het nooit meer aangedurfd om op zoek te gaan naar de schat. Dus de gouden kelken, meegenomen door de Tempeliers uit het Heilige Land, liggen nog steeds begraven ergens op de hei. Geen mens weet waar. En, zo wil de legende, als de schat zich wil laten vinden, zal zij dit kenbaar maken. Door schatlichtjes te tonen aan de uitverkoren vinder.
Erg leuk aan dit verhaal is de verbinding tussen de historische gegevens van de aanwezigheid van de Tempeliers (Dan Brown!), de grafheuvels op de Regte Heide en de elementen van een ‘traditioneel Brabants volksverhaal’ over dwaallichten. De inleiding is erg mooi: je hoort de verhalenverteller bijna spreken. Daarnaast is dit een verdienstelijke bijdrage aan het levend houden van ons cultureel erfgoed.
101
Brabant biedt voor ieder wat wils. Schitterende natuur in de vorm van uitgestrekte polderlandschappen en heidelandschappen, afgewisseld met vennen en naaldbossen. Een boeiend cultuurlandschap met talrijke authentieke dorpjes. Bourgondische steden, met trendy shops en bijzondere restaurants, verschil lende evenementen en een bijzonder religieus erfgoed in de vorm van veld kapelletjes, wegkruisen, kloosters en abdijen. Alle ingrediënten voor bijzondere ervaringen en ontmoetingen zijn in Brabant aanwezig. Ontdek zelf de vele facetten van Bijzonder Brabant. Op de website www.bijzonderbrabant.nl vindt u allerlei mogelijkheden en tips voor een bijzonder verblijf of een bijzonder uitstapje.
102
Het Bijzonder Brabant Magazine is hét toeristisch lifestyle magazine van Brabant. Hierin vindt u allerlei tips voor leuke uitstapjes, een evenementenkalender en interessante toeristische artikelen. BBM wordt aangevuld door de regiopockets waarin de lezer een overzicht krijgt van het toeristisch-recreatieve aanbod per regio door praktische informatie. Meer informatie vindt u op www.bbmonline.nl. In de prachtige cultuur- en natuurlandschappen ligt een uitgebreid netwerk van fiets-, wandel-, skate-, auto- en ruiterroutes. Deze routes bieden de liefhebber de mogelijkheid om uitgebreid k ennis te maken met het Brabantse land. In 2004 is Routebureau Brabant van start gegaan. Routebureau Brabant is een initiatief om het gebruik van recreatieve routes in Brabant te bevorderen, onder andere door informatieverstrekking via de website www.routebureaubrabant.nl. Op deze site vindt u een totaaloverzicht van alles wat Brabant te bieden heeft op routegebied. In het boek ‘Het Brabant Mysterie’ staan verschillende spannende verhalen over het religieus erfgoed van Brabant. Op basis van deze verhalen heeft Routebureau Brabant zes fietsroutes ontwikkeld die de fietser langs de bezienswaardig heden beschreven in de verhalen voeren. Zo kunnen zij op hun ‘Religieuze ontdekkingstocht door Brabant’ uitvinden of de verhalen verzonnen of waar zijn.
103
Colofon
104
‘Het Brabant Mysterie – Schatrijke verhalenbundel’ is een uitgave van het Brabants Bureau voor Toerisme en is uitgegeven in het kader van het project ‘Religieuze ontdekkingstocht door Brabant’ van het Brabants Bureau voor Toerisme. Dit project is mogelijk gemaakt door financiële bijdragen van Schatten van Brabant (het culturele programma van de Provincie Noord-Brabant) en REAP West-Brabant (samenwerking Provincie Noord-Brabant, Kamer van Koophandel Zuidwest (en SvB) Nederland en Sociaal Economische Samenwerkingsverband West-Brabant). Schatten van Brabant
Het doel is om meer mensen – van jong tot oud – te interesseren voor kunst, cultuur en cultuurhistorie. En dus geeft Schatten van Brabant ons verleden nieuwe betekenis: een betekenis voor nu en voor de toekomst. Kijk voor het volledige programma op www.schattenvanbrabant.nl. Uitgave/jaar Brabants Bureau voor Toerisme, 2008 Grafisch ontwerp Van Riet Ontwerpers, ’s-Hertogenbosch Drukwerk Drukkerij Gianotten, Tilburg Fotografie Linn de Kort Fotografie, Tilburg en anderen Samenstelling en redactie Brabants Bureau voor Toerisme, N. van Isterdael Ontwikkeling fietsroutes Routebureau Brabant
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geauto matiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Brabants Bureau voor Toerisme.
Het Brabants Bureau voor Toerisme heeft in het kader van het landelijk uitroepen van het jaar 2008 tot ‘Jaar van het Religieus Erfgoed’, een verhalen wedstrijd georganiseerd. Geïnteresseerden werden hierin uitgedaagd om een spannend verhaal, à la Da Vinci Code, over religieus erfgoed in NoordBrabant te schrijven. De wedstrijd bleek een groot succes. De spannendste verhalen vindt u terug in dit boek. Op basis van deze verhalen zijn zes fietsroutes ont wikkeld die de fietser langs de bezienswaardigheden beschreven in de verhalen voeren. Zo kan men zelf op ‘Religieuze Ontdekkingstocht’ om te achterhalen of de verhalen verzonnen zijn of gebaseerd zijn op feiten.