NEDERLANDS JURISTENBLAD
HERSTELRECHT IN STRAFZAKEN ž Drones en privacy ž Europese rechtspleging ž Van LJN naar ECLI ž Meer over verboden verenigingen P. 1763-1839 JAARGANG 88 5 JULI 2013
10295533
27
CONFERENTIE 10
JA AR
“Speerpunten in het huurrecht bedrijfsruimte” Naar aanleiding van het 10 jarig bestaan van het Tijdschrift voor Huurrecht Bedrijfsruimte organiseren redactie en uitgever op 12 november 2013 een conferentie met als thema:
12 november 2013
“Speerpunten in het huurrecht bedrijfsruimte”
Kasteel De Wittenburg, Wassenaar
12.00 - 18.00 uur
Aan de orde komen onder andere:
s Gebrekenregeling
s Onderverhuur
s Oplevering
s Indeplaatsstelling
s Renovatie door verhuurder
s Huurprijswijziging
s Wijzigingen door huurder
s Huurbeëindiging
s Exploitatieverplichting
s Vergoedingen
Inclusief twee van de volgende workshops naar keuze:
Dagvoorzitter: mw. mr. M.T.H. de Gaay Fortman Gastspreker: de heer J.H.A.S. Biesheuvel, voorzitter MKB Nederland Doelgroep Advocaten, bedrijfsjuristen, professionele verhuurders en huurders, overheden, makelaars, vastgoedadviseurs en rechterlijke macht.
Workshop 1 Gebrekenregeling en oplevering mr. E.H.H. Schelhaas (Banning Advocaten) en mw. mr. J.M. Winter-Bossink (Houthoff Buruma)
Workshop 2 Renovatie door verhuurder en wijzigingen door huurder mw. mr. I.C.K. Mol (VMBS Advocaten) en mw. mr. K.M. Verdurmen (Fort Advocaten)
Workshop 3 Exploitatieverplichting, onderverhuur en indeplaatsstelling mr. T.H.G Steenmetser (Lexence Advocaten en Notarissen) en mr. J.C. Toorman (Gerechtshof Amsterdam)
Workshop 4 Huurprijswijziging mr. J.P.H. Jacobs (Bosselaar en Strengers) en mw. mr. S. van der Kamp (Boekel De Nerée)
Workshop 5 Huurbeëindiging en vergoedingen mw. mr. N. Eeken (Houthoff Buruma) en mw. mr. A. de Fouw (Bricks Advocaten)
Postbus 325 7400 AH Deventer Telefoon 0570 751225 E-mail:
[email protected]
Opleidingspunten Advocaten kunnen nu zelf opleidingspunten toekennen aan het volgen van deze conferentie. In voorgaande jaren werd de conferentie door de Nederlandse Orde van Advocaten gehonoreerd met 3 opleidingspunten. Prijs De prijs voor deelname aan deze conferentie bedraagt € 595,- per persoon. Abonnees op het Tijdschrift voor Huurrecht Bedrijfsruimte ontvangen een korting van € 100,- en betalen € 495,per persoon. De prijs is inclusief een exemplaar van het Handboek Huurrecht Bedrijfsruimte. Aanmelden Voor aanmelden en meer informatie kunt u zich wenden tot de heer F. Meijer. Tel: 0570 751225 E-mail:
[email protected] In deze advertentie genoemde prijzen zijn exclusief btw.
Schrijf u in en ont vang het nieuwe handboek H uurrecht Bedrijfsruim te gratis!
www.denhollander.info
Inhoud
1765
Prof. mr. T. Hartlief Crisis? What crisis?
Wetenschap 1604
1766
Mr. dr. J.A.A.C. Claessen Drs. G.J.P. Zeles LLM Bemiddeling in strafzaken in Maastricht De eerste onderzoeksresultaten
Focus 1605
1773
Mr. dr. B.W. Schermer Mr. M. van der Heide Privacyrechtelijke aspecten van drones
Essay 1606
1780
De CRISIS heeft het NEDERLANDS JURISTENBLAD
CONTRACTENRECHT
HERSTELRECHT IN STRAFZAKEN
in ieder geval BEREIKT.
ž Drones en privacy ž Europese rechtspleging ž Van LJN naar ECLI ž Meer over verboden verenigingen
Zoeken op rechtspraak.nl
P. 1763-1839 JAARGANG 88 5 JULI 2013
27
op ‘6:258’ (onvoorziene omstandigheden) en ‘CRISIS’ levert de nodige TREFFERS op
10295533
Vooraf 1603
Pagina 1765
Mr. dr. M.F.J.M. de Werd Europese rechtspleging
O&M 1607
1785
Mr. M. van Opijnen Van LJN naar ECLI Vijf prangende vragen
Reacties 1608-1609
1786
Prof. mr. J.G. Brouwer Van verboden verenigingen en de openbare orde
Het gevoel van procedurele RECHTVAARDIGHEID is bij DEELNEMERS aan bemiddeling GROTER dan bij PARTICIPANTEN in een STANDAARD strafrechtelijke AFDOENING
Pagina 1772
Pagina 1777
Mr. dr. G. Molier Naschrift
Rubrieken 1610-1630 Rechtspraak 1631 Boeken 1632-1646 Tijdschriften 1647-1663 Wetgeving 1664-1669 Nieuws 1670 Universitair nieuws 1671 Personalia 1672 Agenda
DRONES kunnen meer WAARNEMEN dan politieagenten of vaste camera’s en het gevaar dat niet-stelselmatige OBSERVATIE overgaat in stelselmatige observatie is ZONDER duidelijke KADERS en waarborgen GROOT
1789 1805 1806 1821 1832 1836 1839 1839
In de zomermaanden JULI en AUGUSTUS verschijnt het NJB DRIEWEKELIJKS. AFL. 28 verschijnt op 26 JULI (24 juli online), AFL. 29 komt uit op 16 AUGUSTUS (14 augustus online) en AFL. 30 verschijnt dan op 6 SEPTEMBER waarna de wekelijkse frequentie weer wordt hervat
De WERKELIJKHEID is dat wij voor onze EUROPEES- en internationaalrechtelijke KENNIS steeds vaker ‘VERTROUWEN’ op de FACTOR TOEVAL
Pagina 1783
Een ECLI evenwel bevat reeds ZOVEEL INFORMATIE dat daarmee in de meeste CITATIES kan worden VOLSTAAN
Pagina 1785
Denken we in ONZE NAÏVITEIT misschien dat MISBRUIK van het vage begrip OPENBARE ORDE alleen in MINDER ontwikkelde rechtsstelsels voorkomt, de anti-monarchistische studente JOANNE weet INMIDDELS BETER
Pagina 1786
ADVOCATEN zullen bij wijze van EXPERIMENT in LETSELSCHADEZAKEN met hun cliënten resultaatsafhankelijke BELONING mogen AFSPREKEN
Pagina 1833 Omslag: De verloren zoon © Nancy Bauer / Shutterstock.com
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
eerste levering, vooraf gefactureerd voor de volledige
Erevoorzitter J.M. Polak
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie maan-
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
den voor de aanvang van het nieuwe abonnementsjaar
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
reviewers beoordeeld.
worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Peter J. Wattel
Citeerwijze NJB 2013/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Capital Media Services
pleging, Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh,
Uitgever Simon van der Linde
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
rechtssociologie, Martijn W. Hesselink, rechtsvergelijking
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
en Europees privaatrecht, P.F. van der Heijden, internatio-
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
naal arbeidsrecht, C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
Harm-Jan de Kluiver, ondernemingsrecht, Willemien den
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
Ouden, bestuursrecht, Theo de Roos, straf(proces)recht,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht
tel. (0570) 673 555.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
en het recht der intern. organisaties, Ben Schueler,
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 300 (incl. btw.).
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migratierecht,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl.
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Elies Steyger, Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai, verbinte-
btw), extra gebruiker € 80 (excl. btw). Combinatieabonne-
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
nissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G. Visser,
ment: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl. btw).
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst en
Prijs ieder volgende gebruiker € 80 (excl. btw). Bij dit
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout Wibier,
abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toe-
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
financieel recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht
gang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 30.
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
aangegaan voor de duur van minimaal één jaar vanaf de
INCLUSIEF Handleiding leiding opstellen en beoordelen oordelen van commercië commerciële contracten
handige voorbeeldclausules en vele ‘tips & tricks’!
Contracten in de prakt praktijk Een onmisbare misbare praktische handleiding voor iedereen, met of zonder juridische achtergrond, aken heeft met het opstellen en beoordelen van commerciële contracten. die te maken Het boek geeft een o overzicht van de meest voorkomende contractsbepalingen en legt de werkingg ervan uit aan de hand van praktische voorbeelden. Steeds vanuit zowel het perspectief spectief van de leverancier als vanuit het perspectief van de afnemer. De auteur, Marcel Ruygvoorn, ygvoorn, wijst wij op toegankelijke wijze op herkenbare problemen en risico’s en biedt handvatten n om o daar op een praktische wijze mee om te gaan.
Prijs: Pagina’s: ISBN:
€ 35,- (inclusief btw) 292 9789013115031
Met o.a. antwoord an op vragen als: Welke Welke contractsbepalingen moet ik tenminste in mijn contract opnemen? Ho kan ik mijn aansprakelijkheid beperken? Hoe Wanneer kan ik de algemene voorwaarden van mijn contractpartner vernietigen? Wanneer mag mijn contractpartner de onderhandelingen niet meer afbreken? Bij uitstek interessant voor: Algemeen en financieel directeuren Inkoop- en salesmanagers Bedrijfsjuristen
Ga voor meer informatie en om te bestellen naar www.kluwer.nl
Vooraf
1603
Crisis? What crisis?
27
De overgrote meerderheid van de redactie van het NJB is oud genoeg om te weten dat dit de titel is van een album van de Britse band Supertramp, uitgebracht in 1975. Dat deze titel mij is bijgebleven, heeft veel met de platenhoes te maken. Afgebeeld is een man in zwembroek en zonnebril in een strandstoel onder een parasol met naast zich een tafeltje met een cocktail. Dit alles in kleur, maar dan geprojecteerd tegen de zwartwitte achtergrond van een smerige en troosteloze woonwijk en vooral (zeer) zware industrie. Een man in ontkenning, die niet lijkt te weten wat er speelt althans doet alsof er niets aan de hand is. Crisis? Welke crisis? Dat wij in crisis verkeren, valt niet te ontkennen. Niet weten wat er speelt? Onmogelijk. Doen alsof er niets aan de hand is? Op zijn minst onverstandig. De kredietcrisis en de eurocrisis hebben ons financiële systeem in gevaar gebracht. De regering heeft banken en verzekeraars moeten redden om rust te krijgen en vertrouwen te herstellen. Draconische bezuinigingen zijn doorgevoerd, maar blijken ontoereikend. De lange termijn-effecten zijn onduidelijk. De huizenmarkt is tot stilstand gekomen en de prijzen blijven dalen, zodat steeds meer huiseigenaren ‘onder water’ komen te staan, pensioenen worden naar beneden bijgesteld terwijl de premies tegelijkertijd omhoog gaan, de economie krimpt nog steeds en de werkloosheid groeit schrikbarend. Ons poldermodel staat onder druk. Wij beginnen ons te realiseren dat we in uitzonderlijke tijden leven en dat wat kort geleden nog tot zekerheid van ons bestaan werd gerekend wellicht niet meer terugkomt. Kan het recht wél op oude voet verder? De crisis heeft het contractenrecht in ieder geval bereikt. Zoeken op www.rechtspraak.nl op ‘6:258’ (onvoorziene omstandigheden) en ‘crisis’ levert de nodige treffers op. Centraal staat dan de vraag of een contractspartij gehouden is tot nakoming of dat zij, stellende dat de crisis een onvoorziene omstandigheid is, aanspraak kan maken op aanpassing of ontbinding van het contract ex art. 6:258 BW. Wie ‘vroeger’ een voorbeeld zocht van een succesvol beroep op art. 6:258 kwam op de rommelzolder van het recht enkel een uitspraak van de Roermondse rechtbankpresident tegen.1 Centraal staat de verhouding tussen plaatselijke papierhandelaren en de gemeente Roermond in 1993: de gemeente laat het ophalen van oud papier over aan verenigingen die daarvoor 7,5 ct/kg subsidie krijgen. De verenigingen brengen het papier bij handelaren die hen voor ter beschikking gestelde middelen en personeel 3 ct/kg in rekening brengen. De handelaren ontvangen zelf 3 ct/kg van de fabriek. De handelaren krijgen aldus 6 ct/kg, terwijl de verenigingen 4,5 ct/kg overhouden. Omdat zowel gemeente als verenigingen daar belang bij hebben, heeft de gemeente met de handelaren afgesproken dat deze niet meer dan 3 ct in rekening zullen brengen aan de verenigingen. Wanneer begin 1993 de papierprijs keldert en de handelaren opeens 2 ct/kg moeten gaan betalen aan de fabriek, zien zij zich genoodzaakt de verenigingen 7 ct in rekening te brengen, zodat deze
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf.
maar 0,5 ct per kilogram zouden overhouden. Om het systeem overeind te houden moet de gemeente de subsidie drastisch verhogen. Zij spreekt de handelaren daarom aan tot nakoming van de gemaakte afspraak. De handelaren stellen dat hun toekomst in het geding is en beroepen zich op art. 6:258. De redenering van de rechtbankpresident is voorbeeldig. Een zekere prijsdaling hoort thuis in de risicosfeer van de handelaren. Redelijkheid en billijkheid verlangen dan ook in de eerste plaats trouw aan het gegeven woord en laten afwijking daarvan slechts bij uitzondering toe. Daarvan is hier inderdaad sprake nu het om een prijswijziging van 170% in enkele maanden tijd gaat. In zo’n situatie heeft de gemeente geen recht op nakoming. Het is de taal van het klassieke contractenrecht. Pacta sunt servanda, trouw aan het gegeven woord. En slechts bij uitzondering rechterlijk ingrijpen. Wie de rechtspraak naar aanleiding van de actuele crises bekijkt, ziet die benadering nog altijd terug. De meeste uitspraken betreffen onroerend goed-transacties en projectontwikkeling: partijen krijgen financiering niet rond, zijn niet in staat tot afnemen of tot uitvoering van het project. Als ik goed zie, wordt in deze gevallen een beroep op art. 6:258 steeds afgewezen. Rode draad: schommelingen, mindere tijden horen er bij. Ook hevige verslechtering van de economie is geen uitzonderlijke situatie, de (krediet)crisis is niet exceptioneel, geen onvoorziene omstandigheid. De les is hard: beter dan achteraf zijn nood klagen bij de rechter, had men bij voorbaat zijn contractuele positie versterkt (financieringsvoorbehoud, ontbindende voorwaarde, heronderhandelingsclausule). In andere gevallen is (onverkorte) nakoming van bonus- of afvloeiingsregelingen aan de orde: daar lijkt art. 6:258 in crisistijd iets meer ruimte te krijgen. Deze lijn lijkt mij meer recht te doen aan de actuele situatie dan hameren op het aambeeld van ‘afspraak is afspraak’. Dan geven we immers steeds het voordeel van de twijfel aan degene die in een tijd waarin geen van beide partijen werkelijk rekening hield met het crisisscenario van vandaag het ‘slimste’ heeft gecontracteerd. Ik zeg niet dat aanpassing van afspraken ongeacht aard der overeenkomst of hoedanigheid van partijen aan de orde moet zijn, maar verdeling van crisislasten over partijen langs die weg verdient serieuze aandacht. Het is niet moeilijk te voorspellen dat de rechtspraak de komende jaren niet alleen met vastgoedproblemen te maken krijgt, maar ook met geschillen over huur, ontslagvergoedingen en afvloeiingsregelingen en over kredietovereenkomsten. Het contractenrecht kan dan niet doen alsof er niets aan de hand is. Rechters die de ontstane crisis dan niet uitzonderlijk noemen, doen alsof het ‘business as usual’ is en het gegeven woord heilig verklaren, zouden ‘in de spiegel’ van de hoes van het vierde studioalbum van Supertramp moeten kijken. Crisis? What crisis? Ton Hartlief
1. Pres.Rb.Roermond 1 juli 1993, KG 1993, 317.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1765
16o4
Wetenschap
Bemiddeling in strafzaken in Maastricht De eerste onderzoeksresultaten Jacques Claessen en Gwenny Zeles1 Terwijl herstelrecht theoretisch steeds meer vorm krijgt en onder zowel wetenschappers, praktijkmensen als leken steeds meer bekendheid geniet, blijft Nederland wat betreft herstelgerichte praktijken in het strafrecht achterlopen in vergelijking met het buitenland; alleen in Maastricht is momenteel sprake van een gevestigde strafrechtelijke bemiddelingspraktijk. De vraag is hoe dit komt. Uit bestaand (internationaal) onderzoek kan immers de conclusie worden getrokken dat genoemde praktijken tot even goede of zelfs betere resultaten leiden dan wanneer wordt gekozen voor een regulier strafrechtelijk traject. Ook op basis van de in dit artikel besproken cijfers over de bemiddelingspraktijk in Maastricht lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat deze solide functioneert.
1. Inleiding In Nederland kennen we bemiddeling (mediation) al geruime tijd in het burgerlijke en administratieve recht als middel om mensen – met professionele hulp – zoveel mogelijk zelfstandig hun conflicten op te laten lossen. Sinds enige tijd treffen we bemiddeling ook aan in het strafrecht, zij het stapje voor stapje. Nederland loopt op dit punt duidelijk achter bij landen als België, Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk.2 Art. 10 van het EU-kaderbesluit inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure van 15 maart 2001 heeft in EU-lidstaten een belangrijke rol gespeeld om tot invoering van strafrechtelijke bemiddeling over te gaan; inmiddels is dit kaderbesluit in 2012 vervangen door de EU-richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor slachtoffers, waarin eveneens aandacht wordt besteed aan bemiddeling in strafzaken. Opvallend is dat Europa mediation als een recht van het slachtoffer bestempelt. Dat is niet erg zolang wordt onderkend dat bemiddeling niet enkel voor slachtoffers is bedoeld maar ook voor daders en gemeenschap. In Nederland heeft genoemd EU-kaderbesluit uiteindelijk geleid tot de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces die op 1 januari 2011 in werking is getreden. Deze wet had een afzonderlijke titel in het Wetboek van Strafvordering – ‘Het slachtoffer’ – tot gevolg met daarin opgenomen verscheidene slachtofferrechten. Sommige hiervan bestonden reeds en werden nu bij elkaar gebracht en gecodificeerd, andere waren nieuw. Nieuw was art. 51h Sv dat bepaalde dat bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels konden worden gesteld betreffende bemiddeling. Vooralsnog bleef deze wetsbepaling een dode letter. Per 1 januari 2012 is zij gewijzigd en uitgebreid en lijkt zij ruimschoots de weg
1766
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
vrij te maken voor bemiddeling in strafzaken.3 Inmiddels is het Amsterdamse pilotproject ‘Mediation naast rechtspraak’ uit 2010/11 afgerond en geëvalueerd en zullen binnenkort bij vijf rechtbanken eveneens pilotprojecten met bemiddeling in strafzaken worden gestart.4 Onder bemiddeling wordt verstaan ‘het proces (…) dat wordt georganiseerd en begeleid door een daarvoor gekwalificeerde bemiddelaar – de mediator – nadat door een slachtoffer aangifte is gedaan bij de politie en voordat de strafrechter jegens de dader (verdachte) tot onherroepelijke vonniswijzing komt’.5 Genoemd EU-kaderbesluit definieert mediation in strafzaken als volgt: ‘het zoeken naar een via onderhandelingen tot stand gebrachte schikking vóór of tijdens de strafprocedure, tussen het slachtoffer en degene die het strafbare feit heeft gepleegd, door bemiddeling van een bevoegde persoon’.6 Uit deze definitie volgt dat bemiddeling meer is dan enkel een therapeutisch slachtoffer-dadergesprek. Bedoeld wordt dat slachtoffer en dader het recht hebben om na misdaad gezamenlijk tot een schikking te komen waarmee de zaak volledig is afgedaan ofwel waarmee de rechter rekening houdt in zijn vonnis. Bemiddeling kan op verschillende manieren met strafrecht samenhangen:7 zij kan deel uitmaken van de strafrechtelijke procedure of plaatsvinden als alternatief daarvoor. In het eerste geval kan de zaak tijdens het opsporingsonderzoek of het onderzoek ter terechtzitting worden verwezen naar de bemiddelaar, waarna het Openbaar Ministerie respectievelijk de zittingsrechter rekening houdt met het positieve resultaat van bemiddeling bij zijn vervolgings- onderscheidenlijk sanctioneringsbeslissing.8 In het tweede geval leidt een geslaagde bemiddeling ertoe dat strafrechtelijk ingrijpen geheel achterwege blijft (diversion/rechtsomlegging).9
Opmerking verdient dat bemiddeling geen neutrale techniek is. Zij is een (oer)vorm van herstelrecht (restorative justice). Zehr definieert herstelrecht als ‘a process to involve, to the extent possible, those who have a stake in a specific offense to collectively identify and address harms, needs and obligations in order to heal and put things as right as possible’.10 In de kern gaat het om een vorm van rechtdoen door het herstellen van de schade – in de ruimste zin van het woord – die door een misdaad is ontstaan. In plaats van de dader intentioneel leed toe te brengen, zoals primair in het strafrecht gebeurt, ligt de focus binnen herstelrecht op wedergoedmaking door de dader jegens slachtoffer en gemeenschap. Herstel brengt wel leed met zich voor de dader maar het betreft anders dan bij straf geen intentionele leedtoevoeging.11 Nu kan worden gesteld dat reeds sprake is van straf zodra een sanctie wordt afgedwongen.12 Bij herstelrecht ligt de focus evenwel op het zoveel mogelijk vrijwillig aanvaarden van herstelsancties, door daders – in het kader van mediation, circles of conferences – te stimuleren hun verantwoordelijkheid te nemen voor hun misdaad. Er wordt niet alleen aandacht besteed aan de door de misdaad ontstane harms bij slachtoffers en de obligations van daders ter herstel van deze schade maar ook aan de needs van slachtoffers én daders. Besteed je geen aandacht aan de behoeften van daders, dan is de kans groot dat zij nieuwe slachtoffers zullen maken. Naast deze pragmatische idee gaat achter herstelrecht een mens- en wereldbeeld schuil waarin verbondenheid centraal staat, wat gepaard gaat met de normatieve idee van ‘niet-schaden, maar helpen’.13
Besteed je geen aandacht aan de behoeften van daders, dan is de kans groot dat zij nieuwe slachtoffers zullen maken 2. Bemiddeling in strafzaken in Maastricht Bij het parket Maastricht wordt sinds 1999 bemiddeld in strafzaken.14 Sinds kort wordt bemiddeling ook aangebo-
den in het kader van het ZSM-project.15 Evenals in Amsterdam gaat het in Maastricht om bemiddeling in een zo vroeg mogelijk stadium in de strafprocedure. Het zijn doorgaans parketsecretarissen die de door hen geschikt geachte zaken verwijzen naar de bemiddelaar. Deze gaat vervolgens na of slachtoffer en dader16 bereid zijn met elkaar rond de tafel te zitten; vrijwilligheid is een belangrijke voorwaarde voor deelname aan bemiddeling. Selectiecriteria die in Maastricht in het kader van bemiddeling worden gebezigd, zijn – naast het bestaan van (im)materiële schade: de dader bekent schuld; hij wil verantwoordelijkheid nemen door een bijdrage te leveren aan schadeherstel; hij staat in een bepaalde relatie tot het slachtoffer (bijvoorbeeld als partner, buur of collega). Genoemde criteria zijn echter niet in steen gebeiteld. Zo worden ook deels ontkennende daders die ‘openstaan’ voor een gesprek, toegelaten tot bemiddeling. En met daders die het slachtoffer vóór de misdaad niet kenden, wordt eveneens bemiddeld. Feit is evenwel dat zaken waarin dader en slachtoffer elkaar wel kennen, in Maastricht een belangrijke plaats innemen, nu conflictoplossing hier vaak van groot belang is. Immers, men moet weer met elkaar verder, tenzij men uit elkaar gaat, verhuist of een andere baan neemt. Er wordt bij de selectie niet enkel naar de dader gekeken. Zo vormen ernstige trauma’s, een eenzijdige focus op wraak of disproportionele wensen aan de kant van het slachtoffer eveneens contra-indicaties; secundaire victimisatie dient te worden voorkomen. Of bemiddeling een reële optie is, is grotendeels een casuïstische aangelegenheid die een empathische beoordelaar vergt. Wordt een zaak door parketsecretaris en bemiddelaar geschikt geacht en zijn slachtoffer en dader bereid om deel te nemen, dan vindt een gezamenlijk gesprek plaats; in de regel gaat het om één gesprek dat een aantal uren duurt. Doorgaans nemen advocaten en familieleden hieraan geen deel. In Maastricht geldt dat, wanneer een bemiddelingsgesprek resulteert in een overeenkomst, strafrechtelijke vervolging achterwege blijft; er is dan sprake van een voorwaardelijk sepot waarbij naleving van de overeenkomst de voorwaarde is. Bij niet-nakoming binnen een bepaalde termijn of bij recidive binnen twee jaar wordt alsnog gedagvaard; deze voorwaarden worden expliciet in de overeenkomst opgenomen. Strafbare feiten waarvoor een transactie/strafbeschikking mogelijk is en zaken die normaliter
Auteurs
3. Ook zonder art. 51h Sv staat niets in de
10. H. Zehr, The Little Book of Restorative
perspectief, Nijmegen: Wolf Legal Publis-
1. Mr. dr. Jacques Claessen en drs. Gwenny
wet aan strafrechtelijke bemiddeling in de
Justice, Intercourse, Good Books 2002.
hers 2010.
Zeles LLM zijn als strafjurist respectievelijk
weg.
11. L. Walgrave, ‘Herstelrecht en de wet’,
14. Daarvoor reeds in het kader van de
rechtspsychologe verbonden aan de Univer-
4. Dierx & Van Hoek 2012, p. 187-196.
in: B. van Stokkom, (red.), Straf en herstel.
projecten Dading en Justitie in de Buurt. J.
siteit Maastricht. De auteurs danken Jorg
5. Dierx & Van Hoek 2012, p. 30.
Ethische reflecties over sanctiedoeleinden,
Claessen, ‘Bemiddeling in strafzaken: toe-
Leever en Nancy Ramackers voor het verza-
6. Dierx & Van Hoek 2012, p. 30.
Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2004,
komst voor zowel daders als slachtoffers’,
melen van de data.
7. Bemiddeling kan ook geheel losstaan van
p. 69-89.
Nieuwsbrief Strafrecht, 2012 p. 1258-1262.
strafrecht.
12. J. Claessen, (2012), ‘Pleidooi voor een
15. Zie over het ZSM-project: http://www.
Noten
8. Negatieve bemiddelingsuitkomsten
ruimer strafbegrip of een strafrecht zonder
om.nl/onderwerpen/zsm/.
2. J. Dierx en A. van Hoek (red.), Mediation
mogen geen invloed hebben op de uit-
straffixatie’, Tijdschrift voor Herstelrecht, 4,
16. Hoewel in deze fase van het strafproces
in strafzaken. De praktische toepassing van
komst van de strafzaak. Het Openbaar
p. 37-49; J. Blad, (2012), ‘Het sanctiecon-
officieel sprake is van verdachten, wordt in
restorative justice en herstelrecht, Den
Ministerie kan ook rekening houden met
cept van het herstelrecht’, Sancties, 2012/4,
deze bijdrage gesproken van daders, omdat
Haag: Sdu 2012, p. 149-174; P.J.P Tak,
het positieve bemiddelingsresultaat in het
p. 232-250.
het veelal gaat om bekennende verdachten
Slachtoffer-dader mediation in het straf-
kader van een strafbeschikking.
13. J. Claessen, Misdaad en straf. Een her-
en voorts wordt gesproken over slachtoffer-
recht, Deventer: Kluwer 2013, p. 6-7.
9. Dierx & Van Hoek 2012, p. 36.
bezinning op het strafrecht vanuit mystiek
daderbemiddeling.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1767
Wetenschap
door de politierechter worden afgehandeld, komen in principe in aanmerking; het betreft derhalve ‘lichtere’ zaken. Het komt in Maastricht overigens steeds vaker voor dat niet de parketsecretaris een zaak naar de bemiddelaar doorverwijst maar de zittingsrechter c.q. politierechter. Eigenlijk is de zaak dan al een station te ver maar ook in deze procesfase is er ruimte voor bemiddeling: de rechter schorst het onderzoek ter terechtzitting en stelt de zaak in handen van de bemiddelaar. Na verloop van tijd komt de zaak terug op zitting en wanneer de bemiddeling succesvol is verlopen, houdt de rechter hiermee rekening in zijn vonnis. Hij kan besluiten de dader slechts een voorwaardelijke straf op te leggen of een schuldigverklaring zonder strafoplegging uit te spreken. Ook komt het voor dat de rechter het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaart. De vraag is of dat strikt juridisch gezien de juiste einduitspraak is; nu het Maastrichtse model gericht is op voorkoming van vervolging misschien wel.
Het uiteindelijke doel van de bemiddeling is het sluiten van een gezamenlijk gedragen overeenkomst ter herstel van de door de misdaad aangerichte schade 1768
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
Het uiteindelijke doel van de bemiddeling is het sluiten van een gezamenlijk gedragen overeenkomst ter herstel van de door de misdaad aangerichte schade. Soms worden de vorderingen tegen elkaar weggestreept, wanneer dader- en slachtofferrol inwisselbaar zijn. Maar dit is vanzelfsprekend lang niet altijd het geval. Partijen kunnen met elkaar overeenkomen dat de dader werkelijk herstel pleegt (denk aan het verwijderen van graffiti of het repareren van een tuinhek), dat hij vanuit zijn beroep/hobby symbolisch iets goedmaakt jegens het slachtoffer (een mooi voorbeeld is de automobilist die een lid van een wielervereniging aanreed en bij wijze van herstel een fotoreportage voor de website van die vereniging maakte) of dat hij de schade financieel vergoedt. Ook komt het voor dat het slachtoffer geen prijs stelt op schadevergoeding. Partijen kunnen dan overeenkomen dat de dader een bepaald geldbedrag doneert aan Slachtofferhulp Nederland of aan een andere stichting. Ook kunnen partijen aanvullende afspraken maken, bijvoorbeeld dat de dader een training agressiebeheersing of sociale vaardigheden gaat doen of dat hij zich laat behandelen voor zijn drugs- en/of alcoholverslaving. Indien dit het geval is, wordt de officier van justitie als partij bij de overeenkomst betrokken. Een en ander geeft al aan dat het bij bemiddeling niet enkel om schadevergoeding draait maar ook om recidivevoorkoming. Deze kan bijvoorbeeld worden gerealiseerd doordat de dader wordt geconfronteerd met het verhaal, de negatieve emoties en het leed van het slachtoffer. Daardoor ziet hij in dat hij verkeerd heeft gehandeld en dat het in de toekomst anders moet, eventueel met behulp van trainingen/therapie. Het gesprek kan tot gevoelens van schuld en schaamte leiden, evenals tot uitingen van spijt en berouw. Voor het slachtoffer kan bemiddeling derhalve tot meer leiden dan enkel schadevergoeding. Hij kan tevens zijn verhaal kwijt, hij kan de dader vragen stellen, hem van aangezicht tot aangezicht duidelijk maken wat diens misdaad met hem heeft gedaan. Naarmate het gesprek vordert, kunnen zijn angst en woede verminderen; soms maken ze plaats voor een stukje begrip en soms zelfs voor vergeving en elkaar het beste toewensen. Slachtoffers kunnen gaan inzien dat hun daders geen monsters zijn maar – evenals zijzelf – mensen met tekortkomingen. Bemiddeling kan ook leiden tot de bereidheid samen een nieuwe start te maken, tot herstel van relaties, tot verzoening. Kortom: bij bemiddeling draait het vaak om meer dan enkel schadevergoeding, het gaat om conflictoplossing, grotendeels door middel van ‘emotiearbeid’. Dat bemiddeling veel potentie heeft en veel ruimte biedt aan conflictpartijen, betekent overigens niet dat slachtoffers en daders hiervan gebruik móéten maken; vrijwilligheid en authenticiteit staan voorop. Afspraken over schadevergoeding en een zekere neutralisatie van het conflict kunnen voor partijen zeer wel voldoende zijn om het verleden af te sluiten.
3. De eerste onderzoeksresultaten In het kader van ons inventariserende onderzoek naar bemiddeling in strafzaken in Maastricht is gekeken naar de periode 2000-2010. Gekozen is voor deze tijdsafbakening, nu het Openbaar Ministerie in Maastricht eerst halverwege 1999 is begonnen met het documenteren van
de bemiddelingen; voor elke bemiddeling bestaat sindsdien een apart dossier. Halverwege 2011 is de bemiddelingspraktijk gestopt en begin 2012 is zij opnieuw opgestart. De jaren 1999, 2011 en 2012 zijn derhalve onvolledig en geven geen goed beeld voor wat betreft het gemiddeld aantal bemiddelingen per jaar. Om die reden zijn genoemde jaren in ons onderzoek buiten beschouwing gelaten. Op alle dossiers uit de periode 2000-2010 zijn ten behoeve van de data-analyse twee selectiecriteria toegepast. Ten eerste moest de uitkomst van de bemiddeling bekend zijn (is er een door partijen ondertekende overeenkomst?). Het viel voorts op dat, zodra de geboortedatum van de verdachte onbekend was, ook andere informatie over de verdachte en het slachtoffer ontbrak. Om die reden vormt een bekende geboortedatum van de verdachte het tweede selectiecriterium. Van een achttal zaken zaten twee bemiddelingen onder hetzelfde dossiernummer. In die gevallen bleek de eerste bemiddeling niet geslaagd. De tweede bemiddeling, i.e. een tweede gesprek over hetzelfde misdrijf, bleek wel geslaagd. Die acht zaken zijn behandeld als één geslaagde bemiddeling. Wat betreft de periode 2000-2010 is na telling van de dossiers gebleken dat 1474 bemiddelingen hebben plaatsgevonden; het betreft gemiddeld 134 bemiddelingen per jaar. In 2000 heeft het kleinste aantal bemiddelingen plaatsgevonden (79), in 2006 het grootste aantal (196). In figuur 1 is het aantal bemiddelingen uiteengezet in een staafdiagram. Ter zake van de verhouding tussen het aantal bemiddelingen en het totaal aantal door het Openbaar Ministerie afgehandelde strafzaken kan het volgende worden opgemerkt. In 2012 zijn door het Maastrichtse parket de strafzaken van 2381 daders afgedaan met een voorwaardelijk sepot, transactie of strafbeschikking. Zo bezien gaat het bij een gemiddelde van 134 bemiddelingen per jaar om ruim 5,5% van alle strafzaken. Wanneer de onvoorwaardelijke sepots (1320) erbij worden opgeteld, gaat het om ruim 3,5%. Hierbij dient echter wel te worden aangetekend dat een gering aantal zaken niet door het Openbaar Ministerie maar door de Maastrichtse zittingsrechter naar de bemiddelaar wordt verwezen. 200
Aantal
150 100 50 0
2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
jaar van overeenkomst Figuur 1. Aantal bemiddelingen per jaar
Opgemerkt dient te worden dat het aantal bemiddelingen niet gelijk staat aan het aantal strafzaken. Zo zijn er zaken waarbij meerdere daders betrokken zijn. Ten aanzien van iedere dader met wie is bemiddeld, is een apart dossier aangelegd. In de meeste zaken is evenwel sprake van één dader. In totaal is met 1474 daders bemiddeld, waarvan iets meer dan 80% een man is. Deze 1474 daders zijn verdeeld over 1274 zaken. Het gaat in de periode 2000-2010 derhalve om ruim 115 strafzaken per jaar waarin is bemiddeld. Wat de slachtoffers betreft dient onderscheid te worden gemaakt tussen natuurlijke personen en
rechtspersonen. Bij de meeste bemiddelingen is sprake van één natuurlijke persoon als slachtoffer. In totaal gaat het om 1506 natuurlijke personen verdeeld over 1322 bemiddelingen. Hiervan zijn 42% man en 52,5% vrouw; van 5,5% van de slachtoffers blijkt het geslacht niet uit de dossiers. Bij 64 bemiddelingen is sprake van één of meer rechtspersonen als slachtoffer.17 Vervolgens is onderzocht hoeveel bemiddelingen succesvol zijn geweest, i.e. tot een door partijen ondertekende overeenkomst hebben geleid. Uit figuur 2 volgt dat 1024 van de 1474 bemiddelingen succesvol zijn geweest (69,5%). Let wel: tot de categorie niet-succesvolle bemiddelingen behoren ook de daders en slachtoffers die medewerking aan bemiddeling hebben geweigerd voorafgaand aan het bemiddelingsgesprek. Het zou interessant zijn te onderzoeken hoeveel gesprekken al dan niet succesvol zijn verlopen – m.a.w. hoeveel bemiddelingen na de ‘voorronde’ zijn uitgemond in een ondertekende overeenkomst. Dit percentage ligt hoogstwaarschijnlijk een stuk hoger dan genoemde 69,5%, aangezien dader en slachtoffer in deze gevallen reeds hebben aangegeven positief te staan tegenover bemiddeling. Wat hier ook van zij, in dit onderzoek wordt op basis van de eerste data enkel gekeken naar het slagingspercentage van begin (i.e. het telefoontje van de bemiddelaar naar dader en slachtoffer om te informeren of zij belangstelling hebben voor bemiddeling) tot eind (i.e. de door dader en slachtoffer ondertekende bemiddelingsovereenkomst). Het laagste slagingspercentage is 57,6% in 2010, het hoogste 81% in 2004. Het aantal geslaagde bemiddelingen ligt ieder jaar hoger dan het aantal niet-geslaagde bemiddelingen. Hieruit blijkt dat er een breed draagvlak is voor bemiddeling; het grootste deel van zowel slachtoffers als daders stemt in met afhandeling van hun zaak met behulp van een bemiddelingsgesprek. Jaar van Succesvol Niet Totaal Percentage overeenkomst succesvol geslaagd 2000
46
33
79
58,2
2001
64
42
106
60,4
2002
85
30
115
73,9
2003
76
29
105
72,4
2004
119
28
147
81,0
2005
113
36
149
75,8
2006
142
54
196
72,4
2007
104
51
155
67,1
2008
85
44
129
64,9
2009
122
53
175
65,9
2010
68
50
118
57,6
1024
450
1474
69,5
Totaal
Figuur 2. Succesvolle en niet-succesvolle bemiddelingen
Eveneens is bezien welke delicten voor bemiddeling in aanmerking kwamen en hoe vaak dit gebeurde. Aangezien het zeer veel verschillende delicten betrof, is gekozen voor een clustering van een aantal gelijksoortige delicten
17. Bij 31 bemiddelingen is geen sprake
gen zijn slachtoffergegevens onbekend.
van een slachtoffer en bij 57 bemiddelin-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1769
Wetenschap
onder één noemer. Zo vallen onder de categorie mishandeling niet alleen eenvoudige mishandeling maar ook: eenvoudige mishandeling met voorbedachte raad/van een ambtenaar in functie/in vereniging/van een echtgenoot/ met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg en (poging tot) zware mishandeling. En zo vallen onder de categorie diefstal niet alleen (poging tot) diefstal maar ook: diefstal in vereniging/middels braak, verbreking of inklimming óf een valse sleutel/tijdens de nacht. Uit figuur 3 kan worden afgeleid dat hoofdzakelijk is bemiddeld in mishandelingszaken: 816 keer oftewel in 55,4% van alle bemiddelingen. Daarna volgen op afstand bedreiging en vernieling (elk < 15%). Tot slot dienen nog diefstal, openlijke geweldpleging, belediging/smaad en belaging te worden genoemd (elk < 5%). Type zaak
Aantal zaken Percentage
mishandeling poging tot doodslag openlijke geweldpleging baldadigheid bedreiging vernieling diefstal verduistering oplichting belaging belediging en smaad valsheid in geschrifte huisvredebreuk brandstichting valse aangifte doorrijden na ongeval dierenmishandeling verkrachting aanranding schennis van de eerbaarheid overig
816 9 49 7 181 176 61 13 2 38 43 4 15 10 3 4 9 1 10 3 20
55,4 0,6 3,3 0,5 12,3 11,9 4,1 0,9 0,1 2,6 2,9 0,3 1,0 0,7 0,2 0,3 0,6 0,1 0,7 0,2 1,4
Totaal
1474
100,0
Figuur 3. Aantal bemiddelingen per delictscategorie
Berekend is vervolgens per delictscategorie hoeveel bemiddelingen succesvol respectievelijk niet-succesvol zijn geweest (zie figuur 4). In geval van mishandeling blijken 584 bemiddelingen te zijn geslaagd; dit is in 71,6% van alle gevallen. Bij zowel bedreiging als vernieling gaat het om een slagingspercentage van ruim boven de 60%. Bij diefstal, openlijke geweldpleging en belaging ligt dit percentage hoger, namelijk tussen de 70 en 80%. Bij belediging/smaad daarentegen slaagt ongeveer de helft van alle bemiddelingen. Opvallend is het slagingspercentage van 100% in zaken betreffende baldadigheid en brandstichting – ook al betreft het hier slechts een klein aantal bemiddelingen. Wat betreft de niet-succesvolle bemiddelingen is bezien wat de reden hiervoor is geweest. Uit de aanwezige gegevens komt het volgende beeld naar voren. In 40,2% van de gevallen is het de dader die zijn medewerking aan bemiddeling weigerde. In 35,6% van de gevallen wilde het slachtoffer niet meewerken. In 7,8% voelden zowel dader als slachtoffer niets voor bemiddeling. In 10,9% is sprake van een andere reden, waaronder het overlijden van verdachte, valse aangifte of het ontbreken van schade. In
1770
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
Succesvol Type zaak
Niet-succesvol
Aantal
%
Aantal
%
584
71,6
232
28,4
poging tot doodslag
4
44,4
5
55,6
openlijke geweldpleging
37
75,5
12
24,5
baldadigheid
7
100
0
0
bedreiging
115
63,5
66
36,5
mishandeling
vernieling
112
63,6
64
36,4
diefstal
48
78,7
13
21,3
verduistering
8
61,5
5
38,5
oplichting
0
0
2
100
belaging
28
73,7
10
26,3
belediging en smaad
21
48,8
22
51,2
valsheid in geschrifte
3
75
1
25
huisvredebreuk
10
66,7
5
33,3
brandstichting
10
100
0
0
valse aangifte
3
100
0
0
doorrijden na ongeval
2
50
2
50
dierenmishandeling
6
66,7
3
33,3
verkrachting
1
100
0
0
aanranding
7
70
3
30
schennis van de eerbaarheid
2
66,7
1
33,3
Overig
16
80
4
20
Totaal
1024
69,5
450
30,5
Figuur 4. Succesvolle en niet succesvolle bemiddelingen per delictscategorie
5,6% van de gevallen is de reden onbekend. Uit de dossiers blijkt dat wat betreft het afdoeningstraject van de zaken waarin niet-succesvol is bemiddeld, onderscheid kan worden gemaakt tussen zaken die door het Openbaar Ministerie zijn afgedaan en zaken die bij de rechter zijn terechtgekomen. In de zaken die bij het Openbaar Ministerie zijn gebleven, kwam het tot een transactie, een technisch sepot of een beleidssepot. De meerderheid van de zaken waarin bemiddeling niet-succesvol was, kwam bij de rechter terecht. In deze zaken werd de verdachte in het merendeel van de gevallen veroordeeld; in de overige gevallen was sprake van nietontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, (gedeeltelijke) vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging. Deze gegevens – met name de sepots en vrijspraken – verdienen nader onderzoek. Hierbij kan dan tevens aandacht worden besteed aan de verhouding tussen strafrechtelijke bemiddeling en de onschuldpresumptie. Voorts is gekeken naar de leeftijd van de daders ten tijde van het plegen van het delict. Aangezien bemiddeling doorgaans snel volgt na het plegen van het delict, mag ervan worden uitgegaan dat onderstaande leeftijden overeenkomen met de leeftijd van de daders op het moment van bemiddeling. De jongste dader was 12 jaar, de oudste 79 jaar; de gemiddelde leeftijd bedraagt ruim 36 jaar (zie figuur 5). Wanneer de leeftijd van alle daders in een grafiek wordt geplaatst (zie figuur 6), dan valt op dat de meeste daders rond de 20 en 40 jaar waren. Met daders van rond de 30 jaar is aanzienlijk minder bemiddeld; de curve kent een opmerkelijke kuil tussen 20 en 40 jaar. Vraag is: waar-
om wordt met daders rond de 30 jaar relatief weinig bemiddeld? Plegen ze minder – voor bemiddeling in aanmerking komende – delicten dan 20- en 40-jarigen? Ook deze gegevens dienen nader te worden onderzocht.
Leeftijd ten tijde van het delict Aantal Mini- Maxi- Gemid- Standaard mum mum delde deviatie Succesvol
1024
12
79
35,41
14,11
Niet-succesvol
450
13
77
37,74
14,51
Totaal
1474
12
79
36,12
14,27
Figuur 5. Leeftijd van de dader ten tijde van het delict 120
Aantal
100 80 60 40 20 0
20
40
60
leeftijd ten tijde van het delict
80
Figuur 6. Leeftijd van de dader ten tijde van het delict in grafiek
Wat opvalt is dat de gemiddelde leeftijd bij succesvolle bemiddelingen lager ligt dan bij niet-succesvolle bemiddelingen. Dit verschil is significant (t = 2.896, p = .004). Blijkbaar leidt bemiddeling bij jeugdigen eerder tot succes dan bij ouderen. Dit resultaat verdient eveneens nader onderzoek, nu in deze vergelijking met andere factoren, waaronder het type delict waarbij is bemiddeld en de recidive voorafgaand aan dit delict, geen rekening is gehouden. Gezien de grote hoeveelheid bemiddelingen mag niettemin waarde worden gehecht aan bovenstaand onderzoeksresultaat. Tot slot is in 221 gevallen de recidive van de daders bekeken voorafgaand aan het strafbare feit waarvoor bemiddeling werd aangeboden; het betreft derhalve de recidive naar het verleden. In 103 zaken was sprake van een first offender, in 74 zaken had de dader reeds één tot vier keer een strafbaar feit begaan en in 44 zaken had hij inmiddels meer dan vier keer een strafbaar feit begaan. Kortom: in 46,6% van de zaken was geen sprake van voorafgaande recidive op het moment dat bemiddeling werd aangeboden. Bij 70,9% van de first offenders was sprake van een succesvolle bemiddeling. Bij de recidivisten die één tot vier strafbare feiten hadden gepleegd vóór het delict dat het Openbaar Ministerie via bemiddeling trachtte af te doen, slaagde de bemiddeling in 66,2% van de gevallen en bij de recidivisten die vier keer of vaker een strafbaar feit hadden begaan, verliep 50% van de bemiddelingen positief. Hoe vaker de dader in het verleden met justitie te maken heeft gehad, des te kleiner is de kans op een succesvolle bemiddeling, zo lijkt het. Dit is geen opzienbarende uitkomst en het zou dan ook interessanter zijn de recidive na bemiddeling – naar de toekomst toe – te onderzoeken en deze gematcht te vergelijken met de recidive na een reguliere strafrechtelijke afdoening. De bemiddelingspraktijk in Maastricht kan hiertoe de benodigde data leveren.
Op basis van de eerste onderzoeksresultaten lijkt geconcludeerd te mogen worden dat genoemde praktijk – hoewel zij wellicht op verscheidene punten kan worden verbeterd en geoptimaliseerd – solide functioneert: bijna 70% van alle bemiddelingen kent een positief resultaat. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de meeste zaken reeds in de ‘voorronde’ afvallen, hetzij bij de parketsecretaris, hetzij bij de bemiddelaar die contact opneemt met de conflictpartijen. Van de zaken die uiteindelijk in de bemiddelingskamer terechtkomen, slaagt hoogstwaarschijnlijk een hoger percentage. Dit verdient evenwel nader onderzoek, evenals het antwoord op de vraag hoeveel overeenkomsten uiteindelijk al dan niet worden nageleefd. Vooral misdrijven die tegen de fysieke integriteit van de persoon zijn gericht, i.e. mishandelingsvarianten, worden in Maastricht geschikt geacht voor bemiddeling en met een slagingspercentage van 71,6% is dit niet zonder reden. De behoefte aan bemiddeling blijkt bij dergelijke delicten groot.18 Ook bij openlijke geweldpleging, belaging en diefstal blijkt bemiddeling goed te werken. Het slagingspercentage ligt bij deze delicten tussen de 70 en 80%. Bij bedreiging en vernieling ligt dit percentage lager maar nog altijd ruimschoots boven de 60%. Terecht wordt door parketsecretarissen gekeken naar de context van het geval; zo zijn de acht gevallen waarin het Openbaar Ministerie zware mishandeling ten laste had kunnen leggen, alle succesvol geëindigd met bemiddeling. Hetzelfde geldt voor de tien brandstichtingen en de tien aanrandingen waarvan 100% onderscheidenlijk 70% met bemiddeling is afgedaan.
De kans op succesvolle bemiddeling is het grootst bij first offenders en jeugdigen Voorts blijken in Maastricht niet alleen first offenders en jeugdigen voor bemiddeling in aanmerking te komen. Terecht lijkt ons, aangezien ook volwassenen en ook mensen die vaker met justitie te maken hebben gehad, in staat moeten worden geacht tot wedergoedmaking en gedragsverbetering. Wel lijkt uit dit onderzoek te mogen worden afgeleid dat de kans op succesvolle bemiddeling het grootst is bij first offenders en jeugdigen. Er blijft echter veel over om te onderzoeken. We hopen met deze bijdrage dan ook instanties te prikkelen om grootschaliger en diepgaander onderzoek naar deze praktijk financieel mogelijk te maken.
4. Uitleiding Terwijl herstelrecht theoretisch gezien steeds meer vorm krijgt en onder wetenschappers, praktijkmensen en leken steeds bekender wordt, blijft Nederland wat betreft herstelgerichte praktijken in het strafrecht achterlopen in vergelijking met het buitenland; enkel in Maastricht is
18. Dierx & Van Hoek 2012, p. 243-244.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1771
Wetenschap
momenteel sprake van een gevestigde strafrechtelijke bemiddelingspraktijk. De vraag is hoe dit komt. Immers, uit bestaand (internationaal) onderzoek mag de conclusie worden getrokken dat genoemde praktijken tot even goede of zelfs betere resultaten leiden dan wanneer wordt gekozen voor een regulier strafrechtelijk traject. Zo blijken de meeste daders en slachtoffers die aan bemiddeling hebben deelgenomen, hierover tevreden. Bemiddeling kan voor zowel slachtoffers als daders een meerwaarde hebben als het gaat om positieve psychologische effecten; ze gaan als het ware samen door het conflict heen, wat in het strafrecht niet het geval is. Ook het gevoel van procedurele rechtvaardigheid is bij deelnemers aan bemiddeling groter dan bij participanten in een standaard strafrechtelijke afdoening.19 Terwijl slachtoffers en daders in het strafrecht primair toeschouwer/object in eigen zaak zijn, zijn zij bij bemiddeling de bepalende actoren. Met herstelrecht wordt derhalve voorzien in de behoefte van een aantal daders en slachtoffers om actief deel te nemen aan de oplossing van hún conflict. Voorts lijkt bemiddeling op het punt van effectiviteit c.q. recidivevoorkoming beter, in ieder geval niet slechter, te scoren dan de standaardstrafaanpak.20 Het lijkt erop dat confrontatie met het slachtoffer en actieve verantwoordelijkheid een sterke(re) resocialiserende werking hebben. Daarnaast lijkt herstel van positieve verbondenheid met slachtoffer en gemeenschap belangrijk ter voorkoming van toekomstige criminaliteit.21 Tenslotte leidt bemiddeling tot kostenbesparingen.22 Vanzelfsprekend dient te worden onderkend dat niet alle strafbare feiten en niet alle daders en slachtoffers voor bemiddeling in aanmerking komen – al zijn harde criteria nauwelijks te geven en is veel afhankelijk van het concrete geval. En natuurlijk wordt herstelrecht soms te rooskleurig voorgesteld, bijvoorbeeld wanneer vergeten wordt dat slachtoffers en daders die voor bemiddeling kiezen, bij aanvang reeds een voorkeur hebben hiervoor en dat de kans op tevredenheid en succes dientengevolge groter is; om appel-peervergelijkingen te voorkomen zijn gematchte vergelijkingen nodig. Hoe dan ook, het feit dat er slachtoffers en daders zijn die voor bemiddeling kiezen wanneer zij de keuze hebben, is voldoende reden om hiervoor ruimte te bieden, mede opdat een reguliere strafrechtelijke afdoening opnieuw ultimum remedium wordt. Nu kan worden gesteld dat gemiddeld 134 bemiddelingen per jaar weinig is en dat mediation in strafzaken om die reden slechts een randverschijnsel is – oftewel ‘klein bier’ – zoals onze oud-collega Gerard de Jonge het nog niet zo lang geleden noemde.23 Toch vinden wij ca. 5,5% van alle door het Openbaar Ministerie afgehandelde zaken niet weinig. Bovendien geldt dat ook in Maastricht lang niet alle advocaten, OM- en ZM’ers (voldoende) bekend zijn met bemiddeling in strafzaken – laat staan alle slachtoffers en daders. Voorts wordt ‘onderzoek’ of bemiddeling in een bepaald geval een reële optie
is, (nog) niet als ‘plicht’ gezien. Wellicht dat meer bekenden vertrouwdheid met herstelrecht tot meer beminde toepassing van bemiddeling in strafzaken zal leiden. Andere Europese en ook Angelsaksische landen laten in ieder geval zien dat bloeiende bemiddelingspraktijken in het strafrecht wel degelijk tot de mogelijkheid behoren.
Spierballentaal lijkt het vooralsnog te winnen van common sense De filosofie achter herstelrecht sluit overigens goed aan bij maatschappelijke ontwikkelingen als democratisering, responsabilisering en horizontalisering: burgers willen meer zeggenschap en actieve participatie, eveneens in aangelegenheden die voorheen louter verticaal (overheidburger) van aard waren.24 Tevens sluit zij aan bij de toegenomen aandacht voor de positie van het slachtoffer in het strafrecht. Er zijn evenwel ook tendensen die herstelrecht de wind uit de zeilen nemen. Hierbij dient te worden gedacht aan de afgenomen tolerantie, de roep om strengere straffen en de verwording van het strafrecht tot primum remedium in de strijd tegen de misdaad. Ook de illusie dat herstelrecht iets softs zou zijn, staat aan een serieuze ontwikkeling van herstelgerichte praktijken in het strafrecht in de weg. Spierballentaal lijkt het vooralsnog te winnen van common sense. Echter wanneer de politiek daadwerkelijk wordt gedreven door slachtofferbelangen en efficiency-overwegingen in termen van recidivevoorkoming en kostenbesparing, dan kan deze niet blind blijven voor de relatief positieve resultaten van bemiddeling in strafzaken. Laten we hopen dat de vijf ‘beloofde’ mediation-pilots er snel komen en dat daarna dan eindelijk een landelijke bemiddelingspraktijk in strafzaken à la Maastricht van de grond komt. Want zoals ooit werd gezegd: ‘Wat in Limburg werkt, zal in de rest van Nederland ook best werken’.25 Het is ‘gewoon’ een kwestie van willen, durven en doen! Tot slot: recentelijk is een initiatiefwetsvoorstel ingediend ter implementatie van bemiddeling in civiele en administratieve zaken.26 Waarom niet ook in strafzaken – mits vrijwilligheid van partijen als voorwaarde behouden blijft? Met Napoleon kwam ons publieke strafrecht tot volle wasdom. Met Napoleon kwam evenwel ook de vredesrechter als conciliateur om – waar mogelijk – ‘lichtere’ civiele én strafrechtelijke conflicten op bemiddelingsachtige wijze op te lossen. Laten we de idee van de vredesrechter opnieuw leven inblazen – ook, ja juist in ons guur geworden strafrecht.
19. Dierx & Van Hoek 2012, p. 114.
voor Herstelrecht, 2011 4, p. 3-5. Zie voor
24. Dierx & Van Hoek 2012, p. 117-120.
ning-wetsvoorstel-mediation-creeert-win-
20. Dierx & Van Hoek 2012, p. 115.
een kritische reactie: G. van den Heuvel,
25. B.A.M. van Stokkom, ,‘Wat in Limburg
win-situatie; http://www.internetconsulta-
21. Claessen 2010.
‘Wat is er mis met restorative justice?’, in:
werkt, zal in de rest van Nederland ook best
tie.nl/mediation.
22. Dierx & Van Hoek 2012, p. 116.
J. Claessen en D. de Vocht, Humaan straf-
werken’, Tijdschrift voor Herstelrecht, 2010
23. G. de Jonge, ‘Dading, dát was het
werk. Liber amicorum Gerard de Jonge,
1, p. 7-8.
concept, twintig jaar geleden’, Tijdschrift
Nijmegen: WLP 2012, p. 173-182.
26. http://www.vvd.nl/blog/153/indie-
1772
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
Focus
1605
Privacyrechtelijke aspecten van drones Bart Schermer en Marjolein van der Heide 1 Drones kunnen een efficiënt hulpmiddel zijn bij het handhaven van de openbare orde en veiligheid maar het gebruik ervan is niet zonder risico’s voor de privacy van burgers. De specifieke technische aard en de inzet van drones roepen nieuwe vragen op over de verantwoorde inzet van surveillance in de publieke ruimte. Het huidige juridische kader lijkt genoeg aanknopingspunten te bieden voor het reguleren van het gebruik van drones maar dit kader dient wel nader geconcretiseerd te worden in de context van deze drones. In ieder geval is de huidige inzet van drones oncontroleerbaar waardoor het risico bestaat dat bij de inzet onvoldoende rekening wordt gehouden met de rechten van burgers.
1. Inleiding De ontwikkeling van Unmanned Aerial Vehicles (UAVs), onbemande vliegtuigjes die in de volksmond ook wel drones worden genoemd, heeft de afgelopen jaren letterlijk een enorme vlucht genomen.2 Drones worden momenteel primair gebruikt door de krijgsmacht maar worden ook steeds vaker ingezet door de politie. Binnen de politie wordt momenteel zelfs gewerkt aan de oprichting van een Unmanned Aerial Service.3 Hoewel de inzet van drones waardevol kan zijn voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid, staat het gebruik ervan mogelijk op gespannen voet met de grondrechten van burgers.4 Naar aanleiding van antwoorden op kamervragen heeft D66 inmiddels aangegeven specifieke wetgeving voor drones te willen.5 In deze bijdrage bespreken wij de privacyrechtelijke aspecten van drones. Wij stellen ons de volgende vraag: Biedt het huidige privacyrechtelijke kader voldoende bescherming aan burgers wanneer drones worden ingezet ten behoeve van de handhaving van de openbare orde en veiligheid? Om deze vraag te beantwoorden bespreken wij allereerst de verschillende inzetmogelijkheden van drones.
Vervolgens analyseren wij de privacyrechtelijke aspecten van drones in het algemeen en binnen specifieke toepassingsgebieden. Wij sluiten af met enkele conclusies.
2. Drones in Nederland Wereldwijd worden drones voornamelijk toegepast in een militaire context.6 In Nederland beschikt Defensie over drones van het type Raven mini-UAV en Scan Eagle.7 Het Raven systeem wordt ook ingezet ten behoeve van de politie. De Raven bestaat uit drie onbemande vliegtuigjes en een grondstation. De vliegtuigjes zijn binnen enkele minuten opgezet en kunnen worden uitgerust met camera’s, waarmee ze locaties en personen vanuit de lucht kunnen waarnemen. Tijdens de vlucht stuurt het vliegtuigje beelden door naar het grondstation, waar ze kunnen worden opgeslagen en bewerkt. Via een tweede grondstation kan op een andere locatie worden meegekeken.8 Ravens kunnen autonoom vliegen maar ook op afstand worden bestuurd.9 2.1 Inzet van drones in het kader van de openbare orde en veiligheid De functie die drones in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid binnen Nederland vervullen, is het vanuit de lucht met behulp van camera’s observeren van de publieke ruimte.10 Het gaat daarbij om
Auteurs
Institute for Policy Research (2012),
5. Zie: http://www.nu.nl/inter-
8. Zie: http://www.defensie.nl/onderwer-
1. Mr. dr. B.W. Schermer is universitair
Unmanned Aerial Vehicles – An assessment
net/3419014/d66-wil-snel-wetgeving-
pen/materieel/vliegtuigen_en_helikopters/
docent ICT recht aan de Universiteit Leiden
of their impact on San Diego’s defence
inzet-drones.html.
onbemande_vliegtuigen/raven_mini-uav.
en partner bij juridisch adviesbureau Consi-
company, 2012, p. 2.
6. R.M. Thompson II, (2009), Drones in
9. AeroVironment Raven RQ-11B Factsheet
derati (http://www.considerati.com). Mr.
3. Antwoorden op kamervragen van de
Domestic Surveillance Operations: Fourth
(via: http://www.avinc.com/downloads/
M. van der Heide is adviseur bij Considerati.
leden Schouw en Berndsen-Jansen (inge-
Amendment Implications and Legislative
AV_RAVEN-DOM_V10109.pdf).
zonden 12 maart 2013) (http://bit.
Responses, CRS Report for Congress, 2012,
10. Zie hierover Kamerbrief Defensie 26
ly/12jS9Nm).
p. 2.
maart 2013, Kamerstukken II 2012/13, 30 806, nr. 11.
Noten 2. Er wordt voorspeld dat er wereldwijd
4. Zie onder andere de kamervragen van de
7. Zie: http://www.defensie.nl/onderwer-
voor 12 miljard dollar vraag naar drones zal
D66-leden Schouw en Berndsen-Jansen van
pen/materieel/vliegtuigen_en_helikopters/
zijn in 2019. Zie: National University System
12 maart 2013.
onbemande_vliegtuigen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1773
Focus
observatie met behulp van ‘gewone’ camera’s die filmen in het zichtbare lichtspectrum en/of in infrarood. Hoewel drones in theorie ook met andere sensoren zoals audiosensoren of chemische sensoren (sniffers) kunnen worden uitgerust, beperkt de toepassing in Nederland in het kader van de openbare orde en veiligheid zich (vooralsnog) tot cameratoezicht.11 Wij bespreken in deze bijdrage daarom ook alleen de privacyrechtelijke aspecten van vliegend cameratoezicht met behulp van drones. Vanuit praktisch en juridisch perspectief maken wij hierbij onderscheid tussen vier typen inzet: 1) De ad hoc inzet van drones naar aanleiding van een concreet incident. 2) De inzet van drones bij grootschalige evenementen. 3) De inzet van drones in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. 4) De routinematige inzet van drones in de publieke ruimte. Bij ad hoc inzet gaat het om het gebruik van drones bij rampen en (onvoorziene) ordeverstoringen zoals rellen of uit de hand gelopen demonstraties en protesten. Bij grootschalige evenementen zoals voetbalwedstrijden, festivals of Koningsdag, worden drones gebruikt om een beter overzicht te krijgen van mensenmassa’s. In tegenstelling tot ad hoc inzet is de inzet bij grootschalige evenementen vooraf bepaald en afgebakend naar tijd en plaats. Drones kunnen ook worden ingezet in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Hierbij gaat het om de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en kan onder andere worden gedacht aan het (stelselmatig) observeren van een verdachte. Van routinematige inzet is sprake als drones fysieke patrouilles en ‘klassiek’ cameratoezicht op straat ondersteunen of vervangen. De inzet van drones kan preventief werken en vergroot mogelijk de kans dat iemand op heterdaad wordt betrapt bij een overtreding of misdrijf.12
3. Drones en privacy De bovenstaande toepassingen roepen vragen op met betrekking tot de grondrechten van burgers. Het gaat dan bovenal om het recht op privacy. 3.1 Het recht op privacy Het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer is vastgelegd in art. 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).13 Een beperking van dit recht ten behoeve van het handhaven van de openbare orde en veiligheid is slechts toegestaan voor zover dit noodzakelijk is in een democratische samenleving.14 Voorts moet de inbreuk bij wet zijn voorzien en moet deze wet voldoen aan kwaliteitsvereisten: de wetgeving moet voor burgers toegankelijk zijn (accessibility) en de wet moet voldoende duidelijk zijn omschreven zodat de inbreuk voorzienbaar is voor burgers (foreseeability).15 Bij de eis van voorzienbaarheid speelt het feit dat de technologieën waarmee inbreuk kan worden gemaakt op de persoonlijke levenssfeer steeds geavanceerder en indringender worden, een nadrukkelijke rol. Omdat de technologie continu ontwikkelt en verandert is het des te belangrijker dat er een nauwkeurige omschrijving en
1774
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
afbakening zijn van de toepassing van een bevoegdheid.16 In Nederland is het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer vastgelegd in art. 10 Grondwet. Voor wat betreft privacyschendingen in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde heeft de Hoge Raad in het Zwolsman-arrest bepaald dat meer dan geringe inbreuken op de persoonlijke levenssfeer een specifieke wettelijke grondslag behoeven.17 Het algemene art. 3 Politiewet kan daarmee niet als basis dienen voor de toepassing van opsporingsmethoden die een meer dan geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer maken. De vraag is dan ook in hoeverre cameratoezicht met behulp van drones een (meer dan geringe) inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer. Bij de beantwoording van deze vraag spelen de volgende elementen een voorname rol: 1. de kenbaarheid van het toezicht, 2. de redelijke privacyverwachting van de geobserveerde, 3. het gebruik van de beelden en 4. de stelselmatigheid van het toezicht.18 De beoordeling of er sprake is van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer moet per geval worden beoordeeld, maar op basis van deze elementen kunnen we ook in meer algemene zin vaststellen in hoeverre het huidige privacyrechtelijke kader toereikend is voor de toepassing van drones. Hiervoor moeten wij allereerst de verschillen tussen drones en de traditionele vormen van observatie in kaart brengen. 3.2 Verschillen tussen drones en traditionele observatie Drones verschillen op een aantal punten van traditionele vormen van toezicht zoals fysiek patrouilleren en cameratoezicht. Een belangrijk, zo niet het belangrijkste, verschil is dat drones een veel groter gebied effectief kunnen observeren. Patrouillerende agenten kunnen maar een beperkt gebied bestrijken en de camera’s die nu worden gebruikt voor observatie van de publieke ruimte hebben slechts een beperkt blikveld. De Ravens van Defensie daarentegen nemen overdag en ’s nachts locaties en personen waar vanaf zo’n 300 meter hoogte, waardoor tijdens één vlucht een gebied van meerdere vierkante kilometers kan worden geobserveerd. Daarnaast ontwikkelt de drone- en cameratechnologie zich razendsnel. Binnen het Amerikaanse leger wordt momenteel geëxperimenteerd met cameratechnologie met de veelzeggende naam ‘Gorgon
Met behulp van een gondel met daarin negen camera’s kan een hele stad volcontinu worden geobserveerd Stare’. Met behulp van een gondel met daarin negen camera’s kan een gebied van 70 vierkante kilometer (een hele stad) volcontinu worden geobserveerd van zo’n vijf kilometer hoogte.19 Een tweede verschil is dat drones moeilijk herkenbaar zijn. Drones zijn ten eerste veel minder goed zichtbaar en hoorbaar dan bemande vliegtuigen.20 Politieheli-
Octocopter drone met camera © Robert Mandel/Shutterstock.com
kopters bijvoorbeeld vallen op doordat zij laag vliegen en veel lawaai maken; de Raven met zijn spanwijdte van slechts anderhalve meter en kleine motor is een stuk moeilijker op te merken.21 Drones zoals de Amerikaanse Reaper, uitgerust met de ‘Gorgon Stare’, vliegen op zo’n vijf kilometer hoogte en zijn waarschijnlijk überhaupt niet meer te zien met het blote oog. Ten tweede zijn drones, als ze al zichtbaar zijn, niet direct te identificeren als politievoertuig. Bij een politiehelikopter is duidelijk aan de kleuren en tekens te zien dat het gaat om een politiehelikopter maar bij een drone is dat nagenoeg onmogelijk. Ten derde wordt de kenbaarheid van het toezicht door drones nog verder verkleind door het feit dat het toezicht minder direct te koppelen valt aan een concrete situatie. Zo is het duidelijk dat cameratoezicht bij een winkel vooral bedoeld is om winkeldiefstal tegen te gaan. Maar wanneer een drone boven een gebied van enkele vierkante kilometers actief is, is het voor de in het gebied aanwezige personen niet altijd duidelijk waarom de drone boven hun hoofd cirkelt. Het kan gaan om politiesurveillance, inzet voor een evenement, maar ook om dijkbewaking. Een derde verschil tenslotte is de toepassingsschaal. Het is waarschijnlijk dat drones in de toekomst, als de kos-
ten verder dalen, veel grootschaliger worden ingezet dan het huidige vliegende toezicht. Het kost immers veel minder om een groep (autonome) drones in de lucht te laten patrouilleren dan een bemande politiehelikopter. 3.3 Privacyinbreuken bij de toepassing van drones De hierboven gesignaleerde verschillen met traditionele vormen van observatie leiden tot de volgende conclusies met betrekking tot de criteria voor het bepalen of er sprake is van een (meer dan geringe) inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. 3.3.1 Kenbaarheid Omdat drones nauwelijks zichtbaar, hoorbaar en herkenbaar zijn als politievoertuig is voor de geobserveerden onduidelijk of er sprake is van observatie en zo ja, door wie en voor welke doeleinden. Daarmee is de kenbaarheid van het toezicht met behulp van drones dus onvoldoende en is er eerder sprake van een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. De wetenschap dat je bekeken wordt (of kan worden) leidt in het ergste geval tot zelfcensuur en heeft daarmee een verkillend effect op de privacy, zelfontplooiing en vrij-
11. Kamerbrief Defensie 26 maart 2013,
15. EHRM 26 april 1979, A 30, r.o. 49
18. S. Nouwt, B. de Vries en D. van der
van het debat over drones en robots in
Kamerstukken II 2012/13, 30 806, nr. 11.
(Sunday Times).
Burgt, Camera Surveillance in the Nether-
oorlogsvoering, IKV Pax Christi, 2011, p.
12. M. Den Breejen, We kunnen en willen
16. Zie onder andere: EHRM 24 april 1990,
lands, in: Reasonable Expectations of Priva-
28.
helpen opsporen, in: Blauw – Opsporing,
A 176 A (Kruslin vs. Frankrijk), EHRM 24
cy (red. S. Nouwt, B. de Vries en C. Prins),
21. Ook op dit vlak gaat de technologische
2012/23, p. 32.
april 1990, A 176 B (Hüvig vs Frankrijk),
Cambridge: Cambridge University Press
ontwikkeling razendsnel. Zo is het weten-
13. Het recht op privacy is ook vastgelegd
EHRM, nr. 27798/95 (Amman vs. Zwitser-
2005, p. 117.
schappers nu al gelukt om drones ter groot-
in art. 7 van het Handvest van Grondrech-
land) en EHRM 21 juni 2011, nr. 30194/09
19. Zie: http://www.sncorp.com/pdfs/isr/
te van een insect autonoom te laten vlie-
ten van de Europese Unie.
(Shimovolos vs. Rusland)
gorgon_stare.pdf.
gen. Zie: http://robobees.seas.harvard.
14. EHRM 7 december 1976, nr. 5493/72
17. Hoge Raad 19 december 1995, NJ
20. C. Oudes en W. Zwijnenburg, Onbe-
edu/.
(Handyside vs. Verenigd Koninkrijk).
1996.
mand maakt onbemind? Een verkenning
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1775
Focus
heid van meningsuiting.22 Dit risico is nu al aanwezig bij surveillance en observatie maar kan door drones een nieuwe dimensie krijgen, vanwege de schaal van de toepassing en de gebrekkige kenbaarheid.23 Het verkillende effect van toezicht is met name relevant daar waar het gaat om de inzet van drones bij (politieke) manifestaties en demonstraties.
Het verkillende effect van toezicht is met name relevant waar het gaat om de inzet van drones bij manifestaties en demonstraties Het probleem van kenbaarheid is (deels) te ondervangen door duidelijk te maken waar en wanneer drones worden ingezet, ten behoeve van welke doeleinden en door wie. 3.3.2 Redelijke privacyverwachting Of iemand aanspraak kan maken op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer is mede-afhankelijk van de vraag of de vermeende schending plaatsvindt in een situatie waarin de burger normaliter redelijkerwijs mag verwachten dat hij of zij onbevangen zichzelf kan zijn.24 Hiervan is in de publieke ruimte niet snel sprake. Zo kunnen wij bezwaarlijk stellen dat iemand in een drukke winkelstraat een redelijke privacyverwachting heeft. Maar observatie met behulp van drones levert mogelijk situaties op waarin burgers in de publieke ruimte wél redelijkerwijs mogen verwachten onbevangen zichzelf te kunnen zijn. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een persoon die helemaal alleen in een natuurgebied aan het wandelen is of aan toezicht in een gebied waarin normaliter geen cameratoezicht is. Of mensen aanspraak kunnen maken op een redelijke privacyverwachting is mede afhankelijk van de vraag of het toezicht afdoende kenbaar is gemaakt.25 Een bijkomend vraagstuk met betrekking tot de redelijke privacyverwachting van burgers is dat een drone naast de publieke ruimte ook niet-publieke ruimten zoals tuinen, werkplaatsen en erven kan observeren. Het is zelfs denkbaar dat laagvliegende drones huiskamers observeren. Personen hebben de redelijke verwachting dat ze op deze plekken niet geobserveerd worden.26 Bij vaste camera’s kunnen gedeelten waar deuren en ramen van woningen en bedrijven in beeld komen worden geblindeerd.27 Vanwege hun mobiliteit is dit bij drones lastiger te realiseren. 3.3.3 Gebruik van de beelden Het opslaan van camerabeelden vormt een grotere privacyinbreuk dan het enkel observeren met behulp van een camera. Of er sprake is van een meer dan geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is afhankelijk van de aard van het geobserveerde gedrag alsmede het subsequent gebruik van de beelden.28 Wanneer bijvoorbeeld een toevallige passant op straat tussen andere mensen wordt
1776
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
gefilmd is er geen sprake van een significante inbreuk, maar wanneer een persoon individueel in beeld wordt gebracht en deze beelden worden openbaar gemaakt, is er mogelijkerwijs wel sprake van een inbreuk. Wanneer camerabeelden als persoonsgegevens worden gekwalificeerd (bijvoorbeeld omdat personen herkenbaar in beeld worden gebracht), dan is de Wet politiegegevens (Wpg) van toepassing. Art. 3 Wpg stelt dat het opslaan en verder verwerken van politiegegevens binnen de politieorganisatie noodzakelijk en rechtmatig moeten zijn en dat de gegevens alleen voor die doelen mogen worden verwerkt waarvoor zij oorspronkelijk zijn verzameld. Bij de opslag van beelden die met behulp van drones zijn gemaakt dient daarom telkens een bewuste afweging te worden gemaakt of de beelden al dan niet opgeslagen en verder verwerkt mogen worden. In deze afweging dient het feit dat potentieel meer kan worden geobserveerd met een drone dan met klassiek cameratoezicht nadrukkelijk te worden meegewogen. Gegevens die worden verwerkt ter uitvoering van de dagelijkse politietaak moeten op grond van art. 8 lid 1 Wpg na één jaar worden verwijderd. Gegevens die worden verwerkt in het kader van opsporingsonderzoeken moeten nadat zij niet meer van belang zijn voor het betreffende onderzoek worden verwijderd op grond van art. 9 lid 4 Wpg en art. 10 lid 4 Wpg. Om de privacyrisico’s die gepaard gaan met de opslag van gegevens terug te dringen is het raadzaam bij de toepassing van drones heldere criteria te formuleren waaronder een drone beelden mag opnemen, bijvoorbeeld alleen bij de waarneming van het plegen van ernstige strafbare feiten. Uitgangspunt moet in ieder geval zijn dat de beelden niet opgeslagen worden tenzij hier zwaarwegende redenen voor zijn. 3.3.4 Stelselmatigheid Niet-stelselmatige observatie, zoals normale surveillance of vast cameratoezicht, maakt doorgaans geen grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de geobserveerde. Dit verandert wanneer iemand intensief of frequent wordt gevolgd. Er is sprake van stelselmatige observatie wanneer een min of meer volledig beeld wordt verkregen van bepaalde aspecten van iemands leven. Relevante elementen hierbij zijn de duur, plaats, intensiteit, frequentie en het al dan niet toepassen van technische hulpmiddelen. Ieder voor zich, maar met name in combinatie, zijn deze elementen bepalend voor de vraag of een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands leven wordt verkregen.29 Omdat drones voor langere tijd een groot gebied kunnen observeren en de mogelijkheid hebben om binnen dit gebied een individu te volgen, zal er sneller sprake zijn van stelselmatige observatie. Of er sprake is van stelselmatige observatie moet per geval worden bekeken maar met het oog op de schaalvergroting van het toezicht door drones, is stelselmatigheid ook in algemene zin een risico waarmee wij rekening dienen te houden. Bij grootschalige, routinematige inzet van drones ontstaat de situatie dat personen zich in het geheel niet meer onbespied kunnen voelen. Dergelijk ‘superpanoptisch toezicht’ kan verstrekkende gevolgen hebben voor de privacy en de machtsverhouding tussen burger en overheid.30
Dergelijk ‘superpanoptisch toezicht’ kan verstrekkende gevolgen hebben voor de privacy en de machtsverhouding tussen burger en overheid 4. Privacyrechtelijke aspecten drones naar toepassingsgebied Op basis van het voorgaande kunnen wij concluderen dat de toepassing van drones in veel gevallen een meer dan geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer vormt die een wettelijke basis behoeft. Wij bekijken in deze paragraaf in hoeverre deze wettelijke basis bestaat voor de vier geïdentificeerde toepassingsgebieden. 4.1 Ad hoc inzet Indien er sprake is van een ramp of een grootschalige ordeverstoring, dan kan de inzet van drones een belangrijke bijdrage leveren aan het vergroten van het zicht op een chaotische situatie. Het gebruik van drones in deze context kan worden gebaseerd op art. 3 Politiewet.31 Wil de toepassing van drones op basis van art. 3 Politiewet gelegitimeerd zijn dan moet het in lijn zijn met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit in het licht van de politietaak. Voor wat betreft de proportionaliteitstoets merken wij op dat de aard van het incident een belangrijke rol speelt. Bij een grote ramp of een ordeverstoring zal eerder aan het proportionaliteitsvereiste worden voldaan. Hierbij is ook relevant dat de inzet van drones naar tijd en plaats beperkt blijft tot het betreffende incident en dus waarschijnlijk minder privacyrisico’s met zich meebrengt. Met betrekking tot de subsidiariteitstoets merken wij op dat aan deze toets sneller wordt voldaan in een ad hoc scenario, omdat de onvoorspelbaarheid van een ramp of ordeverstoring vaak met zich mee brengt dat vast cameratoezicht ontoereikend gepositioneerd is en dus geen alternatief is voor de inzet van drones.32 Hoewel de ad hoc inzet van drones mogelijk lijkt binnen het bestaande juridische kader is het wel zaak om voldoende waarborgen voor het gebruik in te bouwen. Zo is het van belang dat er heldere criteria worden gedefinieerd wanneer en onder welke omstandigheden drones mogen worden ingezet, moet er verantwoording over het gebruik worden afgelegd en moeten betrokkenen (in ieder geval achteraf) geïnformeerd worden.
4.2 Inzet bij grootschalige evenementen Het tweede toepassingsgebied betreft de inzet bij grootschalige evenementen. De politie zet bij evenementen momenteel verschillende typen camera’s in, waaronder tijdelijk geplaatste camerazuilen, mobiele videoteams, helmcamera’s en camera’s op politievoertuigen (zoals helikopters).33 Het cameratoezicht bij evenementen is gebaseerd op art. 3 Politiewet. Er moet altijd een concrete aanleiding bestaan om camera’s in te zetten.34 Voorts wordt inzet van cameratoezicht bij evenementen begrensd door de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.35 Ook de inzet van drones bij grootschalige evenementen lijkt gebaseerd te kunnen worden op art. 3 Politiewet, mits wordt voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bij deze toets speelt allereerst het risicoprofiel van het evenement een rol: een evenement met een laag risico rechtvaardigt niet de inzet van drones. Daarnaast dient ook de aard van het evenement in ogenschouw te worden genomen: met het oog op de verkillende effecten die drones kunnen hebben, is terughoudendheid geboden bij politieke manifestaties, demonstraties, stakingen enz. Verder moet rekening worden gehouden met de kenbaarheid, stelselmatigheid en afbakening van het gebruik. Drones kunnen meer waarnemen dan politieagenten of vaste camera’s en het gevaar dat niet-stelselmatige observatie overgaat in stelselmatige observatie of vergaande controle is zonder duidelijke kaders en waarborgen groot. 4.3 Opsporing Drones worden ook ingezet door de politie ten behoeve van de opsporing. In 2012 zijn 11 aanvragen voor het gebruik van drones voor opsporingsdoeleinden door Defensie gehonoreerd.36 Hoewel er weinig details bekend zijn over de rol die drones hebben gespeeld in concrete opsporingsonderzoeken, worden zij in ieder geval gebruikt om objecten (bijvoorbeeld hennepkwekerijen) op te sporen.37 Daarnaast kunnen drones ook worden gebruikt om verdachten te observeren. Afhankelijk van de omstandig-
22. B.J. Goold, Privacy rights and public
vindt verandert ook de redelijke privacyver-
enigd Koninkrijk).
34. Centrum Criminaliteitspreventie Veilig-
spaces: CCTV and the problem of the
wachting die mensen hebben. Hierdoor kan
29. Kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr.
heid, Handreiking cameratoezicht, 2009, p.
‘unobservable observer’, in: Criminal Justi-
de persoonlijke levenssfeer als gevolg van
3, p. 26-27.
40.
ce Ethics 2002, 21 (1), p. 21-27.
veranderende verwachtingen steeds verder
30. M. Poster, The Mode of Information,
35. Kamerstukken II 2012/13, 33 582, nr.
23. Zie bijvoorbeeld: M.T. Van Dijk et al.,
afkalven.
Cambridge: Polity Press 1990.
3.
’Gelukkig hebben we de foto’s nog!’ Hoe
26. A.H.C.M. Smeets, Camera’s in het
31. C.P.M Cleiren en J.F. Nijboer, Tekst en
36. Antwoorden op kamervragen van de
gaat de politie om met het fotograferen en
publieke domein. Privacynormen voor het
Commentaar Wetboek van Strafvordering,
leden Schouw en Berndsen-Jansen (inge-
het opslaan van (persoons)gegevens van
cameratoezicht op de openbare orde, CBP,
Deventer: Kluwer 2007, p. 396.
zonden 12 maart 2013) (http://bit.
voetbalsupporters?, Nationale Ombuds-
2004, p. 49.
32. Zie in dit kader ook: Wijziging van de
ly/12jS9Nm).
man, 2011/239.
27. A.H.C.M. Smeets, Camera’s in het
Gemeentewet in verband met de verrui-
37. Antwoorden op kamervragen van de
24. Zie: Hoge Raad 20 april 2004, 02632/2
publieke domein. Privacynormen voor het
ming van de bevoegdheid van de burge-
leden Schouw en Berndsen-Jansen (inge-
(LJN AL8449).
cameratoezicht op de openbare orde, CBP,
meester tot de inzet van cameratoezicht,
zonden 12 maart 2013) (http://bit.
25. Hierin schuilt overigens een belangrijke
2004, p. 53.
Kamerstukken II 2012/13, 33 582, nr. 1.
ly/12jS9Nm).
zwakte van dit criterium vanuit privacyper-
28. Zie hiervoor onder andere: EHRM 28
33. Kamerstukken II 2012/13, 33 582, nr.
spectief: naar mate meer toezicht plaats-
januari 2003, nr. 44647/98 (Peck vs. Ver-
3, p. 4.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1777
Focus
heden kan er dan sprake zijn van stelselmatige observatie. In dergelijke gevallen moet er een bevel tot stelselmatige observatie afgegeven worden ex art. 126g Sv dan wel ex art. 126o Sv. Voor wat betreft de stelselmatige observatie met behulp van drones is het van belang om goed het onderwerp, de omvang en de duur van de observatie af te bakenen. Het risico bestaat anders dat een te grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt (mogelijk ook van niet verdachten). Hierbij speelt de vraag in hoeverre drones besloten plaatsen filmen ook een rol.38 Nadere regels omtrent de toepassing van drones in het kader van stelselmatige observatie kunnen worden opgenomen in de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden. Verder is het van belang dat de regels uit de Wpg goed in acht worden genomen wanneer beelden worden vastgelegd.
gemeente mag alleen vaste camera’s inzetten ter ondersteuning van de handhaving van de openbare orde en veiligheid. Met de op handen zijnde wijziging van de Gemeentewet, die flexibel cameratoezicht mogelijk moet maken, zou de burgemeester in theorie ook drones kunnen inzetten. De wetgever hint in de Memorie van Toelichting al wel dat vliegend cameratoezicht in de meeste gevallen waarschijnlijk niet voldoet aan de proportionaliteits- en subsidiariteitseis:
4.4 Routinematige inzet Bij de routinematige inzet kunnen we een onderscheid maken tussen de inzet van camera’s met als doel het voorkomen van overlast en de handhaving van de openbare orde en de inzet ter ondersteuning van de politietaak, meer specifiek de surveillance.
Wij zien ook niet snel dat routinematig vliegend toezicht met als doel het tegengaan van overlast en de voorkoming van strafbare feiten, gegeven de meer dan geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van burgers, aan de proportionaliteits- en subsidiariteitseis voldoet.
4.1.1 Routinematige inzet: preventie Op gemeentelijk niveau ligt de verantwoordelijkheid voor de handhaving van de openbare orde bij de burgemeester.39 Om de openbare orde te handhaven zetten veel gemeenten cameratoezicht in. Op grond van art. 151c Gemw kan de burgemeester, met toestemming van de gemeenteraad, besluiten tot cameratoezicht in de publieke ruimte. De burgemeester kan zich daarbij voor het toezicht op een openbare plaats bedienen van camera’s die voor een bepaalde duur worden geplaatst.40 De bevoegdheid tot de inzet van cameratoezicht is beperkt tot camera’s die ‘nagelvast’ zijn bevestigd. Momenteel ligt een wetsvoorstel in de Tweede Kamer dat tot doel heeft de eis dat het cameratoezicht vast moet zijn, op te heffen. Dit betekent dat de burgemeester ook flexibel, mobiel cameratoezicht mag inzetten.41 De operationele regie van het cameratoezicht ligt in handen van de politie.42 Beelden van personen die worden vastgelegd vallen onder de Wpg.43 Het plaatsen van camera’s door de burgemeester is bedoeld als preventief middel en mag niet als primair doel de opsporing van strafbare feiten hebben. Dat laatste is het domein van de politie en de Officier van Justitie.44 Wanneer wij kijken naar de huidige reikwijdte van art. 151c Gemw, dan zien wij dat dit geen ruimte biedt voor de inzet van drones (vliegend cameratoezicht). De
Met de op handen zijnde wijziging van de Gemeentewet, die flexibel cameratoezicht mogelijk moet maken, zou de burgemeester in theorie ook drones kunnen inzetten 1778
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
‘In dit kader kan nog worden opgemerkt dat de inzet van een bepaalde vorm van cameratoezicht, zoals een vliegende camera, niet proportioneel kan worden geacht als het doel dat daarmee wordt beoogd ook op een voor de burger minder ingrijpende wijze kan worden bereikt, bijvoorbeeld door de inzet van een statisch opgestelde camera.’45
4.1.2 Routinematige inzet: surveillance Op grond van art. 3 Politiewet mag de politie op straat surveilleren. Dit biedt ook aanknopingspunten om met behulp van drones te surveilleren. Art. 3 Politiewet zou dus mogelijk een grond bieden voor de inzet van drones voor surveillance taken. Maar ook hier is de vraag weer of het voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Voor wat betreft de proportionaliteit zijn wij van mening dat het belang van de handhaving van de openbare orde en veiligheid momenteel niet opweegt tegen de potentiële risico’s voor de burger. De schaal waarop observatie plaatsvindt is dusdanig dat dit een onevenredige inbreuk vormt op de privacy en persoonlijke autonomie van de burger. Verder dient rekening te worden gehouden met het feit dat met behulp van drones niet alleen publieke ruimten kunnen worden geobserveerd maar ook besloten plaatsen. Vanuit het oogpunt van subsidiariteit is de routinematige inzet van drones ook problematisch omdat minder ingrijpende middelen vooralsnog lijken te volstaan. In die gebieden waar de kans op misdrijven groter is (zogenaamde hot spots), lijkt bijvoorbeeld vast en beperkt flexibel cameratoezicht toereikend. Gegeven de privacyrisico’s lijken er daarom onvoldoende argumenten te zijn om stelselmatig met drones te patrouilleren in de publieke ruimte. Wanneer sprake is van een specifiek veiligheidsprobleem in een bepaald gebied, zijn er wellicht goede argumenten om drones in te zetten. Zo heeft de politie het afgelopen jaar drones ingezet in de strijd tegen woninginbraken in Almere.46 Problematisch aan deze casus is evenwel dat onduidelijk is wat de overwegingen zijn geweest met betrekking tot de inzet, wanneer de drones zijn ingezet en welke waarborgen voor de burger bij het gebruik zijn gehanteerd.47 Sowieso passen deze en vergelijkbare casus waarschijnlijk beter in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, waardoor de meer uitgebreide strafvorderlijke waarborgen van toepassing zijn.
De schaal waarop observatie plaatsvindt is dusdanig dat dit een onevenredige inbreuk vormt op de privacy en persoonlijke autonomie van de burger 5. Conclusies Hoewel drones een efficiënt hulpmiddel kunnen zijn bij het handhaven van de openbare orde en veiligheid, is het gebruik ervan niet zonder risico’s voor de privacy van burgers. De specifieke technische aard en de inzet van drones roepen nieuwe vragen op over de verantwoorde inzet van surveillance in de publieke ruimte. Het huidige juridische kader lijkt genoeg aanknopingspunten te bieden voor het reguleren van drones maar dit kader dient wel nader geconcretiseerd te worden in de context van drones. In ieder geval is de huidige inzet van drones oncontroleerbaar waardoor het risico ontstaat dat bij de inzet van drones onvoldoende rekening wordt gehouden met de rechten van burgers. Om drones op zorgvuldige wijze in te zetten moet allereerst een helder toetsingskader worden opgesteld waarmee kan worden bepaald of de inzet van drones in een specifieke context gerechtvaardigd is. Per keer moet op basis van dit kader worden beoordeeld wat passend en proportioneel is in de gegeven situatie. Bij het beoordelen van de proportionaliteit moet nadrukkelijk aandacht worden besteed aan het feit dat de toepassing van drones aanzienlijk verschilt van de huidige vormen van observatie en significante privacyrisico’s met zich meebrengt. Wanneer de inzet van drones passend wordt bevon-
den, moet het gebruik ervan met waarborgen worden omkleed. Hierbij kan worden gedacht aan beperkingen met betrekking tot de duur van de inzet, de technische hulpmiddelen waarmee de drones worden uitgerust en de gebieden die ze observeren. De inzet van drones moet bovenal kenbaar zijn voor de burger. Om de kenbaarheid te verbeteren moet de burger worden geïnformeerd over de aanwezigheid van drones, de doeleinden waarvoor zij worden gebruikt, de duur van de inzet en de instantie die verantwoordelijk is voor de inzet. Daarnaast dienen de omstandigheden waaronder beelden mogen worden vastgelegd nader te worden geconcretiseerd en moet aan alle eisen van de Wpg worden voldaan. Tenslotte willen wij hier nog opmerken dat de ontwikkeling van drones niet stilstaat. Door ontwikkelingen op het gebied van kunstmatige intelligentie worden drones steeds autonomer.48 Dit kan gunstig zijn voor de politie met het oog op effectiviteit en kostenbesparing, maar roept ook vragen op over wie verantwoordelijk is voor de beslissingen die een drone zelfstandig neemt.49 Naast autonomer worden drones ook steeds kleiner en kunnen zij steeds meer sensoren aanwenden.50 Surveillance kan daardoor heel andere vormen gaan aannemen dan we tot nu toe gewend zijn. Blijvende waakzaamheid voor wat betreft de toepassing van drones is dus geboden.
38. Zie in dit kader: hoofdstuk 2 Aanwijzing
42. Art. 151c lid 3 Gemw.
47. Een WOB verzoek voor het evaluatie-
oorlogsvoering, IKV Pax Christi, 2011, p.
Opsporingsbevoegdheden.
43. Art. 151c lid 7 Gemw.
rapport leverde een document op waarvan
11.
39. Art. 172 Gemw.
44. R. Bennekom en W. Jong, Zakboek
alleen de kaft en inhoudsopgave zichtbaar
49. C. Oudes en W. Zwijnenburg, Onbe-
40. Openbare plaats is gedefinieerd in art. 1
Openbare orde en veiligheid,2010, p. 27.
waren. Zie: https://rejo.zenger.nl/inzicht/
mand maakt onbemind? Een verkenning
Wet Openbare Manifestaties als: ‘plaats die
45. Kamerstukken II 2012/13, 33 582, nr.
politie-houdt-onderbouwing-succesverhaal-
van het debat over drones en robots in
krachtens bestemming of vast gebruik
3, p. 12.
achter/.
oorlogsvoering, IKV Pax Christi, 2011, p.
openstaat voor het publiek.’
46. Zie: http://www.omroepflevoland.nl/
48. C. Oudes en W. Zwijnenburg, Onbe-
31.
41. Kamerstukken II 2012/13, 33 582, nr.
Nieuws/98802/almere-spionagevliegtuigje-
mand maakt onbemind? Een verkenning
50. J. Gertler, U.S. Unmanned Aerial Sys-
1.
ingezet-tegen-inbraken.
van het debat over drones en robots in
tems, CRS Report for Congress, 2012.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1779
1606
Essay
Europese rechtspleging Marc de Werd1
Hoe moet de rechterlijke organisatie (rechters, officieren van justitie en gerechtelijke ondersteuning) zich inhoudelijk en organisatorisch voorbereiden op haar Europese toekomst? Die vraag dringt zich op nu de rechtspraktijk steeds vaker aanloopt tegen de weerbarstige materie van het internationale en Europese recht. Daarbij komt dat de stroom jurisprudentie uit Luxemburg (Hof van Justitie van de Europese Unie) en Straatsburg (Europees Hof voor de rechten van de mens) niet meer valt bij te benen. Het zicht op de materie wordt bovendien ontnomen doordat ‘Europa’ zich weinig aantrekt van de hokjes waarin we het recht hebben opgedeeld. Het klassieke straf-, bestuurs- en civielrecht lopen steeds vaker door elkaar. En juist op een rechtsterrein waar de EU zich tot voor kort principieel buiten hield (het strafrecht) doen zich momenteel de lastigste EU-problemen voor. Het is kortom tijd om na te denken over ‘Europese rechtspleging’.
‘Salduz’ revisited De (toevallige) aanleiding voor bovenstaande vragen vormt het persbericht van de Raad van de EU van 4 juni 2013. Dat meldt dat het Comité van Permanente Vertegenwoordigers (Coreper) van de 27 lidstaten in Brussel heeft ingestemd met de compromistekst van het Europees Parlement van 28 mei jl over de Richtlijn miminumrechten voor verdachten. Dit wordt in Brussel gezien als een historische stap waardoor invoering van de Richtlijn na 10 jaar in zicht komt. De richtlijn heeft onder andere betrekking op de zogenaamde Salduz-problematiek (naar het EHRM-arrest Salduz vs. Turkije van 27 november 2008). Daar is sindsdien in het Nederlandse strafrecht veel over te doen. Wat betekent ‘access to a lawyer’ in de Straatsburgse jurisprudentie? Heeft een verdachte nu wel of niet het recht op de fysieke aanwezigheid van zijn raadspersoon vanaf het eerste politieverhoor. Of waarborgt art. 6 EVRM alleen maar een recht op (telefonische) bijstand (‘assistance’)? De Nederlandse Hoge Raad leest in art. 6 EVRM vooralsnog een consultatierecht voor verdachten die zijn aangehouden. Eerder werd in de lagere rechtspraak veel tijd en aandacht aan het probleem besteed. Door middel van themazittingen kristalliseerde het onderwerp uit. Een Nederlands wetsvoorstel – dat lang niet zo ver gaat als de Richtlijn – is in de maak. Intussen spellen advocaten de Straatsburgse jurisprudentie op zoek naar een onsje méér. Die strijd wordt nu beslecht. Niet door het Hof in Straatsburg – en ook niet dat in Luxemburg – maar door ‘Brussel’. Waarom Brussel? Omdat het doel van de nieuwe
richtlijn is, door het waarborgen van gemeenschappelijke minimumrechten voor verdachten, bij te dragen aan de versterking van het wederzijds vertrouwen tussen de EUlidstaten. Dat komt ten goede aan een intensievere en effectievere samenwerking in de strafrechtpleging tussen de 27 lidstaten, wat op haar beurt weer het vrije verkeer van burgers van de Europese Unie bevordert. Formeel moet de richtlijn in de komende maanden nog worden goedgekeurd door het Europees Parlement en de Raad van de EU. En vervolgens dient de richtlijn nog in de wetgeving van de lidstaten te worden geïmplementeerd. Maar dan zijn we alweer snel 2-3 jaar verder. Of toch niet? Interessant is dat de EU-regelgever in de richtlijn een toepassing geeft aan de voorhanden grondrechtencatalogi. Hij overweegt over het EU-Handvest, het EVRM én het IVBPR: ‘Whereas: Article 47 of the Charter of Fundamental Rights of the European Union, Article 6 of the European Convention for the Protection of Human Rights and Fundamental Freedoms and Article 14 of the International Covenant on Civil and Political Rights enshrine the right to a fair trial. Article 48 of the Charter guarantees respect for the rights of the defence.’ Er zijn geen bijzondere gaven nodig om te voorspellen dat deze overweging in de concept-richtlijn de koevoet wordt waarmee advocaten de Salduz-jurisprudentie van de Hoge Raad gaan open wrikken. Het wachten is op het verweer in een Nederlandse strafzaak dat ‘access to a lawyer’ in de Straatsburgse Salduz-jurisprudentie (ook nu reeds) betekent dat een verdachte recht heeft op de fysie-
Intussen spellen advocaten de Straatsburgse jurisprudentie op zoek naar een onsje méér 1780
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
ke en actieve aanwezigheid van zijn raadsman bij politieverhoren. De naderende Brusselse ‘grondrechten-richtlijn’ zegt immers een minimumnorm te zijn, rechtstreeks afgeleid uit het EU-grondrechtenhandvest, het IVBPR en het EVRM. Zou het ‘minimale’ ook nu al niet gelden? Daar past toch geen jarenlange implementatietermijn voor de lidstaten bij; daarvoor zijn de belangen van verdachten te groot. Zo zal het verweer ongeveer luiden. Die rechtsvraag is interessant en belangrijk maar ook complex. De relatie tussen het EU-Handvest enerzijds en het EVRM (en het IVBPR) anderzijds is relatief nieuw. Er zijn veel vragen over de onderlinge verhouding tussen de verdragen (zie recent de uitspraken van het HvJ EU in de zaken nr. C-399/11 Stefano Melloni en nr. C-617/10 Åkerberg Fransson, beide van 26 februari 2013). Maar ook de doorwerking van EU- en overig internationaal recht in de Nederlandse rechtsorde, de hiërarchie van rechtsbronnen en noties over prospectieve rechtspraak zullen voor lange (en soms zelfs fraaie) alinea’s in pleitnota’s zorgen. Misschien moeten er prejudiciële vragen aan het Luxemburgse Hof worden gesteld; de nieuwe spoedprocedure bij het Hof is immers een reële optie voor gedetineerde verdachten. Maar misschien valt de rechtsvraag ook wel heel eenvoudig te beantwoorden en is er voorlopig ‘niets aan de hand’.
Nederland wordt strafbaar gesteld en vervolgd. Hij weet immers dat de Terugkeerrichtlijn ook dáár voor veel problemen gaat zorgen. Alleen al in Italië werden op enig moment 23 (!) prejudiciële vragen aan het HvJ EU gesteld over de conformiteit van de strafbaarheid van illegalen met het EU-recht. ‘Dat wordt voorlopig niks met die wet’, denkt het oliemannetje dat op zolder alvast maar een extra plank voor aan te houden illegalen-zaken leegruimt. En het oliemannetje – het zijn niet de minsten onder ons – ziet nóg een probleem aankomen. Misschien wel het meest fundamentele probleem voor een efficiënte organisatie van de gerechten in de toekomst. Onder invloed van het EU-recht en het EVRM is de lading in de gerechten gaan schuiven. Rechters worden steeds vaker gedwongen over de schutting van hun sector te kijken. De Terugkeerrichtlijn uit het vreemdelingenrecht kreeg onverwacht relevantie in strafzaken. En de Salduz-richtlijn hierboven
Het oliemannetje wordt nerveus
zijn aan de grote problemen van de
Op de werkvloer van de gerechten in Europa kijken we tegenwoordig – behalve met interesse – ook bezorgd naar kwesties als de bovenstaande. Ieder gerecht heeft wel een oliemannetje rondlopen dat ervoor zorgt dat zittingscapaciteit efficiënt wordt benut. Hij krijgt al buikpijn als hij een nieuwe Europese richtlijn rúíkt. Want hij weet als geen ander wat de impact van nieuwe Europese regelgeving kan zijn voor de organisatie van de werkvloer van zijn gerecht. De huidige output-financiering van de gerechten dwingt er immers toe de afdoeningpercentages van (straf-)zaken scherp te monitoren. Daar is trouwens niet alleen een boekhoudersbelang mee gemoeid, maar ook het recht van verdachten (en de samenleving!) op behandeling van een strafzaak binnen een redelijke termijn (art. 6 EVRM). Geen sinecure in de strafsector. Vonnissen – hoe ingewikkeld ook – worden er in beginsel twee weken na de zitting uitgesproken. Het oliemannetje zit dus niet op ‘interessante rechtsvragen’ (zand in de machine) te wachten. Bovendien is het Salduzprobleem niet de enige Europese zorg van het oliemannetje. In de strafsector heeft hij op dit moment zijn handen vol aan de Terugkeerrichtlijn (waarvan we dachten dat deze in het vreemdelingenrecht en niet in het strafrecht thuishoorde). Na de arresten El Dridi (nr. C-61/11) en Achughbabian (nr. C-329/11) van het HvJ EU liepen de vervolging en bestraffing van ongewenst verklaarde vreemdelingen (art. 197 Sr.) in 2011 hopeloos vast. Niet alleen in Nederland maar in menig ander Europees land werden grote aantallen zaken op de plank gelegd in afwachting van de uitkomst van prejudiciële vragen aan het Luxemburgse Hof, of – zoals bij ons – van zaken die met spoed naar de Hoge Raad gingen en daar nu met voorrang behandeld worden. Het oliemannetje denkt trouwens óók al na over wat hij gaat doen indien illegaliteit van vreemdelingen in
Europa heeft geen boodschap aan een mooi gebouw voor het recht. Het gebouw moet vooral dienstbaar toekomst: de haperende economie, immigratie, veiligheid en milieu gaat zeker óók consequenties krijgen voor de bijzondere delen van het bestuursrecht. Maar op veel meer rechtsterreinen zijn de verschuivingen zichtbaar. Tussen het strafrecht, milieurecht, mededingingsrecht en het belastingrecht bijvoorbeeld. Het is geen toeval dat juist op die terreinen de politieke ambities van ‘Europa’ liggen. Lastig – ook voor het oliemannetje – is echter dat Europa geen boodschap heeft aan een mooi gebouw voor het recht. Het gebouw moet vooral dienstbaar zijn aan de grote problemen van de toekomst: de haperende economie, immigratie, veiligheid en milieu.
Maak de rechterlijke organisatie Europaproof Bovenstaande is geen pleidooi om ‘Europa’ dan maar af te schaffen. Integendeel. De wisselwerking van het recht binnen en tussen de lidstaten heeft juist een meerwaarde. Ook een rechtsstatelijke. Zonder de Turkse Salduz-zaak was de discussie over de aanwezigheid van advocaten bij het politieverhoor in ons land niet of anders gevoerd. (Terwijl de European Committee for the Prevention of Torture deze kwestie toch jarenlang op de Nederlandse agenda probeerde te krijgen.) En in de 27 lidstaten van de EU en de 47 lidstaten van de Raad van Europa (EVRM) leren we
Auteur 1. Mr.dr. M.F.J.M. de Werd is raadsheer in het Gerechtshof Amsterdam.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1781
Essay
© Lightspring/Shutterstock.com
nog dagelijks bij van elkaar. Al is het maar omdat jonge democratieën in Europa ons laten zien dat onze verworven rechten niet vanzelfsprekend zijn en dichtbij huis nog bevochten moeten worden (vrijheid van demonstratie en meningsuiting, non-discriminatie en gelijkberechtiging). Wijzelf denken heel blasé alles op orde te hebben terwijl er toch grote belangen op het spel staan (privacy). Maar ‘Europa’ leidt er intussen wél toe dat onze rechterlijke organisatie met de dag ouderwetser lijkt. Alles wijst er op dat we niet klaar zijn voor de toekomst.
De werkvloer moet worden voorbereid op de naderende dwarsverbanden in het recht 1782
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
Het is hoog tijd dat de organisatie van onze gerechten óók wordt bezien vanuit het perspectief van Europese rechtsontwikkelingen. Zo moet de werkvloer worden voorbereid op de naderende dwarsverbanden in het recht. Dat zal weerstanden oproepen en een cultuuromslag vergen binnen onze gerechten, waarbij we het ook over werving, selectie en opleiding van rechters en andere medewerkers moeten hebben. Net als over de vraag of de huidige sectorale indeling van onze gerechten wel het organisatiemodel voor de toekomst kan blijven. Waarom bijvoorbeeld spreken wij geen recht in flexibele, thematische verbanden? Waarom wordt anno 2013 ‘vrijheidsbeneming’ (voorarrest, vreemdelingenbewaring, gijzeling) anders getoetst door een bestuursrechter dan door een strafrechter terwijl we toch weten dat in alle gevallen art. 5 EVRM (recht op vrijheid) aan de orde is? Het ligt veel meer voor de hand om expertise over ingrijpende beslissingen als vrijheidsbeneming te concentreren in een habeas corpus-
kamer van een gerecht met daarin strafrechters én bestuursrechters. Waarom zouden grondrechten meer in het algemeen ons niet inspireren bij de opzet van een nieuwe rechterlijke organisatie? Kernthema’s als familieleven, privacy, uitingsvrijheden, milieu of eigendom lenen zich goed voor een intensievere samenwerking tussen rechters uit de klassieke sectoren. Nieuwe werkverbanden in de gerechten zouden ook het magere constitutionele debat in de Nederlandse rechtspraak een impuls kunnen geven. Deze tijd vraagt om een principiële en geïntegreerde grondrechtenbenadering door rechters van nieuwe ethische en (informatie)technologische vraagstukken in het recht. Daarvoor moeten we niet wachten tot eerst eens het rechterlijk toetsingsverbod in art. 120 van de Grondwet (uit 1848) is opgeheven.
Parate kennis: hoe lang nog? In het verlengde van bovenstaande vragen ligt het probleem van ‘kennismanagement’ in de gerechten. Want wat zullen wij in de toekomst nog onder ‘kennis’ verstaan? Tegen beter weten in nemen wij – rechters, officieren van justitie en gerechtelijke ondersteuning – via nieuwsbrieven, e-mail-alerts, jurisprudentiebesprekingen, themamiddagen en cursussen, grote hoeveelheden (Europese) informatie tot ons waarvan we hopen dat er bij ons (of bij een collega) iets van blijft ‘hangen’ tot het moment dat wij het nodig hebben. De praktijk leert echter dat kennis niet beklijft omdat de meeste rechters nog te weinig zaken met een Europese component beslissen. Rechters (en niet alleen rechters) maken onvoldoende vlieguren om Europeesrechtelijke expertise op te bouwen. Die conclusie komt in alle internationale studies over de toepassing van het EU-recht in de 27 lidstaten pregnant naar voren. De werkelijkheid is dat wij voor onze Europees- en internationaalrechtelijke kennis steeds vaker ‘vertrouwen’ op de factor toeval. Parate kennis is anno 2013 een romantisch verlangen geworden naar een wereld met studeerkamers. Daarom is één van de belangrijkste vragen voor Europese rechtspleging in de toekomst hoe we informatie anders en beter toegankelijk maken voor de gebruikers. Als iets duidelijk wordt is het dat de rechtspraktijk niet meer uit de voeten kan met algemene en ongerichte informatie. Waar we behoefte aan hebben is up to date en to the point informatie daar waar we het nodig hebben, namelijk op het concrete zaaksniveau. En bij voorkeur zonder tijdrovende zoekslagen.
Leve de Euro-TomTom De hierboven genoemde concept-Richtlijn minimumrechten verdachten maakt deel uit van de Routekaart ter versterking van de procedurele rechten van verdachten en beklaagden in strafprocedures. Menigeen heeft nostalgische herinneringen aan die andere Europese wegenkaart. Wie zat als kind op vakantie naar Frankrijk niet te klieren op de achterbank. Terwijl vóórin soms boos gezwegen werd (‘jij kunt gewoon niet kaartlezen!’). Die tijd is (gelukkig?) voorbij. We zijn er aan gewend dat we in de auto op de route van Straatsburg naar Luxemburg ‘ergens’ zitten en niet precies hoeven te weten wáár. Want – linksom of rechtsom – brengt ons navigatiesysteem ons zonder stress toch wel waar we zijn moeten.
Hoe zou het dan zijn om te kunnen werken met een TomTom voor het Europese recht? Een slim informatiesysteem dat razendsnel de snelste, of mooiste of goedkoopste route wijst van A naar B. Toegegeven, net als de huidige weggebruikers weten de rechtsgebruikers van de toekomst niet steeds precies wáár ze zijn en waarom ze nu juist deze afslag nemen maar ze weten wél hoe en hoe laat ze een rechtsvraag kunnen beantwoorden. Rechtsfiles en rechtswerkzaamheden worden met een omleiding effectief vermeden. En er klinken geruststellende woorden: ‘Uw vertraging op dit traject bedraagt 6 minuten. Maar u bevindt zich nog steeds op de snelste route.’ Een slimme app op onze mobiele telefoon maakt het mogelijk om de informatie altijd en overal beschikbaar te hebben. Natuurlijk is dit een Montesquiviaans stereotype; de rechter nu eens niet als ‘bouche de la loi’ maar als ‘bouche de l’ordinateur’. Want het recht is niet ‘logisch’ en digitaal en zal dat ook nooit zijn. En duiden bovengenoemde ontwikkelingen – de overlap tussen de rechtsgebieden, de toetreding van de EU bij het EVRM – er niet op dat van rechters in de toekomst juist méér denkwerk, flexibiliteit en juridische creativiteit wordt gevergd dan ooit?
Met één druk op de Euro-Paniekknop krijgen we de custom made en to the point informatie die past op de specifieke karakteristieken van de voorliggende (straf)zaak Maar we kunnen onze werkprocessen wel heel veel slimmer inrichten. Wanneer de grote Europese databanken als Hudoc en Curia op een intelligente manier geschakeld worden met nationale datacollecties vol weten regelgeving en jurisprudentie, zullen rechters en gerechtssecretarissen hun zaken efficiënter kunnen voorbereiden. Mét kennisneming ook van beslissingen van collega-rechters in het buitenland. Vragen als: ‘was er niet iets met artikel 197 Sr en Europa?’ worden binnenkort niet meer peinzend in raadkamer gesteld. Die kwesties worden in de interactieve voorbereidingsformulieren van de toekomst ruim op tijd en als uitroeptekens aan ons opgedrongen. En met één druk op de Euro-Paniekknop krijgen we de custom made en to the point informatie die past op de specifieke karakteristieken van de voorliggende (straf)zaak; in plaats van de ongerichte jurisprudentie, regelgeving en beleidsnota’s waar we nu onder bedolven raken. En ook het oliemannetje krijgt ander werk. Want de boel loopt gesmeerd. Hij krijgt meer tijd om zich op ‘de inhoud’ van rechtspraak te richten. Waarschijnlijk gaat hij het gebruik en de effectiviteit van de Euro-TomTom bewaken. Door de ‘foutenmarges’ in rechterlijke beslissingen te verkleinen en onnutte en kostbare prejudiciële verwijzingen te voorkomen. Want rechtspraak blijft toch mensenwerk.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1783
Essay
Principiëler is de vraag wie de Euro-TomTom’s van de toekomst gaan ‘vullen’, en waarmee en waarom De Euro-TomTom zal een enorme investering vergen, maar wel één die de toepassing van het recht stroomlijnt en het effet utile van het Europese recht zeker zal vergroten. Reken maar dat er belangstelling (en geld) voor is in Brussel. Want de indruk dáár is dat nationale rechters ‘niets van Europa begrijpen’ en dat zij de verdere harmonisering van het recht van de lidstaten en daarmee de doelstellingen van de EU ernstig belemmeren.
Een App-Traum Voor menigeen – ik behoor tot die groep – is het beeld van zo’n Euro-TomTom (en wat er bij hoort) een nachtmerrie: een App-Traum. Ik wil het recht graag zelf kunnen begrijpen; ik wil de uitkomst kunnen uit- en voor- en terugrekenen en alternatieven afwegen. Zelf een bétere route vinden. En ik houd ook graag nog een slag om de arm; zouden ‘Brussel’, of ‘Straatsburg’ of ‘Luxemburg’ zich nou nooit vergissen? Mijn buitenlandse collega’s in Spanje, Duitsland of in Italië zijn veel feller en principiëler dan ik. Hun nationale Grondwet is, anders dan die van ons, immers wél een serieuze factor voor hun beslissingen. Ondenkbaar dat zij ooit de bouche de Bruxelles zullen willen zijn. ‘Niet meer precies weten waar je bent en wat je doet’ is niet mijn opvatting van de taak van een rechter. Het lijkt me ook lastig om verweren te beoordelen en om beslissingen te motiveren. Maar de grens van wat ik – als geïnteresseerde eurofiel – nog kan overzien en bevatten begint wel te naderen. Daar komt bij dat ik niet de indruk heb dat de jongere generatie met wie ik werk wél over de benodigde vaar-
1784
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
digheden beschikt. Pas afgestudeerde juristen geven er geen blijk van dat rechtenfaculteiten wél zijn voorbereid op het leggen van dwarsverbanden tussen de rechtsgebieden waartoe Europa ons (als rechter, officier van justitie of advocaat) dwingt. Kennis van het recht is vandaag nog net zo verkokerd als toen ikzelf studeerde dertig jaar geleden. Als universiteiten al niet met ‘Europa’ meegroeien, hoe kun je dan van praktijkjuristen verwachten dat zij wél over die feeling beschikken? (Nog) Principiëler is de vraag wie de Euro-TomTom’s van de toekomst gaan ‘vullen’, en waarmee en waarom. Ik heb het niet over de commerciële uitgeversbelangen; dat is niets nieuws. Spannender wordt het wanneer politieke belangen een rol gaan spelen. De Europese macht zal zich graag bemoeien met de Europese kennis. Hoe voorkomen we dat, behalve ‘Brussel’ ook anti-Straatsburg lobbies als die van de Britse premier Cameron en de Russische premier Poetin gaan meesleutelen aan de instellingen van ons navigatiesysteem? Ook voor die problemen mogen wij onze ogen niet sluiten.
En nu het goede nieuws Het goede nieuws is dat de Euro-TomTom voor het recht er – nog – niet is. We zitten in een luxe situatie. Want hoe vaak komt het voor dat we een fundamenteel probleem zien aankomen en toch nog de kans hebben om er from scratch een oplossing voor te bedenken? Maar dan moeten we die kans ook met beide handen aangrijpen. De rechtswetenschap en de rechtspraktijk moeten zich nu gezamenlijk gaan voorbereiden op de Europese toekomst. Vóórdat anderen dat voor ons gaan doen.
O&M
Van LJN naar ECLI Vijf prangende vragen Marc van Opijnen1
Het Landelijk Jurisprudentienummer (LJN) is op 28 juni 2013 vervangen door de European Case Law Identifier (ECLI). Het zal even wennen zijn, maar juridische praktijk en wetenschappelijk onderzoek zullen uiteindelijk profiteren van de vele voordelen die ECLI biedt. Hieronder een beknopt antwoord op de meest gestelde vragen.2
Wat is de European Case Law Identifier en waarom deze overstap?
mer bestaan. Een punt van aandacht is dat de conclusies van het Parket bij de Hoge Raad nu een eigen ECLI krijgen, terwijl ze in het verleden hetzelfde LJN hadden als het arrest. Het zelf omzetten van LJN naar ECLI moet worden afgeraden. Op Rechtspraak.nl is een conversielijst beschikbaar maar ook in de databank kan nog op LJN worden gezocht. Oude LJN-deeplinks naar zowel de LJN-index als naar Rechtspraak.nl blijven gewoon werken.
ECLI is een Europese standaard voor het nummeren van rechterlijke uitspraken, die eind 2010 is vastgesteld door de Raad van Ministers van de EU.3 Een ECLI bestaat altijd uit dezelfde vijf elementen: ECLI:land:gerecht:jaar:nummer, van elkaar gescheiden door een dubbele punt. De landcode beslaat altijd twee posities, de gerechtscode heeft er maximaal zeven. De formatteringsregels voor het laatste deel kan ieder land zelf vaststellen, maar het mag alleen letters, cijfers of punten bevatten, geen andere tekens. Nederland was één van de weinige landen waar vóór de introductie van ECLI reeds een jurisprudentieidentifier bestond: het LJN werd niet alleen gebruikt voor het nummeren van op Rechtspraak.nl geplaatste uitspraken, maar – in de LJN-index – ook voor elders gepubliceerde uitspraken. Het LJN had evenwel een aantal problematische aspecten, en de herbouw van de uitsprakendatabanken van de Rechtspraak is daarom aangegrepen om over te stappen naar de Europese standaard.
Hoe gebruik ik ECLI in citaties?
Wat houdt de overgang in?
Wat zijn de voordelen van de Europese dimensie?
Bij de meeste uitspraken die reeds een LJN hadden, zal dit LJN het laatste deel van de ECLI vormen. Nieuw-gepubliceerde uitspraken krijgen geen LJN meer; het laatste deel van de ECLIcode zal uit een numeriek volgnum-
Het LJN was een betekenisloos nummer dat bij gebruik in citaties vaak aanvullende gegevens benodigde. Een ECLI evenwel bevat reeds zoveel informatie dat daarmee in de meeste citaties kan worden volstaan. Zo zal na enige gewenning iedereen ‘ECLI:NL:RBNNE:2013:14’ direct herkennen als een uitspraak uit 2013 van Rechtbank Noord-Nederland. Een overzicht van alle gerechtscodes is te vinden op Rechtspraak.nl en op het Europese e-justiceportaal.4 De vindplaatsen van een uitspraak hoeven niet meer bij een citatie te worden vermeld want alle actuele vindplaatsen – voor zover tenminste door uitgevers aangemeld – zullen altijd op Rechtspraak. nl te vinden zijn. Gebruik ook geen LJN’s meer om een uitspraak te citeren en bedenk dat ECLI’s volledig en juist moeten worden geciteerd om door zoekmachines te kunnen worden herkend. Kort een ECLI dus niet verder in en bedenk geen eigen varianten op de schrijfwijze.
Door onbekendheid met buitenlandse nummeringsmethoden, uiteenlopende citatieregels en taalbarrières is rechtsvergelijkend onderzoek – ondanks de toegenomen beschik-
baarheid van openbare databanken – vaak problematisch. Zo is het zoeken naar zowel Nederlandse als buitenlandse bronnen die het Baby-Kellyarrest van de Hoge Raad of het Benthem-arrest van het EHRM citeren een vrijwel hopeloze opgave. Maar als alle citaties worden gemaakt met het eenduidige ECLI, wordt het vinden van die aanhalingen een stuk eenvoudiger, in welke taal en in welke databank ze ook staan. En om te voorkomen dat u toch al die afzonderlijke databanken zou moeten bezoeken, moet in 2014 de ‘ECLI-zoekinterface’ gereed zijn, als onderdeel van het Europese e-justiceportaal. Hier zal men direct kunnen zoeken in alle aangesloten nationale en Europese jurisprudentie-databanken. Daarbij verwijzen hyperlinks naar gerelateerde (nationale of Europese) regelgeving en verwante uitspraken.Die laatste functionaliteit vergt wel dat dergelijke ‘linked data’ beschikbaar zijn in nationale dataverzamelingen. Door verschillende landen en Europese instellingen wordt hieraan inmiddels hard gewerkt, daarbij geholpen door een steeds beter gestandaardiseerde juridische-informatie-architectuur. ECLI is daarvan een belangrijke component, voor wetgeving is inmiddels de European Legislation Identifier (ELI)5 geïntroduceerd.
Hoe staat het met de introductie in andere landen? Frankrijk, Slovenië en Tsjechië introduceerden ECLI reeds op hun publieke websites, zij het nog niet voor alle gerechten. In andere landen – waaronder Duitsland, Italië, Spanje, Malta, Slowakije en Finland – wordt aan invoering gewerkt of is ECLI reeds in interne systemen beschikbaar. Ook het Europees Hof van Justitie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zullen op korte termijn ECLI’s gaan toekennen aan al hun uitspraken.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1785
1607
1608
Auteur
Noten
fende jurisprudentie, PbEU 2011, C 127/01.
1. Mr. M. van Opijnen is productmanager informatie-
2. Zie ook <en.wikipedia.org/wiki/European_Case_Law_
4.
diensten bij het Kennis- en exploitatiecentrum Officiële
Identifier> en de daar aangehaalde bronnen.
law_identifier_ecli-175-nl.do>.
Overheidspublicaties (KOOP). Hij is lid van de EU-Raads-
3. Raadsconclusies waarin de invoering wordt aanbevolen
5. Conclusies van de Raad over het verzoek tot invoering van
werkgroep e-law & e-justice en nauw betrokken bij de
van een Europese identificatiecode voor jurisprudentie (ECLI)
een Europese identificatiecode voor wetgeving (ELI), PbEU
ontwikkeling van ECLI.
en van een minimum aantal uniforme metagegevens betref-
2012, C 325/02.
Reacties
Van verboden verenigingen en de openbare orde Jan Brouwer1
M
olier stelt in zijn lezenswaardige artikel in NJB 2013/1389, afl. 23 dat het Hof Arnhem/Leeuwarden in de zaak van de Vereniging Martijn een strikt onderscheid maakt tussen recht en moraal. Zijn lezing van de beschikking van het hof is echter te optimistisch. Het hof trekt de grenzen rond het begrip openbare orde te ruim. De 19e eeuwse filosoof De Tocqueville – instemmend aangehaald door Molier over de vrijheid van vereniging – heeft ons ook over de openbare orde wijze lessen te leren: ‘Graag geef ik toe, dat maatschappelijke rust een groot goed is. Toch wil ik mijn ogen niet sluiten voor het feit dat de dictatuur zich overal van een volk heeft kunnen meester maken onder het mom van handhaving van de openbare orde. Hieruit volgt natuurlijk geenszins, dat men maatschappelijke vrede gering moet schatten. Hij is echter niet het hoogste ideaal.’2 ‘Détournement de pouvoir’ met behulp van het begrip openbare orde is van alle tijden en komt in alle landen voor. Bevoegdheidsbepalingen met daarin de term ‘openbare orde’ oefenen een onweerstaanbare aantrekkingskracht op bestuurders uit.3 In Egypte gold na de moord op president Sadat in 1981 gedurende dertig jaar de noodtoestand omdat de openbare
1786
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
orde werd bedreigd. De belangrijkste uitdager in december 2010 van zittend president Loekasjenko in Wit Rusland, Sannikov, werd in 2011 tijdens een demonstratie tegen de gemanipuleerde verkiezingsuitslag veroordeeld tot vijf jaar cel wegens het ‘massaal verstoren van de openbare orde.’ Denken we in onze naïviteit misschien dat misbruik van het vage begrip openbare orde alleen in minder ontwikkelde rechtsstelsels voorkomt, de anti-monarchistische studente Joanne weet inmiddels beter.4 En dat geldt ook voor een Nederlandse parlementariër die op uitnodiging van twee politieke geestverwanten zijn film ‘Fitna’ in het Hoogerhuis zou vertonen. In 2009 ontzegt de Engelse Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken hem de toegang tot Engeland met als argument dat zijn komst een gevaar is voor de openbare orde.5 De Franse autoriteiten zetten in 2010 talloze Romagezinnen het land uit met als argument dat zij de openbare orde bedreigen. De lijst van incidenten kan moeiteloos worden aangevuld. We kunnen daarom niet kritisch genoeg zijn op het bepalen van de inhoud van het begrip openbare orde. Dit geldt nog sterker indien de openbare orde het argument vormt om de vrijheid van
vereniging zoals vastgelegd in art. 8 Grondwet en art. 11 EVRM te beknotten. Gelukkig treden rechters verzoeken van het OM op basis van art. 2:20, lid 1 BW tot een verbod van een vereniging terughoudend tegemoet.6 Zij hanteren een strenge drieledige toets.7 De vereniging moet 1. feitelijke werkzaamheden verrichten die 2. in strijd zijn met de openbare orde en 3. met als concreet of potentieel gevolg dat ze de samenleving ontwrichten. Inzake de eerste toets beslist de Hoge Raad in het Hells Angels-arrest van 2009 dat het moet gaan om handelen of nalaten van de vereniging zelf danwel handelen dat aan haar kan worden toegerekend. De vereniging dient rechtstreeks betrokken te zijn bij die gedragingen in de zin dat het bestuur feitelijk leiding heeft gegeven of doelbewust een situatie en cultuur creëert voor het begaan van strafbare feiten. Van Schilfgaarde voegt hieraan toe dat gecoördineerde actie van andere organen van de vereniging of de leden mede in aanmerking moeten worden genomen. Volgens Timmerman kunnen onder bijzondere omstandigheden zelfs gedragingen van derden als gedragingen van de rechtspersoon worden beschouwd.8 Aan de inhoud van het begrip ‘openbare orde’ wordt door rechters invulling gegeven met behulp van
Reacties
vooral strafbepalingen. De Hoge Raad houdt echter in het Hells Angels-arrest conform de wetshistorie een slag om de arm voor andere ‘als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel’ (cursief JGB). Het kan met andere woorden ook gaan om ongeschreven rechtsregels. Hierbij kan men denken aan maatschappelijke zorgvuldigheidsnormen.
Het Hof Arnhem/Leeuwarden beperkt zich in de zaak Vereniging Martijn bij de invulling van de openbare orde niet tot uitsluitend rechtsregels. Het rekent ook regels van moraal hiertoe. Dit valt af te leiden uit de overweging die begint met: ‘Al hetgeen hiervoor als strijdig met de openbare orde is aangeduid, mag dan in brede lagen van de samenleving
als verontrustend worden ervaren’.9 Het hof compenseert dit vervolgens bij de derde toets door te overwegen dat de door de Vereniging Martijn in strijd met de openbare orde verrichte werkzaamheden de samenleving niet dreigen te ontwrichten. Het is echter zuiverder de bijl voor het OM bij de tweede toets te laten vallen. Het hof maakt – anders dan
Auteur
onpas gebruikte art. 172 lid 3 Gemeentewet: zie bijv. ABRvS,
(1982) EUECJ R-116/81 (18 May 1982); Rezguia Adoui en
1. Prof. mr. J.G. Brouwer is hoogleraar Algemene rechtswe-
17 november 2004, AB 2005/410, m.nt. J.G. Brouwer; als-
Dominique Cornuaille vs. Belgische staat en Gemeente Luik.
tenschap aan de RUG en directeur van het Centrum voor
ook: ABRvS 1 november 2006, AB 2007/47, HR 11 maart
6. Een uitzondering vormt Rb. Assen 27 juni 2012, Onderne-
Openbare orde en veiligheid te Groningen.
2008, AB 2008/163, Rb. ’s-Hertogenbosch 5 augustus 2010,
mingsrecht 2013, 7, m.nt. M. Verbrugh.
AB 2010/304 alle met noot van Brouwer/Schilder.
7. T. van der Ploeg, Hoe moeilijk is het om een vereniging
Noten
4. Zij werd tot tweemaal toe aangehouden omdat ze in het
– of andere rechtspersoon – te verbieden?, NJB 2012/890,
2. Alexis de Tocqueville, in: Democratie: wezen en oor-
openbaar in de nabijheid van ons staatshoofd haar politieke
afl. 16, p. 1094-1099.
sprong, Over democratie in Amerika. Het ancien regime en
weerzin tegen de monarchie op de achterkant van een
8. HR 26 juni 2009 (A-G Timmerman), NJ 2009/396, m.nt.
de revolutie, ingeleid door A.A.M. Kinneging, Kampen:
‘schoenendoos’ kenbaar maakte.
P. van Schilfgaarde, JOR 2009/222, m.nt. E. Schieman.
2004, p. 170.
5. De Engelse rechter besliste later dat de weigering van de
9. Hof Arnhem/Leeuwarden 2 april 2013, LJN BZ6041, r.o.
3. Zie bijv. de rechtspraak over het te pas, maar vooral te
toegang geen rechtsgeldige basis had. Vergelijk nr. C-116/81,
4.21.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1787
Reacties
Molier hoopt – geen principieel onderscheid tussen recht en moraal. Voor een verbod op grond van art. 2:20 BW is strafwaardig gedrag vereist. Zelfs handelen in strijd met ongeschreven rechtsnormen is onvoldoende om tot een verenigingsverbod te komen. Sterk afkeurenswaardig en verwerpelijk gedrag is anno 2013 zonder uitzondering strafbaar gesteld. En in het onvoorstelbare geval dat dit niet zo is, moet de wetgever maar optreden.10 Doet de ernst van de strafbare feiten ertoe? In de rechtspraak is beslist dat ook inbreuken op minder zwaarwegende beginselen van ons rechtstelsel zich lenen voor een verenigingsverbod. Voorwaarde is dan wel dat de ‘werkzaamheden’ een structureel patroon van strafbare feiten
1609
vertonen.11 De Hoge Raad spreekt in het Hell Angels-arrest van ‘gedragingen waarvan de ongestoorde voortzetting en navolging in een democratische rechtsstaat niet kan worden geduld op straffe van ontwrichting’. Het hof stelt vast dat de Vereniging Martijn geen strafbare feitelijke werkzaamheden verricht. Dan blijft nog slechts over de mogelijkheid van ontbinding van de vereniging op grond van art. 2:20, lid 2 BW. Hiervoor is noodzakelijk dat het doel in strijd is met de openbare orde, lees een strafbaar feit oplevert.12 De mogelijkheid een wijziging van het positieve recht te bepleiten, betreft echter een kernwaarde van de democratie. Hierin onderscheidt de democratie zich nu juist van de dictatuur, aldus ook Molier. Zodanig streven,
mits met democratische middelen, is per definitie toegestaan. Om het even of het doel is het schrappen van bijvoorbeeld een delict als smalende godslastering (art. 147 Sr) of een strafbaar feit als ontucht met minderjarigen (art. 246 Sr).
mijn stuk stel ik, geheel in lijn met het bovenstaande citaat: ‘Naar mijn mening ware het zuiverder geweest wanneer het hof (…) had volstaan met de constatering dat de werkzaamheden van de Vereniging Martijn weliswaar moreel gezien verwerpelijk zijn, maar nu zij geen inbreuk maken op de grondbeginselen van vrijheid en gelijk(waardig)heid2, een verbod van de vereniging niet kunnen rechtvaardigen. Ergo – en in de terminologie van Brouwer – ook bij mij valt al bij de tweede toets het doek voor het OM. Dus strikt genomen maakt het Hof Leeuwarden in zijn interpretatie van de term ‘strijd met de openbare orde’ geen strikt onderscheid tussen recht en moraal; naar uitkomst van zijn beslissing daarentegen natuurlijk wel. Dit klemt des te meer daar de rechtbank de derde stap in Brouwers drieledige toets ‘de (potentiële) ontwrichting van de samenleving’ in het geheel niet zet. Dat neemt niet weg dat zowel rechtbank als hof hier tegenin kan brengen dat er geen sprake is van toepassing van moraal maar van het rechtsbeginsel dat de lichamelijke en seksuele integriteit van kinderen
dient te worden beschermd. De Vereniging Martijn zou dit beschermingsbeginsel ernstig hebben aangetast doordat het ‘de gevaren van seksueel contact met jonge kinderen bagatelliseert, dergelijke contacten goedpraat en ze zelfs verheerlijkt’. Schending van een dergelijk ruim opgevat beschermingsbeginsel, niet zijnde een strafrechtelijke norm, acht Brouwer onvoldoende voor een verbod van een vereniging en daarin ben ik het ook met hem eens.
10. Bij de totstandkoming van de Voetbalwet in 2010 noemde de regering acht voorbeelden van verstoringen van de openbare orde zonder te weten dat alle acht gedragingen strafbare feiten opleverden volgens het Wetboek van strafrecht. 11. Zie Rb. Almelo 31 augustus 2001, LJN AD3265; Rb. Amsterdam 8 maart 1977, NJ 1978/281 en Rb. Amsterdam 18 november 1998, NJ 1999/377. 12. Volgens art. 2:20 lid 2 BW wordt een dergelijke vereniging door de rechtbank op verzoek van de officier ontbonden, al dan niet nadat de verenging in de gelegenheid is gesteld het doel te wijzigen.°
Naschrift Gelijn Molier1
I
n zijn interessante reactie op mijn artikel in NJB 2013/1389, afl. 23 maakt professor Brouwer, naast een aantal algemene opmerkingen inzake de openbare orde-problematiek – waar ik me overigens geheel in kan vinden – nog een specifiek punt inzake mijn stuk. Dit betreft de thematiek van de scheiding van recht en moraal. Hij schrijft: ‘Het Hof Arnhem/Leeuwarden beperkt zich in de zaak Vereniging Martijn bij de invulling van de openbare orde niet tot uitsluitend rechtsregels. Het rekent ook regels van moraal hiertoe. Dit valt af te leiden uit de overweging die begint met: ‘Al hetgeen hiervoor als strijdig met de openbare orde is aangeduid, mag dan in brede lagen van de samenleving als verontrustend worden ervaren’. Het hof compenseert dit vervolgens bij de derde toets door te overwegen dat de door de Vereniging Martijn in strijd met de openbare orde verrichte werkzaamheden de samenleving niet dreigen te ontwrichten. Het is echter zuiverder de bijl voor het OM bij de tweede toets te laten vallen.’ Ik ben het helemaal met professor Brouwer eens. Aan het eind van
1788
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
Auteur 1. Mr. dr. G. Molier is universitair hoofddocent bij de Afdeling Encyclopedie en Rechtsfilosofie van de Universiteit Leiden.
Noten 2. Lees: ‘de als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel’.
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
lies van een dierenhok, gevolgd door een aap
democratisch proces te beschermen. Het Hof
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
in dezelfde positie. AID heeft een verzoek om
accepteert dat dit correspondeert met het
uitzending van deze reclamespot ingediend
legitieme doel van het beschermen van de
EHRM
1789
bij het Broadcast Advertising Clearance Cen-
‘rechten van anderen’.
Hoge Raad (civiele kamer)
1790
tre (BACC). Bij besluit van 5 april 2005 heeft
Het Hof dient te beoordelen of de beperking
Hoge Raad (strafkamer)
1796
de BACC het verzoek van ADI om toestem-
noodzakelijk in de democratische samenle-
Afd. Bestuursrechtspraak RvS
1798
ming voor uitzending afgewezen, waarbij het
ving is in de betekenis van art. 10 lid 2 EVRM.
Centrale Raad van Beroep
1799
wees op de politieke aard van de doelstellin-
Het Hof onderzoekt in dit kader of de redenen
College Beroep bedrijfsleven
1802
gen van ADI. Het hebben van politieke doel-
die zijn aangevoerd om het wettelijk verbod
stellingen vormt een weigeringsgrond voor
op politieke reclamespots te rechtvaardigen
verzoeken om op televisie en radio te adver-
‘relevant’ en ‘voldoende’ zijn. Aldus onderzoekt
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
teren op grond van art. 321 lid 2 van de Brit-
het Hof of er een ‘dringende maatschappelijke
se Communications Act 2003. Deze wettelijke
noodzaak’ was voor de beperking en of de
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
bepaling verbiedt het uitzenden van politie-
beperking proportioneel was ten opzichte van
kers verbonden aan de juridische faculteiten
ke reclamespots (‘political advertising’)
het legitieme doel. Het Hof stelt in dit ver-
van de Universiteit Leiden, de VU Amsterdam
indien a) de reclamespot afkomstig is van
band voorop dat de partijen accepteren dat
en de RU Nijmegen. Onderstaande bewerking
een organisatie waarvan de doelstellingen
het uitzenden van politieke reclamespots kan
is verzorgd door M.M. Groothuis (Universiteit
een geheel of grotendeels politiek karakter
worden gereguleerd bij wet en dat het geschil
Leiden). Alle uitspraken van het EHRM staan
hebben, of b) de advertentie strekt tot een
tussen partijen zich toespitst op de inhoud
op www.echr.coe.int; een selectie verschijnt
politiek doel.
van de gekozen wettelijke maatregel.
uiteindelijk in Reports of Judgments and
In oktober 2005 heeft ADI beroep aangete-
Het Hof onderzoekt of de Britse wetgever, bij
Decisions. Beslissingen waarin een kamer van
kend bij de High Court tegen het besluit van
het vaststellen van de wettelijke bepaling
het EHRM concludeert tot niet-ontvankelijk-
de BACC tot afwijzing van het verzoek om
inzake het uitzenden van politieke reclame-
heid, zijn definitief. Arresten van kamers wor-
uitzending van de reclamespot. In december
spots en de daarbij gemaakte belangenafwe-
den drie maanden na de uitspraakdatum
2006 heeft dit gerecht het beroep van ADI
ging heeft gehandeld binnen de hem toeko-
definitief, tenzij er intern appel wordt inge-
verworpen. Vervolgens stelde ADI hoger
mende ‘margin of appreciation’. Het Hof
steld bij de Grote Kamer van het Hof.
beroep in bij de House of Lords. Op 12 maart
roept in herinnering dat het ontbreken van
2008 heeft de House of Lords het hoger
relevante consensus tussen de Verdragslui-
beroep van ADI unaniem ongegrond ver-
tende Partijen een argument kan zijn voor
klaard.
het geven van een wat ruimere ‘margin of
1610
appreciation’ dan normaal gesproken wordt
B. Procedure in Straatsburg
gegeven bij beperkingen op de vrijheid van
Op 11 september 2008 dient ADI een klacht
meningsuiting in zaken van algemeen
Art. 10 EVRM. Verbod voor NGO op uitzen-
in bij het EHRM, waarbij zij zich beroept op
belang. Het Hof benadrukt dat er geen Euro-
den van politieke reclamespots via televi-
art. 10 EVRM. Zij voert aan dat het verbod op
pese consensus is tussen de Verdragsluitende
sie. Inbreuk op de vrijheid van meningsui-
uitzending van politieke reclamespots via
Partijen over hoe het uitzenden van betaalde
ting niet disproportioneel. Geen schending.
televisie en radio een disproportionele beper-
politieke reclamespots op televisie en radio
king vormt op de vrijheid van meningsui-
moet worden gereguleerd. Het overweegt dat
ting. Op 21 januari 2011 besluit de Kamer
er substantiële variatie is in de instrumenten
aan welke de zaak is toebedeeld tegelijk te
die de Verdragsluitende Partijen inzetten om
Animal Defenders International vs. Verenigd
oordelen over de ontvankelijkheid en de
het uitzenden van politieke reclamespots te
Koninkrijk
inhoud van de klacht. Op 29 november 2011
reguleren, waarbij de rijkdom aan verschillen
heeft deze Kamer afstand gedaan van rechts-
in historische ontwikkeling, culturele diversi-
macht ten gunste van de Grote Kamer.
teit, politiek gedachtengoed en democrati-
22 april 2013, appl. no. 48876/08
(EVRM art. 10)
A. Feiten
sche visie wordt gereflecteerd.
Klaagster, Animal Defenders International (hierna: ADI), is een non-gouvernementele
C. Uitspraak van het Hof
Ten aanzien van de proportionaliteit van de
organisatie met rechtsbasis in het Verenigd
(Grote Kamer: Spielmann (president), Bratza,
beperking van de vrijheid van meningsuiting
Koninkrijk. De statutaire doelstelling van
Tulkens, Casadevall, Vajić, Ziemele, Steiner,
in casu overweegt het Hof dat het de proce-
klaagster is het beschermen van dieren. ADI
Hirvelä, Nicolaou, Sajó, Kalaydjieva, Poalelun-
dure voor de totstandkoming van de wettelij-
voert campagne tegen het gebruik van die-
gi, Vučinić, Pardalos, De Gaetano, Laffranque,
ke maatregel heeft onderzocht, alsmede de
ren in de handel, wetenschap en vrijetijdsbe-
Keller)
gerechtelijke procedure in meerdere instan-
steding, het nastreven van wijzigingen in
Tussen partijen is niet in geschil dat het wet-
ties waarin het aan klaagster opgelegde ver-
wetgeving en overheidsbeleid en het met het
telijk verbod op uitzending van politieke
bod tot het uitzenden van de politieke recla-
oog daarop beïnvloeden van de publieke en
reclamespots een beperking vormt op de vrij-
mespot is getoetst. Het Hof geeft aan dat het
parlementaire opinie.
heid van meningsuiting. Evenmin is tussen
aanzienlijk gewicht toekent aan de gepaste
In 2005 is ADI een campagne begonnen
partijen in geschil dat deze beperking een
afwegingen van belangen die zowel de parle-
gericht tegen het houden en tentoonstellen
wettelijke basis heeft in art. 321 van de Com-
mentaire organen als de gerechten hebben
van apen in dierentuinen en circussen en
munications Act 2003. De partijen zijn het
gemaakt in het kader van hun besluitvor-
tegen het gebruik van apen in TV-commerci-
eens dat de beperking op de vrijheid van
ming, in de context van het complexe wette-
als. Als onderdeel van deze campagne wenste
meningsuiting ertoe strekt de onpartijdig-
lijk kader inzake het uitzenden van politieke
ADI op televisie een reclamespot uit te zen-
heid van uitzendingen over zaken van
boodschappen in het Verenigd Koninkrijk.
den met beelden van een meisje achter tra-
publiek belang te beschermen en daarbij het
Het Hof geeft daarbij aan aanzienlijk gewicht
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1789
Rechtspraak
toe te kennen aan het oordeel van deze par-
rechtsmiddel aan te wenden. Bij uitspraken
waardoor de titel is vervallen die aan deze
lementaire organen en gerechten dat de wet-
die tussen verschillende partijen zijn gewe-
betalingen ten grondslag lag. A heeft het
telijke maatregel noodzakelijk was om versto-
zen, geldt een strengere eis. 2. Bindende
door hem ontvangen voorschot aan verzeke-
ring van debatten over zaken van publiek
eindbeslissingen. Verval. Een ontslag van
raars terugbetaald. X en LE zijn echter in
belang te voorkomen.
instantie heeft, evenals een verval van
staat van faillissement verklaard en bieden
Het Hof overweegt voorts dat andere media
instantie, tot gevolg dat de gehele instantie
geen verhaal voor het voorschot van
beschikbaar blijven voor klaagster. In dit ver-
vervalt, inclusief eventuele eindbeslissingen
€ 225.000. Verzekeraars hebben betaling door
band roept het Hof in herinnering dat toe-
in tussenuitspraken. 3. Getuigenverhoor.
A van dit bedrag gevorderd, stellende dat A
gang tot alternatieve media een belangrijk
Verhoor van deskundigen. Het oordeel van
schadeplichtig is op grond van onrechtmati-
criterium is voor het beoordelen van de pro-
het hof dat partijen genoegzaam gelegen-
ge daad of toerekenbare tekortkoming. De
portionaliteit van een beperking op de toe-
heid hebben gehad zich over de deskundi-
rechtbank heeft de vordering afgewezen. Het
gang tot een potentieel belangrijk medium.
genberichten uit te laten en dat niet vol-
hof heeft A toegelaten tot het tegenbewijs
Het Hof overweegt dat het voor klaagster
doende specifiek en relevant bewijs is
tegen de voorshands bewezen geachte stel-
mogelijk blijft te participeren in discussie-
aangeboden, geeft geen blijk van een onjuis-
ling dat sprake is van brandstichting door A.
programma’s van politieke aard op radio en
te rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Hoge Raad
televisie (anders dan politieke reclamespots). Ook wijst het Hof op de mogelijkheid voor
(Rv art. 166 lid 1, 236 lid 1, 251)
klaagster om te adverteren in de geprinte
De vraag rijst of erven A ontvankelijk zijn in het cassatieberoep nu A bij één dagvaarding
media, op internet, op posters en flyers.
B c.s., in hun hoedanigheid van erven van
cassatieberoep heeft ingesteld van de arres-
Gelet op het voorgaande oordeelt het Hof dat
wijlen A, adv. mr. K. Aantjes, vs. ASR c.s. (ver-
ten van het hof en het volgens vaste recht-
de door de autoriteiten naar voren gebrachte
zekeraars), adv. mr. T. Riyazi.
spraak in het algemeen in strijd is met een
argumenten ter rechtvaardiging van het ver-
goede procesorde om bij één dagvaarding
bod op het uitzenden van politieke reclame-
Feiten en procesverloop
beroep in te stellen tegen uitspraken die in
spots relevant en voldoende zijn. Het Hof
Op 25 augustus 1999 heeft een brand
verschillende procedures zijn gedaan. Met
concludeert dat geen sprake is van een dis-
gewoed in een bedrijfspand. A, X en LE had-
betrekking tot deze vraag wordt als volgt
proportionele beperking op de vrijheid van
den het pand, de inventaris en de bedrijfs-
overwogen. De arresten van het hof zijn op
meningsuiting van klaagster.
schade verzekerd bij verzekeraars. Verzeke-
dezelfde dag door dezelfde rechter tussen
raars hebben uitkering geweigerd wegens
dezelfde partijen gewezen en beide zaken
D. Slotsom
merkelijke schuld van A als bedoeld in art.
hangen voldoende met elkaar samen om
Het Hof oordeelt met negen tegen acht stem-
294 (oud) WvK. A, X en LE hebben Y een last
gezamenlijk door de rechter te worden
men dat art. 10 EVRM niet is geschonden.
gegeven om de rechten uit de verzekering
behandeld en beslist. In een dergelijk geval is
Aan de uitspraak zijn een concurring opinion
geldend te maken. In een door Y tegen verze-
het toegestaan om bij één dagvaarding een
van rechter Bratza, een joint dissenting opini-
keraars aangespannen procedure heeft de
rechtsmiddel aan te wenden (vgl. HR 7 maart
on van rechters Ziemele, Sajó, Kalaydjieva,
rechtbank bij tussenvonnis van 18 februari
1980, LJN AB7499, NJ 1980/611 (Kuiterman/
Vučinić en De Gaetano gehecht, alsmede een
2004 geoordeeld dat verzekeraars voorshands
Woningbeheer), en HR 19 februari 2010, LJN
dissenting opinion van rechter Tulkens waar-
geslaagd waren in het bewijs van brandstich-
BK8100, NJ 2010/116 (Van den Hoek/Staat
bij de rechters Spielmann en Laffranque zich
ting door A en heeft zij Y toegelaten tot
der Nederlanden)). Opmerking verdient dat
hebben aangesloten.
tegenbewijs. Bij arrest van 28 februari 2006
zich hier dus niet het geval voordoet dat het
heeft het hof dit tussenvonnis bekrachtigd,
gaat om uitspraken die tussen verschillende
waarop partijen hebben voortgeprocedeerd
partijen zijn gewezen, in welk geval voor de
Hoge Raad (civiele kamer)
bij de rechtbank. Hierna is Y in staat van fail-
ontvankelijkheid van de bij één exploot inge-
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
lissement verklaard. Haar curator heeft de
stelde rechtsmiddelen de strengere eis geldt
G.C.C. Lewin, raadsheer in het gerechtshof
procedure niet voortgezet. De rechtbank
dat ook aanstonds voldoende moet vaststaan
Amsterdam. De uitspraken zijn integraal in
heeft verzekeraars van de instantie ontsla-
dat een genoegzame samenhang bestaat tus-
te zien op www.rechtspraak.nl
gen. Ook X en LE zijn failliet verklaard. De
sen de verschillende zaken om een gezamen-
curator van X heeft alle vorderingen van X
lijke behandeling daarvan te rechtvaardigen.
op verzekeraars uit hoofde van de verzeke-
Dit laatste kan onder meer worden aangeno-
ring gecedeerd aan A.
men als in een eerdere instantie een voeging
In geding I heeft A een verklaring voor recht
van die zaken heeft plaatsgevonden.
21 juni 2013, nr. 10/04461
gevorderd dat verzekeraars gehouden zijn
Middel II keert zich tegen het in beide zaken
(Mrs. E.J. Numann, M.A. Loth, G. Snijders, G.
dekking te verlenen. De rechtbank heeft de
gegeven oordeel van het hof dat het tussen-
de Groot en M.V. Polak; A-G mr. J. Spier)
vordering afgewezen. Het hof heeft A alsnog
vonnis van 18 februari 2004 en het tussenar-
LJN BZ8317
toegelaten tot tegenbewijs tegen de voors-
rest van 28 februari 2006 door het verleende
hands bewezen geachte stelling van verzeke-
ontslag van instantie in kracht van gewijsde
Procesrecht. HR: 1. Rechtsmiddel. Ontvanke-
raars dat sprake is van brandstichting door A.
zijn gegaan en dat daardoor de in die uit-
lijkheid. Eén dagvaarding. De twee in cassa-
Geding II heeft betrekking op het volgende.
spraken vervatte oordelen gezag van gewijs-
tie bestreden arresten zijn op dezelfde dag
Verzekeraars hebben op grond van een kort-
de hebben gekregen. Het middel is gegrond.
door dezelfde rechter tussen dezelfde partij-
gedingvonnis voorschotten op de verzeke-
Een ontslag van instantie heeft, evenals een
en gewezen en beide zaken hangen voldoen-
ringsuitkeringen aan Y betaald ter grootte
verval van instantie, tot gevolg dat de gehele
de samen om gezamenlijk te worden behan-
van € 136.000 ten behoeve van A en
instantie vervalt, inclusief eventuele tussen-
deld en beslist. In een dergelijk geval is het
€ 225.000 ten behoeve van X en LE. Het kort-
uitspraken en de daarin vervatte bindende
toegestaan om bij één dagvaarding een
gedingvonnis is in hoger beroep vernietigd,
eindbeslissingen. Dat is slechts anders voor
1611
1790
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
Rechtspraak
1613
zover reeds een (gedeeltelijke) einduitspraak
zijn advocaat heeft ingeschakeld. Het hof
(een deeluitspraak) is gedaan (vgl. HR 17
oordeelt dat A de stelling onvoldoende
december 2010, LJN BO1806, NJ 2012/58
heeft onderbouwd en gaat voorbij aan het
21 juni 2013, nr. 12/00669
(Lammers/Verhoeven)). Nu in de procedure
bewijsaanbod. HR: De door het hof aan zijn
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, A.H.T.
tussen Y en verzekeraars ontslag van instan-
oordeel ten grondslag gelegde omstandig-
Heisterkamp, M.A. Loth en C.E. Drion; A-G
tie is verleend voordat geheel of ten dele
heden kunnen zijn oordeel niet dragen.
mr. F.F. Langemeijer)
einduitspraak was gedaan, is het tussenvon-
LJN BZ5360
nis in die procedure niet in kracht van
(Rv Aruba art. 128 lid 1, 145 lid 1; Rv art. 149
gewijsde gegaan, maar vervallen. In dat lot
lid 1, 166 lid 1)
deelt het in het tussentijds appel gewezen
Ontslag op staande voet. Een filiaalmanager wordt op staande voet ontslagen
tussenarrest van het hof. Aan de in beide
A, adv. mr. J.W.H. van Wijk, vs. Aventura, adv.
wegens gestelde financiële malversaties.
uitspraken vervatte beslissingen komt dus
mrs. J.A.M.A. Sluysmans en R.L. de Graaff.
Anders dan de kantonrechter acht het hof
geen gezag van gewijsde toe.
de stelling dat sprake is geweest van mal-
De gegrondheid van de klacht kan in geding
Feiten en procesverloop
versaties, onvoldoende toegelicht. Het hof
I echter niet tot cassatie leiden. Het hof heeft
Bij de oprichting van de naamloze vennoot-
wijst zowel gefixeerde schadevergoeding
A in die zaak - overeenkomstig zijn betoog
schap Aventura in 1992 in Aruba heeft A 49%
wegens onregelmatig ontslag als schadever-
dat hij behoorde te worden toegelaten tot het
van de aandelen verkregen.
goeding wegens kennelijk onredelijk ont-
tegenbewijs waartoe Y in het tussenvonnis
In dit geding heeft A een verklaring voor
slag toe. HR: 1. Appelprocesrecht. Weliswaar
en het tussenarrest was toegelaten - alsnog
recht gevorderd dat hij nog steeds eigenaar is
diende het hof, toen het de grieven van de
tot dat tegenbewijs toegelaten. Waar A op dit
van 49% van de aandelen. Aventura heeft het
werknemer gegrond bevond, het in eerste
punt door het hof in het gelijk is gesteld,
verweer gevoerd dat A zijn aandelen in 1992-
aanleg gedane bewijsaanbod van de werk-
heeft hij in die zaak geen belang bij de
1993 aan haar heeft overgedragen blijkens
gever alsnog te behandelen, maar zijn oor-
klacht. In geding II leidt de gegrondheid van
een akte van schikkingsovereenkomst en een
deel dat de werkgever zijn stellingen tegen-
het middel wel tot cassatie.
akte van overdracht, die beide volgens Aven-
over de gemotiveerde betwisting
Middel IV keert zich tegen het oordeel van
tura namens A zijn ondertekend door de
onvoldoende heeft toegelicht, brengt mee
het hof in beide zaken dat het geen aanlei-
advocaat mr. X.
dat het hof niet behoefde toe te komen aan
ding ziet om bij het getuigenverhoor de des-
Het gerecht heeft de vordering toegewezen.
het bewijsaanbod. 2. Kennelijk onredelijk
kundigen te horen die een voorlopig deskun-
Het hof heeft de vordering alsnog afgewezen.
ontslag. Schadevergoeding. Hoogte. Geen
digenbericht in dit geschil hebben
Het hof heeft geoordeeld dat A zijn stelling
rechtsregel belette het hof bij de vaststel-
uitgebracht dan wel door de rechter in deze
dat hij mr. X niet als zijn advocaat heeft inge-
ling van de schadevergoeding wegens ken-
zaak zijn benoemd. Hetgeen het hof in dit
schakeld, onvoldoende heeft onderbouwd en
nelijk onredelijk ontslag rekening te hou-
verband heeft overwogen komt erop neer dat
toegelicht. Het hof heeft verwezen naar brie-
den met het feit dat de werknemer reeds
partijen genoegzaam gelegenheid hebben
ven waarin mr. X namens A om aanhouding
aanspraak had op een gefixeerde schade-
gehad zich over de uitgebrachte deskundi-
van de behandeling van de zaak AR 1683/92
vergoeding wegens onregelmatig ontslag.
genberichten uit te laten en dat A niet vol-
heeft gevraagd, en naar de omstandigheid
doende specifiek bewijs heeft aangeboden
dat A geen enkel stuk uit die procedure heeft
(BW art. 7:661, 7:677, 7:680, 7:681 lid 2, aan-
van feiten waarover de deskundigen als
overgelegd waaruit blijkt dat hij toen in de
hef en onder b)
getuigen kunnen verklaren en die tot de
zaak AR 1683/92 een andere raadsman had
beslissing van de zaak kunnen leiden. Dit
dan mr. X. Het hof is voorbijgegaan aan het
Kwik-Fit (de werkgever), adv. mr. S.F. Sagel,
oordeel geeft geen blijk van een onjuiste
bewijsaanbod van A op de grond dat hij zijn
vs. A (de werknemer), adv. mr. G.R. den Dek-
rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
stelling onvoldoende heeft onderbouwd.
ker.
betrekking hebbend op zaak I en vernietiging
Hoge Raad
Feiten en procesverloop
en terugwijzing in zaak II.
In het licht van het betoog van A dat hij geen
A is in 1986 in dienst getreden bij Kwik-Fit.
De A-G concludeert tot niet-ontvankelijkver-
weet heeft gehad van de zaak AR 1683/92,
Laatstelijk oefende hij de functie van filiaal-
klaring van B c.s. in het cassatieberoep. Hij
kan noch het optreden van mr. X in die zaak
manager uit. Op 28 januari 2009 heeft Kwik-
meent dat het cassatieberoep niet had mogen
noch het ontbreken van stukken waaruit
Fit hem op staande voet ontslagen onder
worden ingesteld bij één dagvaarding (3.1-
blijkt dat A in die zaak een andere raadsman
opgave van de reden dat A stelselmatig
3.6.4). Hij acht middel IV over het bewijsaan-
had dan mr. X, het oordeel van het hof dra-
opbrengsten van het filiaal in eigen zak zou
bod gedeeltelijk gegrond (4.17.2-4.18).
gen dat A zijn stelling dat hij mr. X niet als
hebben gestoken. Deze opgegeven reden
zijn advocaat heeft ingeschakeld, onvoldoen-
heeft betrekking op gestelde malversaties
de heeft onderbouwd, en dat aan zijn bewijs-
met verzamelfacturen en gestelde kasont-
aanbod moet worden voorbijgegaan.
trekkingen.
Volgt vernietiging en terugwijzing.
In dit geding heeft Kwik-Fit in conventie
21 juni 2013, nr. 11/03774
De A-G concludeert tot verwerping. Hij acht in
schadevergoeding gevorderd wegens het door
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
het licht van de processtukken niet onbegrij-
A toe-eigenen van gelden die aan Kwik-Fit
Spapens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en
pelijk dat het hof voorshands aannemelijk
toebehoren. In reconventie heeft A schade-
M.V. Polak; A-G mr. L. Timmerman)
heeft geacht dat A zich heeft laten bijstaan
vergoeding gevorderd op grond van onregel-
LJN BZ5369
door mr. X en dat het hof de enkele stelling
matigheid van de opzegging van de arbeids-
van A dat hij dat niet heeft gedaan, onvol-
overeenkomst en op grond van kennelijk
Aruba. Stelplicht. Bewijslast. A stelt en
doende oordeelt om hem toe te laten tot
onredelijk ontslag. De kantonrechter heeft de
biedt te bewijzen aan dat hij mr. X niet als
bewijs (3.10)
vordering in conventie toegewezen en die in
Volgt verwerping van het beroep voor zover
1612
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1791
Rechtspraak
reconventie afgewezen. Het hof heeft echter
immateriële schade door het hof apart is
men. A is op 17 oktober 2007 failliet verklaard.
de vordering in conventie afgewezen en die
beoordeeld (en afgewezen).
ABN AMRO heeft de aan haar verpande zaken
in reconventie toegewezen tot een bedrag
Volgt zowel in het principale beroep als in
vervolgens executoriaal verkocht.
van in totaal € 26.176 (€ 10.676 wegens onre-
het incidentele beroep verwerping.
In dit geding heeft de curator primair een
gelmatige opzegging en € 15.500 als vergoe-
De A-G concludeert in het principale beroep
verklaring voor recht gevorderd dat de huur-
ding wegens kennelijk onredelijk ontslag).
tot vernietiging en verwijzing en in het inci-
overeenkomst paulianeus is en rechtsgeldig is
dentele beroep tot verwerping. Hij meent dat
vernietigd, met veroordeling van ABN AMRO
Hoge Raad
het hof onvoldoende heeft gemotiveerd waar-
tot betaling van het bedrag dat zij uit de exe-
In het principale beroep: op zichzelf is juist
om Kwik-Fit haar stelling ter zake van de
cutoriale verkoop van de verpande zaken
dat de devolutieve werking van het hoger
kasonttrekkingen onvoldoende zou hebben
heeft ontvangen, en subsidiair betaling van
beroep meebrengt dat het hof, toen het de
toegelicht (2.7). Hij geeft onder 3.3-3.7 regels
€ 7.935 als huur over de periode van 12 okto-
grieven van A gegrond bevond, het in eerste
over de hoogte van de vergoeding wegens
ber 2007 tot 20 december 2007. De kanton-
aanleg gedane bewijsaanbod van Kwik-Fit
kennelijk onredelijk ontslag.
rechter heeft een tussenvonnis gewezen en tussentijds appel opengesteld. Het hof heeft
alsnog diende te behandelen. Het hof heeft echter (in cassatie onbestreden) geoordeeld dat Kwik-Fit haar stellingen zowel ter zake
1614
de primaire vordering afgewezen op de grond dat de omzetting van een stil pandrecht in een vuistpand een feitelijke handeling betreft,
van de verzamelfacturen als ter zake van de kasonttrekkingen, tegenover de gemotiveer-
21 juni 2013, nr. 12/00850
die niet onder de reikwijdte van de faillisse-
de betwisting door A onvoldoende heeft toe-
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
mentspauliana valt. Het hof heeft de subsidi-
gelicht. Dit brengt mee dat het hof niet
Spapens, M.A. Loth, G. de Groot en M.V.
aire vordering grotendeels toegewezen op de
behoefde toe te komen aan het door Kwik-Fit
Polak; A-G mr. L. Timmerman)
grond dat de huurschuld van ABN AMRO
gedane bewijsaanbod. Daarop stuiten de
LJN BZ7199
dient gelijk te worden gesteld met een overgenomen schuld in de zin van art. 54 Fw, die
klachten af. In het incidentele beroep: het hof heeft
Faillissement. Bodemverhuurconstructie.
ABN AMRO niet mag verrekenen, omdat zij bij
terecht vooropgesteld dat de vordering tot
Een bank zegt de kredietovereenkomst met
het sluiten van de huurovereenkomst niet te
betaling van de gefixeerde schadevergoeding
een garagehouder op, huurt vanaf dezelfde
goeder trouw was.
wegens het niet in acht nemen van de toe-
dag de bedrijfsruimte van de garagehouder
passelijke opzegtermijn en de vordering tot
en neemt de aan haar stil verpande zaken
Hoge Raad
betaling van schadevergoeding wegens ken-
in vuistpand. De garagehouder faillieert. De
In het principale beroep: het hof heeft vastge-
nelijk onredelijk ontslag, elkaar niet uitslui-
curator meent primair dat de huurovereen-
steld - in cassatie onbestreden - dat de zaken
ten (vgl. HR 29 september 1995, LJN ZC1830,
komst paulianeus is en subsidiair dat de
van A waarop ten gunste van ABN AMRO een
NJ 1996/90 (Arts/Kuijpers)). Nadat het hof de
huurschuld van de bank niet verrekenbaar
stil pandrecht rustte, in de macht van ABN
gefixeerde schadevergoeding ingevolge art.
is. HR: 1. Pauliana. Feitelijke handeling. Het
AMRO zijn gebracht. Daardoor kreeg haar aan-
7:680 BW had bepaald op het loon gedurende
oordeel van het hof dat de omzetting in een
vankelijk gevestigde stille pandrecht op die
vier maanden, heeft het ter zake van de scha-
vuistpand door een feitelijke handeling
zaken, het karakter van een vuistpand. Dit
devergoeding ingevolge art. 7:681 BW geoor-
heeft plaatsgevonden, geeft niet blijk van
oordeel van het hof dat de omzetting in een
deeld dat een aanvulling tot het laatstver-
een onjuiste rechtsopvatting en is niet
vuistpand door een feitelijke handeling heeft
diende salaris gedurende de maximale
onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
plaatsgevonden, geeft niet blijk van een
WW-periode van 26 maanden een billijke en
Het hof heeft met juistheid geoordeeld dat
onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbe-
passende schadevergoeding is. Geen rechtsre-
die feitelijke handeling buiten de reikwijd-
grijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het
gel belette het hof bij de vaststelling van
te van art. 42 Fw valt. 2. Verrekening. De
hof heeft vervolgens met juistheid geoordeeld
deze laatste schadevergoeding rekening te
verplichting tot huurbetaling is een schuld
dat die feitelijke handeling buiten de reikwijd-
houden met het feit dat A reeds aanspraak
van de bank zelf, waarop art. 54 Fw geen
te van art. 42 Fw valt, aangezien slechts
had op een gefixeerde schadevergoeding ten
betrekking heeft.
rechtshandelingen met een beroep op art. 42
bedrage van vier maanden loon. De rechter
Fw kunnen worden vernietigd. De klachten
heeft een grote mate van vrijheid om op
(Fw art. 42, 47, 53, 54; BW art. 3:236 lid 1,
stuiten hierop af.
grond van alle omstandigheden van het
3:237 lid 1)
In het incidentele beroep: het middel richt
geval de hoogte van de vergoeding ingevolge
klachten tegen het oordeel van het hof dat art.
art. 7:681 BW te bepalen (HR 12 februari
J.M. Eringa q.q., curator in het faillissement
54 Fw belet dat ABN AMRO een beroep op
2010, LJN BK4472, NJ 2010/494 (Rutten/
van A B.V., adv. mr. J.W.H. van Wijk, vs. ABN
verrekening ten aanzien van de verschuldigde
Breed)). Het hof heeft dan ook geen blijk
AMRO, adv. mr. R.J. van Galen.
huur toekomt. Art. 54 Fw bepaalt dat degene
gegeven van een onjuiste rechtsopvatting,
die een schuld aan de gefailleerde of een vor-
noch zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd,
Feiten en procesverloop
dering op de gefailleerde vóór de faillietver-
door de ingevolge art. 7:681 BW verschuldig-
ABN AMRO heeft in 2006 in het kader van een
klaring van een derde heeft overgenomen,
de schadevergoeding in dit geval te bereke-
kredietovereenkomst een stil pandrecht op de
niet bevoegd is tot verrekening indien hij bij
nen op het verschil tussen de WW-uitkering
inventaris en de voorraden verkregen van A,
de overneming niet te goeder trouw heeft
waarop A in geval van werkloosheid geduren-
die een garage hield. Op 12 oktober 2007 heeft
gehandeld. ABN AMRO heeft de huurschuld
de 22 maanden recht zou hebben en zijn
ABN AMRO de kredietovereenkomst opge-
echter niet van een derde overgenomen. De
laatstverdiende salaris. Daarbij is mede van
zegd. Op dezelfde dag is een overeenkomst tot
verplichting tot huurbetaling is een schuld
belang dat A aan dit deel van zijn vordering
stand gekomen waarbij A haar bedrijfspand
van haarzelf als huurder, waarop art. 54 Fw
uitsluitend inkomstenderving ten grondslag
aan ABN AMRO heeft verhuurd. ABN AMRO
geen betrekking heeft. Het middel is gegrond.
had gelegd, terwijl de door hem gestelde
heeft de verpande zaken in vuistpand geno-
Volgt in het principale beroep verwerping en
1792
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
Rechtspraak
in het incidentele beroep vernietiging en ver-
was verklaard, zijn de sigaretten niet naar de
Commissie van 22 maart 2000 dat kwijtschel-
wijzing, overeenkomstig de conclusie van de
opgegeven bestemming gebracht, maar in
ding van de invoerrechten gerechtvaardigd
A-G.
Nederland in het vrije verkeer gebracht.
was op grond van art. 13 Verordening (EEG)
De A-G bespreekt onder 3.3-3.32 achtereenvol-
Wegens deze onttrekking heeft de inspecteur
1430/79, dat wil zeggen wegens de buitenge-
gens de rechtsverhouding tussen schuldeisers
op 13 juli 1994 een uitnodiging tot betaling
wone omstandigheden van dit geval, en het
onderling bij een naderend faillissement van
(UTB) uitgereikt aan A Beheer ter zake van
oordeel van het hof dat noch uit het door het
de schuldenaar, de positie van banken, de
douanerechten, omzetbelasting en accijns
hof bedoelde arrest van het HvJEU van 7 sep-
bodemverhuurconstructie, het bodemrecht van
ten bedrage van in totaal ruim ƒ 16 miljoen.
tember 1999, noch uit de beschikking van de
de fiscus, een wetswijziging in dat verband en
Vervolgens heeft de Ontvanger onder voor-
Commissie, noch uit de kwijtscheldingsbeslis-
de literatuur daarover. Onder 4.25-4.54 gaat hij
waarden uitstel van betaling verleend aan A
sing van de inspecteur volgt dat de UTB ten
in op de benadeling in de zin van art. 42 Fw.
Beheer. Uiteindelijk heeft de inspecteur op
aanzien van de invoerrechten niet had mogen
Onder 4.58-4.63 behandelt hij de ruime verre-
17 mei 2000 kwijtschelding aan A Beheer
worden opgelegd, komen erop neer dat naar
keningsbevoegdheid van art. 53 Fw.
verleend van de in de UTB begrepen douane-
het oordeel van het hof uit de kwijtschelding
schuld, omzetbelasting en accijns.
niet volgt dat de UTB onrechtmatig was. Dit
In dit geding heeft de curator schadevergoe-
oordeel moet worden bezien in het licht van
ding gevorderd, stellende dat de Staat met de
de hiervoor vermelde uitgangspunten, van de
oplegging van de UTB onrechtmatig jegens A
omstandigheid dat het hof onder ogen heeft
21 juni 2013, nr. 12/01330
c.s. heeft gehandeld, althans dat de Staat de
gezien dat kwijtschelding van de invoerrech-
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, C.E.
schade dient te vergoeden die het gevolg is
ten op instigatie van de Commissie is ver-
Drion, G. de Groot en M.V. Polak; A-G mr.
van zijn rechtmatige overheidsdaad, en dat
leend op grond van de buitengewone omstan-
E.M. Wesseling-van Gent)
de Ontvanger onrechtmatig heeft gehandeld
digheden van dit geval, en van de
LJN BZ1705
door invorderingsmaatregelen te treffen. De
omstandigheid dat de kwijtscheldingsbeslis-
rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
sing van de inspecteur blijkens de gedingstuk-
Onrechtmatige overheidsdaad. Douanerech-
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank
ken louter inhoudt dat de inspecteur in de
ten. Kwijtschelding. De inspecteur reikt aan
bekrachtigd.
beschikking van de Commissie aanleiding zag
1615
tot kwijtschelding over te gaan. Aldus bezien
een douane-expediteur een uitnodiging tot betaling (UTB) uit ter zake van douanerech-
Hoge Raad
berust het niet op een onjuiste rechtsopvat-
ten, omzetbelasting en accijns ten bedrage
Onderdeel 1 is gericht tegen het oordeel van
ting, en voor het overige op een niet onbegrij-
van ruim ƒ 16 miljoen. Uiteindelijk verleent
het hof dat de oplegging van de UTB niet
pelijke en toereikend gemotiveerde waarde-
de inspecteur kwijtschelding van de in de
onrechtmatig is. Bij de beoordeling van het
ring van die omstandigheden. Het onderdeel
UTB begrepen schulden. De curator van de
onderdeel gelden de volgende uitgangspun-
faalt.
gefaillieerde douane-expediteur vordert
ten. Als een bestuursorgaan een besluit
Onderdeel 2 is gericht tegen de oordelen van
schadevergoeding van de Staat en de Ont-
intrekt of herroept onder mededeling dat dit
het hof omtrent de (on)rechtmatigheid van de
vanger. HR: Het oordeel van het hof dat uit
geschiedt omdat het besluit onjuist is, of
maatregelen die de curator aanduidt als invor-
de kwijtschelding niet volgt dat de UTB
anderszins erkent dat een besluit onrechtma-
deringsmaatregelen, waaronder hij als hande-
onrechtmatig was, berust niet op een onjuis-
tig is, komt aan het ingetrokken of herroepen
lingen, deels van de Staat en deels van de Ont-
te rechtsopvatting, en voor het overige op
besluit geen formele rechtskracht toe en
vanger, verstaat de oplegging van
een niet onbegrijpelijke en toereikend
behoort de burgerlijke rechter de onjuistheid
voorwaarden bij het uitstel van betaling van
gemotiveerde waardering van de buitenge-
van het besluit tot uitgangspunt te nemen bij
de UTB, het leggen van conservatoir beslag, de
wone omstandigheden van dit geval. Het
de beoordeling van een vordering die is
weigering in te stemmen met de verkoop van
oordeel van het hof dat de maatregelen die
gegrond op een onrechtmatige daad van het
een bedrijfsperceel, het terugkomen op de
de curator aanduidt als invorderingsmaatre-
bestuursorgaan bij het nemen van het besluit
toezegging de douanezekerheid te verlagen en
gelen, niet van dien aard zijn dat ze onrecht-
(HR 8 december 1995, LJN ZC1914, NJ
het verlangen van een garantie van ƒ 4 mil-
matig moeten worden geacht, is, als verwe-
1997/163 (Bedrijfsvereniging/Heijboer); HR 18
joen van potentiële overnamepartners (hierna
ven met waarderingen van feitelijke aard, in
juni 1993, LJN ZC1006, NJ 1993/642 (Sint
gezamenlijk: de maatregelen). Het hof heeft in
cassatie slechts beperkt toetsbaar, niet onbe-
Oedenrode/Van Aarle)). Indien een zodanige
zijn beoordeling vooropgesteld dat de UTB
grijpelijk en niet onvoldoende gemotiveerd.
mededeling of erkenning niet is gedaan,
niet onrechtmatig was. Uit hetgeen hiervoor
hangt het af van de redenen voor intrekking
omtrent onderdeel 1 is overwogen, volgt dat
(BW art. 6:162; Verordening (EEG) 1430/79
of herroeping en de omstandigheden waaron-
daarvan ook bij de beoordeling van onderdeel
art. 13)
der het primaire besluit is totstandgekomen,
2 moet worden uitgegaan. In het onderdeel
of dat besluit onrechtmatig is in de zin van
wordt gewezen op diverse stellingen die de
Mr. C.F.W.A. Hamm q.q., curator in de faillis-
art. 6:162 BW en, zo ja, of de onrechtmatige
curator in feitelijke instantie(s) heeft ingeno-
sementen van A Beheer c.s., adv. mrs. J.F. de
daad aan het bestuursorgaan kan worden toe-
men en die ertoe strekken dat de maatregelen
Groot en A.E.H. van der Voort Maarschalk,
gerekend, met dien verstande dat de onrecht-
onrechtmatig waren, zoals de stellingen dat
vs. de Staat en de Ontvanger, adv. mrs. M.W.
matigheid is gegeven indien het ingetrokken
de maatregelen nadelig waren voor de
Scheltema en C.M. Bergman.
of herroepen besluit berust op een onjuiste
bedrijfsvoering en de relatie met klanten en
uitleg van de wet (HR 20 februari 1998, LJN
overnamekandidaten, dat conservatoire
Feiten en procesverloop
ZC2588, NJ 1998/526 (B./Staat der Nederlan-
beslaglegging niet gerechtvaardigd was, dat de
In 1993 heeft de douane-expediteur A Beheer
den)). Het oordeel van het hof dat de inspec-
maatregelen ernstige gevolgen hadden voor A
aangiftes gedaan tot plaatsing van partijen
teur bij de kwijtschelding van de omzetbelas-
Beheer en dat ze in feite niet verschilden van
sigaretten onder de regeling extern commu-
ting en accijns aansluiting heeft willen zoeken
de gevolgen van executoriale maatregelen.
nautair douanevervoer. Anders dan daarin
bij het door het hof bedoelde oordeel van de
Het hof heeft uiteengezet dat en waarom de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1793
Rechtspraak
maatregelen naar zijn oordeel niet als
Hoge Raad
die verplichting onder de garanties? HR: Het-
onrechtmatig waren aan te merken. Uit de
Het volgende wordt vooropgesteld. In HR 16
geen aan de vordering ten grondslag is
genoemde overwegingen blijkt dat het hof de
oktober 2009, LJN BK0342, NJ 2009/518, is
gelegd, valt niet anders te verstaan dan dat
door de curator bedoelde stellingen in zijn
geoordeeld dat in het algemeen moet wor-
het op de overnamedatum reeds bestaande
oordeelsvorming heeft betrokken, de maatre-
den aangenomen dat ten minste een jaar
risico op het ontstaan van een betalingsver-
gelen heeft beoordeeld en die niet van dien
moet zijn verstreken tussen het moment
plichting als de onderhavige voor rekening
aard heeft bevonden om ze onrechtmatig te
waarop de psychiater voor het laatst behan-
was van verkoper. Indien juist, kan dit stand-
achten. Het oordeel van het hof is, als verwe-
delcontact met de betrokkene heeft gehad,
punt de toewijzing van de vordering dragen.
ven met waarderingen van feitelijke aard, in
en het moment waarop die psychiater zijn
cassatie slechts beperkt toetsbaar. Het is niet
onderzoek verricht ten behoeve van een op
(Wet RO art. 79 lid 1; Pensioen- en spaarfond-
onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
grond van de Wet Bopz vereiste geneeskundi-
senwet (oud) art. 32b; Pensioenwet art. 71 lid 3)
Daarom faalt het onderdeel.
ge verklaring, om die psychiater te kunnen
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
aanmerken als ‘niet bij de behandeling
Bettinehoeve, adv. mr. R.F. Thunnissen, vs.
sie van de A-G.
betrokken’ als bedoeld in art. 5 lid 1 Wet
Fuel Investments, niet verschenen.
De A-G bespreekt de relevante Europese regels
Bopz. Die beschikking betrof weliswaar een
over invoerrechten onder 2.3-2.16 en over
machtiging tot voortgezet verblijf, maar niet
Feiten en procesverloop
omzetbelasting en accijns onder 2.25 en 2.28.
valt in te zien waarom op dit punt anders
Bij overeenkomst van 29 januari 2008 heeft
zou moeten worden geoordeeld in een geval
Fuel Investments de aandelen in het vermo-
als het onderhavige, waarin het gaat om een
gen van Tozzi Mozzarella B.V. (de Vennoot-
machtiging tot voortzetting van de inbewa-
schap) verkocht aan Bettinehoeve. De overna-
ringstelling. Ook in het kader van laatstbe-
meovereenkomst bevat een aantal
21 juni 2013, nr. 13/01606
doelde machtiging strekt het vereiste dat het
garantiebepalingen. Voordien, op 1 augustus
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens,
onderzoek moet zijn verricht door een psy-
2006, was werknemer X bij de Vennootschap
G. de Groot en M.V. Polak; A-G
chiater die niet bij de behandeling betrokken
in dienst getreden en had hij een aanvraag
mr. F.F. Langemeijer)
was, immers ertoe de waarborgen rond de
voor de waardeoverdracht van het tijdens
LJN CA3936
voortzetting van de gedwongen opname te
zijn vorig dienstverband opgebouwde pensi-
versterken door het eisen van een onafhan-
oen ingediend bij Avéro Achmea. Op 22
Wet Bopz. Niet bij de behandeling betrok-
kelijk oordeel ter advisering van de rechter.
augustus 2008 heeft Avéro Achmea de waar-
ken psychiater. HR: De vuistregel dat in het
De rechtbank heeft kennelijk geoordeeld dat
deoverdracht verwerkt en aan Bettinehoeve
algemeen moet worden aangenomen dat
de omstandigheid dat de psychiater die de
kenbaar gemaakt. Aldus is Bettinehoeve na
ten minste een jaar moet zijn verstreken
geneeskundige verklaring heeft opgesteld,
de aandelenoverdracht geconfronteerd met
tussen het moment waarop de psychiater
tot 5 december 2012 de behandelend psychi-
een verplichting tot betaling van € 56.029
voor het laatst behandelcontact met de
ater was van betrokkene, niet eraan in de
aan pensioenkosten aan Avéro Achmea.
betrokkene heeft gehad, en het moment
weg stond om hem op 17 februari 2013 als
In dit geding heeft Bettinehoeve betaling van
waarop die psychiater zijn onderzoek ver-
‘niet bij de behandeling betrokken’ psychiater
genoemd bedrag gevorderd wegens schen-
richt ten behoeve van een op grond van de
aan te merken. In het licht van vorenstaande
ding van de garanties uit de overnameover-
Wet Bopz vereiste geneeskundige verkla-
vuistregel met betrekking tot het begrip niet
eenkomst. De rechtbank heeft de vordering
ring, om die psychiater te kunnen aanmer-
bij de behandeling betrokken psychiater is
afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de
ken als ‘niet bij de behandeling betrokken’
dit oordeel van de rechtbank onvoldoende
rechtbank bekrachtigd op de grond dat Betti-
als bedoeld in art. 5 lid 1 Wet Bopz, geldt
gemotiveerd.
nehoeve geen andere stelling had ingeno-
ook in geval van een machtiging tot voort-
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
men dan dat de Vennootschap een voorzie-
zetting van de inbewaringstelling.
komstig de conclusie van de A-G.
ning had moeten treffen op de
De A-G vermeldt Europese rechtspraak onder
overnamebalans en dat voor de verlangde
3.2.
voorziening geen grond bestond.
1616
(Wet Bopz art. 5 lid 1, 20, 21) Betrokkene, adv. mr. G.E.M. Later, tegen de
Hoge Raad
officier van justitie, niet verschenen.
1617
Feiten en procesverloop
21 juni 2013, nr. 12/01688
in art. 3 lid 1, aanhef en onder 1, van het toen-
Bij beschikking van 17 februari 2013 heeft de
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, C.E. Drion,
malige Besluit reken- en procedureregels
burgemeester een last tot inbewaringstelling
G. Snijders en G. de Groot; A-G mr. L.A.D.
waardeoverdracht (KB van 7 juli 2005, Stb.
gegeven. Betrokkene is op grond van die last
Keus)
152), dat strekte tot uitvoering van het toen-
opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis.
LJN CA3996
malige art. 32b Pensioen- en spaarfondsenwet.
Het volgende wordt vooropgesteld. De waardeoverdracht was destijds onder meer geregeld
Volgens genoemd art. 3 lid 1, aanhef en onder
In dit geding heeft de rechtbank op verzoek van de officier bij beschikking van 22 februa-
Uitleg gedingstukken. Overname. Garanties.
1, was voorwaarde voor waardeoverdracht dat
ri 2013 een machtiging tot voortzetting van
Pensioenverplichtingen. Bij de overname van
de aanvraag daartoe aan de overnemende
de inbewaringstelling verleend, met verwer-
de aandelen in een vennootschap verstrekt
pensioenuitvoerder was gedaan binnen zes
ping van het betoog van de advocaat van
de verkoper garanties. Nadien wordt de koper
maanden na de aanvang van de deelname aan
betrokkene dat de overgelegde geneeskundi-
geconfronteerd met een betalingsverplich-
de pensioenregeling bij die uitvoerder (het
ge verklaring is opgesteld door een psychia-
ting jegens een pensioenverzekeraar uit
huidige art. 71 lid 3 Pensioenwet bevat een-
ter die niet als onafhankelijk kan worden
hoofde van de waardeoverdracht van de pen-
zelfde regeling). X heeft zijn aanvraag vóór de
aangemerkt.
sioenaanspraken van een werknemer. Valt
overnamedatum van 1 januari 2008 gedaan,
1794
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
Rechtspraak
maar voor de Vennootschap zijn hieruit pas
onder vermelding van de grond dat de
le vermelding in de opzegging van 30 maart
verplichtingen na de overnamedatum ont-
pachter zich in zijn bedrijfsvoering niet als
2009 dat de pachter zich in zijn bedrijfsvoe-
staan, omdat Avéro Achmea Pensioen pas
een goed pachter heeft gedragen. In de
ring niet als een goed pachter heeft gedra-
nadien aan X een offerte heeft gestuurd ter
daarop volgende procedure voert hij aan
gen, is het oordeel van het hof dat De Molen-
zake van de waardeoverdracht en X pas toen
dat de pachter akkerbouwgewassen heeft
steen haar beroep op de opzeggingsgrond
het thans in art. 71 lid 3 Pensioenwet bedoel-
geteeld op bij uitstek als weidegronden
van art. 7:370 lid 1, aanhef en onder a, BW
de verzoek tot waardeoverdracht aan de ont-
geschikte pachtgronden. Het hof laat dit
niet in de procedure op de voet van art. 7:369
vangende pensioenuitvoerder heeft gedaan.
verwijt buiten beschouwing. HR: Het oor-
lid 2 BW kan aanvullen met het verwijt dat
In dit licht spitst de beoordeling van de mid-
deel van het hof dat de verpachter het
de pachter akkerbouwgewassen heeft geteeld
delen zich erop toe of het oordeel van het hof
beroep op de opzeggingsgrond niet in de
op bij uitstek als weidegronden geschikte
dat het risico dat X het verzoek tot waardeo-
procedure kan aanvullen met dit verwijt, is
pachtgronden, onjuist noch onbegrijpelijk.
verdracht na de overnamedatum zou doen,
onjuist noch onbegrijpelijk en behoefde
Het behoefde ook geen nadere motivering.
waartoe hij door de voordien gedane aanvraag
geen nadere motivering.
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclusie van de A-G.
de mogelijkheid had, niet valt onder de gegeven garanties, naar behoren is gemotiveerd.
(BW art. 7:368, 7:369 lid 2, 7:370 lid 1, aanhef
De A-G noemt onder 6.2 regels over de aan-
De middelen zijn gegrond. Hetgeen Bettine-
en onder a en c)
vulling van opzeggingsgronden bij de opzegging van pachtovereenkomsten.
hoeve aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, valt niet anders te verstaan dan dat de
De Molensteen (de verpachtster), adv. mr. M.J.
aanwezigheid van het in de overnameovereen-
van Basten Batenburg, vs. P c.s. (de pachters),
komst genoemde eigen vermogen is gegaran-
adv. mrs. J.W.H. van Wijk en M.M. van Asperen.
1619
overnamedatum reeds bestaande risico op het
Feiten en procesverloop
21 juni 2013, nr. 13/02534
ontstaan van een betalingsverplichting - door
Bij exploot van 30 maart 2009 heeft ver-
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, C.E.
de realisering waarvan het eigen vermogen
pachtster De Molensteen de pachtovereen-
Drion, G. Snijders en G. de Groot; A-G mr. P.
achteraf gezien op een lager bedrag zou moe-
komsten met pachters P c.s. opgezegd tegen
Vlas)
ten worden gesteld - voor rekening was van
30 juni 2011 op de gronden (a) dat de
LJN CA3958
Fuel Investments. De tussen partijen vast-
bedrijfsvoering door P c.s. niet is geweest
staande verplichting van de Vennootschap tot
zoals een goed pachter betaamt en P c.s.
Prejudiciële vraag. Bestuurdersaansprake-
bijbetaling in verband met de waardeover-
anderszins ernstig zijn tekortgeschoten, en
lijkheid. Is art. 2:11 BW ook van toepassing
dracht van het door X tijdens zijn vorige
(b) dat een redelijke belangenafweging in het
in het geval dat een Nederlandse rechtsper-
dienstverband opgebouwde pensioen, is naar
voordeel van De Molensteen uitvalt.
soon bestuurd wordt door een buitenlandse
het standpunt van Bettinehoeve een dergelijk
In dit geding heeft De Molensteen gevorderd
rechtspersoon, in die zin dat de aansprake-
risico, nu dit risico volgens haar al is ontstaan
dat de pachtkamer het tijdstip zal vaststellen
lijkheid van de buitenlandse rechtspersoon
door de aanvraag van X, welke aanvraag
waarop de pachtovereenkomsten zullen ein-
tevens hoofdelijk rust op de bestuurders
dateert van voor de overnamedatum.
digen. De rechtbank heeft bepaald dat de
van de buitenlandse rechtspersoon? HR: De
Hetgeen het hof heeft overwogen, vormt geen
pachtovereenkomsten zullen eindigen op 30
vraag heeft zijn beantwoording reeds
begrijpelijke weerlegging van dit standpunt.
juni 2011. Het hof heeft de vorderingen als-
gevonden in HR 18 maart 2011, LJN BP1408,
Dat standpunt behelst immers, anders dan
nog afgewezen. Daarbij heeft het hof het
NJ 2011/132 (D Group/mr. Schreurs q.q.).
het hof overweegt, niet dat per se een voorzie-
door De Molensteen in hoger beroep aange-
ning in de overnamebalans had moeten wor-
voerde verwijt dat P c.s. akkerbouwgewassen
(Rv art. 392; BW art. 2:11, 2:248 lid 1, 10:119,
den getroffen. Indien juist, kan dit standpunt
hebben geteeld op pachtgronden, hoewel die
aanhef en onder e; Wet conflictenrecht cor-
de toewijzing van de vordering van Bettine-
bij uitstek geschikt zijn als weidegronden,
poraties (oud) art. 3, aanhef en onder e)
hoeve ook dragen. Niet valt in te zien dat Bet-
buiten beschouwing gelaten, overwegende
tinehoeve daartoe nog nadere feiten en
dat dit niet kan worden beschouwd als een
Mr. J.A. van der Meer q.q., curator in het fallis-
omstandigheden had moeten stellen.
uitwerking van een in de opzegging vermel-
sement van My Guide (Nederland) B.V., vs. X.
Volgt vernietiging en verwijzing.
de opzeggingsgrond.
deerd, en dat in verband daarmee het op de
Feiten en procesverloop
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent dat het middel faalt, omdat pas na de over-
Hoge Raad
Bij vonnis van 11 november 2008 is My Gui-
namedatum een voorziening gerechtvaardigd
Onderdeel I neemt terecht tot uitgangspunt
de (Nederland) B.V. in staat van faillissement
was en de wettelijke regels over de jaarrekening
dat volgens art. 7:369 lid 2 BW slechts op de
verklaard. Van deze vennootschap zijn twee
bepalen wat het eigen vermogen is (2.4-2.5).
gronden vermeld in de opzegging kan wor-
vennootschappen naar Zwitsers recht
den gevorderd dat de rechter het tijdstip zal
bestuurder geweest. X was bestuurder van
vaststellen waarop de overeenkomst zal ein-
die Zwitserse vennootschappen.
digen. Art. 7:369 lid 2 BW strekt samen met
In het geding voor de rechtbank vordert de
art. 7:368 BW, waarin is bepaald dat de opzeg-
curator de veroordeling van X tot betaling
21 juni 2013, 12/01882
ging op straffe van nietigheid de gronden
van het faillissementstekort. De rechtbank
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, C.E. Drion
dient te vermelden die tot de opzegging heb-
heeft bepaald dat de volgende prejudiciële
en G. de Groot; A-G mr. A. Hammerstein)
ben geleid, ertoe dat de pachter aan de hand
vraag wordt gesteld aan de Hoge Raad: is art.
LJN BZ5346
van de in de opzegging vermelde gronden
2:11 BW ook van toepassing in het geval
kan bepalen of hij in de opzegging wil berus-
waarin een Nederlandse rechtspersoon
Pacht. Opzeggingsgrond. Aanvulling. Een
ten, dan wel het op een procedure wil laten
bestuurd wordt door een buitenlandse
verpachter zegt een pachtovereenkomst op
aankomen. Gezien deze strekking en de enke-
rechtspersoon, in die zin dat de aansprake-
1618
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1795
Rechtspraak
lijkheid van die buitenlandse, besturende
1620
Lippe-Biesterfeld.’ Het middel klaagt over de verwerping van het verweer dat de verdachte
rechtspersoon tevens hoofdelijk rust op hen die ten tijde van het ontstaan van de aan-
11 juni 2013, nr. 11/03064
met de term ‘Koningin’ niet Hare Majesteit
sprakelijkheid van de besturende rechtsper-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en H.A.G.
de Koningin, maar de koningin van de nacht
soon daarvan bestuurder zijn?
Splinter-van Kan)
heeft bedoeld. Voorts wordt geklaagd dat het
(na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld,
Hof heeft nagelaten de verwerping van het
Hoge Raad
strekkende tot verwerping; adv. mr. E.
beroep op de linguïstieke uitingsvrijheid van
Art. 2:11 BW bepaalt dat de aansprakelijkheid
Tamas, ’sGravenhage)
de verdachte als dichter te motiveren.
van een rechtspersoon als bestuurder van
LJN CA2542
Hoge Raad, onder meer:
een andere rechtspersoon, tevens hoofdelijk rust op ieder die ten tijde van het ontstaan
Opzettelijke belediging van de Koning, art.
2.4.1. In de door het Hof gebezigde bewijsvoe-
van die aansprakelijkheid van de rechtsper-
111 Sr. Veroordeling: in casu niet aanneme-
ring ligt besloten dat het Hof de verklaring
soon, daarvan bestuurder is. Het voorschrift
lijk dat de verdachte niet de Koningin maar
van de verdachte dat hij niet de Koningin
ziet derhalve op directe bestuurders van de
de of een ‘koningin van de nacht’ bedoelde.
maar de of een ‘koningin van de nacht’
aansprakelijke rechtspersoon. Indien de
Cassatie: in cassatie kan niet met vrucht
bedoelde, niet aannemelijk heeft geacht. Dat
bestuurder die op grond van art. 2:11 BW
voor het eerst de ‘linguïstieke uitingsvrij-
oordeel is, mede gelet op hetgeen ter terecht-
aansprakelijk is, op zijn beurt eveneens een
heid’ van de verdachte worden ingeroepen,
zitting door de verdachte voorts nog is ver-
rechtspersoon is, kunnen vervolgens ook
noch dat deze uitingsvrijheid wordt
klaard, niet onbegrijpelijk.
diens bestuurders op de voet van art. 2:11
beschermd door art. 10 EVRM.
2.4.2. Voor zover in cassatie een beroep wordt
BW aansprakelijk gehouden worden. De vraag of deze regel van Nederlands rechtspersonen-
gedaan op de ‘linguïstieke uitingsvrijheid’ van (EVRM art. 10; Sr art. 111)
recht toepassing kan vinden in een geval
de verdachte en dat deze uitingsvrijheid wordt beschermd door art. 10 EVRM, geldt dat een
waarin buitenlandse rechtspersonen zijn
Inleiding:
dergelijk beroep niet met vrucht voor het eerst
betrokken, dient te worden beantwoord aan
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
in cassatie kan worden gedaan aangezien de
de hand van het Nederlandse internationaal
gezegd – opzettelijk de Koningin, H.M.
beoordeling daarvan verweven is met waarde-
privaatrecht. Zoals in HR 18 maart 2011, LJN
Beatrix Wilhelmina Armgard, Koningin der
ringen van feitelijke aard waarvoor in cassatie
BP1408, NJ 2011/132 (D Group/mr. Schreurs
Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
geen plaats is. Het Hof heeft het betoog van de
q.q.), is overwogen, wordt de vraag wie uit
Prinses van Lippe-Biesterfeld, heeft beledigd
verdachte kennelijk niet als zodanig opgevat,
hoofde van een bepaalde hoedanigheid, zoals
doordat hij met witte verf de tekst ‘Lang leve
hetgeen niet onbegrijpelijk is.
die van bestuurder van een corporatie, naast
de Koningin die kankerhoer’ op een pand
2.5. Het middel faalt.
de corporatie aansprakelijk is, naar Neder-
heeft aangebracht. Op de terechtzitting in
lands internationaal privaatrecht beheerst
hoger beroep verklaart de verdachte dat hij
door het op die corporatie toepasselijke recht
de tekst op het pand heeft aangebracht en
(zie het destijds geldende art. 3, aanhef en
voorts onder meer: ‘Ik heb de tekst een keer
onder e, Wet conflictenrecht corporaties, en
eerder aangebracht. Ik zeg u, de enige konin-
11 juni 2013, nr. 11/04430
thans art. 10:119, aanhef en onder e, BW).
gin van de nacht is een hoer. U houdt mij
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
Daaruit volgt dat een bestuurder slechts op
voor dat deze woorden de eer en goede naam
Lohman en N. Jörg)
grond van art. 2:11 BW aansprakelijk kan
van iemand zouden kunnen aantasten. Dat is
(na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter,
worden gehouden, indien de door hem
juist, maar er staat geen ‘Hare Majesteit’. Er
strekkende tot vernietiging en tot terugwij-
bestuurde aansprakelijke rechtspersoon-
zijn meerdere koninginnen. Mensen die
zing dan wel verwijzing; OM-cassatie,
bestuurder een Nederlandse rechtspersoon
langslopen en niet weten wat ik met mijn
tegengesproken door adv. mr. B. Kizilocak,
is.
teksten bedoel kunnen aanbellen en vragen
Rotterdam)
De slotsom moet derhalve zijn dat de door de
stellen. Laatst stond er in de krant ‘koningin
LJN CA2555
rechtbank voorgelegde vraag in het arrest
van de kaaskoppen’. Ik kan mij voorstellen
van 2011 reeds zijn beantwoording heeft
dat meerdere mensen verschillende ideeën
Salduz-recht om een raadsman te raadplegen
gevonden, zodat voor beantwoording door de
over mijn teksten hebben, maar dit is mijn
komt niet zonder meer toe aan een niet-aan-
Hoge Raad op de voet van art. 392 e.v. Rv
visie. Ik draag gedichten waarin ik het heb
gehouden verdachte. In casu geen Salduz-
geen aanleiding is.
over de koningin van de nacht op aan Hare
recht voor zich op verzoek van de politie op
Volgt als dictum: de Hoge Raad ziet af van
Majesteit. Mijns inziens heb ik niet onrecht-
het politiebureau meldende verdachte die
beantwoording van de prejudiciële vraag,
matig gehandeld. Ik heb het Haagse Wilhel-
voor het verhoor de cautie kreeg; daaraan
overeenkomstig de conclusie van de A-G.
mus geschreven. Ik laat zien hoe je kan spe-
doet niet af dat de verdachte niet op de hoog-
De A-G meent niet alleen dat sprake is van
len met de Nederlandse taal. Na 2009 heb ik
te was van de reden waarom hij zich diende
een acte éclairé, maar ook dat de vraag niet
met afwasbare stift nog dezelfde soort tek-
te melden noch de omstandigheid dat zijn
voldoet aan de eis dat die in talrijke andere
sten geschreven. Ik heb dit zelfs gemeld bij
aanhouding zeer wel mogelijk was geweest.
zaken speelt (1.5-1.6).
de politie. Na mijn detentie heb ik deze teksten niet meer gezien.’ Het Hof heeft ten aan-
1621
(EVRM art. 6; Sv art. 29 lid 2)
zien van de bewijsvoering onder meer over-
Hoge Raad (strafkamer)
wogen: ‘Naar het oordeel van het hof is het
Inleiding:
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
een feit van algemene bekendheid dat met
Het middel behelst de klacht dat het Hof in
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
Koningin wordt bedoeld, H.M. Beatrix Wilhel-
strijd met een gevoerd verweer de verklaring
straf(proces)recht Radboud Universiteit
mina Armgard, Koningin der Nederlanden,
die de verdachte bij de politie heeft afgelegd
Nijmegen.
Prinses van Oranje-Nassau, Prinses van
zonder dat hij voorafgaand aan het verhoor
1796
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
Rechtspraak
in de gelegenheid was gesteld een advocaat
orde. Overschrijding van de termijn voor hoger
Gemotiveerde toepassing art. 80a RO door
te raadplegen, bij de bewijsvoering heeft
beroep door de verdachte, zoals in het onder-
Hoge Raad, terwijl de A-G tot vernietiging
betrokken.
havige geval, betekent in de regel dat hij niet
en terugwijzing concludeert. In casu doet
in dat hoger beroep kan worden ontvangen.
zich het geval voor dat niet alle onderdelen
Hoge Raad, onder meer:
Dit gevolg kan daaraan uitsluitend niet worden
van de bewezenverklaring uit de gebezigde
2.3. Gelijk de Hoge Raad heeft overwogen in
verbonden, indien sprake is van bijzondere, de
bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid,
zijn arrest van 30 juni 2009, LJN BH3079, NJ
verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden
maar een nieuwe behandeling van de zaak
2009/349 dient – kort gezegd – een aangehou-
welke de overschrijding van de termijn veront-
niet tot een andere uitkomst ten aanzien
den verdachte door de politie voorafgaand
schuldigbaar doen zijn. Daarbij kan bijvoor-
van de bewezenverklaring zal leiden.
aan diens eerste verhoor te worden gewezen
beeld worden gedacht aan voor het verstrijken
op het recht een advocaat te raadplegen, zulks
van de beroepstermijn verstrekte ambtelijke
op straffe van uitsluiting van het bewijs van
informatie waardoor bij de verdachte de
de door de verdachte afgelegde verklaring. In
gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat de
Inleiding:
zijn arrest van 9 november 2010, LJN BN7727,
beroepstermijn op een later tijdstip aanvangt
Verdachte is – kort gezegd – veroordeeld
NJ 2010/615 heeft de Hoge Raad overwogen
dan uit de wettelijke regeling voortvloeit (vgl.
wegens het met het oogmerk van wederrech-
dat die regel niet zonder meer geldt als het
HR 4 mei 2004, LJN AO5706, NJ 2004/462).
telijke toeëigening wegnemen een ladder (feit
gaat om een niet-aangehouden verdachte.
2.4. Ter terechtzitting in hoger beroep is door
1), en voorts omdat hij: opzettelijk enige han-
2.4. In aanmerking genomen dat blijkens ‘s
de raadsman van de verdachte gesteld dat
delingen ter uitvoering van enig wettelijk
Hofs vaststellingen de verdachte zich op ver-
hij, nadat hij telefonisch en per faxbrief aan
voorschrift ondernomen door [verbalisant 1],
zoek van de politie heeft gemeld op het poli-
de Kantonrechter uitstel had verzocht en bij
inspecteur van politie die was belast met de
tiebureau en dat hem voor het verhoor de in
de griffie had geïnformeerd of de brief was
uitoefening van enig toezicht en bevoegd ver-
art. 29, tweede lid, Sv bedoelde mededeling is
ontvangen, hetgeen het geval was, door een
klaard tot het opsporen en onderzoeken van
gedaan dat hij niet tot antwoorden verplicht
medewerker van de griffie van de Rechtbank
strafbare feiten en ter uitvoering van het
was, is het kennelijke oordeel van het Hof dat
is teruggebeld met de mededeling dat de
bepaalde in artikel 61a Sv ondernomen han-
de in voormeld arrest van de Hoge Raad
behandeling van de zaak zou worden aange-
delingen opzettelijk heeft belet en belem-
geformuleerde regel ook in het onderhavige
houden. Op grond daarvan is aangevoerd dat
merd, door niet recht in een (foto)camera te
geval geldt ofschoon de verdachte niet was
de verdachte en de raadsman in de veronder-
kijken en door de andere kant op te kijken en
aangehouden, onjuist. De omstandigheid dat
stelling mochten verkeren dat de behande-
door zijn hoofd schuin omhoog te houden en
de verdachte niet op de hoogte was van de
ling van de zaak was aangehouden.
door zijn ogen weg te draaien en door zijn
reden waarom hij zich op het politiebureau
Het Hof heeft geoordeeld dat het in de
ogen te sluiten waardoor het niet mogelijk
diende te melden noch de omstandigheid
omstandigheden van het geval op de weg van
was politiefoto’s te maken en door meerdere
dat zijn aanhouding – gelet op de tegen hem
de verdachte en diens raadsman had gelegen
malen handen weg te trekken waardoor het
gerezen verdenking – ‘zeer wel mogelijk was
om na afloop van de terechtzitting te informe-
niet mogelijk was vingerafdrukken te nemen
geweest’, leidt tot een ander oordeel.
ren of aanhouding was verleend en dat het
(feit 2). Het tweede en het vierde middel kla-
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
voor eigen rekening en risico komt dat zij erop
gen dat de bewezenverklaring van de feiten 1
vertrouwden dat het gevraagde uitstel was
en 2 ontoereikend is gemotiveerd.
Volgt vernietiging en verwijzing.
(RO art. 80a)
verleend. Dat oordeel is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat het
Hoge Raad, onder meer:
Hof niet heeft vastgesteld dat de weergave van
3.2. Uit de onder 2.2 weergegeven inhoud
de inhoud van de mededeling waarop de ver-
van de door het Hof gebezigde bewijsmidde-
dachte zich heeft beroepen, onjuist is. Aan de
len kan slechts worden afgeleid dat de in de
11 juni 2013, nr. 11/02678
door het Hof genoemde omstandigheden ‘dat
bewezenverklaring onder 1 genoemde ladder
(Mrs. W.A.M. van Schendel, W.F. Groos en Y.
die mededeling niet bekend is en niet is na te
is weggenomen door onder anderen de aan-
Buruma)
gaan door wie de mededeling zou zijn gedaan’,
gehouden persoon en dat deze persoon ver-
(na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
kan die conclusie niet worden verbonden. Dat
volgens niet heeft willen meewerken aan een
kende tot vernietiging en tot terugwijzing
brengt, gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is
identiteitsonderzoek. Hieruit kan niet zonder
dan wel verwijzing; adv. mr. H.K. ter Brake,
vooropgesteld, mee dat de bestreken uitspraak
meer worden afgeleid dat het de verdachte is
Hoorn)
ontoereikend is gemotiveerd. Het middel is
geweest die de in de bewezenverklaring
LJN CA2539
gegrond.
omschreven feiten heeft gepleegd. In zoverre
Verontschuldigbare termijnoverschrijding
Volgt vernietiging en terugwijzing.
1622
zijn de middelen terecht voorgesteld.
de motivering dat daarvan geen sprake is.
3.3. In zijn arrest van 2 april 2013, LJN BZ5960, heeft de Hoge Raad naar aanleiding
instellen hoger beroep: in casu ontoereiken-
1623
van een schriftuur die was ingediend voor de in HR 11 september 2012, LJN BX0146, NJ 2013/241, rov. 2.8 genoemde datum van 1
(Sv art. 408) 11 juni 2013, nr. 11/05190
oktober 2012, overwogen dat in gevallen
Hoge Raad, onder meer:
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg en V. van den
waarin niet alle onderdelen van de bewezen-
2.3. Vooropgesteld dient te worden dat de wet
Brink)
verklaring kunnen worden afgeleid uit de
bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlij-
(na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter, strek-
gebezigde bewijsmiddelen, het verhandelde
ke uitspraak een rechtsmiddel kan worden
kende tot vernietiging en tot terugwijzing;
ter terechtzitting - waaronder begrepen de
ingesteld en binnen welke termijn dit kan
adv. mr. Th.J. Kelder, ’s-Gravenhage)
inhoud van de aldaar voorgehouden stukken
geschieden; die termijnen zijn van openbare
LJN CA2547
van het dossier alsmede hetgeen aldaar naar
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1797
Rechtspraak
voren is gebracht - onder omstandigheden
Raad van State. Volledige versies van deze
niet tot de centrale overheid behorend
aanleiding kan zijn voor het oordeel dat een
uitspraken zijn te vinden op www.raad-
bestuursorgaan, in afwijking van art. 8:1, eer-
nieuwe behandeling van de zaak niet tot een
vanstate.nl.
ste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geen beroep instellen tegen een besluit,
andere uitkomst ten aanzien van de bewezenverklaring zal leiden, zodat de verdachte in cassatie niet een voldoende in rechte te
1624
indien dat besluit niet is gericht tot die rechtspersoon of tot een orgaan van die rechtspersoon, onderscheidenlijk tot dat
respecteren belang heeft bij zijn klacht over de toereikendheid van de bewijsvoering, en
5 juni 2013, nr. 201108224/1/A3
bestuursorgaan of tot de rechtspersoon waar-
dat in dergelijke gevallen zo een klacht met
(mrs. Loeb, Mortelmans, Hent)
toe dat bestuursorgaan behoort.
toepassing van art. 81, eerste lid, RO kan wor-
LJN CA2030
Onderdeel 6.1 van bijlage I luidt als volgt: “ontwikkeling en verwezenlijking van lucht-
den afgedaan of, indien het beroep in cassatie uitsluitend deze klacht bevat, met toepas-
Ingevolge Crisis- en herstelwet kon gemeen-
havens waarvoor ingevolge de Wet luchtvaart
sing van art. 80a RO.
te Texel geen beroep instellen tegen besluit
een luchthavenbesluit is vereist dan wel
3.4. In de onderhavige zaak, waarin de schrif-
dat strekt tot uitbreiding gebruiksmogelijk-
ingevolge de Luchtvaartwet een aanwijzings-
tuur is ingediend na 1 oktober 2012, gaat het
heden militaire luchthaven De Kooy voor
besluit is vereist”.
om zulke klachten, nu de bestreden uitspraak
civiele luchtvaart.
(…) 2. Ambtshalve overweegt de Afdeling als
inhoudt dat zij mede is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
(Awb art. 8:1; Crisis- en herstelwet art. 1.1, 1.4,
volgt.
in eerste aanleg van 17 maart 2009 en het
bijlage I onderdeel 6.1; Luchtvaartwet art. 33)
De Kooy is, naar niet in geschil is, een luchthaven, voor het gebruik waarvan ingevolge
proces-verbaal van die terechtzitting onder meer inhoudt:
Uitspraak op het hoger beroep van: het colle-
de Luchtvaartwet een aanwijzingsbesluit ver-
“De verdachte antwoordt op de vragen van
ge van burgemeester en wethouders van
eist was en thans ingevolge de Wet lucht-
de politierechter te zijn:
Texel, appellant, tegen de uitspraak van de
vaart een luchthavenbesluit vereist is.
[Verdachte],
rechtbank Alkmaar van 23 juni 2011 in zaak
De Kooy is aangewezen als luchtvaartterrein
geboren te [geboorteplaats] op [geboorteda-
nr. 09/2748 in het geding tussen: het college
ten behoeve van de militaire luchtvaart. Inge-
tum] 1983,
en de minister van Defensie en de staatssecre-
volge art. 33, eerste lid, van de Luchtvaartwet
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Neder-
taris van Infrastructuur en Milieu (voorheen:
is het daarom verboden het te gebruiken ten
land.
de minister van Verkeer en Waterstaat).
behoeve van de civiele luchtvaart, het zogenoemde burgermedegebruik. Het besluit van
(...) Verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
Procesverloop
11 december 2008 is krachtens art. 33, twee-
Op uw vraag of ik geweigerd heb om mee te
Bij besluit van 11 december 2008 hebben de
de lid, van de Luchtvaartwet genomen om
werken aan het tot stand komen van een
staatssecretaris van Defensie en de minister
uitbreiding van het burgermedegebruik van
goede politiefoto en vingerafdrukken dan
van Verkeer en Waterstaat aan Den Helder
De Kooy mogelijk te maken. Deze wijziging
antwoord ik dat ik de verbalisanten niet
Airport C.V. ontheffing verleend van het ver-
van de gebruiksmogelijkheden van De Kooy
begreep. Zij spraken Nederlands tegen mij. Ik
bod om het militaire luchtvaartterrein De
is een ontwikkeling van een luchthaven in de
wist niet dat ik mee moest werken. Ik zag
Kooy in strijd met de bepalingen en voor-
zin van onderdeel 6.1 van bijlage I van de
een fotocamera op mijn hoofd gericht. Ik
schriften die bij de aanwijzing tot militair
Chw.
ging zitten waar ze mij neerzetten. Ik
luchtvaartterrein zijn gesteld te gebruiken of
Gelet hierop, is het besluit van 11 december
begreep wel dat de politie een foto wilde
te doen of te laten gebruiken.
2008 ingevolge een wettelijk voorschrift ver-
maken.
Bij besluit van 7 oktober 2010 hebben de
eist voor de ontwikkeling van een luchtha-
Voor wat betreft de vingerafdrukken begreep
ministers van Defensie en Verkeer en Water-
ven, voor het gebruik waarvan ingevolge de
ik waar het om ging. Ik ben gedwongen door
staat het door het college daartegen gemaak-
Luchtvaartwet een aanwijzingsbesluit is ver-
twee agenten die mijn hand pakten en in de
te bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
eist. Ingevolge art. 1.1, eerste lid, aanhef en
inkt stopten. Ik kan mij niet herinneren of ik
Bij uitspraak van 23 juni 2011 heeft de recht-
onder a, gelezen in verbinding met onderdeel
mijn hand heb teruggetrokken.”
bank het door het college daartegen ingestel-
6.1 van bijlage I, van de Chw is afdeling 2 van
3.5. Gelet hierop en in aanmerking genomen
de beroep ongegrond verklaard. (…)
hoofdstuk 1 van die wet daarom op dit besluit van toepassing. Dat geldt evenzeer
dat ook de overige aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen
Overwegingen
voor het besluit van 7 oktober 2010, waarbij
omdat de verdachte onvoldoende belang
1. Ingevolge art. 1.1, eerste lid, aanhef en
op het tegen het besluit van 11 december
heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat
onder a, van de Crisis- en herstelwet (hierna:
2008 gemaakte bezwaar is beslist. Nu het
zij niet tot cassatie kunnen leiden, zal de
de Chw), zoals die luidde ten tijde van belang,
besluit van 7 oktober 2010 na inwerkingtre-
Hoge Raad - gezien art. 80a RO - het beroep
is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van toepassing
ding van de Chw is genomen, kon het college
niet-ontvankelijk verklaren.
op alle besluiten die ingevolge enig wettelijk
daar ingevolge het tot afdeling 2 van hoofd-
4. Beslissing
voorschrift zijn vereist voor de ontwikkeling
stuk 1 behorende art. 1.4 van de Chw geen
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassa-
of verwezenlijking van de in bijlage I bij deze
beroep tegen instellen.
tie niet-ontvankelijk.
wet bedoelde categorieën ruimtelijke en
3. Het hoger beroep is gegrond. De aangeval-
infrastructurele projecten, dan wel voor de in
len uitspraak dient te worden vernietigd.
bijlage II bij deze wet bedoelde ruimtelijke en
Doende hetgeen de rechtbank zou behoren
Raad van State
infrastructurele projecten.
te doen, zal de Afdeling door het college
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
Ingevolge artikel 1.4 kan een niet tot de cen-
tegen het besluit van 7 oktober 2010 inge-
Klein Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam
trale overheid behorende rechtspersoon die
stelde beroep niet-ontvankelijk verklaren.
bij de directie bestuursrechtspraak van de
krachtens publiekrecht is ingesteld of een
(…)
1798
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
Rechtspraak
1625
Centrale Raad van Beroep
2000) opgenomen nationaliteitsvereiste en
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
ook niet ingevolge het Unierecht moet worden
12 juni 2013, nr. 201205409/1/A3
van der Ham, vice-president van de Centrale
gelijkgesteld met een Nederlander, aangezien
(mrs. Loeb, Koppen, Wissels)
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
de moeder van betrokkene inmiddels de
LJN CA2887
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
Nederlandse nationaliteit heeft verworven en
Raad van Beroep.
betrokkene zelf in Nederland niet economisch actief is. Verder heeft appellant afwijzend
Afwijzing aanvraag om afgifte ‘Arnhem Card’ is geen besluit.
1626
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
bezwaarfase heeft gedaan op de hardheidsclausule die opgenomen is in artikel 11.5 van
(Awb art. 1:3; Verordening inkomensondersteunende maatregelen gemeente Arnhem)
beslist op het beroep dat betrokkene in de
18 juni 2013, nr. 11/3796 WSF-T
de Wsf 2000.
(mrs. De Vries, Simon, Van der Kolk)
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
LJN CA1129
bank, voor zover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard,
lant], tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 17 april 2012 in de zaken nrs.
De moeder van betrokkene heeft de status
het bestreden besluit vernietigd en appellant
11/2933 en 11/2934 in het geding tussen:
van migrerend werknemer niet verloren en
opgedragen om een nieuwe beslissing op
[appellant] en het college van burgemeester
evenmin afstand gedaan van uit het
bezwaar te nemen. Hiertoe heeft de rechtbank
en wethouders van Arnhem.
Unierecht voortvloeiende rechten.
overwogen dat de moeder van betrokkene in
Procesverloop
(Wsf 2000 art. 2.2; Verordening (EEG) nr.
mer als bedoeld in artikel 45 van het Verdrag
Op 9 februari 2011 heeft het college aanvra-
1612/68 art. 12, 17 lid 2)
betreffende de werking van de Europese Unie
januari 2008 de status van migrerend werkne-
(VWEU) heeft verkregen en dat zij die status
gen van [appellant] om afgifte van een zogenoemde Arnhem Card afgewezen.
(….)
niet heeft verloren doordat zij op 7 oktober 2008 door naturalisatie de Nederlandse natio-
Bij onderscheiden besluiten van 14 juni 2011 heeft het de door [appellant] daartegen
Overwegingen
naliteit heeft verkregen en evenmin doordat
gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
1.1. Betrokkene is op 5 januari 1987 geboren in
zij in maart 2010 uit eigen beweging afstand
Bij uitspraak van 17 april 2012 heeft de
de toenmalige Letse Socialistische Sovjetrepu-
heeft gedaan van de Letse nationaliteit.
rechtbank de door [appellant] daartegen
bliek. Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie
3.1. Appellant heeft in hoger beroep niet lan-
ingestelde beroepen ongegrond verklaard. (…)
verkregen betrokkene en haar moeder de Letse
ger het standpunt ingenomen dat de moeder
nationaliteit. In 2004 is Letland toegetreden
van betrokkene de status van migrerend werk-
Overwegingen
tot de Europese Unie (EU).
nemer heeft verloren doordat zij op 7 oktober
1. Ingevolge art. 1, eerste lid, van de Verorde-
1.2. Vanaf juni 2005 woont de moeder van
2008 de Nederlandse nationaliteit verkreeg,
ning inkomensondersteunende maatregelen
betrokkene in Nederland. Daar trad zij op 16
maar wel doordat zij in maart 2010 afstand
gemeente Arnhem, zoals die luidde ten tijde
september 2005 in het huwelijk met een
deed van de Letse nationaliteit. Ter onderbou-
van belang, kan het college in het kader van
Nederlander. Sinds 2 januari 2008 verricht de
wing van zijn stellingen heeft appellant verwe-
het minimabeleid als inkomensondersteu-
moeder van betrokkene in Nederland betaalde
zen naar het arrest Fahmi en Esmoris Cerdeiro-
nende maatregel de Arnhem Card verstrek-
arbeid, aanvankelijk op basis van arbeidsover-
Pinedo Amado (HvJEU 20 maart 2001,
ken.
eenkomsten voor bepaalde tijd en sinds 1 april
C-33/99), punt 51, en het arrest Leclere (HvJEU
Ingevolge art. 3, eerste lid, is de Arnhem Card
2010 op basis van een arbeidsovereenkomst
31 mei 2001, C-43/99), punt 59. Appellant
een persoonsgebonden pas die recht geeft op
voor onbepaalde tijd voor 24 uur per week.
heeft uitdrukkelijk niet betwist dat betrokkene
bepaalde voorzieningen. Ingevolge het twee-
1.3. In vervolg op het door haar in Letland
gedurende de periode dat zij in Nederland stu-
de lid stelt het college jaarlijks vast, welke
genoten hoger onderwijs heeft betrokkene
deerde ten laste van haar moeder kwam.
voorzieningen voor de houder van de Arn-
zich per september 2010 ingeschreven aan de
3.2. Betrokkene heeft in hoger beroep gewezen
hem Card beschikbaar zijn.
Radboud Universiteit te Nijmegen voor een
op het arrest Kahveci en Inan (HvJEU 29 maart
(…)
voltijds masteropleiding ‘Linguistics’. Deze
2012, C-7/10 en C-9/10) en op de arresten
2. Ambtshalve wordt als volgt overwogen. De
opleiding heeft zij in april 2012 voltooid.
Singh (HvJEU 7 juli 1992, C-370/90) en Eind
afwijzingen van 9 februari 2011 zijn geen
1.4. Bij formulier ‘aanvraag studiefinanciering
(HvJEU 11 december 2007, C-291/05). Verder
besluiten in de zin van art. 1:3, eerste lid, van
hoger onderwijs’, gedateerd 20 maart 2010,
heeft betrokkene onder meer te kennen gege-
de Algemene wet bestuursrecht (hierna:
heeft betrokkene studiefinanciering aange-
ven dat haar moeder uit eigen beweging
Awb), waartegen bezwaar kon worden
vraagd in de vorm van een basisbeurs voor
afstand heeft gedaan van de Letse nationaliteit
gemaakt. Beslissingen omtrent de afgifte van
een thuiswonende studerende en een OV-stu-
omdat zij wilde voorkomen dat de Letse auto-
een Arnhem Card vinden weliswaar hun
dentenkaart. Betrokkene heeft diverse beschei-
riteiten die nationaliteit ambtshalve zouden
grondslag in de Verordening, maar zijn niet
den overgelegd en aangegeven dat haar moe-
ontnemen. Haar was namelijk ter ore gekomen
gericht op het in het leven roepen van enig
der inmiddels de Nederlandse nationaliteit
dat het lastiger is om de Letse nationaliteit te
publiekrechtelijk rechtsgevolg, nu de Arnhem
heeft verkregen.
herkrijgen wanneer zij ambtshalve is afgeno-
Card voor de houder ervan geen aanspraken
1.5. Bij besluit van 12 mei 2010 heeft appellant
men dan wanneer uit eigen beweging afstand
tegenover de gemeentelijke of enige andere
afwijzend beslist op de aanvraag van betrokke-
is gedaan van die nationaliteit, en dat de Letse
overheid in het leven roept. Het college heeft
ne. Het bezwaar hiertegen heeft appellant bij
autoriteiten het aanhouden van een dubbele
de bezwaarschriften ten onrechte niet deswe-
besluit van 20 juli 2010 (bestreden besluit)
nationaliteit vaak niet gedogen, ook niet
ge niet-ontvankelijk verklaard.
ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen
indien - zoals in haar geval - een tweede natio-
(…)
dat betrokkene niet voldoet aan het in artikel
naliteit is verkregen van een lidstaat van de
2.2 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf
EU. Ter zitting is namens betrokkene, desge-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1799
Rechtspraak
vraagd, nog opgemerkt dat haar moeder direct
Raad ziet derhalve geen grond om aan te
de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling,
voorafgaand aan haar vertrek naar Nederland
nemen dat betrokkene vanaf maart 2010 niet
doet onvoldoende recht aan de vereiste
in 2005 in Letland werkzaamheden verrichtte
meer is aan te merken als kind van een migre-
fasering en duur van de maatregel en aan
op het Ministerie van Landbouw.
rend werknemer dat ingevolge artikel 12 en
de functie van de WWB als inkomenswaar-
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
artikel 7, tweede lid, van Verordening nr.
borg.
4.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de
1612/68 voor de toepassing van de Wsf 2000
rechtbank allereerst geoordeeld dat de moeder
met een Nederlander moet worden gelijkge-
van betrokkene de status van migrerend werk-
steld. Het bestreden besluit is daarom niet
nemer niet heeft verloren doordat zij op 7
verenigbaar met het Unierecht.
oktober 2008 door naturalisatie de Nederland-
4.4. Gelet op het voorgaande hoeft niet alles
se nationaliteit heeft verkregen. De Raad
wat de gemachtigde van betrokkene heeft aan-
Overwegingen
onderschrijft dit oordeel dat door appellant
gevoerd in haar verweerschrift en pleitnota
1.1. Appellant, geboren [in] 1957, ontvangt
niet langer wordt bestreden. Volledigheidshal-
bespreking. Uit punt 4.2 en 4.3 volgt reeds dat
sinds 19 januari 2004 bijstand ingevolge de
ve verwijst de Raad in dit verband nog naar de
het bestreden besluit een inmenging oplevert
Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm
uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak
op het recht op vrij verkeer van werknemers
voor een alleenstaande. Hij verricht op vrijwil-
van de Raad van State van 3 december 2012 in
van de moeder van betrokkene. Van een recht-
lige basis opruim- en snoeiactiviteiten in de
de zaak 201108991/1/V1 (LJN BY5575).
vaardiging van die inmenging is niet gebleken.
buurt en hij is actief in een jeugdsociëteit.
4.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de
Geconcludeerd moet worden dat het bestreden
Appellant is in 2006 in het kader van zijn re-
rechtbank verder geoordeeld dat de moeder
besluit strijdig is met het Unierecht en dus
integratie naar betaald werk in een traject bij
van betrokkene de status van migrerend werk-
met artikel 2.2, eerste lid, sub b, van de Wsf
Track geplaatst. Appellant heeft dit traject, dat
nemer evenmin heeft verloren doordat zij in
2000, zodat de rechtbank het beroep van
bestond uit twee dagen per week werken in
maart 2010 uit eigen beweging afstand heeft
betrokkene terecht gegrond heeft verklaard en
het Landschapsonderhoudsproject, in de peri-
gedaan van de Letse nationaliteit. De Raad
het bestreden besluit terecht heeft vernietigd.
ode van 21 april 2006 tot 21 april 2007 goed
onderschrijft ook dit oordeel. Daartoe wordt
De aangevallen uitspraak komt daarom voor
doorlopen. Bij besluit van 16 mei 2007 heeft
allereerst overwogen dat de moeder van
bevestiging in aanmerking.
het college appellant tot 16 mei 2008 onthe-
betrokkene voor haar migratie in Letland in
4.5. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de
ven van de verplichting om algemeen
loondienst werkzaam is geweest en dat zij
Beroepswet is de werking van de aangevallen
geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aan-
nadien ook in Nederland is gaan werken in
uitspraak opgeschort totdat op het hoger
vaarden. Het college heeft daarbij de conclusie
loondienst. Voorts zien de arresten waarop
beroep is beslist. Appellant heeft daarom geen
van de eindrapportage van Track gevolgd dat
appellant zich beroept, Fahmi en Esmoris
uitvoering hoeven geven aan de aangevallen
appellant gezien zijn leeftijd, non-conformisti-
Cerdeiro-Pinedo Amado en Leclere, op geheel
uitspraak. Nu het geding in hoger beroep tot
sche instelling en presentatie en zijn verstoor-
andere situaties van migrerende werknemers
nu toe volledig was toegespitst op de voor-
de dag- en nachtritme, moeilijk in regulier
die terugkeren naar het land van herkomst of
vraag of betrokkene rechten ontleent aan Ver-
werk is te plaatsen.
in elk geval naar een ander land dan het gast-
ordening nr. 1612/68, kan de Raad op dit
1.2. Bij besluit van 14 mei 2008 heeft het colle-
land en niet langer als werknemer actief zijn.
moment niet zelf bepalen over welke periode
ge geweigerd appellant opnieuw ontheffing te
De onderhavige situatie is daar voor de toepas-
en tot welk bedrag betrokkene precies in aan-
verlenen van de arbeidsverplichtingen. Appel-
sing van het Unierecht niet mee te vergelijken.
merking komt voor studiefinanciering. Hier-
lant heeft tegen dit besluit geen bezwaar
Indien een migrerend werknemer de nationa-
voor is een nadere beoordeling van appellant
gemaakt.
liteit van het gastland verkrijgt en tevens uit-
nodig, ook al omdat in plaats van een OV-stu-
1.3. Vervolgens is een traject opgestart met als
drukkelijk afstand doet van zijn oorspronkelij-
dentenkaart een vervangende vergoeding in
doel om appellant de overstap te laten maken
ke nationaliteit, kan dit een aanwijzing zijn
geld zal moeten worden toegekend. Gelet hier-
van vrijwilligerswerk naar betaald werk. Hij is
dat de betrokken migrerend werknemer niet
op ziet de Raad aanleiding om met toepassing
aangemeld bij Promen, een bedrijf dat werk-
langer gebruik wil maken van de uit het Asso-
van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet
zaam is op het gebied van sociale werkvoor-
ciatierecht voortvloeiende rechten, zoals advo-
appellant op te dragen om, met inachtneming
ziening en re-integratie. Appellant is diverse
caat-generaal Sharpston vermeldt in punt 64
van wat de Raad heeft overwogen, alsnog een
keren door Promen uitgenodigd voor een
van haar conclusie in de zaak Kahveci en Inan.
nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar
gesprek, maar heeft op die uitnodigingen niet
Voor zover die benadering ook van toepassing
van betrokkene tegen het besluit van 12 mei
gereageerd. Het college heeft daarop bij
zou zijn bij afstand van de nationaliteit bin-
2010.
besluit van 4 januari 2010 een maatregel
nen de Europese Unie moet vastgesteld worden dat niet gebleken is dat de moeder van betrokkene uitdrukkelijk afstand heeft gedaan
(WWB art. 18 lid 2) (….)
opgelegd, waarbij de bijstand van appellant
1627
van de uit het Unierecht voortvloeiende rech-
voor de duur van één maand is verlaagd met 50%. Daartoe is gesteld dat appellant onvoldoende heeft meegewerkt aan een onderzoek
ten; gebleken is slechts dat zij uit eigen bewe-
11 juni 2013, nr. 11/3518 WWB
naar de mogelijkheden tot arbeidsinschake-
ging afstand heeft gedaan van de Letse natio-
(mrs. Heijs, Claessens, Borman)
ling. Dit besluit staat in rechte vast.
naliteit en de Raad acht het daarbij geenszins
LJN CA2819
1.4. Appellant is uiteindelijk op 21 januari
onwaarschijnlijk dat zij dit juist deed om te
2010 verschenen voor een gesprek bij Promen,
voorkomen dat de Letse autoriteiten die natio-
Een verlaging van de bijstand met 100%
waarbij hem een werkplek in het project
naliteit (met toepassing van section 24 van de
voor de duur van zes maanden op de
“Gouda schoon” is aangeboden. Dit is een pro-
Letse Citizenship Law) ambtshalve van haar
grond dat betrokkene weigert werk te aan-
ject, waarbij appellant onder de regie van Pro-
zouden afnemen en dat het daardoor voor
vaarden, kort na een verlaging van de bij-
men betaald werk met schoonmaaktaken in
haar lastig zou kunnen worden om de Letse
stand met 50% voor één maand in verband
de groenvoorziening kan verrichten. Appel-
nationaliteit later desgewenst te herkrijgen. De
met niet meewerken aan onderzoek naar
lant heeft deze baan niet geaccepteerd, hoe-
1800
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
Rechtspraak
wel hij is gewaarschuwd voor de gevolgen van
hef en onder e, van de Afstemmingsverorde-
werkzaamheden vergelijkbaar zijn met de
zijn houding voor zijn uitkering.
ning wordt bij een dergelijke gedraging,
opruimwerkzaamheden die hij al vrijwillig
1.5. Bij besluit van 4 februari 2010 heeft het
onverminderd artikel 2, tweede lid, de verla-
verricht, met dien verstande dat de aangebo-
college de bijstand van appellant vanaf 1
ging vastgesteld op de gehele bijstandsnorm
den werkzaamheden onder regie van Promen
februari 2010 met 100% verlaagd voor de
gedurende drie maanden. Artikel 7, derde lid,
plaatsvinden. De bedoeling was dat appellant
duur van zes maanden. Aan dit besluit ligt
van de Afstemmingsverordening bepaalt dat
niet langer aangewezen zou zijn op bijstand.
ten grondslag dat appellant heeft geweigerd
de duur van de verlaging wordt verdubbeld,
Er kon rekening worden gehouden met de
algemeen geaccepteerde arbeid of loonvor-
indien de belanghebbende zich binnen twaalf
wensen en behoeften van appellant. De enige
mende arbeid te aanvaarden.
maanden na een vorige als verwijtbaar aange-
beperking was dat er niet in de avond en
1.6. Bij besluit van 27 oktober 2010 (bestreden
merkte gedraging opnieuw schuldig maakt
nacht kon worden gewerkt. Appellant had bij-
besluit) heeft het college het bezwaar van
aan een verwijtbare gedraging. Omdat aan
voorbeeld ook kunnen beginnen met gedu-
appellant tegen het besluit van 4 februari
appellant korter dan twaalf maanden daar-
rende tien uur per week te werken, om lang-
2010 ongegrond verklaard.
voor ook al een maatregel was opgelegd, is de
zaam te wennen. Hij was echter op geen
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
duur van de maatregel in dit geval vastgesteld
enkele manier bereid om op het aanbod in te
bank het beroep tegen het bestreden besluit
op zes maanden.
gaan.
ongegrond verklaard.
4.4. Door het werk bij Promen niet te aanvaar-
4.5.1. Voorop gesteld moet worden dat appel-
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de
den, is appellant de op hem rustende verplich-
lant tegen het in 1.2 genoemde besluit van 14
hierna te bespreken gronden tegen de aange-
ting ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en
mei 2008 geen bezwaar heeft gemaakt, zodat
vallen uitspraak gekeerd.
onder a, van de WWB niet nagekomen, wat
dit besluit in rechte onaantastbaar is gewor-
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
een maatregelwaardige gedraging oplevert als
den. Dit betekent dat sindsdien de arbeidsver-
4.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en
bedoeld in artikel 6 van de Afstemmingsveror-
plichtingen onverkort op appellant van toe-
onder a, van de WWB, voor zover hier van
dening. Appellant stelt zich op het standpunt
passing zijn. Appellant heeft voorts niet
belang, is de belanghebbende verplicht naar
dat de weigering om het werk bij Promen te
aannemelijk gemaakt dat hem van de kant
vermogen algemeen geaccepteerde arbeid,
aanvaarden hem niet kan worden verweten,
van het college een uitdrukkelijke, ondubbel-
waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een
omdat dit werk niet in overeenstemming is
zinnige en onvoorwaardelijke toezegging is
voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid,
met zijn beperkingen. Voorts heeft hij een
gedaan, waaraan hij de gerechtvaardigde ver-
onder a, van de WWB, te aanvaarden. Ingevol-
verstoord dag- en nachtritme doordat hij van-
wachting mocht ontlenen dat hij zijn vrijwilli-
ge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van
wege problemen met zijn blaas alleen in de
ge werkzaamheden met behoud van bijstand
de WWB, voor zover van belang, is de belang-
avond en nacht kan urineren. Hij kan daar-
zou mogen blijven voortzetten en nooit
hebbende verplicht gebruik te maken van een
door moeilijk overdag werken.
betaald werk zou hoeven te verrichten. Het
door het college aangeboden voorziening
4.4.1. De Raad is met de rechtbank van oor-
beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt dan
gericht op arbeidsinschakeling.
deel dat de gestelde beperkingen dezelfde
ook niet.
4.2. Artikel 18, tweede lid, van de WWB
klachten betreffen die op 27 februari 2006
4.6. Uit 4.4.1 en 4.5.1 volgt dat appellant geen
bepaalt, voor zover van belang, dat indien de
door een verzekeringsarts zijn beoordeeld. Er
geldige reden had om het aan hem aangebo-
belanghebbende de uit de wet voortvloeiende
bleken toen geen medische redenen te zijn
den werk te weigeren, zodat geen grond
verplichtingen niet of onvoldoende nakomt,
om appellant arbeidsongeschikt te achten en
bestaat voor het oordeel dat elke vorm van
het college de bijstand verlaagt overeenkom-
er is geen beperking aangenomen ten aanzien
verwijtbaarheid ontbreekt.
stig de verordening bedoeld in artikel 8, eerste
van de arbeidstijden. Appellant heeft niet met
4.7. Appellant heeft voorts aangevoerd dat het
lid, onderdeel b, van de WWB. Van een verla-
medische gegevens onderbouwd dat de beoor-
college de bijstand had moeten beëindigen in
ging wordt afgezien indien elke vorm van
deling destijds niet juist was of dat zijn medi-
plaats van een maatregel op te leggen dan wel
verwijtbaarheid ontbreekt. De hier bedoelde
sche situatie sindsdien is gewijzigd. Zijn
de maatregel had moeten matigen.
verordening is in dit geval de Afstemmings-
standpunt dat hij moeilijk overdag zou kun-
4.7.1. Het standpunt van het college dat in dit
verordening Wet werk en bijstand Gouda 2010
nen werken, kan daarom niet worden gevolgd.
geval geen rechtsgrond bestaat voor beëindi-
(Afstemmingsverordening).
4.5. Appellant heeft voorts aangevoerd dat de
ging van de bijstand, kan worden onderschre-
4.3. Artikel 2, tweede lid, van de Afstemmings-
redenen waarom hem in de periode van mei
ven.
verordening bepaalt dat de verlaging wordt
2007 tot mei 2008 ontheffing is verleend van
4.7.2. Ten aanzien van het verzoek om de
afgestemd op de ernst van de gedraging, de
de verplichting om algemeen geaccepteerde
maatregel te matigen wordt het volgende
mate waarin de belanghebbende de gedraging
arbeid te verkrijgen en te aanvaarden nog
overwogen. De Raad heeft eerder geoordeeld
kan worden verweten en de omstandigheden
steeds gelden, dat de situatie dat hij vrijwilli-
(CRvB 14 maart 2011, LJN BP6843) dat een
waarin hij verkeert. In de artikelen 6 en 7 van
gerswerk verricht jarenlang is geaccepteerd en
ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB
de Afstemmingsverordening worden de gedra-
dat het in strijd is met het vertrouwensbegin-
opgelegde maatregel als hier aan de orde in
gingen ten aanzien waarvan de bijstand wordt
sel om daar nu een eind aan te maken. Hij
beginsel bedoeld is als middel tot gedragsbe-
verlaagd onderscheiden in categorieën en
vindt dan ook dat hij met rust moet worden
invloeding en dus als prikkel voor de betrok-
wordt de omvang van de verlaging nader
gelaten, zodat hij zijn vrijwillige werkzaamhe-
kene om zijn gedrag bij te stellen in de door
bepaald. Het niet aanvaarden van algemeen
den kan voortzetten. Hij heeft erop gewezen
het bestuursorgaan - dat belast is met de uit-
geaccepteerde of loonvormende arbeid, waar-
dat hij 40 tot 50 uur per week aan zijn
voering van de WWB - gewenste richting. Uit
onder blijkens de toelichting ook valt het niet
opruimwerkzaamheden besteedt en hiervoor
de aard van dit middel vloeit voort dat het
aanvaarden van door de gemeente aangebo-
veel waardering van de bewoners krijgt. Voor
bestuursorgaan dit met een zekere fasering in
den betaalde arbeid of loonvormende arbeid,
zover al grond bestaat voor een maatregel,
omvang en duur van de maatregel dient toe
is volgens artikel 6 van de Afstemmingsveror-
had deze moeten worden gematigd.
te passen, teneinde bij het al dan niet optre-
dening een gedraging die valt onder de vijfde
Het college heeft zich op het standpunt
den van de gewenste gedragsverandering
categorie. Ingevolge artikel 7, eerste lid, aan-
gesteld dat de aan appellant aangeboden
nader sturend te kunnen optreden. Steeds zal
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1801
Rechtspraak
in aanmerking moeten worden genomen dat
gen niet zijn gericht op rechtsgevolg.
aan de bijstandbehoevende een inkomens-
(Awb art. 1:3; Wsf 2000 art. 2.3, lid 3)
aard. Daarmee staat vast dat die mededelin-
(….)
van 17 juni 2011 bevat geen publiekrechtelij-
gen niet zijn gericht op rechtsgevolg. De brief
waarborg te bieden. 4.7.3. De nieuwe verwijtbare gedraging recht-
weergave van de op dat moment geldende regeling, en als zodanig louter informatief van
één van de kernfuncties van de WWB is om
ke rechtshandeling en is dus niet aan te mer-
vaardigt op zichzelf een stevige prikkel om het gedrag van appellant bij te stellen. Dit
Overwegingen
ken als een besluit in de zin van artikel 1:3
neemt niet weg dat het college in dit geval,
1. Appellante heeft op 11 maart 2011, met het
van de Awb. De rechtbank heeft ten onrechte
met de verlaging van de bijstand met 100%
oog op het binnen afzienbare tijd bereiken
geoordeeld dat daarvan wel sprake is.
voor de duur van zes maanden kort na de ver-
van de leeftijd van 30 jaar, verzocht om vrij-
4. Op grond van de overwegingen in 3.1 tot en
laging van de bijstand met 50% voor de duur
stelling van de leeftijdsgrens van 30 jaar van
met 3.3 kan de aangevallen uitspraak niet in
van één maand, onvoldoende recht heeft
artikel 2.3, derde lid, van de Wet studiefinan-
stand blijven. Doende hetgeen de rechtbank
gedaan aan de vereiste fasering in omvang en
ciering 2000 (Wsf 2000) voor het aanvragen
zou behoren te doen zal de Raad het beroep
duur van de maatregel en aan de functie van
van studiefinanciering, omdat zij wegens ziek-
tegen het bestreden besluit gegrond verklaren
de WWB als inkomenswaarborg. Daarom
te niet in staat is voor haar dertigste verjaar-
en het bestreden besluit vernietigen. Met toe-
bestaat aanleiding artikel 7, eerste lid, aanhef
dag met een studie te starten. Bij brief van 17
passing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb
en onder e, en derde lid, van de Afstemmings-
juni 2011 heeft de Minister dit verzoek afge-
zal de Raad het bezwaar tegen de brief van
verordening in dit geval buiten toepassing te
wezen. Het bezwaar van appellante tegen de
17 juni 2011 niet ontvankelijk verklaren en
laten wegens strijd met artikel 18, tweede lid,
afwijzing heeft de Minister ongegrond ver-
bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt
van de WWB. Nu het bestreden besluit op de
klaard bij besluit van 24 augustus 2011
van het vernietigde besluit.
Afstemmingsverordening is gebaseerd, kan
(bestreden besluit).
het bestreden besluit geen standhouden.
2. De rechtbank heeft het beroep van appel-
4.8. Uit 4.7.3 volgt dat het hoger beroep slaagt,
lante tegen het bestreden besluit ongegrond
de aangevallen uitspraak moet worden vernie-
verklaard.
College van Beroep voor het bedrijfsleven
tigd, het beroep gegrond moet worden ver-
De rechtbank heeft de brief van 17 juni 2011
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. A.
klaard en het bestreden besluit moet worden
aangemerkt als een besluit in de zin van arti-
Bruining en mw. mr. J.M.M. Bancken, beiden
vernietigd. De Raad ziet aanleiding om met
kel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht
auditeur bij het College.
toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef
(Awb). Aan dat oordeel ligt de motivering ten
en onder c, van de Algemene wet bestuurs-
grondslag dat sprake is van een publiekrechte-
recht zelf in de zaak te voorzien door het
lijke rechtshandeling omdat de Minister met
besluit van
die brief heeft beoogd een rechtsvaststelling
4 februari 2010 in zoverre te herroepen dat de
te doen plaatsvinden. Volgens de rechtbank
21 mei 2013, AWB 11/274
bijstand van appellant met ingang van 1
heeft appellante een wezenlijk en rechtstreeks
(Mrs. Van der Ham, Doolaard en
februari 2010 met 100% wordt verlaagd voor
belang bij het verkrijgen van duidelijkheid
Smorenburg)
de duur van vier maanden. De Raad acht die
omtrent haar positie in relatie tot de Wsf
LJN CA2374
maatregel passend, gelet op de ernst van de
2000, waarbij de rechtbank in aanmerking
verwijtbare gedraging, de eerdere opgelegde
heeft genomen dat het doen van een aan-
Normen voor gebruik van meststoffen.
maatregel en de persoonlijke omstandighe-
vraag eerst bij daadwerkelijke aanvang van
Geen terugval van de verhoogde gebruiks-
den van appellant. Die maatregel sluit voorts
een studie na het passeren van de leeftijd van
norm naar de reguliere gebruiksnorm, nu
aan bij de nieuwe Afstemmingsverordening
30 jaar onder omstandigheden, mede in ver-
e.e.a. niet duidelijk, voorzienbaar en ken-
Wet werk en bijstand Gouda 2012. Daarin is
band met het kostenaspect, als onredelijk
baar in een wettelijk voorschrift is opgeno-
de duur van de verlaging bij een eerste gedra-
bezwarend dient te worden aangemerkt.
men. Evenredigheid van de boete. Geen
ging van de vijfde categorie, zoals in het
3. Het oordeel van de Raad over de aangeval-
matiging om reden dat het economische
onderhavige geval, niet langer op drie maar
len uitspraak.
voordeel lager is dan de op grond van art.
op twee maanden gesteld. Dit zou, na verdub-
3.1. Appellante heeft aan de Minister om een
57 Meststoffenwet op te leggen boete, aan-
beling van de duur van de verlaging als gevolg
standpunt gevraagd over een onzekere
gezien de wetgever bij de vaststelling van
van recidive, tot een verlaging van 100% voor
gebeurtenis in de toekomst. Daarop heeft de
het boetebedrag daarmee reeds rekening
de duur van vier maanden hebben geleid.
Minister in de meergenoemde brief van 17
heeft gehouden.
1629
juni 2011 uiteengezet onder welke voorwaar-
1628
den studiefinanciering kan worden verstrekt
(Meststoffenwet art. 1, 7, 8, 9, 57; Uitvoerings-
aan iemand die de leeftijd van 30 jaar heeft
regeling Meststoffenwet art. 24, 25, Algemene
bereikt. Verder heeft de Minister in die brief
wet bestuursrecht art. 5:4)
14 juni 2013, nr. 12/2093 WSF
geconstateerd dat tot op dat moment niet is
(mrs. Hoogenboom, Bruning, Hilhorst-
gebleken dat appellante studiefinanciering
Hoger beroep ingesteld door een landbouwer
Hagen)
heeft ontvangen en dat als appellante niet
tegen een uitspraak van de Rechtbank Breda
LJN CA3234
voor haar dertigste verjaardag met een oplei-
van 23 februari 2011, LJN BR0681
ding start en daarvoor studiefinanciering ontDe mededelingen die de Minister in de brief
vangt, het niet mogelijk is om na haar dertig-
Een Brabantse landbouwer had in 2007 gron-
van 17 juni 2011 heeft gedaan zijn een weer-
ste verjaardag studiefinanciering te
den bijgehuurd in Zeeland. Hij had zich aange-
gave van de op dat moment geldende rege-
ontvangen.
meld voor de zogenoemde derogatie. Dat
ling, en als zodanig louter informatief van
3.2. De mededelingen die de Minister in de
houdt in dat wanneer aan bepaalde voorwaar-
aard. Daarmee staat vast dat die mededelin-
brief van 17 juni 2011 heeft gedaan zijn een
den wordt voldaan (waaronder de voorwaarde
1802
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
Rechtspraak
dat ten minste 70% van de tot het bedrijf beho-
– dat om te kunnen vaststellen of de in het
(doen) naleven van artikel 10 in samenhang
rende oppervlakte wordt beteeld met gras)
geding zijnde gronden aangemerkt kunnen
met de artikelen 7 en 8 van de Meststoffen-
voor het gebruik van dierlijke meststoffen niet
worden als tot het bedrijf behorende opper-
wet, maar daaruit volgt niet dat de verhoog-
de reguliere norm van (maximaal) 170 kg stik-
vlakte landbouwgrond, bepalend is of de land-
de gebruiksnormen voor dierlijke mestoffen
stof per hectare per jaar van toepassing is,
bouwer de feitelijke beschikkingsmacht over
niet langer van toepassing is wanneer één
maar een verhoogde norm van 250 kg stikstof
deze gronden had, in die zin dat hij in de
van de gebruiksnormen wordt overschreden.
per hectare per jaar.
praktijk in staat was teeltplan en bemestings-
Het standpunt van verweerder dat met de
Volgens de staatssecretaris van Economische
plan op elkaar af te stemmen en deze plan-
verwijzing in artikel 25, tweede lid, van de
Zaken (hierna: verweerder) behoort tot de voor-
nen in samenhang te realiseren. Het College is
Uitvoeringsregeling naar de artikelen 7 en 8
waarden voor toepassing van de verhoogde
van oordeel dat niet is komen vast te staan
van de Meststoffenwet is bedoeld dat alle
norm voor stikstof tevens dat aan alle gebruiks-
dat de landbouwer de feitelijke beschikkings-
gebruiksnormen als derogatievoorwaarden
normen - inclusief die verhoogde norm voor
macht over de Zeeuwse percelen had. Uit het
gelden en dat het gevolg van het niet nale-
dierlijke meststoffen (hierna ook genoemd: de
in dit verband opgemaakte AID-rapport bleek
ven van de gebruiksnormen, te weten de
derogatienorm) – wordt voldaan. Bij overtre-
dat de landbouwer ten aanzien van de betref-
terugval naar de reguliere norm, tevens blijkt
ding van één van de voorwaarden mag de land-
fende percelen met de eigenaar van de grond
uit de memorie van toelichting bij de wijzi-
bouwer volgens verweerder de derogatienorm
een grondgebruikersverklaring was aange-
ging van de Meststoffenwet (invoering
niet toepassen en wordt van rechtswege terug-
gaan, waarin was opgenomen dat de landbou-
gebruiksnormen), gaat eraan voorbij dat een
gevallen op de reguliere gebruiksnorm van 170
wer de grond mee kon tellen ‘conform artikel
dergelijke bepaling duidelijk, voorzienbaar
kg stikstof per hectare per jaar.
1 (c) van de Regeling landbouwgrond en
en kenbaar in het wettelijk voorschrift zelf
Verweerder had de Zeeuwse percelen niet mee-
natuurterrein Meststoffenwet’, zonder dat
dient te zijn opgenomen. Verweerder baseert
gerekend bij het bedrijf van de landbouwer en
daarbij was bedongen dat de landbouwer zou
hierop immers zijn bevoegdheid om een
had, nu de landbouwer de gebruiksnormen
beslissen over het beheer van de grond. De
punitieve sanctie op te leggen. Deze verplich-
voor dierlijke meststoffen, stikstof en fosfaat
landbouwer had ten aanzien van deze gron-
ting vloeit voort uit het legaliteitsvereiste en
had overtreden, een boete opgelegd van in
den aanvankelijk verklaard dat daarop 15 pin-
is verankerd in artikel 5:4, tweede lid, van de
totaal € 32.211,50. Deze boete was berekend
ken waren geweid, die zouden worden ver-
Awb.
aan de hand van de reguliere gebruiksnorm
zorgd door een door de eigenaar van de
Het College is van oordeel dat in dit verband
(en viel daarmee dus hoger uit dan wanneer de
gronden geregelde verzorger. De landbouwer
evenmin betekenis kan toekomen aan de
boete zou zijn berekend aan de hand van de
wist echter niet de naam van de verzorger en
beschikking van de Europese Commissie van
verhoogde gebruiksnorm). Het daartegen door
hij wist ook niet of de verzorger voor zijn
8 december 2005 tot verlening van de door
de landbouwer gemaakte bezwaar werd bij
werkzaamheden een vergoeding had ontvan-
Nederland gevraagde derogatie op grond van
besluit van 29 april 2010 (hierna: de beslissing
gen. Geconfronteerd met de bevindingen uit
Richtlijn 91/676/EEG van de Raad inzake de
op bezwaar) ongegrond verklaard. Het tegen
verder onderzoek, waarbij kwam vast te staan
bescherming van water tegen verontreiniging
dat besluit ingestelde beroep werd door de
dat de gronden bij een derde in gebruik waren
door nitraten uit agrarische bronnen. Deze
rechtbank eveneens ongegrond verklaard.
geweest, wilde de landbouwer zich niet meer
beschikking (hierna: de derogatiebeschikking)
De landbouwer stelde hoger beroep in bij het
over het gebruik van de grond uitlaten. Ook
is gericht tot de lidstaat Nederland en heeft
College. Hij voerde aan dat de rechtbank ten
kwam de door de landbouwer gestelde beta-
geen rechtstreekse werking. Gelet op de toe-
onrechte had geoordeeld dat de Zeeuwse per-
ling van pacht niet vast te staan. Dit leidde
lichting bij de Wijziging Uitvoeringsregeling
celen niet tot zijn bedrijf behoorden omdat hij
het College tot de conclusie dat de grief van de
Meststoffenwet (Stcrt. 2005, nr. 254) is met de
niet de feitelijke beschikkingsmacht over die
landbouwer faalt en dat de rechtbank terecht
Uitvoeringsregeling Meststoffenwet beoogd
percelen zou hebben gehad. Hij voerde aan dat
de Zeeuwse percelen buiten beschouwing had
uitvoering te geven aan de derogatiebeschik-
uit de memorie van toelichting bij de Mest-
gelaten. Dit betekent voorts dat verweerder bij
king. Inachtneming van de verplichting om
stoffenwet blijkt dat theoretische beschik-
de berekening van het gebruik van de mest-
niet meer dan 250 kg stikstof per hectare per
kingsmacht voldoende is. Hij had de juridische
stoffen terecht was uitgegaan van 31,93 hecta-
jaar als bestanddeel van dierlijke mest op of
beschikkingsmacht over de percelen en tevens
re grond.
in de bodem te brengen is echter noch in de
de daaruit in zoverre automatisch voortvloei-
De tegen het niet toepassen van de verhoog-
Meststoffenwet noch in de daarop gebaseerde
ende feitelijke beschikkingsmacht. Hij voerde
de gebruiksnorm gerichte grief van de land-
regelgeving aangewezen als voorwaarde om
tevens aan dat uit de wettelijke regeling niet
bouwer slaagt. Het College overweegt in dit
voor derogatie in aanmerking te komen. Het
kan worden afgeleid dat bij overschrijding van
verband het volgende. Niet gebleken is dat de
vervallen van de verhoogde norm bij over-
de gebruiksnormen de verhoogde gebruiks-
landbouwer in 2007 niet heeft voldaan aan
schrijding daarvan dient uitdrukkelijk bij of
norm niet langer van toepassing is. Ten slotte
de voorwaarden, zoals genoemd in de artike-
krachtens wet te worden bepaald.
voerde de landbouwer aan dat hij niet verwijt-
len 25 tot en met 27 van de Uitvoeringsrege-
Het College oordeelt dat landbouwer voldoet
baar had gehandeld, dat hij niet kon weten dat
ling Meststoffenwet. Het voldoen aan de
aan de derogatievoorwaarden, zodat de boete
de eigenaar van de gronden deze ook aan een
gebruiksnormen (i.c. de verhoogde gebruiks-
wegens overschrijding van de gebruiksnorm
ander ter beschikking had gesteld en dat de
norm voor dierlijke meststoffen, de stikstof-
voor dierlijke meststoffen dient te worden
opgelegde boete in geen enkele verhouding
gebruiksnorm en de fosfaatgebruiksnorm) is
berekend aan de hand van de verhoogde
tot de overtreding stond, aangezien het door
in de genoemde artikelen niet als een voor-
gebruiksnorm. Het College berekent de boe-
hem behaalde economische voordeel (door te
waarde voor derogatie terug te vinden. Welis-
tes op een bedrag van in totaal € 17.690. De
weinig mest te doen afvoeren) hooguit € 3.420
waar bepaalt artikel 25, tweede lid, van de
rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat
bedroeg.
Uitvoeringsregeling, zoals dat artikel destijds
voor derogatie geen aanleiding is.
Het College overwoog – zie in dit verband ook
luidde, dat de landbouwer bij de aanmelding
Ten slotte gaat het College nog in op de
haar eerdere uitspraak van 12 februari 2013,
van zijn bedrijf voor derogatie een verklaring
grief van de landbouwer dat de rechtbank
LJN BZ1613, gepubliceerd in NJB 2013/517)
bijvoegt waarin hij zich verplicht tot het
ten onrechte niet tot matiging van de boe-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1803
Rechtspraak
tes is overgegaan. Het College overweegt dat
1630
herroeping van de ontbinding niet meer mogelijk is indien de rechtspersoon heeft
de boetes zijn vastgesteld overeenkomstig de boetenormen opgenomen in artikel 57
22 mei 2013, AWB 11/311
opgehouden te bestaan.
Meststoffenwet. Het College overweegt
(Mrs. Aerts, Doolaard en Smorenburg)
De onderneemster stelt beroep in bij het
voorts, onder verwijzing naar haar uitspraak
LJN CA2384
College. Zij voert aan dat in het besluit van
van 28 februari 2012, LJN BV8605, dat de
11 januari 2011 is vermeld dat daartegen
tekst van artikel 59 Meststoffenwet (oud)
Kamer van Koophandel. Herroeping van de
bezwaar kan worden gemaakt. Zij begrijpt
niet uitsluit dat binnen het kader van dit
ontbinding van een rechtspersoon. De
niet dat herroeping van de ontbinding niet
artikel een evenredigheidstoets wordt vol-
Kamer van Koophandel hoeft het niet tot
meer mogelijk zou zijn. Zij stelt voorts dat
trokken, zodat deze bepaling dan ook het
haar taak te rekenen om zich een oordeel te
verweerster haar ten onrechte niet heeft
kader vormt waarbinnen kan en behoort te
vormen over het gebruik van het herroe-
gehoord. Als zij wel zou zijn gehoord, had
worden beoordeeld of de ingevolge artikel
pingsinstrument. Zij mag verlangen dat de
zij kunnen aangeven dat zij bij het ontbin-
57 Meststoffenwet voorgeschreven boete in
burgerlijke rechter zich hierover uitlaat
den van de BV te snel heeft gehandeld op
het concrete geval evenredig is aan met
alvorens tot (her)inschrijving van de rechts-
basis van onjuiste informatie. Zij stelt dat
name de aard en ernst van de geconstateer-
persoon over te gaan.
het haar thans reëel voorkomt, naar aanleiding van informatie van haar nieuwe
de overtreden, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zono-
(Handelsregisterwet art. 6, 18; Handelsregis-
accountant, om het bedrijf voort te zetten.
dig, de omstandigheden waaronder de over-
terbesluit art. 4, 5; Burgerlijk Wetboek art.
Ter zitting bij het College heeft haar
treding is begaan. De omstandigheden die
2:19, 2:23c, Algemene wet bestuursrecht art.
gemachtigde voorts toegelicht dat de onder-
daarbij een rol kunnen spelen zijn die
7:3)
neemster een vordering heeft op de BV en dat zij dat geld slechts uit de onderneming
omstandigheden waarmee de wetgever niet reeds bij de vaststelling van het boetebedrag
De bestuurder/enig aandeelhouder van een
kan halen als de onderneming activiteiten
rekening heeft gehouden. Het College leidt
onderneming ontbindt deze en verzoekt de
gaat ontplooien.
uit de memorie van toelichting bij de Mest-
Kamer van Koophandel middels het formulier
Het College is van oordeel dat verweerster
stoffenwet af dat de wetgever bij het bepa-
‘Inschrijving ontbinding vennootschap, rechts-
zich terecht op het standpunt heeft gesteld
len van de boetenorm twee elementen heeft
persoon of maatschap’ de ontbinding in te
dat de rechtspersoon op het moment van de
gecombineerd, te weten het economische
schrijven in het handelsregister. In dit formu-
ontbinding heeft opgehouden te bestaan.
voordeel en de bestraffing voor de overtre-
lier vult de onderneemster tevens in dat de
Uit de jurisprudentie van de civiele rechter
ding. Het College constateert voorts dat de
onderneming op het moment van de ontbin-
– de beschikkingen van het gerechtshof
wetgever het tarief van de boete, voor zover
ding geen baten had. In de toelichting bij het
’s-Gravenhage van 30 januari 2007, LJN
dit het element van het economisch voor-
formulier is vermeld dat de rechtspersoon,
AZ7737 en van 23 augustus 2011, LJN
deel betreft, in belangrijke mate heeft geba-
wanneer deze op het moment van de ontbin-
BS1144 – volgt dat het niet uitgesloten
seerd op de kosten voor mestafzet op de lan-
ding geen baten heeft, onmiddellijk ophoudt
moet worden geacht dat een ontbindingsbe-
gere afstand, waarbij de wetgever kennelijk
te bestaan.
sluit in bepaalde omstandigheden rechtsgel-
met name het oog heeft gehad op veehou-
De Kamer van Koophandel registreert bij
dig kan worden herroepen. Verweerster
derijbedrijven, die ter voldoening aan de
besluit van 11 januari 2011 dat de ontbonden
hoeft het niet tot haar taak te rekenen zich
gebruiksnormen (een deel van) de door hun
rechtspersoon is opgehouden te bestaan en
een oordeel te vormen over het gebruik van
dieren geproduceerde mest zullen moeten
dat de onderneming is opgeheven met ingang
het herroepingsinstrument en mag verlan-
(doen) afvoeren. Tot deze groep bedrijven
van 1 december 2010.
gen dat de burgerlijke rechter zich hierover
behoort ook de onderhavige landbouwer.
Op 9 februari 2011 maakt de onderneem-
uitlaat alvorens tot (her)inschrijving van de
Met de omstandigheid dat het door hem
ster bezwaar tegen de uitschrijving van
rechtspersoon over te gaan. Aangezien in
behaalde economische voordeel (veel) lager
haar onderneming. Zij voert als reden aan
het onderhavige geval niet is gebleken dat
is dan de op grond van artikel 57 Meststof-
dat zich een koper van de BV heeft aange-
de onderneemster stappen heeft gezet om
fenwet op te leggen boete heeft de wetgever
meld. De Kamer van Koophandel (hierna:
herroeping van de ontbinding of herope-
derhalve bij de vaststelling van het boetebe-
verweerster) verklaart het bezwaar bij
ning van de vereffening te bewerkstelligen,
drag reeds rekening gehouden.
besluit van 14 maart 2011 ongegrond. Ver-
valt niet in te zien dat er voor verweerster
Volgt: vernietiging van de aangevallen uit-
weerster overweegt daarbij dat de medede-
aanleiding was voor gerede twijfel over de
spraak, gegrondverklaring van het bij de
ling van de onderneemster dat zich een
juistheid van de opgave van appellante.
rechtbank ingestelde beroep, vernietiging
koper van de BV heeft aangemeld, geen
Het College is van oordeel dat verweerster
van de beslissing op bezwaar van 29 april
afbreuk doet aan het feit dat zij heeft opge-
zich op het standpunt heeft kunnen stellen
2010, oplegging van een boete aan de land-
geven dat de rechtspersoon met ingang van
dat geen nader onderzoek nodig was en dat
bouwer van € 17.690.
1 december 2010 is ontbonden en dat de
het bezwaar kennelijk ongegrond was. Ver-
rechtspersoon op dat moment geen baten
weerster heeft derhalve op grond van art. 7:3,
Zie in dit verband tevens de uitspraken van
had, zodat de rechtspersoon op grond van
aanhef en onder b, van de Awb kunnen
dezelfde datum met de LJN-nummers CA2239,
art. 2:19, vierde lid, BW is opgehouden te
afzien van het horen van de onderneemster.
CA2371 en CA 2378.
bestaan. Verweerster wijst er voorts op dat
Volgt: ongegrondverklaring van het beroep.
1804
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
Boeken
Roosachtig strafrecht Liber amicorum Theo de Roos Liber amicorum aangeboden aan Theo de Roos ter gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar aan de Universiteit van Tilburg. In de bundel gaan ruim achtendertig (!) collega’s en vakgenoten in op actuele strafrechtelijke thema’s. Ybo Buruma, Geert Corstens, Jaap de Hullu, Jan Watse Fokkens, Cyrille Fijnaut en vele anderen gaven (soms spontaan) acte de présence. Vanuit de wetenschappelijke wereld wordt al vele jaren geklaagd over de verharding van het strafrecht. Aan deze trend worden labels verbonden als: ‘turbostrafrecht’ of ‘reusachtig’ strafrecht. Dit is een vorm van strafrechtspleging waar Theo de Roos zich gedurende zijn lange en indrukwekkende loopbaan consequent tegen heeft gekeerd. Zijn visie wordt gekenmerkt door precies tegenovergestelde oriëntaties, je zou kunnen zeggen ‘Roosachtig’ strafrecht. Marc Groenhuijsen, Tijs Kooijmans en Jannemieke Ouwerkerk (red.) Kluwer 2013, 660 p., € 45 ISBN 978 90 1311 673 1
Eigen schuld en medeaansprakelijkheid In dit boek staan twee begrippen van het schadevergoedingsrecht centraal: eigen schuld (art. 6:101 BW) en mede-aansprakelijkheid (art. 6:102 BW). Sinds 1985, toen de eerste druk van deze monografie verscheen, heeft de Hoge Raad een indrukwekkende reeks arresten gewezen die het leerstuk van eigen schuld hebben omgetoverd van een ‘backwater’ van het privaatrecht in een frontlijn van vernieuwing. Het eerste deel van deze monografie brengt deze ontwikkeling in kaart en behandelt de aard, de inhoud en de rechtsgevolgen van het leerstuk van eigen schuld. Het tweede deel van dit boek behandelt het met eigen schuld nauw verwante leerstuk van de mede-aansprakelijkheid. Het boek is een bewerking van het gelijknamige boek van prof. mr. A.J.O. van Wassenaer van Catwijck, waarvan de tweede druk (met medewerking van Jongeneel) verscheen in 1996. Keirse heeft bij haar bewerking van
het deel over de eigen schuld niet alleen gesteund op de vorige druk maar ook in belangrijke mate geput uit haar proefschrift ‘Schadebeperkingsplicht; over eigen schuld aan de omvang van de schade’ (Kluwer 2003). Monografieën Privaatrecht, deel 16 Kluwer 2013, 196 p., € 43,50 (derde druk) ISBN 978 90 1305 852 9
Young Corporate Lawyers 2013 Deze bundel vloeit voort uit het Institute for Corporate Law, Governance and Innovation Policies (ICGI) Premium Masterclass 2012-2013 honoursprogramma. Een selecte groep studenten heeft zich in het kader van dit honoursprogramma verdiept in een aantal actuele ondernemingsrechtelijke thema’s met wetenschappelijke en praktische relevantie. Sommige artikelen zijn Europeesrechtelijk georiënteerd, andere zijn gelegen in het hart van het nationale ondernemingsrecht en in een aantal artikelen wordt het ondernemingsrecht gecombineerd met flankerende rechtsgebieden zoals het arbeidsrecht, het insolventierecht en de rechtseconomie. Het bevat de volgende bijdragen: De Wet Markt en Overheid: een zinvolle invoering? – F.M.F. (Fenna) Bekkers; De commerciele stichting en artikel 54 tweede alinea VwEU: een opkomende deelnemer aan de Europese interne markt? – A. (Alberto) Escubós Alegre; Is een waterdicht contract de beste verdediging? – R.M. (Reny) Stark; De onzorgvuldige wetgever houdt zichzelf voor de gek – I. (Inge) Arts; De bank als pandhouder op aandelen in de flex-bv – A.K.J. (Arthur) Vervoort; De flitsuittreding van art. 2:343c BW – A.M. (Anne) Bekkering; De (on) mogelijkheid tot turboliquidatie en de op de loer liggende herleving van een turbo- geliquideerde bv – S. (Samantha) Renssen; Belangen en aansprakelijkheid in concern- verhoudingen – A. (Alexa) Finke. prof. mr. C.A. Schwarz, mr. dr. R.A. Wolf, mr. dr. J.J.A. Hamers (red.)
Het publieke van het privaatrecht: hoe regulering van publieke belangen het privaatrecht beïnvloedt NILG Congresbundel 2010 Op 9 november 2010 vond aan de Vrije Universiteit Amsterdam het tweede NILG-congres plaats. Het congres had als thema ‘Het publieke van het privaatrecht: hoe regulering van publieke belangen het privaatrecht beïnvloedt.’ Tijdens het congres werd in het bijzonder stilgestaan bij de invloed die via overheidsregulering op privaatrechtelijke verhoudingen wordt uitgeoefend. Die beïnvloeding stelt privatisten en publiekrechtjuristen voor grote uitdagingen. Dat geldt zowel voor de privaatrechtelijke (zelf-)regulering als voor handhaving van die verhoudingen. Bij de toepassing van privaatrechtelijke leerstukken en regels moet steeds vaker rekening worden gehouden met de ‘doorwerking’ in de betrokken privaatrechtelijke rechtsverhouding van wet- en regelgeving die zich (mede) richt op publieke belangen die (deels) buiten die rechtsverhouding liggen. Die wet- en regelgeving geeft bijzondere kleur aan de toepassing van regels van privaatrecht. Dat roept veel vragen op, zoals: Hoe werkt de regulering precies door in een privaatrechtelijke rechtsverhouding? Kunnen privatisten bij de toepassing van regels van privaatrecht eigenlijk wel rekening houden met gereguleerde publieke belangen? Vanuit welk kader? Veel auteurs van deze bundel hebben tijdens het congres een belangrijke inhoudelijke bijdrage geleverd. Na het congres zijn zij aan de slag gegaan met hun bijdrage voor dit boek. Maar ook anderen - enthousiast geworden voor het thema door het congres - hebben interessante bijdragen geleverd. O. Cherednychenko, C. Jansen, R. Neerhof en F. Verstijlen (red.) Governance en Recht, deel 6
ICGI-reeks 2013
Boom Juridische uitgevers 2013, 247 p., € 48
Uitgeverij Paris 2013, 120 p., € 29,95
ISBN 978 90 8974 779 2
ISBN 978 94 9096 294 4
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1805
1631
Tijdschriften
1632 Burgerlijk (proces) recht ANWB Verkeersrecht 61e jrg. nr. 6, 2013 Mr. J.P. Zeilstra Aansprakelijkheid voor klimongevallen: de (bijzondere) zorgplicht van verzekeraars, instructeurs en sportorganisaties – Klimmen op een klimmuur of op een (buitenlandse) rots is een relatief veilige sport: het aantal blessures is klein vergeleken bij voetbal of hockey. De ernst van het letsel is bij een klimongeval echter vaak groter. Schr. bespreekt de aansprakelijkheid van zekeraars, kliminstructeurs en sportorganisaties. Hij concludeert dat volgens de jurisprudentie een hoge mate van zorgvuldigheid van deze betrokkenen wordt geëist, zoals het ter beschikking stellen van deugdelijk klimmateriaal, het geven van voldoende instructie en het houden van toezicht. Mr. H. de Jager Past een overlijdensschadeclaim binnen art. 7:611 BW? – De Hoge Raad heeft in een reeks van uitspraken bepaald dat de werkgever naast zijn verplichtingen ex art. 7:658 BW ook voor ongevallen die buiten de werkplaats (en buiten zijn zeggenschap) plaatsvinden de verplichting heeft om een behoorlijke verzekering af te sluiten voor zijn werknemers, met name voor de risico’s in het verkeer. Die verkeersrisico’s bestaan – in volgorde van frequentie – uit de zaakschade (het vervoermiddel zelf en de goederen die ermee worden vervoerd), de letselschade en het meest verstrekkende risico, het overlijden van de verkeersdeelnemer. Over dit laatste risico heeft de Hoge Raad zich nog niet uitgesproken. Toch kan het niet anders dan dat werkgevers aangesproken (gaan) worden door de nabestaanden van hun werknemers die zich in hun opdracht in het verkeer hebben moeten begeven en bij de uitvoering van hun taak om het leven zijn gekomen. De vraag is of hun nabestaanden zich evenzeer kunnen beroepen op de
1806
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
behoorlijke verzekeringsplicht ex art. 7:611 BW die op de werkgevers rust ten aanzien van de persoonlijke schade van de werknemer.
Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht Nr. 6, 2013 D.F.H. Stein, NTBR 2013/24 Ontstaan en tenietgaan van vorderingen bij executie door de beslaglegger – Schr. gaat in dit artikel in op de situatie dat een schuldenaar een vordering van een schuldeiser onbetaald laat, en deze schuldeiser door middel van beslag en executie verhaal kan nemen. Na executie door de beslaglegger staat de executieopbrengst op de kwaliteitsrekening van de notaris of deurwaarder. De vraag is, wat dit betekent voor de vordering waarvoor beslag is gelegd. De kernvraag in dit artikel is op welk moment de vordering van de beslaglegger op de beslagene tenietgaat. Schr. bespreekt welke vorderingsrechten aan de executerende beslaglegger toekomen, wanneer zij ontstaan, en wanneer zij tenietgaan. Volgens schr. is voor het tenietgaan van de vordering nodig dat de executant verkrijgt waar hij jegens geëxecuteerde recht op had. Mr. dr. M.W. de Hoon, mr. C.J.M. van Doorn, NTBR 2013/25 Inkoopmacht in de supermarktbranche: het civielrechtelijke perspectief – In dit artikel schetsen schrs. het civielrechtelijk kader voor de veelvoorkomende problemen van de inkoopmacht. Uit onderzoek blijkt dat veel leveranciers problemen ervaren met het eenzijdig wijzigen van contracten, het hanteren van onredelijke voorwaarden, het contracteren zonder een overeenkomst op schrift, en het de-listing (door de inkoper worden geschrapt van de lijst van toeleveranciers). Aan de hand van de gedragcodes van het Verenigd Koninkrijk en Europa vullen zij de open normen in en reflecteren zij op mogelijke oplossingsrichtlijnen en de betekenis van het privaatrecht. Prof. mr. E.H. Hondius, NTBR 2013/27 Kroniek Algemeen – In deze kroniek worden verscheidene uitgaven, gebeurtenissen en onderwerpen besproken.
PIV-Bulletin Nr. 3, juni 2013 Mr. A.E. Santen De aansprakelijkheid voor de gebrekkige hulpzaak in het licht van de GBO – Er is veel aandacht voor gebrekkige implantaten en medische hulpmiddelen. Er was en is een hoop te doen omtrent de borstimplantaten van de Franse producent PIP, en zo hebben ook de Metaal-Op-Metaal-heupen (MOM-heupen) de pennen en tongen in beweging gebracht. In een beschikking van de Rechtbank Breda en een drietal daarop volgende artikelen wordt gesproken van een achterhaalde doctrine waar het de hulpzaak in het kader van de geneeskundige behandelingsovereenkomst betreft. Reden om dat nader te bekijken en te constateren dat er nogal wat wordt over- en aangenomen. Mr. M.R. Lauxtermann, mr. K.M. Volker Het vaststellen van letsel (III) – In het eerste deel van dit artikel in PIV-Bulletin 2013/1 betoogden schrs. dat klachten alleen zich niet kwalificeren als letsel in de zin van art. 6:107 BW. Zodanig letsel veronderstelt een in de medische wetenschap erkend ziektebeeld. Bij het vaststellen hiervan dient te worden uitgegaan van objectieve maatstaven en daarmee van de beschikbare medische standaarden en richtlijnen, uitmondend in een rapportage die voldoet aan de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage.
RM Themis 174e jrg. nr. 3, juni 2013 Prof. mr. W.J. Zwalve Bezit geldt als volkomen titel Enige opmerkingen over gestolen zaken en de rechtsvordering van art. 3:86 lid 3 BW – Ingrijpen door de politie in geval van gestolen goederen leidt niet zelden tot verstoring van eigendoms- en bezitsverhoudingen. In een recent arrest van de Hoge Raad gepubliceerd in RvdW 2012/961 was hiervan sprake. Ingevolge art. 3:86 lid 3 BW kan een bestolen eigenaar een gestolen zaak gedurende drie jaar na bezitsverlies opeisen onder de verkrijger te goeder trouw. Schr. betoogt dat in voornoemd arrest de Hoge Raad mede aan de hand van het derde lid een uitleg heeft gegeven aan
Tijdschriften
het eerste lid van dit artikel die principieel ongewenst is. Schr. licht zijn standpunt toe en gaat daarbij in op de herkomst van het artikel, waarbij achtereenvolgens aandacht is voor het Franse recht en het rechtskarakter van de vordering ex art. 3:86 lid 3 BW. Daarna gaat schr. nader in op het systeem van de wet en de kritiek die hij hierop heeft, gevolgd door zijn voorgestelde alternatieve oplossing. Mr. C. Spierings Vragen over het aanbod – Het begin van een contractuele relatie is het aanbod. Het aanbod behoort tot de kern van het Nederlandse contractenrecht en heeft als doel opgaan in een overeenkomst. Schr. bespreekt het aanbod echter als een zelfstandige rechtsfiguur, namelijk als een eenzijdige rechtshandeling. Regelingen betreffende het aanbod in de ons omringende landen worden besproken. Daarnaast besteedt schr. aandacht aan instrumenten die de eenwording van het Europese privaatrecht beogen en aan het Weens Koopverdrag. Uitgangspunt is dat schr. het aanbod ziet als een zelfstandige bron van verbintenissen, waarbij een aanbod naast een wilsrecht ook een toekomstige vordering creëert. Daarnaast betoogt schr. dat een openbaar aanbod geen rechtshandeling is, maar slechts een uitnodiging tot het doen van een aanbod. Tot slot is schr. van mening dat uitloving een op zichzelf staande eenzijdige rechtshandeling is. Dit laatste is in afwijking met het Nederlandse, maar in overeenstemming met het Duitse recht.
Tijdschrift Erfrecht 14e jrg. nr. 3, 2013 Mr. J.L.D.J. Maasland De nietigheid van het testamentaire vervreemdingsverbod – Naar aanleiding van het arrest van het Hof ArnhemLeeuwarden van 5 maart 2013, LJN BZ4288 bespreekt schr. de nietigheid van het testamentaire vervreemdingsverbod. Het Hof oordeelde dat de last om niet zonder toestemming van de andere erfgenaam het huis te verkopen nietig was op grond van art. 4:45 lid 2 BW. Een beperking in tijd, bijvoorbeeld
tot het overlijden van de andere erfgenaam die de woning bewoonde, had een rechtvaardiging van de last kunnen zijn. Blijkens de parlementaire geschiedenis moet de rechtspraak bepalen in hoeverre een testamentaire vervreemdingsbeperking maatschappelijk aanvaardbaar is. Schr. gaat voorts in op de overdraagbaarheid van vorderingen: deze kan bij overeenkomst worden uitgesloten, art. 3:83 lid 2 BW, maar niet eenzijdig bij testament. Dit geldt voor vorderingen uit de wettelijke verdeling, maar niet voor die uit een ouderlijke boedelverdeling. Schr. bespreekt alternatieven zoals certificering van vermogensbestanddelen of een beperking van overdraagbaarheid van aandelen in een besloten vennootschap in de statuten. Mr. L.A.G.M. van der Geld Inzage in het medisch dossier en het beroepsgeheim – Nabestaanden vragen geregeld inzage in het medisch dossier van een erflater om te kunnen aantonen dat de erflater niet meer compos mentis was om een testament te maken. Het medisch beroepsgeheim is geregeld in art. 88 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en nader ingevuld in artt. 7:457 e.v. BW en de gedragsregels van de betreffende beroepsgroepen. Een hulpverlener kan zijn beroepsgeheim in bepaalde gevallen opzij zetten. De jurisprudentie heeft de volgende eisen geformuleerd: er bestaan zwaarwegende aanwijzingen dat erflater wilsonbekwaam was bij het opmaken van het testament, het is aannemelijk dat de overledene toestemming heeft verleend, en de inzage in het medisch dossier is de enige effectieve mogelijkheid om de gewenste opheldering te verschaffen. Schr. bespreekt tot slot nog het wetsvoorstel Wet cliëntenrecht zorg, die de inzage zou regelen; deze regeling komt waarschijnlijk met de aanpassing van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst.
WPNR 144e jrg. nr. 6980, 22 juni 2013 M. Strutz, mr. E.M.J.M.C. Verhagen Uitleg van huwelijks voorwaarden; een verkenning – Op 28 november 2003 heeft de Hoge Raad bepaald dat ook bij de uitleg van huwelijkse voorwaarden de
Haviltex-norm moet worden toegepast. Inmiddels lijkt het erop dat niet meer kan worden gesproken van de Haviltex-norm: in de jurisprudentie wordt naast de ‘klassieke’ Haviltexnorm ook een geobjectiveerde norm gehanteerd. De vraag is welke benadering moet worden gekozen bij de uitleg van huwelijkse voorwaarden. De aard van de overeenkomst spreekt voor toepassing van de klassieke norm. Schrs. zijn van mening dat er zwaarwegende argumenten zijn om voor de toepassing van de geobjectiveerde Haviltex-norm te kiezen, zoals de omvang en de gedetailleerdheid van de akte en de rol van de notaris bij de totstandkoming van de huwelijkse voorwaarden. In de lagere rechtspraak lijkt echter toch de klassieke norm te worden gehanteerd.
1633 Europees recht Nederlands Tijdschrift voor Europees recht 19e jrg. nr. 5, juni 2013 Mr. E. Oude Elferink, mr. E.L.H. Mattioli De rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie op het gebied van het mededingingsrecht: ontwikkelingen in de jaren 2011 en 2012 – In dit artikel worden enkele belangrijke ontwikkelingen besproken die zich in de jaren 2011 en 2012 aan het Hof van Justitie van de Europese Unie hebben voorgedaan op het terrein van het mededingingsrecht. Nu er op de Kirchberg in de genoemde periode meer dan 160 beschikkingen en arresten zijn geproduceerd, gaat het om een selectie van de interessantste thema’s. Mr. H.M. Cornelissen Het Expedia-arrest: een merkbare koerswijziging? – In het Expedia-arrest velt het Hof van Justitie van de Europese Unie een opvallend oordeel over twee belangrijke aspecten inzake de toepassing van art. 101 lid 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Ten eerste oordeelt het Hof van Justitie dat een mededeling van de Europese Commissie die op die toepassing betrekking heeft,
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1807
Tijdschriften
in het bijzonder de minimis-bekendmaking, niet bindend is voor de nationale mededingingsautoriteiten en gerechten. Ten tweede stelt het Hof van Justitie vast dat een overeenkomst die de tussenstaatse handel ongunstig kan beïnvloeden en een mededingingsbeperkende strekking heeft, per definitie een merkbare mededingingsbeperking vormt. Dr. V. Mak In het verleden behaalde rendementen…bepalen nu de toekomst. Hervorming van Europees financieel consumentenrecht – Deze bijdrage geeft een overzicht van de hervorming van het Europees financieel consumentenrecht, waarbij de bescherming van de consument in de beleggingsmarkt centraal staat. De vraag is of het uitgangspunt van de hervormingen – tegenvallende resultaten in het verleden, ofwel de crisis zelf – de wetgever tot een wenselijke koers heeft bewogen. Deze vraag wordt getoetst aan de hand van het EU-rechtelijk en nationaal publiek- en privaatrechtelijk kader voor bescherming in het financieel consumentenrecht. Dr. jur. N. Lavranos, mr. drs. I. Elfilali, mr. J.M. Luycks, mr. R. Niesink Naar een nieuw EU-investeringsbeleid – Met het Verdrag van Lissabon zijn de directe buitenlandse investeringen onderdeel geworden van de exclusieve competentie van de Europese Unie op het gebied van handelspolitiek (art. 207 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie). Dit heeft tot gevolg dat de bilaterale investeringsbeschermingsovereenkomsten van de lidstaten onderdeel zijn geworden van de gemeenschappelijke handelspolitiek en daarmee de bevoegdheid van de Europese Unie. In dat verband is een nieuwe verordening in werking getreden die de gang van zaken ten aanzien van bestaande en nog door lidstaten te sluiten bilaterale verdragen regelt. Een belangrijk aspect van het nieuwe Europese investeringsbeleid is de invloed die de Europese Commissie bij toekomstige investeringsgeschillen kan uitoefenen. Dit kan praktische en juridische gevolgen hebben zowel voor de lidstaten als voor investeerders.
1808
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
Tijdschrift voor staatssteun 4e jrg. nr. 1, juni 2013 Prof. mr. P.H.L.M. Kuypers Wet NErpe: stilte voor de storm? – In dit artikel staat de verhouding tussen de Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten (Wet NErpe) en staatssteun centraal. Andere voor de hand liggende toepassingsmogelijkheden, zoals op het gebied van het aanbestedingsrecht, blijven buiten beschouwing. Het doel van dit artikel is na te gaan welke rol de Wet NErpe speelt in de verschillende fasen van een staatssteunprocedure.
1634 Fiscaal recht Weekblad Fiscaal Recht 142e jrg. nr. 7006, 20 juni 2013 Drs. N.M. Ligthart, mr. H.K. Nijkamp, WFR 2013/776 Borgstelling en tbs, een paar apart! – In 2012 heeft de Hoge Raad een drietal belangrijke uitspraken gedaan over de positie van de borgstelling in de terbeschikkingstellingsregeling, waaronder één civiele uitspraak over het ontstaanstijdstip van een regresvordering. Schrs. voorzien de overwegingen van de Hoge Raad van commentaar en geven hun visie op de al dan niet zakelijkheid van een borgstelling door een aanmerkelijkbelanghouder jegens zijn vennootschap. Tevens wordt ingegaan op het moment waarop de terbeschikkingstelling eindigt in geval van een borgstelling. Dr. A.R. Leen, WFR 2013/783 Een nieuw eigen middel van de EU: de wederopstanding van de BTW – In het artikel kijkt schr. naar de invoering van een Europese BTW als een nieuw eigen middel van de Europese Unie. De centrale vraag luidt, waarom de bestaande BTW-afdracht van de lidstaten aan de Europese Unie niet voldoet en waarom een directe bijdrage van de inwoners aan de Europese Unie een verbetering is. Vooralsnog lijken het regressieve karakter van de BTW, de onderscheiden niveaus van belastingfraude in
de lidstaten en de besluitvorming van de Europese Unie zelf de obstakels te vormen om deze daadwerkelijk in te voeren.
1635 Gezondheidsrecht PS Documenta Nr. 6, 23 mei 2013 J. Housmans, PS Documenta 2013/81 Meerzorg AWBZ – In dit artikel worden de taken en werkwijze besproken van het Centrum voor Consultatie en Expertise voor mensen die langdurig complexe zorg nodig hebben en in een uitzichtloze situatie terecht dreigen te komen. Het gaat om mensen in de gehandicaptenzorg, de geestelijke gezondheidszorg of de ouderenzorg. Schr. bespreekt de hoofdtaken, de organisatie, de toetsingen en de rapportage van het Centrum voor Consultatie en Expertise.
Weekblad Fiscaal Recht 142e jrg. nr. 7007, 27 juni 2013 Prof. mr. R.J. de Vries, mr. drs. S.F.M. Niekel, WFR 2013/806 Blauwdruk voor het toepassen van de deelnemingsvrijstelling op ‘ongedekte’ opties – Toepassing van de deelnemingsvrijstelling op opties is een onderwerp waaraan zowel vóór als na het Falcons-arrest in de fiscale literatuur uitgebreid aandacht is besteed. Hoewel de Hoge Raad in dit baanbrekende arrest over diverse fiscale issues zijn licht heeft laten schijnen, zijn veel vragen onbeantwoord gebleven. In deze bijdrage staat centraal of de deelnemingsvrijstelling ook kan gelden voor ’ongedekte’ opties, dat wil zeggen: in situaties waarin de wederpartij van het optiecontract ten tijde van het sluiten van dit contract de onderliggende aandelen nog niet bezit. Het antwoord op die vraag vloeit niet pasklaar uit het Falcons-arrest voort. Daarom schetsen schrs. een blauwdruk waarin het mogelijk is een dergelijke stap te zetten, zodat een eindresultaat wordt bereikt dat recht doet aan doel en strekking van de deelnemingsvrijstelling. In dat kader komen de volgende drie vragen aan
Tijdschriften
de orde: is het voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling noodzakelijk dat de opties betrekking hebben op aandelen die bij de wederpartij van het optiecontract op het moment van de optieverstrekking tot een deelneming behoren? Vereist toepassing van de deelnemingsvrijstelling dat de geschreven opties op het tijdstip van de totstandkoming van het optiecontract zijn ’gedekt’ door onderliggende aandelen? En in hoeverre moeten met het oog op de deelnemingsvrijstelling long callposities en short putposities enerzijds alsmede long putposities en short callposities en short stockposities anderzijds worden gesaldeerd? Mr. dr. M.M.W.D. Merkx, WFR 2013/818 Opnieuw uitvoerige ‘uitvoering’ nodig in de btw – De ‘plaats van dienst’-regels voor telecommunicatie-, omroep- en elektronische diensten die per 1 januari 2015 in werking treden, zijn aanleiding geweest voor een voorstel tot aanpassing van de BTW-uitvoeringsverordening. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om verduidelijkingen aan te brengen in de ‘plaats van dienst’-regels voor diensten met betrekking tot onroerend goed en culturele diensten en dergelijke. In dit artikel worden de relevante aspecten van dit voorstel besproken. Mr. dr. R. Russo, WFR 2013/826 Corporate governance en de (fiscale) jaarrekening – De regels voor Corporate Governance (CG) kunnen fiscaal een belangrijke rol spelen. CG heeft via risicomanagement invloed op de commerciële jaarrekening en daarmee ook op de fiscale jaarrekening en de wijze waarop de Belastingdienst haar toezicht inricht. Daarnaast vereist CG dat het bestuur een beleid heeft inzake belastingen. Gezien de recente berichten in de pers over al dan niet kwalijke vormen van tax planning, rijst de vraag wat het beleid van de betrokken ondernemingen nou eigenlijk was en welke regels zij daarbij in acht moeten nemen. Op deze punten gaat schr. dieper in. Eén van de conclusies luidt dat het vreemd is dat de Monitoring Commissie Corporate Governance in haar laatste rappor-
tage geen aandacht besteedt aan de fiscale component, ondanks dat deze zo prominent in de media naar voren komt.
1636 Handels- & economisch recht Juridisch up to Date Nr. 12, 13 juni 2013 Mr. J. Kohlen, mr. G.J. van Midden Door toezegging geen boete ACM – In dit artikel wordt ingegaan op het gebruik van de toezegging als handhavingsinstrument door de Autoriteit Consument en Markt (ACM) op grond van de Mededingingswet (Mw). Ook wordt aandacht besteed aan het gebruik van dit instrument door de ACM op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc). Hoewel de wettelijke grondslag voor toezeggingsbesluiten in de Mw en de Whc met het aannemen van het wetsvoorstel Stroomlijningswet komt te vervallen, biedt de beslispraktijk van deze toezichthouders inzicht in de toepassing van dit handhavingsinstrument. Tot slot wordt ingegaan op het wetsvoorstel.
Nieuw Juridisch Weekblad 12e jrg. nr. 284, 19 juni 2013 Mr. C. Berckmans Schuldeisers en stilzitten curator. Het monopolie doorbroken? – (België) Na faillissement kunnen schuldeisers van de aansprakelijke derde slechts vergoeding vorderen voor hun eigen schade en niet voor schade die afgeleid is van de schade aan het gefailleerde vermogen. Hiervoor moeten ze rekenen op een actief optreden van de curator. Zijn de schuldeisers machteloos indien de curator nalaat deze vordering in te stellen? Schr. bespreekt de alternatieven die de schuldeisers ter beschikking staan om alsnog hun aandeel in de collectieve schade vergoed te zien.
Ondernemingsrecht Nr. 8. 17 juni 2013 Mr. C. Hamersma, mr. R. Mellenbergh, Ondernemingsrecht 2013/58 Derdenwerking van het vennootschappelijk belang – In dit artikel staat het vennoot-
schappelijk belang centraal in verhouding tot de beïnvloeding van derden op het beleid van vennootschappen. Potentiële (buitenlandse) overnamekandidaten oefenen soms grote invloed uit op de besluitvorming binnen de vennootschap waarvan zij nog geen aandeelhouder zijn. Daarnaast zijn kredietverstrekkers (banken) steeds meer eisen gaan stellen aan hun kredietnemers en beïnvloeden soms in vergaande mate de bedrijfsvoering van hun kredietnemers. Hierbij rijst de vraag in hoeverre invloedrijke derden bij hun handelen ten opzichte van de (doel) vennootschap rekening behoren te houden met het belang van die (doel) vennootschap. Nadere analyse van deze vraag leidt tot de conclusie dat vergaande beïnvloeding van de vennootschap door derden ertoe leidt dat zij op grond van de redelijkheid en billijkheid bij hun handelen het vennootschappelijk belang in acht moeten nemen. In dit artikel wordt op deze kwestie ingegaan aan de hand van twee praktijkvoorbeelden: de potentiële overnamekandidaat, waaronder een investeringsmaatschappij, en de kredietverstrekkende bank. De conclusie is dat zij (onder bepaalde omstandigheden) bij hun handelen mede rekening dienen te houden met het vennootschappelijk belang van de (doel)vennootschap. Prof. mr. H. Beckman, Ondernemingsrecht 2013/59 Depot van de jaarrekening en andere daarmee verband houdende jaarrekeningperikelen – Schr. stelt, naar aanleiding van allerlei publicaties waarin wordt gesteld dat de vereenvoudigde vaststellingsprocedure voor de jaarrekening van flex-bv’s leidt tot vervroeging van het depot van de jaarrekening, de bepalingen betreffende deponeren aan de orde mede in relatie tot het totstandkomingstraject. Daarbij laat schr. zien dat van vervroeging van depot ten opzichte van de uiteengezette procedure geen sprake is. Schr. maakt daarbij duidelijk dat het ondertekenen van de jaarrekening pas aan de orde is, nadat de jaarrekening is opgemaakt en geen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1809
Tijdschriften
deel uitmaakt van het opmaken als zodanig.
Tijdschrift voor Europees en economisch recht 61e jrg. nr. 6, juni 2013 Prof. dr. S. Lavrijssen, dr. A. Huygen De warmteconsument in de kou: een juridische en economische analyse van de positie van de warmteconsument – Na een traag wetgevingsproces van tien jaar is de Warmtewet aangenomen door de Tweede Kamer. De nieuwe wet moet binnenkort een einde maken aan een grote leemte in de bescherming van de energieconsument. Dit artikel analyseert wat de juridische en economische uitgangspunten zijn voor de regulering van de warmteprijzen op grond van de Warmtewet. Op kritische wijze wordt bekeken of de wet de warmteconsument op een adequate wijze kan beschermen tegen onredelijke warmteprijzen. Mr. W. Geldhof, mr. F. Vandendriessche, mr. C. Degreef Prijsregulering in de Belgische gas-, electriciteits- en warmtesector – Deze bijdrage bestudeert de geldende prijsregulering in de Belgische energiesector (elektriciteit, gas en warmte). Gesteld wordt dat in het licht van de kritische houding van de Europese Commissie en het Hof van Justitie inzake prijsregulering, en gelet op de vereisten die worden opgelegd vanuit hiërarchisch hogere regels, de omvang en diepgang van bepaalde Belgische prijsregulerende maatregelen delicaat zijn.
Tijdschrift voor staatssteun 4e jrg. nr. 1, juni 2013 Mr. N.T. Brusik, mr. drs. M.G.A.M. Custers De lessen van Leidschendam: het staatssteunrisico bij grond- en vastgoedtransacties in tijden van crisis – Meer dan ooit wordt de vastgoedsector geconfronteerd met leegstand en uitloop of afgelasting van projecten. Het risico van staatssteun is in die omstandigheden zeer reëel. Illustratief hiervoor is de recente casus van de gemeente Leidschendam-Voorburg. Vanwege het belang dat de
1810
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
gemeente hechtte aan de herontwikkeling van het centrum, was zij bereid met terugwerkende kracht de prijs van de reeds aan de projectontwikkelaar verkochte grond te verlagen en de door de ontwikkelaar verschuldigde grondexploitatiebijdrage en kwaliteitsbijdrage kwijt te schelden. De Europese Commissie concludeerde dat deze handelswijze onverenigbare staatssteun opleverde. In het licht van de opstelling van de Commissie staan schrs. stil bij de staatssteunaspecten van grond- en vastgoedtransacties.
Tijdschrift voor vennootschapsrecht, rechtspersonenrecht en ondernemingsbestuur Nr. 3, 2013 Mr. dr. M.J.C. van der Heijden De Shell Nigeria-zaak: de eerste Nederlandse foreign direct liabilityzaak voor de civiele rechter. Over internationale rechtsmacht, toepasselijk recht, ontvankelijkheid, aansprakelijkheid en public interest litigation – Op 30 januari 2013 heeft de Rechtbank Den Haag verklaard dat Shells Nigeriaanse dochteronderneming, Shell Petroleum Development Company Ltd. (SPDC), naar Nigeriaans recht een specifieke tort of negligence jegens een Nigeriaanse boer en visser heeft gepleegd door een olieboorput in Nigeria onvoldoende te beveiligen tegen op eenvoudige wijze gepleegde sabotage. Niet de moedervennootschappen, maar alleen de Nigeriaanse vennootschap van het Shell-concern is civielrechtelijk aansprakelijk voor de olieverontreiniging in Nigeria in 2006 en 2007. Met deze uitspraak heeft Nederland de deuren opengezet voor meer soortgelijke zaken. Daarom wordt in deze bijdrage uitvoerig ingegaan op deze eerste Nederlandse foreign direct liabilityzaak die door Nigeriaanse boeren en vissers en Milieudefensie voor de civiele rechter aanhangig is gemaakt. Daarnaast worden een aantal zaakoverstijgende bijzonderheden uitgelicht om antwoord te kunnen geven op de nog altijd prangende vraag wat het ‘resultaat’ zou zijn geweest, indien Nederlands recht van toepassing was. In het licht van deze zaak is inmiddels het voorstel gedaan om de exhibitieplicht naar Engels disclo-
sure-model te verruimen. Mr. W.N. Schreuder, mr. J.H. Broek Wijziging van de Woningwet: governance van ‘toegelaten instellingen’ – In deze bijdrage worden de op handen zijnde wijzigingen ten aanzien van de Woningwet behandeld die nodig zijn als gevolg van de financiële en organisatorische verzelfstandiging van de sector. Toegelaten instellingen hebben thans een ander karakter dan in het verleden. Van bouwers en exploitanten van sociale huurwoningen onder strakke regie van de overheid zijn de toegelaten instellingen zelfstandige ondernemingen geworden met een maatschappelijke taak. Het interne toezicht is niet altijd voldoende in staat gebleken de professionalisering van toegelaten instellingen bij te houden Een recent voorbeeld van een incident dat uit falend toezicht voortvloeit is Stichting Vitaal Wonen, waar onder meer een villa werd aangekocht en opgeknapt met corporatiegeld om vervolgens te worden verhuurd aan de voorzitter van de raad van toezicht. Bekende andere voorbeelden zijn de problemen die zich hebben voorgedaan bij de Stichting Vestia Groep, bij de Woningstichting Rochdale en bij de vereniging Laurentius. Het voorstel Herzieningswet toegelaten instellingen en volkshuisvesting is op 5 juli 2012 bij de Eerste Kamer ingediend. Er wordt ingegaan op de gevolgen van de Herzieningswet voor de inrichting van woningcorporaties. Prof. mr. B.T.M. Steins Bisschop Een voorbeeld van tekortschietende corporate governance. Nieuwe oriëntatie op de juridische integriteitsnorm – In deze bijdrage wordt beoordeeld of het begrip ‘integriteit’ kan worden geactualiseerd tot een hanteerbaar juridisch instrument, zodanig dat de juridische functie een betere bijdrage kan leveren aan het streven naar goede governance. De vraag is of er meer wetgeving moet komen als oplossing voor de huidige crisis en om herhaling te voorkomen. De algemene opinie is dat in tijden van crises in ieder geval moet worden voorzien in meer, en beter toegesneden, wet- en regelgeving. Schr. bespreekt eerst een aantal aspecten van het juridische kader, waarbinnen het faillissement van Lehman Brothers zich afspeelde. De
Tijdschriften
nadruk ligt bij de directe en indirecte gevolgen voor andere financiële instituten, en meer specifiek voor Goldman Sachs. De manier waarop Goldman Sachs aan hetzelfde lot als Lehman Brothers wist te ontkomen, toont interessante corporategovernance-dilemma’s aangaande de doeltreffendheid van wet- en regelgeving als middel om de huidige crisis op te lossen en toekomstige crises te voorkomen. Mr. E.R. Roelofs, mr. G.C. van Eck De bescherming van belangen van stakeholders in het pre-wetsvoorstel betreffende grensoverschrijdende omzetting – In het voorjaar van 2012 heeft de Commissie Vennootschapsrecht een pre-wetsvoorstel betreffende grensoverschrijdende omzetting van kapitaalvennootschapen opgesteld en aangeboden aan de Minister van Veiligheid en Justitie. In dit pre-wetsvoorstel is aandacht besteed aan de bescherming van de belangen van belanghebbenden (stakeholders) van de grensoverschrijdend om te zetten vennootschap. Grensoverschrijdende omzetting is een rechtshandeling, waarbij een vennootschap die wordt beheerst door het recht van een staat (outbound-staat) wordt omgezet in een vennootschap die wordt beheerst door het recht van een andere staat (inbound-staat). Als gevolg van een grensoverschrijdende omzetting wijzigt het op de vennootschap toepasselijke recht en ook de nationaliteit van de vennootschap (lex societatis). Binnen de Europese Unie kan een grensoverschrijdende omzetting al sinds 2004 tot stand worden gebracht door een Europese vennootschap (Societas Europaea, SE) te vormen en daarvan de statutaire zetel (en het hoofdbestuur) te verplaatsen naar een andere Europese lidstaat. De vorming van een SE en de zetelverplaatsing zijn tijdrovende procedures en met name de regeling omtrent de vennootschapsrechtelijke medezeggenschap in de te vormen SE, zoals neergelegd in Richtlijn 2001/86/EG en in Nederland geïmplementeerd in de Wet rol werknemers bij Europese rechtspersonen, werkt prohibitief bij de vorming van een SE. In deze bijdrage wordt ingegaan op de in het Voorstel opgenomen bepalingen ter bescherming van de belangen van de stakeholders
en het algemeen belang. Schrs. doen suggesties voor verbetering.
Vennootschap & Onderneming 23e jrg. nr. 5, 2013 Mr. N. Rachak Het stemrechtloze aandeel: een interessant instrument – De Wet flex-BV bevat onder meer een regeling van flexibel stemrecht op aandelen en voorziet in stemrechtloze aandelen. In deze bijdrage bespreekt schr. het stemrechtloze aandeel en enkele toepassingsvormen. Mr. F.G.K. Overkleeft LLM Casus over corporate governance: de onderzoeksrapporten over Barclays en HBOS – Schr. bespreekt twee recent verschenen onderzoeksrapporten over de Britse financiële instellingen Barclays en HBOS. Hij wijst erop dat beide rapporten in zekere zin als casestudy op het gebied van corporate governance kunnen dienen. Schr. pleit er niet voor om uit deze casus algemene regels op het gebied van corporate governance af te leiden, maar wijst juist op de toegevoegde waarde die het bestuderen van concrete praktijkgevallen voor een goed begrip van de materie kan hebben. Mr. M. van der Velde De wettelijke en de contractuele klachttermijn bij koop – In deze bijdrage bespreekt schr. de lengte van de wettelijke klachttermijn bij koop en de mogelijkheden om contractueel de klachttermijn in te kleuren. Mr. I.A.F. Hendriksen Aansprakelijk in een maatschap: de maten of advocaten? – In deze bijdrage bespreekt schr. het arrest van de Hoge Raad van 15 maart 2013, waarbij onder meer de vraag aan bod komt wie de opdrachtgever bij een overeenkomst van opdracht met de maatschap moet of kan dagvaarden en wie aansprakelijk kan zijn.
WPNR 144e jrg. nr. 6979, 15 juni 2013 Mr. E.G. Vorst Aandeelhoudersovereenkomst of statuten: balanceren voor de praktijkjurist
– Eén van de doelstellingen van de Wet flexibilisering bv-recht is het vergroten van de inrichtingsvrijheid, dat wil zeggen de vrijheid om in de statuten de inrichtingen van de BV naar eigen inzicht te regelen. De noodzaak van aanvullende contractuele afspraken moet hierdoor worden teruggedrongen. Of dit lukt, moet in de praktijk blijken. De vraag of een statutaire regeling de voorkeur verdient boven een contractuele afspraak valt in zijn algemeenheid niet te beantwoorden. Er moet volgens schr. per deelafspraak een afweging worden gemaakt, waarbij rekening moet worden gehouden met specifieke omstandigheden, zoals de bijzondere aard van de onderneming en de mate van onderlinge commerciële afhankelijkheid van de aandeelhouders. Schr. constateert dat de flexibiliteit wellicht moet worden gezien als een mogelijkheid om de statuten beter te laten aansluiten op aandeelhoudersovereenkomsten, waardoor het geen kwestie is van kiezen tussen een statutaire of een contractuele uitwerking. Mr. dr. G.J.C. Rensen Tegenstrijdig belang in de notariële praktijk – Met de inwerkingtreding van de Wet bestuur en toezicht is de tegenstrijdig belangregeling gewijzigd. De nieuwe regeling is de neerslag van de materiële uitleg van het begrip ‘tegenstrijd belang’ door de Hoge Raad in het arrest Bruil-Kombex. De regeling is uitdrukkelijk gekoppeld aan de norm van het vennootschappelijk belang: de bestuurder moet zich richten naar het belang van de vennootschap. In deze bijdrage gaat schr. in op de mogelijkheden die de notaris heeft bij het opstellen van statutaire regelingen omtrent het tegenstrijdig belang. Het volledig wegschrijven in de statuten van de geconflicteerde enig bestuurder verdient volgens schr. zorgvuldige overweging. Door het wettelijke systeem van het tegenstrijdig belang kan het evenwicht in het bestuur worden verstoord. Deze verstoring kan worden voorkomen door toekenning van meervoudig stemrecht aan de overgebleven bestuurder van dezelfde soort of tijdelijk vervanging van de bestuurder door zijn tegenstrijdig belang als belet aan te merken. Prof. mr. A.F. Verdam
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1811
Tijdschriften
Inhoud en reikwijdte van de nieuwe tegenstrijdig belang-bepaling voor kapitaalvennootschappen, en haar betekenis voor de stichting – Boek 2 BW bevat geen wettelijke regeling voor een tegenstrijdig belang bij een stichting. In de literatuur bestaat geen eenduidigheid over het antwoord op de vraag of een bestuurder bevoegd is om een stichting te vertegenwoordigen bij een tegenstrijdig belang. De vraag welke regels gelden bij een tegenstrijdig belang van een bestuurder van een stichting kan door de Wet bestuur en toezicht nader worden ingekleurd. Schr. pleit in ieder geval voor analoge toepassing van de nieuwe tegenstrijdig belang regeling uit deze wet. Als de stichting geen toezichthoudend orgaan kent en alle bestuurders een tegenstrijdig belang hebben, biedt de wettelijke regeling geen uitkomst. In dat geval pleit schr. voor het betrekken van een onafhankelijke derde bij het besluitvormingsproces. Veel onzekerheid kan worden weggenomen door een statutaire regeling op te stellen, waarin wordt bepaald dat de stichtingsbestuurder met een tegenstrijdig belang vertegenwoordigingsbevoegd blijft. Verder gaat schr. in op de vraag of de nieuwe regeling ook ziet op een kwalitatief tegenstrijdig belang. Mr. R.G.J. Novak Tegenstrijdig belang als belet – Als een bestuurder als gevolg van een tegenstrijdig belang niet kan deelnemen aan de besluitvorming kan dit in de statuten worden aangemerkt als belet. In de statuten moet dan een beletpersoon worden aangewezen of een orgaan moet bevoegd zijn om een beletpersoon aan te wijzen. De beletpersoon vervangt de bestuurder bij de besluitvorming over het onderwerp, waarbij de bestuurder een tegenstrijdig belang heeft. In deze bijdrage gaat schr. nader in op de beletregeling in de statuten.
Ook vrije beroepsbeoefenaren horen hierdoor tot de kring van ingeschrevenen en moeten hun onderneming in het handelsregister inschrijven. Sinds mei 2011 is de kring van ingeschrevenen op grond van een beleidsregel verder uitgebreid en moeten ook stille maatschappen hun onderneming inschrijven in het handelsregister. Hierop kwam kritiek, omdat door inschrijving de stille maatschap niet langer stil zou zijn. Er werd zelfs geopperd om een stille maatschap niet in te schrijven. In deze bijdrage betoogt schr. dat die zorgen niet terecht zijn. Zij gaat daarbij in op de vraag wanneer aan een stille maatschap een onderneming toebehoort en welke gegevens moeten worden ingeschreven. Schr. concludeert dat een stille maatschap die is ingeschreven in het handelsregister nog steeds een stille maatschap is. Het niet inschrijven in het handelsregister is onverstandig, omdat daar zware sancties op staan. Drs. N.M.P. Govers-de Louw, mr. J.H.J. Jansen Nieuw besluit bedrijfsopvolgingsregeling: het blijft lastig om klare wijn te schenken (I) – Op 1 februari 2013 is een wijziging van het besluit van 4 april met betrekking tot de bedrijfsopvolgingsregeling voor de schenk- en erfbelasting in werking getreden (Stcrt. 2013, 2175). Hiermee moeten een aantal knelpunten worden opgelost. In deze bijdrage bespreken schrs. de geactualiseerde onderdelen van het besluit. Ook gaan zij in op verschillende voor de praktijk belangrijke knelpunten die met het besluit nog niet zijn weggenomen. In het eerste deel komen onder andere de verhuur van een pand, de verkoop van een onderneming met (gedeeltelijke) kwijtschelding van de koopsom, het finaal verrekenbeding in huwelijkse voorwaarden en preferente aandelen aan de orde.
WPNR
1637
144e jrg. nr. 6980, 22 juni 2013 Mr. P.P.D. Matthey-Bal De stille maatschap in het openbare handelsregister – In 2007 is de werkingssfeer van de Handelsregisterwet verruimd: er wordt niet langer onderscheid gemaakt tussen ‘beroep’ en bedrijf’.
1812
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Computerrecht Nr. 3, juni 2013 Mr. M.A. Moolhuizen, prof. mr. drs.
C. Stuurman, Computerrecht 2013/81 ICT en PPS: een kansrijk duo? – Een nieuwe parlementaire enquête naar de ICT-problemen bij de overheid illustreert dat de overheid nog steeds met grote uitdagingen kampt daar waar het gaat om het beheersen van ICT-projecten. In dit artikel wordt nader ingegaan op de mogelijkheden om deze problematiek beter te beheersen door middel van publiek-private samenwerking (PPS). PPS is buiten de ICT-sector, in het bijzonder in de bouw- en vastgoedsector, al jaren gemeengoed. Het betreft daarbij met name Design, Build, Finance, Maintain en eventueel Operate (BFM(O))-projecten die zijn toegepast bij wegen, spoor en sluizen. Bij PPS beperkt de overheid zich tot het stellen van functionele eisen en is de leverancier verantwoordelijk voor ontwerp, bouw en exploitatie. Betaling volgt daarbij pas na gebleken beschikbaarheid van het systeem. Is deze andere verdeling van rollen en verantwoordelijkheden geschikt voor ICT? In dit artikel worden de voor- en nadelen verkend. De conclusie is dat PPS onder voorwaarden een rol lijkt te spelen bij het beter beheersen van de ICT-problematiek. Mr. C. Jeloschek, mr. J.J. Linnemann, Computerrecht 2013/82 Contracteren over agile softwareontwikkeling. Uitdagingen en struikelblokken – Agile-development is een relatief nieuwe methode voor de ontwikkeling van software die door haar flexibiliteit aanzienlijk betere resultaten bewerkstelligt dan de traditionele manier van softwareontwikkeling (de watervalmethode). Voor leveranciers is dit dé methode om softwareprojecten te laten slagen. Voor menig opdrachtgever, zeker als die niet zelf uit de ICT-hoek komt, is het terra incognita en dus per definitie verdacht. Dit geldt zeker ook voor juristen die met dit nieuwe fenomeen in aanraking komen. In dit artikel wordt ingegaan op de vraag wat agile-ontwikkeling van software is, worden enkele juridische struikelblokken besproken en worden praktische handreikingen gegeven voor de contractpraktijk.
Tijdschriften
Intellectuele eigendom & reclamerecht 29e jrg. nr. 3, juni 2013 Mr. A.M.E. Verschuur, B.S.P.M. van Vondelen, IER 2013/22 De vertaalslag van IP translator naar de praktijk – Het IP Translator-arrest, gewezen in juni 2012, heeft inmiddels heel wat stof doen opwaaien. Kort gezegd bepaalde het Europese Hof hierin dat de gekozen omschrijving van de waren en diensten voor een merkdepot moet voldoen aan de vereisten van duidelijkheid en nauwkeurigheid. Daarbij geeft het aan op welke wijze hierbij gebruik kan worden gemaakt van de algemene aanduidingen van de zogenaamde class headings. Het is echter alles behalve duidelijk (en nauwkeurig) wat precies de gevolgen zijn van deze uitspraak voor de praktijk, niet alleen voor de wijze waarop merken in de toekomst moeten worden gedeponeerd, maar ook voor het lot van bestaande merken die, achteraf bezien, lang niet altijd aan de eisen van IP Translator voldoen. In dit artikel onderzoeken schrs. deze ‘vertaalslag’ naar de praktijk, die lastig blijkt. S. Dack, IER 2013/23 Aanvullende beschermingscertificaten onder het nieuwe unitair octrooisysteem — wat nu? – De onbevredigende manier waarop het Europese Hof van Justitie omgaat met ABC-kwesties was een van de voornaamste redenen waarom gebruikers van het huidige octrooisysteem zo faliekant waren tegen het idee van een rol voor het Hof van Justitie in het nieuwe unitair octrooisysteem. Huidig art. 5 Eenheidsoctrooiverordening is bepaald niet elegant opgesteld, maar het is – ervan uitgaande dat het artikel het gewenste effect heeft – aantrekkelijker dan het alternatief: art. 6-8 conceptovereenkomst. Die conceptartikelen bepaalden onder andere welke handelingen als inbreukmakend worden aangemerkt. Zodoende maakten zij ‘inbreuk’ een kwestie van Europees recht, waarover prejudiciële vragen gesteld kunnen worden aan het Hof van Justitie. Art. 5 van de definitieve versie van de Verordening beoogt daarentegen tot uitdrukking te brengen dat inbreuk op een unitair octrooi een kwestie van (geharmoniseerd) nationaal recht is.
Mediaforum 25e jrg. nr. 6, juni 2013 M. Oosterveld, M.A.A. Oostveen Van public watchdog naar public watchblog: het EHRM en journalistieke weblogs – De samenleving heeft een public watchdog nodig om machthebbers rekenschap te laten afleggen aan het publiek. Het EHRM heeft deze rol met de nodige waarborgen omkleed door privileges te erkennen voor journalisten van traditionele media. In de huidige informatiesamenleving wordt deze waakhondfunctie echter ook door bloggers vervuld, terwijl het vooralsnog onduidelijk is of zij eenzelfde bescherming genieten. Deze bijdrage geeft een overzicht van de journalistieke privileges en een schets van het huidige digitale-mediatijdperk om te bepalen in hoeverre het EHRM bescherming biedt aan public watchblogs. Mr. drs. F. Simmons Flexibele frequenties: een nieuw hoofdstuk 3 Tw – De Telecommunicatiewet heeft een nieuw frequentiehoofstuk. In verband met de Nota frequentiebeleid 2005 is op 15 maart 2013 de Wet tot wijziging van de Telecommunicatiewet in werking getreden. Daarmee is hoofdstuk 3 Telecommunicatiewet integraal vervangen door een nieuwe tekst. Een mijlpaal op de weg naar een meer flexibel frequentiebeleid, maar niet de eerste. In zekere zin vormt het nieuwe hoofdstuk 3 juist het sluitstuk van de in 2005 ingezette ontwikkeling. Een mooi moment voor een beschouwing vanuit het perspectief van de praktijkjurist.
Privacy & Informatie 16e jrg. nr. 3, juni 2013 H.J.M. Joosten Aantoonbaar voldoen aan (komende) privacywet- en regelgeving in een IT-rijke context – De Europese Commissie heeft in januari 2012 een nieuwe richtlijn en verordening voorgesteld betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens. Deze zijn bedoeld om de huidige Data Protection Directive 95/46/EC te vervangen. Als de
verordening wordt aangenomen, moet niet alleen compliance worden aangetoond maar kunnen straffen voor overtredingen voor organisaties oplopen tot 2% van hun jaarlijkse wereldwijde omzet. Compliance aantonen is op zichzelf al moeilijk en wordt nog lastiger naarmate de complexiteit van (geautomatiseerde) informatieverwerkingen toeneemt en/of deze verwerkingen voor andere (nieuwe) doeleinden worden gebruikt (function creep). Dat dit gebeurt is onontkoombaar – het is immers onderdeel van veel innovaties. In dit artikel verkent schr. de (on)mogelijkheden om te komen tot een privacyassistent: een systeem dat organisaties ondersteunt bij het compliant worden en compliant blijven, ook in situaties waarin wordt geïnnoveerd en persoonsgegevens voor nieuwe doeleinden worden gebruikt. Mr. C. Ebbers, mr. dr. E. Schreuders Een juridische verkenning van het begrip ‘etniciteit’ als persoonsgegeven en de rechtmatige toepassing daarvan. Deel II De rechtmatige toepassing van etniciteit als persoonsgegeven – Dit tweede deel is een vervolg op de juridische verkenning van het begrip ‘etniciteit’ dat in P&I nummer 5 van oktober 2012 is gepubliceerd. In dit tweede deel wordt besproken op welke wijze de wet van toepassing is op persoonsgegevens die de etniciteit betreffen en welke problemen dat met zich meebrengt voor de uitvoeringspraktijk. Er volgen ook enkele aanbevelingen, in de hoop dat het huidige kabinet hiervoor gevoeliger is dan het vorige. In deze verkenning staat met name het gebruik van etniciteit in de gemeentelijke omgeving centraal. Daar waar over etniciteit wordt gesproken, wordt gedoeld op de sociaal-culturele identiteit die medebepalend is voor een interventie of een hulpaanbod. Ir. I. Henneman, MPIM e-Herkenning als goed voorbeeld én randvoorwaarde bij gegevensuitwisseling in de langdurige zorg – Er is sprake van steeds verdere digitalisering van overheidsprocessen. Daarmee zijn meer en meer gegevens beschikbaar. De roep wordt groter gegevens uit te wisselen tussen processen en deze te hergebruiken vanuit het oogpunt van dienstverlening en fraudebestrijding.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1813
Tijdschriften
En niet alleen de gegevens die de eigen organisatie beschikbaar heeft, maar vooral ook de gegevens van andere overheden. De uitvoering van regelgeving is immers versnipperd vormgegeven en de burger kan daarvan last hebben: gegevens nog eens moeten verstrekken, het aanbod dat niet goed is afgestemd op bestaande dienstverlening bij de overheid, of een overheid die niet proactief anticipeert op de situatie van de burger. Die roep is er ook in het domein van de langdurige zorg en ondersteuning. In dit artikel wordt ingegaan op de aspecten die spelen rond de bescherming van persoonsgegevens bij het uitwisselen van gegevens in dit domein. Tevens wordt ingegaan op een belangrijke randvoorwaarde daarbij, namelijk authenticatie en autorisatie. Meer specifiek komt e-Herkenning aan bod. Niet alleen als invulling van die randvoorwaarde, maar ook omdat e-Herkenning zelf in haar ontwerp rekening heeft gehouden met de privacybescherming: privacy by design.
Tijdschrift voor auteurs-, media- & informatierecht 37e jrg. nr. 3, mei/juni 2013 Dr. mr. C.B. van der Net Het Verdrag van Beijing betreffende audiovisuele uitvoeringen – Van 20 tot en met 26 juni 2012 vond een diplomatieke conferentie plaats in Beijing. Die conferentie resulteerde in een verdrag dat voorziet in de nabuurrechtelijke bescherming van audiovisuele uitvoeringen. In deze bijdrage wordt stilgestaan bij de inhoud van het nieuwe verdrag (met uitzondering van de administratieve en slotbepalingen). Aangegeven wordt of het acquis communautaire aanpassing behoeft. Uit het verdrag vloeien ook nog verplichtingen voort die niet door het acquis worden afgedekt. Aangegeven wordt of die verplichtingen nopen tot aanpassing van de Wet op de naburige rechten.
Tijdschrift voor Internetrecht Nr. 2, 2013 C. Jeloschek, V. van Druenen De implementatie van het nieuwe
1814
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
regime voor overeenkomsten op afstand. Is de wetgever te ver doorgeschoten wat betreft de levering van digitale inhoud? – In dit artikel gaan schrs. in op de gevolgen van de implementatie van de richtlijn betreffende consumentenrechten van 25 oktober 2011. Deze richtlijn introduceert een nieuw regime voor overeenkomsten op afstand. Schrs. leggen de nadruk op de rechtsvragen die de voorgestelde omzetting van de Richtlijn opwerpt. Daarnaast staan zij stil bij de beoogde verruiming van het toepassingsbereik van het consumentenkooprecht tot de levering van digitale inhoud. Verder bespreken zij enige knelpunten, zetten zij vraagtekens bij de omzetting van de Richtlijn en geven zij een aantal kritische kanttekeningen. M. Groothuis Het beginsel van nevenschikking bij elektronisch bestuurlijk verkeer: vrije keuze of dwangbuis? – In dit artikel wordt het hybride bestuurlijke berichtenverkeer beschreven. Een deel van het verkeer met bestuursorganen vindt digitaal plaats, terwijl een ander deel van het berichtenverkeer nog langs de papieren weg plaatsvindt. Uitgangspunt van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beginsel van de nevenschikking. De burger heeft het recht te kiezen tussen elektronisch of papieren verkeer, indien het bestuursorgaan over beide mogelijkheden beschikt. Indien een bestuursorgaan de digitale weg gesloten houdt, kan de burger elektronisch berichtenverkeer niet afdwingen. Schr. gaat na hoe art. 2:15 lid 1 Awb in de jurisprudentie wordt geïnterpreteerd, en of het wenselijk is deze bepaling te wijzigen, gelet op de maatschappelijke ontwikkelingen sinds de inwerkingtreding van dit artikel. M. Paapst Linken naar persoonsgegevens bij executoriale verkopen – Schr. bespreekt de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 31 januari 2013, over de toepassing van art. 35 Wet bescherming persoonsgegevens over het linken naar persoonsgegevens bij een executoriale verkoop, in dit geval van een auto waarbij de informatie over het kenteken en de naam van de eige-
naar waren te vinden op de website veilingdeurwaarder.nl.
1638 Internationaal privaatrecht Nederlands Internationaal Privaatrecht 31e jrg. nr. 2 2013 L. Walker From Brussels I and the Maintenance Convention tot the Maintenance Regulation: is the resulting Maintenance Regulation consistent with the other EU PIL instruments? – This article considers the position of the Maintenance Regulation within the current and future private international law regime of the European Union. The similarities and differences between the Maintenance Regulation of 2009 and The Hague Maintenance Convention of 2007 are also discussed. This includes an analysis of the four different procedures for recognition and enforcement (enforceability) and the different approaches to enforcement. The article then focuses on jurisdiction in the Regulation and the lack of coherence in this area between the Maintenance Regulation and Brussels IIa. It also discusses the special and exceptional grounds of jurisdiction under the Maintenance Regulation and how these differ to the grounds in Brussels I and Brussels IIa.
Nederlands Tijdschrift voor Europees recht 19e jrg. nr. 5, juni 2013 Mr. J.G. Knot Herschikking Brussel I. Over Italiaanse torpedo’s, de afschaffing van het exequatur en andere wijzigingen in het Europese IPR-procesrecht in burgerlijke en handelszaken – Op 12 december 2012 is de Verordening tot herschikking van de Brussel I-Verordening vastgesteld. De nieuwe verordening herziet de reeds bestaande en geharmoniseerde regels inzake de rechtsmacht en de erkenning en tenuitvoerlegging in burgerlijke en handelszaken uit de huidige Brussel I-Verordening. Doel van de aanpassing is om, mede op grond van de in de praktijk inmiddels opgedane ervaring met de huidi-
Tijdschriften
ge regeling, de toegang tot de (lidstaat)rechter te verbeteren en het vrije verkeer van beslissingen binnen de Europese Unie te vergemakkelijken.
1639 Internationaal publiekrecht Militair Rechtelijk Tijdschrift 106e jrg. nr. 3, 2013 Kol mr. dr. J.E.D. Voetelink Lawfare – Recht en vooral internationaal recht speelt een steeds grotere rol in internationale militaire operaties. Vanuit de rechtsstaat-idee zijn staten en militairen gehouden te handelen op basis van en in overeenstemming met het recht. Tegelijkertijd kan recht een functie vervullen bij het bereiken van het militaire doel. In deze zin is de term lawfare in opkomst. Dit artikel biedt een inleiding op dit begrip en laat zien dat de uitleg en toepassing ervan nogal verschillen.
1640 Omgevingsrecht Bouwrecht 50e jrg. nr. 6, juni 2013 E.J. van Baardewijk, E.R. Hijmans, BR 2013/74 Nieuwe stijlen van gebiedsontwikkeling (deel II): Enkele aspecten van organische ontwikkeling en uitnodigingsplanologie – Bij het nadenken over ‘organische gebiedsontwikkeling’ en ‘uitnodigingsplanologie’ is het vanuit overheidsoptiek belangrijk te onderkennen hoe deze stijlen gestalte kunnen krijgen in ruimtelijk beleid en ruimtelijk bindende besluiten. Flexibiliteit en zekerheid spelen daarbij een wezenlijke rol. Mr. W.H.E. Parlevliet, BR 2013/75 Exploitatierechten: een doornig fenomeen
– Op 11 april 2013 is de conclusie verschenen van de advocaat-generaal (A-G) in de zaak (nr. C-576/10) tussen de Europese Commissie en het Koninkrijk der Nederlanden (gemeente Eindhoven), zoals die nog lopende is bij het Europese Hof van Justitie. Deze conclusie van de A-G loopt vooruit op het uiteindelijk latere, belangrijkere eindoordeel van het Europese Hof van Justitie in deze rechtsprocedure, maar is wel besprekenswaardig. In de serie Europeesrechtelijke uitspraken: Scala/gemeente Milaan (2001), Jean Auroux/ gemeente Roanne (2007), KölnMesse (2009) en Helmut Müller (2010), heeft deze aanhangige zaak relevantie voor de gebieds-/projectontwikkelingspraktijk in het bijzonder en het aanbestedingsrecht in het algemeen.
StAB Nr. 2, 2013 R. Veenhof, G. Keus Normaal maatschappelijk risico en de omstandigheden van het geval. Een analyse van de jurisprudentie – In het artikel van StAB 2013/1 is ingegaan op de rol van het normaal maatschappelijk risico in het planschaderecht en op het feit dat in art. 6.2 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager blijft. Daarbij is tevens ingegaan op oude (Kroon)jurisprudentie omtrent art. 49 van de Wet op Ruimtelijke Ordening (WRO), aangezien deze van belang kan zijn voor de invulling van het criterium. In dit artikel vindt een nadere analyse plaats van de jurisprudentie met betrekking tot het normaal maatschappelijk risico bij schadevergoeding op basis van wettelijke regelingen (niet zijnde planschade) en schadevergoeding zonder wettelijke basis (met name inzake besluiten betreffende verkeersmaatregelen en infrastructurele werken). Deze jurisprudentie kan immers bij planschadezaken van belang zijn voor de beoordeling of in een concreet geval sprake is van een normaal maatschappelijk risico.
Activiteitenbesluit milieubeheer, algemene regels voor de veehouderij – Met ingang van 1 januari 2013 zijn de agrarische activiteiten onder het Activiteitenbesluit gebracht. De voorheen geldende agrarische Algemene Maatregelen van Bestuur op grond van art. 8.40 Wet Milieubeheer( Wm) zijn per deze datum ingetrokken. De grondslag van dit Besluit ligt in de Wm. Op grond van deze wet moeten inrichtingen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken, voldoen aan algemene regels die voorschriften bevatten met betrekking tot het milieu. Schr. behandelt de betekenis van het Activiteitenbesluit voor de veehouderij. Om te kunnen bepalen of de algemene regels van het Activiteitenbesluit van toepassing zijn of een omgevingsvergunning milieu nodig is, is het noodzakelijk de veehouderij onder te brengen onder een type inrichting A, B of C. Bepalend hiervoor is het aantal gehouden dieren. Mr. M.J. Plomp Spelregels voor samenwerking en concurrentie – Wat betreft het toezicht op de concurrentie binnen de Europese Unie en de lidstaten geldt een kartelverbod en mogen ondernemingen geen misbruik maken van hun economische machtspositie. Voor de groenten- en fruitsector geldt dat buiten erkende (unies van) producentenorganisaties om producenten op hun hoede moeten zijn voor het mededingingsrecht als het gaat om samenwerking met concurrenten. Binnen erkende (unies van) producentenorganisaties hebben producenten vrij spel. Voor de melk- en zuivelsector wordt dit op korte termijn duidelijk. Het is daarom voor deze sector van belang de wijzigingen in de integrale Gemeenschappelijk Markt Ordening (GMO)-verordening in de gaten te houden, zeker wanneer implementatie in nationale wetgeving is vereist. De voordelen die deze verordening biedt, zoals het voeren van contractuele onderhandelingen, versterkt de positie van producenten in de keten.
Tijdschrift voor Agrarisch recht 73e jrg. nr. 5, mei 2013 Mr. G.A.M. Jongbloed
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1815
Tijdschriften
1641 Rechten van de mens PS Documenta Nr. 6, 23 mei 2013 Prof. dr. Y.M. Donders, drs. M. Olde Monnikhof, PS Documenta 2013/82 Het College voor de Rechten van de Mens belicht, bewaakt, beschermt en bevordert mensenrechten in Nederland – In dit artikel schetsen schrs. de geschiedenis, het wetgevingsproces, het mandaat en de taken van het College voor de Rechten van de Mens. Vervolgens staan zij uitgebreider stil bij het proces, waarin de Commissie Gelijke behandeling is omgevormd tot het nieuwe College voor de Rechten van de Mens en bij de toekomstplannen van het College en de hiermee gepaard gaande kansen en uitdagingen.
1642 Rechtspleging & procesrecht Expertise en Recht Nr. 2, mei 2013 Prof. dr. dr. R.W.M. Giard De opdracht aan een deskundige: de kracht van het stellen van open vragen – In dit artikel stelt schr. de kwestie aan de orde hoe je vragenderwijs het beste een probleem aan een expert kunt voorleggen, maar bij de beschouwing daarvan kiest schr. voor een bredere insteek en beziet de kwestie ook vanuit kennistheoretisch en methodologisch perspectief met aandacht voor de juridische kaders. In veel gevallen is het de taak van de deskundige om uitleg te geven hoe een gebeurtenis zich kon voltrekken – een analyse – terwijl de juridische interventie tot doel heeft te evalueren of een partij of een verdachte ergens voor verantwoordelijk kan worden gehouden – een normatief oordeel. Met dit onderscheid wordt de oplossing voor het vraagstuk aangereikt: er is een juridische doelstelling en er is een feitelijke vraagstelling. Wanneer die
1816
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
twee goed uit elkaar worden gehouden, de vraagstelling op de juiste wijze wordt geformuleerd en beantwoord, moet het mogelijk zijn het ideaal van een werkelijk betrouwbaar en juridisch bruikbaar deskundigenbericht dichter te benaderen. Waarom dat onderscheid praktisch zo belangrijk is en hoe dit moet worden vormgegeven, staat centraal in dit artikel.
Rechtskundig Weekblad 76e jrg. nr. 43, 22 juni 2013 B. Vanlerberghe De hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel – (België) Op 22 augustus 2012 verscheen in het Belgisch Staatsblad de wet van 19 juli 2012 betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel. In deze wet wordt concreet vorm gegeven aan de in het institutioneel akkoord voor de zesde staatshervorming van 11 oktober 2011 overeengekomen hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel. In deze bijdrage wordt deze hervorming nader toegelicht, waarbij het parket wordt gesplitst in een parket van Brussel en een parket van Halle-Vilvoorde, en de rechtbank van eerste aanleg, de rechtbank van koophandel, de arbeidsrechtbank, de arrondissementsrechtbank en de politierechtbank van Brussel worden ontdubbeld op basis van de taal.
1643
als deze informatie eenmaal bekend is binnen de overheid. Beschreven wordt in hoeverre de ambitie van de WEU wordt waargemaakt bij de uitvoering van de wetten door het UWV. Mr. dr.s H. Xhonneux, PS Documenta 2013/79 Detachering binnen de Europese Unie en de (on)mogelijkheid de premies en arbeidsvoorwaarden te ontduiken – In dit artikel gaat schr. in op de voorwaarden waaraan men moet voldoen om een werknemer met behoud van de sociale zekerheid van het herkomstland in Nederland te werk te stellen. Daarna wordt ingegaan op de voorwaarden die naast deze internationale detachering een rol spelen. Hierbij wordt vooral aandacht besteed aan de detacheringsrichtlijn. Mr. C.J. van den Berg, PS Documenta 2013/80 Het einde van een Miethe – Schr. gaat in dit artikel in op de conclusie van de advocaat-generaal (A-G) in de zaak Jeltes (HvJ EU, C-443/11), en stelt vast dat het standpunt van het Europese Hof, zoals weergegeven in het arrest van 12 juni 1986 (HvJ EG, C-1/85), niet verankerd is in de verordening nr. 883/2004. Art. 65 van deze Verordening bepaalt dat de volledig werkloze grensarbeider recht heeft op een uitkering in de lidstaat waar hij zijn woonplaats heeft. Volgens schr. heeft de wetgever weloverwogen vastgehouden aan het beginsel dat de desbetreffende lidstaat zorg moet dragen voor de werkloosheidsuitkering aan grensarbeiders.
Sociaal Recht PS Documenta Nr. 6, 23 mei 2013 Mr. J.H. Ermers, PS Documenta 2013/78 Eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen bij het UWV – De overheid koestert de wens om de administratieve lasten van de burgers te verminderen. Schr. stelt dat een regeling uitvoerbaar is of rechtvaardig, maar nooit allebei tegelijk. In dit artikel bespreekt schr. de Wet eenmalige gegevensuitvraag werk en inkomen (WEU). In deze wet wordt bepaald dat gegevens die uitvoeringsorganisaties op het terrein van werk en inkomen nodig hebben, niet opnieuw mogen worden opgevraagd
1644 Staats- & bestuursrecht De Gemeentestem 163e jrg. nr. 7388, 20 juni 2013 Drs. C.J.N. Versteden, Gst. 2013/45 Het verbod van vooringenomenheid: waar is de wetgever? – De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft onlangs een tweetal opmerkelijke uitspraken gedaan inzake de strekking van art. 2:4 Awb. Dit artikel bevat een verbod op vooringenomenheid van bestuursorganen. In deze uitspraken
Tijdschriften
brengt de Afdeling een correctie aan op haar koers. De Afdeling is kennelijk tot de bevinding gekomen dat haar eerdere opvatting over de strekking van het verbod van vooringenomenheid in de context van het democratisch bestuur niet onverkort houdbaar is. Maar het is niet duidelijk wat de betekenis is van de gewijzigde koers van de Afdeling en hoe daarmee in de praktijk moet worden omgegaan. Schr. poogt uiteen te zetten wat die correctie inhoudt, een beeld te schetsen van de daardoor ontstane situatie en in te gaan op de vraag of hier kan worden gesproken van een geslaagde operatie. C.N.J. Kortmann, S.L. Boerse, Gst. 2013/461 ‘Voldoende anderszins verzekerd’: Het voorkomen, beperken en afwentelen van planschadekosten – Het uitgangspunt van de planschadevergoeding is dat de overheid de schade vergoedt (vaak in de vorm van waardedaling van een onroerende zaak) die een individuele burger lijdt als gevolg van planologische besluitvorming, voor zover die schade redelijkerwijs niet voor diens rekening behoort te blijven. Daarmee is niet gegeven dat de overheid telkens een geldelijke schadevergoeding moet uitkeren. Dit biedt mogelijkheden voor de overheid om de verschuldigdheid van geldelijke planschadevergoeding te voorkomen of te beperken en zodoende planschadekosten te verminderen. Alternatieve voorzieningen worden in de rechtspraak en literatuur ook wel aangeduid als ‘planschadevergoeding in natura’. De kern van de vergoeding van planschade in natura is dat daarmee het schadeveroorzakende karakter van een (planologisch) besluit wordt voorkomen of weggenomen, in zoverre dat het nadeel dat een individuele burger ondervindt het normale maatschappelijke risico niet overstijgt. In deze bijdrage geven schrs. een overzicht van de mogelijkheden van de overheid om de planschadekosten te voorkomen of te beperken, of om anders dan in geld in planschade tegemoet te komen.
Nederlands Tijdschrift voor Europees recht 19e jrg. nr. 5, juni 2013 Mr. M.N. Weeda, mr. L.J. Terpstra,
mr. C.A.M. Lombert Maastrichtse parkeergarages: de plek waar het aanbestedingsrecht en het staatssteunrecht elkaar ontmoeten – Het arrest van de Hoge Raad gewezen in januari van dit jaar in de zaak P1 Holding/ Gemeente Maastricht en Q-Park is vanuit het perspectief van zowel aanbestedingsals staatssteunrecht interessant. Voor de tweede maal oordeelt het hoogste rechtscollege dat het Grossmann-verweer niet opgaat, wanneer de Europese aanbestedingsrichtlijn niet van toepassing is. Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor de vaststelling of sprake is van het verstrekken van een met staatsmiddelen bekostigd voordeel dat niet langs normale commerciële weg zou zijn verkregen, de op het moment van het aangaan van een overeenkomst kenbare marktsituatie en voorzienbare marktontwikkelingen bepalend zijn. In lijn met de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven in de Thuiszorgservice-zaak overweegt de Hoge Raad dat een enkele verklaring dat de uitvoering van een overeenkomst in verband met staatssteun onrechtmatig is jegens een derde, zonder een daaraan gekoppeld gebod tot herstel van de mededingingssituatie, geen passende maatregel is die leidt tot een herstel van de mededingingssituatie van vóór de uitkering van de betreffende steun.
1645 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Expertise en Recht Nr. 2, mei 2013 Dr. J.W. Hummelen, mr. dr. C.M. van Esch, mr. A.E. Schipaanboord, drs. T.S. van der Veer Het inzage- en correctierecht bij gedragsdeskundig onderzoek in strafzaken – Voor verdachten in strafzaken kan onderzoek door een forensisch psy-
chiater en/of psycholoog grote gevolgen hebben. Met het oog op de bescherming van hun belangen is het dan ook belangrijk om de verdachten hun rechten met betrekking tot het onderzoek en de verslaglegging niet te onthouden. Tegenover de rechten van de verdachten staat een aantal plichten waaraan gedragsdeskundigen moeten voldoen. Meestal zijn die elkaars spiegelbeeld. Dit artikel behandelt enkele van die verplichtingen van gedragsdeskundigen, respectievelijk rechten van verdachten. Ingegaan wordt op de informatieplicht van de gedragsdeskundige, de bespreking van het rapport door de gedragsdeskundige met de verdachte, het geven van inzage in het verslag en het bieden van de mogelijkheid om voorstellen te doen tot het aanbrengen van correcties.
Sancties Nr. 3, 2013 Th. P. van der Heijden, P.H. van der Laan, W. Tilburg, Sancties 2013/19 De toekomst van de ex ante beoordeling van justitiële gedragsinterventies – De Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie wil bijdragen aan het terugdringen van de strafrechtelijke recidive door op grond van wetenschappelijke inzichten aan te geven welke gedragsinterventies daar effectief aan bijdragen. De voor de beoordeling gehanteerde criteria zijn gebaseerd op het What Works-gedachtegoed. In deze bijdrage gaan schrs. nader in op de legitimatie van het doel alleen nog maar te werken met justitiële gedragsinterventies, waarvan de effectiviteit in termen van recidivevermindering is aangetoond. Ze staan stil bij de wijze waarop de Erkenningscommissie vorm heeft gegeven aan de ex ante beoordeling van justitiële gedragsinterventies, schetsen de keerzijde van een te eenzijdige focus op het bereiken van een evidencebased aanbod van gedragsinterventies en benoemen de randvoorwaarden waaraan moet worden voldaan om tot een (bewezen) effectief en adequaat aanbod van justitiële gedragsinterventies te komen. T. Fischer, B. Zwirs, Sancties 2013/20 Gedragsinterventies van de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1817
Tijdschriften
reclassering: over de onbereikte doelgroep – De Nederlandse reclasseringsorganisaties bieden een groot scala aan gedragsinterventies die goed aansluiten op de problematiek van gedetineerden en onder toezicht gestelden, en zo een bijdrage leveren aan het terugdringen van recidive. Dit artikel beschrijft een onderzoek naar de mate waarin justitiabelen niet worden bereikt en de verklaringen hiervoor. De belangrijkste oorzaken liggen in: de grote omvang van de categorie kortgestraften waarvoor geen aanbod in erkende gedragsinterventies bestaat en de frequente aanwezigheid van daderkenmerken die succesvolle deelname aan gedragsinterventies mogelijk in de weg staan (exclusiecriteria), zoals een verstandelijke beperking, psychiatrische, verslavings-, of huisvestingsproblematiek, destructieve familierelaties, een kwetsbare persoonlijkheid of een ernstig gebrek aan motivatie. Drs. J. Mooij, Sancties 2013/21 Cognitieve Vaardigheidstraining in de praktijk – Schr. – trainer, coach, opleider en ontwikkelaar bij de reclassering – schetst het waarom, maar vooral het hoe van de cognitieve vaardigheidstrainingen zoals die door de reclassering worden verzorgd. Ze doet dat aan de hand van een fictief persoon, Ben. Deze Ben is een model in twee betekenissen. Enerzijds staat hij voor veel anderen die er allemaal anders uitzien, anderzijds is hij een ideaalbeeld. In de praktijk komt het regelmatig voor dat mensen die voor de training worden geselecteerd, niet komen opdagen, niet gemotiveerd raken of de training niet afmaken. Dr. L. Boendermaker, Sancties 2013/22 Implementatie van interventies in de jeugdzorg vergt meer aandacht voor de kwaliteit van de uitvoering – Binnen de (justitiële) jeugdzorg zijn verschillende interventies beschikbaar om gedrag dat maatschappelijke ‘last’ veroorzaakt te voorkomen en verminderen. Naar de effectiviteit daarvan is nationaal en internationaal veel onderzoek gedaan. Daarbij wordt relatief weinig aandacht besteed aan de implementatie van die interventies. In dit
1818
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
artikel zet schr. uiteen welke factoren een rol spelen bij de implementatie van interventies. Schr. pleit voor meer aandacht voor de kwaliteit van de uitvoering van interventies. Die uitvoering is geen kwestie van ‘even een draaiboek afwerken’ of het toepassen van technieken, maar vergt inzicht in het hoe en waarom van het handelen. En het vergt creativiteit en vaardigheden van professionals om de interventie-onderdelen bij cliënten ‘over te brengen’. Door invoering van gerichte ondersteuning van professionals kan op dit punt vooruitgang worden geboekt. Prof. dr. J. Hendriks, Sancties 2013/23 Behandeling van jeugdige zedendelinquenten – Jeugdige zedendelinquenten nemen van oudsher een bijzondere plek in binnen de groep jeugdige delinquenten. De afschuw en de maatschappelijke onrust rondom zedendelicten versterken deze bijzondere positie. Vrij algemeen wordt aangenomen dat het bij jeugdige zedendelinquenten om hardnekkige problematiek gaat en dat velen zich ontwikkelen tot volwassen zedendelinquenten. Om het gedrag van deze jeugdige daders in goede banen te leiden, wordt vaak gekozen voor een vorm van specifieke (dader)behandeling. In dit artikel wordt geschetst hoe de diverse vormen (ambulant, residentieel) van deze specifieke daderbehandeling zich in de loop van de jaren hebben ontwikkeld, wat er bekend is over de effecten van de behandeling en hoe deze vormen zich tot elkaar verhouden. Hoewel meisjes ook zedendelicten plegen, staat behandeling van jongens in dit artikel centraal. De reden hiervoor is dat er relatief weinig ervaring is opgedaan met de behandeling van meisjes die dit probleemgedrag vertonen.
Tijdschrift voor Veiligheid 12e jrg. nr. 2, 2013 Thema Alternatieve geschillenbeslechting – Alternatieve methoden om met interpersoonlijke geschillen om te gaan, worden steeds meer ervaren als te verkiezen opties in de omgang met conflicten tussen individuele
burgers en/of bedrijven en officiële instanties. Traditionele gerechtelijke procedures duren te lang, zijn te duur en komen weinig tegemoet aan het rechtsgevoel van de betrokken personen. De maatschappelijke tendens tot juridisering leidt tot de opkomst van nieuwe juridische domeinen, zoals consumentenrechten en patientenrechten, en in het veiligheidsdomein het overlastfenomeen. Het aantal conflicten neemt toe en een overbelasting van het bestaande rechtssysteem is daarvan het resultaat, wat binnen deze nieuwe (en traditionele) domeinen tot een zoektocht naar alternatieve vormen van conflicthantering leidt. In dit themanummer worden verschillende vormen van alternatieve geschillenbeslechting die betrekking hebben op het veiligheidsdomein en dan met name op het domein van de sociale onveiligheid (criminaliteit en overlast) in al hun facetten besproken. In de eerste bijdrage van dit themanummer Legitimiteit via procedurele rechtvaardigheid: kunnen herstelrechtelijke praktijken de maatschappelijke legitimiteit van het strafrecht verhogen? gaat Vicky De Mesmaecker nader in op de praktijk van herstelbemiddeling in Vlaanderen en de relatie tot het strafrecht. In het empirisch onderzoek van schr. stond de vraag centraal of herstelrechtelijke praktijken de maatschappelijke legitimiteit van het strafrecht kunnen verhogen. Aan de hand van het werk van Tom Tyler bespreekt schr. de relatie tussen het herstelrecht en de theorie van procedurele rechtvaardigheid. De conclusie is dat herstelbemiddeling inderdaad op diverse manieren een positieve bijdrage kan leveren aan percepties van procedurele rechtvaardigheid, maar dat deelname dit ook kan belemmeren. Of, en de mate waarin, herstelbemiddeling als onderdeel van de strafprocedure wordt gezien, hangt voor een groot deel af van de manier waarop magistraten tijdens de rechtszitting omgaan met het feit dat de partijen deelnamen aan een herstelbemiddeling. Henk Ferwerda en Ilse van Leiden bespreken in hun artikel Herstelbemiddeling in Vlaanderen onderzocht aan de hand
Tijdschriften
van een door hen verricht onderzoek de plaats van herstelbemiddeling voor minderjarige verdachten binnen het Vlaamse jeugdbeschermingssysteem. Ingegaan wordt op het proces van herstelbemiddeling, de tevredenheid van betrokkenen en de resultaten van deze bemiddeling. Ook wordt de potentiële invloed van herstelbemiddeling op recidive bij minderjarige daders besproken. Elke Devroe bespreekt het wettelijk kader voor de afwikkeling van overlast in België, de Wet op de gemeentelijke administratieve sancties (GAS), in haar bijdrage Kiezen voor stadsrepublieken? Over administratieve afhandeling van overlast in de steden. De GAS-wet hevelde de bestraffende bevoegdheid op overtredingen van de gemeentelijke verordeningen over van het strafrecht naar de gemeenten, waardoor het een vorm van alternatieve geschillenbeslechting kon worden genoemd. Het ontstaan van deze wet wordt besproken en geplaatst binnen de bredere maatschappelijke ontwikkelingen waarbij de inbedding binnen de decentraliseringstendens, die in België vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw inzette, wordt geschetst. De responsibiliseringstendensen, waarbij burgemeesters de regie gingen voeren over het veiligheidsbeleid inclusief het bestraffende sluitstuk van de handhavensketen, zorgden ervoor dat steden ‘stadsrepublieken’ werden met een eigen veiligheidsbeleid waarin de politieke kleur van een burgemeester een grote rol speelde. Marco van der Land rapporteert in zijn artikel Burgers voor/tegen burgers: buurtwachten in Nederland en hun verbindingen met bewoners, politie en gemeente over een onderzoek dat in opdracht van (het Nederlandse fonds) Politie & Wetenschap werd uitgevoerd en zich richtte op het ontstaan, functioneren en de kwaliteit van buurtwachten. Hij gaat hierbij met name in op de vraag of buurtwachten een zinnige aanvulling vormen op de lokale veiligheidszorg, waarbij met name wordt gekeken naar de functies van buurtwachten in relatie tot instanties die zich formeel met lokale veiligheid bezighielden. De gewenste en ongewenste gevolgen van het instellen van buurtwachten worden besproken, gelet op het feit dat zij in eerste instantie
moeten bijdragen aan een veiligere buurt. Afgesloten wordt met een discussie over de bevindingen van voornoemd onderzoek.
1646 Vreemdelingenrecht A&MR 4e jrg. nr. 4, 2013 Mr. S.M. Groen, dr. T. De Lange, K. Grootfaam, N. Kruidenberg, drs. G.M. Leeuwis Wet MoMi: Overheid en referent – De Wet Modern Migratiebeleid (Wet MoMi) en de Visumwet zijn per 1 juni 2013 ingrijpend gewijzigd. De wetgever streeft naar een migratiebeleid, waarmee de migranten die Nederland nodig heeft snel en doeltreffend kunnen worden toegelaten. De twee uitgangspunten daarbij zijn de herverdeling van de verantwoordelijkheid tussen overheid, vreemdeling en referent, en faciliterende toelatingsprocedures die geen obstakel vormen. De referent heeft een nieuwe positie en een nieuwe wettelijke status gekregen: de referent wordt medeverantwoordelijk voor het bereiken van de maatschappelijk gewenste doelen bij de toelating en het verblijf van vreemdelingen in Nederland. De (erkende) referent heeft niet alleen een zorgplicht, maar ook informatieen administratieverplichtingen. Voor vreemdelingen die komen in het kader van uitwisseling geldt dat zij een erkende referent nodig hebben om naar Nederland te kunnen komen. Hiervoor gelden een aantal materiële vereisten. Tevens bespreken schrs. de intensivering van toezicht en handhaving, zoals de invoering van een bestuurlijke boete in de Vreemdelingenwet. Mr. S.M. Groen, dr. T. De Lange, K. Grootfaam, N. Kruidenberg, drs. G.M. Leeuwis Wet MoMi: De vreemdeling – In deze bijdrage ligt de focus op de gevolgen van de Wet Modern Migratiebeleid (Wet MoMi) voor de vreemdeling zelf. In dit artikel gaan schrs. in op de consequenties van de
vertrouwensrelatie tussen overheid en referent voor de vreemdeling, waardoor een mogelijk verdere afhankelijkheid van diens referent ontstaat. De verantwoordelijkheid voor de vreemdeling wordt namelijk neergelegd bij de (erkende) referent en de overheid controleert achteraf of aan de voorwaarden wordt voldaan. Daarom is het belangrijk dat de vreemdeling goed wordt geïnformeerd over zijn rechten. Verder bespreken schrs. de nieuwe procedures en verblijfsbeperkingen, de handhaving van verplichtingen van de vreemdeling door middel van de bestuurlijke boete, de wijzigingen van de Vreemdelingenwet 2000 en lagere regelgeving ten gevolge van de Wet MoMi, en de verhouding tot het Europese migratierecht. Prof. mr. P. Boeles De nieuwe Visumwet – Op 1 juni 2013 is de Visumwet in werking getreden. De wet bestaat uit een verzameling wijzigingen van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en wordt tegelijk van kracht met de Wet Modern Migratiebeleid (Wet MoMi). In deze bijdrage behandelt schr. de machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), het terugkeervisum en de nieuw ingevoerde mogelijkheid tot weigering van verblijf wegens eerdere illegaliteit. Op grond van het nieuwe art. 16 lid 1 sub j Vw 2000 ‘kan’ een mvv of reguliere verblijfsvergunning worden geweigerd, wanneer het gaat om aanvragers van mvv’s of verblijfsvergunningen voor andere doeleinden dan asiel of gezinshereniging, die geen alleenstaande minderjarige zijn en geen slachtoffer van mensenhandel, voor wie de uitzetting niet wordt belemmerd door gezondheidsredenen, die niet horen tot de in art. 3.77 lid 9 Vreemdelingenbesluit 2000 genoemde schrijnende gevallen, die korter dan vijf jaar aangesloten buiten Nederland zijn verbleven, en die geen bescherming genieten van het Associatierecht EG-Turkije. Mr. drs. M. van Riel Pardon kinderen! De regeling langdurig verblijvende kinderen – Op 1 februari 2013 is de Regeling voor langdurig verblijvende kinderen (de kinderregeling) in werking getreden. Deze regeling behelst een overgangsregeling en een definitieve regeling op grond waarvan kinderen die langdurig in Nederland verblijven
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1819
Tijdschriften
zonder zicht op een verblijfsvergunning, onder bepaalde voorwaarden alsnog in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning. Voor beide regelingen gelden voorwaarden en contra-indicaties. De voorwaarden van de overgangsregeling verschillen op een paar punten van die van de definitieve regeling. Schrs. constateren dat voor degenen die aan alle vereisten van de overgangsregeling voldoen, de regeling een goed middel is om een einde te maken aan het langdurige illegale verblijf van kinderen in Nederland. Voor degenen die niet aan één of meer vereisten van de overgangsregeling voldoen, is het niet duidelijk welke criteria de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie hanteert om gebruik te maken van zijn discretio-
naire bevoegdheid. Schrs. zijn van mening dat het voor de rechtseenheid beter was geweest als de staatssecretaris in de regeling had neergelegd in welke situaties, waarbij niet aan alle vereisten wordt voldaan, toch een vergunning wordt verleend. Dr. C.A.F.M. Grütters Vreemdelingencirculaire 2013 – Schr. geeft een impressie van de volledig herschreven Vreemdelingencirculaire 2013, die in december 2012 is gepubliceerd. Met de ‘oude Vc’ wordt gedoeld op de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) zoals die luidde vóór april 2013 en met de ‘nieuwe Vc’ wordt de Vc 2000 bedoeld zoals die luidt met ingang van 1 april 2013. Het doel van de herschrijfoperatie van de Vreemdelingencirculaire was om de nieuwe Vc te laten vol-
doen aan drie eisen, namelijk de leidende ‘Aanwijzingen voor de Regelgeving’, eenduidig en helder taalgebruik, en een eenmalig geformuleerde beleidsregel. Na analyse van enkele beleidsregels en een vergelijking van de oude met de nieuwe tekst constateert schr. dat een aantal forse verschillen zijn waar te nemen. De structuur is omgegooid, er is geen transponeringstabel opgenomen, adequate nummering ontbreekt en er lijkt sprake te zijn van inhoudelijke wijzigingen. Mr. drs. J. van Breda, mr. dr. K.M. Zwaan Kroniek Advisering – Deze kroniek over advisering in het vreemdelingenrecht bestrijkt de periode april 2012 tot en met maart 2013.
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woorden. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikke-
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
lende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder
bij voorkeur in de tekst zelf.
Voor Auteurs
1820
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Nationaliteitseis notaris 1647 - Wet tot wijziging van de Wet op het notarisambt in verband met de uitbreiding van de nationaliteitseis voor benoeming tot notaris tot personen met de nationaliteit van een andere lidstaat van de Europese Unie, van een overige staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of de Zwitserse Bondsstaat – Deze wet schaft het nationaliteitsvereiste voor de benoeming tot notaris niet verder af dan nodig is in verband met de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 1 december 2011, C-157/09. Dit betreft een beperking van het toepassingsbereik van de Wet van 18 juni 2012 tot wijziging van de Wet op het notarisambt in verband met het laten vervallen van het nationaliteitsvereiste voor benoeming tot notaris (Stb. 2012, 272). In die wet is het nationaliteitsvereiste, zoals opgenomen in artikel 6, eerste lid, van de Wet op het notarisambt in zijn geheel komen te vervallen. Tijdens de behandeling in de Eerste Kamer op 5 juni 2012 van wetsvoorstel 31 040, dat heeft geleid tot de wet van 18 juni 2012, is, ook tegen de achtergrond van de uitspraak van het Hof en de implementatie daarvan in andere EU-lidstaten, een sterk pleidooi gevoerd voor het niet wereldwijd laten vervallen van het nationaliteitsvereiste, en niet verder te gaan dan waartoe de uitspraak van het Hof van Justitie noodzaakt. In meerderheid heeft de Eerste Kamer de staatssecretaris verzocht tot beperking van het nationaliteitsvereiste tot het vereiste van Unieburgerschap dan wel burgerschap van de Europese Economische Ruimte (EER). Met deze wet wordt aan deze wens tegemoet gekomen. De wet van 18
juni 2012 zal daarmee niet in werking treden en wordt via dit wetsvoorstel ingetrokken. Binnen de Europese Unie en de EER heeft dit tot gevolg dat de lidstaten voor burgers met de nationaliteit van een andere lidstaat onderling geen nationaliteitsbelemmering opwerpen om indien gewenst daar notaris te worden. Aldus wordt wederkerigheid bereikt als het gaat om de benoembaarheid van de beroepsbeoefenaar, als aan alle daartoe gestelde kwaliteitseisen wordt voldaan. Inwerkingtreding met ingang van 21 juni 2013.
definiëren van de toerismebepaling niet wenselijk is, maar daarnaast ook geen recht doet aan de maatschappelijke ontwikkelingen. Wat betreft het afwegen van belangen meenden de indieners dat dit het beste door de gemeente zelf kan worden gedaan. De vraag of een activiteit ‘toeristisch’ is vinden de indieners daarbij niet van belang. Deze wet schrapt dan ook de toerismebepalingen en geeft gemeenten voortaan de vrijheid over het wel of niet toestaan van koopzondagen. Inwerkingtreding met ingang van 1 juli 2013.
Wet van 12 juni 2013, Stb. 2013, 215
Wet van 11 juni 2013, Stb. 2013, 217 (Kamerstukken
(Kamerstukken 33 419)
32 412) en inwerkingtredingsbesluit van 11 juni 2013, Stb. 2013, 218
Koopzondagen: beslissing bij gemeenten 1648 - Wet tot wijziging van de Winkeltijdenwet in verband met het verruimen van de bevoegdheid van gemeenten om vrijstelling te verlenen van de verboden met betrekking tot de zondag en een aantal feestdagen – De huidige Winkeltijdenwet stamt uit 1996 en had als doel de regels met betrekking tot de openingstijden van winkels te versoepelen. Binnen de Winkeltijdenwet is vooral de koopzondag een gevoelig onderwerp. De huidige wet voorziet in de mogelijkheid voor gemeenten om twaalf keer een vrijstelling te verlenen voor het verbod op winkelopenstelling op zondag en/of feestdagen. Daarnaast kunnen gemeenten vrijstelling verlenen van het verbod op winkelopenstelling ten behoeve van toeristische gebieden en grensregio’s. De uitoefening van laatstgenoemde vrijstelling, de zogenaamde toerismebepaling, wordt aan de gemeenten overgelaten. Sinds de invoering van de Winkeltijdenwet is voor een aantal gemeenten de mogelijkheid in de wet aangegrepen om tot verdere verruiming van de zondagsopening te besluiten. De definitie van ‘toerisme’ werd daarbij steeds ruimer genomen. De regering besloot daarop een wijziging van de Winkeltijdenwet voor te stellen met als doel de toerismebepaling in te perken (Kamerstukken 31 728). De initiatiefnemers van het voorstel dat ten grondslag ligt aan deze wet, meenden dat het scherper
Besluit vergoedingen rechtsbijstand: verrekening 1649 - Besluit houdende wijziging van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in verband met de verrekeningsbevoegdheid van de raad voor rechtsbijstand bij een proceskostenveroordeling – In het besluit is een duidelijke verrekeningsgrondslag in het kader van een verleende toevoeging voor de raad voor rechtsbijstand gecreëerd. Het gewijzigde artikel 32, derde lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr) regelt dat, indien uit de opgave van de rechtsbijstandverlener aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een veroordeling in de kosten van verlening van rechtsbijstand ten behoeve van een partij aan wie een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand blijkt, het bedrag van deze kostenveroordeling tot ten hoogste het bedrag van de overeenkomstig het Bvr vastgestelde vergoeding op die vergoeding in mindering wordt gebracht. In artikel 32 Bvr is verduidelijkt dat de rechtsbijstandverlener bij de indiening van zijn declaratie bij de raad voor rechtsbijstand melding moet maken van een proceskostenveroordeling ten behoeve van de partij aan wie hij is toegevoegd. De ontvangen proceskostenvergoeding wordt in mindering gebracht op de toevoegvergoeding. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Besluit van 14-06-2013, Stb. 2013, 220
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1821
Wetgeving
Beperkende maatregelen gesloten jeugdzorg 1650 - Wet van 5 juni 2013 tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met het opnemen van een grondslag voor het nemen van beperkende maatregelen of controlemaatregelen jegens een jeugdige in de gesloten jeugdzorg tijdens vervoer van de jeugdige en tijdens het verblijf van de jeugdige in het gerechtsgebouw – Met ingang van 1 januari 2008 is de jeugdzorg in gesloten setting in de Wet op de jeugdzorg (Wjz) opgenomen, nadat gebleken was dat er behoefte bestond aan mogelijkheden om jeugdigen met zeer zware problematiek die de neiging hebben zich aan de benodigde zorg te onttrekken, gedwongen op te nemen in gesloten verblijf met toepassing van maatregelen waaronder gedwongen behandeling binnen de jeugdzorg. De aard van de problematiek maakt het tevens noodzakelijk dat jegens een jeugdige ten aanzien van wie een rechterlijke machtiging is afgegeven beperkende of vrijheidsontnemende maatregelen kunnen worden genomen, ook wanneer deze zich niet in de accommodatie van een zorgaanbieder bevindt. Met deze wet wordt een wettelijke basis gelegd om ten aanzien van deze jeugdigen indien noodzakelijk tijdens het vervoer en bij verblijf in het gerechtsgebouw maatregelen te nemen. De vrijheidsbenemende maatregelen betreffen het vastpakken en vasthouden, tijdelijke plaatsing in een geschikte, afzonderlijke en af te sluiten ruimte in de rechtbank en tijdelijke plaatsing in een afzonderlijke en af te sluiten ruimte in het vervoermiddel. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 5 juni 2013, Stb. 2013, 221 (Kamerstukken 33 494)
Wijziging rechtspositie met geldelijk gevolg politieke ambtsdragers 1651 - Besluit tot wijziging van het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning, het Rechtspositiebesluit burgemeesters, het Rechtspositiebesluit gedeputeerden, het Rechts-
1822
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
positiebesluit wethouders, het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden, het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, het Waterschapsbesluit en het Rechtspositiebesluit Rijksvertegenwoordiger BES in verband met een wijziging in de regeling inzake ambtswoningen en enkele andere wijzigingen – In de Gemeentewet, Provinciewet en de Waterschapswet is geregeld dat politieke ambtsdragers buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend, als zodanig geen inkomsten mogen genieten, in welke vorm ook, ten laste van het bestuursorgaan. In het geval van een noodzakelijk geachte aanpassing van hun rechtspositie met een geldelijk gevolg is regelgeving dus vereist. Bij de volgende vier wijzigingen is dit aan de orde. Aanleiding voor de wijzigingen van de de regeling voor ambtswoningen van burgemeesters, commissarissen van de Koning en de Rijksvertegenwoordiger BES is de onduidelijkheid in de praktijk dat er niet alleen een rechtspositioneel maar ook een fiscaal regime moet worden toegepast. De onduidelijkheid met betrekking tot het fiscaal regime wordt met dit besluit opgehelderd. Met dit besluit wordt ook voor alle decentrale politieke ambtsdragers met een structurele functionele beperking een grondslag vastgesteld zodat zij aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming voor een voorziening als bedoeld in artikel 35 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsver-mogen (WIA). Voorts wordt de mogelijkheid dat gemeenten en provincies een uitkeringsregeling instellen voor hun raads- en statenleden geschrapt. Tot slot bevat dit besluit een nadere uitwerking van de vervangingsregeling wethouders en gedeputeerden wegens zwangerschap en bevalling of ziekte. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2013. Het schrappen van de mogelijkheid uitkeringsregelingen vast te stellen voor raadsen statenleden gaat pas in na de eerstkomende gemeenteraadsverkiezingen in 2014 respectievelijk de eerstkomende provinciale statenverkiezingen in 2015 en dan nog uitsluitend voor de nieuw gekozen en herkozen raads- en statenleden. Voor
de regeling van de tegemoetkoming in verband met de ambtswoning en voorzieningen in het kader van de WIA werkt dit besluit terug tot en met 1 januari 2013. Besluit van 12-06-2013, Stb. 2013, 222
Drugs- en vuurwapencriminaliteit en meer 1652 - Wet tot wijziging van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie in verband met de verruiming van de kring van ambtenaren, belast met de opsporing van de in deze wetten strafbaar gestelde feiten, alsmede van enkele andere wettelijke voorschriften van strafvorderlijke aard – Deze wet realiseert enkele aanpassingen van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie teneinde het opsporingsapparaat beter toe te rusten voor de bestrijding van de drugsen vuurwapencriminaliteit. Waar het gaat om delicten die strafbaar zijn gesteld in de Opiumwet en de Wet wapens en munitie, kan de politie op dit moment nog onvoldoende gebruik maken van goed opgeleide deskundigen (boa’s). Hun expertise zou bij de opsporing van delicten op grond van de Opiumwet bijvoorbeeld gebruikt kunnen worden om boekhoudingen te doorzoeken, drugsgerelateerd crimineel geld te volgen en van deze activiteiten ambtsedig proces-verbaal op te maken. Daarnaast zouden politieboa’s ook gebruik moeten kunnen maken van de aanvullende opsporingsbevoegdheden uit de Wet wapens en munitie. Bedoeling is om de ontstane ruimte te benutten voor boa’s werkzaam in specialistische functies bij de politie en de Koninklijke Marechaussee (zoals forensische accountants en chemici), voor de vermogenstraceerders van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) en voor de drugs-hondengeleiders van de Dienst Justitiële Inrichtingen. Hiernaast wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt een aantal andere strafrechtelijke en strafvordelijke wijzigingen door te voeren. Op grond van artikel 365, derde lid, kunnen de verdachte en zijn raadsman kennisnemen van het proces-verbaal ter terechtzitting en het vonnis. Hun wordt desgevraagd een afschrift van deze stukken verstrekt. Dit onderdeel
Wetgeving
wordt aangevuld met de benadeelde partij, omdat deze een belang heeft bij de spoedige kennisname van het proces-verbaal van de terechtzitting en het vonnis. Voorts worden twee artikelen toegevoegd aan de opsomming van misdrijven in geval van verdenking waarvan de rechter-commissaris een bevel tot voorlopige hechtenis kan geven. Het betreft in de eerste plaats artikel 151 Sr (het wegmaken van een lijk), de tweede toevoeging betreft het misdrijf van artikel 272 Sr (schending van een ambts- of beroepsgeheim). Deze toevoeging, naar aanleiding van het advies van het openbaar ministerie bij de Verzamelwet Veiligheid en Justitie 2011 (Stb. 2011, 500), maakt het mogelijk strafvorderlijke opsporingsbevoegdheden toe te passen in onderzoek naar deze feiten – het gaat dan in het bijzonder om het lekken van vertrouwelijke informatie –, die gelet op hun heimelijke karakter anders vaak niet kunnen worden opgehelderd. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip. Wet van 19 juni 2013, Stb. 2013, 225 (Kamerstukken 33 012)
Implementatie AIFMrichtlijn
Wet van 12 juni 2013, Stb. 2013, 228
wetsvoorstel is een amendement aangenomen om op grond van interpretatie van de richtlijn beheerders die beleggingsinstellingen beheren waarvan de rechten van deelneming uitsluitend kunnen worden verworven door een of meer pensioenfondsen uit te zonderen onder de richtlijn (Kamerstukken II, 2012/13, 33 235, nr. 13). DNB en AFM schreven daarop een brief (33 235, D) waarin deze beargumenteerd aangeven dat het uitzonderen van genoemde beheerders een onwenselijke ontwikkeling zou zijn. De Europese Commissie heeft daarnaast uitsluitsel op dit punt gegeven: een beheerder van een beleggingsinstelling die aan pensioenfondsen aanbiedt, is niet uitgesloten van de richtlijn puur op basis van het feit dat de deelnemers in deze instelling alleen pensioenfondsen zijn. Deze novelle ziet er dan ook, conform het oorspronkelijke wetsvoorstel, op de beheerders van beleggingsinstellingen waarin uitsluitend vermogen van pensioenfondsen wordt beheerd, toch onder toezicht te brengen van richtlijn 2011/61/EU, ter correcte implementatie van art. 2 lid 3, onderdeel e, van de richtlijn, mede gelet art. 2 lid 3, onderdeel b, van de richtlijn. Inwerkingtreding 26 juni 2013.
(Kamerstukken 33 235)
Wet van 12 juni 2013, Stb. 2013, 229
nele beleggers. De richtlijn is daartegen minimumharmonisatie voor beheerders die rechten van deelneming aanbieden aan niet-professionele beleggers. Dat betekent dat lidstaten naast de regels van de richtlijn voor deze groep beheerders aanvullende nationale regels mogen stellen. Nederland kiest er vanuit het oogpunt van beleggersbescherming (bij niet-professionele beleggers gaat het immers veelal om consumenten) voor om van deze mogelijkheid gebruik te maken. Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel is een amendement aangenomen om op grond van interpretatie van de richtlijn beheerders die beleggingsinstellingen beheren waarvan de rechten van deelneming uitsluitend kunnen worden verworven door een of meer pensioenfondsen (dus beheerders van beleggingsinstellingen waarin uitsluitend vermogen van pensioenfondsen wordt beheerd) uit te zonderen onder de richtlijn. Inwerkingtreding met ingang van 22 juli 2013, met uitzondering van artikel I, onderdelen AJ, AO, AP, AT en BB, dat in werking treedt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
(Kamerstukken 33 589)
1653 - Wet van 12 juni 2013 tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek, de Wet op de economische delicten en enige fiscale wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/ EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) Nr. 1060/2009 en (EU) Nr. 1095/2010 (PbEU 2011, L 174) – De richtlijn biedt een regelgevend kader voor beheerders van beleggingsinstellingen, niet zijnde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) die tot dusver niet onder een Europees kader vielen. Een deel van deze beheerders viel in Nederland wel onder het ‘nationale regime’ voor beleggingsinstellingen. De richtlijn geeft maximumharmonisatie voor beheerders van beleggings instellingen die enkel rechten van deelneming aanbieden aan professio-
Novelle Implementatie AIFM richtlijn
Kansspelen Inwerkingtreding
1654 - Wet van 12 juni 2013 tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht, het Burgerlijk Wetboek, de Wet op de economische delicten en enige fiscale wetten ter implementatie van richtlijn nr. 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/ EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) Nr. 1060/2009 en (EU) Nr. 1095/2010 (PbEU L 2011, L 174) (implementatie vrijstelling artikel 2, derde lid, onderdeel e, van de AIFMrichtlijn) – Deze novelle wijzigt het wetsvoorstel Implementatie richtlijn Europese Unie inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (33 235). Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van dat, hiervoor beschreven,
1655 - Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen (Stb. 2013, 175) – Het besluit, dat regels bevat omtrent de toegestane en voorgeschreven inhoud, de toegestane methoden en de mate van werving en reclame voor kansspelen, treedt in werking met ingang van 1 juli 2013. Inwerkingtredingsbesluit van 30 mei 2013, Stb. 2013, 231
Wijziging Wet bodemsanering Inwerkingtreding 1656 - Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1823
Wetgeving
van de wet van 22 november 2012 tot wijziging van de Wet bodembescherming met het oog op het terugbrengen van de administratieve en bestuurlijke lasten en enkele verbeteringen van de uitvoering (Stb. 2012, 621) – De wet is reeds gedeeltelijk in werking getreden op 1 februari 2013 (Stb. 2013, 19). Met het onderhavige besluit wordt erin voorzien dat Artikel I, onderdeel N, en artikel III, onderdeel 2, van de wet op 1 juli 2013 in werking treden. Inwerkingtredingsbesluit van 19 juni 2013, Stb. 2013, 232
Nieuwe wetsvoorstellen Afschaffing plusregio’s 1657 - Wetsvoorstel (14-06-2013) tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio’s – Dit wetsvoorstel tot afschaffing van de plusregio’s maakt een einde aan de verplichte samenwerking in de acht plusregio’s. Het betreft een voortzetting van het beleid dat in gang gezet is door het voorgaande kabinet om te komen tot een compacte overheid. De plusregio’s zijn een permanente vorm van verplichte samenwerking, waaraan door de wetgever rechtstreeks taken zijn opgedragen, welke deels door het Rijk worden bekostigd. Nederland kent thans acht plusregio’s: de Stadsregio Amsterdam, de Stadsregio Rotterdam, het Stadsgewest Haaglanden, het Bestuur regio Utrecht, het Samenwerkingsverband regio Eindhoven, regio Twente, de Stadsregio Arnhem Nijmegen en Parkstad Limburg. Deze van het grondpatroon van de bestuurlijke verhoudingen in ons binnenlands bestuur afwijkende bestuursvorm, is oorspronkelijk in het leven geroepen als tijdelijke bestuursvorm in het kader van een proces van vernieuwing van de bestuurlijke organisatie dat had moeten resulteren in een nieuwe, definitieve vorm van bestuur in daarvoor in aanmerking komende
1824
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
grootstedelijke gebieden, vanuit de noodzaak om te komen tot een bovenlokale aanpak van de grootstedelijke gebieden. Met deze nieuwe vorm – waarvoor het concept van de stadsprovincie werd ontwikkeld – zou het primaat van de bestuurlijke hoofdstructuur worden hersteld en een einde komen aan deze overgangsvoorzieningen. Met dit wetsvoorstel komt het kabinet terug op het besluit om deze bestuursvorm in 2006 een permanente status te geven. Het kabinet is namelijk van mening dat er thans langs andere weg kan worden voorzien in de behoefte aan bestuurlijke voorzieningen rondom de grote steden, namelijk door de overheden zelf weer meer de ruimte te bieden om te kiezen voor de meest adequate vorm van samenwerking. Zulke meer flexibele vormen van samenwerking passen beter bij de vraagstukken van deze tijd. Hiermee kan het primaat van de bestuurlijke hoofdstructuur, bestaande uit drie bestuurslagen, worden hersteld. Kamerstukken II 2012/13, 33 659, nrs. 1 t/m 4
Aansprakelijkheid kernongevallen 1658 - Wetsvoorstel (14-06-2013) tot wijziging van de Wet aansprakelijkheid kernongevallen in verband met de toepassing van artikel 1, onderdeel b, van het Verdrag van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van kernenergie – Het Verdrag van Parijs regelt de aansprakelijkheid van exploitanten van kerninstallaties voor schade uit kernongevallen en de verplichting hiervoor een verzekering of andere financiële zekerheid te hebben en in stand te houden. De definitie van de kerninstallatie in het Verdrag van Parijs is ruim. Om te voorkomen dat hierdoor installaties onder de reikwijdte van het Verdrag van Parijs zouden vallen waarvan de risico’s dit niet rechtvaardigen, is in artikel 1, onderdeel b, van het Verdrag van Parijs de mogelijkheid opgenomen om kerninstallaties van de toepassing van het Verdrag uit te sluiten. Hiervoor is een nader besluit van de op grond van het verdrag ingestelde Bestuurscommissie noodzakelijk. In 1990 heeft de Bestuurscommissie
een dergelijk besluit genomen ten aanzien van kerninstallaties die in het proces van ontmanteling verkeren (NE/M(90)1). Hierbij is bepaald dat de radioactieve waarden van de installatie onder vastgestelde limieten moeten liggen en dat het uiteindelijk de verdragsstaat blijft die besluit of er van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. Aangezien er nadere besluitvorming van de verdragsstaat is vereist, moet dus ook de nationale wetgeving in deze mogelijkheid voorzien. In Nederland is dat thans niet het geval. Dit wetsvoorstel strekt ertoe deze mogelijkheid alsnog te creëren. Kamerstukken II 2012/13, 33 660, nrs. 1 t/m 4
Meldplicht datalekken 1659 - Wetsvoorstel (17-06-2013) tot wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens en de Telecommunicatiewet in verband met de invoering van een meldplicht bij de doorbreking van maatregelen voor de beveiliging van persoonsgegevens (gebruik meldplicht datalekken) – In dit wetsvoorstel wordt een meldplicht geïntroduceerd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) voor verantwoordelijken voor de verwerking van persoonsgegevens in geval van gebleken doorbrekingen van de getroffen maatregelen ter beveiliging van persoonsgegevens. De verantwoordelijke moet op grond van het voorgestelde artikel 34a van de Wbp bij een inbreuk waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die leidt tot een aanmerkelijke kans op verlies of onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens een melding doen bij de toezichthouder, het College bescherming persoonsgegevens (Cbp). Daarnaast dient in de meeste gevallen een melding aan de betrokkene te geschieden indien de inbreuk ongunstige gevolgen zal hebben voor diens persoonlijke levenssfeer. De meldplicht rust op alle verantwoordelijken voor de verwerking, zowel in de private als publieke sector. Het nalaten aan deze verplichtingen te voldoen kan worden gesanctioneerd met een bestuurlijke boete, op te leggen door het Cbp. Het doel van de meldplicht is het voorkomen van datalekken ten gevolge van doorbreking van beveiligings-
Wetgeving
maatregelen en als deze zich toch voordoen, de gevolgen ervan voor de betrokkenen zoveel mogelijk te beperken. Met de meldplicht wordt beoogd bij te dragen aan het behoud en herstel van vertrouwen in de omgang met persoonsgegevens. De meldplicht die in dit wetsvoorstel is opgenomen heeft uitsluitend betrekking op doorbrekingen van de maatregelen voor de beveiliging van persoonsgegevens. De meldplicht ziet dus niet op situaties als die rond DigiNotar waarin fouten werden gemaakt in de beveiliging van certificaten waardoor deze onbetrouwbaar waren, of op andere meldplichten met een min of meer verwant karakter (cybersecurity-incidenten). De voorgestelde meldplicht voor datalekken staat in nauw verband met de beveiligingsverplichting van artikel 13 van de Wbp. Die bepaling verplicht de verantwoordelijke om passende technische en organisatorische maatregelen ten uitvoer te leggen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of enige vorm van onrechtmatige verwerking. Het Cbp heeft op 19 februari 2013 richtsnoeren gepubliceerd voor de beveiliging van persoonsgegevens (Stcrt. 2013, nr. 5174). Deze richtsnoeren leggen uit hoe het Cbp bij het onderzoeken en beoordelen van beveiliging van persoonsgegevens in individuele gevallen de beveiligingsnormen uit de Wbp toepast. De richtsnoeren vormen de verbindende schakel tussen enerzijds het juridische domein, met daarbinnen de eisen uit de Wbp, en anderzijds het domein van de informatiebeveiliging, waarin de noodzakelijke kennis en kunde aanwezig is om daadwerkelijk aan die eisen te voldoen. Volgens het voorgestelde artikel 34a is pas sprake van een onder de meldplichtbepaling vallend datalek als de technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen niet hebben gefunctioneerd en de persoonsgegevens blootgesteld zijn aan een aanmerkelijke kans op verlies of onrechtmatige verwerking. Over het vereiste dat sprake moet zijn van een inbreuk op de beveiliging, bedoeld in artikel 13 Wbp wordt opgemerkt dat niet noodzakelijkerwijs sprake behoeft te zijn van tekortschietende beveiligingsmaatregelen. Van een inbreuk op de beveiliging kan ook sprake zijn indien de
beveiliging van voldoende niveau is, maar de beveiligingsmaatregelen worden teniet gedaan of omzeild. Bij de vraag of aan de meldplicht moet worden voldaan, kan de verantwoordelijke het volgende beslismodel langslopen. Eerst komt de vraag aan de orde of er sprake is van een inbreuk op de getroffen beveiligingsmaatregelen. Is dit het geval, dan komt de vraag aan de orde of de inbreuk tot gevolg heeft gehad dat de verwerkte persoonsgegevens zijn blootgesteld aan een aanmerkelijke kans op nadelige gevolgen voor de persoonsgegevens die door hem worden verwerkt. Die nadelige gevolgen kunnen zich dan vooral voordoen in de vorm van verlies of onrechtmatige verwerking. Tegen die nadelen wil artikel 13 van de Wbp bescherming bieden. Die laatste stap vergt een beoordeling die zo geobjectiveerd mogelijk moet zijn. De aanmerkelijke kans dat persoonsgegevens zijn blootgesteld aan nadelige gevolgen in de vorm van verlies of onrechtmatige verwerking moet redelijkerwijs aanwezig zijn. Dat moet naar feitelijke omstandigheden van het geval worden vastgesteld. Vervolgens moet sprake zijn van een aanmerkelijke kans. Of er sprake is van een aanmerkelijke kans is eveneens afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden. Tenslotte moet ook aannemelijk zijn dat wanneer de aanmerkelijke kans op verlies of onrechtmatige verwerking zich verwezenlijkt, dit redelijkerwijs tot nadelige gevolgen voor de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene leidt. Van het Cbp wordt verwacht dat het richtsnoeren zal vaststellen waarmee het college indirect enig houvast kan geven aan de praktijk. In de toelichting wordt gemeld dat bij nota van wijziging op het onderhavige wetsvoorstel zal worden voorzien in een regeling die strekt tot uitbreiding van de bestuurlijke bevoegdheden van het Cbp. Kamerstukken II 2012/13, 33 662, nrs. 1 t/m 4
Wijziging Mediawet 1660 - Wetsvoorstel (17-06-2013) tot wijziging van onder meer de Mediawet 2008 in verband met onder meer aanpassing van de rijksmediabijdrage en overheveling van het budget voor de bekostiging van de regionale
omroepen van het provinciefonds naar de mediabegroting – Dit wetsvoorstel strekt in de eerste plaats tot aanpassing van de rijksmediabijdrage vanwege de korting op het mediabudget en de overheveling van het budget voor de bekostiging van de regionale omroepen van het provinciefonds naar de mediabegroting. Verder worden in dit wetsvoorstel nog twee andere onderwerpen geregeld. Daarbij gaat het om het schrappen van de bepalingen over haat zaaien in de Mediawet 2008 en een verduidelijking van de bepaling over de zogenoemde flitsenregeling. De Mediawet bevat enkele niet in werking getreden bepalingen over haat zaaien. Deze bepalingen verplichten de minister c.q. het Commissariaat een zendmachtiging te weigeren of in te trekken dan wel te verbieden een zendmachtiging te gebruiken of te verbieden een zender via de kabel of de ether door te geven bij een (herhaalde) strafrechtelijke veroordeling van een tv-zender of omroeporganisatie wegens het aanzetten tot discriminatie, haat of geweld (artikel 137d Sr.). De bepalingen waren destijds in het voorstel voor de Mediawet opgenomen teneinde op te kunnen treden tegen haat zaaiende mediauitzendingen waarvoor de makers daarvan of verantwoordelijken daarvoor strafrechtelijk zijn veroordeeld en waarbij een ernstig gevaar op herhaling bestaat. In de zeer uitzonderlijke gevallen waarin de hiervoor bedoelde bepalingen aan de orde zouden kunnen zijn, kan indien nodig het inmiddels in het Wetboek van Strafrecht opgenomen artikel 137h worden toegepast. Deze bepaling geeft de strafrechter de mogelijkheid om bij een veroordeling wegens het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld een tijdelijk beroepsverbod op te leggen, indien hij dit met het oog op het voorkomen van herhaling nodig acht. Dit wetsvoorstel maakt deel uit van een geheel van drie wetsvoorstellen. Het eerste wetsvoorstel heeft betrekking op vereenvoudiging van het omroepbestel door middel van samenwerking tussen omroepverenigingen en een andere budgetverdeling binnen dat bestel. Het onderhavige wetsvoorstel is het tweede wetsvoorstel in dit geheel. Het derde wetsvoorstel zal gaan over de verdere
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1825
Wetgeving
vernieuwing van het publieke mediastelsel waarmee tevens een nadere inhoudelijke invulling kan worden gegeven aan de taakstelling op mediagebied. Kamerstukken II 2012/13, 33 664, nrs. 1 t/m 3
Doorberekenen kosten veiligheidsonderzoeken 1661 - Wetsvoorstel (21-06-2013) tot wijziging van de Wet veiligheidsonderzoeken in verband met het opnemen van een grondslag voor het doorberekenen van kosten verbonden aan het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken alsmede enkele andere wijzigingen – Dit wetsvoorstel heeft ten doel om een wettelijke grondslag te geven voor de doorberekening van kosten aan de werkgever voor het verrichten van handelingen ten behoeve van een veiligheidsonderzoek met betrekking tot een persoon die een werkgever wil belasten met de vervulling van een vertrouwensfunctie. De jaarverslagen van de AIVD laten zien dat er ten opzichte van de datum van inwerkingtreding van de Wvo sprake is van een substantiële toename van het aantal op basis van die wet aangewezen vertrouwensfuncties. De AIVD heeft in de afgelopen jaren een toenemende vraag ervaren voor het aanwijzen van vertrouwensfuncties. Met name integriteit werd meer en meer als aanwijzingsgrond voorgesteld. Het veiligheidsonderzoek wordt gezien als een waarborg dat de kandidaat integer weet om te gaan met de belangen van de werkgever. Tevens is gebleken dat er met name in de private sector ‘pools’ worden gevormd met vertrouwensfunctionarissen zonder directe band met een specifieke functie teneinde een flexibele personeelsinzet mogelijk te maken. Een indicatie kan worden ontleend aan een onderzoek van de Koninklijke Marechaussee. Daaruit is gebleken dat relatief veel personen die een veiligheidsonderzoek hebben ondergaan, niet aan de slag zijn gegaan in de beveiligde gebieden op de burgerluchthaven(s). De steekproef heeft plaatsgevonden onder 12 000 personen (van de onderzoeksaanvragen die via 20 (grote) uitzendorganisaties waren ingestuurd) die in het bezit waren gesteld van de Verklaring van geen bezwaar. Slechts 3700 bleken voor te komen in
1826
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
database van de Koninklijke Marechaussee en te zijn gaan werken in de gebieden waarvoor het onderzoek was bedoeld. Het belang van het wetsvoorstel is gelegen in het (verder) kunnen beperken of terugdringen van de nog immer grote en groeiende maatschappelijke behoefte aan screening van personeel en als zodanig te kunnen beperken binnen het kader van de nationale veiligheid. Het wetsvoorstel leidt ertoe dat met de invoering van tarifering van veiligheidsonderzoeken het verschil in het aantal personen die aan een veiligheidsonderzoek worden onderworpen en het aantal personen die daadwerkelijk een vertrouwensfunctie gaan vervullen verder wordt beperkt. Kamerstukken II 2012/13, 33 673, nrs. 1 t/m 4
1662
dom Luxemburg, Hongarije, Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden (Trb. 2012, 51). Kamerstukken I 2012/13, 33 319, B en C
Verruiming gronden voorlopige hechtenis Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (18-6-2013) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis. Kamerstukken I 2012/13, 33 360, A
Houdbare overheidsfinanciën Voorlopig verslag (25-6-2013) over het wetsvoorstel inzake houdbare financiën van de collectieve sector (Wet houdbare overheidsfinanciën). Kamerstukken I 2012/13, 33 416, B
Vervolgstukken Wetenschappelijk onderzoek met embryo’s Memorie van antwoord (24-6-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Embryowet in verband met de evaluatie van deze wet.
Kilometermanipulatie Memorie van antwoord (21-6-2013) en eindverslag (25-6-2013) bij en over het wetsvoorstel (3-10-2012) tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met het wijzigen van de tellerstand van motorrijtuigen. Kamerstukken I 2012/13, 33 424, B en C
Kamerstukken I 2012/13, 32 610, C
Standaardpakket RTV Wet basisregistratie personen Eindverslag (25-6-2013) over het wetsvoorstel houdende nieuwe regels voor een basisregistratie personen. Kamerstukken I 2012/13, 33 219, D
Stabiliteit, coördinatie en bestuur EMU Memorie van antwoord en eindverslag (18-6-2013) bij en over het wetsvoorstel tot goedkeuring van het op 2 maart 2012 te Brussel tot stand gekomen Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en monetaire unie tussen het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertog-
Brief van de Staatssecretaris van OCW (17-6-2013) en tweede nota van wijziging (24-6-2013) over en bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 in verband met de verspreiding van televisie- en radioprogrammakanalen door middel van omroepnetwerken en omroepzenders en de vaststelling van de minimale omvang van het standaardpakket televisie- en radioprogrammakanalen. – Brief staatssecretaris met een reactie op vragen over een klachtenloket en over geschillen van consumenten met een pakketaanbieder. Kamerstukken II 2012/13, 33 426, nrs. 28 en 32
Toezicht postmarkt Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (25-6-2013) tot wijziging van de Postwet 2009 ter invoering van ex ante toezicht op een postvervoerbedrijf met aanmerkelijke marktmacht. Kamerstukken I 2012/13, 33 501, A
Wetgeving
Integriteit energiemarkt
Stroomlijning markttoezicht
Memorie van antwoord (24-6-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Wet op het financieel toezicht, de Wet op de economische delicten en het Wetboek van Strafvordering (uitvoering van een verordening betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie).
Verslag (24-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt en enige andere wetten in verband met de stroomlijning van het door de Autoriteit Consument en Markt te houden markttoezicht.
Kamerstukken I 2012/13, 33 510, C
Kamerstukken II 2012/13, 33 622, nr. 5
1663
Staatsinterventie SNS Voorlopig verslag (25-6-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IX) voor het jaar 2013 (Incidentele suppletoire begroting staatsinterventie).
Nota’s, rapporten & verslagen
Kamerstukken I 2012/13, 33 533, B
Modernisering mediabestel
Sanctieregime Syrië
Nota van wijziging (25-6-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren.
Brief van de Minister van BuZa (4-62013) over de volkenrechtelijke aspecten van het sanctieregime tegen Syrië. – Deze brief bevat nadere informatie over de Europees- en internationaalrechtelijke aspecten die verbonden zijn met het besluit van de Europese Raad tot vernieuwing van het EUsanctiepakket tegen Syrië voor een periode van twaalf maanden, met uitzondering van het wapenembargo, en de verklaring van de Raad betrekking hebbende op de mogelijke export van militaire uitrusting naar Syrië. In die brief zijn zowel de interne beleids- en juridische adviezen als juridische zienswijzen van onder andere de Juridische Dienst van de Raad meegenomen.
Kamerstukken II 2012/13, 33 541, nr. 16
Fraudeaanpak door gegevensuitwisselingen Nota n.a.v. het verslag en nota van wijziging (17-6-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en enige andere wetten in verband met fraudeaanpak door gegevensuitwisselingen en het effectief gebruik van binnen de overheid bekende zijnde gegevens. Kamerstukken II 2012/13, 33 579, nrs. 7-8
Maximering pensioenen Nota n.a.v. het verslag (21-6-2013) en brieven van de Minister van Financien (21 en 24-6-2013) bij en over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet op de loonbelasting 1964, de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet in verband met de aanpassing van het fiscale kader voor oudedagsvoorzieningen. – Brief staatssecretaris ter beantwoording van vragen uit het nader verslag (Kamerstuk 33610, nr. 12) over de voorgenomen invoering van pensioen- en lijfrente-excedentregelingen. Kamerstukken II 2012/13, 33 610, nrs. 16-17-19
Kamerstukken II 2012/13, 21 501-02, nr. 1263
Voortgang MIFID II en MiFIR Brief van de Minister van Financiën (11-6-2013) over de stand van zaken m.b.t. de behandeling van het voorstel van de EC tot herschikking MIFIDII en MiFIR. – De lidstaten hebben ondertussen over verschillende onderwerpen overeenstemming weten te bereiken. De belangrijkste onderwerpen waarover nog geen volledig compromis is bereikt zijn ‘open access’, transparantie voor en na de handel en de Organized Trading Facility (OTF). Met een general approach met betrekking tot de MiFIDII/MiFIR-voorstellen ligt binnen handbereik. Als een general
approach tot stand komt, kan worden aangevangen met de triloog. Kamerstukken II 2012/13, 21 501-07, nr. 1061
Waardig leven voor iedereen Brief van de Minister van BuZa (5-42013) met een fiche inzake de Mededeling waardig leven voor iedereen. – De mededeling heeft als doel het tot stand komen van een gezamenlijk EU standpunt betreffende een mondiale duurzame ontwikkelingsagenda na aflopen van de Millenniumdoelen in 2015. De Commissie zet in op het samenbrengen van de herziening van de Millenniumdoelen en het formuleren van duurzame ontwikkelingsdoelen binnen één overkoepelend raamwerk na 2015. De mededeling schetst de huidige mondiale context en staat stil bij de successen en geleerde lessen van de Millenniumdoelen alsook de verworvenheden van Rio+20. Daarbij geeft de Commissie een overzicht op welke wijze de uitkomsten van Rio+20 in EU beleidskaders worden geïmplementeerd. De Commissie pleit voor een universeel post-2015 raamwerk, met doelstellingen voor alle landen, van toepassing op de hele mensheid, met aandacht voor het uitbannen van armoede in alle vormen. Het nastreven van welvaart en welzijn dient hierbij nadrukkelijk binnen de draagkracht van de aarde te gebeuren. Het raamwerk moet drie dimensies van duurzaamheid (sociaal, economisch en milieu) integreren. Kamerstukken I 2012/13, 22 112, FW
Zeebuitengrenzen Frontex Brief van de Minister van BuZa (24-52013) met een fiche inzake een Verordening bewaking van de zeebuitengrenzen in het kader van Frontex. – Het voorstel bevat bindende regels voor de bewaking van maritieme buitengrenzen in het kader van de gemeenschappelijke Frontex-operaties op zee. Het onderhavige voorstel vervangt het huidige Besluit van de Raad van 26 april 2010 houdende de aanvulling van de Schengengrenscode op het gebied van de maritieme buitengrenzen in het kader van de operationele samenwerking die wordt gecoördineerd door Frontex. Het onderhavige voorstel bevat net als het Besluit van de Raad onderscheppingsmaatregelen van personen (in veel gevallen migranten) op
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1827
Wetgeving
zee, regels voor opsporings- en reddingstaken bij Frontex-operaties op zee en regels die ervoor moeten zorgen dat de aangetroffen of geredde personen op zee veilig aan wal worden gebracht. Zowel de subsidiariteit als de proportionaliteit worden positief beoordeeld. Kamerstukken I 2012/13, 22 112, FX
EU Burgerschap Brief van de Minister van BuZa (14-62013) met een fiche inzake een Verslag EU-burgerschap 2013 en overzicht ‘vordering op weg naar een echt EU-burgerschap 2011–2013’. – De Commissie vindt dat EU-burgers in hun dagelijks leven nog steeds hindernissen ondervinden bij de uitoefening van hun recht op vrij verkeer. Middels het verslag over het EU-burgerschap 2013 tracht de Commissie aandacht aan deze problemen te schenken en kondigt het maatregelen aan om de rechten van burgers te versterken. In het verslag inventariseert de Commissie ook de onlangs behaalde resultaten en stelt zij vast welke hindernissen er nog zijn die burgers ervan weerhouden hun rechten volledig uit te oefenen. In het verslag over het EU-burgerschap 2013 worden twaalf nieuwe maatregelen aangekondigd om de rechten van burgers te versterken. Kamerstukken I 2012/13, 22 112, FZ
Aangepast Masterplan DJI Brief van de Staatssecretaris van VenJ (19-6-2013) ter aanbieding van het aangepast Masterplan DJI 2013-2018. – Naar aanleiding van de bezwaren die tegen het oorspronkelijke Masterplan waren gerezen en het debat met de Tweede Kamer daarover heeft de bewindsman de plannen aangegepast. Zie voor een beschrijving van het Aangepaste Masterplan de rubriek Nieuws van de vorige aflevering (NJB 2013/1595, afl. 26, p. 1757) Kamerstukken II 2012/13, 24 587, nr. 535
Identiteitsfraude Brief van de Minister van BZK (5-62013) over de definitieve resultaten van het onderzoek naar de omvang en schade van identiteitsfraude onder burgers. – Het onderzoek (uitgevoerd door PWC) is als bijlage bijgevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat 13,2% van de gehele volwassen bevolking van
1828
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
Nederland in de jaren 2007–2012 slachtoffer is geweest van identiteitsfraude. Dit is een sterke toename ten opzichte van het onderzoek uit 2011 waarin geconcludeerd werd dat 5,6% slachtoffer was in de periode 2007–2010. In de laatste twee jaar is het totale aantal slachtoffers dus meer dan verdubbeld. Over de gehele periode bezien is er van jaar op jaar sprake van een steeds groter aandeel slachtoffers. Doorgerekend naar de gehele volwassen bevolking komt dit neer op 1,7–2,0 miljoen slachtoffers in de periode 2007–2012 waarvan tussen de 532 en 706 duizend in het jaar 2012. Geschat wordt dat 11–12% van de gehele volwassen bevolking schade heeft geleden. Voor 2012 ligt de schade tussen de 207 en 504 miljoen. Financiële identiteitsfraude (bv. skimming) komt het meest voor (46%), maar ook identiteitsfraude via internet (18%), criminele identiteitsfraude (bv. opgeven valse identiteit; 11%) en medische identiteitsfraude (bv. verzekeringsgegevens van anderen gebruiken; 9%) komen regelmatig voor. Jongeren, mannen en hoger opgeleiden hebben relatief meer kans gedupeerd te worden. Om een scherp en coherent beeld te vormen van de aard en omvang van identiteitsfraude, wordt een integrale monitor identiteit ingericht. Met deze monitor wordt inzicht gecreeerd in het brede domein van identiteitsmanagement. Identiteitsfraude zal hier een prominente positie bij innemen, naast volumegegevens, kwaliteitsgegevens en informatie over de diverse identiteitsketens. De monitor zal een rijksbrede scope hanteren. Het streven is eind 2013 een eerste versie van de monitor uitgevoerd te hebben en van hieruit deze verder te ontwikkelen en de registratie te verbeteren. Kamerstukken II 2012/13, 26 643, nr. 281
Mensenhandel Brief van de Minister van VenJ (7-62013) bij de aanbieding van het rapport ‘Mensenhandel in en uit beeld. Cijfers vervolging en berechting 2008-2012’ van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel. – De Nationaal Rapporteur Mensenhandel schetst in het rapport onder andere het beeld dat de ingezette stijging van het aantal bij het Openbaar Ministerie ingeschreven
mensenhandelzaken zich doorzet. Ook het aantal afgedane mensenhandelzaken en het aantal veroordelingen voor mensenhandel door de rechter neemt toe. Dit beeld blijkt uit de cijfers in het rapport. Er is sprake van een recordaantal ingeschreven mensenhandelzaken bij het OM in 2012 (311 zaken). Tevens is door het OM in 2012 het grootste aantal mensenhandelzaken afgehandeld sinds het jaar 2000 (338). Daarnaast heeft de rechter in eerste aanleg in 2012 de meeste mensenhandelzaken afgedaan (153), welk aantal overigens maar weinig verschilt van het jaar 2004 (151). Het aantal veroordelingen voor mensenhandel (dat in de periode 2004–2009 met 25% was gedaald) is in 2010 en wederom in 2012 flink toegenomen. 71% van de 153 door de rechter in eerste aanleg afgedane mensenhandelzaken eindigde in 2012 in een veroordeling. Daarbij ging het om 109 veroordelingen voor mensenhandel. De Nationaal Rapporteur Mensenhandel geeft aan dat de prioriteit die mensenhandel de afgelopen jaren bij verschillende instanties heeft gekregen van invloed is geweest op het groeiend aantal geregistreerde zaken. Er komt steeds meer zicht op mensenhandel. Ook wordt een positief effect verwacht van onder andere de specialisatie van rechters in mensenhandelzaken. Kamerstukken II 2012/13, 28 638, nr. 98
Risicovolle aanhoudingen Brief van de Minister van VenJ (12-62013) bij de aanbieding van rapport ‘Risicovolle aanhoudingen, wie doet ze?’ van de Inspectie Veiligheid en Justitie, over risicovolle aanhoudingen door de politie. – Het rapport is als bijlage bij de brief gevoegd. In de regel worden aanhoudingen verricht door medewerkers van de basispolitiezorg of van de recherche. Indien een geplande aanhouding een voorzienbaar verhoogd risico kent, kan gebruik worden gemaakt van de daartoe toegeruste arrestatieteams (AT’s). In de praktijk doen zich echter ook geplande aanhoudingssituaties voor die niet voldoen aan de criteria voor ATinzet, maar waarbij wel sprake is van een verhoogd veiligheidsrisico. Om ook die situaties het hoofd te
Wetgeving
bieden, beschikt de politie over de VAG’s (Vaardigheden Aanhouden in Groepsverband). De Inspectie constateert dat de politie er niet in slaagt om voor geplande aanhoudingen met een voorzienbaar verhoogd veiligheidsrisico (maar die niet voldoen aan de AT-criteria) op een uniforme wijze te borgen dat het meest geschikte team of medewerker wordt ingezet. Dit kan gevolgen hebben voor de veiligheid van politiefunctionarissen, omstanders en verdachten. De politie zal een plan uitwerken hoe de landelijke uniformiteit bij risicovolle aanhoudingen kan worden vormgegeven. Kamerstukken II 2012/13, 29 628, nr. 399
Ongebruikelijke transacties Brief van de Minister van VenJ (10-62012) ter aanbieding van het jaaroverzicht 2012 van de Financial Intelligence Unit (FIU) Nederland. – Het jaaroverzicht is als bijlage bij deze brief gevoegd. FIU Nederland ontvangt op grond van de wet ter voorkoming van witwassen en terrorisme financiering (WWFT) ongebruikelijke transacties van meldplichtige instellingen zoals banken, geldtransactiekantoren, autohandelaren en notarissen. FIU analyseert de ongebruikelijke transacties en kan besluiten ze als verdacht door te melden aan de opsporing. Zie voor een beschrijving van het jaaroverzicht de rubriek Nieuws van aflevering 25 (NJB 2013/1536, afl. 25, p. 1685). Kamerstukken II 2012/13, 29 911, nr. 80
Gedetineerden in buitenland Brief van de Minister van BuZa (4-62013) met de derde jaarlijkse rapportage over Nederlandse gedetineerden in het buitenland. – Bij deze brief zijn 2 bijlagen gevoegd: een vergelijkend overzicht van de aantallen gedetineerden (man, vrouw, dubbele nationaliteit etc.), en een overzicht per land van het aantal gedetineerden, opgesplitst naar man, vrouw, drugsdelict en dubbele nationaliteit. Op de peildatum van 1 april 2013 verbleven 2.333 Nederlanders (hieronder vallen ook personen met een vreemdelingenstatus of verblijfsvergunning voor Nederland) in detentie in het buitenland. De opbouw van dit aantal is als volgt: vrouwen: 284, mannen: 2046 en (nog) onbekend: 3.
Van deze 2.333 gedetineerden hadden er 659 naast de Nederlandse nationaliteit nog een andere nationaliteit. Nog steeds bevindt het merendeel van de Nederlandse gedetineerden zich in Europa. Het gaat om een totaal van 1.572 gedetineerden van wie het merendeel in Duitsland (448), Spanje (239), Frankrijk (150) en het Verenigd Koninkrijk (154). Daarnaast bevond zich een groot aantal Nederlandse gedetineerden in Latijns-Amerikaanse landen en de Verenigde Staten. Zo zitten in Peru 85 Nederlanders in detentie en in de Dominicaanse Republiek 107. In de VS verblijven 79 Nederlanders in detentie. Op 1 april 2013 zaten 1.435 gedetineerden vast in verband met een drugsdelict. Dit is 62% van het totaal aantal Nederlandse gedetineerden in het buitenland. De overige 38% is gearresteerd om verschillende redenen, waaronder diefstal, moord, geweldpleging, mensenhandel, zedendelicten en oplichting. Het is niet mogelijk en ook niet noodzakelijk om bij alle rechtszaken van Nederlandse gedetineerden aanwezig te zijn. In de regel geldt dat naarmate de zaak gevoeliger en complexer is, er meer redenen zijn om een vertegenwoordiger van de post bij een proces aanwezig te laten zijn. Dat geldt des te meer als een vermoeden bestaat dat politieke motieven een rol spelen in de procesgang. Indien de post bij twijfel wil vaststellen of het proces van een Nederlandse gedetineerde volgens lokaal en internationaal geldende rechtsregels heeft plaatsgevonden, bestaat de mogelijkheid een vertrouwensadvocaat in te schakelen. De regering stelt in de regel geen middelen beschikbaar voor het financieren van rechtsbijstand. De mogelijkheden voor het verlenen van steun aan Nederlanders die een reële kans lopen om ter dood veroordeeld te worden, zijn per 11 april 2011 verruimd (zie Kamerstuk 32 500-V, nr. 165). Op dit moment zijn 3 Nederlandse gedetineerden ter dood veroordeeld. De juridische bijstand wordt voor hen door het ministerie van BuZa gefinancierd. Kamerstukken II 2012/13, 30 010, nr. 19
ANPR Brief van de Minister van VenJ (3-62013) over de inzet van ANPR bij rijden onder invloed. – Het is mogelijk om kentekens, die
op naam zijn gesteld van personen die zijn veroordeeld vanwege rijden onder invloed, op een referentielijst te plaatsen zodat het desbetreffende voertuig kan worden stilgehouden zodra het kenteken door een ANPRcamera wordt waargenomen. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen de controle op recidive en de controle op de naleving van een opgelegde straf of maatregel. Kamerstukken II 2012/13, 31 051, nr. 13
Van leerplicht naar leerrecht Brief van de Staatssecretaris van OCW (5-6-2013) een beleidsreactie op het rapport ‘Van leerplicht naar leerrecht’ van de Kinderombudsman. – Het rapport biedt waardevolle aanknopingspunten om het thuiszitten tegen te gaan en kinderen de kans te geven om onderwijs te volgen waar ze recht op hebben. Het mogelijk maken van maatwerk vormt de kern van de aanbevelingen van de Kinderombudsman. Hij onderstreept daarbij zowel het belang van maatwerk bij de interpretatie van wet- en regelgeving, met name de Leerplichtwet 1969 als van maatwerk in het onderwijsaanbod van scholen. De staatssecretaris deelt de analyse dat het bieden van maatwerk noodzakelijk is. Met de komst van passend onderwijs zijn scholen beter in staat om dit maatwerk te leveren. De Kinderombudsman constateert dat wet- en regelgeving vooral gericht is op de leerplicht en het regelmatig naar school gaan en niet gericht is op het leerrecht. Het gevolg is volgens de Kinderombudsman dat er geen maatwerk kan worden geboden aan kinderen die het nodig hebben. Voor kinderen met specifieke onderwijsbehoeften moet afgeweken kunnen worden van de verplichting tot fysieke aanwezigheid op school, waardoor (combinaties met) alternatieve vormen van onderwijs wettelijk mogelijk worden. Om twee redenen vindt de bewindsman het onwenselijk als onderwijs thuis wordt gezien als een volwaardig alternatief van een reguliere school. Ten eerste heeft het reguliere onderwijs een belangrijke socialiserende functie. Ten tweede is er geen zicht (door de inspectie) op de kwaliteit van het onderwijs dat buiten scholen wordt geboden. Dat laat onverlet dat hij begrijpt dat
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1829
Wetgeving
er zwaarwegende redenen kunnen zijn om een leerling tijdelijk geen onderwijs op school te laten volgen. Daarvoor biedt de huidige wet- en regelgeving reeds mogelijkheden. De Leerplichtwet biedt immers ruimte aan de leerplichtambtenaar om op grond van gewichtige omstandigheden (artikel 11, onder g) een tijdelijke vrijstelling te verlenen van de verplichting tot geregeld schoolbezoek. De Kinderombudsman doet verder de aanbeveling aan scholen om meer maatwerk te bieden in het onderwijsaanbod. Hij constateert dat passend onderwijs hiervoor niet voldoende ruimte biedt. Maar met de invoering van passend onderwijs nemen de mogelijkheden voor flexibel maatwerk wel degelijk in belangrijke mate toe volgens de staatssecretaris. Een punt dat in het rapport van de Kinderombudsman onderbelicht blijft, is de rol van ouders. De oplossing voor thuiszitten kan niet alleen worden gezocht bij schoolbesturen en de overheid, maar ook de ouders spelen hierbij een rol. Kamerstukken II 2012/13, 31 497, nr. 100
Inspectie Jeugdzorg Brief van de Staatssecretaris van VWS (10-6-2013) ter aanbieding van het Jaarbericht 2012 van de Inspectie Jeugdzorg (IJZ). – Het Jaarbericht is als bijlage bij deze brief gevoegd. In het Jaarbericht doet de IJZ verslag over haar werkzaamheden in 2012 en bericht zij over ontwikkelingen in de jeugdzorg. Hiernaast besteedt de IJZ in het jaarbericht 2012 aandacht aan toezicht tijdens de transitie en handelingsplicht. Zo is binnen de IJZ een tijdelijk team ‘Toezicht tijdens transitie’ gevormd. Hiermee is de IJZ nauw betrokken bij de ontwikkelingen rond de stelselwijziging op het terrein van jeugdhulp. De IJZ pleit voor een verschuiving van handelingsverlegenheid naar (morele) handelingsplicht. De schroom die professionals nog vaak ervaren om zaken als – een vermoeden van – kindermishandeling of seksueel misbruik vroegtijdig bespreekbaar te maken, moet veranderen in het handelen vanuit een gedragen verantwoordelijkheid bij het signaleren van risico’s voor de veiligheid van kinderen bij alle organisaties en professionals die betrokken zijn bij de ondersteuning,
1830
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
zorg- en hulpverlening aan kinderen en hun gezinnen. De IJZ concludeert tot deze noodzaak van een (morele) handelingsplicht vanuit een analyse op een achttal calamiteiten, die zij samen met het Samenwerkend Toezicht Jeugd in 2012 heeft uitgevoerd. In 2012 heeft de IJZ onder andere onderzoeken uitgevoerd naar de Jeugdzorgplus, alleenstaande minderjarige vreemdelingen, de kwaliteit van onderaannemers in het particulier zorgaanbod, de justitiële jeugdinrichtingen en de veiligheid van jongeren op wachtlijsten. Daarnaast vonden hertoetsen plaats van de kwaliteit van de meldingen die bureaus jeugdzorg bij de Raad voor de Kinderbescherming doen. In 2012 zijn 130 calamiteiten gemeld tegen 94 in 2011. De meeste calamiteiten betreffen een (vermoeden van) seksueel grensoverschrijdend gedrag. In 2012 ging het om 67 gevallen, tegen 33 in 2011. Kamerstukken II 2012/13, 31 839, nr. 292
Zevende tranche Chw Brief van de Minister van I&M ter voorlegging van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. – De voorlegging geschiedt in het kader van de wettelijk voorgeschreven voorhang-procedure (artikel 5.2a van de Crisis- en herstelwet) en biedt de Kamer de mogelijkheid zich uit te spreken over het ontwerpbesluit voordat het aan de Afdeling advisering van de Raad van State zal worden voorgelegd en vervolgens zal worden vastgesteld. Tegelijkertijd wordt het ontwerpbesluit ingevolge artikel 5.2a van de Crisis- en herstelwet in de Staatscourant bekendgemaakt om eenieder gelegenheid te geven gedurende vier weken wensen en bedenkingen kenbaar te maken. In het besluit wordt vastgelegd dat de gemeenten Almere, Assen, Culemborg, Den Haag, Enschede, Weesp en Zaanstad mogen gaan experimenteren met een bredere reikwijdte van het bestemmingsplan. Daarmee krijgen deze bestemmingsplannen het karakter van een omgevingsplan. Zo’n verbreed bestemmingsplan is ook in de toekomstige Omgevingswet voorzien. Flevoland is in tweeërlei opzicht aangewezen als innovatief experiment. Als ontwikkelingsgebied worden de haven- en industriegebie-
den Oosterhorn (gemeente Delfzijl) en Eemshaven (gemeente Eemsmond) aangewezen. Hierdoor kan gestuurd worden op het gebruik van de milieugebruiksruimte. Kamerstukken II 2012/13, 32 127, nr. 169
Huwelijksdwang Brief van de Minister van SZW (6-62013) over de wijze waarop het kabinet huwelijksdwang en achterlating in het herkomstland wil aanpakken. – Het pakket aan maatregelen is ontleend aan de eindrapportage van de verkennersgroep huwelijksdwang en achterlating (dat als bijlage bijgevoegd). op basis van cijfers uit een aantal andere landen is het aannemelijk dat sprake is van honderden slachtoffers van huwelijksdwang per jaar. Deze onacceptabele verschijnselen vloeien voort uit bepaalde collectieve normen die haaks staan op het erkennen van het recht op zelfbeschikking. In de Agenda Integratie zijn drie kernthema’s benoemd: Meedoen en zelfredzaam zijn; Grenzen stellen en opvoeden; Omgaan met elkaar en Verinnerlijken van waarden. Bij het laatste thema is aangegeven dat het kabinet zich expliciet bekommert om diegenen die zich onder druk voelen staan van hun culturele of religieuze gemeenschap. Dit is het geval bij huwelijksdwang en achterlating. De verkennersgroep huwelijksdwang en achterlating constateert dat de ketenaanpak van huwelijksdwang en achterlating op een aantal punten nog onvoldoende is toegesneden op de complexe problematiek. Het gaat hierbij om: het signaleren, het melden, de deskundige hulpverlening en het handelen in het buitenland. Cruciaal voor preventie is een mentaliteits- en gedragsverandering in de gemeenschappen waarin het zelfbeschikkingsrecht niet erkend wordt. Om dit te veranderen faciliteert het kabinet het bespreekbaar maken van onderwerpen als huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating binnen gemeenschappen, bijvoorbeeld door het hiervoor trainen en opleiden van mensen uit de gemeenschap zelf. Van belang is ook de normerende en maatschappelijk preventieve functie van het strafrecht. Op 1 juli 2013 treedt het wetsvoorstel tot uitbreiding van de mogelijkheden tot strafrechtelijke aanpak van huwelijksdwang, polygamie en vrouwelijke
Wetgeving
genitale verminking in werking. In juni 2013 start een campagne gericht op jongeren om hen bewust te maken van het recht en de vrijheid om zelf een partner te kiezen. Hiervoor worden verschillende media ingezet zoals radiozenders en digitale media, waaronder een website. Kamerstukken II 2012/13, 32 175, nr. 50
Onderzoek WIA Brief van de Minister van SZW (11-62013) over een onderzoek naar nietduurzaam volledig arbeidsongeschikt verklaarden. – In het onderzoek staat de vraag centraal welke factoren ertoe bijdragen dat een relatief grote groep werknemers niet-duurzaam volledig arbeidsongeschikt wordt verklaard en wat de arbeidsmogelijkheden van deze groep op termijn zijn. Het onderzoek ‘Duurzaam niet-duurzaam? Onderzoek naar niet-duurzaam volledig arbeidsongeschikt verklaarden’ is als bijlage bijgevoegd. Kamerstukken II 2012/13, 32 716, nr. 17
Gegevensbescherming Verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 18-6-2013) over o.a. gegevensbescherming. – Op 9 april 2013 heeft de staatssecretaris van VenJ de Eerste Kamer een brief gestuurd waarin hij antwoorden geeft op de eerder gestelde vragen over het verslag van de onderhandelingsronden die in het laatste kwartaal van 2012 hebben plaatsgevonden over de algemene verordening gegevensbescherming en de richtlijn gegevensbescherming opsporing en vervolging en het standpunt van de Nederlandse regering daarin. Deze antwoorden, alsmede de rapportage van 26 april over het eerste kwartaal 2013 EU-regelgeving gegevensbescherming, hebben de diverse leden aanleiding gegeven tot het stellen van nadere vragen die zijn opgenomen in de brief aan de staatssecretaris van 17 mei 2013. De staatssecretaris van Justitie heeft op 17 juni 2013 gereageerd. Vragen en antwoorden zijn opgenomen. Kamerstukken I 2012/13, 33 169, J
Huurverlaging na inkomensdaling Brief van de Minister voor WRD (176-2013) in het kader van de wetsvoorstellen Huurverhoging op grond van inkomen (33 129) en Huurverhoging op grond van een tweede categorie huishoudinkomens (33 330) over de ingangsdatum van huurverlaging na inkomensdaling. – Een huurder kan indien het huishouden na een of meer inkomensafhankelijke huurverhoging(en) een inkomensdaling doormaakt tot onder de inkomensgrens die bij die huurverhogingen is gehanteerd, direct of snel na die inkomensdaling een huurverlaging voorstellen aan de verhuurder. Voorstellen tot huurprijswijziging (verhoging en verlaging) dienen minimaal twee maanden voor de voorgestelde ingangsdatum bij de wederpartij te worden ingediend, dus de huurder kan de huurverlaging alleen voor de toekomst voorstellen. Als de verhuurder met het huurverlagingsvoorstel instemt, gaat de huurverlaging in met ingang van de voorgestelde ingangsdatum van de huurverlaging (dus ten minste twee maanden na het uitbrengen van het huurverlagingsvoorstel). Bij een inkomensdaling zijn twee oorzaken te onderscheiden: wijziging van het huishouden of wijziging van het inkomen van een ongewijzigd huishouden. Kamerstukken I 2012/13, 33 330, H
Isla raffinaderij Curaçao Brief van de Minister van BZK (4-62013) over de stand van zaken betreffende de verontreiniging door de Isla raffinaderij op Curaçao. – De minister heeft uitgebreid gesproken met Minister President Hodge en wederom de zorgen van de Nederlandse regering en het parlement over het uitblijven van naleving en handhaving van de milieunormen door de raffinaderij aangekaart. Ook is het belang van spoedige en richtinggevende besluitvorming door de regering van Curaçao over de toekomst van de raffinaderij benadrukt. Tevens is technische
ondersteuning vanuit Nederland aangeboden indien de regering van Curaçao daar van wenst gebruik te maken. Minister- president Hodge meldde dat Curaçao in een vergevorderd stadium is met de voorbereidingen van een nieuwe hinderwetvergunning voor de raffinaderij. Ook werd gesteld dat de regering van Curaçao goede hoop heeft om nu snel de onderhandelingen met Venezuela over de toekomst van de raffinaderij op te starten. De minister benadrukt nogmaals dat de handhaving en beslissing over de toekomst van de raffinaderij een autonome verantwoordelijkheid van het Land Curaçao is. Kamerstukken II 2012/13, 33 400 IV, nr. 30
Agrarisch natuurbeheer Brief van de Staatssecretaris van EZ (6-6-2013) over het nieuwe stelsel van agrarisch natuurbeheer. – Het stelsel is samen met IPO/provincies ontwikkeld in nauwe afstemming met LTO, koepels van agrarisch natuurverenigingen, diverse soortenorganisaties en terreinbeherende organisaties. De kern van het nieuwe stelsel is een collectieve benadering en agrarisch natuurbeheer daar toepassen waar dit het meest kansrijk is voor een goed natuurrendement. Boeren vragen niet meer individueel subsidie aan voor agrarisch natuurbeheer. In plaats daarvan doet een collectief een aanvraag bij de overheid. Een collectief kan bestaan uit agrariërs en andere landgebruikers in een streek (bijvoorbeeld een Agrarische natuurvereniging). Door het werken met collectieven wordt het systeem zowel effectiever als efficiënter. Effectiever doordat het agrarisch natuurbeheer in de streek minder versnipperd en meer integraal wordt toegepast in gebieden waar biodiversiteitswinst is te verwachten. Het systeem wordt efficiënter doordat aanvragen worden ingediend door professionele collectieven waardoor zowel het aantal aanvragen sterk wordt verminderd en de aanvragen met hogere kwaliteit digitaal bij de Dienst Regelingen worden ingediend. Kamerstukken II 2012/13, 33 576, nr. 3
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1831
Nieuws
1664
Scherpere scheiding adviserende en rechtsprekende taak RSJ Er komt een duidelijke scheiding tussen de adviserende en de rechtsprekende taak van de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming (RSJ) naar het model van de Raad van State. De belangen van slachtoffers en nabestaanden en de veiligheid van de samenleving gaan in de beslissingen van de RSJ expliciet meewegen. Verder krijgt de procureur-generaal bij de Hoge Raad de mogelijkheid om cassatie in het belang der wet in te stellen tegen de uitspraken van de RSJ. Dit blijkt uit een wetsvoorstel van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie dat voor advies naar diverse instanties is gestuurd.
D
e RSJ heeft zowel een adviserende als een rechtsprekende taak. Voorgesteld wordt de beide taken van de RSJ overeenkomstig de organisatorische scheiding bij de Raad van State scherper te onderscheiden, dus met een Afdeling advisering en en Afdeling rechtspraak. De wettelijke verankering daarvan vormt een bijdrage aan de kenbaarheid en transparantie van de wijze waarop situaties worden voorkomen die in strijd zijn met artikel 6 EVRM. Het gaat daarbij in het bijzonder om het vereiste dat in een rechtsgeding niet door dezelfde personen over de ‘same case’ wordt geoordeeld als eerder in de advisering over wetgeving. Door een scherpere scheiding tussen de rechtsprekende en adviserende functie wordt de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de RSJ inzichtelijker gemaakt en juridisch gewaarborgd.
Benoeming leden De scheiding van beide taken heeft gevolgen voor de benoeming van leden en plaatsvervangende leden. Doordat de rechtsprekende en de adviserende taak worden uitgeoefend door de beide Afdelingen, ver-
1832
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
anderen de taken van de RSJ in pleno. De RSJ in pleno bestaat uit de leden en zal voornamelijk verantwoordelijk zijn voor de werkzaamheden die de hele RSJ aangaan, zoals organisatorische zaken. Voorgesteld wordt, gelet op deze beperkte taken voor de RSJ in pleno, het aantal leden van de RSJ terug te brengen. Dit is overeenkomstig de genoemde herstructurering van de Raad van State, toen ook het aantal leden van dat orgaan sterk is teruggebracht. Voorgesteld wordt het aantal leden van de RSJ terug te brengen tot acht. Daarmee is er ruimte om naast de vijf bestuursleden nog drie anderen als lid te benoemen. Met deze omvang kan de pluriformiteit van de inhoudelijke inbreng worden verzekerd. De rechtsprekende en adviserende taken zullen worden uitgeoefend door de leden van de RSJ, aangevuld met de plaatsvervangende leden, die volgens het wetsvoorstel, voortaan als buitengewone leden zullen worden aangeduid. Leden kunnen wel in beide afdelingen worden benoemd. Uit het arrest-Kleyn (ook wel bekend als de Betuweroutezaak; EHRM 6 mei 2003, AB 2003, 211) volgt dat artikel 6 EVRM zich daartegen niet verzet. Met het oog op de institutionele eenheid van de RSJ is een zekere mate van overlap tussen de beide afdelingen van de Raad van belang. Dat impliceert dat beide taken ook op het niveau van een individueel lid gecombineerd kunnen worden. De mogelijkheid wordt evenwel geopend dat een lid van de RSJ uitsluitend met hetzij rechtspraak, hetzij advisering wordt belast. Dit geeft de mogelijkheid om bij de benoeming van een lid specifiek rekening te houden met diens deskundigheid op een bepaald gebied. De buitengewone leden kunnen uitsluitend in één afdeling worden benoemd. Daardoor wordt het aantal
‘dubbelleden’ verkleind en wordt een verdere scheiding van beide taken bereikt. Een bijkomend voordeel van de regeling is dat personen met specifieke deskundigheden kunnen worden aangetrokken. Het aantal buitengewone leden wordt volgens het wetsvoorstel niet gemaximeerd.
Toetsingsgronden De grotere erkenning van de belangen van slachtoffers en nabestaanden en de veiligheid van de samenleving, heeft ook gevolgen voor de rechtspraak van de RSJ. Hoewel het overgrote deel van de uitspraken van de RSJ betrekking heeft op een geschil tussen de directeur respectievelijk het hoofd van de inrichting en een gedetineerde, ter beschikking gestelde of jeugdige en de uitspraken van de RSJ in eerste instantie voor deze procespartijen van belang zijn, kunnen de uitspraken van de RSJ belangrijke gevolgen hebben voor de veiligheid van de samenleving, slachtoffers en nabestaanden. Voorgesteld wordt derhalve om de belangen van het slachtoffer en diens nabestaanden en de veiligheid van de maatschappij meer expliciet als toetsingsgrond in de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen op te nemen. Daarmee wordt gewaarborgd dat deze belangen expliciet worden meegewogen in de beslissingen van de RSJ.
Cassatie De RSJ is thans de hoogste rechterlijke instantie binnen het penitentiaire recht; het is voor de betrokkene noch de Staat mogelijk tegen beslissingen van de RSJ in cassatie te gaan bij de Hoge Raad. Voorgesteld wordt het mogelijk te maken dat de procureurgeneraal bij de Hoge Raad cassatie in het belang der wet kan instellen tegen uitspraken van de RSJ.
Nieuws
1665
Rotterdamwet 2.0 Criminelen en overlastgevers uit de buurt Het kabinet wil gemeenten meer bevoegdheden geven om woningzoekenden te weren in wijken waar de leefbaarheid ernstig onder druk staat. Dat staat in een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek, waarmee de ministerraad op 21 juni op voorstel van de Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft ingestemd. Het wetsvoorstel is voor advies naar de Raad van State. De tekst van het wetsvoorstel en van het advies worden openbaar bij indiening bij de Tweede Kamer.
O
p 30 december 2005 is de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp) in werking getreden. Met deze wet hebben gemeenten met grootstedelijke problemen in bepaalde wijken de mogelijkheid een aantal specifieke instrumenten in te zetten om deze problemen tegen te gaan. De problematiek in deze wijken is echter soms zo complex en opeengestapeld dat bestaande maatregelen en sectorale wet- en regelgeving tekort schieten. Deze wet biedt gemeenten aanvullend instrumentarium waardoor zij in deze situaties meer armslag hebben om (ernstige) leefbaarheidsproblemen aan te pakken. De regering doet nu enkele voorstellen die ingrijpend zijn, met name op het terrein van het tegengaan van ongewenste woningvorming en het weren van woningzoekenden uit kwetsbare wijken met antecedenten ten aanzien van criminele activiteiten en overlastgevend gedrag. De mogelijkheden om bepaalde mensen uit bepaalde wijken te weren worden in het wetsvoorstel uitgebreid tot personen met een crimineel verleden of die eerder voor overlast hebben gezorgd, ook als het om jeugdige gezinsleden gaat. Vereist is wel dat de gemeenteraad een huisvestingsverordening heeft opgesteld.
De minister kan op verzoek van de gemeenteraad een beperkt aantal wijken aanwijzen waar de gemeente op basis van een Verklaring omtrent het gedrag (VOG) of op basis van politiegegevens woningzoekenden kan screenen. De gemeente moet deze woningzoekenden wel voldoende mogelijkheden bieden om zich in andere wijken van de gemeente te vestigen. Diverse gemeenten experimenteren in samenwerking met corporaties al met een vorm van screenen. Met dit wetsvoorstel wordt deze praktijk niet alleen van wettelijke waarborgen voorzien maar worden de mogelijkheden dus ook vergroot. Het tweede element in het wetsvoorstel is het verlengen van de termijn waarbinnen toelatingseisen kunnen worden gesteld aan woningzoeken-
den voor een wijk waar problemen zich concentreren. Nu kan die aanwijzing maar één keer met vier jaar worden verlengd. Voorgesteld wordt de verlenging van de gebiedsaanwijzing voor ten hoogste vier maal mogelijk maken met telkens een periode van vier jaar. Het wetsvoorstel bevat als derde element de mogelijkheid voor gemeenten om in buurten waar de woningen toch al klein zijn, het omvormen van een woning in twee of meer huurwoningen tegen te gaan. Deze opsplitsing van woningen kan leiden tot aantasting van de leefbaarheid in de buurt, bijvoorbeeld door malafide pandeigenaren. In de buurten waar dit speelt, zal men een vergunning moeten hebben voor het opsplitsen van een woning.
1666
No cure, no pay Advocaten zullen met ingang van volgend jaar bij wijze van experiment in letselschadezaken met hun cliënten resultaatsafhankelijke beloning mogen afspreken. Het college van afgevaardigden van de Orde is akkoord met een verordening waarin dit experiment wordt geregeld. Op dit moment is het advocaten verboden om zo’n afspraak te maken. Met gedeeltelijke opheffing van het verbod wil de Orde gaan bekijken of op die manier meer rechtzoekenden hun recht kunnen halen. Omdat er aan resultaatgerelateerde beloning ook nadelen zitten, kent het experiment een aantal beperkingen. Zo is het alleen toegestaan in letselschadezaken, en
is de beloning voor behaald resultaat (het winnen van de zaak) een hoger uurtarief en deelt de advocaat dus niet in een percentage van de opbrengst. Nieuw is dat de advocaat met de cliënt mag afspreken dat bij verlies van de zaak de cliënt niets betaalt (‘no cure no pay’). Ook geldt er een maximum voor de vergoeding, namelijk 25% van de opbrengst van de zaak voor de cliënt. De Orde wil er voor waken dat er in de praktijk onredelijk hoge vergoedingen ontstaan. Voorkomen moet worden dat een advocaat zijn eigen belang voor dat van zijn cliënt laat gaan. Met de methode die nu is gekozen, is het risico daarop gering. Het experiment gaat op 1 januari 2014 in en zal vijf jaar duren.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1833
Nieuws
1667
Veroordelingen in zaak coffeeshops Ingezetenencriterium blijft overeind Zes verdachten van de verkoop c.q. de medeplichtigheid aan de verkoop van softdrugs vanuit coffeeshops in Maastricht aan niet-ingezetenen van Nederland zijn door rechtbank Limburg, locatie Maastricht, op 26 juni j.l. veroordeeld tot voorwaardelijke taakstraffen en geldboetes. Eén verdachte is vrijgesproken van het medeplegen van de verkoop van softdrugs wegens gebrek aan bewijs.
D
e rechtbank straft in alle gevallen lager dan de officier van justitie had geëist, omdat de meeste verdachten niet eerder met de strafrechter in aanraking zijn geweest en de strafzaak als een proefproces kan worden beschouwd. Bij de hoogte van de opgelegde straf heeft de rechtbank onderscheid gemaakt tussen de beheerders van de coffeeshops en het personeel van de coffeeshops. De rechtbank neemt
het de coffeeshophouders in het bijzonder kwalijk dat zij hun financiële belang hebben laten prevaleren boven de verplichting om zich aan de Opiumwet en de Aanwijzing Opiumwet te houden. De rechtbank heeft het in de Aanwijzing Opiumwet vervatte Ingezetenencriterium getoetst aan de (grond)wet, het (Europese) Unierecht en het EVRM. Weliswaar wordt met het Ingezetenencriterium een indirect onderscheid gemaakt naar nationaliteit, maar dit onderscheid wordt objectief gezien gerechtvaardigd door redelijke en legitieme belangen, te weten het belang van de volksgezondheid (tegengaan vermenging van drugscircuits en regulering van het drugsgebruik) en het belang van handhaving van de openbare orde (terugdringen drugstoerisme en overlast). De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het Ingezetenencriterium niet in strijd is met het recht. De coffeeshopbeheerders en de personeelsleden mochten
er derhalve niet op vertrouwen dat zij niet zouden worden vervolgd. Voorts overweegt de rechtbank dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om over te gaan tot strafrechtelijke vervolging niet strijdig is met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Eerst heeft immers bestuursrechtelijke handhaving door de burgemeester van Maastricht plaatsgevonden. Desondanks zijn er op 6, 7 en 8 mei 2013 vanuit de coffeeshops in Maastricht softdrugs verkocht aan niet-ingezetenen van Nederland. Het Openbaar Ministerie mocht, nu de bestuursrechtelijke aanpak niet het gewenste effect sorteerde, dan ook tot vervolging van de coffeeshophouders en hun personeel overgaan. Voorts kan de vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie ook niet willekeurig worden genoemd, omdat lokale verschillen aanleiding kunnen geven tot een verschillende aanpak.
1668
Centraal aandeelhoudersregister en modernisering faillissementsrecht In de aanpak van financieel-economische fraude is ervoor gekozen om het eerder aangekondigde centraal aandeelhoudersregister onder te brengen bij het Handelsregister dat wordt beheerd door Kamer van Koophandel. Dat schrijft de Minister van Veiligheid en Justitie mede namens de bewindspersonen van Financiën en de minister van Economische Zaken op 28 juni in een brief aan de Tweede Kamer.
1834
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
H
et doel van het beoogde register is om transparant te maken wie als aandeelhouders betrokken zijn bij een onderneming. Het voordeel van het onderbrengen van het centraal aandeelhoudersregister bij de Kamer van Koophandel is dat straks de informatie over rechtspersonen, hun bestuurders en aandeelhouders op één centrale plaats aanwezig is. Hierdoor kunnen opsporingsdiensten
sneller over informatie beschikken in de aanpak van financieel-economische fraude. Het streven is om eind dit jaar een voorstel naar de Tweede Kamer te sturen voor de wijziging van het Handelsregisterbesluit.
Faillissementsrecht Opstelten wil deze kabinetsperiode ook het faillissementsrecht stevig moderniseren door middel van zes wetsvoorstellen. Binnenkort gaat een
Nieuws
wetsvoorstel in consultatie met maatregelen om de aanpak van faillissementsfraude aan te scherpen en te verbeteren. Na de zomer volgt een wettelijk regeling voor een Nederlandse variant van de zogenaamde pre-pack. Hiermee kan een doorstart van op zichzelf gezonde bedrijfsonderdelen worden bereikt. In maart van dit jaar werd al een wetsvoorstel over de introductie van het civielrechtelijk bestuursverbod ter consultatie op het internet geplaatst. Deze regeling zorgt ervoor dat bestuurders maximaal vijf jaar een bestuursverbod kunnen krijgen als zij zich schuldig maken aan onbehoorlijk bestuur. Ook komt er in het voorjaar van 2014 een wetsvoorstel dat de aanstelling van een stille bewindvoerder mogelijk maakt, een akkoord buiten het faillissement faciliteert en de continuïteit van ondernemingen bevor-
dert. De bewindsman wil met zijn programma faillissementen zoveel mogelijk voorkomen, en, als dat niet mogelijk blijkt, een doorstart vergemakkelijken. In de eerste plaats wordt op maatregelen gericht die ondernemers stimuleren tijdig hulp te zoeken wanneer betalingsonmacht dreigt. De maatregelen zijn gericht op het faciliteren van reorganisatie, herstructurering en doorstart van op zichzelf gezonde ondernemingen. De stille bewindvoering en het dwangakkoord buiten faillissement zijn bruikbare instrumenten voor de situatie waarin wel sprake is van financiële problemen, maar een faillissement nog voorkomen kan worden. Bij de pre-pack wordt vóór een onvermijdelijk faillissement al een doorstart voorbereid. Ook wanneer het faillissement al is ingetreden kan er nog ruimte zijn voor een doorstart. Opstelten wil er daarom voor zorgen
dat de curator binnen het faillissement voldoende mogelijkheden heeft om de kansen hierop te inventariseren. Tot slot wil de minister de positie van de curator versterken en de faillissementsprocedures moderniseren. Een versterkte positie van de curator moet er onder andere toe leiden dat mogelijke fraude bij faillissementen eerder kan worden gesignaleerd. Een wetsvoorstel hierover gaat in het najaar in consultatie. Nieuwe faillissementsprocedures moeten efficiënter en transparanter worden. Bovendien moet de procedure voldoen aan de eisen van de moderne, digitale tijd en binnen een behoorlijke termijn worden afgewikkeld. Zo zullen het elektronisch berichtenverkeer en de mogelijkheden van internet beter worden benut. Deze nieuwe wettelijke regeling gaat eveneens in het voorjaar van 2014 in consultatie.
1669
Beleidsregels en Aanwijzing OM Op 1 januari 2013 zijn diverse beleidsregels van het OM aangepast aan op die datum in werking tredende wetgeving. De intrekking van de vervallende aanwijzingen is destijds abusievelijk niet gepubliceerd. De volgende OM-beleidsregels zijn ingetrokken per 1 januari 2013: 1. Aanwijzing vervolgingsbeslissing inzake levensbeëindiging op verzoek (2006A009); 2. Aanwijzing vervolgingsbeslissing inzake levensbeëindiging niet op verzoek (2006A011); 3. Aanwijzing gebruik sepotgronden (2009A016); 4. Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken (2006A004); 5. Aanwijzing ontneming (2009A003); 6. Aanwijzing afloopberichten aan de verantwoordelijke (2008A005); 7. Aanwijzing inverzekeringstelling (2009A012); 8. Aanwijzing Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (2012A015); 9. Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van aangevers, getuigen en verdachten (2010A018); 10. Aan-
wijzing feitenonderzoek/strafrechtelijk onderzoek en vervolging in medische zaken (2010A022); 11. Instructie voor de opsporing bij ontvoeringen en gijzelingen (2008I002); 12. Instructie handelswijze na geweldsaanwending medewerkers DSI (2009I006); 13. Aanwijzing mensenhandel (2008A022) 14. Aanwijzing Wet politiegegevens (2008A017); 15. Aanwijzing bijstand tolken en vertalers in het opsporingsonderzoek in strafzaken (2008A010) Deze beleidsregels zijn verlengd: - De Richtlijn voor strafvordering bij meerderjarige veelplegers (w.o. vordering van de maatregel ISD bij stelselmatige daders) (2009R004) is verlengd tot en met 31 augustus 2013. - De Aanwijzing strafrechtelijk onderzoek bij zware ongevallen met gevaarlijke stoffen (2000A020) is verlengd tot en met 31 maart 2014. - De Aanwijzing Wet politiegegevens (2008A017gp) is verlengd tot en met 31 december 2013. - De Aanwijzing witwassen
(2008A006) is verlengd tot en met 31 december 2013. Bron: Stcrt. 2013, 16279, 16819, 16817, 16812, 16808
Aanwijzing mensenhandel In de nieuwe Aanwijzing mensenhandel geeft het College van P-G regels voor de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel en beschrijft het met welke instanties en op welke wijze het OM samenwerkt bij de aanpak van mensenhandel. De Aanwijzing is sinds 1 juli 2013 in werking en vervangt de Aanwijzing uit 2008. Signalen van mensenhandel worden in alle gevallen opgepakt, internationale samenwerking wordt gezocht en er wordt ingezet op afnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel. Slachtofferzorg moet een centralere plaats gaan innemen. Bron: Aanwijzing van 21 mei 2013, Stcrt. 2013, 16816
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1835
1670
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties De foute verzekerde Over verzekering en fraude Met haar oratie ‘De foute verzekerde. De gelegenheid maakt de dief, dus screen polisclausules op ‘verleiding’ aanvaardde Mop van Tiggele-van der Velde op 20 juni 2013 de bijzondere leerstoel Verzekeringsrecht vanwege de Stichting Verzekeringsinstituut Rotterdam aan de Erasmus School of Law. De straffen voor verzekeringsfraude zijn fors, maar uit onderzoek blijkt dat de pakkans een grotere invloed heeft op de afweging al-dan-niet-frauderen dan de strafgrootte. Bepaalde vormen van verzekeringsfraude zijn bovendien niet tegen te gaan. Op het juridisch vlak schetste Van Tiggele de gevolgen van vastgestelde fraude: algeheel verval van het recht op uitkering, de opzegging van de polis(sen) door de verzekeraar, vastlegging daarvan in (landelijke) registers en zelfs het als verzekerde betalen van de onderzoekskosten die de verzekeraar heeft gemaakt (om de fraude vast te stellen). Vanwege de zwaarte van de sancties pleitte zij ervoor het begrip ‘opzet tot misleiding’, zoals dat centraal staat in de polis/wettelijke bepalingen, uit te leggen op een manier die recht doet aan het bijzondere karakter van de verzekeringsovereenkomst. Zij is er een voorstander van om opzet tot misleiding daarbij te duiden als ‘bedrog’ in de zin van art. 3:44 BW. De blik op de gedragswetenschappen bracht Van Tiggele tot een beheersmodel. Wanneer verzekeringsfraude wordt bezien als de uitkomst van een (rationeel) keuzemodel dat de potentiele fraudeur hanteert, lijken met name de baten en de voorwaardelijke kosten centraal te staan in die afweging. Onder voorwaardelijke kosten vallen de strafgrootte, de pakkans en de strafwaardering. Van Tiggele is zich ervan van bewust
1836
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
dat verzekeraars een dergelijke verlaging van de baten misschien niet zoeken: verzekeraars die producten aanbieden waar cadeauclausules in zitten, weten wat zij doen. Het moreel risico – in rechtswetenschappelijke maar ook in verzekeringsrechtelijke zin – is in de afweging om het product zo aan te bieden meegenomen. Wanneer dit juist is, doet dat het moreel risico dan niet verworden tot een fact of life? En als dat zo is, waarom wordt vanuit het Verbond van Verzekeraars dan zo buitengewoon veel nadruk op fraudecijfers gelegd? Juist wanneer, zoals Van Tiggele stelde, de hoogte van de verzekeringsfraude nooit echt is geduid.
de zestiger jaren: de aandacht voor misdaad in de media nam sterk toe evenals de angst voor criminaliteit bij het publiek. Als derde werd het heersende beeld van daders steeds negatiever en tenslotte was er een explosieve groei in het medeleven met slachtoffers. Als voorbeeld besprak Spierenburg de prostitutie, waarbij hij stelde dat ook prostituees in toenemende mate als slachtoffers worden gezien. Een kortstondige beweging tot emancipatie van hoeren ebde weg. Thans heerst een sterke neiging om alle prostituees als slachtoffers van ‘loverboys’ of vrouwenhandelaars te zien.
Doctorandus Bordenwasser Please, please me’s number one De jaren tachtig zijn de scharnierperiode voor veel maatschappelijke veranderingen sinds de jaren zestig. Dat stelde bijzonder hoogleraar historische criminologie Pieter Spierenburg in zijn afscheidsrede ‘Please, please me’s number one. Maatschappelijke veranderingen sinds de jaren zestig en hun weerslag op het beeld van misdadigers en slachtoffers’. Spierenburg nam op 27 juni 2013 afscheid van de Erasmus Universiteit Rotterdam waar hij sinds 1977 aan verbonden was, eerst aan de toenmalige subfaculteit Maatschappijgeschiedenis, (nu ESHCC) en later aan de Erasmus School of Law. Ondertussen was hij gasthoogleraar aan Carnegie Mellon University (Pittsburgh, VS) en de University of California (Berkeley, VS). Spierenburg is secretaris van de International Association for the History of Crime and Criminal Justice. Het vijftigjarig jubileum van de Beatles-hit ‘Please, please me’ gebruikte Spierenburg als startpunt voor zijn afscheidsrede. Hoe was het om jong te zijn in de eindeloze jaren zestig? Kwam er een reactie op die tijd of viel dat wel mee? In zijn rede overzag hij de veranderingen in de Nederlandse samenleving van 1963 tot nu en stelde vast dat de jaren tachtig op veel punten een scharnierperiode vormden. Daarbij trok hij verrassende verbanden, waaronder het einde van de seksuele revolutie en de groei van inkomensverschillen. Op criminologisch terrein signaleerde Spierenburg vier tendensen sinds
De overheid en werkgevers moeten nog actiever worden, maar werknemers zelf spelen een sleutelrol in de noodzakelijke actie tegen concurrentievervalsing op de arbeidsmarkt. Het aannemen van werk onder niveau, onder slechte arbeidsvoorwaarden of zelfs via illegale constructies is in de huidige arbeidsmarkt begrijpelijk, maar ondermijnt de hoogwaardige kenniseconomie waar Nederland en Europa naar streven. Dat betoogde Mijke Houwerzijl op 28 juni j.l. in haar inaugurele rede ‘Sociale concurrentie, de achilleshiel van het arbeidsrecht’ als hoogleraar arbeidsrecht aan Tilburg University. Als de nood aan de man is, geven werknemers prioriteit aan welk werk dan ook, boven goede arbeidsvoorwaarden of loopbaanperspectieven. De schijnwerpers staan vaak op buitenlandse werknemers die banen innemen van nationale werknemers, maar ook binnenlands verdringen werknemers elkaar. Nu de banen niet meer voor het oprapen liggen, is ‘doctorandus bordenwasser’ in opmars. Tachtig procent van de arbeid op laag niveau wordt gedaan door hoger opgeleide werknemers. Zij werken meestal in deeltijd. Vaak houden afgestudeerden hun laaggeschoolde bijbaan aan zolang zij geen baan op niveau vinden. Met dergelijke vormen van sociale concurrentie ondermijnen werknemers zelf hun grondwettelijk en internationaal verankerde rechten op werk ‘in vrijheid, gelijkheid, veiligheid en menselijke waardigheid’, aldus Mijke Houwerzijl in haar oratie. Deze sociale concurrentie staat
Universitair Nieuws
bovendien haaks op het streven van Nederland en Europa naar een hoogwaardige kenniseconomie waarin werknemers duurzaam inzetbaar zijn. Het is dus van maatschappelijk belang om sociale concurrentie tegen te gaan, stelt Houwerzijl. Dit probleem vraagt om een brede, geïntegreerde aanpak die het arbeidsrecht en socialezekerheidsrecht overstijgt. Beleidsmatig dient de blinde inzet op vergroting van arbeidsparticipatie plaats te maken voor gerichtere sturing. In het onlangs gesloten sociaal akkoord zetten sociale partners en het kabinet sterk in op terugdringing van de rafelranden van flexarbeid. In sectoren als de bouw en uitzendarbeid proberen georganiseerde werkgevers ook de rijen te sluiten tegen concurrentievervalsing. Dit is belangrijk, maar tegelijkertijd blijft het dweilen met de kraan open als er geen maatregelen worden genomen om het aanbod aan ‘concurrentievervalsende’ arbeid te beperken. Ook werknemers moeten bewust gemaakt worden van de rol die zij zelf kunnen en moeten spelen, aldus Houwerzijl. Zo verdient het aloude burgerrecht om zich te verenigen actieve promotie, ook uit onverwachte hoek.
Waar was het strafrecht ook alweer voor bedoeld? De ontwikkelingen in het strafrecht zijn de laatste decennia stormachtig. Zozeer dat de vraag waartoe het strafrecht nu eigenlijk dient, naar de achtergrond is verdrongen. Dit stelde Jan Crijns in zijn oratie ‘Stuurloos strafrecht’ waarmee hij op 28 juni j.l. zijn benoeming tot hoogleraar strafen strafprocesrecht aan het Instituut voor Strafrecht en Criminologie van de Universiteit Leiden aanvaardde. De politiek en de maatschappij vragen steeds meer van het strafrecht: niet alleen effectieve criminaliteitsbestrijding en rechtsbescherming voor de verdachte, maar ook preventie van strafbare feiten, genoegdoening voor het slachtoffer en het tevreden stellen van de publieke opinie. Daardoor dreigt het strafrecht overvraagd te worden. Feit is dat het strafrecht als rechtsgebied de afgelopen decennia sterk is uitgedijd: het ene wetsvoorstel buitelt over het andere. Soms roept een
voorstel veel kritiek op, zoals de strafbaarstelling van illegaliteit. Andere voorstellen lijken ingegeven om de publieke opinie te sussen, zoals de Wet beperking opleggen taakstraffen, die erin bestaat dat bij ernstige zeden- en geweldsmisdrijven of recidive, geen taakstraffen opgelegd kunnen worden. Crijns ziet ook dat steeds gemakkelijker strafvorderlijke bevoegdheden worden ingezet zonder dat duidelijk is of de rechter later zal oordelen dat daadwerkelijk sprake is van een strafbaar feit. Dan gaat het er meer om dát handelend wordt opgetreden en niet zozeer om de strafrechtelijke uitkomst daarvan. Crijns merkt deze ontwikkeling met name in het kader van terrorismebestrijding. Een andere ontwikkeling is de versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces. Volgens op handen zijnde wetgeving mag het slachtoffer zich zelfs uitlaten over de strafbaarheid van de verdachte en de meest passende strafmaat. Het slachtoffer heeft prioriteit. Maar hoe verhoudt zich dat tot de doelstellingen van het strafrecht als criminaliteitsbestrijding en rechtsbescherming voor de verdachte? En dan is er de concurrentie van het bestuursrecht op het punt van bestraffing, bijvoorbeeld door het beboeten van onwenselijk gedrag in de openbare ruimte. Crijns constateert dat er al ruim tachtig wetten zijn die (mede) worden gehandhaafd met behulp een bestuurlijke boete. Uit het oogpunt van snelheid en efficiëntie wordt vaak voor het bestuursrecht gekozen. Maar met de intrede van de strafbeschikking – vergelijkbaar met een boete, maar vallend onder het strafrecht – vervalt dat argument. Het antwoord van de politiek op de vraag in welke gevallen het ene of het andere rechtsgebied de voorkeur verdient, is echter lang niet waterdicht. Op grond van al deze ontwikkelingen pleit Crijns voor het opnieuw doordenken van de koers van het strafrecht. Waar was dat ook alweer voor bedoeld? De wetgever kan dan consistenter dan nu gebeurt, invulling geven aan het strafrecht. De strafrechtswetenschap kan daarbij een belangrijke rol spelen.
Promoties Alle omstandigheden van het geval De werking van de redelijkheid en billijkheid is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. ‘Alle omstandigheden van het geval’ is meer dan een dooddoener. Dit proefschrift van Pieter Wolters geeft een systematisch overzicht van de relevante omstandigheden. Het brengt het oneindige aantal concrete omstandigheden terug tot een beperkt aantal abstracte factoren. Deze factoren zijn onderverdeeld in zes hoofdcategorieen: ‘normen’, ‘gedragingen en gebeurtenissen’, ‘kenmerken van de partijen bij een rechtsbetrekking’, ‘de verhouding tussen de partijen bij een rechtsbetrekking’, ‘belangen’ en ‘evenwicht’. De hoofdcategorieën staan voor benaderingswijzen. De afzonderlijke factoren volgen één van deze benaderingswijzen. De relevantie van een concrete omstandigheid is in veel gevallen op verschillende manieren te benaderen. Een concrete omstandigheid kan dan ook onder verschillende factoren vallen. Een professioneel bedrijf verkoopt bijvoorbeeld een product aan een particulier. Dit feitencomplex is te benaderen vanuit de hoofdcategorie ‘de verhouding tussen de partijen bij een rechtsbetrekking’. De aard van de overeenkomst is in dit geval van belang. Er is hier immers sprake van een ‘consumentenkoop’. Het feitencomplex is ook te benaderen vanuit de hoofdcategorie ‘evenwicht’. Deze hoofdcategorie legt de nadruk op het verschil in de kenmerken van de partijen. Zij benadrukt dat er een verschil bestaat in de professionaliteit van de partijen. Beide hoofdcategorieën verwijzen echter naar dezelfde concrete omstandigheden. De verschillende benaderingswijzen leiden tot een ‘overlap’ tussen de verschillende factoren. De overlappende factoren verklaren de invloed van dezelfde concrete omstandigheid. Zij zijn in de context van deze concrete omstandigheid inwisselbaar. Toch behandelt dit proefschrift al deze, al dan niet overlappende, factoren. De factoren zijn immers niet willekeurig gekozen. Zij zijn ontleend aan de wet, de literatuur en de jurisprudentie. De
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1837
Universitair Nieuws
aandacht voor de overlappingen laat zien dat een beroep op dezelfde concrete omstandigheid op verschillende manieren kan worden geformuleerd. Zij verduidelijkt waarom verschillende bronnen andere relevante omstandigheden noemen bij hetzelfde of een vergelijkbaar feitencomplex. De aandacht maakt het daarnaast mogelijk om de verschillende overlappende factoren met elkaar te vergelijken. Een beroep op een factor die veel duidelijk maakt over de invloed van een omstandigheid op de werking van de redelijkheid en billijkheid verdient de voorkeur boven een beroep op een factor die minder duidelijk maakt. Het systematische overzicht laat zien dat de invloed van de verschillende omstandigheden niet is geïsoleerd tot (een specifieke werking van) de redelijkheid en billijkheid of het Nederlandse recht. Het leidt daarnaast tot verschillende conclusies over de invloed van de relevante omstandigheden op de werking van de redelijkheid en billijkheid. De wetgever, rechter en praktijkjurist kunnen bijdragen aan de rechtszekerheid. Zij dienen slechts gebruik te maken van factoren die de voorkeur verdienen. Pieter Wolters promoveerde op 18 juni 2013 aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Zijn onderzoek is begeleid door promotoren prof. mr. C.J.H. Jansen en prof. mr. A.S. Hartkamp. P.T.J. Wolters Alle omstandigheden van het geval. Een onderzoek naar de omstandigheden die de werking van de redelijkheid en billijkheid beïnvloeden Serie Onderneming en Recht, deel 77 Kluwer 2013, 430 p., € 79,50 ISBN 978 90 1311 644 1
Third-country nationals This dissertation of Katharina Eisele explores the linkages between the EU’s external relations and migration policies, and analyses how this connection has influenced the distinct legal positions of third-country nationals (non-EU nationals) arriving at and residing in the European Union. While EU citizens may, in principle, freely move and resi-
1838
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
de in a Member State of their choice, the situation varies significantly for third-country nationals. On the basis of a rights-based approach, this book examines the difference in treatment between different categories of thirdcountry nationals for which association, cooperation and partnership agreements concluded by the EU with third countries play a central role. The legal analysis aims to understand why third-country nationals holding a certain nationality may rely on a greater set of rights than others, and how such sets of rights differ. It is investigated how the differing treatment of third-country nationals relates to and is compatible with the principle of non-discrimination, the linchpin for creating the EU’s internal market. The book demonstrates that an “external dimension” of EU migration policy has existed since the integration of migration rules in association and cooperation agreements – at a time, when the European Community did not even dispose of competences in this field. In this context the Court of Justice has played a pivotal role by interpreting provisions of the various EU agreements in a proactive way. This case law has strengthened the legal position of third-country nationals, the most prominent example being the case law for Turkish nationals under the EU-Turkey association law. Only with the entry into force of the Treaty of Amsterdam in 1999 did the EU formally receive competences in the area of immigration and asylum under former Title IV EC. On the basis of these competences the EU adopted various EU directives setting out, inter alia, the right to family reunification, long-term resident status, as well as special entry and residence conditions for students, researchers, and immigrants who are considered to be highly qualified. Arguably, such directives have rendered the legal status of third-country nationals more secure, however, at the same time they have contributed to creating a highly fragmented EU framework for migration law and policy. The great variety of different legal sources that determine the respective legal positions of third-country nationals depending on nationality or other criteria, such as family relations, may create problems of transparency, clarity and coherency,
or even jeopardise legal certainty. Against this background, the book critically discusses the EU’s objective of establishing a common European migration policy and argues that it is difficult to speak of one single, unitary group of third-country nationals forming the counterpart to EU citizens: while some third-country nationals benefit from free movement rights similar to those enjoyed by EU citizens, including the right of entry to and residence in the territories of the EU Member States for the purpose of employment, others fall under visa requirements, labour market restrictions and other limitations of economic and social nature. Katharina Eisele defended her PhDthesis succesfully on 16 May 2013 at Maastricht University. Her supervisor was prof. dr. H.E.G.S. Schneider. Katharina Eisele The external dimension of the EU’s migration policy Different legal positions of thirdcountry nationals in the EU. A comparative perspective Publicatie verwacht in 2013
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
Personalia
Hoge Raad
Hoogleraar
Taru Spronken is per 1 september 2013 benoemd tot advocaat-generaal bij de Hoge Raad. Spronken is hoogleraar straf(proces)recht aan de Universiteit Maastricht. Ook is zij raadsheer-plaatsvervanger bij het gerechtshof van Den Bosch en maakt zij deel uit van de redactie van het NJB. Spronken blijft in deeltijd werkzaam in Maastricht en blijft vooralsnog ook lid van de redactie van het NJB.
Prof. mr. Jac Rinkes is benoemd tot hoogleraar Europees en vergelijkend Verzekeringsrecht aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Amsterdam. Rinkes doet onderzoek naar de juridische en praktische aspecten van de ontwikkeling van (geharmoniseerd) Europees verzekeringsrecht. Rinkes is sinds 2001 hoogleraar Privaatrecht aan de Open Universiteit en sinds 2002 bijzonder hoogleraar Europees Consumentenrecht aan de Universiteit Maastricht. Hij is rechter-plaatsvervanger in de Rechtbank Rotterdam en raadsheerplaatsvervanger in het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Tevens is hij verbonden aan het Amsterdam Centre for Insurance Studies. Hij is plaatsvervangend lid van het College voor Examens en voorzitter van de Geschillencommissie Zorg/Aansprakelijkheid van het Verbond van Verzekeraars.
Raad voor de rechtspraak Frits Bakker is door het kabinet voorgedragen als voorzitter van de Raad voor de rechtspraak. Bakker is lid van de Raad sinds 1 juli 2012 en is al sinds 1 april waarnemend voorzitter. Bakker hield zich het afgelopen jaar voor een belangrijk deel bezig met het grootschalige vernieuwingsprogramma Kwaliteit en Innovatie. De kernwoorden van dit programma zijn digitalisering en eenvoudiger procedures. De belangrijkste doelstelling van Bakker voor de periode tot 1 juli 2018 ligt in het verlengde van zijn inspanningen in het afgelopen jaar. Als tweede belangrijke doelstelling noemt hij “het duidelijk positioneren van de Rechtspraak als derde staatsmacht, naast de uitvoerende en wetgevende macht.” Bakker startte in 1979 bij de rechtbank Breda als rechter in opleiding en bleef de rechtspraak zijn hele loopbaan trouw. Voordat hij lid werd van de Raad, was hij dertien jaar president. De eerste negen jaar van de toenmalige rechtbank Haarlem, de vier jaar daarna van de rechtbank in Den Haag.
31 10 en 01 11 2013 Water and Ocean Law Het Utrecht Centre for Water, Oceans and Sustainability Law van de Universiteit Utrecht presenteert zichzelf met een congres over ‘Water and Ocean Law in Times of Climate Change’. De thema’s die aan de orde komen zijn: Values, principles and rights (development of a normative
Advocatuur Per 1 juli worden Hester Tonino en Kristianne Horrevorts associate partner bij het Haarlemse advocatenkantoor Pot Jonker. Tonino is sinds 2002 verbonden aan Pot Jonker en heeft zich volledig toegelegd op het arbeidsrecht. Zij werkt veel voor ondernemingen en (zorg)instellingen. Tonino was al voorzitter van de sectie arbeidsrecht en bestuurslid van de Vereniging voor Arbeidsrechtadvocaten in het Hofressort Amsterdam. Daarnaast verzorgt zij seminars voor de clientèle van het kantoor. Horrevorts is sinds 2009 verbonden aan Pot Jonker. Eerder was zij werkzaam als advocaat bij Van Doorne in Amsterdam
framework for water and oceansmanagement), Institutional frameworks (discuss bottlenecks in the current institutional structures), Embedding adaptiveness into Law (which mix of public and private means can best ensure sustainable management?) en Compensation (meeting of the European Network for Water Law and the Observatory Natura 2000).
1671
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected]. en als griffier bij de rechtbank Amsterdam en de Ondernemingskamer. Horrevorts is voorzitter van de sectie Civiel recht/Litigation. Tevens is zij plaatsvervangend griffier bij de Raad van Discipline in Amsterdam en plaatsvervangend secretaris van de Centrale Raad van Toezicht van de NVM. Per 1 juni 2013 zijn Anke Feenstra en Anneke Nuyens partner geworden bij Hertoghs advocaten-belastingkundigen. Feenstra behartigt de belangen van belastingplichtigen in alle fiscaal gerelateerde procedures, met name in het fiscale strafrecht en procedures op het gebied van het douane- en accijnsrecht. Nuyens heeft zich als advocaat gespecialiseerd in het voeren van fiscale (boete) en straf- (FIOD-) zaken. Daarnaast heeft zij veel ervaring in het bijstaan van belastingplichtigen in inkeerprocedures. Ook verleent zij rechtsbijstand in cassatieprocedures bij de Hoge Raad. Per 1 juli 2013 is Arthur van Rossem toegetreden als partner bij Legaltree. Van Rossem is specialist in het bestuursrecht, met veel ervaring op het gebied van milieurecht (i.h.b. ook afvalstoffenrecht), ruimtelijke ordening, openbaarheid van bestuur, subsidies en handhaving.
Agenda
1672
Tijd: 31 oktober en 1 november 2013 Plaats: Universiteit Utrecht, Achter Sint Pieter 200 te Utrecht Inlichtingen en aanmelding: via: www.uu.nl/sbr. Abstracts (350 woorden) kunnen worden ingediend tot 15 juli 2013 bij:
[email protected]. Er is slechts beperkte deelname mogelijk.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-07-2013 – AFL. 27
1839
ID “ LD E . U R H TE N EV E S G OV EN AN & I A T ED U RK R ”N M A N BA E T PE M O EN
Tijdschrift voor
STAATSSTEUN Staatssteun, markt & overheid en openbare diensten
Een nieuwe start, een nieuw team en een nieuwe formule Het Tijdschrift voor Staatssteun heeft een nieuwe opzet waarin naast het reguliere staatssteun meer aandacht zal worden besteed aan decentrale overheden en rechtsgebieden die aanverwant zijn aan staatssteun (zoals het recht inzake openbare diensten en de gedragsregels voor overheden). Het tijdschrift wil zo haar focus verbreden waardoor het niet alleen een waardevolle bron van informatie is voor de Rijksoverheid en de advocatuur maar ook voor (bestuurders, beleidsmedewerkers en juristen bij) gemeenten, provincies, waterschappen en nutsbedrijven. Verder zal de redactie (meer) aandacht gaan besteden aan fiscale staatssteun en zal zij proberen om ontwikkelingen in rechtspraak en regelgeving te vertalen in de relevantie voor de Nederlandse praktijk (zonder daarbij het wetenschappelijke karakter te verliezen). Tenslotte is er het streven om ontwikkelingen (meer) in een vergelijkend internationaal perspectief te plaatsen met bijzondere aandacht voor Vlaanderen en België.
De redactie is goed ingevoerd in Den Haag en Brussel waardoor een adequate update van Nederlandse en Communautaire rechtspraak, wetgeving, beleid en besluitenpraktijk gewaarborgd is.
Redactie In de komende nummers onder andere aandacht voor: * Staatssteunregels voor gemeenten onder andere bij grond- en vastgoedtransacties; * De beschikking van de Europese Commissie begin van dit jaar over de verkoop van grond onder de marktprijs door de gemeente LeidschendamVoorburg in een periode van dalende huizenprijzen; * De nieuwe wet NErpe; * Het DAEB pakket van de Europese Commissie;
* Gedragsregels voor overheden die ACM op basis van haar bevoegdheden in de Mededingingswet handhaaft; * Staatssteun en de verlening van alleenrechten; * De bijzondere positie van drinkwaterbedrijven en waterschappen bij de toepassing van de regels inzake staatssteun, openbare diensten en markt en overheid; * Staatssteun en voetbal.
Bestemd voor: * Advocatuur * Overheden en semioverheidsinstanties * Bedrijfsjuristen * Consultancy- en adviesbureaus
* Accountants * Agrarische sector * Woningcorporaties * Vastgoedsector * Projectontwikkelaars * Subsidieadviseurs
* OV-bedrijven * Banken * Participatiebedrijven * Onderzoeksorganisaties
Mr. M.J.J.M. Essers (Loyens & Loeff N.V.), hoofdredacteur Mr. drs. M. G. A. M. Custers (Loyens & Loeff N.V.) Mr. H. Gilliams LL.M. (Eubelius) Mr. J. A. Hendriks LL.M. (NS) Prof.dr. B. Hessel (Universiteit Utrecht) Mr. P.A.E.M. Hogenhuis (Provincie Noord-Brabant) Prof. mr. P.H.L.M. Kuypers (AKD, Radboud Universiteit) Mr. P.-J. Loewenthal (Europese Commissie) Prof. mr. T.R. Ottervanger (Allen & Overy, Universiteit Leiden) Mevr. mr. M.M. Ottes (Van Doorne N.V.)
Abonnement De abonnementsprijs voor 2013 bedraagt € 295,(excl. BTW en excl. verzendkosten buitenland). Het abonnement is inclusief online toegang tot het digitale archief. Ook digitaal verkrijgbaar via IP-herkenning en via Legal Intelligence en Rechtsorde bv (vanaf minimaal 3 gebruikers). Vanaf 1 juli een digitaal abonnement voor 25% van de folioprijs 2013 per gebruiker. Citeertitel: Staatssteun 2013, nr. … ISSN: 1872-1362
Aanmelden kan via de website
www.denhollander.info Postbus 325 7400 AH Deventer Telefoon 0570 751225 Fax 0570 751220
In deze advertentie genoemde prijzen zijn inclusief toegang tot het digitale archief, exclusief BTW en exclusief verzendkosten buitenland. Prijswijzigingen voorbehouden. Op al onze abonnementen zijn de algemene voorwaarden van toepassing. www.denhollander.info