JOSIEN BLOK, POLITIEK ENGAGEMENT EN HISTORISCHE METHODES - NEERSLAG VAN
EEN KONGRES
HElt is een bekend verschijnsel dat een sociaal-politieke groepering, naarmate haar invloed stijgt en het aantal bewuste leden toeneemt, zich n~et alleen op de toekomst, maar ook steeds meer op het verleden gaat bezinnen. Dit is niet alleen een kwestie van vrijblijvende interesse; de kennis van het verleden wordt een belangrijk element van ideologie, strategie en toekomstbeeld. Een duidelijk voorbeeld hiervan is de historische bewustwording van de arbeidersklasse; het belang van de geschiedenis voor de ideologie van de arbei~ dersbeweging is overbekend en hoeft hier geen verder betoog. In Engeland, waar in de loop van anderhalve eeuw een sterke arbeidersbeweging gegroeid is, kent men een lange traditie van sociale geschiedschrijving, met name geschiedschrijving van de arbeidersklasse. Deze traditie heeft ook al enige 'klassieke' werken voortgebracht, zoals E P Thompson's "The Making of the English Working Class". Zoals ik in een voorgaand stukje betoogd heb zal ook het feminisme, evenals de arbeidersbeweging dit doet, zich met geschiedschrijving bezig moeten houden; de eerste voorzichtige stappen op dit terrein worden sinds kort gedaan. Bij deze verkenningstochten heeft men wonderlijke dingen ontdekt. Het huidige feminisme verschilt in vele opzichten van de zogenaamde 'eerste golf': niet alleen zijn er veel meer vrouwen bij betrokken, niet alleen hebben de vrouwen van nu gemiddeld veel meer opleiding genoten dan zij, die rond de eeuwwisseling aktief waren (dankzij hUn aktiviteiten), het belangrijkst is nog wel dat de meeste feministen van nu de strijd voor het socialisme koppelen aan de vrouwenbeweging. (Aan het kleine percentage vrouwen die dat destijds wel en die dat nu niet willen ga ik onredelijkerwijs maar gemakshalve voorbij.) De feministen die zich nu met de geschiedschrijving bezig houden, merkten, a. dat er op een aantal losse werken na geen traditie be staat van vrouwengeschiedschrijving in het algemeen, b. dat er over upper-class vrouwen een 6
geringe hoeveelheid materiaal uit~e . zocht is, c. dat er over arbeidens vrouwen zeer weinig tot bijna niets geschreven is. Dit is ook te merken uit het feit dat we het in handboeken nog steeds moeten doen met het handje vol bladzijden over 'Women, position of. •••• ' Waarom waren vrouwen 'hidden from history'? Men kwam al snel tot de conclusie dat er over vrouwe~ geschiedenis zeer veel te schrijven zou zijn, en vroeg zich af waarom dit tot voor kort nauwelijks gedaan was, en waarom de schaarse d~ngen die er geschreven zijn op deze manier geschreven zijn: ook boeken die geheel aan vrouwen gewijd zijn wekten vaak wrevel. Om de mankementen alleen aan de sexistische instelling van de schrijvers te wijten was een te simpele oplossing: op een of andere manier had de afkomst van de schrijvers (over het algemeen middle-class mannen) invloed gehad op de methoeds die ze gebruikt hadden. Deze discussie onder de historische feministen viel op een gelukkige wijze samen met een gevoel van onvrede dat leefde onder degenen die zich met arbeidersgeschiedenis bezig hielden, in het bijzónder op het Ruskin College in Oxford. Aan dit College dat geheel door de engelse vakbonden onderhouden wordt, studeren alleen mannen en vrouwen uit de arbeiders~ klasse, die zo in staat worden gesteld te studeren. Wat deze mensen van hun ouders en grootouders gehoord hadden over het leven en werk vroeger verschilde vaak sterk van het beeld dat zij door Thompson e.a. hiervan gekregen hadden. Daarom ontstond ook hier een discussie over de methodes die tot nu toe gebruikt werden. Hoezeer was de geschiedschrijving gekleurd door het feit dat het meestal middleclass mannen waren die het geschreven hadden? Na lang praten kwam men gezamenlijk tot de volgende conclusies. Tot voor kort was de geschiedenis-studie voornamelijk geinteres seerd in politiek, diplomatiek, culturele verschijnselen en institutionele verandering. Dientengevolge was sociale geschiedenis zo gericht dat
~
.1
arbeid in het algemeen
I
zij zich bezig hield met groepen mense~ die zich als zodanig manifesteerden in sociale, religieuze, economische en politieke bewegingen; aspecten als het dagelijks leven, arbeidservaringen e.d. waren daardoor nauwelijks aan bod gekomen. Dit gold voor het werk dagelijks leven enz. van de arbeide;s nog veel meer; het feit immers, dat de historici, die het doen en laten van de arbeiders bekeken, tot de middle en upper-class behoorden verhinderde dat ze de juiste aandacht aan deze facetten konden schenken: het 'kijken van boven naar beneden' beinvloedde hun methodes en vertroebelde hun blik. Dit gold voor vrouwen evenzeer: er was altijd met mannenogen naar hen gekeken, en arbeidersvrouwen waren (als altijd dubbel verdrukt) of helemaal uit het zicht verdwenen of met hen totaal vreemde waarden bekeken. . (Voor vrouwen worden vaak andere waarden gehanteerd dan voor mannen· zo . . voor Palmer bijvoorbeeld binnen ' ·zlJn een groep strijdende arbeiders de mannen'determined' en de vràuwen 'stubborn'. Let op de kleintjes!) Het lijkt me nuttig, alvprens in te gaan op mogelijke nieuwe methodes die noodzakelijk zouden zijn, om enkele' voorbeelden te geven van de lege plek~en.of vertekeningen die. ontstaan zijn ln de traditionele geschiedschrijving. Ik beperk me hierbij tot Engeland'in de 1ge eeuw, omdat ik daarvan de duidelijkste voorbeelden gekregen heb.
7
Wat voor bronnenmateriaal is hiervoor aanwezig? De schriftelijke neerslag van politieke partijen, vakbonden fabrieken, en de af en toe gehoud;n census bijvoorbeeld. Hieruit kun je opmaken wat voor besluiten er in de politiek genomen werden, hoe sterk een vakbond in een bepaalde tijd was en wat de vakbonden voor concrete akties voerden, heoveel mensen er tegen ee~ bepaald loon in een fabriek werkten en wat de arbeidsomstandigheden ruwweg waren. Wat je er niet uit kunt opmaken is: wat voor effect hadden politieke maatregelen, hoe werden ze door de mensen ervaren en wat voor veranderingen brachten ze precies voort in het leven van alledag? Wat was de mobiliteit van bepaalde waarden of politieke ideologieen van de ene bevolkingsgroep naar de andere? Wie waren lid van een vakbond en waarom? En welke mensen waren niet lid van een vakbond en ~aarom niet? Welke mesen waren werkz~ in een fabrie~, hoe waren ze daar terecht gekomen en hoe was het familieleven van een arbeidersgezin? Wat deden de mensen die niet in een fabriek werkten en hoe waren hun arbeidsomstandigheden dan elders? En wat met de mensen die nergens 'ingepast' konden worden, wat deden zij? De geschiedenisstudie houdt zich vooral bezig houdt zich vooral bezig met verandering, maar als deze verandering niet geplaatst wordt tegen de achtergrond van hetgeen niet veranderde, dreigt er een onzuiver beeld te ontstaan. Ook de interpretatie van sommige van bovengenoemde bronnen is een weg vol voetangels en klemmen. Wonderlijke problemen geven bijvoorbeeld de resultaten van de census die bij tijd en wijle gehouden werd. De ambtenaren die dit deden hadden van hun opdrachtgevers een keurig lijstje meegekregen met vragen als: wat is je beroep? hoeveel verdien je? Maar deze vragen konden helaas niet zo'n adekwaat beeld opleveren als men wel gehoopt had, De mensen die de census opstelden hoorden bij een bevolkingsgroep waarin de man één beroep had en daarin eventueel carriere
maakte: een arbeider werd dus gevraagd naar zijn beroep. Maar omstreeks 1850 nog waren de meeste arbeiders seizoenarbeiders: viel de census net in de tijd dat iemand bij de bouw werkzaam was, dan stond de ondervraagde te boek als bouwvakker, maar viel het in de tijd dat de arbeider in kwestie zich bij een scheepswerf verhuurd had, dan was hij ingeschreven als scheepstimmerman. De verschuivingen in de inkomsten van zo'n arbeider waren dienovereenkomstig. Op nog andere aspecten van de censusuitslagen kom ik later terug. In het algemeen kun je zeggen dat de middle/upper class waarnemers (uiteraard) datgene noteerden wat hen het meeste opviel en aan die veranderingen aandacht besteedden die het meest direkt in het oog sprongen. Zo leren wij dat de Industriele Revolutie in Engeland tussen 1760 en 1780 inzette en dat dit industriealiseringsproces omstreeks 1830 een hoogtepunt bereikt had. Inderdaad nam tussen 1 1760 en 1830 niet alleen de hoeveelheid verwerkte grondstoffen, maar ook het aantal walmende fabrieken en zwarte industriesteden in aantal en grootte toe. Toch is nu gebleken dat omstreeks 1830 slechts + 7% van alle bedrijfstakken geindu;trialiseerd waren. Kun je hier nog spreken van een revolutie? En kun je nog spreken van een Industriele Revolutie als je kk kijkt naar vrouwenarbeid? -vrouwen en vrouwenarbeid Geschiedenis is altijd datgene geweest dat zich buitenshuis afspeelde. Wat er binnenshuis gebeurt is niet van belang - als het grote figuren uit de geschiedenis betreft hoort het tot de 'petite histoire', als het om 'de kleine luyden' gaat is het helemaal niet terzake. En wat dus altijd prakties alle vrouwen aanging hoorde niet tot de geschiedenis. Afgezien vÄn het feit of dit fair is ten opzichte van de vrouwen, is het sinds enige tijd duidelijk dat de geschiedschrijving zich zelf hiermee in de vingers snijdt. Vóór de 'Industriele Revolutie' (ik zet d.it begrip toch maar liever tussen aanhalingstekens) was 8 de meest voorkomende vorm van nijver-
heid het zogenaamde putting-out systeem, of thuiswerk~ binnenshuis werden de grondstoffen bewerkt en/of de goederen vervaardigd die door iemand gebracht of ergens gehaald werden, waarna de voltooide goederen werden ingeleverd. Deze arbeid, die soms tegen uurloon maar meestal tegen stukloon ging, werd door prakties alle vrouwen, die niet tot de middle/upper class behoorden, gedaan. Uitzonderingen waren bijvoorbeeldd die vrouwen die als houshoudelijk personeel of verkoopster werkzaam waren, of die plaat e landsvrouwen , die geheel en al op de boerderij in beslag genomen werden. Vrouwenarbeid was een door en door normaal verschijnsel. Naarmate zich tegen het eind van de achttiende eeuw een sterkere middle class ontwikkelde, ging in deze groep het nu traditionele idee over wat een ideaal gezin is, steeds meer overheersen: het ideale bourgois-gezin bestaat uit een man die carriere maakt, een vrouw die in 'dolce far niente' thuis zit en zorgt voor het huishouden en de oppassende, kinderlijke kinderen. De werkelijkheid was in arbeidersgezinnen heel anders~ vader moeder en kinderen werkten. Juist in die bedrijfstakken waarbij het hele gezin in thuisarbeid betrokken was, zoals spinnen en weven, werd het eerst overgeschakeld op gemechaniseerde fabrieksproductie, en wel juist in dat gedeelte van de bewerking dat traditioneel door de man gedaaan werd (bv. het weven op grote getouwen). De man trok naar de fabriek, de vrouw bleef thuis. Door de lange arbeidsdagen en door de scheiding van arbeidsruimte en woonruimte bleef er van het gezinsleven van arbeiders zo goed als niets meer over. In de loop van de negentiende eeuw werd ook een deel van de arbeid die de vrouw eerst thuis deed door de fabriek overgenomen. Het gevolg was dat een klein perventage vrouwen ook naar de fabriek trok, evenals de kinderen - maar een veel meer voorkomend verschijnsel was dat deze arbeid óók door mannen in de fabriek werd gedaan, en dat de vrouwen ander thuiswerk namen (of een betrekking namen als dienstbode bij een van de in aantal toenemende middle/upper class gezinnen of door prostitutie iets moesten bijverdienen). Kijken we
vanuit dit perspectief naar de periode 1760-1830 dan zien we, dat er misschien voor een klein percentage mannen sprake kon zijn van een In- , dustri~le Revolutie, maar totaal niet voor de vrouwen. Om het nog sterker te formuleren: stel 'dat je puur vrouwengeschiedenis zou willen schrijven, dan kun je voor deze periode noch het woord industrieel, noch de term revolutie gebruiken. Al is het ,natuurlijk leuk om zo'n conclusie te kunnen trekken, het is niet erg fundamenteel. Be~ langrijker is het om te bekijken waarom men dit verschijnseldastijds niet gezien heeft, en wat de gevolgen daarvan geweest zijn. , Men= middle/upperclass mannelijke waarnemers, w~t hUn gegevens"' gebruikten we als bron. In de eerste plaats was deze vrouwenarbeid werk dat niet opviel: het werd binnens, huis gedaan, en er was weinig aan veranderd - daarvóór had men er ook geen in:tere sse voor gehad - en er was dus' weinig reden om er plotseling wel aan,:", , dacht aan te besteden; bovendien werd het heel slecht betaald - veel slechterdan fabrieksarbeid . . : zodat degenen die "er supervisie over hadden niet bepaald de aandacht op dit werk, wilden vestigen. (kleine notitie , tussendoor: dit zgn. 'verbqrgen werk i is in Engeland nog steeds heel gewoon;men schat dat er momenteel ongeveereen kwart miljoen Engelsevrou-, wen thuiswerk doen voor gemiddeld 9
11 cent per uur. In de tweede plaats was er voor de waarnemers geen prikkel om dit echt te onderzoeken: Een vrouw werkte immers niet. Pas toen de fabrieksarbeid en prostitutie van vrouwen op grotere schaal ging voorkomen (dus zo tegen 1840) begon men veel aandacht aan deze vrouwenarbeid te schenken. In de'"""dërde plaats werd het 'de middle/upper class onderzoe, kè~.nog op een andere manier moeilijk gemaakt - en zo komen we weer op de census. Omstreeks 1850 was het ideaalbeeld van het gezin langzaam naar 'beneden' gedruppeld; de manne-lijke arbeiders vonden het nu ook gepast dat een vrouw niet werkte. bovendien was het lage vrouwenloon een voortdurende bedreiging voor de werkgelegenheid van de m~en, zeker nu de fabriek'zoveel vrouwen ,begon aan te trekken: de Ten Hours Act van 1841 die de fabrieksarbeid van vrouwen beperkte noemt Palmer een' overwinning voor de arbeiden,de klasse. (Maar let wel: 1. het is een overwinning voor het mannelijke deel 'van de arbeidende klasse. 2. weer wordt er alleen op fabriekswerk gelet en konden er bij h~t thuiswerk zonder meer arbeidsdagen van 14 uur of meer gemaakt worden). In elk geval was het zo dat bij de census aan de mannelijke' arbeiders gevraagd werd of zijn vrouw werkte; en veel arbeiders , die vonden dat het eigenlijk veel netter was als hun vrouw' niet werkte, antwoordden dan OOY ontkennend, geheel in strijd met de waarheid. Het niet-werken van de vrouw verhoogde de status van de man. Wat wonder dat de filantropische instellingen, die in de vorige eeuw 'bloeiden, zich verbaasden over het feit dat veel arbeidersgezinnen rond konden komen 'van het loon van de man' dat voor een heel gezin lang niet genoeg was. Een eervolle vermelding, verdient de journalist Henry Mayhew; zijn goede vraagstelling leverde e:en schat van informatie op, u;Ltgewerkt in "London Labour and the ~ondon Poor". De middle/upper class historici hebben gewoon van' het traditionele bronnenmateriaal gebruik gemaakt zonder
zich af te vragen of het wel betrouwbaar was. Dat is heel begrijpelijk deze bronnen beantwoordden geheel aan hun beeld van de werkelijkheid. Het zou dan ook volkomen onterecht zijn om iemand iets te verwijten, integendeel: dit materiaal is vaak erg goed uitgezocht, maar het verdient all~en een aanvulling... Het probleem is nu:' hoe aan de gegevens te komen die niet in de traditionele bronnen zijn opgenomen? Daarvoor is een vorm van onderzoek nodig die meer lijkt op de methodiek van de sociale wetenschappen, m. n. van sociologie en culturele antropologie, dan op de traditioneel historische. Op 6, 7 en 8 februari waren twee Engelse historici in Amsterdam om dit nader toe te lichten, Anna Davin en Sally Alexander. (Op 6 februari spraken zij op het Historisch Seminarium, op 7 en 8 waren zij op het Transnational Institute, waar één van een serie feministisch-socialistische seminars gehouden werd). Niet alleen werd er veel aandacht besteed aan bovenbeschreven problematiek, waar het vooral om ging was, hoe men in Engeland het probleem denkt op te lossen. Hierop is een kort antwoord te geven: je moet de mensen gaan vragen hoe het vroeger was. Maar hoe dat aan te pakken? Na al deze discussies op Ruskin College en elders werd in 1973 de 'Oral History ..Society' opgericht, die zich tot doel stelt 'to further the methods and practice of oral history in all appropriate fields and to encourage the discussion of the methodology, technical problems and all relevant matters by publication of a journal and by the organisation of conferences and meetings'. Op zichzelf is het niet erg nieuw om interview technieken te gebruiken, m.n. voor de contemporaine geschiedenis is het heel gewoon. Maar het is wel nieuw om het op zo'n grote schaal te doen en het ook de periode nieuwste geschiedenis te laten ber slaan. Het is daarbij belangrijk om in te spelen via een goede interviewtechniek (welke historicus bezit die na het volgen van het huidige curriculum?) op een bepaalde wijze van vertellen en misschien zelfs op een bepaalde mondelinge traditie. Anna Davin, een Ierse, vertelde dat haar grootmoeder nog haarscherp alle s kon 10
zeggen over het leven en werken van weer háár grootmoeder, maar daarentegen zijn er ook mensen (bijvoorbeeld die nog maar kort in de stad wonen) die bijna niets weten over het leven van hun grootouders of zelfs van hun ouders. 'The social reali~y of the past, through the spoken memories of those still living, can now be recreated in a way never before available to the history inquirer. The detail of familiy life, of working conditions, of religious behaviour and practice are some examples among many areas of research for which the structured interview through the tape recorder offer new dimensions of imagination and understanding. '. Ik geloof dat dat werkelijk waar is, dat er vele belangrijke en interessante dingen zijn die wij met onze huidige methodes niet kunnen onderzoeken, doch alleen door 'aan de basás' te werken, de mensen te ondervragen te weten kunnen komen. De praktisch ingestelde lezer wil natuurlijk weten of deze methode al resultaten heeft opgeleverd. Voorlopig zijn die te vinden in het tijdschrift 'Oral History' dat door de Society wordt uitgegeven, en waarop men zich via onderstaand adres kan abonneren. Ook staan er publikaties op stapel, maar aangezien de Society nog niet erg lang bezig is kan het nog wel even duren voordat deze uitkomen. Zo is Sally Alexander bezig met een onderzoek naar zigeuners, kermislieden en dergelijke rondtrekkende groepen, en Anna Davin met een studie over het begrip 'fatsoen' (respectability) en in het bijzonder hoe het bourgeois-fatsoensbegrip langzamerhand ook in de diverse lagen van de arbeidende bevolking opgang begon te maken en het leven, gedrag, be stedings-, kledings- en opvoedingspatroon beinvloedde. De Society roept iedereen, die in Oral History geïnteresseerd is, op om hier mee bezig te gaan, omdat tenslotte de mensen wier geheugen het verst terug gaat, ook het eerste sterven! Ik ben ervan overtuigd dat voor degenen, die de geschiedenisstudie zien als een poging tot 'reconstruction of the historical past', de methode van de mondelinge geschiedenis onontbeerlijk is. Het is verbazend hoe sommige zaken vertekend overkomen. Enthousiast geworden over de geschiedenis van de