Handboek Ziektediagnostiek dementie
A.H.M. Kleemans
Handboek Ziektediagnostiek dementie
Handboek Ziektediagnostiek dementie A.H.M. Kleemans, sociaal geriater/verpleeghuisarts
ISBN/EAN Titel
: 978-90-812992-2-0 : Handboek Ziektediagnostiek dementie
Tekst
: A.H.M. Kleemans, sociaalgeriater/verpleeghuisarts Stichting Geriant Opmaak en druk : Bejo Druk & Print, Alkmaar Oplage : 1.500 Heerhugowaard, april 2008
©
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, hetzij mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Stichting Geriant.
4
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
Woord vooraf ‘Wat is er aan de hand?’, luidt een van de probleemvelden van het Landelijk Dementie programma1. Dit handboek Ziektediagnostiek dementie gaat hierop in en beschrijft diagnostiek van geheugenproblemen en/of cognitieve stoornissen. De CBO-richtlijn ‘Diagnostiek en medicamenteuze behandeling van dementie’ (2005)2 is als basis gebruikt om het diagnostiekproces te beschrijven in de sociaalgeriatrische praktijk zoals Geriant dat vorm geeft. Aangevuld met ziektebeelden met geheugenstoornissen die niet in de consensus staan maar waarvoor Geriant wel behandeling en begeleiding biedt. Geriant doet diagnostiek op de eigen geheugenpolikliniek, thuis en in het verzorgingshuis3. Geriant voert beleid om getrapt diagnostiek aan te bieden (stepped care): op indicatie, niet te veel en niet te weinig en dan ook van hoge kwaliteit. Het is een proces van enkele jaren geweest om tot het huidige resultaat te komen. Het Kennisplatform (wetenschappelijk beraad van Geriant) heeft actief bijgedragen aan dit proces. Wetenschappelijke resultaten (evidence based)4 zijn niet zonder meer toepasbaar voor patiënten bij Geriant. Kwetsbare ouderen met meerdere aandoeningen en hoge leeftijd worden immers meestal uitgesloten bij wetenschappelijk onderzoek. Ook bepaalt de context waarin thuiswonende ouderen leven de (on)mogelijkheden van onderzoek en behandeling. Naast vakkennis is er veel sociaalgeriatrische expertise opgebouwd hetgeen terug te vinden is als ‘best practice’ in dit handboek.
ontwikkeling van kwaliteit bij ziektediagnostiek. Het handboek is opgenomen in het Kwaliteitshandboek/systeem van Geriant en zal regelmatig bijgesteld worden. Het Kennisplatform moet dit proces stimuleren en bewaken. Het handboek kan ook gebruikt worden door professionals in opleiding die stage lopen bij Geriant (verpleeghuisartsen/sociaal geriaters, huisartsen, psychologen, casemanagers, verpleegkundig specialisten, enz.). Ook is het van belang om aan samenwerkingsrelaties, de financiers, toezichthoudende instanties te kunnen laten zien welke keuze Geriant heeft gemaakt voor diagnostiek. Last but not least: cliënten en mantelzorgers krijgen het antwoord van Geriant op de vraag ‘Wat is er aan de hand?’1 uit het Landelijk Dementie Programma.
Heerhugowaard, april 2008, Lineke Kleemans, sociaal geriater/verpleeghuisarts
Het doel van dit handboek is dat professionals bij Geriant (casemanagers, artsen en psychologen) handvatten krijgen hoe diagnostiek uitgevoerd wordt bij Geriant. Het handboek is geen eindresultaat, maar een startpunt voor verdere
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
5
Inhoud
6
Woord vooraf Inleiding
5 7
HOOFDSTUK 1 Diagnostiekfase 1.1 Aanmelding 1.2 Het basispakket 1.3 Diagnose stellen in multidisciplinaire cliëntenbespreking 1.3.1 Keuzemogelijkheden voor aanvullend onderzoek 1.3.2 Kans op dementie 1.3.3 Het komen tot een (voorlopige) diagnose 1.4 Uitslaggesprek en voorlopig behandelplan 1.5 Zorgintake en behandeling/casemanagement 1.6 Van behandeling/casemanagement tot cyclische hulpverlening
8 8 8 10 11 11 12 14 14 14
HOOFDSTUK 2 Toelichting bij ziektebeelden 2.1 Algemeen 2.2 Ziekte van Alzheimer 2.3 Vasculaire dementie 2.4 Lewy Body Dementie 2.5 Frontotemporale dementie 2.6 Lichte geheugen/cognitieve problemen - geen dementie 2.7 Delier 2.8 Dementie door alcohol 2.9 Dementie en psychiatrische symptomen/ziektebeelden 2.10 Terminologie ziektebeelden
16 16 16 16 17 17 18 19 20 20 21
HOOFDSTUK 3 Specifiek onderzoek 3.1 Basispakket lichamelijk- en laboratoriumonderzoek 3.2 Tips en trucs voor de arts 3.3 Neuropsychologisch onderzoek door de psycholoog 3.4 Aanvullende psychologische vragen 3.5 Beeldvormend onderzoek, liquoronderzoek en EEG 3.6 Onderzoek bij crises en suïcidegevaar 3.7 Onderzoek en gedwongen opname volgens BOPZ 3.8 DOC-centrum 3.9 Andere verwijsmogelijkheden
23 23 23 24 25 25 26 26 27 27
Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5
29 30 35 37 39
Diagnostische criteria MCI en alcoholdementie Meetinstrumenten en vragenlijsten gebruikt door Geriant Schema relatie GAF en GDS-Reisberg Afkortingen Literatuur
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
Inleiding Geriant is er voor mensen met (een vermoeden op) dementie. Met kennis van zaken wordt een pakket aan hulp geboden aan zowel de patiënt als aan zijn directe omgeving zoals partner, kinderen en mantelzorger. Geriant richt zich op thuiswonende of in het verzorgingshuis verblijvende ouderen. Doel is om de mensen die de ziekte treft te ondersteunen in thuiswonen zolang dat redelijkerwijs kan en met behoud van zoveel mogelijk kwaliteit van leven. Geriant biedt: • Onderzoek (het stellen van een diagnose) • Behandeling/begeleiding (casemanagement) • Informatie en ondersteuning Geriant heeft twee DOC-teams voor ambulante hulp en het DOC-centrum, een kliniek voor kortdurende opname voor diagnostiek en behandeling. Waarom een handboek ziektediagnostiek naast de CBO-consensus dementie? De CBO-consensus dementie 2005 bespreekt globaal nosologische diagnostiek van vijf types dementie2. De consensus is leidend voor ziektediagnostiek bij Geriant, wat gedaan moet worden staat beschreven maar het hóe is niet uitgewerkt. Hoe Geriant de consensus toepast in de sociaalgeriatrische praktijk (practice-based) wordt beschreven in dit handboek. Bovendien is er uitbreiding naar cognitieve stoornissen die niet in de consensus staan, maar uitdrukkelijk wel tot de zorg van Geriant horen, zoals MCI, delier bij dementie, amnestische stoornis, geheugenklachten gecombineerd met psychiatrische ziektebeelden e.d. De consensus wijst ook op het belang van zorgdiagnostiek als tertiaire preventie. Geriant ziet zorg als kernactiviteit in de vorm van casemanagement en heeft de systematiek van elf zorgdimensies ontwikkeld als diagnostisch hulpmiddel voor zorgproblemen, beschreven in het ‘Handboek Zorgdimensies’5. Het ‘Handboek
Casemanagement’ bij dementie6 is in wording. Het factsheet ‘Casemanagement bij dementie’ is beschikbaar.7 Dit handboek beperkt zich tot de ziektediagnostiek en sluit direct aan bij het handboek zorgdimensies dementie. Hoofdstukindeling In hoofdstuk één wordt de diagnostiekfase beschreven. Het stroomdiagram ‘dementie?’ uit de CBO-consensus wordt gevolgd. De werkwijze van Geriant wordt gespecificeerd aan de hand van dit stroomdiagram. De relatie met behandelen via casemanagement wordt aangegeven. In hoofdstuk twee wordt een toelichting gegeven op de ziektebeelden zoals die in de sociaalgeriatrische praktijk van Geriant gezien worden. Hoofdstuk drie behandelt aanvullend onderzoek op het basispakket van Geriant. Voor meetschalen, tests en observatielijsten wordt verwezen naar de literatuur. In de bijlage is een overzicht gemaakt van de door Geriant gebruikte meetinstrumenten. Naast dit handboek is er een Werkboek Ziektediagnostiek voor dagelijks gebruik van lijsten en tests (interne uitgave Geriant). Wanneer gesproken wordt over arts wordt bedoeld sociaal geriater dan wel verpleeghuisarts of algemeen geriater.
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
7
HOOFDSTUK 1
Diagnostiekfase In dit hoofdstuk wordt het stroomdiagram ‘Dementie?’ gevolgd (figuur 1). De aanmeldingsfase wordt toegelicht in 1.1 en in 1.2 het basispakket. In 1.3 komt het diagnose stellen in de (multidisciplinaire) cliëntenbespreking aan de orde, evenals wat te doen bij diagnostische twijfel. Hoe men komt tot een (voorlopige) diagnose wordt ook toegelicht in 1.3. Het uitslaggesprek en voorlopig behandelplan worden in 1.4 besproken en vervolgens in 1.5 de zorgintake en tot slot de evaluatie en cyclische hulpverlening in 1.6.
1.1 Aanmelding Voor aanmeldingen bij Geriant is zonder enige vorm van onderzoek of diagnostiek de waarschijnlijkheid van dementie a-priori al zeer hoog: > 95% van de verwijzingen van de huisartsen is terecht, dat wil zeggen er is sprake van een vorm van cognitieve stoornissen dan wel dementie. Diagnostische gegevens worden dus niet (alleen) verzameld om die waarschijnlijkheid verder te verhogen: er wordt, bij iedere verwezen patiënt een voldoende hoeveelheid gegevens verzameld (basispakket), om de diagnose op reproduceerbare wijze te kunnen stellen. Dit is nodig gezien de ernst van de aandoening en om de diagnose te onderbouwen naar patiënt en omgeving zodat uitleg gegeven kan worden over de behandelmogelijkheden. Van het basispakket wordt alleen afgezien als de diagnose al elders is gesteld volgens de CBO-consensus dementie (2005)2, zij het dat die gegevens wel ter inzage opgevraagd worden.
1.2 Het basispakket Het basispakket bestaat uit een intake door casemanager en arts: Casemanager: • Analyse van de hulpvraag (zie hoofdstuk 1.3.2) • Auto-anamnese (aandachtspunten: ontstaan en beloop van klachten, beleving problematiek8, lijdensdruk, hulpvraag en verwachtingen, hoogst genoten opleiding) • Hetero-anamnese (aandachtspunten: jaartal ontstaan problemen, beloop, klachten, hulpvraag, familieanamnese voor dementie) • Verkorte Informantenlijst (IQCODE)9 • Neuro Psychiatric Inventory (NPI-Q)10 • Bedside-test Geriant (inclusief MMSE11) (zie bijlage 2) De casemanager dient grondige kennis te hebben van de meest voorkomende dementieën zoals ZvA, VaD, LBD en FTD. Aan de hand van die kennis worden de auto- en heteroanamnese afgenomen en vinden keuzes plaats op welke items doorgevraagd wordt. Basisonderzoek door arts: • Psychiatrisch onderzoek inclusief beoordeling aandachtsstoornis • Lichamelijk onderzoek inclusief oriënterend neurologisch onderzoek en mobiliteit • Laboratoriumonderzoek volgens NHG-standaard12 • Medicatie (therapietrouw, interacties) • Medische voorgeschiedenis • Inschatting van de patiënt in zijn context, en ook beoordeling van het hoofdprobleem en hulpvraag In hoofdstuk 3 wordt het basispakket van de arts toegelicht.
8
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
Figuur 1 Stroomdiagram
Aanmelden
Ziekte-intake door casemanager en arts Basispakket Hulpvraag Zorgintake en concept behandelplan
Multidiciplinaire cliëntenbespreking met diagnose A. Geen dementie/cognitieve stoornissen
Uit
D. Debuut voor 65 jaar e
E. Diagnostische twijfel B. Dementie volgens CBO C. Overige diagnoses
Aanvullend onderzoek
Uitslag en behandelplan Doelen
Casemanagement en behandeling
Evaluatie behandelplan Diagnose heroverwegen/ aanpassen
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
9
Diagnose stellen in multidisciplinaire cliëntenbespreking Als het basispakket is afgerond wordt er een rapportage gemaakt op semi-gestructureerde wijze. Vervolgens wordt in een multidisciplinair overleg met sociaal geriater/verpleeghuisarts, casemanager, psycholoog (en psychiater) de diagnose gesteld. De sociaal geriater is eindverantwoordelijk voor de diagnose. Eén van de volgende conclusies wordt getrokken: A Er is geen dementie of een onder C genoemde diagnose B Er is dementie volgens de CBO-consensus C Overige diagnoses met cognitieve stoornissen D Debuut van de klachten < 65 jaar E Er is diagnostische twijfel
1.3
Ad A: Er is geen dementie of een onder C genoemde diagnose Cliënt wordt uitgeschreven bij Geriant. Bij psychische klachten kán cliënt verwezen worden naar geëigende setting (GGZ, maatschappelijk werk, Brijder Stichting). In de praktijk blijkt dit het geval voor minder dan 5% van de aanmeldingen. Ad B: Er is dementie volgens de CBO-consensus De CBO-consensus voldoet bij Geriant voor ongeveer 60% van de aanmeldingen: • mogelijke en waarschijnlijke ZvA kan worden vastgesteld • mogelijke VaD ook, voor een waarschijnlijke VaD wordt een MRI aangevraagd • mogelijke en waarschijnlijke LBD kan worden vastgesteld • de ziekte van Creutzfeldt-Jacob is zo’n ernstig en acuut verlopend ziektebeeld, dat hiervoor altijd verwijzing plaatsvindt naar de neuroloog. • Bij vermoeden van FTD zal altijd aanvullend onderzoek plaatsvinden
Ad C: Overige diagnoses met cognitieve stoornissen Cognitieve klachten gaan vaak samen met psychiatrische klachten zoals depressie, angst, apathie en wanen of hallucinaties, somatische problemen, medicatiefouten, alcoholverslaving. Ook kan persoonlijkheidsproblematiek bepalend zijn voor de presentatie en de ernst van de cognitieve klachten. De DSM-IV-TR13 wordt dan als meest gangbaar classificatiesysteem gebruikt, hoewel deze tekortkomingen heeft in de praktijk van Geriant. De reden om de DSM-IV-TR te gebruiken is de eenheid van taal met collega’s in de psychiatrie, ziekenhuis en verpleeghuizen. Samenwerking, verwijzing en overleg is bij deze groep cliënten vaak gewenst. Tevens is de DSM-IV-TR het meest gebruikte classificatiesysteem in de medische literatuur en bij wetenschappelijk onderzoek. Veel voorkomende classificaties zijn: delier, amnestische stoornis, dementie NAO, dementie door alcohol, depressie, dementie door hersentrauma, organische hallucinose, cognitieve stoornis NAO enz. MCI wordt wereldwijd verschillend gedefinieerd en geclassificeerd en valt in de DSM-IV-TRsystematiek nog het meest onder cognitieve stoornissen NAO. In hoofdstuk 2 worden definities toegelicht zoals Geriant die hanteert. Ad D: Debuut voor het 65e jaar Volgens de CBO-consensus zijn neuropsychologisch onderzoek en beeldvormend onderzoek in ieder geval noodzakelijk. Cliënten worden meestal verwezen naar een klinische setting (klinisch geriater MCA of Gemini ziekenhuis dan wel het Alzheimer Centrum VU14) waar onderzoek vaak uitgebreid wordt met een lumbaalpunctie, specialistische beeldvormende technieken en soms EEG of genetisch onderzoek.
Na de diagnose start de zorgdiagnostiek en de cyclus van casemanagement inclusief periodieke evaluatie waarbij de diagnose getoetst wordt.
10
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
Ad E: Er is diagnostische twijfel 1.3.1 Keuzemogelijkheden voor aanvullend onderzoek Keuzemogelijkheden zijn: 1 Observatie van het beloop/de diagnostiek in de tijd afronden. Juist casemanagement biedt de mogelijkheid om zorg te geven en gedurende dat traject de diagnostiek af te ronden. 2 Aanvullende bedsidetests en onderzoeken (zie hoofdstuk 3.2 tips en trucs). 3 Aanvullend onderzoek door andere discipline. Meestal zal dit de psychiater van Geriant zijn, maar ook valt te denken aan observatie door thuiszorg, TOP-zorg (Thuis Ondersteuning Psychogeriatrie), dagbehandeling, ergotherapie enz. 4 Neuropsychologisch onderzoek(NPO). Dit onderzoek heeft een prominente plaats en wordt in hoofdstuk 3.3 toegelicht. 5 Beeldvormend onderzoek (CT-, MRI-, SPECT-, DatSCAN) (zie hoofdstuk 3.5). 6 Opname in het DOC-Centrum van Geriant voor observatie is ook een goede mogelijkheid (zie hoofdstuk 3.8). 7 Onderzoek door ziekenhuis: specialistisch medisch onderzoek, EEG, liquor, genetisch onderzoek, PET-scan etc. Doelen van het aanvullend onderzoek kunnen zijn: 1 Uitsluiten van andere aandoeningen dan dementie die de cognitieve achteruitgang kunnen verklaren (medicatie, intoxicatie, andere ziekten) (exclusie). 2 Aanwijzingen opsporen die een nosologische dementiediagnose kunnen onderbouwen, bijvoorbeeld differentiatie tussen ZvA, VaD, DLB, Parkinson met cognitieve stoornissen, FTD. 3 Uitsluiten/opsporen van bijkomende factoren die van invloed kunnen zijn op cognitie en/of zelfredzaamheid (co-morbiditeit).
1.3.2 Kans op dementie Bij Geriant meldt zich een grote variatie van cliënten qua leeftijd, hulpvraag en problematiek. De volgende elementen spelen een rol bij keuze
voor wel of niet méér diagnostiek (zie figuur 2 ‘Kans op dementie’): 1 De hulpvraag 2 Leeftijd 3 Co-morbiditeit 4 MMSE en IQCODE Ad 1: De hulpvraag De aanmelding wordt meestal gedaan door de huisarts. Cliënten die de exacte diagnose willen weten zijn vaak jonger, gezonder, hebben vaak een hoge MMSE en lage IQCODE (zie figuur 2). Dit is niet altijd het geval. De mantelzorger en cliënt hebben soms ieder een eigen hulpvraag8 die ook kunnen botsen (bijvoorbeeld opname of thuis blijven wonen). Er is nogal eens een zorgprobleem wat de huisarts of de mantelzorger expliciet willen oplossen terwijl de cliënt dit probleem niet ziet, geen hulpvraag heeft en ook geen hulp wil ontvangen. Soms is zogenaamde ‘Bemoeizorg’15 aangewezen. Ziekte- en zorgvragen zijn nauw verweven, soms niet uit elkaar te halen. Keuzes zijn voortdurend nodig. Ingaan op de hulpvraag vereist kennis van ziektebeelden, prognostiek en behandelbaarheid. Veel voorkomende hulpvragen worden hieronder genoemd: • Willen weten wat er aan de hand is • Maximale behandeling met dementiemedicatie • Somberheid en angst • Acute algehele ontregeling • Verwaarlozing/behoefte aan bemoeizorg • Overbelasting mantelzorg • Te weinig activiteiten • Gedragsproblemen (allerlei aard van paranoïdie, hallucinatie, zwerven, gas laten branden, gevaarlijk autorijden enz.) • Te weinig zorg thuis • Miscommunicatie met hulpverleners of de weg niet weten bij zorginstellingen Hulpvraaganalyse vindt bij aanmelding plaats en wordt in ieder geval herhaald na de uitslag van de bevindingen van het basispakket. Bij bemoeizorg wordt de diagnostiek tot het minimum beperkt en de cliënt veelal gevolgd in de tijd voor afronding van de diagnose.
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
11
Ad 2: De leeftijd Als geheugen- of gedragsstoornissen zich manifesteren voor het 65e jaar wordt vaak verwezen naar een academische of klinische setting voor nadere diagnostiek. De CBO-consensus pleit voor goede (en dus meer) diagnostiek bij gezonde, ‘jongere’ cliënten. Het blijkt dat van de cliënten < 75 jaar die aangemeld worden bij Geriant meer dan de helft onderzoek elders heeft gehad. Blijkbaar bewandelen cliënten én huisartsen én Geriant al de weg die in de consensus wordt geadviseerd. Ad 3: Co-morbiditeit Co-morbiditeit komt vaker voor bij > 75 jaar dan bij ‘jongeren’. Bij 75+ en/of co-morbiditeit is de aard van de dementie niet altijd meer vast te stellen (CBO-consensus). Specialistisch onderzoek naar de aard van de dementie zal niet altijd plaats vinden. In feite dekt het begrip co-morbiditeit niet de lading bij veel cliënten bij Geriant, multimorbiditeit is vaker het geval. Er is nog een groep te onderscheiden in zorg bij Geriant: de ‘frailty elderly’16 17, kwetsbare mensen met laag lichaamsgewicht, slechtziend of slechthorend, incontinent, inactief, matige mobiliteit, moeite met regie voeren over het leven enz. Geriantartsen zijn alert op frailty elderly, doen actief onderzoek en overleggen altijd met de huisarts over de te nemen stappen. Zo nodig worden cliënten verwezen naar de klinisch geriater. Ad 4: MMSE en IQCODE Bij een hoge MMSE-score bijvoorbeeld meer dan 25 wordt de diagnostiek naar dementie moeilijker. Vaak is dan aanvullend onderzoek nodig, met name neuropsychologisch onderzoek(NPO). Een uitgebreid afgenomen heteroanamnese kan richting gevend zijn voor een diagnose dementie. Daarnaast kan de IQCODE als gestructureerde hetero-anamnese een maat voor achteruitgang geven. De grafiek voor de combinatie van MMSE en IQCODE18 , de zogenaamde ‘DemeGraph’ geeft de kans aan op dementie en kan een hulpmiddel zijn om te beslissen wel of geen aanvullend on-
12
derzoek. Er bestaat nog wel discussie of de tabel geheel betrouwbaar is19.
1.3.3 Het komen tot een (voorlopige) diagnose Er zijn duidelijk patronen en richtingen te (h)erkennen bij de keuze van meer of minder onderzoek, maar ‘harde’ indicaties en contraindicaties bestaan niet in dit afwegingsproces. Figuur 2 ‘Kans op dementie’ biedt een overzicht. Hoe meer elementen links in de tabel zijn geplaatst, hoe meer kans dat de diagnose grondig wordt uitgezocht, dus des te meer onderzoeken er plaats vinden en dus ook verwijzing naar een academische setting of ziekenhuis. Omgekeerd gaat het ook op: hoe meer elementen rechts uit de tabel, hoe meer het zal gaan om de groep van ‘frailty elderly’. Deze groep wil vaker zorg in plaats van uitputtend diagnostisch onderzoek. Figuur 2 is practice-based tot stand gekomen bij Geriant. Er is gezocht naar precieze criteria voor de diverse onderzoeken en verwijzingen. Bijvoorbeeld bij een MMSE van 26 en hoger altijd een NPO ongeacht de leeftijd. Een cliënt met veel co-morbiditeit en 80+ nooit een NPO om de aard van de dementie vast te stellen. In de praktijk blijken de factoren uit de tabel ongelijke grootheden die per cliënt opnieuw gewogen worden en leiden tot een eindoordeel. De arts zal samen met cliënt en/of mantelzorger de keuze maken die naar verwachting het meest in diens voordeel zal uitpakken. Lusten en lasten van meer onderzoek worden tegen elkaar afgewogen. Onnodig onderzoek kan dan vermeden worden. Juist dit ingewikkelde proces van wikken en wegen zal de kwaliteit van hulp en de tevredenheid van cliënt/mantelzorger verhogen. Onvermijdelijk zijn er bij artsen verschillende opvattingen/smaken, die via intervisie getoetst worden. Cliënten en/of mantelzorgers worden na afloop gevraagd naar tevredenheid.
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
Figuur 2 Kans op dementie, wegingsfactoren bij diagnostische twijfel veel onderzoek nadruk op diagnostiek/behandeling
weinig onderzoek nadruk op zorg
Kans op dementie
Klein
Iets minder klein
Redelijk
Groot
Aantal diagnostische onderzoeken
Veel
Iets minder
Matig
Weinig
Vraag naar diagnose (dit is de hulpvraag)
Sterk
Ja
Mag wel, hoeft niet
Nee/ weerstand
Leeftijd
65-
65-74
75-79
80+
Co-morbiditeit
Niet
Beetje
Vermoeden
Duidelijk
MMSE
26+
25
24
23-
IQCODE
3
3,5
4
5
Zorgvraag
Nee
Misschien
Ja
Ja graag
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
13
Uitslaggesprek en voorlopig behandelplan Het uitslaggesprek heeft indien de diagnose rond is meestal het karakter van een slecht nieuws gesprek20. Dat betekent meerdere malen terugkomen op de diagnose en de gevolgen daarvan voor het dagelijkse leven. Hierbij wordt emotionele steun gegeven en educatie ondersteund met foldermateriaal. Indien van toepassing worden de voors en tegens van dementiemedicatie besproken. Het (voorlopig) behandelplan wordt voorgelegd. 1.4
Zorgintake en behandeling/casemanagement De hulpvraag wordt verder uitgevraagd. Zorgdiagnostiek vindt plaats aan de hand van Elf Zorgdimensies5. De belangrijkste zorgproblemen met doelen voor behandeling worden bepaald en verwerkt in het behandelplan. Dit wordt gezien als overeenkomst met de cliënt. Vervolgens start trajectbegeleiding volgens casemanagementprincipe21 (figuur 3). Als de zorgproblemen acuut en/of ernstig zijn wordt direct tijdens de diagnostiekfase een aantal verlichtende interventies gedaan zoals deelname aan dagbehandeling. 1.5
14
Van behandeling/casemanagement tot cyclische hulpverlening Bij jaarlijkse evaluatie wordt het behandelplan geëvalueerd met de vraag of interventies naar tevredenheid zijn uitgevoerd en doelen zijn gehaald. Tevens wordt de ziektediagnose getoetst, zo nodig wordt diagnostiek weer herhaald volgens het stroomschema. Het behandelplan is geen statisch gebeuren, in werkelijkheid verandert de behandeling/het casemanagement nogal eens: cliënt valt, is acuut verward, de mantelzorger is depressief geworden of weggevallen. Dit vraagt om voortdurende stappen: signaleren, diagnostiek en behandelen. Scheiding van ziekte en zorg helpt bij het ontwarren van problemen, maar in de praktijk is dat niet altijd uit elkaar te halen. Zo kan ook na aanmelding de ziekte- en zorgdiagnostiek gelijktijdig plaatsvinden (figuur 1). Belangrijk blijft dat beide goed geanalyseerd worden ten einde geen belangrijke behandelbare zaken (ziekte en zorg!) te missen. 1.6
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
Figuur 3 Behandeling/casemanagement bij dementie
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
15
HOOFDSTUK 2
Toelichting bij ziektebeelden 2.1 Algemeen Per ziektebeeld worden opmerkingen geplaatst die aandacht vragen in de ambulante praktijk. Het gaat vaak niet om feiten, maar om ervaring uit de praktijk, afspraken over het hanteren van de stand van zaken in de wetenschap, afspraken over definities. De aanpak is pragmatisch, proces en inhoud lopen door elkaar. ‘Diagnostiek in (de loop van) de tijd’ is een krachtig hulpmiddel, immers zorg kan al ingezet worden en de diagnose later gesteld. De ernst van de dementie kan behalve met de MMSE ook goed gevolgd worden met de GDS-Reisberg22 of CDR23 van Morris. Gedragsveranderingen spelen bij de nosologische criteria geen rol, terwijl dit veel voorkomt en veel beperkingen en leed veroorzaakt. Derhalve wordt altijd de NPI-Q afgenomen en bij voorkeur herhaald na behandeling van gedragsveranderingen. Via psychiatrisch onderzoek vindt altijd beoordeling plaats op psychiatrische co-morbiditeit (angststoornis, PostTraumatische StressStoornis, depressie, as II enz.) en wordt de DSM-IV-TR13 gehanteerd.
2.2 Ziekte van Alzheimer De kliniek van de ziekte van Alzheimer verandert de laatste jaren niet wezenlijk24 25. De researchcriteria voor ZvA staan wel ter discussie26. Diagnostiek naar dementie in de middenfase van het dementeringsproces levert in het algemeen de meest duidelijke nosologische diagnoses op, dat wil zeggen meer ‘WAARSCHIJNLIJKE’ in plaats van ‘MOGELIJKE’ diagnose ZvA. Cliënten in de leeftijd van 90+ kunnen volgens de criteria nooit een ‘WAARSCHIJNLIJKE’ ZvA hebben. Het onderscheid tussen ZvA en VaD is vaak kunstmatig, want er is overlap van neuropathologische kenmerken ook te zien op de MRI en er zijn dezelfde vasculaire risicofactoren27 28. In de praktijk van Geriant wordt toch geprobeerd de CBO-consensus2 te volgen. Dit betekent bij hoogbejaarde patiënten en patiënten met co-morbiditeit dat er
16
geregeld sprake is van samengaan van zowel een ‘MOGELIJKE’ ZvA als een ‘MOGELIJKE’ VaD29. Indien er depressieve symptomen zijn worden bij de ZvA de Olin-criteria gehanteerd zoals geadviseerd in de consensus en wordt dus niet de DSM-IV-TR13 gevolgd.
2.3 Vasculaire Dementie In de beginfase zijn er vaak geen geheugenproblemen en als deze er zijn staan ze vaak op de achtergrond. Als de consensus strikt gehanteerd wordt kan de beginfase niet gediagnosticeerd worden. De term VCI (Vasculair Cognitieve Impairment) komt in zwang om beginnende cognitieve stoornissen die niet voldoen aan de criteria van VaD als gevolg van vasculaire laesies aan te geven30. Geriant neemt de term VCI niet over omdat VCI in de literatuur verschillend gedefinieerd wordt (bijvoorbeeld door de IPA 2007 als paraplubegrip voor alle soorten cognitieve stoornissen licht en ernstig door vasculaire problemen)31 32 33. In de praktijk zijn de drie subtypen VaD die de IPA onderscheidt goed herkenbaar. Er is verschillende etiologie en verschillende kliniek: corticale VaD (vroegere MID), een heterogeen beeld; strategisch infarct dementie, heterogeen beeld; en subcorticale dementie, een betrekkelijk homogene groep. Bij subcorticale dementie (door de IPA 2007 SIVD, subcorticale ischemische vasculaire dementie/disease genoemd) of small vessel disease zijn er uitgebreide witte stof laesies, lacunaire infarcten in de basale kernen of de diepe witte stof. Executieve functiestoornissen staan op de voorgrond. Er zijn vaak depressieve symptomen, de psychiater spreekt dan van ‘vasculaire depressie’34. Apathie komt veel voor en is helaas niet makkelijk (medicamenteus) te behandelen, en omdat dit een grote stressor is voor de mantelzorg is dit een belangrijk aangrijpingspunt voor casemanagement. Hoewel niet in de CBO-concensus2 aanbevolen kan de Hachinski Score (HIS)35 voor de ambulante praktijk een toegevoegde waarde hebben. Een Hachinski score > 7 geeft een grotere kans op vasculaire dementie en een Hachinski score < 4 geeft
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
een kleinere kans op vasculaire dementie (bijlage 1)36. Bij de hoogbejaarde patiënten is de HIS goed bruikbaar voor diagnostiek van ‘MOGELIJKE’ VaD en/of twee dementietypes van ‘MOGELIJKE’ ZvA en ‘MOGELIJKE’ VaD. Na CVA kunnen cognitieve stoornissen ontstaan die niet voldoen aan de criteria voor vasculaire dementie (bijvoorbeeld geen geheugenstoornis, of naast geheugenstoornis slechts stoornis in één ander cognitief domein, of ernstige afasie waardoor neuropsychologisch onderzoek niet mogelijk is), doch wel ernstige beperkingen in het dagelijks leven geven. De afgrenzing met VaD is niet altijd even duidelijk en zal soms in de tijd moeten blijken. Kortom: de consensus geeft ten aanzien van vasculaire dementie voor de praktijk niet altijd houvast. Geriant houdt zich toch aan de criteria voor MOGELIJKE en WAARSCHIJNLIJKE VaD. Bij het ontbreken van beeldvormend onderzoek is er hooguit sprake van ‘MOGELIJK’ VaD, ambulant is dat in het merendeel het geval. Als er (nog) geen geheugenstoornissen zijn, maar wel executieve stoornissen op vasculaire basis is er sprake van MCI (zie 2.6). Figuur 4 biedt een overzicht van gehanteerde termen bij Geriant.
2.4 Lewy Body Dementie LBD is een zeer kleurrijk ziektebeeld, wetenschappelijk niet uitgekristalliseerd. McKeith legde de basis voor dit ziektebeeld37. Fenomenologisch is het ‘de aap’ onder de dementieën. De aanwezigheid van neuropsychiatrische symptomen zoals ook gezien wordt bij een gevorderde Ziekte van Parkinson met dementie (PDD) doet een relatie veronderstellen tussen LBD en PDD. Deze twee ziektes lijken twee uitingen van een zelfde neuropathologische aandoening38 39. In het begin van de aandoening is de diagnose LBD moeilijk te stellen. Dromen en/of nachtmerries worden beschreven soms al voordat zich cognitieve stoornissen presenteren40. Naast de criteria uit de consensus (aandachtstoornissen, hallucinaties en parkinsonisme) wordt aan REM-slaapstoornissen, ernstige overgevoeligheidsreacties op het gebruik van antipsychotica en
afwijkingen in het dopaminetransport in de basale ganglia op de SPECT-scan, een groot diagnostisch gewicht toegekend. De DatSCAN lijkt veelbelovend als diagnostisch hulpmiddel, ook in vroege stadia als er geen parkinsonistische verschijnselen zijn41. Gevoeligheid voor de typische en atypische antipsychotica is geen kernsymptoom bij LBD, maar dit symptoom komt bij meer dan 50% van de LBD-patiënten voor. Het onderscheid met het maligne neuroleptica syndroom kan moeilijk zijn. CK-bepaling kan uitkomst bieden. De differentiaaldiagnostiek bij LBD is uitgebreid: delier, ZvA met hallucinaties, VaD (met vasculair parkinsonisme), MSA, PSP, ZvP en ook manie en psychose42. In de loop van de tijd wordt het ziektebeeld vaak duidelijker, hoewel de symptomen bij de gevorderde LBD steeds meer overeenkomsten gaat vertonen met een gevorderde ZvA. De standaardbehandeling van LBD bestaat uit toediening van cholinesteraseremmers (alleen onderzocht voor rivastigmine). Aandacht, hallucinaties en REM-slaapstoornissen kunnen hierop verbeteren, hoewel het effect niet te voorspellen is. In voorkomende gevallen dient hoog (> 18 mg dd) gedoseerd te worden. Mogelijke extrapyramidale stoornissen kunnen toenemen bij het gebruik van de cholinesteraseremmers. De parkinsonistische verschijnselen reageren meestal maar matig op anti-Parkinson medicatie, maar enige verbetering is er vaak wel. De ontwikkeling van de ZvP kan uiteindelijk een beeld opleveren dat niet of nauwelijks te onderscheiden is van de LBD, alhoewel de extrapiramidale stoornissen meer op de voorgrond zullen blijven staan.
2.5 Frontotemporale Dementie Frontotemporale dementie maakt deel uit van een klinisch spectrum waarvan ook de semantische dementie43 en de niet-vloeiende progressieve afasie44 (PPA) deel uitmaken. Bij frontotemporale dementie staan veranderingen in het gedrag, persoonlijkheid en emotie op de voorgrond. Cognitieve symptomen bestaan vooral uit stoornissen in de uitvoerende functies (frontale stoornissen) en de taalfuncties. Geheugenstoornis-
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
17
Figuur 4 Schema MCI amnestische stoornis dementie Geheugen stoornis
Significante beperking op dagelijks leven
a-MCI
+
-
-
md-MCI met geheugen
+
+
-
md-MCI zonder geheugen
-
+/+ (meerdere domeinen)
Sn-MCI
-
+ (één domein)
-
Amnestische stoornis (DSM 294.0)
+
-
+
+/-
+/-
?
+
+
+
Cognitieve stoornis NAO (DSM 294.9) Dementie (DSM diverse codes)
sen staan minder op de voorgrond. Hierdoor is in het beginstadium de MMSE vaak hoog en is er een psychiatrische differentiaaldiagnose. Onder andere zijn dat depressie, psychose, (very) late onset schizofrenie46 47, obsessieve-compulsieve stoornis(OCD) en ADHD. Ook kan de symptomatologie van FTD overlappen met andere typen dementie, zoals de ziekte van Alzheimer45 of soms ook VaD. Om de diagnose FTD te stellen is de heteroanamnese zeer belangrijk48. De vragenlijst van Pijnenburg49 kan hierbij een handig hulpmiddel zijn. Als aanvullende bedsidetest kan de Frontal Assessment Battery(FAB)50 gebruikt worden. Er zijn drie verschillende fenotypen FTD te onderscheiden en deze ontlenen hun naam aan hun belangrijkste gedragskenmerken: het ontremde subtype, het apathische subtype en het stereotiepe subtype. Utilisatiegedrag kan een opvallend en vroeg symptoom zijn bij FTD (en laat in het proces bij ZvA). Het is de vraag of kleptomanie of stelen en verzamelen (begonnen op oudere leeftijd) als utilisatie gezien kan worden. FTD kan (afhankelijk van domineren van frontale dan wel temporale pathologie) onderverdeeld
18
Ander cognitieve domein
worden in prototypes; de ‘echte’ FTD, primair progressieve afasie en de semantische dementie. Bij de laatste twee staan taalproblemen op de voorgrond. Bij de semantische dementie is er sprake van een vloeiende spraak, maar worden er vaak semantische fouten (fouten met betrekking tot de betekenis) gemaakt. De niet-vloeiende progressieve afasie wordt gekenmerkt door een niet-vloeiende spraak. Er worden weinig fouten gemaakt met betrekking tot de betekenis van woorden of zinnen, maar er worden fouten gemaakt met betrekking tot de klanken (fonologie is gestoord). De prevalentie van de stoornis is niet goed bekend. De leeftijd waarop de ziekte zich manifesteert is vaak onder de 65 jaar. Er is geen onderzoek gedaan naar voorkomen van FTD >65 jaar, in de praktijk lijkt dit wel voor te komen.
Lichte geheugen/cognitieve problemen - geen dementie Bij lichte cognitieve stoornissen is er geen overeenstemming in definiëring onder artsen en psychologen. In de literatuur zijn pogingen gedaan. Concepten als goedaardige ouderdoms2.6
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
vergeetachtigheid, AAMI, AACD CIND worden niet (meer) gebruikt51. Ook de drie classificaties uit de DSM-IV-TR13 (voor de leeftijd passende cognitieve achteruitgang, cognitieve stoornissen door…, cognitieve stoornissen NAO) zijn niet eenduidig toepasbaar voor ouderen. Sinds 2001 is MCI het meest gebruikte concept52 (criteria MCI van Petersen zie bijlage 1). Er worden drie vormen van MCI onderscheiden53 54 55: • aMCI, amnestische MCI- alleen geheugen • mdMCI, multipel domein MCI- meerdere domeinen • snMCI, single, non memory MCI- één domein, geen geheugen In figuur 4 staat bovenstaande schematisch weergegeven. In 2004 splitste Petersen mdMCI op in twee categorieën: mdMCI met geheugenstoornissen of mdMCI zonder geheugenstoornis. MdMCI met geheugenstoornissen vergroot de kans op een ontwikkeling naar ZvA. Het MCI-concept wordt vooral in onderzoek gebruikt voor beloopstudies (wanneer converteert MCI naar dementie bijvoorbeeld ZvA?) en voor studies naar het effect van cholinesteraseremmers. Gebleken is dat vroege medicamenteuze behandeling van MCI het converteren in een dementie/ZvA niet vertraagt56 (er zijn zelfs aanwijzingen dat gebruik van medicatie relatief ernstige bijwerkingen kan geven). Bovendien is gebleken dat MCI als ziekteconcept van het voorstadium of preklinisch stadium van dementie een niet eenduidig concept is. MCI lijkt meer een ‘syndroomdiagnose’51 57. Waarom zou Geriant MCI dan toch gebruiken? De reden is de cliëntenzorg: cliënten willen uitleg, omgangsadviezen en eventueel (groeps)training. En met het vastleggen van criteria kunnen cliënten vervolgd en geëvalueerd worden. Dat is bij MCI mogelijk. Bij MCI moeten er objectiveerbare afwijkingen zijn in één cognitief domein of meerdere, dus er is vrijwel altijd een NPO gedaan. De afwijkingen mogen niet van zodanige invloed zijn op het dagelijkse leven dat zij beperkingen geven in het sociaal functioneren, dan wordt het een amnestische stoornis of dementie (zie bijlage 1). MCI is een fenomenologische classificatie, zonder
dat er dus iets gezegd wordt over de oorzaak. Subjectieve of geobjectiveerde (MCI) cognitieve stoornissen kunnen ook voorkomen/veroorzaakt worden bij/door allerlei andere psychiatrische stoornissen (onder andere bij ADHD, schizofrenie, autisme, depressie, lichamelijke ziektes, alcoholmisbruik). Gezien de internationale literatuur is het nu voorliggend om MCI te gebruiken in plaats van de DSM-IV-TR13. Afhankelijk van de ernst, het beloop, de oorzaak blijven cliënten met MCI al dan niet in zorg bij Geriant. Als de cognitieve problemen ernstige beperkingen geven in het dagelijks functioneren wordt er gesproken van dementie volgens de consensus2. Zijn er alleen geheugenstoornissen dan is er een amnestische stoornis volgens de DSM-IV-TR13. In het schema (figuur 4) wordt een overzicht gegeven welke termen Geriant hanteert bij diagnostiek.
2.7 Delier De DSM-IV-TR13 is leidend voor diagnostiek van delier:’delirium door medische aandoening of door gebruik van (genees)middelen’. Een goed overzicht van diagnostiek en behandeling bij delier geven de NHG-standaard delier bij ouderen58 en de CBO/NVP-richtlijn delirium59. In wezen is delier geen ziektebeeld, maar een syndroom. Voor het concept delier is vergelijking met het begrip koorts handig. Zoek de oorzaak! Om de aandacht te testen zijn er vier kwaliteiten: aandacht trekken, aandacht vasthouden, aandacht verplaatsen (shiften) en afgeleid worden (concentratie). Bestaande Nederlandse vragenlijsten voor diagnostiek en/of ernstmeting van delier (NEECHAM, DOS, DRS-R-98, Delier-o-Meter en CAM60) zijn voor de ambulante praktijk ongeschikt gebleken. In het DOC-centrum (kliniek Geriant) wordt de DOS gebruikt. Ambulant is de heteroanamnese vaak mede bepalend voor de diagnose delier (gevraagd wordt naar wisselingen in functioneren en het begin van de aandachtsstoornissen/verwardheid). Er zijn drie soorten delier (geagiteerd, stil en gemengd). Een stil delier kan lijken op een
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
19
depressie of psychose met negatieve symptomen of MCI. Bij een geagiteerd delier staat in de differentiaaldiagnose LBD, manie, hallucinaties/wanen bij dementie, maligne neuroleptica syndroom, serotonine syndroom. Bij delier moet gezocht worden naar de oorzaak. Afhankelijk van de ernst en van de oorzaak en ook het bijkomende zorgprobleem61 wordt thuis behandeld of opname overwogen op een geriatrische afdeling van het ziekenhuis of in het DOC-centrum. Een stil herseninfarct als oorzaak van delier komt regelmatig voor in de ambulante praktijk, speciaal bij VaD ten gevolge van ‘small vessel disease’62. Behandeling van delier moet onmiddellijk en berust op vier peilers: causale behandeling, optimale algemene conditie, symptomen en gedrag beheersen, uitleg en instructies. Onderdeel van educatie is na afloop van een delier bij patiënt nogmaals uitleg te geven en te luisteren naar (veelal angstige) ervaringen tijdens het delier. Uitleg wordt gegeven wat te doen bij een recidief delier. Indien reguliere bestrijding van symptomen en gedrag onvoldoende resultaat geeft kan rivastigmine (off-label gebruik) geprobeerd worden. Rivastigmine zit dan ook in de noodkoffer van Geriant.
2.8 Dementie door alcohol Alcoholproblematiek van licht tot ernstig komt veel voor zowel bij cliënten als mantelzorgers63. Behandelen van ouderen met alcoholafhankelijkheid of misbruik heeft effect64 en kan cognitieve problemen voorkomen of verminderen. Er is een relatie tussen alcohol en cognitieve schade65. Dementie in relatie tot alcohol is controversieel65. Oslin (zie bijlage 1) heeft criteria ontwikkeld voor ‘alcoholdementie’66. De criteria zijn niet gevalideerd67, daarom wordt door Geriant de DSM-IV-TR13 gehanteerd. Klinisch kan alcoholdementie verward worden met VaD vanwege de grilligheid van symptomen. Uiteraard kunnen alcoholmisbruik en VaD (of ZvA) tegelijkertijd voorkomen.
20
De DSM-IV-TR13 wordt gebruikt voor méér classificaties bij alcohol (alcoholafhankelijkheid, delirium door alcohol etc). Het syndroom van Korsakov wordt ondergebracht onder amnestische stoornis door alcohol, hoewel bij neuropsychologisch onderzoek meer gevonden wordt dan alleen geheugenstoornissen (onder andere ook executieve stoornissen). Er kan een grote mate van reversibiliteit zijn als gestopt wordt met drinken68. Tot twee jaar na stoppen treedt verbetering op. De aanpak van cognitieve stoornissen met alcoholmisbruik in de sociale geriatrie is specifiek61.
Dementie en psychiatrische symptomen/ziektebeelden Psychiatrische ziektebeelden en geheugenstoornissen kunnen op allerlei manieren samenhangen en derhalve moeilijk te ontwarren zijn69 70. Soms gaan psychiatrische ziektebeelden vooraf aan het zich openbaren van de dementie (obsessieve-compulsieve stoornis bij FTD, angst of depressie bij ZvA, VaD (very) late onset schizofrenie bij FTD47). Psychische problemen die al dan niet langer bestaan kunnen op oudere leeftijd geduid worden als mogelijk beginnende dementie, terwijl dat niet zo is (burn-out, dysthyme stoornis of depressie in engere zin, autisme, aandachtstekortstoornis (ADHD), PostTraumatische StressStoornis (PTSS), afhankelijke persoonlijkheidsstoornis, rouw, aanpassingsstoornis, somatisatiestoornis enz.). Door het jarenlange bestaan van ernstige psychiatrische symptomen/ziektes kan het moeilijk of bijna onmogelijk zijn een dementie vast te stellen (schizofrenie, afasie na CVA, verstandelijke handicap, NAH enz.). Overtuigd zijn van dementie, terwijl dit na onderzoek niet aangetoond kan worden, komt voor, men spreekt van een nagebootste stoornis (DSM-IVTR13) of van het Münchhausen–by-proxy syndroom bij echtparen71. Een valkuil kan zijn dat het in de loop van de tijd toch een FTD blijkt te zijn. Ook levert diagnostiek naar dementie extra moeilijkheden op bij doof-blinde patiënten, bij allochtonen en bij mensen die de Nederlandse taal niet (meer) machtig zijn, bij zorgweigeraars, afatische patiënten, erg zieke patiënten 2.9
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
zonder delier. Voor dementiediagnostiek bij mensen met een verstandelijke beperking is een landelijke richtlijn ontwikkeld72. Last but not least: bij dementie kunnen zich neuropsychiatrische symptomen ontwikkelen, zonder dat er sprake is van een psychiatrisch ziektebeeld in engere zin. Dementie-onderzoek moet altijd gepaard gaan met zorgvuldige psychiatrische diagnostiek73 74!
2.10 Terminologie ziektebeelden Er is niet één systeem dat voldoet bij diagnostiek naar cognitieve achteruitgang. De DSM-IV-TR13 schiet tekort voor diagnostiek van de aard/subtypes van dementie. Hiervoor is nosologische diagnostiek geschikt zoals in de richtlijn CBO dementie uit 20052 beschreven. De DSM-IV-TR13 is bij lichte cognitieve stoornissen te globaal, de criteria MCI van Petersen zijn meer geschikt52 (zie bijlage 1). Voor diagnostiek naar overige (psychiatrische) ziektebeelden is de DSM-IV-TR13 wel goed te gebruiken.
Geriant hanteert derhalve verschillende systemen bij diagnostiek. In figuur 5 is in de eerste kolom weergegeven hoe de ziektes genoemd worden en in de tweede kolom welke criteria worden gehanteerd door Geriant. In de vierde kolom staat een vertaalslag naar DSM-IV-TR-codes13. Deze vertaalslag naar DSM-IV-TR-codes13 is onder andere nodig omdat de DBC-systematiek (financieringssysteem voor Geriant) hierop is gebaseerd. Voor de DBC-systematiek is niet alleen as 1 uit de DSM-IV-TR belangrijk, maar ook de assen 2, 3, 4 en 5. As 5, de GAF-score of de ernst van de beperkingen in het dagelijks leven zijn niet zonder meer te interpreteren in beperkingen door dementie. Daarom is een tabel gemaakt met bekende schalen voor de ernst van dementie zoals de GDSReisberg, de CDR van Morris en de GAF. Voor het overzicht is de MMSE ook opgenomen, maar deze is minder nauwkeurig om de ernst van dementie in te schatten dan de GDS-R en CDR75 76. De tabel is opgenomen in bijlage 4 en de afspraken hoe om te gaan met de vijf assen zijn opgenomen in het werkboek Ziektediagnostiek Geriant (interne uitgave).
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
21
Figuur 5 Overzicht classificatiesystemen geheugenstoornissen
22
Ziekte
Criteria bij Geriant
CBO
DSM-IV-TR
Ziekte van Alzheimer
CBO
Mogelijk of waarschijnlijk
294.1
Vasculaire dementie
CBO
Mogelijk of waarschijnlijk
290.4
Fronto temporale dementie
CBO
Mogelijk of waarschijnlijk
294.1
Lewy Body dementie
CBO
Mogelijk of waarschijnlijk
294.1
Ziekte van Alzheimer met depressie
CBO
Olin criteria ‘Depressie bij de ZvA’
294.1
VaD met depressie
CBO en DSM-IV-TR
Mogelijk of waarschijnlijk
290.4 en 292.6
Dementie NAO
DSM-IV-TR
-
294.8
Dementie door trauma, CVA, Parkinson
DSM-IV-TR
-
294.1
Dementie door alcohol
DSM-IV-TR
- (dus niet Olin criteria)
291.2
MCI-geheugen (aMCI)
Criteria van Peterson
-
294.9
MCI- niet-geheugen (sdMCI)
Criteria van Peterson
-
294.9
MCI-geheugen en executief (mdMCI)
Criteria van Peterson
-
294.9
Subjectieve geheugenklachten
DSM-IV-TR
-
780.9
Amnestische stoornis
DSM-IV-TR
-
294.0
Amnestische stoornis door alcohol
DSM-IV-TR
-
291.1
Delier
DSM-IV-TR
-
293.0
Subcorticale stoornissen door… (onder andere ms, aids, vasculair)
MCI of omschrijving
-
294.9
Schizofrenie, ADHD, autisme, depressie, zwakbegaafdheid, aanpassingsstoornis etc.
DSM-IV-TR
-
Diverse codes op as 1 en/of as 2
Persoonlijkheidsproblemen
Model van Millon
-
Diverse codes as 2 of uitgesteld/ code 799.9
Persoonlijkheidverandering door…. bijvoorbeeld CVA
Model van Millon
-
310.1
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
(dus niet 292.82)
HOOFDSTUK 3
Specifiek onderzoek Basispakket lichamelijk- en laboratorium onderzoek Het somatisch onderzoek is primair gericht op factoren die met de geheugenstoornissen kunnen samenhangen. Doelen van het somatische basisonderzoek zijn het uitsluiten/aantonen van andere aandoeningen dan dementie die de cognitieve achteruitgang kunnen verklaren (medicatie, intoxicatie, andere ziekten). Ook zijn doelen: aanwijzingen opsporen die een nosologische dementiediagnose kunnen onderbouwen, differentiatie tussen ZvA, VaD, DLB, Parkinson met cognitieve stoornissen. Tot slot kan het uitsluiten/opsporen van bijkomende factoren die van invloed kunnen zijn op cognitie en/of zelfredzaamheid een doel zijn. 3.1
Anamnese en heteroanamnese: • Klachten? Hulpvraag? • Kan patiënt zich zelf redden? • ‘Daganamnese’ • Plezier in het leven? • Eten/slapen/toiletgang • Geheugen • Mobiliteit en vallen • Zien en horen • Medicijngebruik (therapietrouw, medicatiebox, baxtersysteem) • Alcohol, benzo’s roken • Op indicatie ‘tractusanamnese’ Onderzoek: • Algehele indruk: vitaal of niet, ziek of niet, voedingstoestand • Acidot • P en RR (zittend/liggend en staand) • Indruk met betrekking tot visus en gehoor • Psychiatrisch onderzoek • Oriënterend intern en neurologisch onderzoek • Beoordelen van opstaan en lopen (schoenen en sokken uit!) of de Sta op en looptest (Timed Get Up and Go test TGUG)77.
Er wordt gekozen voor een standaard basispakket, dat op indicatie kan worden uitgebreid. Richtinggevend daarbij zijn de hypotheses die worden opgesteld naar aanleiding van gegevens uit anamnese, heteroanamnese en psychiatrisch onderzoek en de voorafkans op een aandoening.
3.2 Tips en trucs voor de arts Als het basispakket niet leidt tot een acceptabele diagnose, wordt het nader psychiatrisch en/of somatisch onderzoek gedaan. Er is dan geen vast protocol. Richtinggevend zijn de hypothesen en de differentiaaldiagnose. In dit hoofdstuk staan lijstjes en meetinstrumenten die op indicatie gedaan kunnen worden. Onderzoek dat door de psycholoog wordt verricht wordt besproken in hoofdstuk 3.3. Bij lichte geheugen- of concentratieklachten geeft onderstaande checklist meer aanwijzingen voor organische (neurologische) genese dan psychische78 • Consultatie op initiatief van derden • Relatief korte duur van de klachten zonder duidelijk uitlokkend moment • Ontbreken van psychiatrische voorgeschiedenis of ingrijpende gebeurtenis • Cognitief disfunctioneren in meerdere domeinen • Afwijkend gedrag • Belaste familieanamnese voor dementie • Afwijkende bevindingen bij neurologisch onderzoek Bij aandachtsstoornissen: • De aandacht in vier kwaliteiten kan ambulant goed beoordeeld worden voor dat moment (zie delier in hoofdstuk 2.7). Een indruk over schommelingen door de tijd heen zijn moeilijker te krijgen. De bekende delierschalen voldoen ambulant niet. • Hetero-anamnestisch aan familie of thuiszorg kan gevraagd worden naar: ‘Kan uw... de aandacht bij het gesprek houden meestal? Is uw... geconcentreerd bij activiteiten? Wisselt uw... in dagelijks functioneren erg? Hoe dan? Hoe zijn de avonden en de nachten? ” etc.
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
23
Bij vermoeden frontaal lijden: • Vragenlijst FTD van Pijnenburg49 • FAB50 (Frontal Assessment Battery) • FBI79 (Frontal Behavioral Inventory) Bij vermoeden vasculair lijden: • HIS35 (Hachinsky Ischemic Score) Bij aantonen of uitsluiten eps/parkinsonisme: • UPDRS80 (Unified Parkinson’s Disease Rating Scale) • Meerwaldtkaart80 Bij vermoeden depressief lijden: • GDS-15 depressieschaal81 • Cornell schaal voor depressie bij dementie82 • MADRS (Montgomery Asberg Depression Rating Scale)83 Bij vermoeden alcoholmisbruik: • Lichamelijk onderzoek en labonderzoek waaronder cd tect; CAGE vragen84 (Cut, Annoyed, Guilty, Eye opener) en Audit85 (Alcohol Use Disorders Identification Test) Als de MMSE tekort schiet door de hoge intelligentie of hoge score: • MOCA86 (Montreal Cognitive Assessment) • De zeven minuten test87 Tips voor het geval de Bedsitetest Geriant niet direct tot een diagnose leidt: • Schat het premorbide IQ in (matig tot zwakbegaafd? Zeer intelligent?). • Is er voor het dementie-onderzoek sprake van een psychiatrische stoornis? (bijvoorbeeld schizofrenie, autisme, ADHD). • Laat een (ongewone) opdracht met inprenten doen. • Doe diagnostiek in de tijd; terugkomen op vorig bezoek medewerker Geriant: inschatting leervermogen en begrip, inzicht situatie. • Beoordeel de taal: taalarmoede, begrip, verbastering woorden, grammatica, woordvindstoornissen. • Laat een meander en kubus tekenen. Test de categorie woordgebonden productie.
24
• Vraag foto’s na: worden deze herkend? Klopt het verhaal erbij? Doe dit ook met een foto/ tekst uit de krant en doe een makkelijke en moeilijke opdracht. • Laat patiënt tikken of doe andere sequentieopdrachten. • Laat nogmaals een (grote!) klok tekenen. • Bezie uitvoerende functies en vraag ze na, variërend van post afwerken, weekplanning, bedorven/geen etenswaar in de koelkast, administratie bijhouden, bestuurswerk enzovoort. • Test apraxie en laat koffie zetten, tv en pc aanzetten en bedienen. Observaties tijdens ftf contact die vaak geobserveerd kunnen worden bij beginnende cognitieve achteruitgang29 Afhankelijk gedrag, hoofd omdraaien naar familie bij vraag, onzekerheid, initiatiefverlies, traagheid, prikkelbaarheid, façade, onhandigheid, confabuleren, veranderd uiterlijk en zelfverwaarlozing, slordigheid, egocentriciteit, verandering in eetlust, verandering in slaappatroon. Aanvullende heteroanamnese direct gericht op symptomatologie van de differentiaaldiagnose: Dit kan variëren van het precieze begin van de symptomen tot symptomen als specifiek (veranderd) gedrag. Ken de ziektebeelden tot in detail! Lichte cognitieve stoornissen na CVA: Observatielijst uit Maastricht ‘Signaleringslijst voor zorgverleners’88
Neuropsychologisch onderzoek door de psycholoog Volgens de CBO-consensus wordt neuropsychologisch onderzoek afgenomen bij diagnostische twijfel en bij debuut onder de 65 jaar (zie stroomschema 1 hoofdstuk 1). In de praktijk van Geriant heeft het NPO een belangrijke plaats als diagnostisch instrument. Elk neuropsychologisch onderzoek bij Geriant eindigt met omgangs3.3
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
adviezen over de beperkingen. Neuropsychologisch of psychodiagnostisch onderzoek kan om vele redenen worden afgenomen95: 1 Aard van cognitieve beperkingen expliciteren: aard van (dementie)syndroom: wat is het? 2 Naar aanleiding van bedside testen en klinische bevindingen en er zijn subtiele cognitieve beperkingen: zijn deze passend bij de leeftijd of passend bij een (dementie)syndroom. 3 Stemmingsproblematiek versus cognitieve problematiek 4 Aandachtsstoornis en/of geheugenstoornis? 5 Persoonlijkheidsproblematiek of cognitieve problemen? 6 Gedrag duiden 7 Copingmechanismen in kaart brengen 8 Cognitieve mogelijkheden en beperkingen in kaart brengen ten behoeve van omgangsadviezen 9 Cognitieve mogelijkheden en beperkingen in kaart brengen ten behoeve van woonadvies 10 Cognitieve mogelijkheden en beperkingen in kaart brengen ten behoeve van verdere observatie bijvoorbeeld voor dagbehandeling/dagopvang 11 Beloop objectiveren, wel of geen progressie 12 Cognitieve mogelijkheden en beperkingen in kaart brengen ten behoeve van behandeling: medicamenteus, revalidatie, gesprekstherapie 13 Ziekte-inzicht onderzoeken: ‘Not knowing where I am does not mean that I don’t know what I like’8 14 Wilsbekwaamheid onderzoeken 15 Uitleg geven aan de cliënt en mantelzorger(s) als startpunt voor begeleiding
3.4 Aanvullende psychologische vragen De psycholoog kan voor veel vragen benaderd worden. In principe zijn er drie doelgroepen, namelijk de cliënt, de familie, de sociale omgeving zoals de verzorging, buren, vrienden. De psycholoog zal eerst diagnostiek doen: • Onderkenning, wat is er aan de hand?
• Verklaring: waarom zijn er bepaalde problemen, wat houdt ze in stand? (functieanalyse) • Predictie: hoe zullen problemen zich in de toekomst ontwikkelen? • Indicatie: wat is nodig om de problemen te verhelpen of verlichten? • Evaluatie: zijn de problemen verminderd? Ook voor behandeling en begeleiding kan de psycholoog ingeschakeld worden, bijvoorbeeld bij verlieservaringen van belangrijke anderen, sociale omgeving, zelfstandigheid, gezondheid, autonomie, bij relatieproblemen, bij existentiële problemen, bij problemen met de gevolgen van ziekten, bij angst en onzekerheid of om een balans op te stellen van het heden en verleden. Behandelingsmethoden kunnen zijn interpersoonlijke therapie (ITP), cognitieve gedragstherapie, Life review, Rationeel-Emotieve therapie, systeemtherapie, cognitieve training, mediatieve therapie. Behandeling kan individueel of in groepsverband plaatsvinden.
Beeldvormend onderzoek, liquoronderzoek en EEG Beeldvormend onderzoek bij dementie wordt gebruikt om onverwachte diagnoses te excluderen. Bij 2,2% blijkt een onverwachte diagnose en bij 0,6% is deze reversibel (subduraal hematoom, NPH enz.). Een CT-scan kan al voldoende zijn89. Ook wordt beeldvormend onderzoek gebruikt ter vergroting van de diagnostische precisie. Veel wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan naar de relatie tussen ZvA en de atrofie van de hippocampus of Medial Temporal lobus Atrophy (MTA) op de MRI. De specificiteit van MTA voor ZvA is redelijk goed, de sensitiviteit niet. Wanneer wel of niet MTA is een complex geheel, bij depressie is er bijvoorbeeld reversibele MTA, bij preseniele ZvA vaak geen MTA. MTA wordt weergegeven in graad 1-490. Vasculaire schade van de witte stof op de MRI wordt weergeven met de Fazekas Rating Scale (graad 1-4). Bij witte stof afwijkingen moet minstens 25% aangetast zijn wil dit klinische betekenis hebben. Uiteraard is bij infarcten de lokalisatie van belang91. 3.5
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
25
Liquoronderzoek lijkt in de komende jaren een belangrijke plaats in te gaan nemen bij het diagnosticeren van ZvA in een vroeg stadium26. In feite meet men afbraakstoffen in de liquor die rechtstreeks met de eiwitstofwisseling bij dementie te maken hebben. Het EEG kan een belangrijke plaats hebben in het diagnostisch proces. De CBO-consensus2 vermeldt een viertal indicaties (twijfel bij ZvA, verdenking op epilepsie, delier of Ziekte van CreutzfeldtJacob). In combinatie met klinische verschijnselen en ander hulponderzoek kan een EEG een welkome aanvulling zijn. Geriant kan zelf een EEG aanvragen. Voor liquoronderzoek is (vooralsnog) verwijzing nodig naar een neuroloog. Bij beeldvormend onderzoek (CT hersenen, MRI hersenen) ligt dat anders. Soms is een van deze onderzoeken voldoende om de diagnostiek af te ronden. DaTSCAN (een dopamine specifieke stof voor gebruik bij SPECT) is veel belovend om LBD aan te tonen of uit te sluiten (bijvoorbeeld bij atypische beelden). De sensitiviteit en de specificiteit zijn hoog92. Indicaties voor een SPECT en PET-scan worden meestal niet door de artsen van Geriant gesteld, maar in overleg met de specialist-consulent (psychiater en neuroloog) of via een verwijzing. Ontwikkelingen van beeldvormende technieken gaan snel, zeker met de ontwikkeling van nieuwe tracers bij de PET-scan. De FTG-PET-scan kan aanvullende informatie geven bij verdenking FTD.
3.6 Onderzoek bij crises en suïcidegevaar Geriant wordt regelmatig gebeld met een bijna standaard zin: ‘Er moet onmiddellijk iets gebeuren, zo kan het niet langer’. De huisarts, politie, thuiszorg, het verzorgingshuis of de familie maken zich zorgen over de patiënt en vragen om een spoedbeoordeling en een oplossing voor het probleem. Er is sprake van een probleem dat dezelfde dag opgelost moet worden, dus in feite een crisissituatie. Veel voorkomende crisismeldingen zijn acute verwardheid, depressie met suïcidaliteit, psychotische decompensatie met verwaarlozing, alcoholmisbruik, agressie, dwalen, vallen en het
26
wegvallen van de partner. Het is raadzaam om bij een dringend telefoontje deze hulpvraag te honoreren. In feite is crisisinterventie bij ouderen sociaalgeriatrische triage gecomprimeerd tot één contact waarbij beoordeling en eerste hulp samengaan (figuur 6). Ook in crisissituaties is het principe van scheiden van ziekte- en zorgproblemen handzaam61. Het doel van een crisisinterventie is om op korte termijn gevaren weg te nemen en het verstoorde evenwicht in gunstige richting te herstellen93. Belangrijk is dat de patiënt en zijn familie zich hierin kunnen vinden. Onafhankelijk van de oorzaak van de acute decompensatie dringt de familie vaak aan op opname, terwijl dit niet echt noodzakelijk is. Als problemen gescheiden worden in interventies op korte termijn en oplossingen voor de iets langere termijn lukt het meestal wel om de familie te motiveren en te mobiliseren voor hulp thuis. De mogelijkheid tot het acuut inschakelen van thuiszorg kan daarbij van groot belang zijn. Vervolgens is er tijd om voor de langere termijn een passende oplossing te zoeken. Bij suïcidegevaar dient het protocol van Geriant gevolgd te worden (zie handboek kwaliteit Geriant).
Onderzoek en gedwongen opname volgens BOPZ Als vrijwillige opname geweigerd wordt en er is acuut levensgevaar voor patiënt en/of mantelzorger kan opname met een In Bewaring Stelling (IBS) noodzakelijk zijn. Dit is mogelijk bij vermoeden van dementie of ook als de diagnose dementie al bekend is. Gevaarlijke situaties kunnen zijn ernstige agressie, dwalen, suïcidaliteit. Alle Geriant-artsen zijn aangesloten bij BOPZ-online. Bij vergeetachtige zorgweigeraars die hulp thuis onvoldoende toelaten en bij wie maatschappelijke teloorgang dreigt kan een Rechtelijke Machtiging (RM) noodzakelijk zijn. Via opname kan diagnostiek afgerond worden en behandeling/zorg worden ingezet bij voorkeur thuis. Zie voor meer 3.7
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
Figuur 6 Vuistregels voor een crisis
1. Acties op kantoor: • definieer de situatie als crisis • verzamel informatie voor je op huisbezoek gaat • zorg dat familie aanwezig is • ga bij voorkeur als duo (arts en casemanager) op pad 2. Onderzoek tijdens huisbezoek: • taxeer de situatie, maak een hypothese • scheid ziekte- en zorgproblemen • benoem korte termijn en lange termijn hulp als verschillende zaken: je komt nu voor korte termijn/crisissituatie • geef duidelijke uitleg 3 Interventies tijdens huisbezoek: • bedenk passende interventies, zo licht mogelijk, en zwaar als dat noodzakelijk is (variërend van bijvoorbeeld inzetten van extra hulp thuis, eventueel medicatie, tot spoedopname) • bij suïcidegevaar: zie ook protocol suïcide Geriant • overleg met familie • maak afspraken over concreet doel en regel/onderhandel wie wat doet • maak een vervolgafspraak 4 Terug op kantoor: • licht de huisarts in • licht zo nodig collega’s of de 7 keer 24 uurs dienst in redenen voor een RM en het stappenplan bij een RM/IBS het protocol van Geriant in het handboek kwaliteit.
3.8 DOC-centrum Voor patiënten bij wie de ziektediagnostiek door het DOC-team (ambulant) niet kan worden afgerond, zijn er verschillende verwijsmogelijkheden (zie ook 3.9). Als er diagnostische problemen en zorgproblemen zijn of er zijn ernstige gedragsproblemen dan is opname in het DOC-centrum voor onderzoek, observatie en behandeling een mogelijkheid. Opname vindt veelal plaats via het DOC-team, soms via een verpleeghuisarts of klinisch geriater. Het hulpverleningsteam van het DOC-centrum bestaat uit een verpleeghuisarts, psycholoog, psychiater, verpleegkundigen, ziekenverzorgenden, activiteitentherapeuten, fysiotherapeut en consulent-neuroloog. Het DOC-centrum is een gesloten afdeling met zestien plaatsen en een crisisbed. Alle plaatsen
hebben een BOPZ-erkenning. Er zijn mogelijkheden voor lab-, ECG-, EEG-onderzoek. Zo nodig wordt röntgen-onderzoek, MRI, SPECT- en/of DaT-SCAN aangevraagd. Het DOC-centrum is gespecialiseerd in gedragsobservatie en behandeling van deze problemen. Er wordt een behandelplan en benaderingskaart gemaakt voor iedere patiënt. De familie wordt betrokken bij de opname. Er wordt samengewerkt met het MCA en Gemini ziekenhuis, met de verpleeghuizen en divisie ouderenpsychiatrie van GGZ Noord-Holland-Noord. Tijdens de opname blijft het DOC-team betrokken zodat de nazorg snel en goed geregeld wordt.
3.9 Andere verwijsmogelijkheden Er wordt intensief samengewerkt met en consulten gevraagd bij de ouderenpsychiaters van GGZ NoordHolland-Noord, divisie ouderenpsychiatrie. Regelmatig verwijst Geriant na overleg met de huisarts naar de klinisch geriaters in het MCA en Gemini ziekenhuis voor onderzoek bij de poli, dagscreening of opname. Omgekeerd verwijzen
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
27
klinisch geriaters ook naar Geriant meestal voor behandeling en begeleiding, een enkele keer om de diagnostiek af te ronden. Verwijzing naar het Alzheimer Centrum van de VU vindt plaats met name bij relatief jonge en vitale patiënten in de vroege fase met vermoeden van dementie bij wie zo groot mogelijke zekerheid over de diagnose is gewenst. Uiteraard wordt op indicatie ook
28
verwezen naar de neurologen, het AMC of andere orgaanspecialisten, altijd in overleg met de huisarts. Soms is verwijzing naar de GGZ, de Brijder Stichting of maatschappelijk werk geïndiceerd. Als de diagnostiek (elders) is afgerond start de cyclus van zorgintake volgens de elf zorgdimensies, opstellen behandelplan, evalueren enz. zoals beschreven in hoofdstuk 1.5.
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
Bijlage 1 Criteria voor MCI en alcoholdementie Diagnostische criteria voor MCI (Bron: Petersen et al. Arch Neurol 2001;58:19851992) 1. 2. 3. 4. 5.
Geheugenklachten, bij voorkeur bevestigd door een informant Gestoorde geheugenfunctie voor leeftijd en opleiding Overige cognitieve functies normaal Intacte ADL-functies Geen dementie (en daarmee dus geen beperking in sociaal functioneren)
Diagnostische criteria voor aan alcohol gebonden dementie (Bron: Oslin D, et al. Alcohol related dementia: proposed clinical criteria. Int J. Geriatr Psychiatry 1998;13:203-12) Kernsymptomen • Significant alcoholgebruik (minimaal 35 standaard consumpties per week voor mannen en 28 voor vrouwen) gedurende een periode langer dan vijf jaar. • Ten hoogste drie jaar tussen de periode van significant alcoholgebruik en het begin van de cognitieve achteruitgang. • Een periode van tenminste zestig dagen tussen het laatste alcoholgebruik en de diagnose dementie.
Ondersteunende symptomen • Schade aan lever, alvleesklier, maagdarmkanaal, nieren of andere eind-organen als gevolg van alcohol • Ataxie of perifere sensorische polyneuropathie (niet ten gevolge van een andere specifieke oorzaak) • Stabilisatie of vermindering van de cognitieve stoornissen na zestig dagen abstinentie • Vermindering van de verwijding van ventrikels of sulci bij beeldvormend onderzoek na zestig dagen abstinentie • Bij beeldvormend onderzoek cerebellaire atrofie, met name van de vermis Uitsluitingscriteria • Taalstoornissen, met name dysnomie en anomie • Focale neurologische symptomen (behalve bovengenoemde) • Bij beeldvormend onderzoek (sub)corticale infarcering, subduraal heamatoom of andere pathologie in de hersenen (corticale atrofie of periventriculaire- of diepe witte stof afwijkingen bij afwezigheid van focale infarcering vormen GEEN uitsluitingscriterium) • Verhoogde Hachinski Ischemic Score Hachinski schaal96 Abrupt begin Stapsgewijze verslechtering Fluctuaties in het beloop Nachtelijke onrust Relatief behoud van persoonlijkheid Depressie Somatische klachten Emotionele incontinentie Hypertensie in de voorgeschiedenis CVA’s in de voorgeschiedenis Andere vaatziekten Focale neurologische afwijkingen bij onderzoek Focale neurologische symptomen
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
2 1 2 1 1 1 1 1 1 2 1 2 2
29
Bijlage 2 Meetinstrumenten en vragenlijsten gebruikt door Geriant Onderzoek naar: Diagnose
Meetinstrumenten
Geriantlijsten
MMSE11 IQCODE9 Demograph18, 19 7 min test87 MOCA86 HIS35 FAB50
Bedsidetest Dementie Geriant
Heteroanamnese lijst Pijnenburg
Ernst geheugenstoornissen GDS-Reisberg75, 76 CDR75, 76 GAF13 MMSE11 Signaleringslijst voor zorgverleners bij CVA88 Stemming DSM-IV-TR13 GDS-D-1581 Cornell82 MADRS83 Olin criteria bij ZvA2 Gedrag Zie ook stemming NPI-Q10 FBI79 Alcohol CAGE84 Audit85 DSM-IV-TR13 Parkinsonisme UDPRS80 Meerwaldtkaart80 Persoonlijkheid HAP94
Theorie van Millon
De meeste meetinstrumenten zijn te vinden op www.ouderenpsychiatrie.nl. In het werkboek Ziektediagnostiek Geriant (interne uitgave) wordt gewerkt met bovenstaande schalen. De Bedside test Geriant is in dit handboek opgenomen, de lijst van Pijnenburg is in haar proefschrift te vinden. De theorie van Millon is te vinden in het werkboek Zorgdimensies Geriant (interne uitgave).
30
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
BEDSIDE TEST GERIANT Naam cliënt : Datum afname :
Geb. datum: Hulpverlener :
Startvragen geheugen 1. Hoe oud bent u nu? 2. In welk jaar bent u geboren? 3. In welke maand bent u geboren? 4. Op de hoeveelste van de maand bent u geboren?
Score: (0/1) (0/1) (0/1) (0/1) Subtotaal:
MMSE (© RM Kok, FRJ Verhey) Noteer antwoord: 1 a. Welk jaar is het? b. Welk seizoen is het? c. Welke maand van het jaar is het? d. Wat is de datum vandaag? e. Welke dag van de week is het? 2 a. In welke provincie zijn we nu? b. In welke plaats zijn we nu? c. Wat is de naam van dit ziekenhuis óf Hoe heet de straat waar u nu bent? d. Wat is de naam van deze afdeling? óf En wat is het huisnummer? e. Op welke verdieping zijn we nu? óf Wat is uw telefoonnummer?
Score: (0/1) (0/1) (0/1) (0/1) (0/1) (0/1) (0/1) (0/1) (0/1) (0/1)
3 Ik noem nu drie voorwerpen. Wilt u die herhalen nadat ik ze alle drie gezegd heb? Onthoud ze want ik vraag u over enkele minuten ze opnieuw te noemen. (Noem ‘boek, plant, molen’, neem 1 seconde per woord) (1 punt voor elk goed antwoord, herhaal maximaal 5 keer tot de patiënt de drie woorden weet) (0-3) 4 Wilt u van de 100 zeven aftrekken en van wat overblijft weer zeven aftrekken en zo doorgaan tot ik stop zeg? (herhaal eventueel 3 maal als de persoon stopt, herhaal dezelfde instructie. Geef maximaal 1 minuut de tijd). Noteer hier het antwoord.
En/of Wilt u het woord ‘worst’ achterstevoren spellen? Noteer hier het antwoord (0-5) 5 Noemt u nogmaals de drie voorwerpen van zojuist. (Eén punt voor elk goed antwoord)
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
(0-3)
31
5 Noemt u nogmaals de drie voorwerpen van zojuist. (Eén punt voor elk goed antwoord)
(0-3)
6 Wat is dit? En wat is dat? (Eén punt voor elk goed antwoord)
(0-2)
7 Wilt u de volgende zin herhalen: ‘Nu eens dit en dan weer dat’. (Eén punt als de complete zin goed is)
(0-1)
8 Wilt u deze woorden lezen en dan doen wat er staat? (papier met daarop in grote letters: ‘Sluit uw ogen’ zie pagina 33)
(0-1)
9 Wilt u dit papiertje pakken met uw rechter hand, het dubbel vouwen en het op uw schoot leggen? (Eén punt voor iedere goede handeling)
(0-3)
10 Wilt u voor mij een volledige zin opschrijven op dit stuk papier? (Eén punt wanneer de zin een onderwerp en een gezegde heeft en betekenis heeft)
(0-1)
11 Wilt u deze figuur natekenen? (zie pagina 33) (Figuur achterop dit papier. Eén punt als figuur geheel correct is nagetekend. Er moet een vierhoek te zien zijn tussen de twee vijfhoeken)
(0-1)
TOTAAL MMSE-SCORE
(0-30)
KLOK TEKENEN (zie pagina 34) Wilt u een klok tekenen waarop het kwart voor twee is? U moet proberen om de wijzers en de cijfers zo duidelijk te tekenen, dat een kind kan zien hoe laat het is. Herhaal zo nodig de instructie en eventueel in andere bewoordingen. Als de cliënt begonnen is mag er niet meer geholpen worden97. SPREEKWOORDEN Men mag een gegeven paard ... Hoge bomen vangen veel ... Men moet het ijzer smeden ... Toelichting spreekwoorden:
afmaken +/+/+/-
uitleg concreet / figuurlijk concreet / figuurlijk concreet / figuurlijk
Als afmaken niet lukt, neem dan ander spreekwoord. Toelichting:
(Score 0-3)
RETRIEVAL: herhaling drie woorden mmse Noemt boek: ja/nee Plant: ja / nee HERKENNING: Heeft de cliënt geen woord kunnen onthouden? Noem dit rijtje op en kijk of men de woorden herkent: Snor -/+ Plant -/+ Zwaan -/+ Lap -/+ Boek -/+
32
Molen: ja /nee
Molen -/+
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
Bloem -/+
Boek
Plant
Molen
Inprenting vraag 3 MMSE Delayed recall vraag 5 MMSE Retrieval Herkenning Cliënt was wel/niet medewerkzaam. Cliënt was moe Cliënt hoort slecht Cliënt ziet matig
Ja/nee Ja/nee Ja/nee
Andere bijzonderheden:
Sluit uw ogen
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
33
34
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
Bijlage 3 Schema relatie GAF en GDS-Reisberg Diagnose
81-90 Niet meer dan alledaagse zorgen 71-80 Voorbijgaand en te verwachten reacties op stress veroorzakende factoren
GDS CDR GDS 1 Geen subjectieve klachten en geen objectieve achteruitgang GDS 1-2 Alleen (lichte) subjectieve klachten GDS 2 Subjectieve geheugenklachten Beoordelingsgesprek: geen afwijkingen
Enkele lichte verschijnselen
61-70 Enkele problemen in sociaal functioneren
GDS 2 Tijdens beoordelingsgesprek geen tot lichte, twijfelachtige gebreken
MCI
Matige verschijnselen
51-60 Matige problemen in sociaal functioneren, paniekaanvallen
GDS 3 geringe achteruitgang Tijdens grondig beoordelingsgesprek gebreken
Ernstige verschijnselen
41-50 Ernstige beperking in sociaal functioneren, geen vrienden, niet in staat complexe activiteiten te blijven doen
GDS 4 matige achteruitgang 0,5 Tijdens beoordelingsgesprek duidelijke gebreken Matige cog achteruitgang, KTG < enkele feiten uit levensloop< < vaardigheid voor reizen en doen van financiën GDS- 5 1 Patiënt kan zich niet meer zelfstandig redden. Matig ernstig cog achteruitgang, geen hulp bij eten of zelfzorg, wel aankleden
GAF algemeen Geen symptomen
Toelichting GAF 91-100 Uitstekend functioneren
Geen of minimale verschijnselen Zeer lichte beperkingen sociaal functioneren
Enige beperkingen in reality testing of communicatie
31-40 Beperking relaties, oordeelsvorming, denken en stemming, onlogisch spreken
Ernstige beperkingen in oordeel of communicatie
21-30 Onvermogen te functioneren op bijna alle terreinen
Enig gevaar voor zichzelf of anderen af en toe verwaarlozing hygiëne
11-20 Grove beperkingen in communicatie (incoherent) Smeren met faeces
Voortdurend niet in staat tot min. pers hygiëne
1-10 Voortdurend ernstig gevaar voor zichzelf of anderen 0 Onvoldoende informatie
0,5
GDS-6 2 Niet bewust van omgeving, enige kennis van eigen leven, hulp nodig 3 bij ADL, incontinent, dag- en nachtritme verstoord GDS-7 ? De verbale vermogens gaan verloren Inc van urine, gedragsverschijnselen in ernstige mate (wanen, angst) GDS 7a-f FAST substadia 7a tot 7-f
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
grens MCI/ beginnende dementie MMSE 24-30 Lichte dementie MMSE 19-26
Matige dementie MMSE 14-18
Ernstige dementie MMSE 0-14
35
Typisch beloop van ziekte van Alzheimer naar Reisberg B, et. al.76 Klinische diagnose
Beginnende of twijfelachtige ZvA
CDR stadium
Lichte ZvA
Matige ZvA
0,5
Matig tot ernstige ZvA
1
2
Ernstige ZvA
3
?
GDS stadium 3
4
5
6
7
FAST substadium a
36
Duur in jaren
0
MMSE
29
7 25
9 19
b
c
d
10,5 14
e
a
13 5
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
0
b
c
d
e
f
19
Bijlage 4 Afkortingen AACD AAMI ARCD ADHD AIDS aMCI Benzo’s BOPZ CAGE CBO CDTect CDR CK-bepaling Consensus CT-scan
CVI CVA DatSCAN
DBC dd DLB DOC DOS DRS-R-98 DSM-IV-TR EEG FAB FBI FTD ftf GAAZ GAF GDS-depr-15 GDS-Reisberg GGZ HIS IBS IPA
Ageing associated cognitive decline Age associated memory impairment Age related cognitive decline Attention deficit hyperactivity disorder Acquired immune deficiency syndrome door het hiv virus Mild Cognitive Impairment amnestisch (geheugen) Benzodiazepines Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen Cut down, Annoyed, Guilty, Eye openener Questionaire Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg Koolhydraat deficient transferine (bepaling bij overmatig alcoholgebruik) Clinical Dementia Rating Scale van Morris Creatinekinase is extreem verhoogd bij het maligne neuroleptica syndroom De CBO Consensus Dementie. Richtlijn Diagnostiek en medicamenteuze behandeling van dementie EBRO/NVKG 2005 Computertomografie; resultaat van computertomografisch onderzoek, waarbij een computergestuurd röntgenapparaat in dwarse richting plakjes fotografeert van het te onderzoeken gebied in het lichaam; een computer zet deze plakjes om in doorsnede foto’s; bij spiral scans schuift de patiënt langzaam door het ronddraaiende scanveld Cerebro Vasculaire Insufficientie CerebroVasculair Accident, beroerte Is een oplossing voor injectie die de werkzame stof joflupaan (I) bevat. DaTSCAN (of Dat-SPECT) draagt specifiek bij aan het opsporen van het verlies van zenuwcellen die dopamine afgeven (ZvP en LBD). Diagnose Behandel Combinatie Differentiaal diagnose Dementie met Lewy Bodies (zie LBD) Dementie Onderzoek en Casemanagement Delirium Observation Screening Scale Delirium Rating Scale-R-98 ernst schaal Diagnostic and Statistical Manual of mental disorders; classificatie van psychische stoornissen, versie IV, herzien :TR Elektro-encefalografie Frontal Assessment Battery Frontal Battery Inventory Frontotemporale dementie Face tot face Geriatrische afdeling van algemeen ziekenhuis Global Assessment of Functioning- as 5 van de DSM Geriatric Depression Scale – 15 items Global Deterioration Scale van Reisberg Geestelijke gezondheidszorg Hachinski Score Inbewaringstelling International Psychogeriatric Association
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
37
IPT IQ IQCODE Lab LBD LDP MADRS MCI mdMCI mg MMSE MOCA MRI MS MSA MTA NAH NAO NEECHAM NHG NPI-Q NPO OCS of OCD P PDD PET-scan
PPA PSP PTSS RM snMCI SPECT-scan T VaD ZvA ZvP
38
Interpersoonlijke therapie Intelligentie Quotiënt Informant Questionaire on Cognitive Decline in the elderly Laboratorium(onderzoek) Lewy Body Dementie (zie DLB) Landelijk Dementie programma Montgomery Asberg Depression Rating Scale Mild Cognitive Impairment. Lichte cognitieve achteruitgang Mild Cognitive Impairment, multiple domains (meerdere domeinen) milligram Mini Mental State Examination Montreal Cognitive Assessment Magnetic resonance imaging Multiple sclerose Multipele Systeem Atrofie Medial Temporal lobe Atrophy (hippocampus atrofie) Niet aangeboren hersenletsel Niet anders omschreven NEECHAM Confusion Scale Nederlands Huisarts Genootschap Neuropsychiatric inventory - questionaire Neuropsychologisch onderzoek Obsessieve- compulsieve stoornis of disease Pols frequentie en ritme Parkinson Disease and Dementia Positronemissietomografie; methode om een beeld van de hersenen te maken, waarbij gebruikgemaakt wordt van een combinatie van een CT-scan en een kleine hoeveelheid radioactieve straling; deze straling zorgt ervoor dat ook de activiteit van de hersenen zichtbaar wordt Primair Progressieve Afasie Progressieve Supranucleaire Paralyse: op ziekte van parkinson lijkende aandoening Post Traumatische Stress Stoornis Rechtelijke Machtiging Milde Cognitive Impairment single, non ... Methode om met radioactieve stoffen de werking van lichaamsorganen te onderzoeken Temperatuur Vasculaire dementie Ziekte van Alzheimer Ziekte van Parkinson
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
Bijlage 5 Literatuur 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25
Meerveld J. e.a. Landelijk Dementie Programma Handboek NIZW, 90-5957-290-4 Richtlijn diagnostiek en medicamenteuze behandeling van dementie. De Consensus Dementie CBO/ NVKG 2005 Evidence Based Richtlijn Ontwikkeling ISBN 90-8523-093-4 Vuister JAJ, Krachtig én verbonden, Beleidsplan Geriant 2008-2010 Offringa M. Assendelft WJJ, Scholten RJPM Inleiding in evidence-based medicine. Klinisch handelen gebaseerd op bewijsmateriaal BSL ISBN 90 3133 066 3 Handboek Elf Zorgdimensies, Geriant herziene versie 3.0 april 2008 (er is ook een Werkboek Zorgdimensies interne uitgave Geriant) Handboek Casemanagement Dementie Geriant, handboek in wording (2008) Hoofdzaken, factsheet DOC-team en Casemanagement Dementie, Geriant 2007 Vuister JAJ. Boer de ME, Hertogh CM, Droes RM, Riphagen II, Jonker C, Eefsting JA. Suffering from dementia- the patient’s perspective: a review of the literature. Int J of Geriatric Psychiatry 2007 Aug 30:1-19 Jonghe de JFM, Schmand B, Ooms ME, Ribbe MW. Abbreviated form of the Informant Questionnaire on Cognitive Decline in the elderly. Tijdschr Gerontol Geriatr 1997;28:224-9. Jonghe JFM de, Kat MG, Kalisvaart CJ, Boelaarts L. Neuropsychiatric inventory Questionnaire (NPI- Q): A validity study of the Dutch form. Tijdschr Gerontol Geriatr 2003;34:74-7. Folstein MF,1975 Mini mental state. A practical method for grading the cognitive state of patients for the clinician. J Psychiatric Rec 12: 189-98. Kok RM, Verhey FRJ, Schmand B. Meetinstrumenten bij cognitieve stoornissen. Tijdschrift voor Psychiatrie 2004;46(10):665-9. NHG standaard Dementie 2004 www.nhg.artsennet.nl DSM-IV-TR Diagnostic and Statistical Manual of Mental disorder 4e editie van de APA, American Psychiatric Association Alzheimer Centrum VU: www.alzheimercentrum.nl Bemoeizorg: www.trimbos.nl/downloads/producten/auozzz.pdf Deeg DJH, Puts MTE, Het kwetsbare succes van ouder worden, over kwetsbaarheid, multimorbiditeit en beperkingen, TVV vol 32, no 5/2007 147-152 Gobbed RJJ, Luijkcx KG, wijnen MT, Schols JMGA. Fragiele ouderen: de identificatie van een risicovolle populatie TGG 2007,38 (2):65-76 Mackinnon A, Mulligan R. Combining cognitive testing and informant report to increase accuracy in screening for dementia. Am J Psychiatry. 1998 Nov;155(11):1529-35 Knafelc R, Lo Giudice D, Harrigan S, Cook R, Flicker L, Mackinnon A, Ames D. The combination of cognitive testing and an informant questionnaire in screening for dementia. Age Ageing. 2003 Sep;32(5):541-7 Spuijbroek E, Wat niet weet wat niet deert...!? Een literatuuronderzoek naar de hedendaagse praktijk en morele debat rond het meedelen van de diagnose dementie aan patiënten, Scriptie Gerion, VU 2003 Veldhuizen JR ea, Almaar ambulanter, Mension medical refresher Badhoevedorp, 2006 Vuister JJ, Het beste thuis!, Casemanagement in de psychogeriatrie. Reisberg B, Ferris SH, Leon MJ de et.al.The Global Deterioration Scale for assessment of primary degenerative dementia. Am J. Psychiat 1982;139:1136-9 Morris J,The Clinical Dementia rating(CDR): current version and scoring rules (see comments). Neurology 1993;43:242-4 Sadock BJ, Sadock VA, Kaplan and Sadocks comprehensive textbook of psychiatry. Lippincott Williams and Wilkins 8e edition, 2005; ISBN 0-7817-3434-7 Qizilbash N, evidence-based Dementia Practice , Blackwell Publishing 0-632-05296-1
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
39
26 Dubois B, Scheltens P, et.al. Research criteria for the diagnosis of Alzhiemer’s disease: revising the NINCDS-ADRDA criteria. Lancet Neurol. 2007 Aug; 6(8):734-76 27 Franke CL, Limburg M, Handboek Cerebrovasculaire aandoeningen. De tijdstroom 2006. ISBN 90 58981002 28 Jonker C, Verhey FRJ, Slaets. Alzheimer en andere vormen van dementie. Bohn Slafleu Van Loghum 2001. ISBN 90 313 3068 x 29 Jellinger KA, Attems J. Prevalence and pathogenic role of cerebrovascular lesions in Alzheimer disease. J Neurol Sci.2005 Mar 15; 229-230:37-41 30 Roman GC, Sachdev P, e.a. Vascular cognitive disorder: e new diagnostic category updating vascular cognitive impairment and vascular dementia. J of neurological Sciences 226(2004) 81-87 31 Bacchetta JP e.a. Validation of clinical criteria for possible vascular dementia in the oldest-old. Neurobiol Aging 2007 April; 28 (4): 579 -85 32 Bowler JV, Modern Concept of vascular cognitive impairment. British Medical Bulletin 2007; 83:291-305 33 Hachinsky W, e.a. Vascular Cognitive Impairment harmonisation Standards , National Institute of Neurological Disorders and Stroke-Canadian Stroke Network. Stroke; 2006;37: 2220-2241 34 Baldwin R. Is vascular depression a distinct sub-type of depressive disorder? A review of causal evidence. Int J of Geriatric Psychiatry 2005;20:1-11 35 Pantoni L, Inzitari D Hachinski’s ischemic score and the diagnosis of vascular dementia: a review. Ital J Neurol Sci. 1993 Oct;14(7):539-46 36 Moroney JT, Bagiella E, Desmon DW, e.a.Meta-analysis of the Hachinski Ischemic Score in pathologically verified dementias. Neurology. 1997 oct;49 (4): 1096 – 105 37 McKeith IG e.a. Diagnosis and management of dementia with Lewy bodies: third report of the DLB Consortium. Neurology.2005 dec 27;65(12):1863-72.Epub2005oct19. Review. 38 Kitayama M, Wada-Isoe K, Irizawa Y, Nakashima K. Clinical evaluation of Parkinson’s disease dementia: association with aging and visual hallucination. Acta neurol. Schan.2007sept;116 (3) : 190-5 39 Burn DJ, Rowan EN, AllanLM, Molloy S, O’Brien JT, McKeith IG, Motor subtype and cognitive decline in parkinson’s disease , Parkinson’s disease with dementia, and dementia with Lewy Bodies. J Neurol Neurosurg Psychiatry.2006 may;77(5): 585-9 40 Comella CL, REM sleepdisorders and parkinsonism J Neurol 2007 254 (suppl5) :56-60 41 Kemp PM, Holmes C. Imaging in dementia with Lewy Bodies: a review. Nucl Med Commun.2007 Jul; 28(7):511-9 42 Nagahama Y, Okina T, Suzuki N, Matsuda M, Fukao K, Murai T. Classification of psychotic symptoms in dementia with Lewy Bodies. Am J Geriatric psychiatry. 2007 Nov; (11): 961-967 43 Hodges JR, Patterson K. Semantic dementia : A unique clinicopathological syndrome. Lancet Neurol.2007 nov: 6(11) : 1004-14 44 Mesulam MM, Primary progressive aphasia:a 25-year retrospective. Alzheimer Dis Assoc Disord.2007 Oct-Dec;21 (4): S8-S11 45 Hutchinson AD, Mathias JL. Neuropsychological deficits in frontotemporal dementia and Alzheimer’s disease: A meta-analytic review. J Neurol Neurosurg Psychiatry. 2007 Sep; 78(9):917-28. Epub 2007 Mar 19. 46 Kerssens CJ, Pijnenburg S, Schouws S, Eikelenboom P,Tilburg W van. Het ontstaan van psychotische verschijnselen op latere leeftijd. Laat ontstane schizofrenie of frontotemporale dementie? Tijdschrift voor Psychiatrie 48 (2006)9, 739-744
40
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
47 Kerssens CJ, Pijnenburg S, Schouws S, Eikelenboom P,Tilburg W van. Laat-ontstane schizofrenie: een dementia nonpraecox? Overzicht en aanbevelingen voor de differentiële diagnostiek. Tijdschrift voor Psychiatrie 48 (2006)9, 717-727 48 Pijnenburg YA, Mulder JL, van Swieten JC, Uitdehaag BM, Stevens M, Scheltens P, Jonker C. Diagnostic Accuracy of Consensus Diagnostic Criteria for Frontotemporal Dementia in a Memory Clinic Population. Dement Geriatr Cogn Disord. 2008;25(2):157-64. Epub 2008 Jan 49 Pijnenburg YA Proefschrift juli 2007 VU. Frontotemporal dementia: towards an early diagnose, interne publicatie 50 Slachevsky A, et.al. A Bedside Frontal Assessment Short Test. Neurology 1998;50(suppl4) A406 51 Jonker C, Comijs HC. Lichte cognitieve stoornis: prodromen van dementie? Tijdsc Gerontol Geriatr 2007:38 115-121 52 Petersen RC, et al. Practice parameter-early detection of dementia: mild cognitive impairment (an evidence-based review). Report of the Quality Standards Subcommittee of the American Academy of Neurology. Neurology,56, 1133-42 53 Petersen RC. Mild cognitive impairment as a diagnostic entity. J of Internla Medicine 2004; 256:183-94 2004 54 Winblad B, et al. Mild cognitive impairment-beyond controversies, towards consensus: report of the International Working Group on Mild Cognitive Impairment.2004 J of internal Medicine, 256, 240-46 55 Portet F, et al. Mild Cognitive Impairment in medical practice: critical review of the concept and new diagnostic procedure. Report of the MCI working group of the European Consortium on Alzheimer’s disease (EADC). J. Neurol. Neurosurg. Psychiatry 20 mar 2006 www.bmjjournals. com/cgi/reprintform 56 Raschetti R, et al. Cholinesterase Inhibitors in Mild Cognitive Impairment: a systematic Review of randomised Trilas. Plos medicine, Nov 2007, vol4, issue 11,e338. www.plosmedicine.org 57 Chertkow H, et al. Mild cognitive impairment and cognitive impairment, no dementia: concept and diagnosis. Alzheimer’s and Dementia 3 (2007) 266-82 58 NHG Standaard Delier bij Ouderen 2003 www.nhg.artsennet.nl 59 Richtlijn Delirium CBO/ Nederlandse Vereniging voor psychiatrie , 2004 uitgeverij Boom ISBN 90-8506-21-4 60 Timmers J, Kalisvaart K, Schuurmans M, de Jonghe J. A review of delirium rating scales .Tijdschr Gerontol Geriatr. 2004 Feb;35(1):5-14. 61 Luijendijk HJ, Verkaaik AJB Handboek Sociale Geriatrie. Utrecht: De Tijdstroom 2005 62 Vermeer SE Silent brain infarcts Systemic Review Lancet neurol.2007jul;6(7):611-9 63 NHG standaard ‘Problematisch alcoholgebruik’. 2006 www.nhg.artsennet.nl 64 Oslin D, Evidence-Based Treatment of Geriatric Substance Abuse. Psychiatr Clin N Am 28(2005) 897-911 65 Hulse GK, et.al. Dementia associated with alcohol and other drug use. International Psychogeriatrics 2005,17supp., S109-S127 66 Oslin D, Atkinson RM, Smith DM, Hendrie H. Alcohol related dementia: proposed clinical critreria. Int J. Geriatr Psychiatry 1998;13:203-12 67 Oslin DW,Cary S. Alcohol-related Dementia, Validation of Diagnostic Criteria. Am J Geriatr Psychiatry 2003 11: (441-47) 68 Nixon K, Alcohol and Adult neurogenesis: Roles in Neurodegeneration and Recovery in Chronic Alcoholism; published online 18 Jan 2006 Wiley Interscience www.interscience.wiley.com
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
41
69 Meesters PD, van Gool P. Neuropsychiatrie in de praktijk. Reed business ISBN10: 9035229142 | ISBN13: 9789035229143 70 Bogousslavsky J, Cummings J. Behavior and mood disorders in focal brain lesions. Cambrigde university Press 2000 ISBN 0 521 77482 71 Coolsen MME, Peeters FPML. Het Münchhausensyndroom ‘by proxy’: een overzicht NTvG 2007 sept 10(3) 52-53 72 Dementie in beeld, Landelijk Richtlijnen voor het vaststellen van dementie bij mensen met een verstandelijke beperking LKNG 2005 Utrecht ISN 90 7729 210 1 73 Richtlijn psychiatrisch onderzoek bij volwassenen. CBO/ NVP 2004 ISBN 90 8506 011 7 74 Heeren TJ Kat MG Stek ML Handboek ouderenpsychiatrie. Leusden: De Tijdstroom 2001 75 Reisberg B, Global measures: utility in defining and measuring treatment response in dementia. Int Psychogeriatr. 2007 Jun;19(3):421-56 76 Reisberg B, et.al. Mild Cognitive Impairment: a historical perspective, MCI conference paper. Int Psychogeriatrics: page 1-14 @ 2008 IPA 77 Podsiadlo D, et al. The timed “Up and Go “: a test of basic functional mobility for frail elderly persons. J Am Geriatr Soc 1991;39:142-48 78 Jonker et.al geheugenpolikliniek Ned. T v Gen 2003 79 Kertesz A, Nadkarni N, Davidson W, Thomas AW. The Frontal Behavioral Inventory in the differential diagnosis of frontotemporal dementia. J Int Neuropsychol Soc. 2000 May;6(4):460-8. 80 Wegen EEH van, et al. Klinimetrie bij de Ziekte van Parkinson. Een praktische handleiding. Nederlands Paramedisch Instituut VU medisch centrum ISBN 9073054001 81 Almeida OP, Almeida Short versions of the geriatric depression scale: a study of their validity for the diagnosis of a major depressive episode according to ICD-10 and DSM-IV. Int J Geriatr Psychiatry. 1999 Oct;14(10):858-65 82 Alexopoulos GS,e.a. Cornell Scale for Depression in Dementia , Biological Psychiatry 1988, 23 271-84. Droës RM, Nederlandse Vertaling. Interne publicatie, vakgroep psychiatrie VU, Amsterdam 1993. 83 Hartong EGTM, Goekoop JG ; De Montgomery-Asberg beoordelingsschaal voor depressie. T v Psych 1985 27/9:657-68 84 Mayfield D, Mc Leod G, Hall P. The CAGE questionnaire: validation of a new alcoholism screening instrument. Am J Psychiatry 1974;131:1121-3 85 Babor TF, Kranzler HR, Lauerman RJ. Early detection of harmful alcohol consumption: comparison of clinical, laboratory, and self-reprot screening procedures. Addict beh 1989;14:139-57 86 Dautzenberg PLJ, Jonghe JFM de, Nederlandse vertaling MOCA (Montreal Cognitive Assenssment) © Z.Nasreddine MD 2004 www.mocatest.org 87 Meulen EF, SchmandB, Campen JP van, et al. The seven minute screen: a neurocognitive screening test highly sensitive to various types of dementia. J Neurol Neurosurg Psychiatr2004;35:114020 88 Heugten C van, Raquin S, Winkens I, Beusmans G, Verhey F. Signaleringslijst voor zorgverleners. iRv, informatie en advies centrum postbus 192, 6430 AD Hoensbroek.
[email protected] iRv(03)/1303/033413/20391/chv/maart2003 89 O’Brien JT. Introduction : For debate: should neuroimaging be a routine investigation in all cases of suspects dementia? Int Psychogeriatr. 2007 Jun; 19(3): 525-6 90 Valk J, Barkhof F, Scheltens Ph, MRI in Dementia. Springer ISBN 30540-41731-1 91 Gouw AA, Van der Flier WM, van Straaten EC, Barkhof F, Ferro JM, Baezner H, Pantoni L, Inzitari D, Erkinjuntti T, Wahlund LO, Waldemar G, Schmidt R, Scheltens P. LADIS Study Group. J Neurol. 2006 Sep;253(9):1189-96 92 Tolosa E, et.al.Accuracy of DaTSCAN SPECT diagnosis of patients with clinically uncertain parkinsonism: 2-Year follow-up of an open-label study. Mov Disord. 2007 Dec 15;22(16):2346-51
42
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
93 Van Oenen FJ, Bernardt C, van der Post L. Praktijkboek Crisisinterventie De Tijdstroom 2007 ISBN 97 8905 898 1189 94 Barendse HPJ,en AJC Thisen AJC HAP, Hetero -Anamnestische Persoonlijkheidsvragenlijst met 62 vragen met een 3-puntsschaal voor informanten, duur 10 tot 15 min. Zie www.hapsite.nl 95 Deelman B et al, Klinische neuropsychologie, Boom 2004 ISBN 905352956 96 Hachinski VC et al. Archives of Neurology,1975,32,632-637 97 Royall DR, Cordes JA, Polk M, CLOX: An executive clock drawing test, J Neurol neurosurg Psychiatry. 1998 may; 64/5): 588-94
Handboek Ziektediagnostiek dementie Geriant
43
Titanialaan 15 1702 AZ Heerhugowaard 072 527 03 90 www.geriant.nl