HET BEPERKEN VAN DE ONTWIKKELING EN DE UITBREIDING VAN HET VUUR IN GEVAL VAN BRAND door D. J. P. Legro, hoofd Preventie Bureau Brandweer, Ministerie van Binnenlandse Zaken. De inleiding over het onderwerp „brandlocalisatie" is gebaseerd op de volgende essentiële punten. 1. Het beperken van de uitbreidingsmogelijkheid door het treffen van bouwkundige voorzieningen. 2. Het splitsen van de totale kubieke inhoud van een bouwwerk in een aantal ruimten van kleinere inhoud door middel van een horizontale- en verticale onderverdeling. 3. Als basis voor de eisen, aan brandwerende scheidingswanden te stellen, kan het vuurvermogen gelden. Primair is hierbij de tijds^ duur, gedurende welke deze scheidingswanden weerstand bieden aan het vuur. 4. Het vuurvermogen van een scheidingswand is niet groter dan zijn zwakste punt, de afsluiting van de noodzakelijke doorgang in deze scheidingswand, de deur. Aan de hand van deze punten wordt door spreker een aantal gebouwen, n.l. het eengezinshuis, het hotel, de boerderij en de schouwburg, behandeld en in grote lijnen aangegeven, welke brandlocalisatiemaatregelen hierin getroffen kunnen worden. Het behoeft geen betoog, aldus de Heer Legro, dat bij brand een bouwwerk, letterlijk en figuurlijk, staat of valt met één al of niet doorgevoerde localisatie, zowel in verticale als in horizontale richting. Indien in een op traditionele wijze gebouwd eengezinshuis, met houten vloeren en balklagen zonder plafonds, waarin op de begane grond de woonkamers, op de Ie etage de slaapvertrekken en daarboven nog een zolderverdieping (kap-ruimte), brand uitbreekt op de
begane grond, dan zal het vuur zich zéér snel door de diverse vloeren
naar de kap werken. W^anneer we nu de houten vloerconstructies aan de onderzijde voorzien van een brandwerend plafond, bijv. gips-kalkmortel op riet o£ cement op steengaas, dan zal brandoverslag naar de verdiepingen lang
niet zo snel plaatsvinden en kan de brand belangrijk worden beperkt, terwijl de veiligheid ten aanzien van de (slapende) bewoners wordt
betracht. Indien de kapruimte toegankelijk is, dient ook een plafond in de slaapverdieping te worden aangebracht. Een horizontale brandwerende afscheiding bestaande uit één der
bovengenoemde plafondconstructies kan een behoorlijke binnenbrand gedurende ongeveer 20 minuten 'weerstaan.
Deze tijd is voldoende om het huis te ontruimen, terwijl elk brandweerkorps in staat geacht mag worden binnen deze tijd de brand te blussen en verdere uitbreiding dus te voorkomen. In eengezinshuizen kunnen de brandwerende plafonds direct tegen de onderzijde der balklagen worden aangebracht. In diverse bouwverordeningen der grotere steden is zeer terecht de eis opgenomen, dat bij meer woonlagen boven elkaar de bevestiging van de brandwerende plafonds niet direct tegen de onderkant-balklaag mag geschie-
den, doch tegen aparte plafond-hangers. Terugkomend op ons uitgangspunt, de eengezinswoning, willen we nu de verticale localisatie onder de loupe nemen, waarbij we gemakshalve de volgende indeling voorstellen: l
separatie-wanden
2. 3. 4.
binnenmuren brandmuren buitenmuren.
Separatie-wanden. 1. Een separatie-wand kan uit brandveiligheidsoogpunt bijvoorbeeld een schuifdeur-constructie met aangebouwde kasten en verdere betimmeringen in een suite zijn, niet bepaald een onbrandbare constructie dus. Beschouwen we de gezamenlijke suite-vertrekken als één ruimte in het bouwwerk, dan behoeft uit een oogpunt van brandveiligheid tegen een dergelijke en soortgelijke separatie-wanden geen bezwaar 80
F16. I
FI6.11
De zwart-getrokken wanden begrenzen de vluchtweg en zijn dus brandwerende wanden. Het is in het begane-grond-plan gewenst, ook de keuken te betrekken in de vluchtweg en de scheiding tussen kamer en keuken ook brandwerend uit te voeren.
te bestaan, mits echter de brandwerende plafonds boven deze separatiewanden niet zijn onderbroken.
Binnenmuren, 2. De wand tussen de suite en de overkje ruimten in de woning dient echter een brandwerende constructie te zijn (drijfsteen, bimsplaten). We zouden deze wanden, die dus in het algemeen de vluchtweg begrenzen (gangen en trappenhuizen), de binnenmuren willen noemen. Brandmuren. 3. De derde categorie, de brandmuren, de wand tussen twee percelen, zijn als „bouwmuren" in de bouwkunde bekend.
81 Brandbeveiliging 6
Buitenmuren. 4. Zij bieden, evenals de buitenmuren, door hun zwaardere afmetingen, reeds voldoende weerstand tegen brand.
Deuren. Een zwak punt in de brandwerende binnenmuren en brandmuren blijft de deur, in de binnenmuren vaak ook het glas. Wat geeft het, vroeg spreker, of de binnenwanden brandwerend zijn, als de deuren bij een brand reeds ontijdig bezwijken en vuur en rook dus doorlaten? Het is zeker niet de bedoeling in het algemeen (dus óók voor de woningbouw) brandwerende en zelfsluitende deuren te propageren. Tóch zal het brandwerend vermogen van de normale binnendeur opgevoerd moeten worden. Hout heeft naast de licht ontvlambaarheid de eigenschap, dat het slecht warmtegeleidend is en bovendien bij verbranding een oppervlakteverkoling ondergaat. Een houten wand of deur, bestaande uit een regelwerk van stijlen en dorpels waarover de beplanking is aangebracht, zal bij brand niet zo spoedig bezwijken. De kool-laag (oppervlakte-verkoling), isoleert het achterliggende hout nog goed tegen de verdere inwerking van het vuur. Dit is ook goed te zien op de brandplaats, waar zwart-verkoolde balklagen, ondanks hun vaak sterk afgenomen doorsnede, de belasting „rustig" blijven opnemen. De normale binnendeur is eveneens een samenstel van houten stijlen en dorpels, doch hierin zijn triplex-panelen gezet. De dunne houtlaagjes, samen triplex vormende, nemen de koollaag bij verhitting natuurlijk óók aan, doch deze dunne houtlaagjes (fineer) scheuren en krullen om
met het gevolg, dat dergelijke deuren, d.w.z. de panelen, in enkele minuten sneuvelen. Dikwijls vinden we na een brand een nog normaal draaiend deur-scelet, waaruit de triplexpanelen ontbreken.
Er zijn inmiddels proeven genomen met verbeterde triplex-paneeldeuren, waarbij het middelste fineerlaagje was vervangen door een laag asbest-vilt. Deze deur bleek bij temperaturen van ongeveer 700° C gedurende phn. 20 minuten weerstand te bieden, hetgeen bij een weerstand gedurende 6 a 7 minuten van de gewone triplex-deur dus een grote verbetering betekent. Het is bekend, dat naaldhout-soorten, (dennen-, grenen-, vurenhout)
veel gemakkelijker branden dan hardhout (loofhout). Om deze reden 82
Foto l Woonhuisbrand. Aalsmeer, Uiterweg 269, d.d. 25-l-'49
Oorzaak: Petroleumkachel. Toelichting: Verbrande keuken met petroleumkachel en deur naar hall. Bij dit kleine brandje is de Triplex-paneeldeur reeds doorgebrand.
83
Foto 2
Woonhuisbrand. Oorzaak: Petroleumkachel. Toelichting.. Verbrande keukendeur. Ook hier is duidelijk te zien, dat triplex-panelen „als sneeuw voor de zon" verdwijnen.
wordt op bedreigde punten bij de brandpreventie (bijvoorbeeld vleugelafscheiding) dan ook bij voorkeur (tenminste) een eikenhouten deur
toegepast. Een behoorlijk brandwerende deur is dus nog eenvoudig en zonder belangrijke prijsstijging wel te fabriceren, aan de eis van rookdichtheid is niet gemakkelijk te voldoen, althans niet voor de woningbouw. We kunnen toch bezwaarlijk op elke binnendeur een deurdranger plaatsen of op andere manier de zelfsluiting verzekeren. Gelukkig bestaat de algemene neiging, de deuren van de woonvertrekken in het stookseizoen bij het naar bed gaan te sluiten, om zodoende de warmte — bij getemperde kachels — in die vertrekken te houden. De bewoners op de verdieping (en) zullen dus niet zo spoedig door rook overvallen worden.
Kuiten. De bij verhitting vrij spoedig springende ruiten in muren en deuren stellen ons eigenlijk voor een moeilijker probleem, aangezien uit architectonisch oogpunt dikwijls bezwaar bestaat tegen het gebruik van draadglas. De oplossing kan, althans voor woningen gevonden worden door slechts dik glas toe te passen en de afmetingen, met gebruikmaking van hardhouten of eiken roeden, klein te houden. Trappen. In de meeste bouwverordeningen, althans in de grotere gemeenten, is ten aanzien van binnentrappen de eis gesteld, dat zij van onbrandbaar materiaal moeten zijn geconstrueerd, dan wel, voor hout-constructies, aan de onderzijde brandwerend dienen te zijn bekleed, bijv. door middel van een cement- of kalkbepleistering op steengaas. Trappenhuizen. Tevens kan aan de hand van deze bouwverordening als eis worden gesteld, dat centrale trappenhuizen voor bebouwingen met meer woonlagen geheel brand- en rookvrij en goed ventileerbaar dienen te zijn. Wij hebben aan de hand van ons eerste voorbeeld, de „eengezinswoning", de principes van de horizontale- en verticale localisatie ontvouwd en zullen deze eens toetsen aan voorbeelden uit de practijk Op 22 November 1943 werd het bekende hotel ,,Baulig" in Groningen grotendeels door brand verwoest.
85
Oorspronkelijk een winkelpand, werd in 1921 het reeds enkele honderden jaren oude perceel verbouwd tot café-restaurant. Nadien nog enige keren gewijzigd en verbouwd, kreeg het in 1939 door uitbreiding met enkele verdiepingen zijn laatste bestemming, hotel-café-restaurant.
De indeling was in het kort aldus: In het sousterrain de keukens en dienstvertrekken, parterre het restaurant, op de Ie etage de directeurswoning, alsmede enkele zalen, op de 2e en 3e etage de hotelkamers met bijbehorende badkamers. Mede door het destijds ontbreken van het noodzakelijk contact tussen Bouwpolitie en Brandweer waren er uit brandveiligheidsoogpunt ernstige constructiefouten gemaakt. Zo was het centrale trappenhuis niet brand- en rookvrij van de diverse verdiepingen gescheiden, terwijl overigens de trappen van hout waren vervaardigd. Ook de verschillende vloeren en plafonds waren van hout, terwijl de scheidingswanden van de hotelkamers van stro-platen waren opgetrokken, aan beide zijden van een cementbepleistering voorzien. Verder waren de voor ondersteuning van de bintlagen op de 2e en 3e etage ingebrachte ijzeren liggers niet brandwerend bekleed. Vermoedelijk tengevolge van kortsluiting in de electrische installatie brak in de avond van 22 November, na sluiting van het bedrijf, brand uit achter het buffet in het restaurant op de begane grond. Een zich hier bevindende spijzen-liftkoker, van brandbaar materiaal (veel hout) samengesteld, zorgde voor een snelle uitbreiding naar de bovengelegen verdiepingen. In een oogwenk ontwikkelde zich in het gebouw een verstikkende rook, waardoor de hotelgasten naar de hoogste verdiepingen werden gedreven. Ontvluchting via het centrale trappenhuis was onmogelijk, aangezien het door rook en vlammen was versperd. Ook de brandweer, hoe spoedig ook ter plaatse, kon voor redding van de hotelgasten geen gebruik meer maken van het trappenhuis en heeft de aanwezigen met behulp van ladders uit de bovenste ramen moeten halen. De uiterst precaire situatie werd veroorzaakt door de volgende feiten:
Ie. de enorme rookontwikkeling tengevolge van de stro-plaatwanden in de hotelkamers, waardoor de gasten in paniekstemming geraak-
86
ten en tevens de reddingswerkzaamheden ten zeerste werden bemoeilijkt; 2e. de toepassing van horizontale ventilatie-kokers in de diverse hotel-
en badkamers, waardoor de branduitbreiding werd bevorderd; 3e. het brandbare en niet rookdicht afgesloten trappenhuis;
4e, de houten, plafond- en vloerconstructie van de diverse verdiepingen, waarbij de onbeklede ijzeren onderslagbalken zeer spoedig door de hitte gingen knikken en de vloeren deden instorten. 5e. de van hout geconstrueerde spijzenliftkokers, waarin vele nietafsluitbare- of althans niet afgesloten openingen; 6e. het ontbreken van behoorlijke noodtrappen en/of brandladders. Toch is het hotel (internaat, ziekenhuis e.d.) bij uitstek geschikt voor het doorvoeren van de horizontale- en verticale onderverdeling; de horizontale uiteraard door diverse verdiepingvloeren, de verticale door de indeling van elke verdieping in een aantal kleinere hotelkamers. We hebben voor de verticale afscheiding slechts ervoor te zorgen, dat de wanden van brandwerend materiaal worden opgetrokken. Dat men met het oog op belasting en bouwkosten bij voorkeur lichte materialen gebruikt behoeft geen probleem te vormen, maar dan geen stro- of rietplaat e.d., doch bijvoorbeeld drijf steen, bimsplaten, nevriet- en heraclitplaten enz. Ook zullen in het hotel bepaalde eisen ten aanzien van een fanelle ontruiming (de z.g.n. vluchtweg) moeten gelden. Het is duidelijk, dat voor dergelijke gebouwen niet met één centraal trappenhuis kan worden volstaan, doch dat over tenminste één nooduitgang per verdieping moet kunnen worden beschikt. Deze extra-uitgangen kunnen corresponderen op een tweede binnen-trappenhuis, dan wel op een stel tegen één der buitengevels aangebrachte noodtrappen met bordessen. De zich in de nabijheid van deze buiten-trappen bevindende ramen zouden door uitslaande vlammen op één der verdiepingen de gehele noodtrap kunnen versperren (en dus waardeloos maken). Het kan dus soms noodzakelijk zijn, bepaalde ramen van draadglas te voorzien. In grotere hotels, ziekenhuizen enz. is het gewenst, de richting van de (nood)uitgangen duidelijk aan te geven, hetgeen kan geschieden door op regelmatige afstanden op de muren in gangen en portalen pijlen te schilderen, waarin of waaronder het woord „uitgang". Aangezien het gebouw door brand of om andere redenen ook verstoken kan zijn
87
van electrisch Echt (een ongeluk komt immers zelden alléén), zal ook een electrische noodverlichtings-installatie aanwezig moeten zijn. De genoemde pijlen kunnen dan, als verlichte transparanten uitgevoerd, daarin worden opgenomen. Verschillende, zich-hun-verantwoordelijkheid-bewuste-hoteleigenaars lieten op de hotelkamers reeds eenvoudige plattegronden aanbrengen met de tekst: U -bevindt zich hier...., waarbij de betreffende kamer in de plattegrond is gemarkeerd. Voorwaar een zeer prijzenswaardig initiatief. Men kan niet genoeg-duidelijke, dus korte aanwijzingen geven, want bij brand en dergelijke ongelukken pleegt ook een ,4iormaal" mens het hoofd kwijt te raken. De brandstatistiek van de laatste jaren wijst uit, dat ongeveer 700
boerderijen, groot en klein, gemiddeld per jaar in de vlammen opgaan, hetgeen dus ongeveer twee boerderijen per dag betekent. U kent de steriotype persberichten,: „hoewel de brandweer vrij spoedig ter plaatse was kon niet meer
worden voorkomen...." enz. De boerderij is inderdaad één der brandgevaarlijkste bedrijven, zowel door de constructie als door de inhoud, terwijl naast de gebruikelijke brandoorzaken tevens broei en blikseminslag in belangrijke mate meetellen. Toch kan de brandschade in practisch elk boederij-type door brandlocalisatie-maatregelen sterk worden beperkt. En hiervoor is juist des te meer reden, omdat de alarmering en de brandbestrijding op het platteland uiteraard niet zo snel kan geschieden dan in de stad. Merkwaardig genoeg stuiten wij bij onze brandlocalisatie-principes voor de zo brandgevaarlijke boerderij vaak op grote bezwaren van
gebruikers-zijde, bezwaren, die over het algemeen hun oorsprong vinden in een sterk ontwikkeld gevoel voor traditie. Als door de eeuwen heen boven de veestal een houten hooizoldervloer op houten bintlaag is toegepast, ziet de boer niet in, waarom „dit nu opeens" een betonvloer, waarin brandwerend beklede voederluiken, moet zijn. („Wij hebben nog nooit brand gehad"). Er zijn boerderij-typen, waarbij het voorhuis (woongedeelte) door een lage tussenbouw van de schuur is gescheiden (b.v. het Friese „kophals-romp"-type). Uit brandveiligheids-oogpunt zijn deze typen welhaast „ideaal" te noemen, aangezien door deze indeling een behoorlijk
brandweerkorps alle kans heeft, bij brand in schuur of voorhuis de
overige gedeelten te behouden. Het zwakke punt is hier echter ook_ vaak weer: de deur. En waarom kunnen we nu in dit geval geen zelfsluitende deur toepassen, die overigens uiteraard ook brandwerend moet zijn? Tot goed begrip van de zaak diene, dat een brandwerende deur, ook voor de boerderij-beveiliging, geen zware ijzeren deur behoeft te zijn. Een normaal regelwerk van stijlen en dorpels, waarover aan weers-
zijden asbestvilt ter dikte van 3 a 4 mm, beschermd door een zeer dunne staalplaat, dik plm. 0.5 mm, of desnoods „verbeterd" triplex is in de meeste gevallen reeds voldoende. (Een stevige eiken deur is nog beter en zal vermoedelijk ook de architect beter in z'n kraam te pas komen). Opmerking. We hebben asbestvilt genoemd, niet te verwarren met asbest-cementplaat of kortweg asbestplaat. Asbest-, eternit en dergelijke plaatmaterialen zijn voor ons doel ongeschikt, omdat ze na korte verhitting de samenhang verliezen en in scherven uiteen springen. Bovendien zijn ze zeer warmtegeleidend en breekbaar. Het gros van onze boerderij-types heeft in haar opbouw echter geen duidelijk waarneembare onderverdeling, althans uiterlijk niet. Voorhuis en schuur liggen dan onder één rechte, gesloten kap, waarbij echter inwendig een z.g.n. brandmuur tussen voorhuis en schuur is aangebracht. Ook hier kunnen wij het om brandveiligheidsredenen niet zonder de genoemde zelfsluitende, brandwerend beklede deur(en) stellen. Als bij deze typen (en dat zijn verreweg de meeste) brand in één der
boerderij-gedeelten ontstaat zal het behoud van de overige gedeelten in hoofdzaak van de doorgang(en), de deur (en) dus, afhangen. Maar ook kan de doorlopende kap een gevaarlijk detail betekenen. Het is wel duidelijk, dat de dóór de „brandmuur" lopende gordingen het vuur al te gemakkelijk van de ene ruimte naar de andere leiden, waarbij het dakbeschot óf •— ter completering van de ramp — de rietbedekking
een handje helpt. (Zie foto 3). Een juiste oplossing (althans een goede verbetering) is, de gordingen ter plaatse van de scheidings-muur tussen schuur en woonhuis te onderbreken en aan de schuurzijde op te vangen op een apart spant, een z.g.n. hulpspant. De kapgordingen van het woonhuis moeten dan iets
binnen het vlak van de scheidings-muur worden gehouden (plm. 5 cm) en voor de kop afgewerkt met specie. Verder moet de scheidingsmuur volkomen gesloten tegen de onder-
89'
Foto 3
l-3-'49 Boerderijbrand Texel
zijde van de dakbedekking worden gewerkt. Het doortrekken van deze muur tot op een hoogte van plm. O 50 m boven het dak is uit brandveiligheidsoogpunt nog beter. Bij rietgedekte daken zouden we deze constructie echter wel als zeer noodzakelijk doorgevoerd willen zien! Wij weten dat hiertegen vaak architectonische bezwaren worden aangevoerd, vooral voor bestaande bouwwerken, doch is het streven van de architect in zijn ontwerpen er niet steeds op gericht, de functie van het constructie-detail in het bouwwerk tot uiting te brengen en, zou 90
dan principieel een buitendaks doorgetrokken brandmuur niet te accepteren zijn? Voor wat de horizontale afscheiding betreft gelden voor het woongedeelte van de boerderij uiteraard dezelfde principes als bij het een•gezinshuis genoemd. Voor de schuur kan, althans bij vele boerderijtypes, deze horizontale onderverdeling alleen worden doorgevoerd voor
de stal-afdeling. In vele bestaande boerderijen is vaak ook de scheidingswand tussen schuur en stal, doch algemeen de zolder van hout, waarboven dan het hooi is opgetast. Het behoeft geen betoog, dat dergelijke constructies bij brand met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid het verlies van de veestapel betekent. Tóch zijn vele (oudere) landbouwers niet altijd even enthousiast over ons voorstel, de gehele stalruimte door wanden en plafonds van brandwerend materiaal brandveiliger te maken, niet alleen vanwege de kosten, doch ook met het oog op de vorming van condenswater. Volgens de boer moet de
Foto 4
91
Foto 5 De afdekking van de onbeschadigde stal is op de foto rechts-onderaan te zien (boerderij Wienngermeer)
houten zoldervloer-constructie met het bovenliggende hooi overtollig condens-water absorberen en dus inin of meer de vochtigheidsgraad van de stalruimte regelen Maar in de brandveilig geconstrueerde stal kan toch door een doelmatig ventilatiesysteem hetzelfde worden bereikt7 Het mag toch onbegrijpelijk heten, dat vele boeren nog halstarrig^ de verouderde, zeer brandgevaarlijke indeling handhaven, waar in de stalruimte toch gedurende een groot deel van het jaar hun „bedrijfskapitaal", de kostbare en vaak met veel zorg en kosten gefokte veestapel, op zo riskante wijze is geborgen7 Onderstaande foto's geven een beeld van een gedeeltelijk uitgebrande boerderij, waarin de stal als een brandwerende „doos" was ondergebracht. In de stal ligt het stro nog onverbrand, het vee kon tijdens de brand 92
rustig in veiligheid worden gebracht. Door de reeds behandelde afscheiding tussen stal en woonhuis kon ook het laatste worden gehouden. Het aanzicht tegen deze „brand"muur op foto VIII toont, dat in goed onder de pannen sluitende binnenmuur inderdaad de gewenste resultaten geeft. Dat het hier een nieuwe boerderij (dus geen „streek-eigen" type) betreft, doet niets ter zake. Met volkomen behoud van het uiterlijk kan in de meeste „streek-eigen" types de brandveiligheid volgens onze bovenomschreven principes worden betracht. Gaan we nu onze „brandveiligheids-excursie" in de stad en wel in een schouwburg, eens voortzetten, dan valt ons oog voor de aanvang van de voorstelling reeds direct op het brandscherm, dat het toneel met brandbare inventaris van de toeschouwersafdeling scheidt. Dit scherm kan op verschillende plaatsen electrisch bewogen worden en is slechts gedurende de voorstelling geopend. Het is meestal vervaardigd van gegalvaniseerd golf-plaatijzer en wel zodanig, da/t de golven hor!"
Foto 6 Interieur van de stal na de brand (boerderij Wieringermeer).
ERRATUM Gelieve pag. 93, 3e regel van boven als volgt te lezen: „Het aanzicht tegen deze „brand"muur op foto VII toont, dat een goed"
Foto 7 De behouden woning en stalruimte (boerderij Wiermgermeer)
zontaal lopen, opdat het water uit de boven het scherm aan beidiekanten gebouwde sproeileiding een zo lang mogelijke weg heeft af te leggen, hetgeen de afkoeling van het brandscherm bij brand bevordert.
Deze brandschermen dienen volgens de Amsterdamse voorschriften te worden berekend op een horizontale druk van plm. 45 kg/m2, om overdruk bij eventuele brand te kunnen weerstaan. Deze overdruk kan zeer hoog oplopen (brandstorm) en kan ook de tuimelkleppen doen openen, de zgn rookluiken, die in het dak van de toneelruimten zijn aangebracht Het brandscherm dient in noodgevallen in weinige seconden te kunnen worden gesloten en overigens zodanig te zijn geconstrueerd, dat de onderdorpel rookdicht op de toneelvloer sluit. Een eventuele houtentoneelvloer mag uiteraard niet onder het gesloten scherm doorlopen. We dienen de wand, waarin zich de toneelopening bevindt, te beschouwen als een brandmuur, hetgeen impliceert, dat eventuele doorgangen 94
hierin (van de toeschouwersafdeling naar de toneelruimte voerende gan-
gen, toegangen naar de orkestbak e.d.) door middel van zelf sluitende branddeuren moeten zijn afgesloten. Overigens dient het voeren van leidingen, kokers en dergelijke door deze brandmuur tot het strikt noodzakelijke te worden beperkt. De toneelwand met brandscherm vormt dus de brandveilige hoofdafscheiding tussen de toneelafdeling en de toeschouwersruimte. \Ve kunnen echter ten aanzien van de brandlocalisatie hiermede niet volstaan, doch dienen zowel in de toneel- als in de toeschouwersafdeling een verdere onderverdeling door te voeren.
Toneelafdeling. De speelruimte en het achtertoneel zijn van de overige ruimten (kleedkamers, artistenfoyers, coulissen- en reguisietenbergplaatsen enz.) gescheidien door wanden van onbrandbaar materiaal, waarin zelfsluitende branddeuren. De scheidingswanden van de kleedkamers dienen van onbrandbaar materiaal, de plafonds brandwerend bekleed te zijn. Indien kleedkamers, bergplaatsen e.d. onder het toneel zijn gelegen, dient de toneelvloer boven deze ruimten brandvrij geconstrueerd te zijn. Voor nieuw te bouwen toneelzalen dient algemeen als eis te gelden
dat een brandscherm wordt aangebracht, indien de toneelvloer groter is dan een bepaald aantal M.2 en de capactieit van de toeschouwersruimte meer dan een zeker aantal zitplaatsen bedraagt. Het is uit constructief oogpunt vaak moeilijk deze maatstaven tevens aan te leggen bij te verbouwen bestaande toneelzalen. In vele gevallen zou de zo belangrijke brandvrije afscheiding van toeschouwers- en toneelafdeling ook kunnen worden verkregen door het aanbrengen van een zwaar
asbest-gordijn, dat op snelle wijze kan worden gesloten. Ook boven dergelijke gordijnafsluitingen zal een watersproeiïnrichting de brandlocalisatie ten zeerste bevorderen.
In ons (goed ingerichte) theater zien we achter het brandscherm de toneelafdeling dus zoveel mogelijk brandveilig onderverdeeld (horizontale- en verticale localisatie!), ook in de toeschouwers-afdeling is dit
goed doorgevoerd. Nadat de laatste jassen en mantels van de laatkomers in de garderobe zijn gedeponeerd, heeft de ouvreuse een stalen
95
Foto 8
Internaat te Harreveld Voorzijde van het gebouw. Bij X is de brand ontstaan tengevolge van een verouderde electrische installatie Rechts de door deze brand verwoeste zijvleugel
of hard-houten rolluik neergelaten, opdat bij een eventuele snelle ontruiming een brandende garderobe de gangen niet door rook of vuur
zal versperren. Overigens zijn de diverse trappenhuizen en liften van onbrandbaar jnateriaal gebouwd; zelfsluitende deuren geven tevens een rookdichte
afsluiting. Ook het ventilatie-systeem is in dit wei-verzorgde theater goed doordacht Zowel toneel- als toeschouwersruimte hebben elk een afzonderlijke ventilatie, opdat bij toneelbrand de aldaar ontwikkelde rook niet via de ventilatie-kokers in de toeschouwersruimte zal komen en omgekeerd. Het behoeft verder geen betoog, dat de ligging van het toneelgebouw ten opzichte van eventuele belendingen zodanig dient te zijn, dat brandoverslag naar de schouwburg zoveel mogelijk is uitgesloten.
•96
Bij de tot nu toe behandelde gebouwen is de brandlocalisatie verkregen door het aanbrengen van brandwerende of brandvrije wand- en plafondconstructies op zodanige plaatsen ta het gebouw, dat hierdoor geen hinder bij het gebruik ontstaat. Er kunnen zich echter in de praktijk gevallen voordoen, waarbij het doelmatig gebruik van het gebouw zich verzet tegen een onderverdeling door middel van scheidingswanden. In een grote goederenloods op een haventerrein bijvoorbeeld kan door de daarin opgeslagen hoeveelheid vaak brandbare goederen een onderverdeling wenselijk zijn. De oplossing is hier een onderverdeling door middel van watergordijnen, aangebracht onder de brandvrije dakconstructie. Hierbij dient wel te worden bedacht, dat de bij brand ontstane overdruk het effect van een watergordijn ernstig kan verstoren, hetgeen mede sterk afhankelijk is van de oppervlakte en de (brandbare) inhoud van elke onderverdeelde ruimte, alsmede van de hoogte van het watergordijn. In bepaalde gevallen kan het dus nodig zijn, op halve hoogte
Foto 9
Internaat Harreveld. Deze foto geeft een juist beeld van de wijze waarop het vuur zich door de kap-ruimte van de zijvleugel heeft gewerkt. Brandbeveiliging 7
97
Foto 10
van de loods een 2e watersproeileiding aan te brengen, terwijl het watergordijn soms dubbel zal moeten zijn, om de doorslag van het vuur door de overdruk in dit dubbele watergordijn (spouw) te kunnen opvangen Het is verder van groot belang dat de plaats der watergordijnen op de vloer is gemarkeerd, opdat de goederenopslag onder de watergordijnen wordt onderbroken en het vuur zich door deze opslag niet naar de naastgelegen ruimte(n) kan voortplanten. Het ophangen van verzwaarde asbest-coulissen vanaf de dakbedekking en ter weerszijden
98
van de watersproeileidingen zal het uit elkaar waaien van het watergordijn tegen gaan. De watergordijnen kunnen al of niet automatisch werkend zijn, hetgeen ook afhangt van de mogelijkheden van een snel ingrijpen der plaatselijke brandweer. Er moet worden bedacht, dat een automatische werkende installatie ook door andere oorzaken kan gaan werken, in welk geval waterschade kan ontstaan. In de praktijk worden om bedrijfs-technische reden dikwijls bezwaren geopperd tegen het gebruik van zelfsluitende branddeuren in scheidingswanden en brandmuren. Het is begrijpelijk, dat bijvoorbeeld in een meel- of graanpakhuis, in een lak- of verffabriek en speciaal in de verpakkings- en expeditie-ruimten daarvan het regelmatig moeten passeren van zelfsluitende deuren hinderlijk is. Wij zien bij bedrij f s-inspecties dan ook maar al te vaak deze deuren door middel van houten keilen of op andere wijze vastgezet. Hierin schuilt een groot gevaar, omdat ook na de sluiting van 't bedrijf de deuren open blijven en de brandlocalisatie-maatregelen daardoor grotendeels hun waarde verliezen. Hierdoor is o.a. mede de ramp van de Blauwhoedenveembrand te Amsterdam veroorzaakt, waardoor een schadepost van ongeveer f 10.000.000.— ontstond, ongeacht de bedrijfsschade. Er zijn echter eenvoudige constructies van automatische sluitende schuif- en draaideuren bekend, waarbij de deur door middel van een kabel met contragewicht in elke stand blijft staan. In de kabel is een smeltplaatje opgenomen, dat bij een bepaalde stijging van een temperatuur in de omgeving van de deur breekt en de deur doet dichtslaan. Het is bij toepassing van automatisch sluitende schuifdeuren noodzakelijk deze in geopende stand achter een scherm van plaatijzer of traliewerk te bergen, opdat het dichtschuiven bij eventuele brand niet wordt verhinderd door tegen de onbeschermde deur geplaatste voorwerpen of goederen. Dat het ontbreken van localisatie-maatregelen tot catastrophale gevolgen kan leiden moge tenslotte uit het volgende voorbeeld blijken. (Spr. toont de foto's 8, 9 en 10 van het door brand gedeeltelijk vernielde internaat te Harreveld). Met deze voorbeelden uit de praktijk meen ik wel duidelijk te
99
hebben geïllustreerd, dat op het gebied van de brandbeperking dooi middel van localisatie veel kan worden bereikt.
Ik moge er tenslotte op wijzen, dat dit complex van maatregelen slechts een onderdeel is van het gehele probleem der brandveiligheid en dat deze maatregelen, die een passief karakter dragen, steeds moeten worden gezien in verband met de actieve voorzieningen. Alleen, indien hier een harmonische combinatie wordt gevonden, is een economisch verantwoorde oplossing mogelijk. Discussie. ..... Ik zou een heel kleine vraag willen stellen. De inleider heeft gesproken over Brabants werk en ook over stroplaten, maar dat is niet hetzelfde. \Vat waren het nu hier? Brabantswerk zijn stroplaten bekleed met nog iets, maar stroplaten zijn zonder meer platen van stro.
De heer dien geen met draad. kaar heen weest.
Legro: Het zijn stroplaten; Oosterhoutse platen zijn bovenstroplaten, maar rietplaten; de hoofdstof is riet, gebonden In Brabantswerk worden de stro- en de rietplaten door elgebruikt. In mijn voorbeeld zijn het echter stroplaten ge-
De Voorzitter: Mijne Heren. Wij zijn nu gekomen aan het einde van deze interessante eerste dag en U zult begrijpen dat ik behoefte gevoel om degenen, die ons deze ochtend en deze middag interessante mededelingen hebben gedaan, te bedanken voor hetgeen zij ons geboden hebben. In de eerste plaats dus de heer van Boven, die niet alleen, zoals ik in mijn inleiding al zei, het initiatief genomen heeft voor dit symposium en grote medewerking verleend heeft aan de voorbereiding en organisatie, maar die er ook naar gestreefd heeft de sprekers een zodanige taak te doen vervullen, dat zij elkaar aanvulden; bovendien heeft hij de belangrijke taak op zich genomen van het houden van een voordracht. De algemene inleiding die hij gegeven heeft zal voor velen van
Q de basis zijn geweest, waarop het overige kon worden geënt en degenen, die niet zo na tot dit vraagstuk staan als zij die bij de brandpreventie en bij de voorkoming van de gevolgen van brand een actieve
rol spelen, hebben daarin een verheldering van hun inzicht gekregen, dat er stellig toe meewerkt om de belangstelling voor het zo belang100
rijke onderwerp te verhogen, waarmee het doel van dit symposium in
hoge mate is gediend. Wij zijn hier in dit gezelschap niet alle op diezelfde wijze ingesteld tegenover dit vraagstuk; er is een deel van de aanwezigen, dat actief op dit gebied werkzaam is en dat hier is gekomen om de eigen kennis aan te vullen en te toetsen aan de meningen van deskundigen, die hier het woord voerden; maar er zijn ook belangstellenden aanwezig, waartoe o.a. ik behoor, die blijk geven dat zij het vraagstuk belangrijk achten voor onze samenleving, maar zelf niet actief in deze materie werkzaam zijn. Ook voor deze laatste groep was het aanhoren van de voordracht van de heer van Boven — en ook van de volgende voordrachten •—• van buitengewoon belang. Men moet begrip voor deze vraagstukken kweken, ook bij degenen, die niet actief deelnemen aan de vraagstukken en daartoe heeft de algemene inleiding van de heer van Boven in het bijzonder bijgedragen. Ik dank hem van harte, zowel van de kant van de deskundigen, die in hem een voorlichter zien op hun eigen terrein, als van de kant van de belangstellenden voor hetgeen hij ons vandaag gegeven heeft. Daarbij sloot aan de zeer volledige voordracht van de heer de Boer, die door zijn volledigheid iets langer duurde dan het programma) toestond. Wij hebben er zeker geen spijt van, dat wij dit probleem zo volledig mochten horen in een uiteenzetting waarin alle materialen d? revue gepasseerd zijn en waarbij toegelicht is welke rol zij vervullen bij de afweer van de brand. Voor de technici zaïl daardoor een belangrijke aanwinst van kennis verkregen zijn en wij zijn de spreker buitengewoon erkentelijk voor de grote moeite, die hij zich heeft willen getroosten om dit zo volledig voor ons uiteen te zetten. Wij mogen dit stellig ook zeggen van de derde voordracht van vandaag, van de heei Legro, die in het tempo, dat nu eenmaal nodig was om onze tijd niet nog verder te overschrijden — waarvoor wij hem ook erkentelijk zijn omdat anders lang niet allen de voordracht tot het einde hadden kunnen aanhoren .— ons een volledige en duidelijke uiteenzetting heeft gegeven van de factoren, die de verbreiding van een eenmaal ontstane brand beheersen, waarmede wij ons voordeel zeker kunnen doen. Ten slotte hebben de debaters en de vragenstellers en ook degenen, die nog aanvullingen hebben gegeven, hun deel bijgedragen in het succes van deze dag, in dien zin, dat zij de sprekers nog nadere mede101
delingen hebben ontlokt, die van groot belang waren. Ik heb met genoegen geconstateerd dat ook de economische kant van deze vraagstukken, die in het debat naar voren kwam, maar zijn grondslag vond
in de opmerkingen, die de sprekers zelf gemaakt hebben, niet yerwaarloosd is. Het is goed dat dit naar voren is gekomen, want er is geen vraagstuk in de tegenwoordige tijd, dat behandeld kan worden en waarvoor een nuttige oplossing naar voren kan worden gebracht, zonder dat ook aan de economische kant aandacht wordt geschonken. Wij kunnen zeggen, dat, wat heden werd besproken, een technisch vraagstuk is, maar techniek zonder economie is geen levend iets, dat is een abstractie, waar wij in de practijk weinig gunstige gevolgen van zien. Wij
moeten steeds ervoor zorgen, dat ook de economische kant van de vraagstukken in het oog gehouden wordt en daarom geloof ik, dat het goed is, dat van de kant van degenen, die opzien tegen de kosten, hun inzichten ook met een enkel woord kenbaar zijn gemaakt en daardoor gelegenheid bestond ook op die zijde van het vraagstuk de aandacht te vestigen. Een nauw samengaan van deze beide bestanddelen is van het grootste belang en ik acht het een voordeel, dat men hiervoor niet teruggeschrikt is en niet het hoofd in het zand gestoken heeft, maar
daarentegen duidelijk heeft laten zien, dat er ook een economische kant aan deze vraagstukken zit. Wij kunnen trachten hierdoor degenen, die de uitgaven moeten doen, te overtuigen van de noodzakelijkheid hiervan. Ik geloof, dat dit de winst is, die wij vandaag geboekt hebben en daarvoor moet ik met grote erkentelijkheid mijn dank richten tot de drie heren, die door hun voordrachten dit alles heden tot stand hebben gebracht. Ik dank de heren zeer en sluit hiermede de eerste dag van
dit symposium.
10?
(Applaus).