Handboek: Activiteitenboek BSO
Kindercentrum ‘Ut Kerrerraad’ Correspondentieadres: De Hoogestraat 3 / 6107 CH Stevensweert / tel: 06 3390 9529
[email protected] / www.utkerreraad.nl / Kvk Roermond 12059334
Inhoudsopgave: Inleiding
3
1.
Ontwikkelingsgebieden 1.1 Taalontwikkeling 1.2 Spelontwikkeling 1.3 Sociale ontwikkeling 1.4 Motorische ontwikkeling 1.5 Emotionele ontwikkeling 1.6 Creatieve ontwikkeling 1.7 Cognitieve ontwikkeling
4 4 5 7 9 10 12 14
2.
Interactievaardigheden 2.1 Sensitieve responsiviteit 2.2 Respect voor autonomie 2.3 Structuren en grenzen stellen 2.4 Praten en uitleggen 2.5 Ontwikkelingsstimulering 2.6 Begeleiden van interacties tussen kinderen
15 16 16 17 17 18 18
3.
Randvoorwaarden 3.1 Leeftijdsadequaat handelen 3.2 Adequaat spel/ en ontwikkelingsmateriaal 3.2 Inrichting en gebruik van de ruimte 3.2 Veiligheid
19 19 21 23 25
Praktijkvoorbeeld Bronvermelding
2
27 28
1
Inleiding Kindercentrum ‘Ut Kerreraad’ maakt, bij het organiseren van activiteiten binnen de BSO, gebruik van een activiteitenboek. Om goed overweg te kunnen met het activiteitenboek is dit handboek opgezet. In dit handboek wordt de ontwikkeling van het kind ingedeeld in 7 ontwikkelingsgebieden. Bij ieder ontwikkelingsgebied wordt globaal beschreven hoe de ontwikkeling op dat gebied verloopt van 4 tot en met 12 jaar en worden aanwijzingen gegeven over hoe dit ontwikkelingsgebied gestimuleerd kan worden. De ontwikkeling wordt hierbij steeds onderverdeeld in 3 leeftijdscategorieën, 4-6 jaar, 7-9 jaar en 10-12 jaar. Daarnaast wordt in dit handboek achtergrondinformatie gegeven over de verschillende interactievaardigheden, die pedagogisch medewerkers kunnen en moeten inzetten in het werk op de buitenschoolse opvang. Hierbij worden ook aanwijzingen gegeven voor het in praktijk brengen van deze vaardigheden. Verder wordt in dit handboek informatie gegeven over het inrichten en gebruik van de ruimte, gebruik van adequaat spel- en ontwikkelingsmateriaal, groepssamenstelling binnen de buitenschoolse opvangvoorzieningen en veiligheidsaspecten. Als laatste wordt er ook een praktijkvoorbeeld gegeven hoe de theorie uit het handboek kan worden toegepast in de praktijk.
3
2
1. Ontwikkelingsgebieden Kinderen in de leeftijd van 4 tot en met 12 jaar blijven zich volop ontwikkelen. Met het oog op adequate begeleiding en het aanbieden van passende en uitdagende activiteiten op de BSO, is het goed om inzicht te hebben in deze ontwikkeling. Daarbij gaan we uit van drie leeftijdsgroepen, namelijk: kinderen tussen 4 en 6 jaar, kinderen tussen 7 en 9 jaar en kinderen tussen 10 en 12 jaar. In dit hoofdstuk gaan we in op zeven ontwikkelingsgebieden, die we zullen toelichten voor de drie leeftijdsgroepen. -
Taalontwikkeling Spelontwikkeling Sociale ontwikkeling Motorische ontwikkeling Emotionele ontwikkeling Creatieve ontwikkeling Cognitieve ontwikkeling
1.1 Taalontwikkeling Kinderen ontwikkelen hun taal door te praten met andere taalgebruikers. Zo leren ze nieuwe woorden en correcte formuleringen te gebruiken. Als kinderen graag iets willen vertellen en niet zelf de juiste woorden of woordvormen weten, gaan ze extra goed letten op hun gesprekspartner. Zodra ze de juiste woorden horen, nemen ze die over in hun eigen taalgebruik. Zo ontwikkelen ze tegelijkertijd hun begrip van de taal en het actieve gebruik van de taal. Voor kinderen die thuis weinig Nederlands horen is het des te belangrijker dat er op andere plaatsen, zoals op de kinderopvang, goed taalaanbod is en dat zij daardoor de gelegenheid krijgen om zo hun Nederlands te ontwikkelen. Kinderen tussen 4 en 6 jaar Deze kinderen zijn nog volop bezig met hun taalontwikkeling. Zij zijn nog bezig hun basiswoordenschat op te bouwen – dat zijn de woorden die het meest voorkomen in het dagelijks taalgebruik – en zij maken nog steeds fouten bij het vormen van woorden en zinnen. Zij kunnen nog niet lezen en zijn daarom voor hun taalontwikkeling afhankelijk van de mondelinge taal van anderen. Je kunt de kinderen helpen door veel met ze te praten, tijdens spel maar ook tijdens rustmomenten en bijvoorbeeld tijdens het opruimen. Het is goed om aldoor te benoemen wat je doet, wat de kinderen doen, wat je in je handen hebt, waarnaar je wijst, et cetera. Je bent een goed taalmodel voor kinderen als je eigen taalgebruik daarbij duidelijk en correct is. Om jonge kinderen ook in contact te brengen met andere taal dan spreektaal, is het goed om veel voor te lezen en de kinderen te laten kijken naar films van bijvoorbeeld prentenboekverhalen en naar muziek te laten luisteren. Kinderen tussen 7 en 9 jaar Op deze leeftijd leren kinderen zelf lezen. Dat is een enorme bron voor de ontwikkeling van hun taal. Als kinderen eenmaal goed kunnen lezen, leren ze tijdens het lezen heel veel nieuwe woorden en uitdrukkingen. In de periode tussen 7 en 9 jaar zijn de basiswoordenschat en het zelfstandig lezen nog in ontwikkeling. Voor deze kinderen is het goed als ze op hun gemak kunnen oefenen met lezen, met eenvoudige leesboekjes, tijdschriften en strips voor beginnende lezers. Daarnaast blijft het belangrijk om veel met de kinderen te praten en veel voor te lezen. Ook kunnen deze kinderen een actieve rol spelen in activiteiten als toneel en poppenkast.
4
3
Kinderen tussen 10 en 12 jaar Op deze leeftijd kunnen kinderen vaak goed zelfstandig lezen en hebben zij een basiswoordenschat van ongeveer 6000 woorden. Voor deze kinderen zit de uitdaging in woorden die wat minder vaak voorkomen. Die woorden leren ze uit verhalen, tijdschriften, informatieve boeken en films. Maar ook voor hen blijft de mondelinge taal belangrijk, want ook zij leren door te praten en te luisteren. Naast gewone gesprekken, kun je voor hen ook meer uitdagende praatactiviteiten organiseren, zoals vertellen, presenteren, of debatteren. Tips Als kinderen fouten maken in hun taalgebruik, benadruk dan niet de fout. Het is beter om de zin van het kind op de juiste wijze en eventueel met een uitbreiding in je antwoord te herhalen. Bijvoorbeeld, een kind zegt: “Bas in de plas geloopt”. Je zegt dan niet: “Nee, je moet zeggen, Bas heeft in de plas gelopen”, maar “Ja, Bas heeft in de plas gelopen”. Kinderen voelen zich dan bevestigd en zullen vanzelf de correcte vorm overnemen. Als je kinderen een nieuw woord wilt leren, vraag dan niet “Wie weet wat dit is?” of “Wie weet wat een … is?”. Dat is pedagogisch ongewenst, want de taalsterke kinderen worden zo iedere keer beloond, terwijl de taalzwakke kinderen steeds worden benadeeld. Door de ruis die ontstaat wanneer kinderen gaan raden, gaat er ook veel tijd verloren. Hierdoor krijgen kinderen minder gelegenheid om nieuwe woorden te leren. Geef daarom zelf direct het nieuwe woord en praat vervolgens met de kinderen over hun eigen ervaringen met het betreffende voorwerp. Zo kunnen alle kinderen het woord meteen gaan gebruiken en verbinden met de ervaringen in de groep. Stimuleren van de taalontwikkeling - Zorg ervoor dat je eigen taalaanbod duidelijk en correct is. - Zorg voor een uitdagende taal- en speelomgeving. - Stimuleer kinderen om veel te praten: hoe meer ze praten, hoe meer ze leren. - Verbeter het taalgebruik van een kind door een fout geformuleerde zin correct te herhalen. - Stimuleer samen spelen: kinderen ontwikkelen hun taal in interactie met anderen. - Benoem voorwerpen, handelingen, spelregels e.d. Hoe vaker kinderen woorden horen, hoe beter. - Vraag niet: “wie weet wat een … is?”. Geef zelf het woord en vraag de kinderen naar hun eigen ervaringen ermee, zodat ze het woord direct gaan gebruiken.
1.2 Spelontwikkeling Voor een kind is spelen belangrijk omdat het leuk is. Daarnaast is spel goed voor de ontwikkeling van kinderen. Een kind leert door middel van spel om creatief oplossingen te zoeken, de wereld te ontdekken en zich op verschillende vlakken (motorisch, creatief, cognitief et cetera.) te ontwikkelen. Er zijn verschillende soorten spel te onderscheiden. Denk aan: - Bewegingsspel: rennen, ravotten, klimmen, springen, rollen, duwen, fietsen - Manipulerend spel: onderzoekend en ontdekkend handelen met klei, knikkers, water, zand e.d. - Rollenspel: variërend van eenvoudig rollenspel, interactief rollenspel, thematisch rollenspel tot toneel/theaterspel - Constructiespel: variërend van exploratief constructiespel, doelgericht constructiespel, thematisch constructiespel tot een bewuste leeractiviteit Het soort spel is veelal te koppelen aan de leeftijd van het kind. Hoe ouder en rijper het kind hoe meer het in staat is taak gebonden en bewuste speel-(leer)activiteiten uit te voeren. Het is belangrijk dat er binnen de BSO naast een gericht aanbod van spel- en bewegingsactiviteiten, voldoende ruimte is voor vrije tijd voor kinderen. Dit biedt ze de mogelijkheid zelf te kiezen, vrij te spelen, eigen interesses
5
4
te volgen en initiatief te nemen, maar ook om zich te vervelen en even helemaal niks te doen. Het is op dat moment niet nodig om direct met een volgende suggestie aan te komen. Kinderen tussen 4 en 6 jaar In deze leeftijdsfase gaat het met name om symbolisch spel: het doen alsof. Kenmerkend voor het spel van jonge kleuters is het herhalen en inoefenen. Dit spel geeft kinderen veiligheid en houvast en ze zullen situaties steeds beter herkennen en de verschillende onderdelen ervan onthouden. Daardoor zullen ze de vaardigheden die ze in deze situaties nodig hebben steeds beter gaan beheersen. Zo groeit het zelfvertrouwen zullen ze steeds weer iets nieuws leren. Oudere kleuters willen dan ook vooral laten zien wat ze kunnen en wat ze gedaan hebben. Het spel in deze periode is kortdurend en er wordt veel gewisseld. Regels, structuur en herhaling is belangrijk. Speel kringspelletjes en bewegingspelletjes en laat kinderen vrij in hoeken zoals de thuishoek of het restaurant spelen. Speel gerust mee met de kinderen, maar let erop dat je het spel niet overneemt. Door te verwoorden wat het kind doet en vragen te stellen kun je nieuwe impulsen geven aan het spel van jonge kinderen. Bijvoorbeeld: “Oh! Zit er geen deur in het blokkenhuis? Hoe komen we nu naar binnen?”. Neem het spel niet over, maar ga mee in de fantasie van het kind. Zorg ook voor voldoende ruimte voor vrij spel. Je kunt (vrij) spel eenvoudig uitlokken door prikkelend en uitdagend materiaal aan te bieden of hoeken te creëren waarin herkenbare situaties kunnen worden nagebootst. Denk daarbij niet alleen aan kant-en-klaar speelgoed, zoals poppen en garages. Denk juist ook aan ondefinieerbaar materiaal waar kinderen een eigen invulling aan kunnen geven, zoals dozen en wc-rollen, en aan echt materiaal zoals lege verpakkingsmiddelen voor in het winkeltje, harkjes, een kruiwagen voor buiten, et cetera. Kinderen tussen 7 en 9 jaar In deze leeftijd verschuift het spel van symbolisch spel naar spel volgens regels. Kinderen spelen gecompliceerde rollen en kunnen het spel langer volhouden. Daarnaast gaat het steeds meer om constructiespel. Daag de kinderen uit om zelf op onderzoek uit te gaan of activiteiten te bedenken en uit te voeren en zorg vooral voor ‘echt’ materiaal zoals (tuin)gereedschap, kookgerei en dergelijke. Daarnaast spelen kinderen graag samen. Vanaf deze leeftijd wordt het dan ook interessanter om kinderen samen een spel te laten spelen waarbij regels moeten worden gevolgd of waarbij ze zelf regels moeten bedenken. De groep is uitgangspunt voor wat er gespeeld wordt, er is meer sprake van competitie. Speurtochten of ‘zoek de verschillen-spel’ zijn geschikte activiteiten. Speel mee met de kinderen, maar laat ze in eerste instantie vooral zelf ontdekken, experimenteren en samenwerken. Let er op dat je het spel niet overneemt. Kinderen tussen 10 en 12 jaar Vanaf negen jaar beginnen kinderen groepjes te vormen op basis van interesses. Daarnaast zie je dat kinderen ook behoefte hebben om even alleen te zijn. Het is belangrijk om bij de keuze van sport- en spelactiviteiten aan te sluiten bij de interesses van de kinderen. Speel in op behoeftes en interesses van kinderen bij het bepalen en bedenken van nieuwe activiteiten door ze te betrekken bij het samenstellen van een activiteitenprogramma en ze zelf te laten kiezen. Laat kinderen binnen activiteiten ook zelf hun rol bepalen. Laat weten dat je er bent en dat je open staat voor ideeën voor nieuwe activiteiten en zorg daarnaast voor sport- en spelmateriaal (zoals ballen, rackets, maar ook favoriete gezelschapsspellen, et cetera.). Denk ook aan (cognitief) uitdagende activiteiten waarbij techniek en/of onderzoek centraal staat. Laat ze zelf een onderzoeksvraag bedenken en bedenken hoe dit kunnen onderzoeken of maken. Tot slot is het goed om als team afspraken te maken over het spelen van computergames of het kijken van dvd’s. Kinderen op deze leeftijd zullen ook hier behoefte aan hebben, maar ook geneigd zijn er niet meer achter vandaan te komen. Tip Zorg voor materiaal dat spel uitlokt. Niet alleen bekend speelgoed zoals lego en barbies, maar ook speelgoed dat de fantasie prikkelt. Juist ondefinieerbare materialen, zoals dozen, wc-rollen, kokers, takken en dergelijke zijn geschikt voor het individuele spel. Zorg voor een gevarieerd aanbod aan speelgoed/materialen dat aansluit op de verschillende leeftijden. Dit geldt met name voor puzzels en
6
5
spelletjes. Varieer het aanbod aan spellen regelmatig, door spellen soms een periode weg te leggen en ze daarna weer beschikbaar te stellen. Geef het kind letterlijk en figuurlijk de ruimte en tijd om materialen te ontdekken en ermee te spelen. Hoe ouder het kind, hoe minder begeleiding bij spel nodig is. Zorg er echter wel voor dat je weet wie waarmee bezig is en laat kinderen weten dat je er voor ze bent als dat nodig is. Wissel daarnaast gerichte (spel) activiteiten af met vrij spel. Neem tot slot de tijd om met één kind of een klein groepje kinderen in alle rust bijvoorbeeld een gezelschapsspel te spelen. Stimuleren van de spelontwikkeling - Spelen is leuk en belangrijk. Bied kinderen ruimte, tijd en materiaal om te spelen. - Zorg naast voor gestructureerde spel- en bewegingsactiviteiten ook voor voldoende vrije tijd, waarbij kinderen zelf kunnen bepalen wat ze doen. Naast vrij spel kan dat leiden tot vervelen, maar ook dat hoort erbij en dient als rustperiode om na te denken of zelf initiatief te nemen. Kom niet te snel met nieuwe suggesties! - Lok spel uit door middel van uitdagende, prikkelende materialen, maar laat kinderen vooral ook eigen keuzes maken wat ze daarmee doen. - Stel met name in overleg met de oudere kinderen het programma met activiteiten samen.
1.3 Sociale ontwikkeling Onder de sociale ontwikkeling valt onder andere de identiteitsontwikkeling, het vermogen om contacten te leggen en vriendschappen aan te gaan, sociale onafhankelijkheid, morele ontwikkeling, impulscontrole, het ik-bewustzijn in een sociale context, het sociaal inschattingsvermogen, sociale vaardigheden, de relatie tot autoriteit en sociale aspecten van de seksuele ontwikkeling. Een groot scala aan deelgebieden. Belangrijk is vooral dat kinderen zich als individu ontwikkelen en met elkaar leren omgaan in een groep. Ze worden zich bewust van sociale verhoudingen en ontwikkelen een sociale identiteit. Daarnaast worden vriendschappen ontwikkeld. Het is belangrijk dat kinderen voldoende mogelijkheden krijgen om sociale vaardigheden te oefenen. Het is dus goed dat zij omgaan met leeftijdgenoten maar dwing dit niet af. Stimuleer samenspel door het organiseren van activiteiten waarbij kinderen moeten samenwerken en wissel regelmatig qua samenstelling van de groepjes. Sport en spelactiviteiten zijn een leuke en geschikte manier daarvoor: kinderen zijn lichamelijk bezig in teamverband. Maar denk ook aan andere activiteiten waarbij andere talenten worden aangesproken. Zorg daarnaast dat er genoeg tijd en ruimte is om bewust iets alleen of samen met vrienden te doen. Kinderen tussen 4 en 6 jaar Kinderen tussen vier en zes jaar kunnen zich aardig redden in een grote groep en kunnen zich houden aan een groot aantal vaste regels. Het belangrijkste is misschien wel dat een kleuter besef krijgt over wat goed en fout is. Er kan nu dus ook een schuldgevoel ontstaan. Het voorbeeld van anderen is daarbij heel belangrijk. Kleuters zijn ook steeds meer in staat om samen te gaan spelen en op deze leeftijd ontstaan vriendschappen. Een vriend is belangrijk omdat hij dingen doet die jij gedaan wilt hebben. Naast echte vriendjes hebben (jonge) kinderen soms een (tijdelijk) fantasievriendje. Dit hoeft niet negatief te zijn. Een fantasievriendje helpt het kind de wereld beter aan te kunnen. Het hebben van een fantasievriendje kan ook een positieve factor zijn voor de ontwikkeling van kinderen. Zij zijn daardoor minder agressief, creatiever, nieuwsgieriger en dergelijke. Vraag jezelf wel af waarom het kind een fantasievriendje heeft (een gemis van een broertje bijvoorbeeld, of verlegenheid). Zorg dat je weet wat er speelt onder kinderen en help een kind dat minder sociaal vaardig is, maar wel wil meedoen in de groep, om contacten te leggen.
7
6
Kinderen tussen 7 en 9 jaar Op deze leeftijd worden vriendschappen steeds belangrijker. Juist de omgang met leeftijdgenoten en gedragscodes in de groep zijn bepalend voor het gedrag. Kinderen willen erbij horen en door leeftijdgenootjes geaccepteerd worden. Daarnaast zijn ze vooral bezig om zichzelf te leren kennen. Daarbij vergelijkt het kind zich vooral met anderen. Ze brengen nu in hun spel vaak een competitieelement in. Als kinderen in een groepje zitten ontstaat er een groepscultuur. Dit houdt in dat je als groep dingen normaal gaat vinden. Er zijn bepaalde meningen in de groep. Bijvoorbeeld: de hele groep vindt ineens dat tekenen stom is, of dat Kees maar een sukkel is. Keerzijde van het bij de groep willen horen en de behoefte aan competitie is het risico op pesten. Wees alert op dit soort processen en bespreek het met de kinderen. Speelt een kind voortdurend alleen, dan is het goed om gerichte activiteiten te organiseren waarbij kinderen onderling moeten samenwerken en waarbij de mogelijkheid bestaat vriendschappen te sluiten. Kinderen tussen 10 en 12 jaar Vriendschappen worden gesloten op basis van gemeenschappelijke interesses en worden nog belangrijker. Kinderen willen vooral geaccepteerd worden door de groep en passen zich dus aan, aan de groepsnormen. Tegelijkertijd worden persoonlijke belangstellingen ontwikkeld en willen ze zichzelf ook profileren binnen de groep. Dat maakt het soms lastig voor kinderen. Daarbij zul je ook zien dat sommige kinderen buiten de groep gehouden worden, of erger: gepest worden. Dit kan zijn omdat hij er anders uitziet, maar het kan ook gaan om helemaal niets. Kinderen in de groep zullen dan meedoen aan deze pesterijen om zelf goed in de groep te liggen en zeker van zichzelf te zijn. Zorg voor een gedifferentieerd aanbod van activiteiten waarbij verschillende talenten worden aangesproken. Zo zorg je ervoor dat niemand buiten de boot valt. Denk dus niet alleen aan teamsport of een ander spel, maar ook bijvoorbeeld aan het gezamenlijk organiseren van een speelgoedmarkt, het maken van een tentoonstelling of een voorstelling voor de kleinere kinderen. Laat kinderen samenwerken en binnen de groep hun eigen rol verder ontwikkelen op basis van hun interesse en vaardigheden. Zo kan ieder kind zijn of haar talent benutten en dat leidt tot succeservaringen. Houd er rekening mee dat kinderen tussen negen en twaalf jaar zelfstandiger worden. Dit betekent dat je rol als begeleider kleiner wordt. Je bent minder sturend en meer op afstand aanwezig. Bevestig kinderen in hun zelfstandigheid en betrek hen bij het bedenken en organiseren van groepsactiviteiten. Zorg voor duidelijke regels en grenzen. Tips Benader de kinderen niet alleen als lid van de groep, maar ook als individu. Vraag hoe het op school gaat, of thuis, lees een verhaal voor, of speel bijvoorbeeld met een kind een gezelschapsspel. Zorg dat kinderen het idee hebben dat ze gezien worden en dat er naar hen geluisterd wordt. Wees alert op veranderingen of spannende gebeurtenissen op school en thuis. Een geboorte van een broertje of zusje, maar ook een ontslag van een vader of een overleden huisdier kan spanningen oproepen bij kinderen waardoor het gedrag van een kind (hij luistert niet of is heel druk) al snel verklaard kan worden. Laat kinderen gerust zelf kiezen met wie ze spelen, maar wees niet bang zelf ook groepjes samen te stellen en maak duo’s of groepjes die niet direct voor de hand liggen. Komen kinderen van meerdere scholen, benut dit dan! Kinderen zijn geneigd om vooral te spelen met klasgenoten of bekenden, terwijl de BSO ook een andere sociale context biedt waar kansen liggen voor vriendschappen en andere rollen / verhoudingen. Bedenk een manier waarop nieuwe (jonge) kinderen snel een plek in de groep krijgen. Bij de wat oudere kinderen is het goed om in het begin van het jaar extra aandacht te besteden aan activiteiten waardoor kinderen kennis met elkaar maken en elkaar wat beter leren kennen.
8
7
Stimuleren van de sociale ontwikkeling - Geef voldoende ruimte aan kinderen om alleen, in duo’s of in groepen te spelen. - Stimuleer samenspel door het organiseren van verschillende soorten activiteiten waarbij verschillende talenten worden aangesproken en kinderen moeten samenwerken en luisteren naar elkaar. - Wissel regelmatig qua samenstelling van de groepjes. - Wees alert op groepsprocessen waarbij kinderen worden buitengesloten of gepest en bespreek het met de kinderen.
1.4 Motorische ontwikkeling De motorische ontwikkeling heeft betrekking op het leren bewegen en is in te delen in grove en fijne motoriek. Bij grove motoriek gaat het om grote lichamelijke bewegingen zoals rollen, lopen, dansen, balanceren, springen, et cetera. Bij fijne motoriek gaat het om de handmotoriek en andere (kleine) bewegingen zoals spreken en het bewegen van de ogen. Een goede motoriek is een belangrijke voorwaarde om samen te kunnen spelen. De basis voor de motoriek wordt gelegd in de eerste twee levensjaren, maar blijft zich ook daarna verder ontwikkelen. Het is belangrijk om kinderen in hun motorische ontwikkeling te (blijven) ondersteunen door middel van spel, bewegingsactiviteiten en bewegingsruimte, zowel binnen als buiten. Kinderen moeten zich vrij kunnen bewegen en hun energie kwijt kunnen. Bijkomend voordeel is dat niet alleen de motoriek geoefend wordt, maar dat ook overgewicht wordt tegengegaan. Maak kinderen er wel van bewust dat ze niet alleen zijn in de ruimte. Motorische vaardigheden worden al geoefend in spontaan spel. Dat geldt zeker voor bewegingsspel, waarbij kinderen rennen, klimmen, springen, rollen, duwen, fietsen, et cetera. Maar ook het bouwen van torens vereist (naast concentratie) een goede oog-handcoördinatie en een goede fijne motoriek, evenals activiteiten als tekenen en knutselen. Daarnaast is het goed om verschillende bewegingsactiviteiten te organiseren die aansluiten bij de motorische vaardigheden van de kinderen. Bewegingsactiviteiten hebben betrekking op de lichaamsoriëntatie, ruimtelijke oriëntatie, tijdsoriëntatie én grove of fijne motoriek. Bij het organiseren van spel en bewegingsactiviteiten moet je dus niet alleen rekening houden met de beschikbare ruimte, maar ook met de leeftijd van de kinderen. Daarbij moet je je ervan bewust zijn welke motorische vaardigheden van belang zijn. Kinderen tussen 4 en 6 jaar Kleuters hebben al aardig wat controle over hun bewegingen. Zo kunnen ze rennen zonder te vallen en kunnen ze met een bal overweg. Het evenwichtsgevoel ontwikkelt zich sterk in deze fase, evenals de oog-handcoördinatie. Activiteiten als klimmen, glijden van de glijbaan, fietsen, gooien, vangen, hinkelen, balletje trappen, springen, tekenen, schilderen en kleien zijn populair. Ook de fijne motoriek verbetert in deze leeftijdsfase, zo leert de kleuter de draad in een naald doen, binnen de lijntjes kleuren en knoopjes dicht doen. Kinderen hebben behoefte aan avontuur en mogelijkheden om deze vaardigheden te oefenen. De motorische ontwikkeling gaat met vallen en opstaan. Dat hoort erbij. Zorg voor een veilige omgeving en laat kinderen weten dat je in de buurt bent om eventueel te helpen. Houd er rekening mee dat kleuters graag bewegen, maar snel moe zijn omdat ze nog niet over voldoende spierkracht beschikken. Richt je qua bewegingsactiviteiten vooral op de grondvormen, zoals klimmen, lopen, balanceren, klauteren, stoeien, et cetera. Ze zullen deze bewegingen snel onder de knie krijgen. Een bal vangen, gooien en schoppen gaat ook snel beter en met meer controle. Kinderen tussen 7 en 9 jaar Het lichaam van kinderen tussen de zeven en negen jaar wordt gespierder en het evenwicht en de coördinatie worden beter. De motoriek wordt veel beter en de handen kunnen afzonderlijk van elkaar gebruikt worden. De motorische ontwikkeling wordt steeds nauwkeuriger. De kinderen worden
9
8
sterker, leniger, behendiger, en hebben een beter evenwichtsgevoel. Ze willen veel bewegen, oefenen, en vaardigheden leren. Denk eraan: er zijn grote verschillen tussen de jongste en de oudste kinderen van deze groep. De fijne motoriek is nu goed ontwikkeld, allerlei technieken worden beoefend: figuren maken met strijkkralen, sieraden maken, voorwerpen construeren met techno-lego of knex enzovoorts. Ook hierbij geldt dat het goed is om kinderen te laten weten dat je in de buurt bent om eventueel te helpen. Laat kinderen echter zelf om de hulp vragen. Stil zitten is op deze leeftijd erg moeilijk. Kinderen willen graag bewegen. Speel daarop in door het organiseren van verschillende bewegingsactiviteiten waarbij je strakke lijnen en duidelijke grenzen stelt. Kinderen tussen 10 en 12 jaar Lichamelijk gezien zijn alle lichaamsverhoudingen perfect, het coördinatievermogen is goed en het uithoudingsvermogen is groter. Dit betekent dus dat ze langer motorische activiteiten vol kunnen houden, ook omdat ze sterker zijn. De prestatie wordt steeds belangrijker. Speel hierop in door met competities aan de gang te gaan. Let er bij het maken van teams op dat je iets mindere spelers combineert met goede spelers zodat er voor iedereen kans is op overwinning en op een eerlijke competitie. Tip Verzamel verschillend materiaal waarmee de motorische ontwikkeling kan worden gestimuleerd. Denk daarbij niet alleen aan verschillende soorten materiaal als ballen, (loop)fietsen en steppen voor de grove motoriek, maar bijvoorbeeld ook aan stiften, kraaltjes en draad voor de fijne motoriek. Zorg ervoor dat de materialen vrij beschikbaar zijn voor kinderen zodat ze er zelf mee kunnen spelen; organiseer daarnaast verschillende speel- en bewegingsactiviteiten die aansluiten op de leeftijd van de kinderen. Denk aan kringspelletjes voor de jongste kinderen, meer uitdagende spelletjes voor de kinderen in de periode van 7-9 jaar (een parcours) en verschillende competities voor de oudste kinderen. Stimuleren van de motorische ontwikkeling - Zorg voor uitdagende materialen waarmee zowel de fijne als de grove motoriek gestimuleerd wordt en leg ze (waar mogelijk) op een plek waar kinderen bij kunnen. - Geef kinderen tijd en ruimte (letterlijk en figuurlijk) om met materialen aan de slag te gaan en te ontdekken / ermee te oefenen. Stel je beschikbaar om kinderen te helpen, zonder te snel in te grijpen. - Zorg voor een veilige omgeving. De motorische ontwikkeling gaat met vallen en opstaan. Dat hoort erbij. Laat kinderen weten dat je in de buurt bent om eventueel te helpen, maar laat kinderen zelf om de hulp vragen. - Maak afspraken met kinderen over (het gebruik van) de ruimte. Kinderen willen en moeten nu eenmaal vrij kunnen rennen, springen en dergelijke, maar ze moeten zich er ook van bewust zijn dat ze niet alleen zijn.
1.5 Emotionele ontwikkeling In de Wet op de Kinderopvang is het ‘bieden van emotionele veiligheid’ opgenomen als een van de belangrijkste opvoedingsdoelen van de kinderopvang. Een omgeving waar een kind zich veilig voelt is een voorwaarde voor een goede emotionele ontwikkeling. Daarom is je basishouding warm en belangstellend. Je geeft ieder kind het gevoel dat het welkom is. Je toont oprechte belangstelling voor wat de kinderen doen en maken, je prijst de kinderen als zij iets gepresteerd hebben en je aarzelt niet om een kind een knuffel te geven of even op schoot te nemen. Daarnaast geef je kinderen een gevoel van veiligheid en zekerheid door te zorgen voor vaste, herkenbare patronen in je gedrag en een vaste (herkenbare) structuur bij activiteiten. Pas ook regels consequent toe (bijvoorbeeld: bij schilderen altijd een schort aan).
10
9
Kinderen zijn meer dan volwassenen geneigd om hun emoties te tonen door hun lichaamstaal. Een kind dat het hoofd gebogen houdt voelt zich waarschijnlijk somber of verdrietig; een kind dat je niet wil aankijken heeft misschien iets te verbergen of is boos; een kind dat opvallend langzaam loopt of hangerig is, is misschien moe, maar kan ook verdrietig of bezorgd zijn; een kind dat onrustig om zich heen kijkt is mogelijk gespannen, maar kan ook verveeld zijn. Je hebt oog voor dit gedrag en je speelt erop in. Kinderen tussen 4 en 6 jaar In deze leeftijd wordt de interactie in de groep belangrijk. Kinderen leren op school om mee te doen in de groep. Ze moeten de regels van de groep leren en moeten die zich helemaal eigen maken, zodat ze de regels ook volgen als ze even niet de aandacht van de volwassene hebben. Hierdoor ontwikkelen ze hun geweten. Ze leren bijvoorbeeld dat liegen niet mag. Kinderen die toch op liegen betrapt worden, kunnen rekenen op een flink standje. Wees je er echter bewust van dat jonge kinderen niet in staat zij om de waarheid bewust te manipuleren op de manier die volwassenen liegen noemen. Voor jonge kinderen is de grens tussen fantasie en werkelijkheid nog niet zo duidelijk en soms herinneren ze zich gewoon niet of iets wel of niet is gebeurd. Pas rond een jaar of zes gaan ze leugentjes om bestwil gebruiken, bijvoorbeeld om geen straf te krijgen of om een ander kind te beschermen. Ook het zelfvertrouwen ontwikkelt zich in deze periode. De kinderen tonen vaak hun trots als ze iets hebben geleerd: “ik kan al zelf …”. De jongste kinderen in deze leeftijdsgroep zijn nog niet altijd taalvaardig genoeg om hun emoties onder woorden te brengen. Daarom benoem je emoties die je waarneemt en zelf ervaart, bijvoorbeeld: “Ik zie een traan, ben je verdrietig?” Ook lees je voor uit – en praat je met de kinderen over – prentenboeken waarin emoties aan de orde komen. Het is belangrijk om kinderen te leren hun emoties te verwoorden. Hierdoor kunnen ze het een plek geven en leren ze hun emoties onder controle te krijgen en minder impulsief te reageren. Die emotionele onafhankelijkheid is van belang om initiatieven te kunnen nemen en de wereld te ontdekken. Kinderen tussen 7 en 9 jaar Deze kinderen kunnen hechte vriendschappen aangaan en zijn in staat om de standpunten van anderen te begrijpen. Ze krijgen hun emoties meer onder controle en zijn steeds minder impulsief. Ze kunnen hun gevoelens onder woorden brengen. De groep wordt steeds belangrijker. Dit is ook de periode waarin het ‘echte’ schoolse leven is begonnen. Voor sommige kinderen kan dat betekenen dat zij bij bepaalde vaardigheden die van hen verwacht worden minder zelfvertrouwen hebben, omdat zij weten dat zij die niet zo goed beheersen als anderen (bijvoorbeeld lezen of tekenen). Als je dit waarneemt, kun je het kind helpen om meer zelfvertrouwen op te bouwen door het de gelegenheid te geven om met deze vaardigheden te oefenen en te experimenteren zonder de ‘druk’ van de schoolse verwachtingen. Kinderen tussen 10 en 12 jaar De zelfstandigheid van de kinderen neemt toe. Ze kunnen spelen zonder toezicht van een volwassene en passen zelf de regels van het spel toe. De kinderen zijn steeds meer aanspreekbaar op hun gedrag en ze stellen zelf inconsequent gedrag van volwassenen aan de orde. Je kunt een beroep doen op de eigen verantwoordelijkheid van de kinderen wanneer je hun gedrag wilt bijsturen. Binnen de groep is acceptatie belangrijk: de kinderen zijn zich bewust van de hiërarchie in de groep en zijn zeer gevoelig voor uitsluiting of pesterij. Voor sommige kinderen begint aan het einde van deze fase de puberteit. Verschillen in lichamelijke ontwikkeling worden zichtbaar en dat kan leiden tot gevoelens van onzekerheid en veranderingen in de omgang tussen kinderen. Tip Als je ziet dat een kind wat stil is, of zich terugtrekt, dan hoeft dit niet direct een reden voor bezorgdheid te zijn. Vaak hebben kinderen na de drukke schooldag even behoefte om zichzelf te zijn en helemaal niets te doen. Ingrijpen is dan niet nodig. Gedraagt een kind zich over een langere periode heel anders dan je gewend bent, dan is het zaak om hierover te praten met het kind en, zo nodig, met de ouders. Geef kinderen ruimte voor initiatief en zelfstandigheid, maar geef ook duidelijk de grenzen
11
0
aan. Stimuleer zelfstandigheid door kinderen kleine taakjes te geven. Denk aan het (samen) ronddelen van de snack ’s middags. Laat jonge kinderen hiermee eerst oefenen in spelvorm. Stimuleren van de emotionele ontwikkeling - Wees warm en belangstellend voor alle kinderen. - Wees consequent in je gedrag, daardoor geef je kinderen een gevoel van veiligheid en zekerheid. - Zorg voor een vaste structuur bij activiteiten en pas de regels consequent toe. - Stimuleer zelfstandigheid door kinderen kleine taakjes te geven. Laat jonge kinderen hiermee eerst oefenen in spelvorm. - Prijs de kinderen om hun gedrag, hun prestaties en hun producten. - Heb oog voor de lichaamstaal van kinderen: emoties zijn soms beter waar te nemen in houding en gedrag dan in taal. - Geef kinderen ruimte voor initiatief en zelfstandigheid, maar geef ook duidelijk de grenzen aan.
1.6 Creatieve ontwikkeling Kinderen hebben niet alleen een frisse kijk op de wereld, ze barsten ook nog eens van de fantasie en creativiteit. Vooral jonge kinderen worden daarbij (nog) niet tegengehouden door het idee dat iets niet mooi kan zijn of dat het niet goed is. Ze worden geboren met het vermogen om te vragen, te dromen en zich te verwonderen. Alles kan en dat is goed. Of het nu gaat om (toneel)spelen, dansen, zingen, muziek maken, knutselen, tekenen of schilderen. Naarmate kinderen ouder worden, worden ze zich meer bewust van zichzelf; hoe ze overkomen op anderen en wat anderen ervan kunnen vinden. Dat kan de creativiteit belemmeren. Dat is jammer want creatieve activiteiten zijn niet alleen leuk, maar ook goed voor de emotionele expressie (het zingen van een vrolijk of verdrietig liedje), de taalontwikkeling (denk aan dialogen bij een rollenspel), de concentratie, de fantasie, de motoriek, de cognitieve ontwikkeling en sociale vaardigheden. Daarnaast dragen creatieve activiteiten bij aan de zelfstandigheid van kinderen en leren ze op creatieve wijze problemen op te lossen. In principe hebben de verschillende uitingen van creativiteit een eigen ontwikkelingsproces. Het gaat te ver om dat hier allemaal op te schrijven. Vandaar dat we ons beperken tot de hoofdzaken en de rol die je als begeleider kunt spelen om de creativiteit in algemene zin te stimuleren. Kinderen tussen 4 en 6 jaar De essentie van creativiteit is iets bedenken of doen wat nieuw is, anders dan de vaste manieren die je geleerd hebt. Jonge kinderen kennen nog geen vaste manieren en veel wat ze doen is nieuw. Jonge kinderen zijn dus nog niet geremd in hun creativiteit. Op deze leeftijd spelen kinderen al vrij uitgebreid een rollenspel. Ze verkleden zich, verdelen de rollen en zeggen wat ze gaan doen. Tijdens het spel sturen ze niet alleen elkaar bij, maar zijn ze ook creatief in het verzinnen van het verhaal. Het spel kan daardoor uren duren. Laat kinderen vooral vrij spelen en stuur niet teveel. Zie je dat kinderen blijven steken bij het manipuleren van het materiaal en nog niet tot dit fantasiespel komen, help ze dan door mee te spelen. Stel vragen of maak een prikkelende bewering om de creativiteit op gang te brengen die nodig is voor fantasiespel. Daarnaast zijn kinderen al vanaf jonge leeftijd in staat om een eigen choreografie te bedenken en te dansen. Ook verzinnen kinderen zelf liedjes. Zeker op deze leeftijd kunnen liedjes worden gebruikt om routines te ondersteunen of overgangen aan te geven. Zo geeft een liedje aan wanneer er opgeruimd moet worden of wanneer het tijd is voor eten en drinken. De meeste kleine kinderen zullen het fijn vinden om iets samen met je uit te proberen en niet alleen. Dat samendoen heeft veel voordelen. Het geeft het kind meer zelfvertrouwen en je leert het kind kennen (denk aan sterke en zwakke kanten, en strategieën om problemen op te lossen). Wees jezelf bewust van je rol in dit proces: stimuleer het kind om veel te ontdekken en uit te proberen en denk niet in termen van goed en fout.
12
1
Kinderen tussen 7 en 9 jaar Op deze leeftijd zijn kinderen motorisch alweer vaardiger met de kwast en pen en het eigen lichaam. Daarentegen zijn ze zelf ook kritischer in datgene wat ze maken en doen. Ze worden zich meer bewust van anderen. Zorg voor een breed aanbod aan creatieve activiteiten en creëer ruimte en tijd om kinderen dat te laten doen wat ze leuk vinden en waar hun talenten liggen. Wees je bewust van kinderen die meer kijken dan doen: zij willen alles graag heel goed doen en lijken vanaf het begin erg gericht te zijn op het vermijden van fouten. Juist bij deze kinderen is het belangrijk om ze te blijven stimuleren om nieuwe dingen uit te proberen, ook al gaat het niet altijd meteen zoals het kind wil of denkt dat het zou moeten. Zorg voor voldoende succeservaringen waardoor het zelfvertrouwen van het kind groeit. Zelfvertrouwen is heel belangrijk bij creativiteit. Niet alleen zijn kinderen met een groot gevoel van eigenwaarde creatiever en minder conformistisch, het geldt ook andersom: creatieve kinderen hebben vaak een groot zelfvertrouwen. Ze dúrven. Kinderen tussen 10 en 12 jaar Was het eerst nog leuk om je te verkleden en voor een publiek een dansje te doen, in deze leeftijdsperiode beginnen kinderen al snel iets gek te vinden, vooral als ineens iedereen naar hen kijkt. Laat kinderen dan ook vrij in het wel of niet meedoen aan een activiteit waarbij ze op de voorgrond moeten treden zoals drama, dans of muziek. Wie weet is het kind uitstekend op zijn plek in een andere rol ‘achter de schermen’, in het bedenken van het verhaal, het maken van een decor, et cetera. Door een wisselend aanbod van activiteiten kun je zoveel mogelijk aansluiten bij talenten en voorkeuren van verschillende kinderen. Zorg daarnaast voor de ruimte om zelf de kwast, pen en dergelijke op te pakken en waardeer initiatieven van kinderen om muziek-, dans- of toneelvoorstellingen te maken voor de jongere kinderen. Tips Zorg voor een plek (een atelier) waar vrij geknutseld en geschilderd kan worden en waar het niet erg is als er een verfspat op de muur komt. Is er ruimte voor een minitheater, zorg dan ook voor momenten waarop kinderen een liedje, dansje of toneelstukje kunnen oefenen en waarop ze het aan anderen kunnen laten zien. Denk eraan: ieder kind heeft zijn eigen talent. Stimuleer de kinderen om te ontdekken waar dat talent in schuilt en denk niet teveel in termen van goed en fout. Als een kind alsmaar te horen krijgt dat zijn pogingen niet goed zijn, of anders moeten, dan zal hij vanzelf stoppen met dat gedrag. Het is dus belangrijk om het kind de ruimte te geven om veel te ontdekken en veel te doen. Denk niet in termen van eindresultaat en laat vooral niet alle kinderen precies hetzelfde werkje maken. Allemaal dezelfde vorm uitknippen is prima als je de vaardigheid knippen onder de knie wil krijgen, maar is minder geschikt als we een bijdrage willen leveren aan de ontwikkeling van creativiteit en zeker niet het doel op de BSO. Zorg dus voor een werkvorm die voor alle kinderen inzichtelijk is, maar die toch individuele beelden oproept en laat kinderen daarin vrij. Dwing het kind niet om te tekenen als hij veel liever knutselt. Wellicht heeft het kind een goed idee om met allerlei plaksels of met klei dezelfde plant na te maken die anderen op papier aan het tekenen zijn! Informeer ook ouders over het doel van knutselen, schilderen en andere creatieve activiteiten op de BSO. Geef aan dat het kind dus niet altijd met nette afgewerkte producten thuiskomt. Ook het proces is belangrijk. Organiseer eens in de zoveel tijd een tentoonstelling waarbij kinderen aan de ouders kunnen laten zien wat ze gemaakt hebben en hoe het tot stand is gekomen. Het leren praten over wat je hebt gemaakt hoort bij het creatieve proces. Stimuleren van de creatieve ontwikkeling - Sta open voor de fantasie en de creativiteit van kinderen. Zeg niet Dat is geen giraf, maar accepteer het en vraag eventueel door (“wat doet die giraf dan”, of “waarom is hij groen?”). - Geef kinderen ruimte voor initiatief en zelfstandigheid door ze vrij hun gang te laten gaan in de daarvoor bestemde ruimtes, maar geef ook duidelijk grenzen aan en wissel af met gerichte activiteiten.
13
2
- Zorg voor genoeg succeservaringen. Organiseer momenten waarop kinderen eigen kunstwerken of voorstellingen aan elkaar en/of ouders kunnen laten zien. Laat kinderen zelf uitkiezen wat ze willen laten zien en waar ze trots op zijn. Het tonen van het werk van kinderen betekent dat je waardeert wat ze doen en dat vergroot het zelfvertrouwen van kinderen, wat op zich weer heel belangrijk is voor de creativiteit. - Het proces is minstens zo belangrijk als het eindresultaat. Laat kinderen dus ook vertellen hoe het is gemaakt en laat zien dat je dat waardeert.
1.7 Cognitieve ontwikkeling Nadenken, redeneren, problemen oplossen – dit zijn allemaal aspecten van de cognitieve ontwikkeling. De cognitieve ontwikkeling en de taalontwikkeling zijn nauw met elkaar verweven en bepalen voor een groot deel hoe goed kinderen kunnen leren, op school en daarbuiten. Kinderen ontwikkelen hun verstandelijke vermogens in interactie met de wereld om hen heen. De meeste kinderen zijn uit zichzelf nieuwsgierig en leergierig. Daar kun je op inspelen, door iets aan te bieden (een bepaald soort speelgoed, een iets moeilijkere vraag) wat past bij die interesse en wat kinderen uitdaagt om een stapje verder te zetten in hun ontwikkeling. Kinderen tussen 4 en 6 jaar Jonge kinderen denken vooral concreet, vanuit hun eigen ervaringen en zintuiglijke waarnemingen. Kinderen van vier hebben plezier in spelletjes als het ordenen van voorwerpen naar soort, grootte of kleur. Terwijl je hierover praat, help je de kinderen de taal te ontwikkelen die daarbij hoort: “Die hoort bij …” “Die lijkt op …” “Die is groter/kleiner dan…” En je laat horen hoe je logische verbanden onder woorden brengt: “Ja, die hoort daar, want …” Bepaalde soorten speelgoed zijn heel geschikt om kinderen in deze leeftijd ontdekkingen te laten doen over bijvoorbeeld snelheid (autootjes die rijden van plankjes met verschillende hellingen) of zwaartekracht (knikkerbaan). Ook het samen lezen en navertellen van prentenboekverhalen is stimulerend voor de taal- en denkontwikkeling, vooral wanneer je met de kinderen praat over het verhaal en de personages: “Hoe zou het verder gaan?”, “Waarom is Kikker somber?”, “Wat zou er gebeuren als…?” Het is goed om na het voorlezen het verhaal met de kinderen samen te vatten. Zo krijgen ze besef van verhaalstructuur, tijdsverloop en oorzaak-gevolgrelaties. Memorie of spelletjes op de computer kunnen ook goed zijn voor de denkontwikkeling. Kinderen tussen 7 en 9 jaar In deze leeftijdsfase neemt het geheugen en het concentratievermogen van kinderen sterk toe. Op school leren de kinderen lezen en vaak gaan ze zelf lezen over onderwerpen die hen interesseren. Het is daarom goed als je zorgt voor eenvoudige informatieve boekjes, die de kinderen zelfstandig kunnen lezen. Daarnaast blijft voorlezen, van verhalen en van artikelen uit kranten en (kinder)tijdschriften, een geschikte manier om de kennis van de wereld uit te breiden en te praten over het hoe en waarom van gebeurtenissen in de nabije en verder weg gelegen wereld. Op deze leeftijd kunnen kinderen spelen met wat complexer technisch speelgoed. Kinderen tussen 10 en 12 jaar Op deze leeftijd is het logisch denken goed ontwikkeld en beschikken de kinderen over voldoende taalvaardigheid om meer complexe begrippen en redenaties onder woorden te brengen. Kinderen zijn beter in staat om abstract te denken, over situaties die zij niet zelf hebben meegemaakt. Ook kunnen ze zich inleven in verschillende standpunten. Dat maakt deze periode geschikt om bijvoorbeeld rollenspellen te spelen of (voor de oudere kinderen) te debatteren. Het lezen is nu goed ontwikkeld en daardoor zijn de kinderen in staat om zelfstandig veel kennis op te doen, via boeken, tijdschriften en computers.
14
3
Tip Let erop dat de materialen en activiteiten die je aanbiedt passend zijn voor de leeftijdsgroep: niet te moeilijk, maar ook niet te makkelijk. Kinderen kunnen heel goed zelfstandig aan de slag met denkstimulerende activiteiten, zoals een puzzel maken, een huis bouwen of een experimentje uitvoeren. Als je kinderen van verschillende ontwikkelingsniveaus samen laat spelen, leren ze van elkaar. Als jij meespeelt, kun je het spel extra interessant maken door een nieuw probleem op te werpen en vragen te stellen waardoor de kinderen gaan nadenken en nieuwe ontdekkingen doen: “Zou je het ook zo kunnen maken dat …?”, “Hoe kan het nou dat …?”, “Is er ook een andere manier om …?”, “Wat denk je dat er gebeurt als …?”. Je legt weinig uit en je geeft alleen hints als de kinderen echt niet verder komen. Ook bij het geven van feedback ben je zo min mogelijk sturend: “Ja, dat zou kunnen.”, “Hoe bedoel je dat precies?”, “Waarom denk je dat?” Stimuleren van de cognitieve ontwikkeling - Geef kinderen de kans om zelf kennis te ontwikkelen. Bied niet zozeer kant-en-klare kennis aan, maar stel vragen en geef hints die het kind helpen om zelf de weg te vinden. - De ontwikkeling van kennis hangt samen met de ontwikkeling van taal. Praat veel met de kinderen over het hoe en waarom van dingen. - Geef de kinderen de ruimte om hun eigen ideeën te verwoorden. Neem hun ideeën serieus en vraag door als je een redenatie niet goed kunt volgen. Het verwoorden van gedachten is op zich al bevorderlijk voor de denkontwikkeling. - Zorg voor cognitief uitdagend materiaal: technisch speelgoed, informatieve boekjes, computerspellen, etc. - Kies bij het voorlezen aan kleuters voor verhalen met een duidelijke verhaallijn en een probleem en/of een verrassende wending. Dat biedt meer kansen om de kinderen te laten nadenken over het verhaal.
2. Interactievaardigheden Interactievaardigheden van jou als pedagogisch medewerker zijn van invloed op de kwaliteit van de kinderopvang. Als pedagogisch medewerker heb je veel interactie met de kinderen. Omdat interactie met een vierjarige heel anders zal verlopen dan met een twaalfjarige is het voor medewerkers in de buitenschoolse opvang erg belangrijk om over goede interactievaardigheden te beschikken. Je moet je namelijk aanpassen aan de leeftijd van het kind en die loopt in de buitenschoolse opvang veel meer uiteen dan bij de hele dagopvang. Maar je hebt niet alleen zelf interacties met kinderen, je beïnvloedt daarnaast ook de interacties tussen de kinderen onderling. Ook daarbij spelen de verschillen in leeftijd een grote rol. Wij gaan uit van zes interactievaardigheden, die we zullen toelichten. Basale interactievaardigheden: - Sensitieve responsiviteit - Respect voor autonomie - Structuren en grenzen stellen Educatieve interactievaardigheden: - Praten en uitleggen - Ontwikkelingsstimulering - Begeleiden van interacties tussen kinderen
15
4
2.1 Sensitieve responsiviteit Een kind heeft anderen nodig om zich prettig te kunnen voelen en zich goed te kunnen ontwikkelen. Het heeft behoefte aan aandacht, warmte en emotionele steun. Elk kind laat dit op zijn eigen manier blijken. Je moet daarom gevoelig zijn (‘sensitief’) voor de signalen die het kind afgeeft, door goed te kijken naar het kind en te proberen te begrijpen wat het bedoelt. Vervolgens is het belangrijk dat je adequaat reageert (‘responsief’) door op de juiste manier in te spelen op de signalen van het kind. Het is belangrijk om de emoties en gevoelens van kinderen, bijvoorbeeld bij angst of verdriet, te verwoorden. Op deze manier kun je als pedagogisch medewerker laten merken dat je je betrokken voelt bij wat het kind doet, wat het voelt en meemaakt, dat je begrip hiervoor hebt en dat je het kind hierin ondersteunt. Dit hoeft niet altijd te betekenen dat het kind krijgt wat hij wil. Je kunt niet altijd aan zijn wensen tegemoet komen, maar je kunt wel laten merken dat je zijn gevoelens opvangt. Bijvoorbeeld bij een ruzie tussen twee kinderen kun je laten merken dat je er voor allebei bent en kun je de kinderen helpen om hun gevoelens naar elkaar te uiten en om tot een oplossing van het conflict te komen. Zo zal een kind ervaren dat het op jou kan rekenen, dat jij hem de moeite waard vindt en vertrouwen in hem hebt. Dit geeft hem een gevoel van veiligheid, jij vormt een veilige basis voor het kind. Hierdoor zal hij vertrouwen krijgen in de omgeving en in zichzelf waardoor hij, vanuit die veilige basis, de omgeving durft te gaan ontdekken en nieuwe dingen durft te proberen. Een kind zal daardoor in staat zijn nieuwe vaardigheden te oefenen en zichzelf verder te ontwikkelen. Een kind dat sensitief-responsieve reacties ontvangt van opvoeders zal veerkracht ontwikkelen. Een kind dat veerkrachtig is, heeft doorzettingsvermogen en flexibiliteit om problemen op te lossen en is in staat zich aan te passen aan de (nieuwe) situatie. Een kind zal hierdoor beter met stress om kunnen gaan. Tegelijkertijd zal het kind ook inlevingsvermogen ontwikkelen. Hierdoor zal het kind proberen anderen te begrijpen en te helpen. Sensitief responsief gedrag is dus: - Het opmerken van de signalen die een kind afgeeft; - Proberen te begrijpen wat het kind met deze signalen bedoelt en - daar op een warme en ondersteunende manier mee omgaan, afgestemd op het kind en de situatie.
2.2 Respect voor autonomie Door actief bezig te zijn ontdekt een kind de wereld om zich heen en wat zijn eigen mogelijkheden in die wereld zijn. Hoe ouder een kind wordt, hoe meer het zelf zal willen en kunnen doen. Het is daarom goed om kinderen de mogelijkheid en de ruimte daarvoor te geven. Je moet er als pedagogisch medewerker naar streven dat ieder kind de kans krijgt nieuwe dingen uit te proberen en zelf oplossingen te bedenken voor problemen waar hij tegenaan loopt. Wanneer het hem zelf lukt om een probleem op te lossen zal hij trots zijn op zichzelf en zo zelfvertrouwen en een positief gevoel over zichzelf opbouwen. Dit zal leiden tot een positief zelfbeeld. Hij zal hierdoor gemotiveerd raken om de volgende keer weer iets nieuws uit te proberen. Door toe te passen wat een kind eerder geleerd heeft, zal het zich ontwikkelen tot een zelfstandig persoon die actief is en nieuwe ervaringen op wil doen, een persoon met een eigen ‘ik’. Daarvoor zal in buitenschoolse opvang soms gezocht moeten worden naar een balans tussen jongere en oudere kinderen. Respect voor autonomie betekent dat een kind steun krijgt bij activiteiten waarbij hij die nodig heeft en dat hij ongestoord bezig kan zijn wanneer dat mogelijk is. Ieder kind is anders, dus ieder kind zal de dingen op zijn eigen manier doen. Het is goed wanneer een kind eerst zelf oplossingen zoekt voor de problemen waar hij mee te maken krijgt. Zo leert hij oplossingsgericht te denken en ontwikkelt hij zelfredzaamheid. Ook heeft iedere leeftijd weer zijn eigen behoeften. Door als opvoeder een kind als
16
5
een apart individu te beschouwen en aan te sluiten bij de eigenheid van een kind, kan een kind tot zijn recht kunnen komen. Respect voor autonomie betekent ook dat een volwassene een kind voor vol aanziet en rekening houdt met zijn gevoelens, wensen en ideeën en daarover met het kind in gesprek gaat. Het is ook belangrijk om een kind voor te bereiden op de dingen die komen gaan en een kind een eigen inbreng in de gang van zaken te geven, zodat het niet volledig afhankelijk is van wat een volwassene wil doen. Respect voor autonomie is dus: - het kind de ruimte geven om zoveel mogelijk zelf te doen en zelf te ontdekken; - de inbreng van het kind positief waarderen; - mét het kind praten, in plaats van tegen een kind of over zijn hoofd heen; - kinderen voorbereiden op wat er komen gaat.
2.3 Structureren en grenzen stellen Structuur geeft kinderen houvast en vergroot hun gevoel van veiligheid en zekerheid. Kinderen die zich veilig en zeker voelen, voelen zich vrij om op onderzoek uit te gaan en hun ervaringen te verbreden. Hierdoor worden ze in staat gesteld om nieuwe dingen te leren. Structuur en ordening kunnen aangebracht worden door een vaste dagindeling, vaste plekken voor de verschillende activiteiten, vaste plaatsen voor materialen en een duidelijke opbouw van activiteiten. Wanneer je als pedagogisch medewerker zelf ook voorspelbaar bent in je gedrag, draagt dit ook bij aan een duidelijke structuur en ordening. Zo weet een kind waar hij aan toe is, wat wel en niet mogelijk is en kan hij zijn gedrag beter afstemmen op de situatie. Door consequent en respectvol grenzen te stellen aan het gedrag van kinderen, weten kinderen wat je van hen verwacht en wat wel en wat niet mag. Door zelf het goede voorbeeld te geven, gedragsregels regelmatig te herhalen, gewenst gedrag te benoemen en te belonen, kan gewenst gedrag in stand blijven. Wanneer een kind iets doet, wat niet mag, is het belangrijk dat je kort uitlegt waarom dat gedrag niet geaccepteerd wordt. Ook kun je uitleggen wat de gevolgen van deze daden zijn voor een ander en voor de gevoelens van een ander. Kinderen ontwikkelen op die manier empathie, het vermogen zich in te leven in een ander. Door te benoemen wat wel en niet mag breng je normen en waarden over op kinderen. Door het overbrengen van normen en waarden help je kinderen bij de ontwikkeling van hun geweten. Structureren en grenzen stellen is dus: - De omgeving voor het kind overzichtelijk en zoveel mogelijk voorspelbaar maken, dit houdt ook in dat je zelf voorspelbaar (consequent) bent in je gedrag; - het kind duidelijk maken wat je van hem verwacht; - zorgen dat het kind zich aan de gestelde regels houdt.
2.4 Praten en uitleggen Het is niet alleen belangrijk om regelmatig met kinderen te praten, maar hierbij ook rekening te houden met het taal- en begripsniveau van kinderen. Kinderen tussen vier en twaalf jaar verschillen enorm in hun ontwikkeling en daarbij ontwikkelt ieder kind zich in zijn eigen tempo. Je moet daarom je taalgebruik afstemmen op de mogelijkheden van een kind, zowel qua vorm als qua inhoud. Ook moet je je eigen tempo aanpassen aan dat van het kind. Door rustig en duidelijk te praten kan het kind je beter volgen.
17
6
Het is goed om niet alleen tegen een kind, maar ook met een kind te praten, over wat hem bezighoudt en wat zijn interesse heeft. Ook daarin is weer een heel groot verschil waar te nemen tussen kinderen van 4 en van 12 jaar. Door veel te praten met kinderen en uitleg te geven, leer je kinderen de wereld om zich heen begrijpen. Je helpt kinderen met het afstemmen van hun gedrag op de omgeving. Door te praten en uitleg te geven bevorder je naast de taalontwikkeling ook de cognitieve en de sociale ontwikkeling. Praten en uitleggen is dus: - Informatie en uitleg geven, aansluitend bij de situatie, de interesse en het ontwikkelingsniveau van het kind; - Mét kinderen praten in plaats van tegen kinderen praten; - Kinderen ruimte geven om zelf een inbreng te hebben in gesprekken; - De inbreng van kinderen in gesprekken serieus nemen en daar op een passende wijze op reageren.
2.5 Ontwikkelingsstimulering Bij ontwikkelingsstimulering gaat het om de dingen die je als pedagogisch medewerker doet om de ontwikkeling van kinderen te stimuleren. Daarvoor moet je het kind volgen in zijn ontwikkeling en aansluiten bij de behoeften en interesses van het kind. Hiervoor moet je niet alleen op de hoogte zijn van het ontwikkelingsverloop van kinderen. Je moet ook weten hoe je kinderen moet observeren. Die observaties zijn dan weer het uitgangspunt voor hoe je handelt. We noemen dit handelingsgericht observeren. Ontwikkelingsstimulering kan plaatsvinden door het wekken van interesse van kinderen voor nieuwe activiteiten of materialen en door met kinderen te praten over interessante onderwerpen of problemen. Ook het wijzen op nieuwe mogelijkheden in bestaande activiteiten of van bestaande materialen kan kinderen verder helpen in hun ontwikkeling. Het kind krijgt zo de gelegenheid zijn kennis en vaardigheden uit te breiden. Als pedagogisch medewerker kun je hierbij als rolmodel fungeren doordat je eerst zelf de activiteit uitvoert of het materiaal gebruikt of doordat je met de kinderen meespeelt. Je kan ook alleen de randvoorwaarden creëren door het kind een suggestie te doen voor een activiteit of hem te wijzen op (het gebruik van) materiaal. Het kind zal vervolgens door de activiteit te doen of het materiaal te gebruiken ontdekken welke nieuwe kennis of nieuwe vaardigheden hij opdoet. Wel is het van belang dat je oog houdt voor het eigen ontwikkelingstempo van ieder kind om te voorkomen dat een kind geforceerd wordt in zijn ontwikkeling. Ontwikkelingsstimulering is dus: - Nieuwe activiteiten en materialen aanbieden die aansluiten bij de behoeften en interesses van een kind; - Wijzen op nieuwe mogelijkheden van activiteiten en materialen; - Oog houden voor het eigen ontwikkelingstempo van een kind; - Praten met kinderen over interessante onderwerpen of problemen.
2.6 Begeleiden van interacties tussen kinderen Het is voor de ontwikkeling van kinderen goed dat ze in aanraking komen met leeftijdsgenootjes. Zo kunnen ze oefenen om met elkaar om te gaan, samen te spelen, voor zichzelf op te komen of aardig voor een ander te zijn. Omdat kinderen binnen de kinderopvang in groepen met andere kinderen opgevangen worden is dit een ideale plaats om sociale vaardigheden te oefenen. Kinderen doen daarbij positieve en negatieve ervaringen op. Als pedagogisch medewerker heb je door je manier van ondersteunen en begeleiden veel invloed op de manier waarop interacties tussen kinderen verlopen.
18
7
Het is dus niet alleen belangrijk dat je zelf positieve interacties met kinderen aangaat, maar ook dat je positieve interacties tussen kinderen onderling bevordert. Wanneer kinderen negatieve interacties met elkaar hebben, is het goed dat je de situatie en de gevoelens van de betrokken kinderen benoemt. De kinderen voelen zich dan gezien. Daarna kun je de kinderen helpen hun conflict op te lossen en op een positieve manier op elkaar te reageren. Met name in een vaste groep met een positief groepsklimaat krijgen kinderen de kans om hechte relaties met elkaar op te bouwen. Hieruit ontstaan waardevolle interacties tussen kinderen, die een positieve invloed hebben op de sociaal-emotionele ontwikkeling. Zorg ervoor dat je niet alleen reageert wanneer kinderen negatieve interacties met elkaar hebben, bijvoorbeeld bij een conflict, maar dat je ook reageert wanneer kinderen op een positieve manier contact met elkaar hebben, bijvoorbeeld wanneer ze elkaar een compliment geven of fijn samen spelen. Kinderen die positieve ervaringen opdoen in sociale omgang met andere kinderen ontwikkelen zelfvertrouwen, sociale competentie en een groter inlevingsvermogen. Een pedagogisch medewerker die de onderlinge interactie tussen kinderen bevordert: - Schept mogelijkheden voor interacties tussen kinderen; - Merkt positieve interacties tussen kinderen op en beloont deze; - Leeft voor hoe je op een positieve manier met elkaar omgaat.
3. Randvoorwaarden Aan het gebruik van het activiteitenboek zitten een aantal randvoorwaarden verbonden. Wij gaan uit van de volgende vier randvoorwaarden, die we in dit hoofdstuk zullen toelichten. -
Leeftijdsadequaat handelen Adequaat spel/ en ontwikkelingsmateriaal Inrichting en gebruik van de ruimte Veiligheid
3.1 Leeftijdsadequaat handelen Bij verschillende leeftijden horen verschillende ontwikkelingsfasen. Je hebt dit kunnen lezen in de beschrijving van de ontwikkeling van kinderen tussen 4 en 12 jaar. Kennis van die verschillende ontwikkelingsfasen is belangrijk om te weten welke materialen en activiteiten geschikt zijn, wat je van kinderen kunt verwachten en hoe je je eigen gedrag daaraan kunt aanpassen. De ontwikkeling van kinderen verloopt lang niet altijd in hetzelfde tempo. Soms maken kinderen op een bepaald gebied ineens een groeispurt. Daarom is het belangrijk dat je naast je kennis van verschillende ontwikkelingsfasen ook informatie over individuele kinderen verzamelt door ze te observeren. Koppel je informatie uit de observaties aan je kennis over de ontwikkeling van kinderen. Dit helpt je om goede keuzes te maken voor activiteiten, materiaal en begeleiding. Geschikte activiteiten In het algemeen geldt natuurlijk dat jongere kinderen meer begeleiding nodig hebben, terwijl oudere kinderen meer zelfstandig activiteiten kunnen uitvoeren. Dat heeft consequenties voor de aard van de activiteiten. Een veelgehoorde klacht van de oudere kinderen in de BSO is dat ze zich vervelen. Veel van de beschikbare materialen en activiteiten vinden zij te ‘kinderachtig’. Daarom is het goed om deze leeftijdsgroep nadrukkelijk te betrekken bij het opstellen van het activiteitenaanbod. Vraag wat ze zelf graag zouden willen doen. Geef suggesties die een sterk beroep doen op hun zelfstandigheid en organisatievermogen. Een voorbeeld is het maken van een BSO-krant: de kinderen vormen zelf de
19
8
redactie, bepalen de inhoud, nemen interviews af, maken foto’s, printen en distribueren de krant. Ook het maken van een website of Hyves-pagina over de BSO kan voor de oudere kinderen een boeiende activiteit zijn. Het activiteitenboek bevat tal van activiteiten waarbij de diverse ontwikkelingsgebieden worden aangesproken. Daarbij is rekening gehouden met verschillende leeftijden. Betrek de oudere BSO kinderen nadrukkelijk bij het opstellen van het activiteitenaanbod Geschikte materialen Kinderen vinden het meestal heerlijk om een film te kijken. Kijken met een groepje is natuurlijk nog leuker. Afgezien van de vraag of dit een geschikte activiteit is op de BSO, moet je alert zijn op de geschiktheid van de film: niet alle films zijn geschikt voor alle kinderen, ook al staat er ‘geschikt voor alle leeftijden’ op. De scene met de jager in Sneeuwwitje kan voor jonge kinderen bijvoorbeeld behoorlijk angstaanjagend zijn. En de populaire videoclip bij Michael Jacksons ‘Thriller’ kan slapeloze nachten veroorzaken. Dit betekent dat je van al het materiaal waar je kinderen naar laat kijken goed moet weten wat het inhoudt en voor wie het geschikt is. Jij kent de kinderen en jij kunt die keuze het best maken. Ook voor materialen met een meer cognitief karakter, zoals spellen, puzzels en constructiemateriaal, kun jij het beste inschatten of iets geschikt is voor een kind, ook al staat er op de doos een andere leeftijdscategorie. Dat betekent niet dat leeftijdsaanduidingen op speelgoed nutteloos zijn. Vaak zijn ze wel degelijk van toepassing en zeker wanneer je de kinderen nog niet zo goed kent, bieden ze een goed houvast. Voor meer informatie over geschikte materialen, zie hoofdstuk over adequaat spel– en ontwikkelingsmateriaal. Eigen gedrag Hoe jonger het kind, hoe minder je verbaal uitlegt over de activiteit die de kinderen gaan doen en hoe meer sturing je in de spelbegeleiding moet toepassen. Je legt dingen uit door ze te laten zien. Bijvoorbeeld door stil leggen van het spel en dan een nieuwe regel in te brengen. Een goede begeleider is alert, maar bemoeit zich niet constant met de activiteiten van de kinderen. De kinderen weten dat je er bent en jij weet welke kinderen jou meer nodig hebben. Daarvoor is het nodig dat je weet wat je van kinderen kunt verwachten in bepaalde leeftijdsfasen. Als je je wat meer verdiept in de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van kinderen kun je voorkomen dat je kinderen aanspreekt op basis van verwachtingen die niet realistisch zijn. Een aardig voorbeeld is de gewetensvorming van kinderen. Kinderen leren al vroeg dat liegen niet mag. Kinderen die toch op liegen betrapt worden, kunnen rekenen op een flink standje. Het is echter goed om te weten dat jonge kinderen eenvoudigweg niet in staat zijn om de waarheid bewust te manipuleren op de manier die volwassenen liegen noemen. Voor jonge kinderen is de grens tussen fantasie en werkelijkheid nog niet zo duidelijk en soms herinneren ze zich gewoon niet of iets wel of niet is gebeurd. Ze zullen dus niet bewust liegen. Pas rond een jaar of zes gaan ze leugentjes om bestwil gebruiken, bijvoorbeeld om geen straf te krijgen of om een ander kind te beschermen. Als je je hiervan bewust bent, stel je je anders op in een gesprek met een kind. Dan leg je minder de nadruk op wat er nu eigenlijk wel of niet gebeurd is; je richt je meer op een afspraak die in het algemeen is gemaakt en waarvan je verwacht dat alle kinderen zich eraan zullen houden. Ook op het gebied van de taal- en begripsontwikkeling liggen misverstanden op de loer als je niet weet wat een kind begrijpt en zelf kan verwoorden. Het kan gebeuren dat een kind niet reageert op een vraag van jou omdat het geen antwoord weet, maar het kan ook zo zijn dat het niet begrijpt wat je zegt. Een voorbeeld: kinderen ontwikkelen begrip van hoeveelheden en verhoudingen rond hun vijfde jaar. Als je nu een kind van vier een paar keer hebt gevraagd om ‘evenveel’ rode kraaltjes neer te leggen bij de groene kraaltjes en het kind doet dat niet of reageert met wegkijken, dan is de kans groot dat hij het begrip ‘evenveel’ nog niet kent. Doorgaan met deze vraag leidt dan tot frustratie. Je voelt dit aan en je past je gedrag aan. Je pakt een groene kraal en legt er een rode naast: “Zo, bij elke groene kraal leggen we een rode kraal.” En als je dat samen gedaan hebt, kun je gerust zeggen: “Nu
20
9
hebben we evenveel rode kralen als groene kralen.” Je hebt dan laten zien wat het begrip inhoudt en dan kun je het benoemen. Verwacht echter niet dat het kind dit begrip ook direct zelf kan gebruiken. Leeftijdsadequaat handelen Om de reacties van kinderen te begrijpen en effectief je rol als begeleider te kunnen spelen is het dus nuttig om een gedegen kennis hebben van de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van kinderen. Je kunt dan je indrukken uit observaties en interacties effectiever gebruiken om je verwachtingen en je gedrag aan te passen. Diezelfde kennis van de ontwikkeling van kinderen en kennis uit observaties van kinderen zijn belangrijk bij het kiezen van geschikte activiteiten en bij het aanbieden van de juiste spel- en ontwikkelingsmaterialen.
3.2 Adequaat spel/ en ontwikkelingsmateriaal Bij verschillende leeftijden horen verschillende ontwikkelingsfasen. Dit vereist niet alleen een aanpassing in je eigen gedrag en het organiseren van passende activiteiten, maar ook zorg dragen voor adequaat spel– en ontwikkelingsmateriaal. Hiervoor geldt overigens hetzelfde als bij leeftijdsadequaat handelen: kennis van de verschillende ontwikkelingsfasen is belangrijk om te weten welke materialen geschikt zijn. De ontwikkeling van kinderen verloopt echter lang niet altijd in hetzelfde tempo. Soms maken kinderen op een bepaald gebied ineens een groeispurt. Daarom is het belangrijk dat je naast je kennis van verschillende ontwikkelingsfasen ook informatie over individuele kinderen verzamelt door ze te observeren. Koppel je informatie uit de observaties aan je kennis over de ontwikkeling van kinderen. Dit helpt je om goede keuzes te maken voor het aan te bieden materiaal. Zorg voor een variatie in spelmateriaal. Denk aan: - Materiaal waarmee verschillende ontwikkelingsgebieden worden aangesproken. Denk bijvoorbeeld aan verschillende soorten ballen en dergelijke voor de grove motoriek, kraaltjes, stiften en kwasten voor de fijne motoriek en de creatieve ontwikkeling en denkspelletjes voor de cognitieve ontwikkeling. - Materiaal dat geschikt is voor de verschillende leeftijden van kinderen op de BSO. Let op: op veel speelgoed wordt al aangegeven voor welke leeftijd het speelgoed bedoeld is. Dat geldt ook voor materialen met een meer cognitief karakter, zoals spellen, puzzels en constructiemateriaal. Echter, jij kunt het beste inschatten of iets geschikt is voor een kind, ook al staat er op de doos een andere leeftijdscategorie. Dat betekent niet dat leeftijdsaanduidingen nutteloos zijn. Vaak zijn ze wel degelijk van toepassing en zeker wanneer je de kinderen nog niet zo goed kent bieden ze een goed houvast. - Prikkelend en uitdagend materiaal. Met andere woorden, niet alleen bekend speelgoed zoals lego en barbies, maar ook speelgoed dat de fantasie prikkelt, zoals ‘ondefinieerbare’ materialen (dozen, wc-rollen, kokers, takken en dergelijke) en ‘echte’ materialen (bezem, hark, potten en pannen). - Materiaal waarmee je alleen, in duo’s of met een kleine groep kunt spelen. - Materiaal voor binnen en buiten. Kinderen tussen 4 en 6 jaar Zorg voor deze kinderen voor prikkelend materiaal om vrij spel in de hoeken uit te lokken. Denk niet alleen aan een pop, wieg, kinderwagen, potten en pannen, maar ook aan doktersspullen, of levensecht materiaal waarmee postkantoortje of winkeltje gespeeld kan worden. Vul een ‘winkel’ met echte verpakkingen zoals lege pakken melk, lege doosjes hagelslag of lege pakken Brinta en vul aan met plastic groenten en fruit. Vergeet ook bijpassende verkleedspullen niet. Door het speelmateriaal te verzamelen in zogenaamde themakisten, is het mogelijk daarmee (tijdelijke) hoeken in te richten. Zorg voor grote stiften / wasco / kleurpotloden / klei / lijm / papier en kinderscharen voor de creatieve
21
0
ontwikkeling. Om de cognitieve ontwikkeling te bevorderen is het goed om puzzels met grote stukken, blokken en grote lego aan te bieden. Zorg daarnaast voor een afwisselend aanbod in (prenten)boeken en voorleesboeken (taalontwikkeling). Je kunt bijvoorbeeld een regeling maken met de plaatselijke bibliotheek. Verzamel tot slot zachte ballen om mee te spelen en denk aan echt materiaal zoals gieters, harkjes, kruiwagens, bezems, dozen en doeken om mee te spelen. Kinderen tussen 7 en 9 jaar Ook voor de kinderen in deze leeftijdscategorie is het goed om, net als voor de jongste kinderen, op de BSO verkleedkleren te verzamelen. Zorg daarnaast voor teken- en schildergerei, boetseerklei, kralen en dergelijke om de creatieve ontwikkeling te stimuleren. Voor de cognitieve ontwikkeling is het goed om puzzels met kleinere stukken en gezelschapsspellen te verzamelen. Denk aan kwartet, Pim Pam Pet, Monopolie en Zeeslag voor kinderen. Omdat kinderen in deze leeftijd graag zelf willen bouwen en maken is het goed om gereedschap, touw, stokken, takken en doeken in huis te hebben en tuingereedschap (hark, schep, gieter, maar ook zaadjes) om een eigen tuintje te onderhouden. Zorg daarnaast voor (voorlees)boeken die aansluiten bij de leeftijd (eventueel luisterboeken) en muziek. Denk verder aan sport- en spelmateriaal zoals een springtouw, elastiek, stoepkrijt, knikkers, ballen en dergelijke om de motorische ontwikkeling te stimuleren en kinderen lekker te laten bewegen. Kinderen tussen 10 en 12 jaar Zorg voor een basisaanbod van (luister- en lees)boeken en gezelschapsspellen zoals levensweg, kolonisten, Uno, spelkaarten (pesten et cetera), Pim Pam Pet, knutselgerei (teken- en schilderspullen, boetseerklei, maar ook materiaal om kettingen van te maken et cetera) en sportmateriaal zoals tennisballen, voetballen, badmintonrackets en stelten. Vul dit aan met materialen die nodig zijn voor specifieke techniek- en/of onderzoeksactiviteiten. Verzamel bijvoorbeeld oude radio’s die kinderen zelf uit elkaar kunnen halen en laat ze proberen de radio weer in elkaar te zetten. Vergeet daarbij niet het gereedschap wat nodig is (knijptangen, schroevendraaiers, maar ook een loep, et cetera). Wat betreft het materiaal voor kinderen van 10 – 12 jaar is het goed om vooral naar de kinderen te luisteren. Welke tijdschriften lezen ze, welke muziek draaien ze? Wat spelen ze graag? Inzet van nieuwe media Kinderen vinden het meestal heerlijk om voor de tv te hangen, een game te spelen of een film te kijken. De algemene kritiek op deze nieuwe media is dat kinderen niet sociaal bezig zijn en het vooral een passieve activiteit is. Dat hoeft echter niet, mits je er maar bewust mee omgaat. De digitale leefwereld van kinderen is nu eenmaal een feit en het is beter om nieuwe media bewust in te zetten als anker voor activiteiten in de groep. Denk aan programma’s als Koekeloere of HoelaHoep voor de jongste kinderen en Willem Wever voor de wat oudere kinderen waar ook ‘een probleem’ wordt opgelost. Gebruik deze afleveringen (ook te zien via www.uitzendinggemist.nl) als start voor een eigen onderzoek of andere activiteit op de BSO. Bepaalde games kunnen ook goed zijn voor de cognitieve ontwikkeling, en computerspellen zoals de Wii of de Swinxs (www.swinxs.com) zijn prima alternatieven voor een ouderwets bewegingsspel (zeker als het buiten regent). Het is vooral belangrijk als team te bespreken wat het standpunt is met betrekking tot de inzet van nieuwe media. Dat kan verschillen van: kinderen kijken op de BSO helemaal geen tv/computer, tot: kinderen mogen gerust een dvd kijken. Of: kinderen kijken alleen samen naar een aflevering en daarna gaan we met elkaar iets doen. Bedenk echter goed dat niet alle nieuwe media geschikt is voor alle leeftijden. Dit betekent dat je van al het materiaal waar je kinderen naar laat kijken / mee laat spelen, goed moet weten wat het inhoudt en voor wie het geschikt is. Jij kent de kinderen en jij kunt die keuze het best maken. Naast deze gedeelde visie is het belangrijk ouders te informeren over het wat en waarom. Tips Label materialen en leg het op zichtbare plekken zodat kinderen erbij kunnen. Geef door middel van kleur aan voor welke leeftijd het bedoeld is.
22
1
Maak een lijst met beschikbare materialen per leeftijdsgroep. Geef daarbij aan welke ontwikkelingsgebieden worden aangesproken en eventueel voor welke activiteiten het gebruikt kan worden en of het alleen, in duo’s of met een (kleine) groep gespeeld kan worden. Het is niet nodig al het spelmateriaal aan te bieden. Teveel keuze is niet goed. Maak een selectie en wissel de voor kinderen beschikbare materialen regelmatig af. Zo valt er voor de kinderen weer iets nieuws te ontdekken. Informeer de ouders hierover, zodat zij hiervan op de hoogte zijn. Bedenk goed welke materialen standaard beschikbaar zijn voor kinderen en waar ze vrij mee aan de slag mogen. Met het oog op de veiligheid is het goed om daarover afspraken te maken als team en met de kinderen. Organiseer een speelgoedruilmarkt in plaats van spullen te verkopen, of laat de oudere kinderen dit organiseren. Verzamel speelgoed waar al lang niet meer mee gespeeld wordt en nodig ouders en buurtbewoners uit om met bruikbaar speelgoed (denk aan spellen en dergelijke) te komen die je op de BSO kunt gebruiken. Adequaat spel/ en ontwikkelingsmateriaal Zorg voor een variatie in spelmateriaal. Denk aan materiaal waarmee verschillende ontwikkelingsgebieden worden aangesproken en dat geschikt is voor de verschillende leeftijden van kinderen op de BSO. Zorg voor prikkelend en uitdagend materiaal dat geschikt is voor binnen- en buitenactiviteiten en denk aan materiaal waarmee je alleen, in duo’s of met een kleine groep kunt spelen. Wissel beschikbaar spel- en ontwikkelingsmateriaal regelmatig af. Teveel keuze is niet goed en daarbij kun je weer nieuwe spelimpulsen geven.
3.3 Inrichting en gebruik van de ruimte Een uitdagende speel- leef en beleefwereld is ook op de BSO van belang. De ruimte moet voor alle kinderen de mogelijkheid bieden zich (alleen) terug te trekken of juist in groepsverband (zowel in kleine als grote groep) activiteiten uit te voeren. Daarnaast moet rekening worden gehouden met een aantal vaste routines. Zo zal er de mogelijkheid moeten zijn om met de groep iets te drinken, of ergens te rusten. Niet elke BSO beschikt echter over de mogelijkheid om vaste plekken in te richten. Zorg daarom voor een flexibele indeling en een aantal (verschillende) hoeken of plekken waar kinderen vrij kunnen spelen. Met het oog op de verschillende ontwikkelingsgebieden zijn er verschillende specifieke aandachtspunten bij het inrichten van de ruimte: Taalontwikkeling Om de taalontwikkeling op een speelse wijze te stimuleren is het van belang dat er sprake is van een talige speelomgeving. Het gaat daarbij niet alleen om een plek met een bank of stoelen waar kinderen zich met een boek kunnen terugtrekken. Zorg ook voor voldoende gevarieerd leesmateriaal van stripboeken tot leesboeken voor verschillende leeftijden. Het is niet nodig om zelf een complete bibliotheek aan te leggen. Ga af en toe eens met een klein groepje kinderen naar de bibliotheek of maak afspraken met de bibliotheek over leeskisten. Door materialen en hoeken te labelen komen kinderen tot slot ook veel met geschreven taal in aanraking. Zorg ook voor pennen, potloden, stempels en papier waarmee kinderen kunnen stempelen, tekenen, schrijven, et cetera. Spelontwikkeling Zorg voor verschillende hoeken met uitdagend materiaal dat (vrij) spel uitlokt. Voor de hand liggende ‘vaste’ hoeken zijn een ‘huishoek’, een waterhoek en een constructiehoek, maar je kunt bijvoorbeeld ook denken aan tijdelijke hoeken (denk aan een laboratorium of restaurant) met materialen die passen bij activiteiten of maak een minitheater met attributen en verkleedkleren.
23
2
Het is niet nodig allerlei speelgoed in huis te hebben. Juist ondefinieerbaar materiaal prikkelt de fantasie van kinderen en leidt tot spel. Een doos wordt een huis of een boot en is de volgende keer de wieg voor het kindje. Zorg daarom voor lappen stof, dozen, kokers en ander materiaal. Zorg er ook voor dat er materialen zijn waar kinderen creatief mee aan de slag kunnen gaan, houdt rekening met leeftijden en zorg voor toegankelijkheid: waar mogen kinderen vrij mee spelen, en wat moet dus door kinderen te pakken te zijn en wat niet. Creatieve ontwikkeling Daag kinderen uit om schilder of beeldend kunstenaar te worden en prikkel hun fantasie. Is het mogelijk een aparte ruimte tot verfatelier te bombarderen? Gebruik die kans en laat kinderen daar naar hartenlust verven. Het is daar niet erg dat de verf op de grond komt. Zorg wel voor verf die eenvoudig weg te wassen is. Zorg er ook voor dat er materialen zoals potloden, viltstiften, verf en papier aanwezig zijn waar kinderen creatief mee aan de slag kunnen gaan. Zorg ook voor ander materiaal waarmee gebouwd, geplakt of gewerkt kan worden. Denk aan lappen stof, dozen, kokers, maar ook klein materiaal zoals filters, wc-rollen, oude kranten en tijdschriften en dergelijke die gebruikt kunnen worden bij het maken van kunstwerken. Houd rekening met leeftijden en zorg voor (beperkte) toegankelijkheid: wie mag wat vrij pakken en wat niet en maak duidelijke afspraken waar kinderen aan de slag mogen gaan. Sociale ontwikkeling Bij de inrichting van de ruimte is het belangrijk ervoor te zorgen dat er voldoende plekken zijn waarbij kinderen in tweetallen of in groepjes aan de slag kunnen of lekker (alleen) kunnen hangen. Denk bijvoorbeeld aan ronde (verrijdbare) tafels in verschillende maten voor grote en kleine groepen. Motorische ontwikkeling Zorg bij de indeling van de ruimte er ook voor dat kinderen voldoende ruimte hebben om zich vrij te bewegen en te rennen. Maak af en toe een parcours waar kinderen kunnen klauteren, kruipen en springen. Zorg daarbij voor een omgeving waar kinderen zich veilig voelen en het niet erg is om te vallen. Verzamel tot slot materialen die de fijne of grove motoriek bevorderen, zoals ballen van verschillende grootte. Emotionele ontwikkeling De BSO is voor veel kinderen een tweede thuis na schooltijd. Laat de kinderen spullen van huis meenemen die ze aan huis doen denken. Zorg voor een fotowand met foto’s van familie, et cetera. Creëer waar mogelijk een plek waar kinderen zich terug kunnen trekken als ze even alleen willen zijn. Cognitieve ontwikkeling Zorg voor puzzels en spelletjes waarbij kinderen uitgedaagd worden om na te denken. Leg de puzzels en spellen op een plek waar kinderen zelf bij kunnen en waar de mogelijkheid is om met een aantal kinderen het spel te spelen. Is er een computer aanwezig? In dat geval zijn er verschillende kwalitatief goede computerspellen die de taal- en cognitieve ontwikkeling van kinderen kunnen bevorderen. Maak bijvoorbeeld een raadseltafel, waar je wekelijks een probleem neerlegt. De kinderen hebben een week om het ‘probleem’ op te lossen en de genie van de week te worden! Het inrichten van de hoeken Het inrichten van ‘hoeken’ biedt de mogelijkheid om spelmateriaal aan te bieden binnen een bepaalde context. In de huishoek wordt immers de thuissituatie nagebootst, proefjes doe je in een laboratorium, schilderen en kleien in een atelier, lezen in de leeshoek, als je even alleen wilt zijn ga je naar de snoezelhoek, et cetera. Het kan, afhankelijk van de mogelijkheden van het gebouw, gaan om een aparte ruimte binnen het gebouw, of een hoek of plek in de grote ruimte, dat je bijvoorbeeld afschermt met kasten of doeken. Richt vaste ‘hoeken’ in waar de jongste kinderen kunnen spelen (huishoek, winkel) of waar geknutseld kan worden (het atelier). Niet alle hoeken hoeven er het hele jaar te zijn. Creëer daarom tijdelijke hoeken zoals een winkel, een laboratorium, een techniekhoek of
24
3
restaurant. Richt bijvoorbeeld een tijdelijke laboratoriumhoek in met materialen die je gebruikt bij de proefjes (zie activiteitenboek). De materialen kunnen vervolgens weer in een doos opgeborgen worden. Een voorraad met dozen gevuld met materialen om hoeken af te kunnen wisselen zou in het magazijn opgeslagen kunnen worden. Tips Vergeet de buitenruimte niet! Blijf kinderen uitdagen en zorg ook buiten voor verschillende plekken waar kinderen vrij kunnen spelen, verstoppen en ontdekken. Zorg echter wel voor overzicht en reserveer voldoende ruimte voor een eventuele groepsactiviteit. Wat betreft materiaal geldt hetzelfde als voor binnen: zorg niet alleen voor een glijbaan, schommel, emmers en scheppen, maar bijvoorbeeld ook voor banden om te rollen en stokken, lappen en dergelijke waar kinderen een tent mee kunnen bouwen. Denk ook aan een plek waar kinderen modder kunnen maken of een plek waar vuur te maken is. Scherm indien nodig een plek af waar jonge kinderen meer onder toezicht kunnen spelen. Kinderen moeten op avontuur kunnen gaan zonder daarbij meteen allerlei gevaren tegen te komen. Is er geen (eigen) buitenruimte? Kijk dan in de buurt of er plekken zijn waar je met de kinderen naartoe kunt gaan. Denk aan een grasveld of een bos. Laat kinderen meedenken over de inrichting van de ruimte en bepaal op basis daarvan welke materialen nog nodig zijn. Organiseer een omgekeerde rommelmarkt. In plaats van spullen te verkopen zamel je juist in. Nodig ouders en buurtbewoners uit om met bruikbare, tweedehands en gratis spullen te komen die je op de BSO kunt gebruiken.
3.4 Veiligheid Voor veel kinderen is het best spannend om naar de BSO te gaan, zeker in het begin. Een andere omgeving, andere kinderen, andere volwassenen - genoeg redenen om je onzeker te voelen. Het is jouw taak als begeleider om alle kinderen een veilig gevoel te geven. Dat doe je op drie manieren: - door je eigen gedrag - door te zorgen voor een positieve sfeer in de groep - door te zorgen voor structuur Je eigen gedrag Je zorgt er allereerst voor dat alle kinderen weten hoe het er praktisch aan toe gaat in de groep. Waar gaan de kinderen zitten bij binnenkomst? Waar laten zij hun eigen spulletjes? Mogen ze zelf speelgoed pakken? Welk dagritme wordt er aangehouden? Je geeft deze informatie uit eigen beweging, want niet alle kinderen durven erom te vragen. De informatie neemt onzekerheid weg bij de (nieuwe) kinderen en draagt bij aan een sfeer van verbondenheid: we zijn hier allemaal nieuw geweest en hebben allemaal moeten wennen in het begin. Je geeft alle kinderen het gevoel dat ze welkom zijn en dat je er voor hen bent als ze je nodig hebben. Wat er ook gebeurt, ieder kind weet dat jij in de buurt bent om te helpen – als een kind is gevallen, als er een conflict is, als een kind niet snapt hoe iets werkt of uitgevoerd moet worden. Meestal ben je niet eens echt nodig, maar alleen al de wetenschap dat je beschikbaar bent is voor de kinderen een belangrijke geruststelling. Je hebt oog voor de wat stillere kinderen, die je actief aandacht geeft en die je bewust bij een activiteit betrekt. Je laat door je eigen gedrag zien welk gedrag je verwacht van de kinderen. Je bent vriendelijk, je laat kinderen uitspreken, je maakt een kind nooit belachelijk. Als een kind ongewenst gedrag vertoont, spreek je het aan op zijn gedrag, niet op zijn persoon. Als je boos bent geweest op een kind, maak je het ook weer goed. Zo zien kinderen een goed voorbeeld van hoe zij zich zelf horen te gedragen.
25
4
Een positieve sfeer in de groep Je zorgt voor een positieve sfeer in de groep door zelf altijd een positieve houding aan te nemen en door de kinderen te laten merken dat je positief gedrag waardeert: “Dat is heel lief van jou, dat je Sam ook mee laat spelen.” Je bevordert contacten en vriendschappen in de groep door kinderen samen te laten spelen in tweetallen of in kleine groepjes. Je laat de kinderen als groep meepraten over bijvoorbeeld een uitstapje of de aanschaf van nieuw speelgoed. Zo merken de kinderen dat ze worden gehoord en tegelijkertijd leren ze naar elkaar luisteren. Je zorgt ervoor dat de kinderen weten wat de regels zijn voor het omgaan met elkaar. De regels gaan over: groepsverantwoordelijkheid, respect, samenwerken, overleggen en omgaan met conflicten. Je houdt er oog voor dat de regels worden gevolgd en je benoemt formele en informele momenten waarop dit goed gaat. Geef sociaal vaardige kinderen veel ruimte om als voorbeeld te dienen voor de andere kinderen. Tegelijkertijd zorg je ervoor dat deze kinderen geen voorrangspositie verwerven, juist doordat zij makkelijk contacten maken en zich goed voegen in een groep. Dit kun je voorkomen door ook oog te hebben voor kinderen die dit minder makkelijk doen en zich eerder terugtrekken en daardoor minder opvallen. Je hebt ook oog voor kinderen die storend gedrag vertonen. Je zorgt ervoor dat ook zij met andere kinderen samenspelen en je begeleidt dit intensief, door zelf mee te spelen. Je neemt wat meer de tijd om kinderen met storend gedrag structuur te bieden: wat zijn de regels, wat verwacht ik van de kinderen, wat gebeurt er als een kind zich niet aan de regels houdt, enzovoorts. Structuur Structuur is een belangrijk aspect van veiligheid. Structuur geeft houvast en zekerheid. Je weet wat je kunt verwachten. ‘Structuur’ heeft betrekking op: structuur in de ruimte (een vaste plek voor materialen en activiteiten, met aanduidingen voor wie het mag pakken), structuur in het programma (een vaste volgorde in de activiteiten, ruimte voor vrij spel) en structuur in de groep (vaste groepsregels, vaste groepsindeling en vaste pedagogisch medewerkers). Een opendeurenbeleid is een aparte structuur. Hierbij hebben kinderen na de start in hun ‘stamgroep’ de gelegenheid om zelf te kiezen, los van hun groep, waar ze spelen, wat ze doen en met wie. De begeleiders werken dan bijvoorbeeld niet op een vaste groep, maar bij een vaste activiteit (bijvoorbeeld buiten spelen). Het is belangrijk dat je niet alleen structuur biedt, maar dat je de structuur ook expliciet duidelijk maakt aan de kinderen. Je benoemt bijvoorbeeld altijd de overgangen tussen verschillende onderdelen van het programma. Je maakt binnen het team afspraken met elkaar over hoe je de structuur hanteert en hoe je de regels toepast. Ook de kinderen mogen meedenken en meebeslissen over de regels.
26
5
Praktijkvoorbeeld Als pedagogisch medewerker zet je deze interactievaardigheden steeds in als je contact hebt met kinderen of de contacten tussen de kinderen onderling stimuleert. Maar ook als je geen direct contact hebt met de kinderen, kun je met interactievaardigheden bezig zijn. Dit doe je door een geordende en uitdagende omgeving te creëren, waar kinderen zich veilig voelen en volop mogelijkheden hebben om zich te ontwikkelen. Hieronder wordt een voorbeeld uit de praktijk beschreven met daarachter tussen haakjes de interactievaardigheid die de pedagogisch medewerker in de praktijk brengt. Het is een regenachtige dag en de kinderen van de BSO zijn in groepjes binnen aan het spelen. Aan een tafel zit een aantal kinderen van 7 en 8 jaar te knutselen. Ze zijn bezig om een masker te maken. Ook Daan van 5 is aangeschoven. Hij pakt een kleurpotlood en begint met grote halen te kleuren. Hij gaat hierbij regelmatig over de lijntjes heen. ‘Nee, Daan, je doet het niet goed. Je kleurt helemaal over de lijntjes heen’, roept Michelle (8). ‘Kijk maar bij mij, zo moet het.’ Daan knikt. Hij begint weer te kleuren, maar al snel stopt hij ermee en pakt een schaar om het masker uit te knippen. ‘Je kan nog niet gaan knippen’, zegt Michelle. ‘Je bent nog helemaal niet klaar met kleuren. Kijk hier is het nog wit en hier. Hier ga maar weer kleuren’. Ze pakt de schaar van Daan af en geeft hem een kleurpotlood. Daan kijkt haar beteuterd aan. Hij weet niet goed wat hij moet doen, maar begint dan weer te kleuren. Even later stopt hij weer en wil weer de schaar pakken. ‘Nee, Daan, je hebt het masker nog niet helemaal ingekleurd’, zegt Michelle en ze schuift het bakje met scharen opzij. Daan rekt over de tafel heen om toch bij de scharen te komen. Pedagogisch medewerker Anneke heeft het voorval zien gebeuren en loopt nu naar de knutseltafel toe. ‘Zo dat worden mooie maskers?’, zegt ze (sensitieve responsiviteit). De kinderen kijken verrast op en glunderen. ‘Maar Daan heeft nog niet alles ingekleurd, zegt Michelle. ‘Ik denk dat Daan zijn masker zo mooi vindt, hè Daan? Ze kijkt naar Daan. (respect voor autonomie). Daan knikt. ‘Ik wil knippen, zegt Daan’. ‘Pak maar een schaar dan’, zegt Anneke. Daan pakt een schaar. Hij aarzelt even waar hij moet beginnen. Anneke wijst Daan aan waar hij moet knippen. ‘Let goed op dat je deze stukjes niet afknipt’, zegt ze, terwijl ze wijst naar het papier. ‘Hier komen straks de elastiekjes door, die je om je oren moet doen (praten en uitleggen). Daan heeft nog wat moeite om recht te knippen. ‘Het gaat scheef’ , zegt Daan. Anneke pakt een potlood en trekt een grote lijn om het masker heen. ‘Knip maar om deze lijn heen’, zegt ze, ‘dan geeft het niet als je scheef gaat (sensitieve responsiviteit, structureren en grenzen stellen, stimulering van de ontwikkeling). ‘Misschien wil Michelle straks wel helpen om het randje eraf te knippen, stelt Anneke voor. Vraag het maar aan haar (begeleiden van interacties tussen kinderen). Ze kijkt Michelle en Daan aan. ‘Wil jij straks het randje eraf knippen, Michelle?’, vraagt Daan. Michelle begint te glunderen. Ze knikt. ‘En ik help je ook wel met de elastiekjes’. Een half uurtje later staan Michelle en Daan plotseling voor Anneke. ‘Boe’, roepen ze allebei tegelijk vanachter hun masker.
27
6
Bronvermelding Bil, de M. & Bil, de P. (2006) Praktijkgerichte ontwikkelingspsychologie. Van wieg tot hangplek: de ontwikkeling van 0- to 18-jarigen. Soest: Uitgeverij Nelissen. Boogaard, M., Fukkink, R., Hoex, J. & Schreuder, L. (2010) Pedagogisch kader kindercentra 4–13 jaar, Deel 1. Utrecht: BKK Boom, D. van den (1999), Ouders op de voorgrond: een educatieve lijn voor 0 tot 18 jaar. Utrecht: Sardes. Cohen de Lara, H. (2009), Keien van kinderen. Tilburg: Zwijsen. Delfos, M.F. (2005) Ontwikkeling in vogelvlucht. Ontwikkeling van kinderen en adolescenten. Amsterdam: Pearson Assessment and Information Elsäcker, W. van, Beek, A. van der, Hillen, J. en Peters, S. (2006). De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2. Nijmegen: Expertisecentrum Nederland. Kohnstamm, R. (2009), Kleine ontwikkelingspsychologie II. Houten: Bohn Stafleu van Loghum Singer, E. & Kleerekoper, L. (2009), Pedagogisch Kader Kindercentra 0-4 jaar. Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg. Tassoni, P. e.a. (2006), De ontwikkeling van kinderen: scholing in begeleiding en verzorging van kinderen - voor leid(st)ers in kindercentra en sociaal pedagogisch werkers. Deel 2. Amsterdam: SWP. Verhulst, F.C. (2005). De ontwikkeling van het kind. Assen: Koninklijke Van Gorcum. Pedagogisch kader kindercentra 4 – 13 jaar (2010) IJzendoorn, R. van, Tavecchio, L. & Riksen-Walraven, J.M.A. (2004). De kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang. Amsterdam: Boom. Samenspel op de BSO - website SDK kinderopvang en de CED-groep
28