Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Akerstraat 92, 6411 HD Heerlen Postbus 4471, 6401 CZ Heerlen Telefoon: 045 - 5763 689 Telefax: 045 - 5741 117 website: www.bpftex.nl Ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken onder nummer 34168518
Verslag over het boekjaar 1-1-2014 t/m 31-12-2014
2
Inhoud
Pagina Bestuur en organisatie ultimo 2014
5
Meerjarenoverzicht
7
Bestuursverslag Algemeen 9 Missie, visie en strategie
9
Statutaire doelstelling
10
Profiel van de organisatie
10
Organisatie van het fonds
11
Uitbestede werkzaamheden
14
Waarmerking en advisering
15
Pensioenen 15 Fondsspecifieke ontwikkelingen
18
Fondsdocumenten 26 Goed pensioenfondsbestuur
28
Pensioenparagraaf 33 Beleggingen 35 Vooruitzichten 2015
40
Risicoparagraaf 40 Samenvatting actuarieel verslag
47
Vooruitblik 2015
52
Verslag van het verantwoordingsorgaan Reactie van het bestuur op het verslag van het verantwoordingsorgaan 59 Raad van Toezicht Oordeel Raad van Toezicht
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
61
3
Pagina Jaarrekening Balans per 31 december
66
Staat van baten en lasten
68
Kasstroomoverzicht 69 Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling
70
Toelichting op de balans per 31 december
77
Toelichting op de staat van baten en lasten
86
Risicoparagraaf 91 Overige gegevens Gebeurtenissen na balansdatum Actuariële verklaring
99 101
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant 103 Bijlage Balans en staat van baten en lasten ‘VUTEGRO’
4
105
Bestuur en organisatie ultimo 2014
Bestuur per 31 december 2014
Leden werkgevers
dhr. J.E. Kelder
Functie
Namens
Bestuurslid
Sociaal Comité van Werkgevers in de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen
dhr. A.T.W. van ’t Westende
Bestuurslid
Sociaal Comité van Werkgevers in de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen
dhr. H.J. Savenije
Bestuurslid
Sociaal Comité van Werkgevers in de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen
dhr. J.F. Lanz
Voorzitter
Sociaal Comité van Werkgevers in de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen
Leden werknemers
Functie
Namens
dhr. C. van Loon
Bestuurslid
De Unie, Vakbond voor Industrie en Dienstverlening
mw. M. Timmermans
Bestuurslid
FNV Bondgenoten
dhr. G.J. Seffinga
Bestuurslid
CNV Dienstenbond
Lid pensioengerechtigden
Functie
Namens
dhr. J.A.J.M. Borm
Secretaris
FNV Bondgenoten
Wisselingen in het bestuur
Afgetreden per 1 juli 2014:
dhr. I. Slikkerveer
Benoemd per 27 februari 2015: dhr. C. van Loon
Verantwoordingsorgaan per 31 december 2014
Leden
Functie
Namens
Secretaris
gezamenlijk: FNV Bondgenoten, CNV Dienstenbond en de Unie,
Deelnemers
dhr. G. Wijtvliet
Vakbond voor Industrie en Dienstverlening
vacature
Lid
gezamenlijk: FNV Bondgenoten, CNV Dienstenbond en de Unie, Vakbond voor Industrie en Dienstverlening
Werkgevers
dhr. B. Jonkman
Voorzitter
Sociaal Comité van Werkgevers in de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen
Gepensioneerden
dhr. R. van Adrichem
Lid
gezamenlijk: FNV Bondgenoten, CNV Dienstenbond en De Unie, Vakbond voor Industrie en Dienstverlening
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
5
Raad van Toezicht per 31 december 2014
Leden
Functie
Dhr. H.V.R. Lepoutre
Dhr. R.P. Manning
Lid
Dhr. E.E. van de Lustgraaf
Lid
Voorzitter
Organisatie per 31 december 2014
Aansluitingscommissie
dhr. J.E. Kelder en dhr. J. Borm
Communicatiecommissie
Commissie Riskmanagement
Financiële commissie
dhr. H.J. Savenije, dhr. G.J. Seffinga en dhr. A.T.W. van ’t Westende
Uitbestedingscommissie
dhr. H.J. Savenije, dhr. G.J. Seffinga en dhr. A.T.W. van ’t Westende
Vaste commissie
Accountant
Actuaris
dhr. J.F. Lanz en dhr. J. Borm dhr. J.F. Lanz, dhr. J.E. Kelder, dhr. J. Borm en dhr. G.J. Seffinga
dhr. G. Wijtvliet, mw. J. Bergervoet, drie vacatures dhr. J.C. van Kleef RA, KPMG Accountants N.V. te De Meern mw. M. van Run AAG, AZL te Heerlen (adviserend)
dhr. T.J.R. Veerman AAG, Towers Watson Netherlands B.V. te Purmerend (certificerend)
Adviseur beleggingen
dhr. H. Braker, Braker Investment Consulting B.V. te Gouda
Administratie en Bestuursadvisering
Compliance officer
Herverzekeraar
Vermogensbeheer
6
AZL te Heerlen dhr. J. de Graaf, Cijf’rs te Leidschendam Zwitserleven te Amstelveen dhr. C. van Bruggen, Aegon Asset Management te Den Haag
Meerjarenoverzicht
2014 2013 2012 2011 2010
Aantallen Aangesloten ondernemingen
1.177 1.018 1.039 1.108 1.115
Gedispenseerde ondernemingen prepensioenregeling 0 1 1 1 1 Gedispenseerde ondernemingen ouderdomspensioenregeling
89 85 93 87 105
Totaal
1.266 1.104 1.133 1.196 1.221
Deelnemers
5.028 4.709 4.657 4.910 4.630
Gewezen deelnemers Pensioengerechtigden Totaal
12.058 11.280 10.460 13.590 13.217 111 214 226 299 350 17.197 16.203 15.343 18.799 18.197
Financiële gegevens (in duizenden euro) Voorziening pensioen verplichtingen Eigen rekening Reserves
155.108 104.617 96.742 86.576 58.013 28.468 16.059 14.851 -1.961 -517
Feitelijke (gefactureerde) premie werkgevers en werknemers Bijdragen ouderdomspensioen Bijdragen prepensioen
18.777 19.918 18.067 17.676 13.825 0 39 – – –
Pensioenuitkeringen
1) 126 618 166 6.175
Prepensioenuitkeringen
650 1.148 1.173 1.715 1.297
1)
80
Waarvan 6.108 door afkoop kleine pensioenen.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
7
2014 2013 2012 2011 2010
Premiepercentage 1) Pensioenregeling
21,2% 21,2% 20,9% 19,0% 18,0%
Prepensioenregeling Beleggingen voor risico pensioenfonds
3,6% 3,6% 3,6% 3,6% 3,6% 177.400
Beleggingen ‘VUTEGRO’
114.618
109.415
82.758
53.275
– – – – 11.329
Beleggingsopbrengsten voor risico pensioenfonds
46.849
Beleggingsrendement
13,1% 1,9% 22,7% 21,9% 9,2%
2)
-4.830
19.751
14.036
3.676
Dekkingsgraad Aanwezige dekkingsgraad
3) 97,7% 99,1% 118,4% 115,3% 115,4%
Vereiste dekkingsgraad
108,9% 112,4% 112,0% 112,3% 113,9%
Toeslagen Indexatie actieven
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
Indexatie inactieven
0,00% 0,00% 0,00% 0,00% 0,00%
1)
Tot 2010 werd de premie geheven over het bruto salaris. Daarna wordt de premie geheven over de pensioengrondslag.
2)
Totaal gewogen gemiddeld rendement
3)
De dekkingsgraad vanaf 2012 is inclusief het effect van de rentemiddeling en de UFR.
8
Bestuursverslag
Algemeen Voor u ligt het verslag over het verslagjaar 2014 (hierna: het verslagjaar) van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen (Bpf Tex), hierna genoemd “het fonds”. Het fonds heeft een stichting als rechtsvorm en is statutair gevestigd te Amsterdam. Overeenkomstig artikel 17 van de statuten wordt hierbij verslag uitgebracht over het verslagjaar 2014. De in het verslag vermelde bedragen zijn op basis van duizenden euro opgenomen tenzij anders is aangegeven.
Missie, visie en strategie Missie Het pensioenfonds heeft als doel om de door CAO-partijen gewenste pensioenregeling voor de sector, voor de (gewezen) deelnemers en overige belanghebbenden, op een zo toegankelijk mogelijke, efficiënte en integere wijze uit te voeren. Het fonds ontleent haar bestaansrecht aan haar streven voor de gehele sector de beste instelling te zijn voor de pensioenuitvoering van de betrokken werkgevers en werknemers. Het door de sector gewenste kwaliteitsniveau, de gewenste risicobereidheid en de kwaliteit van uitvoering dienen integer en tegen de meest gunstige kostprijs te worden uitgevoerd. Visie Het pensioenfonds wil bovengenoemd doel bereiken door het onderhouden van goede en gestructureerde contacten met CAOpartijen, belanghebbenden (deelnemers, pensioengerechtigden, ex-deelnemers, werkgevers), en toezichthouders. Daarnaast worden met diverse externe partijen door het bestuur uitvoeringsovereenkomsten afgesloten en beheerd die dienen te resulteren in zo laag mogelijke uitvoeringskosten ten opzichte van het gewenste kwaliteitsniveau. Het bestuur is in alle opzichten integer. Dat houdt onder meer in dat wet- en regelgeving op een transparante, zorgvuldige en onafhankelijke wijze in het bestuursbeleid zullen worden geïntegreerd. Tevens zullen op een evenwichtige wijze de belangen van betrokkenen worden behartigd en zal op een professionele manier inhoud aan het besturen van het fonds worden gegeven. Strategie Het bestuur stelt beleid vast, bewaakt dit beleid en toetst dit beleid. Het betreft hier algemeen beleid, risicobeleid, integriteitbeleid, beleggingsbeleid, premiebeleid, toeslagbeleid en aansluitingsbeleid. Het bestuur kent commissies die zich met specifieke beleidsonderdelen in het bijzonder bezig houden. Het bestuur beslist in principe in haar geheel. Middels vaste algemene bestuursvergaderingen ( een tiental per jaar) wordt sturing gegeven aan optimalisering van het beleid. Dit proces geschiedt steeds aan de hand van gemaakte kwaliteitsdoelen en –afspraken. Het bestuur onderzoekt mogelijkheden tot opschaling. Leidend in dit onderzoek is uitsluitend het belang van de deelnemers op middellange en lange termijn. Hiertoe voert zij gesprekken met mogelijke partners.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
9
Het bestuur evalueert zichzelf jaarlijks. Zij monitort de vereiste geschiktheid van het bestuur als geheel en van de bestuursleden individueel. Waar nodig of gewenst vindt individuele en/of gezamenlijke scholing c.q. training plaats.
Statutaire doelstelling Het doel van het fonds is overeenkomstig de bepalingen van de statuten en van de reglementen (gewezen) deelnemers te beschermen tegen de geldelijke gevolgen van (pre)pensionering. Het doel wordt bereikt door: –– overeenkomstig de bij het prepensioenreglement te stellen regelen uitkeringen toe te kennen bij prepensionering; en –– overeenkomstig de bij het pensioenreglement te stellen regelen aanvullende uitkeringen toe te kennen bij pensionering en overlijden; en –– andere wettige middelen, die tot het bereiken van het doel bevorderlijk kunnen zijn. De pensioenaanspraken worden gefinancierd met bijdragen van werkgevers en werknemers. De pensioenregeling voorziet voor alle deelnemers in een ouderdomspensioen, een partnerpensioen en een wezenpensioen. Deelnemers die geboren zijn vóór 1 januari 1950 én op 31 december 2005 deelnamen aan de regeling kunnen aanspraak maken op een prepensioen.
Profiel van de organisatie De Stichting Prepensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen (PRETEX) die met ingang van 2002 is opgericht, is per 1 januari 2006 gewijzigd in de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen (Bpf Tex). Het bestuur van de voormalige Stichting PRETEX heeft op basis van het besluit van cao-partijen de prepensioenregeling per 1 januari 2006 gewijzigd. Deze wijziging houdt onder andere in dat de prepensioenregeling aan de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/Prepensioen en introductie Levensloopregeling is aangepast. Eveneens is er per 1 januari 2006 een ouderdomspensioenregeling opgericht. De vernieuwde pensioenregeling, waarin deelnemers een volwaardig pensioen opbouwen, is per 1 januari 2010 van kracht geworden. De “VUTEGRO”-regeling die het fonds uitvoerde vanaf 1 januari 2011 is ultimo het verslagjaar beëindigd. De laatste statutenwijziging was in 2014. De notariële akte is in 2014 verleden. De Stichting is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 34168518. Het fonds is een bedrijfstakpensioenfonds en is aangesloten bij de Pensioenfederatie. Op 31 december 2014 bestond het totale bestand van deelnemers van het fonds uit 5.028 actieve deelnemers, 12.058 ex-deelnemers (slapers) en 111 ge(pre)pensioneerden. Eind 2014 heeft het fonds € 177,4 miljoen euro aan belegd vermogen. Op 31 december 2014 waren 1.266 ondernemingen opgenomen in de administratie, waarbij de volgende verdeling geldt:
2014 2013 Actieve vrijwillige aangesloten ondernemingen:
13
12
Actieve verplicht aangesloten ondernemingen:
821
755
Ondernemingen zonder personeel:
343
252
Gedeeltelijk vrijgestelde ondernemingen:
0
8
Volledig vrijgestelde ondernemingen:
89
77
10
Doelstelling Naast het statutaire doel wil het fonds een aanvullende marktconforme pensioenregeling met tevens een goede dekking voor nabestaanden en arbeidsongeschikten bieden, waarbij het beleggingsbeleid gericht is op risicoafdekking en stabiele resultaten. Verplichtstelling In de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000) is neergelegd dat de sociale partners binnen de bedrijfstak (= cao-partijen) een verzoek tot verplichtstelling, wijziging of intrekking van die verplichtstelling kunnen doen. Met andere woorden: cao-partijen spelen een centrale rol bij de totstandkoming van de verplichtstelling, zonder hen is een verplichtstelling niet mogelijk. Gevolg van de verplichtstelling is onder meer dat werkgevers en werknemers verplicht zijn de statuten en de reglementen van het fonds na te leven. Door verplichtstelling van de deelneming in het fonds wordt deze deelneming voor iedereen gelijkgesteld met een deelneming op grond van een pensioentoezegging. Op 20 oktober 2006 is het verplichtstellingsbesluit per 22 oktober 2006 door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) afgegeven. In 2011 heeft het fonds ten genoegen van het Ministerie van Sociale Zaken afdoende aangetoond dat het georganiseerde bedrijfsleven, dat voortzetting van de verplichtstelling wenst, een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt.
Organisatie van het fonds Bestuur Het bestuur van het fonds heeft de dagelijkse uitvoering van de werkzaamheden uitbesteed aan uitvoeringsorganisaties. De administratieopdracht voor de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen is vanaf 2013 aan de uitvoeringsorganisatie AZL verstrekt. Deze organisatie verstrekt ISAE 3402 type II rapportages. Het bestuur heeft een vermogensbeheerovereenkomst gesloten met Aegon Asset Management. Het bestuur is verantwoordelijk voor de juiste uitvoering van de uitbestede taken. Het bestuur heeft uitsluitend bevoegdheden conform de statuten en de reglementen van het fonds, overeenkomstig de vastlegging in de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN). Het bestuur bestaat uit acht leden, drie namens de werknemers, één namens de pensioengerechtigden en vier namens de werkgevers. De leden van werknemers- en werkgeverszijde zijn benoemd door de organisaties die het bedrijfstakpensioenfonds hebben opgericht. De werkgevers worden vertegenwoordigd door het Sociaal Comité van Werkgevers in de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen te ‘s-Gravenhage. De werknemers worden vertegenwoordigd door de volgende vakorganisaties: –– FNV Bondgenoten, gevestigd te Utrecht; –– CNV Dienstenbond, gevestigd te Hoofddorp; –– De Unie, vakbond voor industrie en dienstverlening, gevestigd te Culemborg. De vertegenwoordiger van pensioengerechtigden wordt benoemd door het bestuur na verkiezing van de vertegenwoordiger door pensioengerechtigden. De samenstelling van het bestuur is in het verslagjaar gewijzigd. In het verslagjaar bleek slechts één geschikte kandidaat beschikbaar waardoor de benoeming van het lid namens de pensioengerechtigden zonder verkiezingen heeft plaats gevonden. De heer Borm zat reeds in het bestuur namens de werknemers, maar zal vanaf 1 juli 2014 de pensioengerechtigden in het bestuur vertegenwoordigen. De Unie, vakbond voor industrie en dienstverlening, heeft de heer Slikkerveer per 1 juli 2014 teruggetrokken. Het bestuur van Bpf Tex heeft De Unie verzocht om een nieuw bestuurslid voor te dragen. Ter invulling van de ontstane vacature is de door De Unie voorgedragen heer C. van Loon op 23 oktober door het bestuur benoemd, waarmee DNB op 27 februari 2015 heeft ingestemd.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
11
De functies van voorzitter en plaatsvervangend voorzitter worden in de even kalenderjaren vervuld door de werkgeversleden en in de oneven kalenderjaren door werknemersleden. Omgekeerd worden de functies van secretaris en plaatsvervangend secretaris in de oneven kalenderjaren vervuld door de werkgeversleden en in de even kalenderjaren door werknemersleden. In verslagjaar 2010 is echter tijdelijk hiervan afgeweken. Toen is besloten dat de voorzitter in 2010 en in 2011 een werkgeverslid is. In 2012 en 2013 is de voorzitter dan een werknemerslid. Vanaf het verslagjaar wordt de reguliere procedure weer gevolgd en is de voorzitter een werkgeverslid. Bestuursleden mogen alleen worden benoemd indien zij vooraf ter toetsing zijn voorgedragen aan DNB en indien DNB geen bezwaar heeft gemaakt. Naar het oordeel van DNB moeten de personen die het beleid van een pensioenfonds bepalen of mede bepalen voldoende geschikt zijn met het oog op de belangen van de deelnemers, gewezen deelnemers en overige belanghebbenden. De bestuursleden worden getoetst op deskundigheid en integriteit. Daarbij wordt zowel gekeken naar de individuele deskundigheid als naar het collectief. Het bestuur heeft aanvullend hierop een eigen geschiktheidsplan vastgesteld waarin de eisen die aan de bestuursleden worden gesteld, zijn vastgelegd. Het bestuur bepaalt het dagelijkse beleid van het fonds en draagt zorg voor de handhaving en uitvoering van de statuten. Het uitgangspunt hierbij is dat dit gebeurt door middel van een evenwichtige en zorgvuldige afweging van de belangen van alle belanghebbenden. Het bestuur laat zich bij het maken van beleid ondersteunen door rapportages, gemaakt door of in samenspraak met externe deskundigen. Het bestuur ziet er op toe dat de uitvoering voldoet aan de gestelde eisen van de externe toezichthouders. In het verslagjaar vergaderde het bestuur elf keer, namelijk op 24 januari, 21 februari, 21 maart, 25 april, 26 mei, 23 juni, 21 juli (extra vergadering), 9 september, 30 september, 23 oktober, 20 november en 16 december. Het bestuur van Bpf Tex wordt ondersteund door vijf commissies: Aansluitingscommissie Deze commissie voert samen met AZL het aansluitingsbeleid uit. De commissie bestaat uit twee bestuursleden die in het verslagjaar zes keer vergaderden. Ook zijn er zaken per e-mail aan de aansluitingscommissie voorgelegd. Communicatiecommissie De communicatiecommissie bestaat uit twee bestuursleden. De commissie bereidt het communicatiebeleid voor ten behoeve van het bestuur. Daarnaast zorgt de commissie samen met AZL voor de uitvoering van het communicatiebeleid van Bpf Tex, overeenkomstig de verplichtingen in de Pensioenwet. De commissie heeft in 2014 zes maal vergaderd. Commissie Riskmanagement De Commissie Riskmanagement bestaat uit vier bestuursleden en vergaderde in het verslagjaar vier keer. De Commissie Riskmanagement houdt toezicht op de interne- en externe risicobeheer maatregelen en adviseert het bestuur desgevraagd dan wel op eigen initiatief met betrekking tot risicobeheer van het fonds en over de wijze van uitvoering van het risicobeheer. De Commissie Riskmanagement is eerste aanspreekpunt voor de onafhankelijk adviseur vermogensbeheer. Financiële commissie De financiële commissie bestaat uit drie leden. De financiële commissie is eerste aanspreekpunt voor certificerend actuaris en controlerend accountant. De financiële commissie houdt zich voornamelijk bezig met het monitoren van de financiële cijfers van het fonds, de beoordeling van de rapportages van derden, contractuele afspraken en de samenwerking tussen het fonds en de administrateur. Een andere belangrijke taak van de commissie is het voorbereiden van het jaarverslag. Hierover vinden besprekingen plaats met de verslagleggers van de administrateur alsmede de accountant en actuaris van het fonds.
12
Uitbestedingscommissie Het bestuur heeft in 2011 besloten om een uitbestedingscommissie in te stellen. De uitbestedingscommissie bewaakt de kwaliteit, efficiency en prijs van alle activiteiten die het bestuur heeft uitbesteed. Dit geldt ook voor de werkzaamheden van de controlerend accountant en de certificerend actuaris. De uitbestedingscommissie houdt bij de uitvoering van deze werkzaamheden nauw contact met de overige commissies. Onderdeel van de taken is een tweejaarlijks toets vanaf datum ondertekening van alle aangegane overeenkomsten aan de hand van het overeenkomstenregister. Vaste commissie De Vaste commissie is in het leven geroepen om geschillen te behandelen. Geschillen worden door één van de partijen of beide partijen bij het secretariaat van de commissie schriftelijk aanhangig gemaakt. In het verslagjaar heeft de Vaste Commissie geen geschillen in behandeling genomen. Deelnemersraad Per 1 juli 2014 is de deelnemersraad als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen (Wvbp) komen te vervallen. Vanaf deze datum zijn de leden van de deelnemersraad samen met de leden van het verantwoordingsorgaan allen overgegaan naar het nieuwe verantwoordingsorgaan van het fonds. Verantwoordingsorgaan In de Pensioenwet (artikel 33) is neergelegd dat een goed bestuur moet zijn gewaarborgd. Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen, het gevoerde beleid en de beleidskeuzes van het bestuur. De taken en bevoegdheden van het verantwoordingsorgaan zijn vastgelegd in het reglement verantwoordingsorgaan. Het verantwoordingsorgaan kent de geledingen: deelnemers, pensioengerechtigden en werkgevers. Het verantwoordingsorgaan is per 1 juli 2014 omgevormd tot een verantwoordingsorgaan zoals bedoeld in de Wvbp. Het reglement van het verantwoordingsorgaan, dat gebaseerd was op de principes voor goed pensioenfondsbestuur, is vervangen door een reglement dat is gebaseerd op de bepalingen uit de Wvbp en op de Code Pensioenfondsen. Het nieuwe verantwoordingsorgaan bestaat uit vier leden: twee vertegenwoordigers uit de geleding van de deelnemers, één vertegenwoordiger uit de geleding van de pensioengerechtigden en één vertegenwoordiger uit de geleding van de werkgevers. De leden van het verantwoordingsorgaan worden benoemd voor de duur van vier jaar. De leden worden als zodanig niet bezoldigd, maar ontvangen vacatiegeld en een reiskostenvergoeding. De leden van het verantwoordingsorgaan en de leden van de deelnemersraad die tot 1 juli 2014 in beide organen in functie waren, zijn per 1 juli 2014 benoemd in het ‘nieuwe’ verantwoordingsorgaan. Binnen het verantwoordingsorgaan is ultimo het verslagjaar sprake van een vacature uit de geleding van de deelnemers. Het verantwoordingsorgaan is volgens de Pensioenwet en de Code Pensioenfondsen bevoegd jaarlijks een algemeen oordeel te geven over het bestuursbeleid, de uitvoering daarvan en de beleidskeuzes voor de toekomst. Dit doet het verantwoordingsorgaan aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van de Raad van Toezicht. Het verantwoordingsorgaan vergaderde in het verslagjaar twee keer, waarvan één keer samen met het bestuur. In dit jaarverslag wordt separaat verslag gedaan van de bevindingen van het nieuwe verantwoordingsorgaan ten aanzien van het door het bestuur in 2014 gevoerde beleid.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
13
Intern toezicht - Raad van Toezicht (vanaf 1 juli 2014) en visitatiecommissie (tot 1 juli 2014) Het bestuur vulde het interne toezicht tot 1 juli 2014 in door middel van een visitatiecommissie die minimaal eens per drie jaar het functioneren van het fonds evalueerde en toetste. Het ging dan om een beoordeling van de beleids-, bestuursprocedures en -processen en de controleomgeving van het fonds. Tevens behelsde het een beoordeling van de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd alsmede een beoordeling van de wijze waarop door het bestuur werd omgegaan met de risico’s op de langere termijn. De taken en bevoegdheden van de visitatiecommissie zijn vastgelegd in het reglement visitatiecommissie. Eind 2013 is door het externe bureau Xudoo in opdracht van het fonds een visitatie gestart. De visitatie is medio 2014 afgerond. De resultaten zijn door de visitatiecommissie met het bestuur besproken op 9 september 2014. Het intern toezicht wordt vanaf 1 juli 2014, als gevolg van de inwerkingtreding van de Wvbp bij het fonds, uitgevoerd door een nieuw opgerichte permanente Raad van Toezicht, bestaande uit drie onafhankelijke leden. In maart 2014 heeft het bestuur het reglement van de Raad van Toezicht vastgesteld en profielschetsen en een vergoedingsregeling opgesteld voor de leden van de Raad van Toezicht. Na een zorgvuldig selectieproces heeft het bestuur de huidige leden van de raad van toezicht op 23 juni benoemd voor een termijn van vier jaar. De voorgenomen benoemingen zijn voorgelegd aan DNB. DNB heeft aangegeven met deze benoemingen in te stemmen. De Raad van Toezicht heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het fonds. De Raad is ten minste belast met het toezien een adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur. Tevens heeft de Raad van toezicht goedkeuringsrechten op een aantal beleidsterreinen. De Raad van Toezicht heeft in het verslagjaar zelfstandig vergaderd op 9 september en een heeft aantal maal vergaderd met het dagelijks bestuur. Tevens heeft op 20 november een gezamenlijke vergadering plaatsgevonden met het bestuur. De Raad van Toezicht heeft in deze gezamenlijke vergadering met het bestuur een plan van aanpak voor het intern toezicht bij Bpf Tex besproken. De Raad van toezicht rapporteert zijn bevindingen schriftelijk aan het bestuur. De rapportage van de Raad van Toezicht alsmede de reactie van het bestuur en het verantwoordingsorgaan hierop worden opgenomen in het jaarverslag van het fonds. De Raad van Toezicht rapporteert voor de eerste maal in het jaarverslag 2014.
Uitbestede werkzaamheden Administratie De administratie van Bpf Tex is vanaf 1 januari 2013 uitbesteed aan AZL te Heerlen. De rechten en verplichtingen van uitvoerder en fonds zijn vastgelegd in een overeenkomst, inclusief een Service Level Agreement. AZL draagt zorg voor de volgende zaken: –– de pensioen- en deelnemersadministratie; –– de financiële administratie; –– de jaarverslaggeving; –– de bestuursondersteuning en bestuursadvisering; –– actuariële advisering. Vermogensbeheer Het vermogensbeheer is uitbesteed aan Aegon Asset Management te Den Haag. Zowel AZL als Aegon Asset Management hebben een ISAE 3402 type II rapportage. Dit biedt kwaliteitsgaranties, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de behoefte van het bestuur aan zekerheid. Voor de meest relevante processen is een beschrijving van de AO/IC en een beschrijving van de beheersingsmaatregelen voor de betreffende processen opgesteld. De beheersmaatregelen van Bpf Tex zijn opgenomen in het risicobeleid, zoals omschreven in de
14
‘Risicoparagraaf’ in dit verslag. Voorts wordt het bestuur door middel van periodieke rapportages van zowel de uitvoeringsorganisatie alsmede van externe adviseurs in staat gesteld de risico’s en fondssituatie goed te monitoren. Herverzekeraar Alle verplichtingen uit hoofde van vooroverlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico’s van het pensioenfonds waren in het verslagjaar geheel ondergebracht bij en overgenomen door Zwitserleven. Compliance officer De taak van de compliance officer is uitbesteed aan de heer De Graaf van Cijf’rs te Leidschendam.
Waarmerking en advisering Actuariaat Het bestuur heeft de adviserende actuariële werkzaamheden in het verslagjaar opgedragen aan AZL Actuariaat in Utrecht. De waarmerkende taken zijn belegd bij Towers Watson Netherlands B.V. in Purmerend. AZL stelt de actuariële rapportage bij het jaarwerk op. Controle De controle van de jaarrekening en de DNB-verslagstaten is toevertrouwd aan KPMG Accountants N.V. in De Meern.
Pensioenen Algemene pensioenontwikkelingen Nieuw Financieel Toetsingskader eindelijk gerealiseerd De invoering van een nieuw financieel toetsingskader (FTK) heeft het gehele boekjaar beheerst. Door de aanvaarding van het betreffende wetsvoorstel aan het einde van het jaar kwam definitief een einde aan een lange discussie over de herziening van het pensioenstelsel, die in de afgelopen vier jaar veel maatschappelijke onrust teweeg heeft gebracht. Een generatieconflict bleef evenwel uit. Aangezien de invoering van een ander type pensioencontract, de zogeheten reële ambitie-overeenkomst, als alternatief voor en naast het nominale pensioencontract, maatschappelijk en politiek onvoldoende steun kreeg, bleven de wettelijke voorstellen van staatssecretaris Klijnsma van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ‘dichter bij huis’. De herziening van het FTK is gaandeweg de totstandkoming door het kabinet getypeerd als noodzakelijk onderhoud om de weerbaarheid van pensioenfondsen tegen financiële schokken (crises) en de stijgende levensverwachting te vergroten. Daarentegen werd in het boekjaar door de staatssecretaris een veel fundamentelere discussie aangekondigd over de grondbeginselen en uitgangspunten van het aanvullende pensioenstelsel, te voeren in de vorm van een Nationale Pensioendialoog. Er zijn demografische, economische, arbeidsmarkt gerelateerde en sociaal-culturele ontwikkelingen die volgens haar in het komende boekjaar om een hernieuwde blik op het stelsel vragen. In dat verband zullen de collectiviteit, solidariteit, verplichtstelling en de doorsneepremiesystematiek, ruimte voor maatwerk, mate van individuele keuzevrijheden e.d. aan de orde komen. In het hoofdstuk over de fondsspecifieke ontwikkelingen wordt nader ingegaan op de financiële effecten van de nieuwe regelgeving en de wijze waarop sociale partners en fondsbesturen met de nieuwe FTK-voorschriften omgaan in die gevallen, waarin beleidskeuzes kunnen of moeten worden gemaakt. Daarbij wordt nog wel aangetekend dat zij tot 1 juli 2015 de tijd hebben om de diverse fondsdocumenten aan te passen. In de eerste plaats zullen de actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn) en de
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
15
uitvoeringsovereenkomst moeten worden herzien. Maar ook de pensioenreglementen behoeven aanpassing. Wat betreft de implementatie moet overigens worden opgemerkt dat nog niet alle uitvoeringsbesluiten, behorend bij de wetswijziging, bekend zijn. Inperking fiscale ondersteuning pensioenopbouw in twee stappen Op grond van wijziging van de fiscale wetgeving in 2013 gold voor een groot aantal pensioenfondsen dat de aanvullende pensioenopbouw in het onderhavige boekjaar door middel van lagere opbouwpercentages moest worden ingeperkt. Daarmee bleek die inperking nog niet te zijn voltooid. In 2014 werden verdergaande wettelijke voorstellen ontwikkeld, zodat het fiscale (Witteveen) kader met ingang van 1 januari 2015 opnieuw wordt verkleind. Niet alleen de opbouwpercentages moeten worden verlaagd, ook het pensioengevend salaris. Voortaan kan in de tweede pensioenpijler ofwel binnen de arbeidsrelatie geen pensioen worden opgebouwd over salarissen boven € 100.000. Overigens wordt niet elk pensioenfonds door deze aftopping getroffen. Ter mitigering van laatstgenoemde maatregel bood de wetgever de mogelijkheid om bij het eigen fonds een vrijwillige netto pensioen spaarfaciliteit onder te brengen. Het bestuur heeft besloten van deze mogelijkheid geen gebruik te maken. En passant werd de BTW-vrijstelling voor koepelfondsen afgeschaft omdat deze concurrentieverstoring in de hand zou werken. De politiek heeft de verwachting uitgesproken dat het kleinere fiscale kader zou worden vertaald in lagere pensioenpremies, die vervolgens leiden tot een hoger besteedbaar inkomen, hetgeen weer gunstig is voor de kwakkelende economie. Dit effect treedt echter niet automatisch op. De fondsbesturen van meerdere pensioenfondsen hebben aangegeven het bestaande premieniveau te willen handhaven en daarmee de financiële positie van het fonds noodzakelijkerwijs te verbeteren. Deze reactie is voor De Nederlandsche Bank (DNB) aanleiding geweest om nadere, procedurele waarborgen te verlangen. Alle fondsbesturen zijn met een enquête benaderd, waarin om informatie is gevraagd over het premiebesluit 2015. De toezichthouder heeft hiermee willen benadrukken dat dit besluit moet kunnen worden gemotiveerd met toepassing van het beginsel van evenwichtige belangenafweging. In het hoofdstuk over de fondsspecifieke ontwikkelingen zal hierop nader worden ingegaan. Implementatie Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen en andere governance-aangelegenheden Versterking van bestuur en intern toezicht Met ingang van 1 juli 2014 moesten alle pensioenfondsen de Wet Versterking Bestuur Pensioenfondsen (Wvbp) hebben geïmplementeerd. De uitleg van de wet ging gepaard met een ongekend aantal Q & A’s van DNB. De betreffende voorbereidingen werden deels reeds in het vorige boekjaar getroffen. Feitelijk dienden de fondsbesturen reeds aan het einde van het eerste kwartaal van 2014 met de aanpassing van hun fondsdocumenten gereed te zijn en kon gedurende het tweede kwartaal een dialoog met DNB over deze aanpassingen plaatsvinden. Terwijl de aanpassing van de fondsdocumenten in de regel kon rekenen op goedkeuring door de toezichthouder, zat ‘het venijn in de staart’, te weten de uiteindelijke benoeming van (nieuwe) bestuurders en/of interne toezichthouders. Er vond een zwaardere toetsing op geschiktheid plaats dan voorheen. Code Pensioenfondsen In september 2013 hebben de Pensioenfederatie en de Stichting van de Arbeid (STAR) gezamenlijk de Code Pensioenfondsen vastgesteld. Deze code komt in de plaats van de uit 2005 daterende STAR-principes voor goed pensioenfondsbestuur. Kort gezegd, heeft de code tot doel het functioneren van de besturen van pensioenfondsen verder te verbeteren en inzichtelijker te maken. Belanghebbenden moeten zodoende er vertrouwen in hebben dat het aan de fondsbesturen toevertrouwde geld goed wordt beheerd en de belangen van alle betrokkenen evenwichtig worden afgewogen. De code heeft bij de hiervoor genoemde Wvbp een wettelijke grondslag gekregen. De fondsbesturen dienen over de naleving van de code verantwoording af te leggen en wel vanaf het onderhavige boekjaar. In het algemeen geldt het principe ‘pas toe of legt uit (waarom niet)’. Dit betekent dat een pensioenfonds de normen van de code toepast of
16
in het jaarverslag motiveert waarom een norm niet (volledig) wordt toegepast. Afwijking van de norm is mogelijk als daar een goede reden voor is. In dit jaarverslag wordt in een afzonderlijk hoofdstuk hierop nader ingegaan. Handreiking geschikt pensioenfondsbestuur De Pensioenfederatie heeft in het boekjaar een ‘Handreiking geschikt pensioenfondsbestuur’ uitgebracht, die in de plaats komt van de ‘Aanbevelingen deskundig en competent bestuur’ uit 2011. Deze aanbevelingen waren in verband met de Wvbp niet meer actueel. De handreiking ondersteunt de fondsbesturen in het proces van zelftoetsing, van toewerken naar en bewaken van hun geschiktheid. Diverse toezichtmaatregelen en toenemende toezichtkosten DNB heeft te kennen geven zich zorgen te maken over de houdbaarheid van het bedrijfsmodel van de pensioenfondsen. De besturen worden geconfronteerd met een ongunstige kostenstructuur, beperkte premieruimte, ingrijpende ontwikkelingen in de wet- en regelgeving en een afnemend deelnemersbestand door de vergrijzing. Daarom heeft de toezichthouder enige toezichtthema’s bekend gemaakt die in dit jaar extra aandacht hebben gekregen. Toekomstbestendigheid, herstel van financiële buffers en beter risicobeheer stonden centraal. Door diverse onderzoeken wilde de toezichthouder bewerkstelligen dat de fondsbesturen voldoende zicht hielden op de risico’s van de voornoemde ontwikkelingen en op tijd maatregelen konden nemen om de financiële opzet te versterken. Zo moesten de pensioenfondsen een self assessment invullen over het risico van belangenverstrengeling en de beheersing hiervan. Het betreffende onderzoek werd mede ingegeven door de diverse personele wijzigingen in de diverse fondsorganen in verband met de Wvbp. Voorts publiceerde DNB een guidance over de beheersing van uitbestede bedrijfsprocessen. Hierop wordt in het kader van onderzoek uitbesteding van het vermogensbeheer van Bpf Tex in de paragraaf ‘goed pensioenfondsbestuur’ nader ingegaan. In het bijzonder werd een dertigtal fondsen onderzocht of er voldoende controle bestond op het betalingsproces c.q. op de toegang tot de betaalrekeningen. Tenslotte bracht DNB een guidance uit ten behoeve van die pensioenfondsen die zich in een liquidatieproces bevinden. In het boekjaar behandelde de Tweede Kamer een wijziging van de Wet bekostiging financieel toezicht 2015. De wijziging betrof de afschaffing van de overheidsbijdrage voor het door DNB en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) uit te oefenen toezicht. Deze afschaffing vloeide voort uit het regeerakkoord Rutte-II. De kosten voor pensioenfondsen zullen in het komende boekjaar hierdoor oplopen. Dankzij een aangenomen amendement wordt een onbeperkte stijging van de toezichtkosten aan banden gelegd. Geregeld wordt dat de huidige totale toezichtkosten in principe alleen met de inflatiecorrectie mogen stijgen. In bijzondere omstandigheden heeft de regering de vrijheid om hogere kostenstijgingen goed te keuren. Een dergelijk besluit dient evenwel vooraf aan de Tweede Kamer te worden voorgelegd. Andere communicatie over aanvullend pensioen is wenselijk In het begin van het onderhavige boekjaar publiceerde staatssecretaris Klijnsma een consultatiedocument over verbeteringen van de communicatie op het aanvullende pensioenterrein. Na diverse maatschappelijke reacties hierop te hebben ontvangen, volgde in de loop van dit jaar de indiening van een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer. Thans vindt de parlementaire behandeling plaats die naar verwachting in de eerste helft van 2015 zal worden afgerond. De voorstellen worden op hoofdlijnen als onomstreden beschouwd. Reden voor deze wetgeving is dat de bestaande wettelijke informatieverplichtingen onvoldoende begrijpelijk zijn, de terminologie en het taalgebruik te lastig en de hoeveelheid informatie te omvangrijk en weinig doelgericht. Bovendien wordt een te rooskleurig beeld over de hoogte van het pensioen gegeven en ontbreekt inzicht in de risico’s. De verbetering van de communicatie moet het gedaalde vertrouwen onder deelnemers en gepensioneerden herstellen. Het kabinet baseert zijn voorstellen op diverse onderzoeken die op dit terrein zijn gedaan, waaronder met name het rapport ‘Pensioen in duidelijke taal’ genoemd kan worden.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
17
Algemeen pensioenfonds: alternatieve uitvoeringsvorm Vlak voor het einde van het boekjaar heeft staatssecretaris Klijnsma een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer gestuurd, waarin de mogelijkheid wordt geboden om een zogenaamd algemeen pensioenfonds (APF) op te richten. Hiermee is het idee van de algemene pensioeninstelling (API) voorgoed van de baan. Aan het wetsvoorstel is eveneens een periode voorafgegaan van consultatie van de pensioen- en verzekeringssector aan de hand van een voorontwerp van wet. Het wetsvoorstel speelt in op de behoefte van pensioenfondsen om met elkaar effectiever en tegen lagere uitvoeringskosten te kunnen samenwerken. Een en ander in combinatie met behoud van eigen identiteit en solidariteitskring. Het door het kabinet aangeboden uitvoeringsvehikel kent geen domeinafbakening, zodat fondsen kunnen kiezen voor een gezamenlijke uitvoering, zonder dat ze qua bedrijfsactiviteiten een binding met elkaar hebben. Europese pensioenontwikkelingen Al geruime tijd wordt door de Europese Commissie gewerkt aan een herziening van de IORP- of Pensioenfondsenrichtlijn. Onderwerpen van de herziening zijn een goede governance, inclusief risicomanagement, en adequate informatievoorziening richting de deelnemers. In dit kader komt ook herhaaldelijk het beleidsvoorstel ter sprake om de solvabiliteitseisen die aan verzekeraars (zullen) worden opgelegd, tevens op pensioenfondsen toe te passen. Vanwege het sterk ontwikkelde, aanvullende pensioenstelsel hier te lande, wordt Nederland steeds in de rol gedrongen om dit alom geprezen stelsel te behoeden voor niet-passende voorstellen vanuit Brussel. Zo ook in het onderhavige dossier. De Europese Commissie is in het onderhavige boekjaar naar het oordeel van het kabinet in ruime mate tegemoet gekomen aan de Nederlandse bezwaren tegen onder meer voorstellen met betrekking tot het beloningsbeleid en de evaluatie van risico’s. Naar verwachting zal in het komende boekjaar de wijziging van de richtlijn door de Europese Raad van Ministers worden vastgesteld. Het is vervolgens aan de nationale wetgevingsautoriteiten om de richtlijn uiterlijk eind 2016 in de eigen pensioenwetgeving te verwerken.
Fondsspecifieke ontwikkelingen Financiële positie van het fonds en g evolgen economische ontwikkelingen Financiën Het belegd vermogen van het fonds (inclusief lopende intrest en liquide middelen binnen de beleggingsportefeuille) stijgt in het verslagjaar met € 62 miljoen tot € 177 miljoen (2013: € 115 miljoen) als gevolg van de beleggingsresultaten en de gedane pensioenbetalingen. Het gemiddelde rendement op basis van total return bedroeg in 2014: 13,1% (2013: 1,9%). De voorziening pensioenverplichtingen is ultimo 2014 vastgesteld op € 155 miljoen, hetgeen resulteert in een (aanwezige) dekkingsgraad van 118,4%. De benodigde solvabiliteit onder FTK dient zodanig te zijn dat het fonds met 97,5% zekerheid volgend jaar nog voldoende vermogen heeft om de verplichtingen op marktconforme basis over te dragen. De benodigde solvabiliteit wordt bepaald met behulp van een door DNB aangereikt standaardmodel.
18
De vereiste dekkingsgraad ultimo 2014 bedraagt 108,9%. Het Bpf hoeft derhalve geen herstelplan in te dienen op 1 juli 2015. Uitvoeringskosten In november 2011 presenteerde de Pensioenfederatie de Aanbevelingen uitvoeringskosten. Hierin roept de Pensioenfederatie de pensioenfondsen op om de kosten van pensioenbeheer, vermogensbeheer en transacties te publiceren. Deze kosten moeten volgens de Pensioenfederatie volledig bekend zijn binnen het pensioenfonds en beschikbaar zijn voor deelnemers. De aanbevelingen luiden: –– Rapporteer de kosten van pensioenbeheer in euro’s per deelnemer. –– Rapporteer de kosten van het vermogensbeheer in % van het gemiddeld belegd vermogen. –– Rapporteer separaat (eventueel geschatte) transactiekosten in % van het gemiddeld belegd vermogen. Het fonds deelt de mening van de Pensioenfederatie en wil volledig transparant zijn over deze kosten. Dit gaat dus over meer dan alleen de kosten die direct in de jaarrekening verantwoord worden. Het transparant maken van alle kosten en deze mogelijk afzetten tegen een benchmark helpt ook om de kosten verder te beheersen. Met het kostenoverzicht volgt het fonds de aanbevelingen van de Pensioenfederatie. Kostenoverzicht
2014 2013 2012 Pensioenbeheer [a] Kosten in euro per deelnemer (inclusief slapers)
€ 103,-
€ 105,-
€ 166,-
€ 343,-
€ 344,-
€ 523,-
Kosten in euro per deelnemer (exclusief slapers)
Vermogensbeheer [b] Kosten in % van het gemiddeld belegd vermogen
0,21%
0,31%
0,31%
[c] Transactiekosten in % van het gemiddeld belegd vermogen
0,32%
0,17%
0,43%
Kosten van het pensioenbeheer (zie categorie a) bestaan uit de kosten van uitbesteding, bestuurskosten, advieskosten en de kosten van toezicht. De totale kosten bedragen € 1.763 duizend. Dit betreft reguliere kosten. De incidentele kosten zijn hier buiten beschouwing gelaten. Om de kosten per deelnemer te berekenen is conform de aanbeveling van de Pensioenfederatie het aantal deelnemers gedefinieerd als de som van het aantal deelnemers en pensioengerechtigden. Gewezen deelnemers tellen derhalve niet mee. De lichte daling van de kosten per deelnemer wordt veroorzaakt door een stijging van het aantal deelnemers in 2014. De stijging van het aantal deelnemers is mede het gevolg van het actieve aansluitingsbeleid dat het fonds in het verslagjaar heeft gevoerd. Kosten uitvoering vermogensbeheer Kosten van het vermogensbeheer (zie b en c) kunnen in twee categorieën worden onderscheiden. De eerste categorie betreft de kosten van de beheervergoeding aan de vermogensbeheerder(s) en overige beheervergoedingen. Dit betreft een bedrag van € 303 duizend. De tweede categorie betreft kosten die rechtstreeks ten laste van het beleggingsrendement zijn gebracht. Deze kosten zijn dus niet inbegrepen in de kosten van de vermogensbeheerder(s) zoals opgenomen in de eerste categorie en zijn geschat op € 470 duizend. De totale kosten vermogensbeheer komen daarmee uit op circa € 773 duizend. De stijging van het percentage transactiekosten van het gemiddeld belegd vermogen wordt veroorzaakt door het gewijzigde beleggingsmandaat in 2014. Hieronder een overzicht van de totale kosten vermogensbeheer.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
19
Kosten vermogensbeheer 2014
Performance Kosten vermogensbeheer 2014 (x € 1.000)
Beheer- gerelateerde Transactiekosten
kosten
kosten
Totaal
Kosten per beleggingscategorie Vastgoed
41 0 6 47
Aandelen
41 28 130 199
Vastrentende waarden
88 0 282 370
Hedgefunds
9 0 1 10
Overige beleggingen
3 0 2 5
Totaal kosten toe te wijzen aan categorieën excl. overlay
182
28
421
631
Kosten overlay beleggingen
121
0
21
142
Totaal kosten toe te wijzen aan categorieën incl. overlay
303
28
442
773
Het totaalbedrag aan kosten vermogensbeheer is niet gelijk aan het bedrag in de jaarrekening. Dit komt omdat de beheerkosten ingehouden worden in de fondsen. De beheerkosten zijn onderdeel van de koers van de fondsen en daarmee het resultaat. De beheerkosten worden dus niet apart in de rekening van baten en lasten vermeld. Transactiekosten 2014 De transactiekosten in 2014 bestonden uit de kosten van het aankopen en verkopen van participaties in diverse beleggingsfondsen. De totale transactiekosten bedroegen EUR 441.741. Deze kosten hadden een drukkend effect van 0,30% op het rendement. De transactiekosten kunnen worden uitgesplitst naar specifieke bronnen. In onderstaande tabel wordt deze uitsplitsing weergegeven, in aflopende omvang.
Bron van transactiekosten
Transactie-
kosten
Effect op
(in €)
rendement
Implementatie nieuw beleggingsbeleid in oktober en november
307.914
-0,19%
Implementatie beleggingsbeleid-2014 in januari
64.250
-0,05%
Belegging van premiegelden gedurende het jaar
29.151
-0,02%
Maandelijkse rebalancing naar strategische portefeuille
26.830
-0,02%
Herbelegging winstneming rente-afdekking in augustus
12.724
-0,01%
Uitbreiding rente-afdekking in mei
872
0,00%
Totaal
441.741
-0,30%
Het merendeel van de transactiekosten houdt verband met de herschikking in oktober en november. Hierbij is de portefeuille teruggebracht van twaalf naar vier beleggingsfondsen. Door deze verkoopkosten en aankoopkosten werd het rendement met 0,19% gedrukt.
20
Verder vindt jaarlijkse aanpassing van de beleggingsportefeuille plaats conform het beleggingsplan voor het jaar. De hiermee verband houdende kosten hadden in 2014 een negatief effect op het rendement van 0,05%. Aan het eind van iedere maand wordt de samenstelling van de portefeuille teruggebracht naar de strategische samenstelling. Deze zogenoemde rebalancing gaat gepaard met transactiekosten. Doordat ook in beginsel iedere maand premiegelden worden gestort waarmee de portefeuille al deels kan worden bijgestuurd, kunnen de uit hoofde van rebalancing benodigde transacties worden beperkt. Het gezamenlijke effect van rebalancing en belegging van premiegelden was 0,04% negatief. In augustus werd de tot dan toe op de rente-afdekking gerealiseerde winst “afgeroomd”. De opbrengst hiervan is pro rata in de overige fondsen belegd. De aankoopkosten van deze herbeleggingen hadden een negatief effect van 0,01% op het rendement. Dit effect is verwaarloosbaar in het licht van de rendementsbijdrage van de rente-afdekking. Het netto rendement van de portefeuille over het hele jaar was vrijwel gelijk aan het rendement van de benchmark. Dit betekent dat het drukkende effect van zowel de transactiekosten als de beheerkosten is goedgemaakt door het binnen enkele van de beleggingsfondsen gevoerde actieve beheer.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
21
Verzekerdenbestand
Gewezen
Pensioen-
Deelnemers deelnemers gerechtigden
Stand per 31 december 2013
4.709
11.280
214
Totaal 16.203
Mutaties door: Nieuwe toetredingen
1.826 1.826
Ontslag met premievrije aanspraak
-1.571
1.571
0
Waardeoverdracht -90 -90 Ingang pensioen Overlijden
-31
-20
79
-4 -13
Afkoop -318 Andere oorzaken Mutaties per saldo Stand per 31 december 2014
28
0 -17 -22 -340
99 -352 -160 -413 319
778
-103
5.028 1) 12.058
Specificatie pensioengerechtigden
994
111 17.197
2014
Prepensioen
2013
71 181
Partnerpensioen 17 18 Wezenpensioen 23 15 Totaal 111 214
1)
22
Waarvan 8 deelnemers met (gedeeltelijke) vrijstelling van premiebetaling.
Uitkomst performancetoets boven de grenswaarde De Z-score is een cijfer voor het rendement van een pensioenfonds. Het is een maatstaf die laat zien wat de beleggingsresultaten van een fonds zijn ten opzichte van de vooraf door het pensioenfonds zelf gekozen normportefeuille. Voor het berekenen van de performancetoets worden de Z-scores van de afgelopen vijf jaar bekeken. Voor een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds moet de Z-score minimaal nul zijn. Bij een fonds dat minder dan nul scoort met de performancetoets, vervalt de wettelijke verplichtstelling. Bedrijven mogen er dan voor kiezen onder voorwaarden de pensioenregeling ergens anders onder te brengen. Voor het jaar 2014 is een Z-score behaald van 0,06. De performancetoets 2010-2014 komt hiermee uit op 2,09. Dit is de uitkomst op basis van de gewijzigde berekeningsmethode welke in 2007 is opgenomen in het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000. De waarde ligt significant boven nul. Het fonds voldoet hiermee ruimschoots aan de toets.
2014 2013 2012 2011 2010
Z-score
0,06 0,16 0,98 0,40 0,20
Performancetoets
0,81 1,11 2,03 1,42 1,32
Herstelplan Gedurende het gehele jaar bleef het bestuur de ontwikkeling van de financiële positie van het fonds alert volgen. Dit mede aan de hand van de door AZL Actuariaat aangeleverde QuickScans en RiskMaps. Dit zijn respectievelijk maandelijkse en kwartaalgewijze dekkingsgraadrapportages. Daarnaast wordt het bestuur geïnformeerd door de risicorapportages van Braker Investment Consulting en de kwartaalrapportages van Aegon Asset Management. Het pensioenfonds evalueert aan het einde van elk verslagjaar zijn herstelplan. Uit de evaluatie moet blijken of de doelstellingen van het herstelplan worden gehaald. Als gedurende de looptijd van het herstelplan ingrijpende wijzigingen plaatsvinden, dan zal dat direct worden gemeld aan De Nederlandsche Bank. Vanwege de financiële situatie heeft het pensioenfonds in 2009 een herstelplan bij De Nederlandsche Bank ingediend. Naar aanleiding van de opmerkingen van De Nederlandsche Bank is in april 2011 een aangepast herstelplan ingediend en goedgekeurd door De Nederlandsche Bank. Het herstelplan uit 2009 laat ultimo 2023 een dekkingsgraad zien van 115,7%. Het bestuur heeft naar aanleiding van de jaarlijks verplichte evaluatie van het herstelplan begin 2014 geen aanvullende maatregelen hoeven nemen en in het derde kwartaal van 2014 is aan DNB gemeld dat het fonds 3 kwartalen op rij geen dekkingstekort heeft gerapporteerd. Daarom heeft begin 2015 geen evaluatie van het herstelplan plaatsgevonden, omdat er geen herstelplan meer van toepassing is. Met de invoering van het nieuwe FTK is de herstelplanmethodiek gewijzigd. Hierop wordt nader ingegaan in de toekomstparagraaf. Premiebeleid Conform de Pensioenwet, artikel 130, dient een pensioenfonds in zijn jaarrekening en jaarverslag de kostendekkende en de feitelijke premie op te nemen. De kostendekkende premie fungeert als (wettelijk) ijkpunt bij de beoordeling van de feitelijke premie die het fonds in rekening brengt. Voor het Bpf TEX zijn deze premies in 2014 als volgt: –– Kostendekkende premie:
€
18.464
–– Feitelijke premie
€
18.777
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
23
De kostendekkende premie bestaat uit: –– Actuarieel benodigde koopsom:
€
14.846
–– Opslag in stand houden vereist vermogen:
€
1.752
–– Opslag voor uitvoeringskosten:
€
1.866
Het bestuur heeft (in overleg met cao-partijen) besloten de premie voor 2014 niet te verhogen ten opzichte van 2013. De zuiver kostendekkende premie is vastgesteld op basis van de rentetermijnstructuur per ultimo december van het voorgaande boekjaar en is toereikend voor een pensioenopbouw in 2014 van 1,60% per dienstjaar, bij een pensioenleeftijd van 65 jaar. De werkgever neemt tweederde van de totale premie voor zijn rekening. Het overige deel komt voor rekening van de werknemer. De bijdrage van de werkgever is vastgelegd in het Uitvoeringsreglement met het fonds. Premie prepensioenregeling De premie voor de prepensioenregeling blijft gehandhaafd op 3,6% van het pensioengevend salaris. In de prepensioenregeling zitten vanaf 1 januari 2015 geen deelnemers meer. Effecten van de nieuwe AG-prognosetafel Op 9 september 2014 heeft het Actuarieel Genootschap (AG) een nieuwe overlevingstafel gepubliceerd. In deze tafel is de meest recente verwachting van de overlevingskansen van de Nederlandse bevolking verwerkt. Het AG heeft de vervanger van de “Prognosetafel AG 2012-2062” de naam “Prognosetafel AG2014” meegegeven. Conform de Pensioenwet dienen pensioenfondsen rekening te houden met de meest actuele inzichten rondom overlevingskansen. Het bestuur besloot om per ultimo 2014 over te stappen op de Prognosetafel AG2014. Naar aanleiding hiervan zijn ook de flexibiliseringsfactoren opnieuw vastgesteld. ALM studie Het bestuur houdt zich regelmatig bezig met de afstemming tussen de bezittingen versus de verplichtingen van het fonds. Hiertoe wordt periodiek een ALM (Asset Liability Management) studie verricht. De uitkomsten van de ALM-studie leiden tot beleidsadviezen aan het bestuur. Ook bij bijzondere gebeurtenissen, zoals een introductie van een nieuw reglement, wijziging van toezichtbeleid en/ of wijziging van beleggingsbeleid kan een ALM-studie aan de orde zijn. In 2010 is een ALM-studie verricht. Door middel van een ALMstudie worden de beleidsuitgangspunten van het fonds bepaald met betrekking tot de pensioenen, de beleggingen, de premie en de toeslagen. In 2014 is het bestuur van Bpf Tex weer een ALM-studie gestart, waarover in de alinea “Implementatie wetswijzigingen per 1 januari 2015” nadere toelichting volgt. Toeslagenbeleid Het fonds verleent jaarlijks, voor zover de middelen daartoe toereikend zijn, een toeslag op de premievrije aanspraken van de actieve deelnemers, de ingegane pensioenen en slapersrechten van voormalige deelnemers welke de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt. Er bestaat geen recht op toeslag. De toeslagen zijn voorwaardelijk toegezegd. Eventuele toeslagverlening geschiedt jaarlijks op 1 januari. Voor dit voorwaardelijke toeslagbeleid wordt geen bestemmingsreserve gevormd en er wordt ook geen premie voor betaald. Vanaf 2010 tot en met 2014 is conform afspraak met CAO partijen geen toeslag verleend. Omdat op de pensioenrechten en pensioenaanspraken niet doelgericht toeslag verleend wordt, is er geen sprake van een achterstand in toeslagverlening. Met de invoering van het nieuwe FTK is zijn de voorwaarden waaronder het fonds toeslagen mag verlenen gewijzigd. Hierop wordt nader ingegaan in de toekomstparagraaf.
24
Maatstaf toeslagverlening Over de toeslag waarmee de premievrije aanspraken van de actieve deelnemers, slapers en gepensioneerden jaarlijks kunnen worden verhoogd besluit het bestuur jaarlijks, rekening houdend met de financiële positie van het pensioenfonds. Gedurende de herstelperiode wordt er door het fonds geen toeslag verleend, het bestuur heeft dan ook besloten tot en met het verslagjaar geen toeslag te verlenen. Vanaf 2015 zal het toeslagenbeleid worden aangepast naar aanleiding van de inwerkingtreding van het nieuwe FTK. Toeslagstaffel Vanaf 2010 tot en met 2014 is conform afspraak met CAO partijen geen toeslag verleend. Indien de middelen wel toereikend zijn, wordt voor het door het bestuur te nemen besluit over de toekenning van de toeslagen aan actieve deelnemers, gepensioneerden en slapers, ter ondersteuning onderstaande staffel gebruikt. Dekkingsgraad op basis van FTK normen
Toeslag verlening
Financiering
Dekkingsgraad < 105%
Geen toeslag
N.v.t.
105% < Dekkingsgraad< FTK dekkingsgraad + 5%
Naar rato van de betreffende maatstaf
Uit het vermogen van het fonds
Dekkingsgraad > FTK dekkingsgraad + 5%
Volledig
Uit het vermogen van het fonds
Hierbij staat de dekkingsgraad voor de werkelijke dekkingsgraad van het fonds. De FTK dekkingsgraad is de vereiste dekkingsgraad in de evenwichtssituatie. In deze evenwichtssituatie is het eigen vermogen van het fonds zodanig dat, met de wettelijk vastgestelde zekerheidsmaatstaf van 97,5% voor de onvoorwaardelijke aanspraken, wordt voorkomen dat het fonds binnen één jaar beschikt over minder middelen dan de hoogte van de technische voorzieningen. Toeslagenlabel Voor een begrijpelijke communicatie over het toeslagbeleid van het pensioenfonds voerde de Pensioenwet een toeslagenlabel in. Dit label stond op bijna alle communicatiemiddelen. Hiermee konden pensioenfondsen en verzekeraars duidelijk maken of de pensioenen de komende jaren mee kunnen stijgen met de prijsstijgingen, met andere woorden of de koopkracht op peil blijft. In het licht van de inrichting van nieuwe pensioencontracten waarover door sociale partners gesproken wordt bleek het label eerder tot verwarring dan tot bruikbare informatie voor de deelnemer te leiden. Daarom stelde de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in haar nieuwsbrief begin 2011 dat de pensioenuitvoerders zelf de inschatting mogen maken of het opnemen van het label bijdraagt aan het begrip van de deelnemer over de toeslagverlening. Het fonds heeft er dan ook voor gekozen het toeslaglabel vanaf 2012 niet meer toe te passen. Wel dient het fonds een voorwaardelijkheidsverklaring te gebruiken. Daarin wordt het toeslagbeleid verder uitgelegd. Het gaat dan om de ambitie die het fonds heeft voor de mate waarin toeslagen worden gegeven. En ook hoe toeslagen worden betaald. Verder geeft de voorwaardelijkheidsverklaring aan wat daarvan de laatste drie jaar is waargemaakt. De AFM is de toezichthouder die zich concentreert op het gedragstoezicht van pensioenfondsen. In de praktijk gaat het met name om communicatie. Financieel beleid Het bestuur van het fonds voert een degelijk financieel beleid met enerzijds als doelstelling voldoende middelen op te bouwen om aan de verplichtingen (lees: de pensioenuitkeringen) te kunnen blijven voldoen en anderzijds om een stabiel premie- en toeslagbeleid te voeren. De inkomsten aan premies en de opbrengsten uit de beleggingen moeten voldoende zijn om de pensioenrechten van de deelnemers te waarborgen en de pensioenrechten van de huidige en de toekomstig pensioengerechtigden te kunnen blijven betalen.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
25
Incassobeleid Het vanaf 2010 verscherpte incassobeleid is in 2014 verder voortgezet en waar nodig verbeterd. Doelstelling hierbij is de financiële risico’s voor het fonds te beperken. Kostendekkende premie 2015 Het bestuur heeft in november 2014, na overleg met cao-partijen, besloten om de premie voor 2015 en 2016 met 0,7% te verhogen ten opzichte van de premie in 2014. De maximale premie voor 2015 en 2016 komt daarmee uit op 21,9%. De maximale premie is daarmee voor 2015 en 2016 naar verwachting kostendekkend. Het bestuur kiest bij het premiebesluit voor consistentie van beleid en voor premiestabiliteit. Alvorens het premiebesluit te nemen heeft het bestuur het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen. Het verantwoordingsorgaan onderschrijft de keuze van het bestuur. Het bestuur anticipeert met dit voorgenomen besluit, naar het oordeel van het verantwoordingsorgaan, op juiste wijze op de verwachte (premie)effecten van het nieuwe FTK voor Bpf Tex.
Fondsdocumenten Wijzigingen fondsdocumenten in 2014 De Wvbp is bij het fonds geïmplementeerd per 1 juli 2014 (datum inwerkingtreding Wvbp). In maart 2014 heeft het bestuur de voor de implementatie van de Wvbp noodzakelijke wijzigingen doorgevoerd in de statuten en het reglement verantwoordingsorgaan. Daarnaast heeft het bestuur een verkiezingsreglement vertegenwoordiger pensioengerechtigden in het bestuur en een reglement raad van toezicht vastgesteld. Het bestuur heeft de statutenwijziging en het daarmee samenhangende gewijzigde reglement verantwoordingsorgaan en het reglement raad van toezicht vóór de daartoe door DNB aangegeven datum van 1 april 2014 voorgelegd aan DNB. DNB heeft vóór 1 juli 2014 aangegeven in te stemmen met de door het fonds aan DNB voorgelegde fondsdocumenten. De in maart 2014 verschenen “Handreiking geschikt pensioenfondsbestuur” van de Pensioenfederatie was voor het bestuur aanleiding om een geschiktheidsplan te vervaardigen, die het deskundigheidsplan 2013 zal gaan vervangen. In juni 2014 heeft de implementatie van de Code Pensioenfondsen geleid tot wijzigingen in de statuten, het reglement verantwoordingsorgaan en het reglement raad van toezicht. De Code Pensioenfondsen was voor het bestuur eveneens aanleiding om het integriteitsbeleid van Bpf Tex expliciet vast te leggen in een beleidsdocument. Daarnaast werkt het bestuur aan een incidentenregeling. De in juni 2014 door DNB gepubliceerde “Guidance: uitbesteding door pensioenfondsen” heeft het bestuur doen besluiten om het uitbestedingsbeleid nader uit te werken en vast te leggen in een apart beleidsdocument. De vorengenoemde ontwikkelingen en wijzigingen zijn tevens aanleiding geweest voor het bestuur om in het boekjaar de abtn van het fonds te actualiseren. Het beleggingsplan is per 1 oktober 2014 tussentijds aangepast. De twee redenen hiervoor zijn dat: –– het onderzoek uit maart 2014 naar risicobereidheid onder de deelnemers laat zien dat de deelnemers duidelijk minder beleggingsrisico accepteren dan de gemiddelde deelnemer aan een pensioenfonds; –– naar aanleiding van de heisessie van het bestuur op 27 juni 2014 heeft het bestuur geconcludeerd dat het pensioenfonds op korte termijn een strategische samenwerking dient na te streven.
26
Beide redenen brengen met zich mee dat het risico van de dekkingsgraad wordt verkleind. De strategische beleggingsmix die eind 2013 was vastgesteld voor het kalenderjaar 2014 is niet meer passend, omdat die beleggingsmix was vastgesteld uitgaande van het risicoprofiel voor de lange termijn. De nieuwe beleggingsmix is meer passend gezien zowel de lagere risicobereidheid van de deelnemers als het voornemen tot strategische samenwerking. Wijziging van het pensioenreglement 2010 De basisregeling van Bpf Tex kende een pensioenleeftijd van 65 jaar, een opbouwpercentage van 1,65% en een franchise die net onder het fiscale minimum ligt. In de basisregeling wordt een salaris tot maximaal € 55.000 per jaar in aanmerking genomen. Uit een analyse van het bestuur is gebleken dat deze basisregeling voor inkomens tot net boven het minimumloon na aanpassing van het fiscale kader per 1 januari 2014 als bovenmatig wordt gekenmerkt, vanwege de inperking van het Witteveenkader. Dit leidt ertoe dat de pensioenregeling van Bpf Tex per 1 januari 2014 diende te worden aangepast, om te voorkomen dat de regeling (deels) als een onzuivere pensioenregeling wordt aangemerkt. Als gevolg hiervan heeft het bestuur besloten het opbouwpercentage per 1 januari 2014 te verlagen van 1,65% naar 1,60%. Het bestuur heeft in november 2014 besloten per jaareinde 2014 over te gaan op de nieuwe prognosetafel AG2014. In december gevolgd door wijzigingsbesluiten met betrekking tot de actualisering van de flexibiliseringsfactoren, waarbij de nieuwe prognosetafel is gehanteerd. Wijziging van de vrijwillige excedentregeling De vrijwillige excedentregeling van Bpf Tex kent een pensioenleeftijd van 65 jaar en een opbouwpercentage van 1,75% of 2,05%, naar keuze van de betreffende werkgever. Een franchise is niet van toepassing bij een excedentregeling. Er wordt pensioen opgebouwd over het salaris boven € 55.000. Het opbouwpercentage van 1,75% valt binnen de fiscale grenzen en behoeft dus geen aanpassing. Het opbouwpercentage van 2,05% valt niet voor alle deelnemers binnen de grenzen. De leeftijd waarop het pensioen van Bpf Tex ingaat blijft 65 jaar. Het daarbij behorende maximale opbouwpercentage in de fiscaal optimale aanvullende pensioenregeling is 1,84%. Het bestuur heeft op grond daarvan besloten het opbouwpercentage van 2,05% dienovereenkomstig te verlagen naar 1,84% per 1 januari 2014. Jaarverslag 2013 Het jaarverslag 2013 inclusief het actuariële verslag is op 23 juni 2014 besproken en vastgesteld. Fusie met VUTEGRO In januari 2011 is de fusie tussen het fonds en VUTEGRO geëffectueerd. Na de effectuering van de fusie is de VUTEGRO verdwenen en wordt de “VUTEGRO”-regeling uitgevoerd door het fonds. Alle VUTEGRO-cijfers zijn vanaf verslagjaar 2011 opgenomen in de jaarrekening van het fonds. De geldmiddelen (vermogens) voor de (pre)pensioenregelingen en de “VUTEGRO”-regeling zijn, overeenkomstig de eisen van DNB, gescheiden. Beleid verlenen vrijstellingen Werkgevers die onder de verplichtstelling vallen, moeten zich aanmelden bij Bpf Tex. Daarnaast heeft Bpf Tex de plicht naar de aangesloten deelnemers, werkgevers en andere belanghebbenden om de verplichtstelling te handhaven. Bpf Tex voert een actief aansluitingsbeleid. De bevoegdheid inzake het verlenen van vrijstelling van de verplichtstelling van Bpf Tex en vrijwillige toetreding tot de pensioenregeling berust bij het bestuur. Het bestuur van Bpf Tex heeft besloten in 2013 te starten met een steekproef om ondernemingen te benaderen die zich mogelijk moeten aansluiten bij het fonds. Tevens voert het bestuur periodieke controles uit op de handhaving van de verplichtstelling van Bpf Tex. De controles hebben tot doel vast te stellen of alle werkgevers die onder de verplichtstelling vallen daadwerkelijk zijn aangesloten. Het bestuur heeft ook in 2014 het aangescherpte beleid inzake het verlenen van vrijstelling voortgezet. Daarnaast heeft
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
27
het bestuur een aanvang gemaakt met het beter laten aansluiten van het vragenformulier aan de verplichtstelling. De voorgaande acties hebben ertoe geleid dat in het verslagjaar 188 ondernemingen zijn aangesloten. Financieel crisisplan Tijdens een bijeenkomst voor bestuurders van pensioenfondsen in september 2011 introduceerde De Nederlandsche Bank een financieel crisisplan. Naar de mening van De Nederlandsche Bank waren veel pensioenfondsen tijdens de kredietcrisis namelijk onvoldoende voorbereid op een scenario waarin de dekkingsgraad snel verslechtert. Alle pensioenfondsen moeten als onderdeel van de actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn) een financieel crisisplan opstellen. Het bestuur heeft op 20 april 2012 haar crisisplan vastgesteld en ingediend bij De Nederlandsche Bank. Het Financieel crisisplan wordt jaarlijks geëvalueerd aan de hand van actuele richtlijnen en voorwaarden van DNB. De evaluatie in 2014 heeft niet geleid tot aanpassing van het plan. In 2015 zal het bestuur bij de evaluatie van het financieel crisisplan de noodzakelijke wijzigingen ten gevolge van de implementatie van het nieuwe FTK doorvoeren in dit plan, waaronder het opnemen van een noodprocedure om in spoedeisende situaties te kunnen handelen. Integraal beleidsplan Begin 2015 heeft het bestuur besloten om in 2015 een integraal beleidsplan te implementeren. Onderdeel van dit beleidsplan is een jaarplan. Het jaarplan beoogt om het bestuur een overzicht te bieden van de activiteiten ter uitvoering van de verschillende plannen die bij het fonds in gebruik zijn, en de overige activiteiten die het fonds in het betreffende jaar dient uit te voeren. Service afspraken Het bestuur heeft in het verslagjaar diverse malen overleg gevoerd met de uitvoeringsorganisatie over de dienstverlening. Daarnaast heeft er een evaluatie plaatsgevonden tussen het bestuur en de directie van de uitvoeringsorganisatie ingevolge de overeenkomst verrichte diensten en kwaliteit daarvan. Onderdeel van de dienstverlening zijn de service afspraken. Alle producten en diensten vormen samen de dienstenwaaier waarin alle input, output en service afspraken zijn opgenomen. Deze service afspraken dienen het bestuur, samen met het jaarplan, de noodzakelijke handvatten te bieden om de kwaliteit van de werkzaamheden van de uitvoeringsorganisatie goed te kunnen beheersen. Door middel van een kwartaalrapportages en metingen wordt door het bestuur getoetst of aan de afgesproken kwaliteitscriteria is voldaan.
Goed pensioenfondsbestuur Naleving Code Pensioenfondsen Halverwege het verslagjaar zijn de principes voor goed pensioenfondsbestuur vervangen door de Code Pensioenfondsen. Het bestuur onderschrijft de uitgangspunten van de Code Pensioenfondsen. In de tweede helft van het verslagjaar heeft het bestuur geïnventariseerd aan welke normen uit de code reeds wordt voldaan, welke normen nog aanleiding geven tot actie en van welke normen het bestuur om moverende redenen wenst af te wijken. Gebleken is hierbij dat een groot deel van de normen die in de code zijn geformuleerd in de praktijk door het bestuur worden nageleefd. Op onderdelen is dit echter nog niet het geval. Het bestuur heeft hier eind 2014 verschillende acties op geformuleerd. Voor enkele normen geldt dat het een bewuste keuze is van het bestuur om van de Code Pensioenfondsen af te wijken. Voor de onderdelen waarop de Code Pensioenfondsen niet of gedeeltelijk wordt nageleefd, volgt hierna een toelichting: Missie, visie en strategie (norm 3 en 18) De missie, visie en strategie worden nader ingevuld met het uitwerken van een integraal beleidsplan.
28
Noodprocedure (norm 4) Het bestuur zal in 2015 het financieel crisisplan aanscherpen, waarin een noodprocedure om in spoedeisende situaties te kunnen handelen zal worden opgenomen. Integraal risicomanagement (norm 23) Het bestuur zorgt ervoor dat het integrale risicomanagement adequaat georganiseerd is. De risico’s zijn door het bestuur in kaart gebracht volgens het FIRM-model. Op basis daarvan wordt een risicomanagementbeleidsplan opgesteld wat op reguliere basis wordt geagendeerd en in 2015 zal worden opgenomen in de integrale beleidscyclus. Verantwoord beleggen (norm 29) Het beleid omtrent verantwoord beleggen is opgenomen in de Verklaring inzake beleggingsbeginselen. Het bestuur heeft relevante documentatie bij de vermogensbeheerder uitgevraagd zal op basis hiervan de dialoog met het verantwoordingsorgaan aangaan. Uitvoering, uitbesteding en kosten (norm 36) Het bestuur heeft begin 2015 bij de uitvoeringsorganisaties (Aegon en AZL) het beloningsbeleid en de klokkenluidersregeling uitgevraagd. Melding onregelmatigheden (norm 43 en 44) Het bestuur werkt in 2015 aan een incidentenregeling. Het bestuur is van mening dat een klokkenluidersregeling voor het bestuur niet nodig is, aangezien geen van de bestuurders of leden van de andere fondsorganen primair financieel afhankelijk is van het fonds. Benoeming, ontslag en schorsing (norm 45) In de code is opgenomen dat een lid van de raad van toezicht wordt benoemd door het bestuur na bindende voordracht van het verantwoordingsorgaan en ontslagen door het bestuur na bindend advies van het verantwoordingsorgaan. Het bestuur wijkt op dit punt ten dele af van de Code Pensioenfondsen. Het bestuur volgt de wettelijke voorschriften en heeft deze vastgelegd in de statuten, het reglement verantwoordingsorgaan en het reglement raad van toezicht. De code is uitgebreider dan de wet. De code meldt dat een lid van de Raad van Toezicht wordt benoemd na bindende voordracht van verantwoordingsorgaan. Op basis van de wet hoeft het verantwoordingsorgaan alleen om advies te worden gevraagd. Het bestuur heeft besloten de wet te volgen, aangezien hierdoor de kans op geschikte kandidaten wordt vergroot. De betrokkenheid van het verantwoordingsorgaan bij de benoeming is hiermee naar het oordeel van het bestuur voldoende gewaarborgd. Diversiteit De huidige samenstelling van het bestuur is niet in overeenstemming met de normen zoals die zijn voorgeschreven door de Code Pensioenfondsen. Gelet op de beperkte beschikbaarheid van geschikte jongere vrouwelijke kandidaat bestuursleden is het op korte termijn niet mogelijk om hieraan te voldoen en geeft het bestuur vooralsnog prioriteit aan het behoud van aanwezige deskundigheid en ervaring binnen het bestuur. Zelfevaluatie en deskundigheid Sinds 2011 geldt de Beleidsregel deskundigheid. Bestuursleden van pensioenfondsen kregen te maken met aangescherpte deskundigheidseisen. Het pensioenfonds heeft in 2012 de competentieprofielen vastgesteld en deze in 2013 verder aangepast aan de verscherpte eisen van DNB. Naast randvoorwaarden voor alle bestuursleden zijn voor bepaalde functies aanvullende competenties geformuleerd. De geschiktheid van bestuurders is een nog grotere rol gaan spelen. Er is namelijk gebleken dat de toegenomen complexiteit van het besturen van een pensioenfonds vraagt om een andere organisatiestructuur en nog meer dan vroeger ook om deskundige bestuursleden die zelf ‘in control’ zijn. Daarnaast zijn in de ‘Beleidsregel geschiktheid 2012’, de eisen omschreven waaraan bestuursleden moeten voldoen om door De Nederlandsche Bank (DNB) geschikt bevonden te worden voor een bestuursfunctie.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
29
Volgens die beleidsregel bestaat geschiktheid uit kennis, vaardigheden en professioneel gedrag. Het bestuur heeft deze onderdelen nader uitgewerkt in een geschiktheidsplan. Hierbij is gebruik gemaakt van de “Handreiking geschikt pensioenfondsbestuur” van de Pensioenfederatie aan de hand waarvan het bestuur het plan in december 2014 heeft geïnventariseerd. In het geschiktheidsplan is een opleidingsplan opgenomen, dat jaarlijks wordt vastgesteld. In vervolg hierop heeft het bestuur op 27 maart 2015 een aangepast Geschiktheidsplan vastgesteld. Op 20 november 2014 heeft het bestuur uitgebreid stilgestaan bij de consequenties van het nieuwe FTK voor het fonds. Ook zijn op 20 november de doelstellingen van een nieuw uit te voeren ALM- studie besproken. In de bestuursvergadering van 16 december zijn de uitgangspunten voor de ALM-studie vastgesteld en afgestemd met Towers Watson (uitvoerder van de ALM-studie). Op 20 september 2013 heeft een zelfevaluatie plaatsgevonden onder begeleiding van Kartika Interim Management B.V. Het bestuur heeft op 4 april 2014 zelfstandig een zelfevaluatie uitgevoerd. De zelfevaluatie is bedoeld om het eigen functioneren, zowel van het bestuur als geheel als van individuele bestuursleden, te evalueren. Het bestuur is op grond van de zelfevaluatie van oordeel dat zij als geheel en individueel goed functioneert. Kwaliteit van het functioneren van het bestuur en tijdigheid van de besluitvorming zijn voldoende, hetgeen werd bevestigd in het visitatierapport van Xudoo. Het bestuur hanteert bij de beleids- en controlecyclus een Vergaderjaarplan en een Jaarplan Bestuur, om de voortgang van de bestuursactiviteiten goed te kunnen monitoren. Deskundigheidsbevordering Het bestuur besteedt actief aandacht aan deskundigheidsbevordering van bestuursleden. Hierbij wordt voor nieuwe bestuursleden gebruik gemaakt van de toetsingsmiddelen van SPO (Stichting Pensioen Opleidingen), op basis waarvan het bestuur mede de geschiktheid van voorgedragen bestuursleden toetst. Hiernaast wordt gebruik gemaakt van informatiesessies verzorgd door externe adviseurs. De bestuursleden hebben in het verslagjaar diverse opleidings- en themabijeenkomsten bijgewoond georganiseerd door de toezichthouder DNB, AZL en door andere externe partijen. Daarnaast is een opleidingsplan voor de bestuursleden onderdeel van het door het bestuur vastgestelde geschiktheidsplan. Integere bedrijfsvoering Het bestuur is van mening dat in het verslagjaar zo veel als mogelijk is voldaan aan de meest recente principes van goed pensioenfondsbestuur en dat het heeft zorggedragen voor een integere bedrijfsvoering. Gelijktijdig met de Wvbp is de Code Pensioenfondsen, die door de Stichting van de Arbeid en de Pensioenfederatie is ontworpen, in werking getreden. Deze code heeft per 1 juli 2014 een wettelijke grondslag gekregen. Het bestuur onderschrijft de Code Pensioenfondsen. De code bevat 83 normen voor goed pensioenfondsbeheer. De Code Pensioenfondsen is in het boekjaar bij het fonds grotendeels geïmplementeerd. Eerder in dit hoofdstuk is nader ingegaan op de wijze waarop dit is geschied. Naleving wet- en regelgeving Het afgelopen jaar zijn aan het fonds geen dwangsommen of boetes opgelegd. Er zijn door DNB geen aanwijzingen aan het fonds gegeven, noch is een bewindvoerder aangesteld of is bevoegdheidsuitoefening van organen van het fonds gebonden aan toestemming van de toezichthouder. Implementatie Wet versterking bestuur pensioenfondsen (Wvbp) Het bestuur heeft in september 2013 reeds de pensioenjuristen van AZL verzocht om een uitgebreide presentatie over de consequenties en mogelijkheden van de inwerkingtreding van de Wvbp te bespreken. Tijdens deze presentatie zijn ook de betrokken cao-partijen uitgenodigd en aanwezig geweest om te discussiëren over de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wvbp voor het fonds. Het bestuur heeft in de bestuursvergadering van 22 november 2013, na een zorgvuldige afweging, zijn goed beargumenteerde voorkeur voor het paritaire bestuursmodel uitgesproken. De voorkeur voor dit bestuursmodel vloeit voort uit het overleg met de
30
betrokken stakeholders en de oriëntatie van het fonds op de toekomst. Het bestuur geeft de voorkeur aan het paritair bestuursmodel om zo de binnen het bestuur vertegenwoordigde belanghebbenden op de meest rechtstreekse wijze te kunnen betrekken bij eventuele besluitvorming en afwegingen over de toekomst van het fonds. In vervolg op de voorgenomen besluitvorming heeft het bestuur in december 2013 het voorlopige besluit inclusief argumentatie, ter consultatie voorgelegd aan de deelnemersraad. De deelnemersraad heeft nog in het verslagjaar een positief advies gegeven ten aanzien van het voorgenomen besluit tot keuze voor het paritaire bestuursmodel. De implementatie van de Wvbp bij het pensioenfonds is in het verslagjaar verder in gang gezet. Het bestuur heeft besloten om vanaf 1 juli 2014 een vertegenwoordiger namens de pensioengerechtigden van het fonds zitting te laten nemen in het bestuur. De vertegenwoordiger in het bestuur namens pensioengerechtigden neemt de plaats in van één van de werknemersvertegenwoordigers. Een verkiezingsprocedure in Q1 2014 heeft geresulteerd in de benoeming van de heer Borm als bestuurslid namens pensioengerechtigden. De implementatie van de Wvbp bij het fonds heeft voorts geleid tot de benoeming van een drietal leden van de per 1 juli 2014 ingestelde raad van toezicht. De voorgenomen benoeming van de leden van de raad van toezicht is aan DNB voorgelegd, die er vervolgens mee heeft ingestemd. De Wvbp was tevens aanleiding om de deelnemersraad van het fonds per 1 juli 2014 te ontbinden. Aanpassingen ten gevolge van de gewijzigde fiscale kaders Met ingang van 1 januari 2014 is het wettelijk fiscale kader voor pensioenopbouw beperkt. De Wet Verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd heeft, naast verhoging van de AOW-leeftijd, gevolgen voor de aanvullende pensioenen. In de wet is geregeld dat de fiscale pensioenleeftijd wordt verhoogd, net als de AOW-leeftijd. Per 1 januari 2014 is de fiscale pensioenleeftijd in één keer naar 67 jaar gegaan. Hierbij worden de maximale opbouwpercentages voor een zuivere pensioenregeling, een eindloon- of middelloonregeling, verlaagd. De basisregeling van Bpf Tex kent een pensioenleeftijd van 65 jaar, een opbouwpercentage van 1,60% en een franchise die net onder het fiscale minimum ligt. In de basisregeling wordt een salaris tot maximaal € 55.000 per jaar in aanmerking genomen. Het bestuur heeft in samenspraak met de cao-partijen besloten om de pensioenleeftijd gedurende het verslagjaar te handhaven op 65 jaar. Uit een analyse die is uitgevoerd door AZL is gebleken dat deze basisregeling voor inkomens tot net boven het minimumloon na aanpassing van het fiscale kader per 1 januari 2014 als bovenmatig wordt gekenmerkt. Dit leidt ertoe dat de pensioenregeling van Bpf Tex dient te worden aangepast, om te voorkomen dat de regeling (deels) als een onzuivere pensioenregeling wordt aangemerkt. Vanaf 1 januari 2015 heeft een verdere beperking plaats gevonden. Het bestuur geeft er de voorkeur aan om de overige noodzakelijke wijzigingen in de basisregeling (pensioenreglement 2010) van het pensioenfonds als gevolg van het gewijzigde fiscale kader per 1 januari 2015 door te voeren. Dit uit overwegingen van kostenbeperking en omdat dit naar de belanghebbenden van het fonds duidelijker te communiceren is. Onderzoek uitbesteding vermogensbeheer In een brief d.d. 18 oktober 2012 heeft DNB aan Bpf Tex laten weten dat DNB bij Bpf Tex een onderzoek heeft uitgevoerd naar de uitbesteding van het vermogensbeheer. Bij de brief zond DNB een rapport met betrekking tot de specifiek door DNB bij Bpf Tex geconstateerde tekortkomingen. De bevindingen van DNB hebben voor een deel betrekking op het feit dat Bpf Tex het vermogensbeheer heeft ondergebracht bij één partij, AEGON Asset Management. Het bestuur van Bpf Tex heeft in samenspraak met een juridisch specialist vermogensbeheer en de beleggingsadviseur van het fonds de tekortkomingen en de bevindingen geanalyseerd en waar nodig en mogelijk aanpassingen doorgevoerd en het beleggingsmandaat aangescherpt. Door middel van beantwoording van de gestelde vragen naar aanleiding van het thema onderzoek ‘Vermogensbeheer’ is DNB op de hoogte gebracht van de antwoorden. Naar aanleiding van deze beantwoording is het bestuur bij DNB uitgenodigd om de voortgang ten aanzien van de eerdere bevindingen die DNB had bij het fonds ten aanzien van het themaonderzoek vermogensbeheer in 2012 nader toe te
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
31
lichten. Het bestuur heeft na dit gesprek een extra bestuursvergadering gepland op 21 juli ter vaststelling van een plan van aanpak om de bevindingen nog in het verslagjaar op te lossen. Ultimo verslagjaar is de eindrapportage conform planning in het plan van aanpak bij DNB ingediend. DNB heeft op basis van deze eindrapportage door middel van een schrijven geconcludeerd dat de eerdere bevindingen voldoende zijn geadresseerd dat haar bevindingen naar tevredenheid zijn afgehandeld. Prudent Person Conform artikel 135 van de Pensioenwet dient het pensioenfonds een beleggingsbeleid te voeren in overeenstemming met de prudent-person regel. De waarden worden belegd in het belang van de aanspraak- en pensioengerechtigden. De beleggingen worden gewaardeerd tegen marktwaarde. Het pensioenfonds belegt op zodanige wijze dat de veiligheid, kwaliteit, liquiditeit en het rendement van de portefeuille zoveel als mogelijk zijn gewaarborgd. Gedragscode Het fonds heeft een gedragscode waarin de regels en richtlijnen voor bestuursleden en andere betrokkenen zijn opgenomen. Deze regels en richtlijnen zijn ter voorkoming van conflicten tussen de belangen van het fonds en de privébelangen van betrokkenen en ter voorkoming van het gebruik maken van vertrouwelijke informatie van het fonds voor privédoeleinden. Jaarlijks wordt door de bestuursleden bevestigd dat zij de gedragscode nageleefd hebben. Dit is vastgelegd in de notulen van de bestuursvergadering van 16 december 2014. In 2015 werd door de Pensioenfederatie een aangepast model van de gedragscode gepubliceerd. Het bestuur heeft begin 2015 besloten de gedragscode hierop aan te passen. Compliance officer De compliance officer bewaakt dat het fonds voldoet aan de voor het fonds van toepassing zijnde actuele wet- en regelgeving op het gebied van compliance. De compliance officer, de heer J. de Graaf van Cijf’rs heeft in de afgelopen jaren geen opmerkingen gemaakt. Klachten- en geschillenregeling In 2012 is reeds een klachten- en geschillenregeling vastgesteld. Tijdens de bestuursvergadering van 23 oktober 2014 heeft het bestuur besloten de geschillenprocedure te wijzigen, waarbij het bestuur de geschillen zelf behandelt en niet langer de Vaste Commissie. Tevens heeft het bestuur besloten de klachtenregeling en de geschillenregeling te integreren en gelijktijdig te actualiseren. In het verslagjaar zijn geen klachten en geschillen gemeld. Risicomanagement Het fonds is verantwoordelijk voor de inrichting en goede werking van het interne risicobeheersings- en controlesysteem, het risicomanagement. Risicomanagement is een continu proces waarbij de risico’s en de organisatie van het fonds integraal worden bekeken. Het risicomanagement speelt een voorname rol bij het bepalen van de strategie van het fonds. Het bestuur heeft het integraal risicomanagement vormgeven met een analyse van het risico. Deze risicoanalyse vindt plaats aan de hand van het FIRM model (het Financiële Instellingen Risico Model) van DNB. De Commissie Risk Management heeft een risicomatrix opgesteld welke na het verslagjaar verder zal worden uitgewerkt en dient ter beleidsvorming. Implementatie wetswijzigingen per 1 januari 2015 Het verslagjaar heeft voor een deel in het teken gestaan van de wetswijzigingen per 1 januari 2015 (nieuw FTK en wijziging fiscale kader). Het bestuur heeft hiertoe overleg gevoerd met cao-partijen. Cao-partijen zijn door het bestuur gevraagd aan te geven wat voor cao-partijen het maximaal acceptabele niveau van de pensioenpremie is en een besluit te nemen over de inhoud van de pensioenregeling (opbouw en toeslagambitie) per 1 januari 2015.
32
Cao-partijen hebben in oktober 2014 een akkoord bereikt waarin de premie voor 2015 en 2016 op 21,9% is vastgesteld. Het opbouwpercentage dat bij een Rentetermijnstructuur (RTS) ultimo september 2014 hiermee kan worden gerealiseerd bedraagt 1,52%. De belangrijkste besluiten ten aanzien van de inhoud van de basispensioenregeling per 1 januari 2015 zijn: –– Het opbouwpercentage wordt verlaagd naar 1,52%; –– De franchise wordt vastgesteld op de minimale Witteveenfranchise; –– De pensioenrichtleeftijd wordt verhoogd naar 67 jaar. Voor de vrijwillige excedentregeling geldt dat vanaf 1 januari 2015 pensioen kan worden opgebouwd over een jaarsalaris van maximaal € 100.000,-. Het bestuur zal in 2015, in nauwe samenwerking met cao-partijen en het verantwoordingsorgaan, invulling geven aan verdere wijzigingen van de pensioenregeling per 1 januari 2016 die voortvloeien uit het nieuwe FTK. Het bestuur heeft aan Towers Watson de opdracht gegeven tot het uitvoeren van een ALM-studie. Doel van deze ALM-studie is om de impact van het nieuwe FTK en de toekomstbestendigheid van het fonds nader te onderzoeken en input te kunnen geven aan het cao-overleg. De eerste uitkomsten van de ALM-studie zijn besproken in de bestuursvergadering van 23 januari 2015. In de bestuursvergadering van 27 maart 2015 zullen de vervolguitkomsten worden besproken.
Pensioenparagraaf Met ingang van 1 januari 2006 is het Prepensioenfonds veranderd in een Bedrijfstakpensioenfonds. Deze wijziging houdt onder andere in dat de prepensioenregeling aan de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/Prepensioen en introductie Levensloopregeling is aangepast. Met ingang van 1 januari 2010 is de aanvullende ouderdomspensioenregeling veranderd in een volwaardige ouderdomspensioenregeling. Hieronder treft u een toelichting aan op de prepensioen- en de ouderdomspensioenregeling. Pensioenregelingen van het fonds Prepensioenregeling Werknemers geboren vóór 1 januari 1950 en in dienst voor 1 januari 2010 Voor deelnemers geboren vóór 1 januari 1950 is de huidige prepensioenregeling op hoofdlijnen gelijk gebleven. Uitgangspunt van de regeling is dat een werknemer vanaf 61,5-jarige leeftijd van de regeling gebruik kan maken. Een vroegere of latere ingangsdatum is mogelijk. De eerste mogelijkheid is met ingang van de eerste van de maand waarin de werknemer 60 wordt. De laatste mogelijkheid is bij 64 jaar en 11 maanden. Als gekozen wordt voor een vervroegde ingangsdatum, dan wordt het (premievrije) recht op prepensioen verlaagd aan de hand van een door het bestuur vastgestelde actuariële tabel. Als gekozen wordt voor een latere ingangsdatum, dan wordt het (premievrije) recht op prepensioen verhoogd aan de hand van een door het bestuur vastgestelde actuariële tabel. De kernpunten van de prepensioenregeling zijn: –– De premie voor het jaar 2014 is ongewijzigd vastgesteld op 3,6% van het heffingsloon. Van deze premie wordt 2,5% op het salaris van de werknemer ingehouden en 1,1% wordt door de werkgever betaald. Onder het heffingsloon wordt verstaan het voor de individuele deelnemer geldende brutoloon in geld over het lopende kalenderjaar tot ten hoogste het maximum premiedagloon Werkloosheidswet, herleid tot een jaarbedrag. Het maximum is het op jaarbasis herleide bedrag van het maximum premieplichtig dagloon voor de Werkloosheidswet (in 2014: € 51.414,00); –– Pensioen wordt opgebouwd op basis van het middelloonsysteem;
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
33
–– De opbouw per gewerkt dienstjaar binnen de branche is voor 2014 gelijk aan 1,729% van de pensioengrondslag; –– De pensioengrondslag is gelijk aan het pensioengevend salaris. Het in aanmerking te nemen pensioengevend salaris is het op de datum van vaststelling van de prepensioengrondslag voor de deelnemer geldende vaste salaris in geld inclusief de vakantietoeslag, uitgaande van de normale bij de werkgever geldende wekelijkse arbeidsduur. Tot het prepensioengevend salaris worden even eens gerekend alle variabele loonbestanddelen over het kalenderjaar voorafgaand aan de datum van vaststelling van de prepensioengrondslag. Aanvullende ouderdomspensioenregeling Werknemers geboren op of na 1 januari 1950 Voor werknemers die geboren zijn op of na 1 januari 1950, is de prepensioenregeling per 1 januari 2006 afgeschaft. Per 1 januari 2006 hebben deze werknemers een nieuwe aanvullende ouderdomspensioenregeling gekregen. Met ingang van 1 januari 2010 is de aanvullende ouderdomspensioenregeling veranderd in een vernieuwde regeling. In deze vernieuwde regeling wordt een volwaardig ouderdomspensioen opgebouwd. De kernpunten van de vernieuwde pensioenregeling vanaf 2010 zijn: –– De premie voor het jaar 2014 is vastgesteld op 21,9% van de pensioengrondslag; –– Pensioen wordt opgebouwd op basis van het middelloonsysteem; –– De opbouw per gewerkt dienstjaar binnen de branche is voor 2014 gelijk aan 1,60% van de pensioengrondslag; –– De pensioengrondslag is gelijk aan het salaris onder aftrek van de franchise. Het in aanmerking te nemen pensioengevend salaris is het salaris, inclusief vakantiegeld en andere schriftelijk overeengekomen vaste onderdelen (zoals dertiende maand, ploegentoeslag en provisie). Variabele beloningen, zoals overwerk, bonus en het niet gegarandeerde deel van de provisie, tellen niet mee voor het pensioengevend salaris. Het pensioengevend salaris bedraagt ten hoogste € 55.000,-. –– De franchise is voor 2014 vastgesteld op € 12.309,-. Werknemers geboren vóór 1 januari 1950 en in dienst op of na 1 januari 2010 Voor werknemers die geboren zijn vóór 1 januari 1950 en in dienst zijn op of na 1 januari 2010 geldt de regeling die per 1 januari 2010 in werking is getreden. De kernpunten van deze pensioenregeling zijn: –– De premie voor het jaar 2014 is vastgesteld op 21,9% van de pensioengrondslag; –– Pensioen wordt opgebouwd op basis van het middelloonsysteem; –– De opbouw per gewerkt dienstjaar binnen de branche is voor 2014 gelijk aan 1,60% van de pensioengrondslag; –– De pensioengrondslag is gelijk aan het salaris onder aftrek van de franchise. Het in aanmerking te nemen pensioengevend salaris is het salaris, inclusief vakantiegeld en andere schriftelijk overeengekomen vaste onderdelen (zoals dertiende maand, ploegentoeslag en provisie). Variabele beloningen, zoals overwerk, bonus en het niet gegarandeerde deel van de provisie, tellen niet mee voor het pensioengevend salaris. Het pensioengevend salaris bedraagt ten hoogste € 55.000,-. –– De franchise is voor 2014 vastgesteld op € 12.309,-. Vrijwillige regeling Het pensioenfonds voert naast de basisregeling een vrijwillige excedentregeling uit. Deze vrijwillige excedentregeling kan gelden voor deelnemers waarop Pensioenreglement 2010 van toepassing is. In aanvulling op de basisregeling wordt dan aanvullend pensioen opgebouwd. De opbouw vindt plaats over het loon voor zover dit het maximum loon uit de basisregeling overschrijdt. Het opbouwpercentage is naar keuze van de werkgever 1,75% respectievelijk 1,84% en is gebaseerd op het middelloonsysteem.
34
De aanvullende pensioenregeling kent net als de basispensioenregeling opbouw partnerpensioen en wezenpensioen. Het partnerpensioen bedraagt 70% van het ouderdomspensioen. Het wezenpensioen bedraagt 20% van het partnerpensioen.
Beleggingen Terugblik 2014 In 2014 liep het beleid van de grote centrale banken in de wereld steeds verder uiteen. De Amerikaanse centrale bank bouwde zijn opkoopprogramma af, terwijl de Japanse centrale bank dit uitbreidde. De ECB heeft enkele opkoopprogramma’s opgestart om het fragiele herstel te ondersteunen en de deflatoire tendens tegen te gaan. De VS groeide hard door, terwijl Europa en Japan achterbleven. In de laatste helft van het jaar daalden grondstofprijzen hard. Dit kan een positieve stimulans geven aan olie-importerende landen, zoals de VS, Europa en Japan. Ook kan het zorgen voor lagere inflatie of zelfs deflatie, maar zolang dit door energieprijzen wordt veroorzaakt is dit geen probleem voor de economie. De groei in de VS was erg beweeglijk van kwartaal op kwartaal. Dit werd mede veroorzaakt door het slechte winterweer in het begin van het jaar. Gemiddeld genomen is de groei in de VS echter sterk. De werkloosheid daalde in een rap tempo. In Europa wordt de groei nog steeds geremd door verschillende factoren. Met name de bankensector verhoogde zijn kapitaalpositie om te voldoen aan nieuwe regelgeving. Dit had als gevolg dat minder makkelijk werd uitgeleend aan consumenten en bedrijven. Daarnaast probeerden overheden hun tekorten terug te dringen en probeerden consumenten en bedrijven te besparen door de onzekere economische situatie. Het goede nieuws is dat deze factoren langzaam opgelost worden. De banken lijken bijna klaar met het verhogen van hun kapitaal en overheden hebben de grootste bezuinigingen reeds achter zich. In Japan ging men door met “Abenomics”. Een programma van economische hervormingen dat tot doel heeft de deflatie te stoppen en de economische groei te verhogen. In 2014 vergrootte de Japanse centrale bank zijn opkoopprogramma, waardoor de Yen in waarde daalde. Dit zorgde voor hogere inflatie. De vraag is of dit ook doorzet in stijgende lonen. Daarnaast verhoogde de regering het BTWtarief, om het overheidstekort terug te dringen. Het gevolg was echter een afzwakkende groei. De Chinese economie leek te vertragen in 2014. In sommige steden was er een overaanbod van woningen waardoor de prijzen daalden. De regering probeert te voorkomen dat dit grote implicaties heeft voor de economische groei. Het is echter gezond dat de overspannen bouwsector in China wat afkoelt. Het is mogelijk dat de groei komende jaren zal afnemen. Dit is echter een natuurlijke overgang van een economie die steeds geavanceerder wordt.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
35
Beleggingsbeleid
Strategisch Beleggingscategorie Minimum Mandaat Maximum (%) (%) (%) Aandelen 15,0 20,0 25,0 Vastrentende waarden 65,0 75,0 85,0 Vastgoed 0,0 5,0 10,0 Liquiditeiten 0,0 0,0 5,0 Totaal 100,0 De strategische gewichten van vastrentende waarden, aandelen en vastgoed zijn in 2014 niet veranderd. De invulling binnen de beleggingscategorieën is wel veranderd. In 2014 is de portefeuille teruggebracht van twaalf naar vier beleggingsfondsen: een aandelenfonds, een vastrentend fonds, een vastgoedfonds en een fonds ter beheersing van het renterisico van de balans. Hiermee is onder andere voldaan aan de bevindingen van DNB ten aanzien van de uitbesteding van het vermogensbeheer, zoals al is vermeld in de paragraaf goed pensioenfondsbestuur. Daarnaast heeft het bestuur door het terugbrengen van de portefeuille naar vier beleggingsfondsen ruimte gecreëerd voor strategische samenwerkingsvormen. De vermogensbeheerder Aegon Asset Management heeft begin oktober 2014 de regionale aandelenfondsen opgeheven. Vanaf dat moment belegt Bpf Tex in een passief wereldwijd aandelenfonds. Het passieve wereldwijde aandelenfonds belegt in zowel ontwikkelde als opkomende landen. Om die reden is de belegging in het aandelenfonds specifiek voor opkomende landen afgebouwd in oktober 2014. Binnen vastrentende waarden zijn de posities in bedrijfsobligaties, high yield en opkomende landen verkocht in oktober en november. Vanaf november 2014 wordt uitsluitend nog belegd in een passief Europees staatsobligatiefonds. Binnen de beleggingscategorie vastgoed vond geen verandering plaats. Binnen de portefeuille werd strategisch 65% van het verschil in duratie tussen de beleggingen en verplichtingen afgedekt via een nieuw fonds van Aegon Asset Management. Het feitelijke afdekkingspercentage bedroeg 67,5%. Beleggingscategorieën Aandelen De aandelenportefeuille van Bpf Tex haalde een rendement na kosten van 13,2% over 2014. Europese aandelen presteerden in 2014 niet onverdienstelijk. Per saldo was over 2014 het gemiddelde totale rendement (koers- en dividendrendement opgeteld) 7,8%. Gedurende het jaar was er wel sprake van behoorlijke koersfluctuaties. Er waren verschillende redenen voor deze koersvolatiliteit. De economische groei in het eurogebied viel tegen. Daarnaast kreeg Europa vorig jaar te maken met oplopende geopolitieke spanningen. Daarvoor zorgden de onrust in Oekraïne en de vliegramp met Malaysian Airlines. De bedrijfsresultaten voldeden aan de gematigde verwachtingen van analisten en beleggers. Ook bood het aanhoudend ruime monetaire beleid van de Europese Centrale Bank een steun voor aandelen.
36
Voor Noord-Amerikaanse aandelen was 2014 een goed jaar. De beweeglijkheid was vrij laag gedurende het jaar. Er waren een paar kleine correcties en één grote in oktober. De meest in het oog springende beursgang was die van het Chinese Alibaba, dat op de eerste handelsdag met maar liefst 38% steeg. Het aandeel sloot het jaar 51% hoger. De winstcijfers waren bijzonder goed, net als de omzetten. De aandelenmarkten in Azië kenden een moeizame start van het jaar, maar konden dankzij een verbetering van het beurssentiment vanaf juni de eerder opgelopen verliezen nagenoeg goedmaken. De Chinese aandelenmarkten stonden onder druk als gevolg van teleurstellende economische data. In de Japanse markt werd, na zeer sterke koersstijgingen in 2013, in de eerste maanden van 2014 winst genomen. De Japanse aandelenmarkt corrigeerde toen zo’n 10%. Over geheel 2015 liet de Japanse aandelenmarkt per saldo een bescheiden koerswinst van 7,6% noteren. Voor aandelen in Latijns-Amerika was 2014 een volatiel jaar. Aandelen in deze regio sloten het jaar uiteindelijk negatief af. Het begin van het jaar werd vooral gedreven door de onzekerheid rond de verkrapping van het Amerikaanse monetaire beleid. Dit zorgde voor kapitaalvlucht uit de meeste opkomende regio’s waaronder Latijns-Amerika. Per saldo een negatief jaar voor aandelen binnen Latijns-Amerika. Indirect onroerend goed De wereldwijde vastgoedmarkten waren één van de best presterende beleggingscategorieën in 2014. Bpf Tex behaalde binnen deze categorie in 2014 een rendement na kosten van 26,9%. Door de dalende rente en de economische groei staat deze beleggingscategorie weer in de belangstelling van beleggers. Met een dividendrendement van 3,5% is de beleggingscategorie aantrekkelijk te noemen, zeker in vergelijking met wereldwijde aandelen en obligaties. Telkens als er sprake was van een mogelijke renteverhoging in de Verenigde Staten, daalden de vastgoedaandelen even, maar dit was nooit van lange duur. Regionaal waren er grote verschillen. De Amerikaanse en Engelse vastgoedmarkt deden het heel 2014 bijzonder goed. In Europa was het sentiment gematigd. De grote achterblijver was Japan. Na het stimulerende economische beleid in 2012 en 2013 schoten de prijzen van vastgoedaandelen omhoog. In 12 maanden tijd stegen de koersen met bijna 150%. Maar de betoverende werking van het Japanse beleid is verdwenen. De huizenprijzen in China zijn halverwege 2014 door de nullijn gezakt. Dit gaat gepaard met teleurstellende cijfers op het gebied van kredietgroei en importcijfers. Vastgoed in Amerika deed het erg goed. De economische groei zorgde voor goede cijfers: zowel de huurinkomsten als de onderliggende waarden lieten een interessante stijging zien. Voor het eerst sinds 2009 steeg de leegstand van appartementen, een mogelijk teken dat Amerikaanse consumenten voldoende vertrouwen hebben om een huis te kopen in de plaats van te huren. Vastrentende waarden De beleggingen in vastrentende waarden (exclusief rente-afdekking) haalden over 2014 een rendement na kosten van 11,7%. Vastrentende waarden: Staatsobligaties De staatsobligatiemarkt werd in 2014 geconfronteerd met verschillende factoren die leidden tot een lagere rente. Het groeiherstel viel tegen, de inflatie(verwachting) nam af, de geopolitieke spanningen liepen op, de olieprijzen kelderden fors en er was een ruim monetair beleid van centrale banken. De wereldwijde macro-economische groeiverwachtingen bleven gematigd. Wel waren er duidelijke verschillen tussen de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk enerzijds en Europa anderzijds. De economieën van Amerika en Engeland vertoonden een duidelijk herstel terwijl Europa de groei maar nauwelijks positief wist te houden. De Amerikaanse centrale bank bouwde wel het accommoderende beleid af. De Europese Centrale Bank bond nog juist de strijd aan met een lage groei en lage inflatie door middel van extra stimulerend beleid. De Europese Centrale Bank worstelt met een nauwelijks groeiende Europese economie en een dreigende
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
37
deflatie. Zij verlaagde de beleidstarieven en nam additionele maatregelen om de kredietverlening te stimuleren en investeringen aan te jagen. Eind 2014 werden de verwachtingen steeds groter dat de ECB over zou gaan tot het opkopen van staatsobligaties. Door de tegengestelde beweging van de centrale banken van de Verenigde Staten en Europa daalde de euro aanzienlijk in waarde. De belangrijkste driver van zowel de obligatie- als de geldmarkt bleef de zoektocht naar rendement. Deze werd gesteund door het verruimende beleid van de centrale banken en de daardoor ruim aanwezige liquiditeit. Gedurende 2014 nam de Duitse 10-jaarsrente sterk af. Bij de start van het jaar was de rente 1,93% om te eindigen op 0,54%. Vastrentende waarden: Bedrijfsobligaties Bpf Tex belegde tot november 2014 in bedrijfsobligaties. De Barclays Euro Aggregate Corporate Index behaalde tot en met het derde kwartaal een rendement van 6,7%. De gemiddelde vergoeding voor kredietwaardigheid daalde over die periode. Een groot deel van het totale rendement van de index is toe te schrijven aan de dalende rentes op Duitse staatsobligaties. Net als bij staatsobligaties werd de markt in belangrijke mate ondersteund door het stimulerende beleid van centrale banken. Samen met een relatieve schaarste van obligaties zorgde dat voor een robuuste markt. Ondanks een gunstige marktomgeving hadden ook hier de eerder genoemde geopolitieke factoren een rol. De bankensector bleef volatiel door onzekerheden rondom het onderzoek naar bankbalansen door de ECB. Als laatste was er een immense stijging in fusies en overnames, met name in de telecom- en farmaceutische industrieën, wat leidde tot een toename van bedrijfsspecifiek risico. Ondanks deze schokken bleef het klimaat voor bedrijfsobligaties zeer robuust en daarmee ook de performance. Sectoren die het afgelopen jaar een goed rendement lieten zien, waren obligaties van bancaire instellingen, media-, nuts- en farmaceutische bedrijven. Beleggers voelden zich comfortabel met de gezonde balansen, het prudente financiële beleid van bedrijven en de steeds sterker wordende kapitaalbuffers van banken. Tevens waren achtergestelde leningen van banken en verscheidende niet-financiële instellingen erg in trek. Supermarkten en verzekeraars waren minder geliefd in 2014. Vastrentende waarden: High Yield Obligaties Bpf Tex belegde tot november 2014 in High Yield obligaties. Het jaar 2014 is een redelijk jaar geworden voor High Yield obligaties. In de eerste maanden van 2014 was het sentiment onder beleggers erg goed, met als gevolg dat begin juni de markt al op ruim 5% rendement stond. Dit alles gebeurde ondanks geopolitieke spanningen rond Oekraïne en Rusland. Echter in juni sloeg de markt om, initieel vanwege het grote aantal leningen dat naar de High Yield markt kwam, maar later met name door onzekerheid rondom het herstel van de Europese economie en zorgen omtrent de wereldeconomieën. Zwakke economische data deden de zorgen omtrent faillissementsrisico toenemen met als gevolg dat veel beleggers de markt voor hoogrenderende obligaties verlieten, op zoek naar veiliger obligaties. De High Yield markt bleef volatiel in de 2e helft van het jaar. Goede maanden werden afgewisseld met slechte maanden. De eerste drie kwartalen werden afgesloten met een rendement van 3,7%. Vastrentende waarden: Emerging Market Debt Bpf Tex belegde tot november 2014 in Emerging Market Debt. Het jaar 2014 is een uitstekend jaar geworden voor Emerging Market obligaties. Na een slecht 2013 volgde in 2014 het herstel. De JP Morgan Global Diversified Index kwam over de eerste drie kwartalen uit op een positief rendement van 5,9%. Het positieve rendement is vooral het resultaat van de onverwachte daling van rentes in de ontwikkelde landen. Werd aan het begin van het jaar verwacht dat de rentes op Amerikaanse staatobligaties zouden stijgen en dat daardoor Emerging Markets wederom onder druk zouden komen te liggen, het tegengestelde gebeurde in 2014.
38
Ondanks de positieve rendementen waren er ook veel verliezers binnen opkomende markten. Geopolitieke spanningen zorgden voor veel volatiliteit in Russische en Oekraïense obligaties. Het laatste kwartaal pakten donkere wolken zich samen boven olieproducerende landen zoals Rusland en Venezuela. Performance van de beleggingsportefeuille De beleggingsportefeuille exclusief de rente-afdekking haalde over 2014 een rendement van 13,1% na aftrek van kosten. Dit rendement verschilde minder dan 0,05% van het rendement van de benchmark. Het netto resultaat op de gehele portefeuille inclusief rente-afdekking (SLM = Strategic Liability Matching) kwam als gevolg van de gedaalde rente over 2014 uit op 38,8%. Performance 2014 vóór en na rente-afdekking (SLM)
Ultimo 2014
PF BM TW Vastrentende waarden exclusief SLM
11,96
11,81
0,13
Aandelen 13,47 12,38 0,98 Vastgoed 27,59 29,72 -1,64 Liquiditeiten – – – Totaal exclusief SLM
13,33
13,00
0,30
Totaal exclusief SLM, na kosten
13,05
13,00
0,05
Rendementen inclusief SLM, voor kosten (%)
Ultimo 2014
PF BM TW Strategic Liability Matching
335,48
–
–
Totaal exclusief SLM
39,24
–
–
Totaal exclusief SLM, na kosten
28,79
–
–
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
39
Vooruitzichten 2015 Aandelen De verwachting is dat het huidige groeiprofiel van de wereldeconomie voorlopig aanhoudt. Dit betekent aanhoudend matige groei in zowel ontwikkelde markten als in de meeste grote ontwikkelingslanden zoals China, Brazilië, Turkije en Rusland. Positieve uitzondering hierop zijn landen met een gunstig demografisch profiel en daarmee grotere gevoeligheid voor binnenlandse vraag. Met name Zuidoost-Aziatische landen zoals Indonesië, Filipijnen, Vietnam en India voldoen aan dit profiel. Vastrentende Waarden Wij verwachten dat de economische groei en de inflatie in de eurozone voor lange tijd laag zullen blijven. Voor de rente betekent dit dat er weinig opwaartse druk zal zijn. De groei blijft laag doordat de investeringen, overheidsuitgaven en consumptie binnen de eurozone beperkt zullen blijven. Daarnaast is de groei in de rest van de wereld, met uitzondering van de Verenigde Staten en Engeland, ook zeer beperkt waardoor Europa niet mee omhoog zal worden getrokken. De grote hervormingen in de grote Europese landen Italië en Frankrijk zijn uitgebleven, waardoor de groei beperkt zal blijven. Daarnaast is de samenwerking in Europa nog zeer matig waardoor een effectief samenwerkend Europa ver weg is. Vanuit regelgeving en monetair beleid voorzien wij ook een aanhoudende neerwaartse druk op de rente. Vastgoed De vooruitzichten voor vastgoed zijn gematigd positief. Een van de specifieke waarderingsmaatstaven van vastgoedaandelen is de ratio van marktwaarde ten opzichte van de onderliggende waarde (NAV). De ratio van de meeste regio’s ligt nu boven het lange termijn gemiddelde. Het dividendrendement van vastgoedaandelen steekt gunstig af ten opzichte van de aandelenmarkt en bedrijfsobligatierente. De Amerikaanse 10-jaarsrente kan stijgen door het aflopen van de monetaire verruiming, inflatieontwikkelingen en een verhoging door de centrale bank. Dit kan het opwaarts potentieel op korte termijn beperken.
Risicoparagraaf Inleiding Het fonds wordt bij het beheer en de financiering van de pensioenverplichtingen geconfronteerd met risico’s. De belangrijkste doelstelling van het fonds is het nakomen van de pensioenverplichtingen. Voor het realiseren van deze doelstelling wordt gestreefd naar een toereikende solvabiliteit op basis van de marktwaarde van de pensioenverplichtingen. Deze paragraaf gaat in op het beleid van het pensioenfonds en de risico’s die het pensioenfonds bij de uitvoering van zijn taken loopt. Het hoofdstuk ‘Financiële risico’s’ in de jaarrekening biedt zicht op de kwantificering van de risico’s en de manier waarop de risico’s zijn afgedekt. Beleid en risicobeheer Het bestuur verwoordt zijn beleid in de ABTN. Algemene leidraad voor het uitvoeren van de beheertaken is risicomijdend operationeel management. Het bestuur beschikt over een aantal beleidsinstrumenten om de risico’s te beheersen: –– ALM-beleid en duration matching; –– Dekkingsgraad; –– Beleggingsbeleid; –– Premiebeleid; –– Toeslagbeleid; –– Herverzekeringsbeleid; –– Beleid ten aanzien van uitbesteding.
40
Het bestuur bepaalt na een uitvoerige analyse van de te verwachten ontwikkeling van de verplichtingen en de financiële markten welke beleidsinstrumenten worden ingezet. Het bestuur gebruikt onder meer een ALM-studie. Een ALM-studie is een analyse van de structuur van de pensioenverplichtingen en van verschillende beleggingsstrategieën en de ontwikkeling daarvan in diverse economische scenario’s. Het bestuur heeft in Q4 van het verslagjaar Towers Watson de opdracht gegeven om een ALM-studie uit te voeren. De resultaten daarvan worden in Q1 2015 in het bestuur besproken. Om te toetsen of het beleid op lange termijn tot de gewenste ontwikkeling leidt, voert het pensioenfonds ten minste eens in de drie jaar een continuïteitsanalyse uit. Vanaf 2015 zal het fonds, zoals voorgeschreven in het nieuwe FTK, jaarlijks een haalbaarheidstoets uitvoeren. Het risicomodel van DNB kent voor een aantal risico-categorieën vastgestelde scenario’s (‘schokken’). De hoofdletter ‘S’, aangevuld met een nummer achter een aantal risicocategorieën vertegenwoordigt de code die DNB in het risicomodel voor de desbetreffende risicocategorie hanteert. Bij de berekening van het vereist eigen vermogen (buffers) past het pensioenfonds de standaardmethode toe op basis van de zogenaamde wortelformule (S1 t/m S6). Kwantitatieve en kwalitatieve toelichtingen van deze risico’s zijn opgenomen in de “risicoparagraaf” in de jaarrekening. Voor de toetsing van de financiële positie is de vereiste dekkingsgraad ultimo 2014 conform het beleid, zoals weergegeven in de ABTN van het fonds, vastgesteld als de vereiste dekkingsgraad op basis van de strategische verdeling van de beleggingsportefeuille. Financiële risico’s Solvabiliteitsrisico Het belangrijkste risico voor het fonds is het solvabiliteitsrisico: het risico dat het fonds niet voldoende vermogen heeft om de pensioenverplichtingen na te komen. De solvabiliteit wordt gemeten met algemeen geldende normen en met specifieke normen die de toezichthouder oplegt. Als de solvabiliteit van het fonds daalt, bestaat het risico dat een toeslagverlening over de aanspraken en ingegane pensioenen niet kan worden betaald. In het uiterste geval kan het noodzakelijk zijn dat het fonds pensioenaanspraken en pensioenrechten moet verminderen. Het solvabiliteitsrisico bestaat uit de volgende risicocategorieën: –– Renterisico (S1); –– Zakelijke waarden risico (S2); –– Valutarisico (S3); –– Grondstoffenrisico (S4); –– Kredietrisico (S5); –– Verzekeringstechnisch risico (S6), Renterisico (S1) Pensioenfondsen kennen doorgaans een langere looptijd voor hun verplichtingen dan voor hun bezittingen. Daardoor ontstaat een renterisico. Want bij een rentedaling nemen de verplichtingen meer toe in waarde dan de bezittingen. Het standaardmodel van DNB bevat voorgeschreven rentescenario’s (verschuiving actuele rentetermijnstructuur via voorgeschreven rentefactoren) om het vereist eigen vermogen voor dit risico te bepalen. Bpf Tex dekt in 2014 met renteswaps het renterisico tot 65% af. Hierbij geldt een bandbreedte van 5%. Indien de bandbreedte naar beneden of naar boven wordt overschreden, wordt het percentage herijkt naar 65%.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
41
Zakelijke waarden risico (S2) De waarde van aandelen en onroerend goed schommelt. Een fonds dat in zakelijke waarden belegt, loopt hierdoor risico. Gedurende het hele jaar werd strategisch 75% belegd in vastrentende waarden. De weging van zakelijke waarden was 25%. Door deze relatief defensieve manier van beleggen acht Bpf Tex het zakelijke waarden risico acceptabel.
Valutarisico (S3) Valutarisico bestaat bij beleggingen in vreemde valuta. De kans dat de wisselkoers van vreemde valuta verslechtert ten opzichte van de euro betekent een risico voor een pensioenfonds omdat verplichtingen in euro zijn. Dit risico ontstaat zowel bij directe beleggingen in een vreemde valuta, als voor beleggingen die gewaardeerd zijn in een vreemde valuta. Bpf Tex dekt valutarisico’s af met valutaderivaten, voornamelijk valutatermijncontracten. Per eind 2014 loopt Bpf Tex alleen valutarisico’s in de vastgoedportefeuille en de aandelenportefeuille. In de vastgoedportefeuille worden valutarisico’s niet afgedekt. Binnen de aandelenportefeuille zijn het valutarisico van de US dollar, de Japanse yen en het Britse pond zo volledig mogelijk afgedekt. Na afdekking resteert nog voor circa 8% van de gehele portefeuille een valutarisico.
Grondstoffenrisico (S4) Fondsen die beleggen in grondstoffen (commodities) lopen het risico dat de waarde van deze beleggingen daalt. Bpf Tex belegt niet in commodities.
Kredietrisico (S5) Het kredietrisico toont het effect van de kredietwaardigheid van een partij waar het fonds zaken mee doet. Hoe groot het kredietrisico is, blijkt uit de zogeheten creditspread. Deze spread is het verschil tussen de uitkering die afhangt van de kredietwaardigheid van de tegenpartij en een uitkering die met volledige zekerheid, risicovrij, door het fonds wordt ontvangen. De beheersing van deze vorm van kredietrisico is geïntegreerd in het beleggingsproces, door middel van een richtlijn over de maximale belegging per kredietklasse.
Verzekeringstechnisch risico (S6) Het fonds staat naast de financiële risico’s bloot aan verzekeringstechnische risico’s. In principe is dit alleen het financiële risico door sterfte: de feitelijke sterfte van deelnemers is hoger of lager dan verwacht en de gemiddelde levensduur van deelnemers is lager dan of overtreft de verwachtingen. De sterftetrend wordt meegenomen bij de bepaling van de voorziening voor risico fonds. Het verzekeringstechnisch risico omvat ook het risico van negatief resultaat op de actuariële grondslagen waarmee pensioenpremie en technische voorziening worden bepaald. De belangrijkste actuariële risico’s zijn het langlevenrisico, het overlijdensrisico en het arbeidsongeschiktheidsrisico.
42
Bpf Tex houdt rekening met de meest recente sterftekansen en levensverwachting van de deelnemers, gewezen deelnemers en gepensioneerden door het gebruik van de overlevingstafels van het Actuarieel Genootschap. De berekeningen tonen voor de toekomst een verbetering in de levensverwachting. Bpf Tex heeft daarnaast het kortlevenrisico en het arbeidsongeschiktheidsrisico herverzekerd.
Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico is het risico dat beleggingen niet tijdig en/of niet tegen een aanvaardbare prijs kunnen worden omgezet in liquide middelen. Dat kan er toe leiden dat het fonds op korte termijn niet aan zijn verplichtingen kan voldoen. Dit risico wordt beheerst door in het strategische en tactische beleggingsbeleid voldoende liquiditeiten aan te houden. Bpf Tex minimaliseert liquiditeitsrisico’s door zoveel mogelijk te beleggen in breed samengestelde (index)fondsen die beleggen in liquide financiële markten.
Concentratierisico Grote posten vormen een concentratierisico. Om te bepalen welke posten hieronder vallen worden per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur bij elkaar opgeteld. Concentratierisico kan optreden bij een concentratie van de portefeuille in regio’s, economische sectoren of tegenpartijen. Een sterk sectorgebonden portefeuille van leningen kan door deze sectorconcentratie een verhoogd risico lopen. Als aandelen in dezelfde sector worden aangehouden is sprake van een cumulatief concentratierisico. Bpf Tex minimaliseert concentratierisico’s door zoveel mogelijk te beleggen in breed samengestelde (index)fondsen die beleggen in liquide financiële markten.
Inflatierisico Het pensioenfonds kent een voorwaardelijk toeslagenbeleid en communiceert dit beleid, conform de voorschriften, naar alle deelnemers. Die communicatie maakt de kans zeer klein dat verwachtingen worden gewekt en juridische claims moeten worden gehonoreerd. Aangetoond is dat het toeslagenbeleid, ook in financieel mindere tijden, consequent wordt uitgevoerd. Bpf Tex heeft geen onderdeel in de portefeuille dat op korte termijn inflatierisico afdekt. Op de lange termijn wordt de aandelenportefeuille geacht compensatie te bieden.
Niet financiële risico’s Sponsorrisico De aangesloten werkgevers zijn de sponsoren van het fonds. Hierbij loopt het fonds risico’s, de zogenaamde sponsorrisico’s. Voorbeelden van sponsorrisico’s zijn onder meer: faillissement, betalingsonmacht van een werkgever, financieringsrisico, beëindiging van de aansluiting van een werkgever en belangenverstrengeling tussen het pensioenfonds en een werkgever. Bpf Tex hanteert, om het sponsorrisico te beheersen, een strikt aansluitings- en incassobeleid.
Omgevingsrisico Hieronder worden risico’s verstaan als gevolg van externe veranderingen.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
43
Bpf Tex verstaat onder het omgevingsrisico de verwachtingen van de toezichthouders, DNB en AFM, maar ook wijzigingen in Nederlandse en Europese wet- en regelgeving.
Operationeel risico Het operationeel risico is het risico op verlies als resultaat van inadequate of foutieve interne processen, fouten door mensen en haperende systemen of door externe gebeurtenissen. Operationele risico’s bedreigen de goede uitvoering van de pensioenregeling. Voor dit operationeel risico geldt dat een verregaande bescherming onevenredig veel inspanning en geld kost. De operationele uitvoering geschiedt door AZL en Aegon Asset Manegement. Deze partijen hebben een ISAE 3402 type II rapportage bij Bpf Tex aangeleverd. AZL en Aegon Asset Management hebben een ISAE3402 type II rapportage bij Bpf TEX aangeleverd. Deze ISAE rapportages worden jaarlijks door het bestuur beoordeeld.
Uitbesteding en de risico’s die hiermee samenhangen Het bestuur heeft met behoud van zijn verantwoordelijkheden een aantal werkzaamheden uitbesteed. Door de uitbesteding heeft het bestuur geen directe gezagsverhouding met de personen die bij de derde partij feitelijk en dagelijks zijn belast met de werkzaamheden. Het bestuur heeft ook geen rechtstreeks zicht op de werkzaamheden. Er is vanuit het bestuur ook geen directe controle op administratieve processen zoals uitbetaling van pensioenen en pensioenberekeningen. Het bestuur erkent voorts dat aan de uitbesteding het risico is verbonden van een verbreking van de dienstverlening door AZL en Aegon Asset Manegement. Bij alle uitbestedingen houdt het fonds zich volledig aan de regelgeving van DNB op dit gebied. Het fonds beschikt steeds over een uitbestedingsovereenkomst die voldoet aan artikel 34 van de Pensioenwet. Het fonds legt afspraken over procedures, processen, informatieverschaffing en te -leveren diensten vast in een Service Level Agreement (SLA). De SLA bevat minstens ook afspraken over de administratieve organisatie, de autorisatie en procuratiesystemen en de interne controle van de uitvoerende organisatie. AZL en Aegon Asset Manegement rapporteren elk kwartaal over de naleving van de SLA. Op 23 oktober 2014 heeft het bestuur het uitbestedingsbeleid van het fonds vastgelegd in een beleidsdocument ‘Uitbestedingsbeleid’. Met het overleggen van de ISAE 3402 type II rapportage komt het fonds tegemoet aan de Beleidsregel ‘Uitbesteding Pensioenfondsen’. Daarin bepaalt DNB dat een pensioenfonds dat zijn administratie uitbesteedt aan een uitvoerder verantwoordelijk is en blijft voor een juiste administratie. Ook voor 2013 heeft AZL een ISAE 3402 type II rapportage en geeft de directie een In Control Statement af. Ook Aegon Asset Manegement is in het bezit van een ISAE 3402 type II rapportage. Voor de meeste relevante processen is een beschrijving van de AO/IC opgesteld inclusief beheersingsmaatregelen. Periodieke rapportages van zowel de uitvoeringsorganisatie als de externe adviseurs stellen het bestuur van fonds in staat de risico’s en de fondssituatie goed te volgen. IT-risico De informatietechnologie is een belangrijke risicocategorie voor pensioenfondsen. Omdat het merendeel van de fondsen de IT hebben uitbesteed, is dit risico tot een uitbestedingsrisico verworden. Dit geldt ook voor Bpf Tex. Het bestuur van Bpf Tex heeft kennis genomen van de ISAE 3402 type II rapportage van de partijen waaraan IT-werkzaamheden zijn uitbesteed.
44
Integriteitsrisico DNB verstaat hieronder het risico voor het pensioenfonds door niet integere, onethische gedragingen van de organisatie, van medewerkers. Dit risico wordt beperkt met gedragscodes en organisatie van de processen. DNB toetst voorts nieuwe bestuursleden op geschiktheid en betrouwbaarheid. Bpf Tex heeft een gedragscode en een compliancebeleid. Beide zijn een wettelijke verplichting en DNB ziet actief toe op naleving. De compliance officer heeft de naleving van de gedragscode gecontroleerd en geen bijzonderheden geconstateerd. Als onderdeel van de implementatie van de Code Pensioenfondsen bij het fonds heeft het bestuur op 30 september 2014 het integriteitsbeleid van het fonds vastgelegd in een beleidsdocument ‘Integriteitsbeleid’.
Juridische risico’s Een pensioenfonds loopt het risico op claims. Dit risico ontstaat bijvoorbeeld doordat de fondsstukken niet voldoen aan de wettelijke bepalingen. Een ander risico is dat een fondsbestuurder in persoon juridisch wordt aangesproken. Een derde risico ontstaat als het beleid van het fonds niet consistent is. Een vierde risico ontstaat als het fonds niet of onduidelijk communiceert naar partijen. Een vijfde risico betreft de aansprakelijkheid als bedrijven die het fonds heeft ingehuurd hun werk niet goed doen. In het algemeen draagt het bestuur er zorg voor dat de leden van het bestuur voldoende kennis en kunde bezitten om de verantwoordelijkheid als bestuurder te kunnen dragen. De opsomming van risico’s is overigens niet limitatief maar de juiste afdekking van deze risico’s geeft wel een indicatie over de juridische weerbaarheid van het pensioenfonds. Met betrekking tot bovengenoemde risico’s heeft het bestuur de volgende maatregelen genomen: 1. Het fonds heeft AZL als bestuursadviseur aangesteld. AZL toetst bij wetswijzigingen de fondsstukken en stelt waar nodig wijzigingen voor aan het Bestuur. 2. Het fonds heeft een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering afgesloten. 3. Het fonds ziet erop toe dat besluitvorming consistent en goed gedocumenteerd plaatsvindt. 4. Het fonds werkt volgens een communicatieplan. Dit plan bewaakt de wettelijk verplichtte communicatiemomenten. Naast deze vereisten heeft het fonds eigenstandige communicatiedoeleinden. 5. Met alle ingehuurde partijen zijn contractuele afspraken gemaakt. Partijen dienen regelmatig te rapporteren over het wel of niet voldoen aan de gemaakte afspraken. Daar waar mogelijk heeft het pensioenfonds activiteiten gescheiden ondergebracht, waardoor er een mechanisme ontstaat van controle van de ene door de andere partij. 6. Voor een bedrijfstakpensioenfonds als Bpf Tex bestaat het sponsorrisico onder andere uit het feit dat ondernemingen die onder de verplichtstelling vallen, niet zijn aangesloten bij het fonds. Dit risico bestaat er uit dat Bpf Tex pensioen moet uitkeren indien een werknemer van een onderneming die aantoonbaar onder de verplichtstelling valt, pensioen claimt bij het fonds terwijl daar geen premie voor is betaald. Bpf Tex voert periodiek controles uit op de handhaving van de verplichtstelling van Bpf Tex, om vast te stellen of alle werkgevers die onder de verplichtstelling vallen, daadwerkelijk aangesloten zijn. Jaarlijks vinden er controles plaats door actuaris en accountant op de uitvoering door het fonds. Materiële onvolkomenheden worden door hen gerapporteerd. In het algemeen draagt het bestuur er zorg voor dat zij voldoende kennis en kunde bezit om haar verantwoordelijkheid te kunnen dragen. De hierboven genoemde risico’s zijn niet limitatief maar de juiste afdekking van deze genoemde risico’s geven wel een indicatie over de juridische weerbaarheid van het pensioenfonds.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
45
Beheersing van de risico’s Het bestuur heeft kennis genomen van de ISAE 3402 type II rapportage die de accountants van AZL en Aegon Asset Management hebben afgegeven. Om de financiële risico’s te beheersen, ontvangt het bestuur elk kwartaal managementinformatie van de vermogensbeheerder. Het bestuur streeft er naar dat het fonds jaarlijks voldoet aan de eisen ten aanzien van de financiële positie en dat dit op de lange termijn leidt tot een stabiele pensioenpremie. Om dit te bewerkstelligen beschikt het bestuur over de volgende sturingsmiddelen: –– de hoogte van de toekomstige premie-inkomsten, na overleg met cao-partijen; –– de hoogte van de toekomstige toeslagverlening; –– het beleggingsbeleid. De invloed van deze sturingsmiddelen op de financiële positie van het fonds wordt jaarlijks geëvalueerd. Bij deze evaluatie speelt zowel de huidige financiële positie, alsmede de financiële positie van het fonds in de toekomst, een rol.
46
Samenvatting actuarieel verslag De samenvatting actuarieel verslag toont, naast de ontwikkelingen gedurende het verslagjaar, de belangrijkste financiële cijfers van het fonds. Ter vergelijking van de cijfers van het huidige verslagjaar zijn referentiecijfers opgenomen. Financiële positie De dekkingsgraad van het fonds steeg van 115,3% ultimo 2013 naar 118,4% ultimo 2014. De dekkingsgraad is hoger dan de vereiste dekkingsgraad en het fonds verkeert niet in een reservetekort. Onderstaande grafiek laat de ontwikkeling van de dekkingsgraad zien. De dekkingsgraad is gebaseerd op een technische voorziening waarbij de voorgeschreven rentetermijnstructuur is gebruikt voor de verdiscontering. Er is conform de voorschriften van DNB gerekend met een driemaandsmiddeling en daarnaast is er gebruik gemaakt van de Ultimate Forward Rate (UFR)-methodiek.
140%
120%
118,4% 115,3% 108,9%
115,4%
112,4% 105,1%
104,7%
112,3%
112,0%
105,2%
105,1% 97,7%
100%
80%
60% 2014 Dekkingsgraad
2013 Vereiste dekkingsgraad
2012
2011
Minimaal vereiste dekkingsgraad
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
47
De volgende grafiek geeft het vermogen en de technische voorziening(en) weer.
200.000 183.576
1)
175.000 155.108
150.000 120.676
125.000
104.617
111.593 96.742
100.000
84.615 86.576
75.000 50.000 25.000 0 2014 Vermogen
2013 Actieven en arbeidsongeschikten
2012 Gewezen deelnemers
2011 Gepensioneerden
1) Het pensioenvermogen is gelijk aan het belegd vermogen (177.400) vermeerderd met de vorderingen en overlopende activa (5.757) en de liquide middelen (5.683), verminderd met de kortlopende schulden en overlopende passiva (2.838) en de overige voorzieningen (2.426).
(Minimaal) vereiste financiële positie De minimaal vereiste dekkingsgraad bedraagt 104,7% ultimo 2014. De vereiste dekkingsgraad wordt enerzijds vastgesteld op basis van de feitelijke verdeling van de beleggingsportefeuille en anderzijds op basis van de strategische verdeling van de beleggingsportefeuille. Ultimo 2014 bedraagt de vereiste dekkingsgraad 111,1% op basis van de feitelijke verdeling van de beleggingsportefeuille en 108,9% op basis van de strategische verdeling van de beleggingsportefeuille. Voor de toetsing van de financiële positie is de vereiste dekkingsgraad ultimo 2014 conform het beleid, zoals weergegeven in de ABTN van het fonds, vastgesteld als de vereiste dekkingsgraad op basis van de strategische verdeling van de beleggingsportefeuille. Dit is dus 108,9%.
48
De volgende grafiek toont de verdeling van de vereiste dekkingsgraad over de verschillende risico-componenten die gehanteerd wordt voor de toetsing. Hierbij zijn de verdelingen opgenomen voor 2013 en 2014.
14% 12,4%
12% 10%
8,9%
8% 6%
5,3%
5,2%
4,1%
4% 2,5%
Grondstoffenrisico (S4)
Valutarisico (S3)
Zakelijkewaardenrisico (S2)
1)
Renterisico (S1)
2014
0,1%
0,0%
VEV
0,0%
0,0%
Verzekeringstechnisch risico (S6)
0,1%
0%
1,9%
1,1%
1,0%
Kredietrisico (S5)
2%
2013
1) Door de toegepaste DNB methodiek is de afdekking van de swaprente verhoogd van 65 naar 98,1% (resteert 1,9%). Vorig verslagjaar steeg als gevolg van deze methodiek de afdekking van de swaprente van 70 naar 80,5% (resteert 19,5%). Hierdoor daalde het renterisico
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
49
Analyse van het resultaat De stijging van de dekkingsgraad van 3,1%-punt in 2014 volgt tevens uit het positieve resultaat van 12.409. In 2013 was er een positief resultaat van 18.777. De invloed van het resultaat op de dekkingsgraad is in de volgende grafiek weergegeven en uitgesplitst naar mutatie-oorzaak. De wijziging van de sterftegrondslagen per 31 december 2014 is verwerkt onder “overige mutaties TV”.
124,0%
124,0%
122,0%
122,0% 4,7%
-0,2%
-0,1%
-0,1%
0,1%
0,2%
0,0%
-2,2%
120,0%
120,0% 0,7%
118,4%
118,0%
116,0%
118,0%
116,0%
115,3%
DG primo/ultimo
50
DG Ultimo jaar
Andere oorzaken
Overige mutaties TV
Toeslagverlening
Kanssystemen
Uitkeringen
Kosten
Waardeoverdrachten
112,0%
Premie
112,0% Beleggingsopbrengsten
114,0%
DG Primo jaar
114,0%
Kostendekkende premie De kostendekkende premie over 2014 is vastgesteld conform de actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn). Dit betekent dat de premie is vastgesteld op basis van marktwaarde. De kostendekkende premie op marktwaarde bedraagt 18.464. De feitelijk betaalde premie is met 18.777 hoger. De feitelijk betaalde premie en de zuivere kostendekkende premie worden in de volgende grafiek weergegeven. Hierbij is de zuivere kostendekkende premie gesplitst conform de vereisten uit de Pensioenwet.
25.000
20.000
19.918 18.777
19.378
18.464
18.067
18.358 16.896
17.152
2011 Feitelijk
2011 KDP
15.000
10.000
5.000
0 2014 Feitelijk
2014 KDP
2013 Feitelijk
2013 KDP
2012 Feitelijk
2012 KDP
Feitelijke premie
Inkoop onvoorwaardelijke opbouw
Risicopremies
Kostenopslag
Solvabiliteitsopslag
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
51
Vooruitblik 2015 Het fonds richt zich in 2015 vooral op het vervolgonderzoek naar mogelijkheden tot strategische samenwerking. Het bestuur heeft besloten om in 2014 een strategische heisessie te plannen met de betrokken sociale partners. Doel hiervan is om, gezien de ontwikkelingen in de pensioenbranche, in samenspraak met de betrokken sociale partners de toekomstvisie en bijbehorende strategie van Bpf Tex te bepalen. Naar aanleiding daarvan is het bestuur in het verslagjaar gestart met een traject inzake onderzoek van de toekomstmogelijkheden van het fonds, waarbij een fusie per 31 december 2016 als een reële mogelijkheid wordt beschouwd.. Op 21 juli heeft het bestuur besloten tot de instelling van de tijdelijke Commissie Samenwerking die zich bezighoudt met het vervolgonderzoek in 2015 en hierover verslag uitbrengt aan het bestuur. Daarnaast zal het fonds zich focussen op de onderstaande wijzigingen die vanaf 2015 van kracht zijn voor pensioenfondsen in het kader van het nieuwe Financiële Toetsingskader (nieuwe FTK). Toekomstbestendig pensioenstelsel Met de (fiscale) wijzigingen in de wet- en regelgeving is per 1 januari 2015 de fiscaal gefaciliteerde opbouw verder beperkt. De belangrijkste wijzigingen zijn de verlaging van de maximale opbouwpercentages voor pensioen en de aftopping van het pensioengevend jaarsalaris op €100.000. Boven de €100.000 is pensioenopbouw niet meer fiscaal gefaciliteerd via de zogeheten omkeerregeling. Naast deze wijzigingen is het nieuwe FTK per 1 januari 2015 van kracht geworden. Het nieuwe FTK omvat de financiële eisen waaraan pensioenfondsen moeten voldoen. Belangrijkste doel van de nieuwe regels is een robuust toekomstbestendig pensioenstelsel waarin het pensioenvermogen van de deelnemer stabiel wordt beheerd en een evenwichtige verdeling van lusten en lasten plaatsvindt tussen generaties. Beleidsdekkingsgraad Het nieuwe FTK leidt tot een compleet contract waarin fondsbeslissingen minder afhankelijk zijn van dagkoersen. Sociale partners en pensioenfondsen dienen vooraf openlijk te communiceren over de verdeling van financiële risico’s tussen jongeren en ouderen. Zo dient de dekkingsgraad gedefinieerd te worden, waarboven volledige indexatie wordt verleend en dient vastgelegd te worden welke maatregelen genomen worden bij een lage dekkingsgraad. Het gaat hierbij om de 12-maands voortschrijdend gemiddelde dekkingsgraad, genaamd de beleidsdekkingsgraad. Het pensioenfonds baseert zijn beslissingen op de beleidsdekkingsgraad. Het fonds is hierdoor minder gevoelig voor dagkoersen. Mede aan de hand van de beleidsdekkingsgraad wordt bepaald of het pensioenfonds in een tekortsituatie verkeert, of een pensioenverlaging noodzakelijk is en of toeslagverlening gegeven kan worden. Toeslagverlening Toeslagen mogen verleend worden vanaf een beleidsdekkingsgraad van 110%. Daarnaast moet de gegeven toeslag toekomstbestendig zijn. Dit betekent dat het eigen vermogen boven de beleidsdekkingsgraad hoog genoeg moet zijn om de toegezegde toeslagverlening ook in de toekomst te kunnen financieren. In de praktijk impliceert dit voor een gemiddeld pensioenfonds dat een toeslag van 1% mogelijk wordt bij een beleidsdekkingsgraad van 120% en een toeslag van 2% bij een beleidsdekkingsgraad van 130%. Premie Om fluctuaties in de hoogte van de premie te voorkomen blijft het mogelijk om de kostendekkende premie vast te stellen met een methodiek van premiedemping. Deze demping kan daarbij plaatsvinden op basis van een 10-jaarsgemiddelde rente of op basis van een prudent verwacht rendement. Wordt voor de laatste optie gekozen dan is er een opslag nodig voor financiering van de indexatie bij middelloonregelingen. Tot slot vervalt de DNB-beleidsregel dat de premie, in het geval van een dekkingstekort, moet bijdragen aan herstel.
52
Nieuwe herstelplansystematiek Een pensioenfonds moet een herstelplan indienen wanneer de beleidsdekkingsgraad onder de vereiste dekkingsgraad op basis van het strategisch beleggingsbeleid ligt. Dit moet binnen 3 maanden na constatering van het tekort. Alleen als het tekort per 1 januari 2015 is vastgesteld, dan dient het pensioenfonds het herstelplan voor 1 juli 2015 bij DNB in. Op 1 januari 2015 ligt de beleidsdekkingsgraad op basis van het strategisch beleggingsbeleid boven de vereiste dekkingsgraad en is het voorgaande niet van toepassing. Doel van deze nieuwe systematiek voor herstelplannen is dat de gevolgen van dalingen in de beleidsdekkingsgraad direct worden vertaald in het nemen van maatregelen, zoals het aanpassen van de premie, het verlagen van de toeslag of in het uiterste geval een pensioenverlaging. De maatregelen mogen over maximaal 10 jaar worden gespreid, ze moeten generatie-evenwichtig zijn en een pensioenfonds moet binnen 10 jaar weer terug zijn op het niveau van de vereiste dekkingsgraad. Elk jaar wordt de financiële situatie van het fonds bezien; is de beleidsdekkingsgraad na 1 jaar lager dan de vereiste dekkingsgraad, dan dient het pensioenfonds een herstelplan in, waaruit blijkt hoe het fonds weer binnen 10 jaar herstelt naar de vereiste dekkingsgraad. Het herstelplan vervalt zodra de beleidsdekkingsgraad gelijk is aan de vereiste dekkingsgraad. Tot slot wordt een belangrijke regel geïntroduceerd en dat is dat de beleidsdekkingsgraad van een pensioenfonds niet langer dan vijf achtereenvolgende jaren onder de minimaal vereiste dekkingsgraad mag liggen. Indien dit wel het geval is en de actuele dekkingsgraad lager is dan de minimaal vereiste dekkingsgraad dan dient de actuele dekkingsgraad direct teruggebracht te worden naar de minimaal vereiste dekkingsgraad. Dit kan door een bijstorting van de werkgever of door een pensioenverlaging te laten plaatsvinden. Pensioenverlaging Om weer financieel solvabel te worden, blijven pensioenverlagingen het laatste redmiddel. Zijn er geen maatregelen meer voorhanden, is de beleidsdekkingsgraad 5 jaar achter elkaar lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad én is de actuele dekkingsgraad lager dan de minimaal vereiste dekkingsgraad dan moet het pensioenfonds de pensioenen verlagen. Ook als een pensioenfonds in een herstelsituatie niet binnen 10 jaar naar het vereist eigen vermogen kan toegroeien moet het pensioenfonds de pensioenen verlagen. De pensioenverlaging mag over een periode van maximaal 10 jaar worden gespreid en moet ten minste tijdsevenredig plaatsvinden. Heeft een pensioenfonds een sterk vergrijsd deelnemersbestand, is het voornemens te liquideren of is er een grote waardeoverdracht aanstaande, dan kan DNB het pensioenfonds verplichten de hersteltermijn te verkorten. Het inhalen van toeslagverlening en het herstellen van pensioenverlagingen Om in het verleden gemiste toeslagverlening in te halen en om pensioenverlagingen te herstellen, gelden soortgelijke voorwaarden. Ten eerste moet er voldoende vermogen aanwezig zijn om de reguliere toeslagambitie in de toekomst te kunnen geven. Daarnaast mag slechts één vijfde deel van het overschot gebruikt worden voor inhaalindexatie of voor herstel van een pensioenverlaging. Het overschot is daarbij gedefinieerd als het verschil tussen de beleidsdekkingsgraad en de benodigde dekkingsgraad om volledig te indexeren of het verschil tussen de beleidsdekkingsgraad en de vereiste dekkingsgraad. Het kleinste verschil is leidend voor het inhalen van toeslagverlening of voor het herstellen van een pensioenverlaging. Haalbaarheidstoets De haalbaarheidstoets toetst de financiële opzet van het fonds en toetst of het verwachte pensioenresultaat voldoet aan de door het fonds zelf gestelde normen onder meerdere scenario’s. Het pensioenfonds zelf definieert hoe ver het pensioenresultaat mag wegzakken. Blijkt uit de haalbaarheidstoets dat het verwachte pensioenresultaat niet voldoet aan deze norm, dan moet dit gecommuniceerd worden aan de achterban én sociale partners en leidt dit er mogelijk toe dat het pensioencontract herzien wordt.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
53
Vereist eigen vermogen onder het nieuwe FTK Het vereist eigen vermogen stijgt ten opzichte van het vereist eigen vermogen onder het oude FTK. Dat komt door de gewijzigde rekenregels, waarmee onder het nieuwe FTK het vereist eigen vermogen vastgesteld wordt. Het vereist eigen vermogen blijft een belangrijk criterium, omdat het onder andere een rol speelt bij de premiestelling, de beoordeling of het fonds zich in een herstelsituatie bevindt, de beoordeling of het fonds een pensioenverlaging moet doorvoeren en of een toeslag verleend mag worden. Gevolgen nieuwe FTK Voor het fonds is de beleidsdekkingsgraad 119,3% ultimo 2014. Ten opzichte van de dekkingsgraad van 118,4% eind 2014 ligt de beleidsdekkingsgraad 0,9%-punt hoger. Het feit dat de beleidsdekkingsgraad boven de dekkingsgraad ligt is met name het gevolg van de dalende rente in 2014. Vanaf 1 januari 2015 is de 3-maandsmiddeling uit de DNB-rentetermijnstructuur vervallen. De toegroei naar de UFR van 4,2% na looptijd 20 blijft (voorlopig) behouden. Op basis van deze gewijzigde rentetermijnstructuur zonder 3-maandsmiddeling is de dekkingsgraad 110,7% eind 2014. Deze dekkingsgraad ligt aanzienlijk lager door de steeds verder wegzakkende marktrente. Op basis van de nieuwe rekenregels stijgt de vereiste dekkingsgraad op basis van het feitelijk beleggingsbeleid van 111,1% naar 113,9%. De vereiste dekkingsgraad op basis van het strategisch beleggingsbeleid stijgt van 108,9% naar 110,6%. Hierbij is rekening gehouden met de gewijzigde DNB-rentetermijnstructuur (dus exclusief middeling en met toegroei naar UFR) zoals die vanaf 1 januari 2015 geldt. Onder het oude FTK werd de vereiste dekkingsgraad doorgaans berekend als het maximum van de vereiste dekkingsgraad op basis van het feitelijk beleggingsbeleid en de vereiste dekkingsgraad op basis van het strategisch beleggingsbeleid. Het lijkt erop dat in het nieuwe FTK de vereiste dekkingsgraad op basis van het strategisch beleggingsbeleid leidend zal zijn. Dit is echter op dit moment nog niet geheel duidelijk. De volgende tabel geeft een vergelijking tussen het vereist eigen vermogen op basis van het strategisch beleggingsbeleid onder het oude en het nieuwe FTK.
Renterisico (S1): Zakelijkewaardenrisico (S2): Valutarisico (S3): Grondstoffenrisico (S4): Kredietrisico (S5): Verzekeringstechnisch risico (S6): Concentratierisico (S8): Actief beheer Risico (S10) Diversificatie Vereist eigen vermogen
54
2014
nFTK 2014
€ % € % 473 0,1 2.174 0,6 10.622 5,3 12.622 6,4 4.539 1,0 3.489 0,4 0 0,0 0 0,0 752 0,0 3.061 1,1 7.265
2,5
7.768
2,1
0 0,0 0 0,0 0
0,0
0
0,0
-9.794 -11.456 13.857
8,9
17.658
10,6
Het vereist eigen vermogen stijgt met name door: –– De verzwaarde schokken die worden verondersteld voor het zakelijkewaardenrisico. –– Een stijging van het kredietrisico. Voorheen werd gerekend met een schok van 40% op de geldende creditspread. Nu dient als minimale schok 60 basispunten gehanteerd te worden. Deze schok loopt verder op naarmate de rating slechter dan AAA wordt. Uitgesloten van een kredietbuffer zijn Europese AAA beleggingen. –– De nieuw veronderstelde correlaties tussen S1 en S5, en S2 en S5 binnen de wortelformule van het vereist eigen vermogen. De beleidsdekkingsgraad eind 2014 is 119,3% en de vereiste dekkingsgraad op basis van het strategisch beleggingsbeleid onder het nieuwe FTK is 110,6%. Dit betekent dat de beleidsdekkingsgraad 8,7%-punt hoger is dan de vereiste dekkingsgraad. Het fonds is daardoor op basis van de strategische beleggingsmix niet in een situatie van herstel en zal derhalve geen herstelplan hoeven indienen op 1 juli 2015.
Zeist, 26 juni 2015
Het bestuur
Dhr. J.F. Lanz
Dhr. J.A.J.M. Borm
(voorzitter) (secretaris)
Dhr. A.T.W. van ‘t Westende
Dhr. H.J. Savenije
Dhr. J.E. Kelder
Mw. M. Timmermans
Dhr. C. van Loon
Dhr. G.J. Seffinga
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
55
56
Verslag van het verantwoordingsorgaan
Oordeel van het verantwoordingsorgaan Het verantwoordingsorgaan doet verslag van haar bevindingen over het handelen van het bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen (hierna: het pensioenfonds) in algemene zin, over het door het bestuur uitgevoerde beleid in 2014, alsmede over de beleidskeuzes voor de toekomst van het pensioenfonds. Het verantwoordingsorgaan is per 1 juli 2014 omgevormd tot een verantwoordingsorgaan zoals bedoeld in de Wvbp, dit verslag van het verantwoordingsorgaan heeft betrekking op het gehele boekjaar 2014. Het verantwoordingsorgaan adviseert het bestuur, gevraagd of uit eigen beweging, over: –– het beleid inzake beloningen; –– de vorm en inrichting van het intern toezicht; –– de profielschets voor leden van de raad van toezicht; –– het vaststellen en wijzigen van een interne klachten- en geschillenprocedure; –– het vaststellen en wijzigen van het communicatie- en voorlichtingsbeleid; –– gehele of gedeeltelijke overdracht van de verplichtingen van het fonds of de overname van verplichtingen door het fonds; –– liquidatie, fusie of splitsing van het fonds; –– het sluiten, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsovereenkomst; –– het omzetten van het fonds in een andere rechtsvorm, bedoeld in artikel 18 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; –– samenvoeging van pensioenfondsen als bedoeld in de definitie van ondernemingspensioenfonds in artikel 1 van de Pensioenwet; –– het disfunctioneren van het bestuur na melding hierover door de raad van toezicht; en –– de samenstelling van de feitelijke premie en de hoogte van de premiecomponenten. Het bestuur heeft vastgelegd dat het verantwoordingsorgaan tijdig geïnformeerd wordt, zodat het advies van het verantwoordingsorgaan van wezenlijke invloed kan zijn op de voorgenomen beleidskeuzes. Het verantwoordingsorgaan is bijeengekomen op 14 maart 2014, 17 juni 2014 en op 12 december 2014. In deze overlegmomenten heeft een afvaardiging van het bestuur toelichting gegeven op en verantwoording afgelegd over het (voorgenomen) beleid in 2014. Op 9 september 2014 vond een formele kennismaking plaats met de leden van de Raad van Toezicht. Beleid inzake beloningen Het verantwoordingsorgaan is van mening dat het vernieuwde beloningsbeleid van het pensioenfonds een reële benadering is van het honoreren van het bestuur in relatie tot de te investeren tijd en het gevraagde niveau. Ook de vergoeding van de Raad van Toezicht en het verantwoordingsorgaan ligt in lijn met het bestuur. Derhalve heeft het verantwoordingsorgaan positief geadviseerd over het voorgenomen bestuursbesluit betreffende het vernieuwde beloningsbeleid van het pensioenfonds. Communicatiebeleid Het verantwoordingsorgaan is van mening dat het vernieuwde communicatiebeleid van het pensioenfonds een duidelijke meerwaarde biedt. Derhalve heeft het verantwoordingsorgaan positief geadviseerd over het voorgenomen bestuursbesluit betreffende het vernieuwde communicatiebeleid van het pensioenfonds.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
57
Intern toezicht Bpf Tex Het intern toezicht wordt vanaf 1 juli 2014, als gevolg van de inwerkingtreding van de Wvbp bij het fonds, uitgevoerd door een nieuw opgerichte permanente raad van toezicht, bestaande uit drie onafhankelijke leden. Na een zorgvuldig selectieproces door het bestuur zijn de huidige leden van de raad van toezicht benoemd. Het verantwoordingsorgaan is van mening dat de vorm en inrichting van het intern toezicht bijdragen aan een eventwichtige belangenbehartiging en derhalve heeft het verantwoordingsorgaan positief geadviseerd over het voorgenomen bestuursbesluit betreffende de vorm en inrichting van het intern toezicht en de profielschets voor leden van de raad van toezicht. De samenstelling van de feitelijke premie In de Pensioenwet is per 1 januari 2015 een explicitering en uitbreiding van het adviesrecht ten aanzien van het premiebesluit opgenomen voor het verantwoordingsorgaan. Het bestuur acht het passend dat bij het besluit over de vaststelling van de premie over 2015 ook het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid is gesteld om over het definitieve besluit advies uit te brengen. In het boekjaar 2014 heeft het bestuur het voorgenomen besluit genomen om de premie voor 2015 te baseren op de huidige grondslagen. Dit betekent dat het premiebeleid gecontinueerd wordt. Het verantwoordingsorgaan heeft positief geadviseerd over het voorgenomen bestuursbesluit betreffende de samenstelling van de feitelijke premie. Oordeel Het verantwoordingsorgaan heeft in het kader van haar taakuitoefening kennis genomen van het jaarverslag, de jaarrekening, de bevindingen van de raad van toezicht en overige informatie. Op basis van de door het bestuur verstrekte stukken is het verantwoordingsorgaan van oordeel dat het bestuur in 2014 op een evenwichtige wijze rekening heeft gehouden met de belangen van alle belanghebbenden bij het pensioenfonds en daarmee heeft het bestuur haar taken in 2014 naar behoren uitgevoerd. Het verantwoordingsorgaan wenst te benadrukken dat met enige bezorgdheid en met de nodige scepsis kennis genomen is van de wisselingen in het bestuur aan de kant van de werknemersvertegenwoordiging. Discontinuïteit in de bemensing van het bestuur kan leiden tot een daling van de kwaliteit van de besluitvorming en de mutaties in het bestuur zorgen voor een piekbelasting bij de zittende bestuurders. Het verantwoordingsorgaan is van oordeel dat de gevolgen voor het pensioenfonds tot op heden beperkt zijn, maar vraagt het bestuur alert te blijven. Het bestuur is in het boekjaar 2014, met het oog op de toekomst van het fonds, gestart met een traject inzake onderzoek naar strategische samenwerkingsmogelijkheden van het fonds, waarbij een fusie per 31 december 2016 als een reële mogelijkheid wordt beschouwd. Het verantwoordingsorgaan onderkent de urgentie die het bestuur van het pensioenfonds geeft aan het formuleren van een toekomstplan. Het verantwoordingsorgaan onderstreept bovendien het belang van de deelnemers inzake het kunnen bieden van een toekomstbestendig pensioen. Het verantwoordingsorgaan blijft de ontwikkelingen binnen het pensioenfonds nauwgezet volgen.
Zeist, 26 juni 2014
Het verantwoordingsorgaan Bpf Tex
58
Reactie van het bestuur op het verslag van het verantwoordingsorgaan Het bestuur stelt met tevredenheid vast dat het verantwoordingsorgaan instemt met het gevoerde beleid in 2014. Het bestuur neemt het oordeel van het verantwoordingsorgaan ter harte. Het verantwoordingsorgaan benadrukt dat met name de wisselingen in het bestuur aan de kant van de werknemersvertegenwoordiging voor enige bezorgdheid en de nodige scepsis zorgen. Het bestuur ziet dit ook als een zeer belangrijk aandachtspunt en de bestuurlijke continuïteit heeft dan ook haar volle aandacht. Het bestuur neemt kennis van het feit dat ook het verantwoordingsorgaan de urgentie onderkent van het formuleren van een toekomstplan. Het bestuur dankt de leden van het verantwoordingsorgaan voor het in haar gestelde vertrouwen, voor haar oordeel over het verslagjaar én de jaren daarvoor. Zij stelt het op prijs dat de leden van de oude deelnemersraad en het oude verantwoordingsorgaan na 1 juli 2014 bereid zijn gevonden zitting te nemen in het nieuwe verantwoordingsorgaan en het bestuur ziet uit naar de goede en vertrouwensvolle samenwerking.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
59
60
Raad van Toezicht
Oordeel Raad van Toezicht 1: Inleiding; fonds en samenstelling organen Voor zowel de kenmerken van het fonds als de wijze waarop het bestuur van het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen (‘het bestuur’ en ‘het fonds’) de wijzigingen in de Pensioenwet (‘Wet versterking bestuur pensioenfondsen’) per 1 juli 2014 in de governance van het fonds heeft verwerkt, zij verwezen naar het bestuursverslag in dit Jaarverslag. Eén van die wijzigingen betrof het verplicht instellen van een raad van toezicht (‘RvT’). In het voorliggende hoofdstuk ‘Verslag intern toezicht’ verantwoordt de RvT zich voor de wijze waarop toezicht is gehouden op het bestuur. Met dit verslag is tevens voldaan aan de rapportagevoorschriften van art. 4 lid 3 en 4 van het Reglement Raad van Toezicht van het fonds zoals door het bestuur bij aanvang vastgesteld. Het bestuur heeft per 1 augustus 2014 drie personen geselecteerd uit vijf kandidaten en deze benoemd tot lid van de raad van toezicht. Dit zijn: Dhr. E. E. van de Lustgraaf Dhr. R. Manning Dhr. H.V.R. Lepoutre De drie benoemde leden zijn door het bestuur aangemeld als beleidsbepaler bij toezichthouder De Nederlandsche bank (‘DNB’). Door de raad van toezicht is dhr. H. Lepoutre benoemd als voorzitter. Alle drie de leden zijn in hun hoedanigheid door DNB betrouwbaar en geschikt bevonden. Omdat het verantwoordingsorgaan op 1 juli is aangetreden en de leden van de RvT per 1 augustus zijn benoemd, was het praktisch niet mogelijk om het verantwoordingsorgaan bij aanvang om advies te vragen. In een eerste kennismakingsgesprek met het verantwoordingsorgaan op 9 oktober is door de leden van het verantwoordingsorgaan het vertrouwen in de samenstelling en leden van de RvT uitgesproken. Het fonds kent op enkele belangrijke onderwerpen vaste bestuurscommissies. Daarnaast heeft het bestuur een tijdelijke commissie ‘strategische samenwerking’ ingesteld met de opdracht mogelijkheden voor samenwerking met andere pensioenfondsen nader te verkennen. Deze commissie is niet in de statuten benoemd. ‘Strategische samenwerking’ betreft een voor het fonds belangrijk onderwerp. Ook voor het intern toezicht in het algemeen is de toekomst van een organisatie, naast het bestuurlijk functioneren en het risicobeleid, een belangrijk onderwerp van aandacht. 2: Taakopdracht en-omvang raad van toezicht In het Reglement Raad van Toezicht art. 3 is de wettelijke taakopdracht van art. 104 lid 2 Pensioenwet nagenoeg overgenomen: “De raad van toezicht heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds. De raad van toezicht is ten minste belast met het toezien op adequate risicobeheersing en evenwichtige belangenafweging door het bestuur en legt verantwoording af over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
61
bevoegdheden aan het verantwoordingsorgaan en de werkgever, het belanghebbendenorgaan en in het jaarverslag. De raad van toezicht staat het bestuur met raad ter zijde. Artikel 9 boek 2 van het Burgerlijk wetboek is van overeenkomstige toepassing op de leden van de raad van toezicht”. Op de positie van een RvT zijn de bepalingen uit de Pensioenwet, de statuten en het Reglement Raad van Toezicht van toepassing. Daarnaast heeft de RvT zich rekenschap gegeven van de Code Pensioenfondsen, opgesteld door de Pensioenfederatie en de Stichting van de Arbeid, alsook heeft hij zoveel mogelijk rekening gehouden met het “normenkader voor goed intern toezicht bij pensioenfondsen”, zoals beschreven in de VITP-code. Het bestuur heeft het tijdsbeslag van de leden van de RvT bij aanvang geschat op 0,05 Vte (‘voltijdsequivalent’) en is die omvang overeengekomen met de drie nieuw benoemde leden van de RvT. De beloning voor de functie van lid van de RvT is bij dit tijdsbeslag door het bestuur vastgesteld op 6000,- Euro per jaar. Deze norm voor tijdsbeslag en de beloning zijn niet vastgelegd in het reglement of de statuten. In artikel 35a lid 4 onder d Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is vastgesteld als Vte voor een lid van de RvT ten minste 0,1. De RvT heeft het (dagelijks)bestuur gemeld dat hij beduidend meer tijd besteedt dan de 0,05 Vte. De RvT heeft met het bestuur afgesproken het eerste jaar ervaring met een RvT te evalueren in juni waarna de taakomvang wordt aangepast aan de vereisten van de huidige en toekomstige situatie van het fonds en dit tevens meer in lijn zal worden gebracht met de wettelijke norm. 3: Werkwijze intern toezicht Vanaf haar aantreden, augustus 2014, tot einde verslagperiode heeft de Rvt zich gericht op het leren kennen van het fonds, zijn uitvoerders en zijn adviseurs. Het voorliggende verslag beslaat dan ook alleen de tweede helft van het boekjaar. In het eerste gesprek met het dagelijks bestuur werden de volgende aandachtspunten van het bestuur benoemd: 1. Toekomst van het fonds 2. Wijze van uitbesteding van het vermogensbeheer 3. Overlap in de verplichtstelling met Bedrijfstak voor Mode-, Interieur-, Tapijt-, en Textielindustrie 4. Risicobereidheid van de deelnemers 5. Overig (oproep visitatiecommissie: “spreek je visie uit”; verlagen uitvoeringskosten) Voor de RvT zijn de belangrijke onderwerpen van aandacht: –– Strategie, de toekomst van de organisatie; –– het bestuurlijk functioneren, bemensing; –– het risicobeleid. Deze aandachtspunten komen hieronder inhoudelijk aan de orde. Naast bovengenoemde algemene aandachtsgebieden was er bijzondere aandacht voor de brief van DNB uit 2013 over de uitbesteding van het vermogensbeheer, en voor de afronding van de overstap van Syntrus Achmea naar AZL als uitvoeringsorganisatie voor pensioenadministratie en bestuursondersteuning. De RvT heeft 9 oktober in het bijzijn van de voorzitter van het bestuur een kennismakingsbijeenkomst met het verantwoordingsorgaan gehad. De RvT heeft enkele vergaderingen van het bestuur deels of geheel bijgewoond. Daarnaast heeft de Rvt enkele vergaderingen met een informeel karakter met het dagelijks bestuur gehad. Voorafgaand aan iedere vergadering heeft de RvT onderling telefonisch overlegd over de vergaderstukken. In 2014 is daarnaast drie maal vergaderd (9 september,9 oktober en 16 december). De RvT heeft bij haar oordeelsvorming mede gebruik gemaakt van de volgende informatie:
62
–– Jaarverslag 2013 –– Rapport Visitatiecommissie 2014 –– De fondsdocumenten als statuten en reglementen –– de notulen van de bestuursvergaderingen in 2014, met uitzondering van de notulen van de vergaderingen van de afzonderlijke bestuurscommissies tenzij deze deel uitmaakten van de vergaderstukken van de algemene bestuursvergadering –– Vergaderdocumenten –– Algemene profielschets bestuurslid. Begin 2015 heeft de RvT inhoudelijk met de twee leden van het dagelijks bestuur van gedachten gewisseld over de status en de toekomst van het pensioenfonds. Daarnaast hebben leden van de RvT individuele gesprekken gevoerd met individuele bestuursleden ter nadere kennismaking met het fonds en zijn historie. 4: Bevindingen en aanbevelingen 4.1 Strategie, de toekomst van de organisatie Vanaf het eerste gesprek op 9 september heeft de RvT meerdere malen met het (dagelijks)bestuur gesproken over het toekomstperspectief van het fonds. Kijkend naar onder andere de kosten per deelnemer, het risico van de bestuurscontinuïteit, de nog steeds toenemende regelgevingscomplexiteit, adviseert de RvT het bestuur zich nog meer doelgericht te wijden aan de strategie en de toekomst van het fonds. Het instellen van de tijdelijke commissie ‘strategische samenwerking’ en het overleg tussen bestuur en cao-partijen vormen een goede aanzet, maar de voortgang van deze commissie zou iedere bestuursvergadering besproken moeten worden. Daarbij is in overweging gegeven op enig moment externe begeleiding in te schakelen bij deze toekomstanalyse en verkenning van fusiemogelijkheden. 4.2 Governance, het bestuurlijk functioneren, bemensing Voor het rapport van de visitatiecommissie in 2014 is beperkt aandacht geweest in bestuursvergadering. Enkele van de aanbevelingen van die commissie herkent de RvT. Deze komen ook in dit rapport terug. Het bestuur functioneert als geheel adequaat, vooral in de dagelijkse aansturing van het fonds en de aan AZL uitbestede taken, het overleg met cao-partijen en in het overleg met Bpf Mitt. Er is een grote kennis van de bedrijfstak en de historie van het fonds. De bestuursleden zijn zeer betrokken bij het fonds. De RvT ondersteunt het bestuur in haar streven meer aandacht te besteden aan de strategie van het fonds mede kijkend naar de ontwikkelingen in de pensioensector. Door meerdere omstandigheden is er in 2014 sprake geweest van langdurige afwezigheid of vacatures in het bestuur. Vanaf 2013 zijn er ook verschillende bestuurswisselingen geweest. Het bestuur zelf heeft daar maar beperkt invloed op omdat hij afhankelijk is van de benoemende partijen (werkgevers- en werknemersverenigingen). Wel is het bestuur verantwoordelijk voor een geschiktheidsplan waarin de geschiktheid in de zin van De Pensioenwet voor zowel individuele leden als het bestuur als geheel is geborgd. De RvT adviseert het bestuur meer aandacht te besteden aan het geschiktheidsplan, de functieprofielen voor bestuursposities en de opvolging. Het bestuur wenst een duidelijkere taakomschrijving voor de vaste commissies. De Rvt steunt het bestuur in die wens. Het fonds kent geen beleggingscommissie, de verantwoordelijkheid wordt gedragen door het gehele bestuur. De Rvt steunt het bestuur in diens wens tot deskundigheidsbevordering voor alle bestuursleden op het onderwerp ‘vermogensbeheer’. Helaas constateert de RvT dat het Verantwoordingsorgaan sinds het aantreden in juli 2014 nog een vacature kent.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
63
Over art. 2 Reglement Raad van Toezicht merkt de RvT op dat dit een verzwakking is van de positie van de belanghebbenden. De Code Pensioenfondsen (principe 45) kent bindend advies toe aan het verantwoordingsorgaan, en niet zoals in artikel 4 slechts ‘advies’. 4.3 Risicobeleid De RvT is ervan overtuigd dat het bestuur de risico’s op langere termijn voldoende in beeld heeft en zo nodig beheersmaatregelen treft om deze te mitigeren. Daarnaast constateert de RvT dat Bpf Tex goede aanzetten laat zien als het gaat om risicomanagement en uitbesteding. Evenwel moeten nog behoorlijke stappen worden gezet om te komen tot het (beschrijven van het) te voeren algemeen uitbestedingsbeleid alsmede een toetsing hiervan ten aanzien van alle uitbestedingsproviders. Voor de pensioenuitvoering bestaat wel een dergelijk beschreven beleid alsook een duidelijke toepassing ervan. Het risicomanagement wordt beschreven in het kader van het FIRM-model. Tevens wordt hieraan aandacht besteed in de jaarverslagen en de ABTN. Gegeven de laatste inzichten en (algemene) aanbevelingen van o.m. DNB zijn nog wel aanpassingen nodig om te kunnen spreken van een volledig en adequaat Integraal Risico Management (IRM) beleid. 4.4 Overig De RvT heeft al eerder gesteld dat zij de onderbouwing van genomen besluiten, vooral de afweging van belangen (die er zeker is), graag duidelijker terug ziet komen in de verslaglegging. De RvT doet de suggestie om in de volgorde van de agenda voor bestuursvergaderingen de bepleite verhoogde aandacht voor strategische samenwerking tot uiting te laten komen. De RvT heeft het concept jaarverslag, versie 4 juni 2015, besproken en de definitieve versie van 26 juni 2015 goedgekeurd. De raad heeft kennis genomen van de analyse die door het bestuur is gedaan met betrekking tot het voldoen aan de normen van de Code Pensioenfondsen en geconstateerd dat in dit jaarverslag over de naleving ervan is gerapporteerd. 5: Conclusie De RvT acht het bestuur in het algemeen in control als het gaat om de eisen die worden gesteld aan de beleids- en bestuursprocedures, bestuursprocessen en de vereiste checks en balances. Wel valt het de RvT op dat het bestuur en betrokken commissies nogal operationeel werkzaam zijn en daardoor minder dan gewenst aandacht kunnen hebben voor bestuurlijk-strategische onderwerpen en afwegingen. Dit komt ook tot uitdrukking in de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd. De lang openstaande vacatures in het bestuur hebben mogelijk evenmin bijgedragen aan de aandacht voor optimalisatie van de strategische componenten van het fondsbeleid.
64
Jaarrekening
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
65
Balans per 31 december (na resultaatverdeling; in duizenden euro)
Activa 2014 2013 Beleggingen voor risico pensioenfonds [1] Vastgoed beleggingen Zakelijke waarden Vastrentende waarden
8.781
5.772
34.795
23.223
133.824
85.623
177.400 114.618 Vorderingen en overlopende activa [2]
5.757
5.630
Liquide middelen [3]
5.683
5.917
Totaal activa 188.840 126.165
[..] De tussen haken vermelde nummers verwijzen naar corresponderende nummers in de toelichting op de balans, die een integraal
66
onderdeel uitmaakt van de jaarrekening.
Passiva 2014 2013 Reserves [4] Algemene reserve
14.611
Weerstandsreserve
13.857 13.023
3.036
28.468 16.059 Technische voorzieningen [5] Voorziening pensioenverplichtingen eigen rekening
155.108 104.617
Overige voorzieningen [6]
2.426
3.391
Kortlopende schulden en overlopende passiva [7]
2.838
2.098
Totaal passiva 188.840 126.165
[..] De tussen haken vermelde nummers verwijzen naar corresponderende nummers in de toelichting op de balans, die een integraal
onderdeel uitmaakt van de jaarrekening.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
67
Staat van baten en lasten (in duizenden euro)
2014 2013 Beleggingsopbrengsten voor risico pensioenfonds [8] Directe beleggingsopbrengsten Indirecte beleggingsopbrengsten Kosten van vermogensbeheer
2.418
2.730
44.314
-7.643
117
83
46.849 -4.830 Renteopbrengsten ‘VUTEGRO’ [9] 43 75 Bijdragen van werkgevers en werknemers [10]
19.411
17.830
Saldo van inkomende en uitgaande waardeoverdrachten [11]
228
46
Pensioenuitkeringen [12] -1.268 -1.314 Uitkeringen overgangsregeling ‘VUTEGRO’ [13]
-1.008
-2.023
Herverzekering [14] -451 -731 Mutatie voorziening pensioenverplichtingen eigen rekening [15]
-50.491
-7.875
Mutatie andere voorzieningen ‘VUTEGRO’ [16]
965
1.948
Regulier pensioenuitvoerings- en administratiekosten [17]
-1.763
-1.694
Incidentele kosten [18]
-121
-190
Overige baten en lasten [19]
15
-34
Saldo van baten en lasten
12.409
1.208
Bestemming van het saldo Algemene reserve Weerstandsreserve
11.575
-185
834 1.393
12.409 1.208
[..] De tussen haken vermelde nummers verwijzen naar corresponderende nummers in de toelichting op de staat van baten en lasten, die een
68
integraal onderdeel uitmaakt van de jaarrekening.
Kasstroomoverzicht (in duizenden euro)
2014 2013 Pensioenactiviteiten Ontvangsten Premiebijdragen van werkgevers en werknemers
19.905
15.221
Uitkeringen uit herverzekering
750
105
Overgenomen pensioenverplichtingen
670
199
Overige
9 0
21.334 15.525 Uitgaven Uitgekeerde pensioenen
-1.262
-1.300
Uitgekeerde pensioenen overgangsregeling VUTEGRO
-1.008
-2.023
-437
-153
Premies herverzekering
Overgedragen pensioenverplichtingen
-1.700
-1.360
Pensioenuitvoerings- en administratiekosten
-1.930
-1.635
Overige
7 -39
-6.330 -6.510 Beleggingsactiviteiten Ontvangsten Directe beleggingsopbrengsten Verkopen en aflossingen beleggingen
2.340
2.779
145.332
19.527
147.672 22.306 Uitgaven Aankopen beleggingen Kosten van vermogensbeheer
-163.000
-32.673
90
142
-162.910 -32.531 Mutatie geldmiddelen
-234
-1.210
Saldo geldmiddelen 1 januari
5.917
7.127
Saldo geldmiddelen 31 december
5.683
5.917
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
69
Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling Algemeen Voor vergelijkingsdoeleinden is de presentatie van de vergelijkende cijfers op enkele plaatsen aangepast. Dit heeft geen effect gehad op de waarde van het vermogen of het resultaat van beide boekjaren. Toepassing Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving De Jaarrekening is opgesteld in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals deze zijn opgenomen in Titel 9 Boek 2 BW en met inachtneming van de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving. De bedragen opgenomen in de jaarrekening zijn vermeld in duizenden euro’s, tenzij anders is aangegeven. Deze jaarrekening is opgesteld uitgaande van de continuïteitsveronderstelling. Het bestuur heeft op 26 juni 2015 de jaarrekening opgemaakt. Algemene grondslagen Opname van een actief of een verplichting Een actief wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen naar het pensioenfonds zullen toevloeien en de waarde daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Een verplichting wordt in de balans opgenomen wanneer het waarschijnlijk is dat de afwikkeling daarvan gepaard zal gaan met een uitstroom van middelen en de omvang van het bedrag daarvan betrouwbaar kan worden vastgesteld. Verantwoording van baten en lasten Baten worden in de staat van baten en lasten opgenomen wanneer een vermeerdering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermeerdering van een actief of een vermindering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Lasten worden verwerkt wanneer een vermindering van het economisch potentieel, samenhangend met een vermindering van een actief of een vermeerdering van een verplichting, heeft plaatsgevonden, waarvan de omvang betrouwbaar kan worden vastgesteld. Indien een transactie ertoe leidt dat nagenoeg alle of alle toekomstige economische voordelen en alle of nagenoeg alle risico’s met betrekking tot een actief of een verplichting aan een derde zijn overgedragen, wordt het actief of de verplichting niet langer in de balans opgenomen. Verder worden activa en verplichtingen niet meer in de balans opgenomen vanaf het tijdstip waarop niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van waarschijnlijkheid van de toekomstige economische voordelen en betrouwbaarheid van de bepaling van de waarde. Dit betekent dat transacties worden verwerkt op handelsdatum en niet op afwikkelingsdatum. Als gevolg hiervan kan sprake zijn van een post “nog af te wikkelen transacties”. Deze post kan zowel een actief als een passief zijn. Saldering van een actief en een verplichting Een financieel actief en een financiële verplichting worden gesaldeerd als nettobedrag in de balans opgenomen indien sprake is van een wettelijke of contractuele bevoegdheid om het actief en de verplichting gesaldeerd en gelijktijdig af te wikkelen en bovendien de intentie bestaat om de posten op deze wijze af te wikkelen. De met de gesaldeerd opgenomen financiële activa en financiële verplichtingen samenhangende rentebaten en rentelasten worden eveneens gesaldeerd opgenomen. Schattingen en veronderstellingen De opstelling van de jaarrekening in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW vereist dat het bestuur oordelen vormt en schattingen en veronderstellingen maakt die van invloed zijn op de toepassing van grondslagen en de gerapporteerde waarde van activa en verplichtingen, en van baten en lasten. De schattingen en onderliggende veronderstellingen worden voortdurend beoordeeld. Herzieningen van schattingen worden opgenomen in de periode waarin de schatting wordt herzien, en in toekomstige perioden waarvoor de herziening gevolgen heeft.
70
Schattingswijziging Het fonds hanteerde in 2013 nog de Prognosetafel AG 2012-2062 en is ultimo 2014 overgegaan naar de Prognosetafel AG2014. De totale technische voorziening voor risico van het pensioenfonds is bepaald met overlevingskansen op basis van de Prognosetafel AG2014 met toepassing van inkomensafhankelijke ervaringssterfte. Door de overgang op de Prognosetafel AG2014 en de gewijzigde ervaringssterfte is de totale technische voorziening met 2.446 toegenomen. Verwerking van waardeveranderingen van beleggingen Er wordt onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief transactiekosten, provisies, valutakoersverschillen e.d., worden als beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Vreemde valuta Activa en verplichtingen in vreemde valuta worden omgerekend naar euro’s tegen de koers per balansdatum. Deze waardering is onderdeel van de waardering tegen reële waarde. Baten en lasten voortvloeiende uit transacties in vreemde valuta’s worden omgerekend tegen de koers per transactiedatum. Alle valutakoersverschillen zijn verwerkt in de staat van baten en lasten. Overzicht vreemde valuta
31 december 2014
31 december 2013
EUR EUR EUR
1,00
1,00
GBP
0,78
0,83
JPY
145,05
144,83
USD
1,21
1,38
Specifieke grondslagen Beleggingen Algemeen De beleggingen worden gewaardeerd op reële waarde. Vorderingen en schulden uit beleggingen welke samenhangen met een specifieke beleggingscategorie worden onder beleggingsdebiteuren dan wel -crediteuren opgenomen in de betreffende beleggingscategorie. Vastgoedbeleggingen Beursgenoteerde vastgoedfondsen worden gewaardeerd tegen de reële waarde, zijnde de beurskoers per balansdatum. Nietbeursgenoteerde beleggingen in vastgoedfondsen worden gewaardeerd op het aandeel in de reële waarde van de onderliggende beleggingen. Indien de waarderingsgrondslagen van vastgoedfondsen afwijken van de waarderingsgrondslagen van het pensioenfonds, wordt de waardering zo mogelijk aangepast aan de waarderingsgrondslagen van het pensioenfonds. Onroerend goed in ontwikkeling wordt gewaardeerd op basis van kostprijs of lagere reële waarde. De kostprijs zijn de gedane uitgaven, inclusief bouwrente. Na oplevering worden (her)ontwikkelde objecten naar reële waarde geherwaardeerd.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
71
Aandelen Beursgenoteerde aandelen en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd op reële waarde. De reële waarde is de beursnotering per balansdatum. De reële waarde van niet beursgenoteerde participaties is bepaald op basis van de laatst bekende intrinsieke waarde. Dit is het aandeel in het zichtbare eigen vermogen. Vastrentende waarden Beursgenoteerde vastrentende waarden en participaties in beursgenoteerde beleggingsinstellingen zijn gewaardeerd op reële waarde. De reële waarde is de per balansdatum geldende beurskoers. Niet beursgenoteerde vastrentende waarden worden gewaardeerd tegen reële waarde. Deze waarde wordt bepaald door de te ontvangen kasstromen (rente, aflossingen en verwachte boeterente bij vervroegde aflossingen) contant te maken op basis van geldende marktrente, waarin opgenomen een opslag voor debiteurenrisico en liquiditeitsrisico. Overige beleggingen Overige beleggingen worden gewaardeerd tegen reële waarde. Vorderingen en overlopende activa Vorderingen en overlopende activa worden bij de eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na de eerste verwerking worden vorderingen gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten) onder aftrek van eventuele bijzondere waardeverminderingen, indien sprake is van oninbaarheid. Overige activa Onder meer worden hieronder de liquide middelen opgenomen voor zover dit banktegoeden betreft welke vrijwel onmiddellijk opeisbaar zijn. Liquide middelen worden gewaardeerd tegen nominale waarde. Zij worden onderscheiden van tegoeden in verband met beleggingstransacties. Liquide middelen uit hoofde van beleggingstransacties worden gepresenteerd onder de beleggingen. Stichtingskapitaal en reserves Algemeen Stichtingskapitaal en reserves worden bepaald door het bedrag dat resteert nadat alle actiefposten en posten van het vreemd vermogen, inclusief de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van het pensioenfonds en risico deelnemers en overige technische voorzieningen, volgens de van toepassing zijnde waarderingsgrondslagen in de balans zijn opgenomen. In de toelichting wordt opgenomen het krachtens de Pensioenwet minimaal vereiste eigen vermogen volgens de in het Besluit Financieel ToetsingsKader (FTK) voorgeschreven berekeningsmethodiek als het surplusvermogen. Algemene reserve Deze reserve is dat deel van het vermogen dat resteert nadat via de resultaatbestemming de vereiste reserves, waaronder de weerstandsreserve, op het gewenste niveau zijn gebracht. In geval van een positieve post wordt deze post gepresenteerd als algemene reserve, deze dient ter opvang van tegenvallers anders dan waarvoor een specifieke reserve respectievelijk voorziening is getroffen. Indien er sprake is van een negatieve post als gevolg van negatieve resultaten in dit jaar en/ of voorgaande jaren wordt deze reserve als cumulatief verliessaldo verwerkt, dit wordt gepresenteerd als (negatief ) onderdeel van het eigen vermogen. Het streven is om een reserve aan te houden die minimaal gelijk is aan het gesteld vereist eigen vermogen op basis van het Financieel Toetsingskader. Het gesteld vereist vermogen wordt bepaald op basis van de standaardmethode voorgeschreven door DNB. Er is geen sprake van een maximering van de algemene reserve.
72
Weerstandsreserve In de jaarrekening is aansluiting gezocht bij de uitkomsten van de toetsing aan het vereist vermogen in de evenwichtssituatie door het vormen van een weerstandsreserve. De weerstandsreserve dient onder meer ter opvang van een mogelijke waardedaling van de beleggingen. Teneinde de weerstandsreserve op het gewenste niveau te brengen, wordt jaarlijks een deel van het saldo van de rekening van baten en lasten toegevoegd of onttrokken. De hoogte van de benodigde weerstandsreserve wordt beoordeeld door de waarmerkend actuaris. Indien de financiële middelen niet toereikend zijn wordt de weerstandsreserve vastgesteld als het resultaat van de activa minus de technische voorzieningen minus de schulden. Technische Voorzieningen De voorziening pensioenverplichtingen is de op basis van actuariële grondslagen berekende contante waarde van de pensioenaanspraken, waarop per balansdatum op grond van het reglement, rechten zijn verkregen. De voorziening pensioenverplichtingen is gebaseerd op de aanspraken per 31 december van het boekjaar en zover van toepassing inclusief de indexatie per 1 januari van het volgend boekjaar. De berekeningen zijn uitgevoerd op de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen: a. Als rekenrente wordt de markrente gehanteerd. De marktrente komt overeen met de rentetermijnstructuur ultimo boekjaar zoals deze door DNB is gepubliceerd. b. Voor zowel mannen als vrouwen zijn de sterftekansen ontleend aan de Prognosetafel AG2014, zonder leeftijd terugstellingen, rekening houdend met een inkomensafhankelijke ervaringssterfte op basis van een AZL ervaringssterftemodel. c. Voor zowel mannen als vrouwen worden de sterftekansen gecorrigeerd voor het verschil in levensverwachting ten opzichte van de gehele Nederlandse bevolking. d. Voor het leeftijdsverschil tussen de verzekerden en hun (huwelijks-)partner is de man drie jaar ouder dan de vrouw gesteld. e. Er heeft geen toeslagverlening plaatsgevonden per 1 januari 2014 en 1 januari 2015. f. De arbeidsongeschikte deelnemers worden aangemerkt als actieve deelnemers. De aanspraken van arbeidsongeschikten wordt op dezelfde wijze berekend als voor actieve deelnemers. Toegepaste opslagen: a. Voor latent wezenpensioen is de voorziening pensioenverplichtingen voor opgebouwd latent nabestaandenpensioen naast nog niet ingegaan ouderdomspensioen, verhoogd met 5%. b. Voor de toekomstige kosten met betrekking tot de administratie en uitbetaling van de pensioenen na ingang, zijn de netto pensioenverplichtingen verhoogd met 2,5%. Andere voorzieningen Andere voorzieningen `VUTEGRO` In de jaarrekening over boekjaar 2010 van VUTEGRO is een algemene reserve en een beleggingsreserve opgenomen. Deze zijn in onderliggende jaarrekening van het pensioenfonds als andere voorziening `VUTEGRO` opgenomen. Deze andere voorzieningen ad € 5.892 ultimo 2010 wordt aangewend ter uitvoering en financiering van aanvulling op prepensioenuitkeringen en de daarbij behorende toeslagen. Het resultaat hierop in enig boekjaar wordt onttrokken dan wel toegevoegd aan deze voorziening. De CAO-partijen in de textielgroothandel hebben zich garant gesteld voor het aanvullen van eventuele tekorten die ontstaan indien blijkt dat de voorziening niet toereikend is om aan de verplichtingen te voldoen die voortkomen uit VUTEGRO. Deze tekorten kunnen enerzijds ontstaan als de omvang van uitkeringen uit hoofde van de “overgangsregeling inzake aanvulling op prepensioenuitkeringen (hierna: ’VUTEGRO’-overgangsregeling)” inclusief toeslagen en uitvoeringskosten van de regeling hoger zijn dan de voorziening nakomende verplichtingen. Anderzijds kan zich een tekort voordoen wanneer ten aanzien van de ‘VUTEGRO’-overgangsregeling een tekort ontstaat en dit tekort aangevuld moet worden, bijvoorbeeld als een evenwichtige belangenbehartiging dit met zich meebrengt. Indien na afloop van de regeling blijkt dat er een overschot resteert, zal het overschot worden aangewend ter versterking van de financiële positie van het pensioenfonds.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
73
De nakomende verplichtingen zijn per balansdatum berekend op het bedrag van de reeds ingegane nog verschuldigde uitkeringen tot aan de pensioengerechtigde leeftijd van de betrokkenen onder aftrek van pensioenuitkeringen en andere uitkeringen. Spaarfonds gemoedsbezwaarden Het bestuur kan individuele vrijstelling van deelneming aan de verplichte pensioenregelingen aan een werknemer verlenen, indien deze gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekeren. Dit ontslaat zijn werkgever noch betrokkene van de verplichting tot afdracht van de reguliere bijdragen aan het fonds. Deze bijdragen worden op een individuele spaarrekening gestort, waaraan jaarlijks intrest wordt toegevoegd. De gespaarde bijdragen van de gemoedsbezwaarde worden na het bereiken van de 65-jarige leeftijd in gelijke termijnen aan betrokkene gedurende 15 jaren uitgekeerd. Bij overlijden van de gemoedsbezwaarde voordat de uitkeringen zijn ingegaan, wordt het saldo in gelijke termijnen gedurende 15 jaar aan de partner uitgekeerd. Bij overlijden van de gemoedsbezwaarde na ingang van de uitkering, worden de uitkeringen gedurende de resterende periode voortgezet ten behoeve van de partner. Overige schulden en overlopende passiva Overige schulden en overlopende passiva worden bij de eerste verwerking gewaardeerd op reële waarde. Na de eerste verwerking worden schulden gewaardeerd op geamortiseerde kostprijs (gelijk aan de nominale waarde indien geen sprake is van transactiekosten). Voorziening dubieuze debiteuren Bij de waardering van vorderingen wordt rekening gehouden met het risico van oninbaarheid door hiervoor een voorziening in aftrek te brengen op het saldo van de uitstaande vorderingen. Voor gelijksoortige posten met gelijksoortige risico’s wordt gezamenlijk een schatting gemaakt van verliezen en risico’s op balansdatum. Deze systematiek om de voorziening vast te stellen wordt gerekend tot de statische methode. Grondslagen voor de resultaatbepaling Algemeen Baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop deze betrekking hebben. De in de staat van baten en lasten opgenomen posten zijn in belangrijke mate gerelateerd aan de in de balans gehanteerde waarderingsgrondslagen voor beleggingen en de voorzieningen pensioenverplichtingen. Zowel gerealiseerde als ongerealiseerde resultaten worden rechtstreeks verantwoord in het resultaat. Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers) Onder premiebijdragen van werkgevers en werknemers wordt verstaan de aan derden in rekening gebrachte c.q. te brengen bedragen voor de in het verslagjaar verzekerde pensioenen onder aftrek van kortingen, alsmede premies van de Stichting Voortzetting Pensioenverzekering (FVP). Premies zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Beleggingsresultaten (In)directe beleggingsresultaten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Indirecte beleggingsopbrengsten Onder de indirecte beleggingsopbrengsten worden verstaan de gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen en valutaresultaten. In de jaarrekening wordt onderscheid gemaakt tussen gerealiseerde en ongerealiseerde waardeveranderingen van beleggingen. Alle waardeveranderingen van beleggingen, inclusief valutakoersverschillen, worden als indirecte beleggingsopbrengsten in de staat van baten en lasten opgenomen. Aankoopkosten zijn verwerkt in de reële waarde van de beleggingen. Verkoopkosten worden verantwoord als onderdeel van de gerealiseerde herwaarderingen.
74
Directe beleggingsopbrengsten Onder de directe beleggingsopbrengsten wordt in dit verband verstaan rentebaten en -lasten, dividenden, huuropbrengsten en soortgelijke opbrengsten. Dividend wordt verantwoord op het moment van betaalbaarstelling. Kosten van vermogensbeheer De kosten van het vermogensbeheer worden in de beleggingsfondsen verantwoord en komen ten laste van het indirecte rendement. Het bestuur heeft vooraf met de vermogensbeheerder afspraken gemaakt over de vermogensbeheervergoeding en een korting op de reguliere beheervergoedingen afgesproken. Periodieke wordt hiervan een overzicht ontvangen. Verrekening van kosten Met de directe en indirecte beleggingsopbrengsten zijn verrekend de aan de opbrengsten gerelateerde transactiekosten, provisies, valutaverschillen en dergelijke. Mutatie andere voorzieningen `VUTEGRO` Dit betreft de mutatie van de voorziening voor uitvoering van de overgangsregeling en nakomende verplichtingen zoals deze is berekend op basis van de voor de balansposten gehanteerde grondslagen. Pensioenuitkeringen De pensioenuitkeringen betreffen de aan deelnemers uitgekeerde bedragen inclusief afkopen. De pensioenuitkeringen zijn berekend op actuariële grondslagen en toegerekend aan het verslagjaar waarop zij betrekking hebben. Uitkeringen overgangsregeling `VUTEGRO` Hieronder zijn opgenomen de door het fonds in het boekjaar verstrekte uitkeringen en overkook inzake overgangsregeling. Pensioenuitvoeringskosten De pensioenuitvoeringskosten zijn toegerekend aan de periode waarop ze betrekking hebben. Pensioenopbouw De pensioenopbouw is de contante waarde van de pensioenaanspraken die toegekend zijn in het boekjaar. Rentetoevoeging technische voorziening De pensioenverplichtingen worden contant gemaakt tegen de nominale marktrente op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur. De interesttoevoeging wordt tegen de rekenrente primo berekend over de beginstand en de mutaties gedurende het jaar. Onttrekking uit technische voorziening voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten Verwachte toekomstige pensioenuitkeringen worden vooraf actuarieel berekend en opgenomen in de technische voorziening. De onder dit hoofd opgenomen afname van de voorziening betreft het bedrag dat vrijkomt ten behoeve van de financiering van de pensioenen in de verslagperiode. Jaarlijks wordt 2,5% van de pensioenopbouw en de inkomende waardeoverdrachten toegevoegd aan de technische voorziening ten behoeve van de pensioenuitvoeringskosten. Daarnaast valt 2,5% van de uitkeringen, afkopen en uitgaande waardeoverdrachten vrij uit de technische voorziening ten behoeve van pensioenuitvoeringskosten (excassokosten).
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
75
Wijziging marktrente Jaarlijks wordt per 31 december de reële waarde van de technische voorzieningen herrekend door toepassing van de actuele rentetermijnstructuur. Het effect van de verandering van de rentetermijnstructuur wordt verantwoord onder het hoofd wijziging marktrente. Saldo overdrachten van rechten De post saldo overdrachten van rechten bevat het saldo van bedragen uit hoofde van overgenomen dan wel overgedragen pensioenverplichtingen. Overige baten en lasten De overige baten en lasten worden opgenomen voor de aan het verslagjaar toe te rekenen bedragen. Grondslagen kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is conform de directe methode opgesteld. Alle ontvangsten en uitgaven worden hierbij als zodanig gepresenteerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen kasstromen uit pensioenuitvoeringsactiviteiten en beleggingsactiviteiten.
76
Toelichting op de balans per 31 december (in duizenden euro) Activa [1] Beleggingen voor risico pensioenfonds
Categorie
Stand Aankopen/
Waarde-
ultimo Verstrek- Verkopen verande- 2013
kingen (af)lossingen
ringen
Stand ultimo 2014
Vastgoed beleggingen Aandelenfonds indirect vastgoed
5.772 1.528 -85 1.566 8.781
Zakelijke waarden Aandelenfondsen
23.223 40.873 -30.748 1.447 34.795
Vastrentende waarden Obligatiefondsen LDO Pools / SLM Totaal vastrentende waarden Totaal beleggingen voor risico fonds
Categorie
76.223 114.929 -107.589
7.545 91.108
9.400
5.945
-449
27.820
42.716
85.623
120.874
-108.038
35.365
133.824
114.618
163.275
-138.871
38.378
177.400
Stand Aankopen/
Waarde-
ultimo Verstrek- Verkopen verande- 2012
kingen (af)lossingen
Stand ultimo
ringen
2013
-401
5.772
Vastgoed beleggingen Aandelenfonds indirect vastgoed
8.155
1.313
-3.295
Zakelijke waarden Aandelenfondsen
16.320 7.871 -3.081 2.113 23.223
Vastrentende waarden Obligatiefondsen
74.201 23.360 -18.709 -2.629 76.223
LDO Pools
10.739 0 0 -1.339 9.400
Totaal vastrentende waarden
84.940
23.360
-18.709
-3.968
85.623
109.415
32.544
-25.085
-2.256
114.618
Totaal beleggingen voor risico fonds
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
77
Er wordt niet belegd in de aangesloten ondernemingen. Binnen de beleggingspools wordt indirect gebruik gemaakt van security lending en collateral management met als doel een effectieve en efficiënte uitvoering van het beleggingsbeleid mogelijk te maken. De Beheerder kan voor rekening en risico van het desbetreffende fonds en/of basisfonds financiële instrumenten in- en uitlenen (securities lending). De securities lending transacties worden vrijwel uitsluitend aangegaan met partijen op basis van standaardcontracten die zijn ontwikkeld door belangenorganisaties. De aan securities lending verbonden risico’s (zoals het kredietrisico dat de wederpartij de ingeleende effecten niet of niet tijdig teruglevert om welke reden dan ook, bijvoorbeeld omdat de wederpartij faillissement heeft aangevraagd), zullen zoveel mogelijk worden beperkt door enerzijds strenge eisen te stellen aan de kredietwaardigheid van de betreffende tegenpartij, waarbij wordt gewerkt met een gelimiteerde lijst van toegestane tegenpartijen en anderzijds het vragen van zekerheden van de partijen aan wie effecten worden uitgeleend. Zekerheid kan onder andere worden verstrekt in de vorm van liquiditeiten, obligaties en aandelen. Voor zover zekerheid wordt ontvangen in de vorm van liquiditeiten heeft de Beheerder de mogelijkheid deze liquiditeiten onder bepaalde restricties te herbeleggen voor rekening en risico van het desbetreffende fonds en/of basisfonds/pool. Deze restricties dienen ter beperking van het risico en hebben o.a. betrekking op financiële instrumenten waarin belegd mag worden en op het lopen van renterisico. De waarde van het onderpand wordt dagelijks gemonitord. De opbrengsten van de securities lending transacties komen, na aftrek van de met securities lending samenhangende kosten (waaronder een vergoeding aan de Beheerder) ten gunste van het desbetreffende fonds en/ of basisfonds/pool. Maximaal 100% van de effectenportefeuille van een (basis) fonds of pool kan worden herbelegd. Reële waarde Schattingen en oordelen Afgezien van de beleggingsvorderingen en -schulden zijn de beleggingen van het pensioenfonds gewaardeerd tegen reële waarde per balansdatum. Het is over het algemeen mogelijk en gebruikelijk om de reële waarde binnen een aanvaardbare bandbreedte van schattingen vast te stellen. De boekwaarde van alle activa en de financiële verplichtingen op balansdatum benadert de reële waarde. Voor de meerderheid van de beleggingen van het pensioenfonds kan gebruik worden gemaakt van marktnoteringen. Echter, bepaalde beleggingen zijn gewaardeerd door middel van gebruikmaking van waarderingsmodellen en -technieken, inclusief verwijzing naar de huidige reële waarde van vergelijkbare instrumenten.
78
Methodiek bepaling marktwaarde Level 1: Directe marktwaardering: beursnotering in een actieve markt (waarop geen prijsaanpassingen worden uitgevoerd). Level 2: Afgeleide marktwaardering: geen directe beursnotering maar andere uit de markt waarneembare data danwel een prijs gebaseerd op een transactie in een niet actieve markt met niet-significante prijsaanpassing (gebaseerd op aannames en schattingen). Level 3: Modellen en technieken: marktwaardebepaling niet gebaseerd op marktdata, maar gebaseerd op aannames en schattingen die de prijs significant beïnvloeden.
Stand ultimo
Level 1
Level 2
Level 3
2014
Aandelenfonds indirect vastgoed
0
0
8.781
8.781
0
0 8.781 8.781
Vastgoed beleggingen
Zakelijke waarden Aandelenfondsen
0 34.795
0 34.795
0 34.795
0 34.795
Obligatiefondsen
0 91.108
0 91.108
LDO Pools / SLM
0
0
0 133.824
Totaal belegd vermogen
0
Vastrentende waarden 42.716
168.619
42.716
0 133.824 8.781
177.400
Stand ultimo Over het verslagjaar 2013 gold de volgende indeling
Level 1
Level 2
Level 3
2013
0
108.846
5.772
114.618
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
79
Schatting van reële waarde Vastgoed Het deel van de waarde aan vastgoedbeleggingen dat is opgenomen op basis van waarderingsmodellen en -technieken betreft indirect vastgoed. Zoals bij de grondslagen staat vermeld is de waarde gebaseerd op de taxatiewaarde. De eerste waardering is verkrijgingsprijs inclusief transactiekosten. Deze taxaties worden verricht door verscheidene externe erkende taxateurs. Iedere externe taxateur hanteert, binnen de algemene richtlijnen zoals binnen de branche gelden, eigen uitgangspunten. De richtlijnen binnen de branche geven aan dat voor de waardebepaling in dit geval moet worden uitgegaan van de verkoopwaarde van een object met als doelstelling om met het object huurinkomsten te genereren. Als basis wordt hiervoor een contante waardeberekening gebruikt van de toekomstige kasstromen. Aandelen Van de belegde waarde in aandelen staat de waarde van aandelenfondsen opgenomen als vastgesteld op basis van ‘waarderingsmodellen en -technieken’. Daarnaast wordt bij de waardering rekening gehouden met eventuele negatieve gevolgen van materiële gebeurtenissen in het verslagjaar na ontvangst van deze rapportages. De managers bepalen de intrinsieke waarde op basis van lokale wet- en regelgeving. Vastrentende waarden Deze berekeningsgrondslag staat vermeld in de algemene toelichting op de grondslagen.
2014 2013 [2] Vorderingen en overlopende activa Premies Vordering op werkgevers
3.945
4.661
Rekening-courant FKB Tex
153
7
Voorziening dubieuze debiteuren
-533
-1.134
3.565 3.534 Bij de waardering van vorderingen wordt rekening gehouden met het risico van oninbaarheid door hiervoor een voorziening in aftrek te brengen op het saldo van de uitstaande vorderingen. Voor gelijksoortige posten met gelijksoortige risico’s wordt gezamenlijk een schatting gemaakt van verliezen en risico’s op balansdatum. Deze systematiek om de voorziening vast te stellen wordt gerekend tot de statische methode. Van de € 3,9 miljoen heeft € 0,5 miljoen betrekking op oude posten en deze zijn volledig voorzien. De vrijval van de voorziening dubieuze debiteuren bedraagt in het verslagjaar € 601 (2013: dotatie van € 848). Gebleken is dat een deel van de ultimo 2013 voorziene vorderingen in 2014 alsnog zijn ontvangen. Voorts werd er een bedrag van € 31 aan premies over voorgaande jaren als oninbaar afgeschreven (2013: € 51).
80
2014 2013 0 16
Vordering op werknemers Lopende intrest en dividend Liquide middelen
43 74
Terugvorderbare dividendbelasting
566 412
Beleggingen Debiteuren Te vorderen beheervergoedingen
381 908 40
13
421 921 Beleggingsdebiteuren houden verband met nog niet afgewikkelde beleggingstransacties ultimo 2014. Herverzekering Rekening-courantverhouding Zwitserleven Te vorderen uitkeringen
1.014
126
148
538
1.162 664 0 9
Overlopende activa Totaal vorderingen en overlopende activa
5.757
5.630
Alle vorderingen hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar. [3] Liquide middelen ING Bank N.V. 1) ING Bank N.V. VUTEGRO 1)
1.853 909 94 233
Rabobank VUTEGRO
2.234 4.073
Liquide middelen inzake beleggingen 2)
1.502 702
1)
Totaal liquide middelen
5.683
5.917
Er zijn geen kredietfaciliteiten van toepassing.
1)
Onder deze liquide middelen worden opgenomen die kasmiddelen en tegoeden op bankrekeningen die onmiddellijk dan wel op korte termijn opeisbaar zijn.
2)
Deze liquide middelen staan niet ter vrije beschikking van het fonds. Deze gelden staan ter beschikking van Aegon Asset Management.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
81
Passiva 2014 2013 [4] Reserves Algemene reserve Stand per 1 januari
3.036
3.221
Saldobestemming boekjaar
11.575
-185
Stand per 31 december
14.611
3.036
Weerstandsreserve Stand per 1 januari Saldobestemming boekjaar Stand per 31 december
13.023
11.630
834
1.393
13.857
13.023
Totaal eigen vermogen
28.468
16.059
7.232
104,7%
5.287
105,1%
Het vereist eigen vermogen bedraagt
13.857
108,9%
13.023
112,4%
Het eigen vermogen bedraagt
28.468
118,4%
16.059
115,3%
Het fonds besluit jaarlijks, voor zover de middelen daartoe toereikend zijn, eventueel een toeslag toe te kennen op de premievrije aanspraken van de actieve deelnemers, de ingegane pensioenen en slapersrechten van voormalige deelnemers welke de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben geen toeslag verleend. Eind 2013 bevond het fonds zich één kwartaaleinde boven de vereiste dekkingsgraad. Aan het einde van het tweede kwartaal bevond het fonds zich drie kwartaaleinden boven de vereiste dekkingsgraad. Het herstelplan was hiermee beëindigd. Het minimaal vereist eigen vermogen bedraagt
De dekkingsgraad is vastgesteld als het totaal van de reserves plus de voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds gedeeld door de voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds.
82
2014 2013 Technische voorzieningen [5] Voorziening pensioenverplichtingen eigen rekening De voorziening pensioenverplichtingen eigen rekening is als volgt opgebouwd: –– Actieve deelnemers
82.617
56.749
–– Gewezen deelnemers
66.760
43.499
–– Pensioengerechtigden
1.948
1.817
–– Toekomstige kosten uitvoering pensioenregeling
3.783
2.552
Totale voorziening pensioenverplichtingen eigen rekening
155.108
104.617
Voorziening pensioenverplichtingen eigen rekening Stand per 1 januari
104.617
96.742
13.844
14.068
Toevoeging i.v.m. kosten
342
351
Benodigde intresttoevoeging technische voorzieningen
448
387
643
221
Actuarieel benodigd voor nieuwe onvoorwaardelijke aanspraken
Overgenomen pensioenverplichtingen Uitkeringen Vrijgevallen voor kosten uit de technische voorzieningen Overgedragen pensioenverplichtingen Overige mutaties technische voorzieningen Wijziging als gevolg van verandering rente(-termijnstructuur) Wijziging van actuariële grondslagen en/of methoden
-1.250 -1.307 -18
-30
-415
-169
0
-339
34.382
-5.588
2.446
-96
Resultaat op sterfte
-12
127
Resultaat op arbeidsongeschiktheid
104
44
Resultaat op mutaties
-23
206
155.108
104.617
Stand per 1 januari
4
4
Mutatie boekjaar
0
0
Stand per 31 december [6] Overige voorzieningen Spaarfonds gemoedsbezwaren
Stand per 31 december
4
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
4
83
2014 2013 Andere voorzieningen VUTEGRO Voorziening nog in te gane uitkeringen Stand per 1 januari
3.146
4.028
43
75
Nieuw ingegane uitkeringen VUTEGRO
-665
-957
Correctie bijdragen VUTEGRO
-102
0
Renteopbrengsten VUTEGRO
Stand per 31 december
2.422
3.146
Voorziening reeds ingegane uitkeringen Stand per 1 januari
241
1.307
Nieuw ingegane uitkeringen VUTEGRO
665
957
Correctie bijdragen VUTEGRO Uitkeringen VUTEGRO
102
0
-1.008
-2.023
Stand per 31 december
0
241
Totale overige voorzieningen
2.426
3.391
[7] Kortlopende schulden en overlopende passiva Beleggingscrediteuren
1.881 1.607
Aangesloten ondernemingen
525
0
Administratiekosten
124 76
Transitiekosten Syntrus
166
211
Accountantskosten
40 57
Actuariskosten
28 24
Loonheffing en sociale premies
45
Advieskosten Overige Overlopende passiva
67
3 38 17 18 9
0
2.838 2.098 Beleggingscrediteuren houden verband met nog niet afgewikkelde beleggingstransacties ultimo verslagjaar. Alle schulden hebben een resterende looptijd van korter dan één jaar.
84
Niet in de balans opgenomen activa en verplichtingen Langlopende contractuele verplichtingen Administratiekosten Voor het uitvoeren van de administratie van het fonds is een langlopende overeenkomst inzake pensioenuitvoering met AZL N.V. en Stichting AZL Samenwerkende Pensioenfondsen gesloten waarvan de uitvoering van de administratie deel uit maakt. Deze overeenkomst is in werking getreden op 1 januari 2013 voor een periode van vijf jaar. Deze termijn wordt telkens met een gelijk aantal jaren verlengd tenzij de stichting, AZL N.V. of het fonds voor het einde van de lopende termijn per aangetekende brief opzegt met inachtneming van een opzegtermijn van twaalf maanden. De huidige overeenkomst geldt tot en met 31 december 2017. Herverzekeringscontract Zwitserleven Het fonds heeft een nieuw herverzekeringscontract afgesloten met Zwitserleven met een looptijd van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016. Het overlijdensrisico is herverzekerd in de vorm van éénjarige risicokapitalen. Dit risico komt voort uit de reglementaire verzekeringen van ouderdoms- en nabestaandenpensioen van de deelnemers. Hierbij wordt rekening gehouden met de voorziening pensioenverplichting. Het risicokapitaal per deelnemer bedraagt € 3.500.000,-. Bij het overlijden van een deelnemer is de herverzekeraar risicokapitaal verschuldigd. Tevens is voor alle deelnemers het arbeidsongeschiktheidsrisico herverzekerd in de vorm van een arbeidsongeschiktheidskapitaal ter dekking van de reglementaire fondspremie en het excedent arbeidsongeschiktheidspensioen. Het arbeidsongeschiktheidskapitaal bedraagt ten hoogste € 3.500.000,-. Over de jaren 2014 tot en met 2016 is premie verschuldigd. De premie voor 2014 bedraagt € 811.359,-. Op de afrekeningdatum, 24 maanden na afloop van het contract wordt door de herverzekeraar een winstaandeel bepaald. Vermogensbeheerkosten Het fonds heeft met de vermogensbeheerder Aegon Asset Management Nederland een beheerovereenkomst voor onbepaalde tijd afgesloten. Verbonden partijen Transacties met bestuurders en werkgevers (aangesloten ondernemingen) Inzake de beloning van bestuurders wordt verwezen naar de volgende pagina. Er zijn geen leningen verstrekt aan, noch is er sprake van vordering op, (voormalige) bestuurders. De bestuurders nemen niet deel aan de pensioenregeling van het fonds.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
85
Toelichting op de staat van baten en lasten (in duizenden euro) Bezoldiging bestuursleden De transacties met bestuurders hebben betrekking op de vergoedingen voor de werkzaamheden verband houdende met de bestuurs- en commissievergaderingen. De vergoedingen bestaan uit vacatiegeld, vergoeding van reis- en verblijfkosten en overige bestuurskosten. 2014: € 222 (2013: € 211). Personeel Gedurende het boekjaar 2014 had het fonds geen personeel in dienst. De beheeractiviteiten worden op basis van een uitvoeringsovereenkomst verricht door personeel in dienst van AZL dan wel vermogensbeheerder.
Baten en lasten
2014
2013
[8] Beleggingsopbrengsten voor risico pensioenfonds Directe beleggingsopbrengsten Vastgoed beleggingen
136
229
Zakelijke waarden
2.040
192
Vastrentende waarden
1.597
2.327
Subtotaal
3.773 2.748
Overige opbrengsten
15
Totaal directe beleggingsopbrengsten
-18
3.788
2.730
Indirecte beleggingsopbrengsten Vastgoed beleggingen
1.566
-401
Zakelijke waarden
1.447
2.113
35.365
-3.968
4.566
-5.387
Vastrentende waarden Overige valutaresultaten (LDO Pools / SLM)
Totaal indirecte beleggingsopbrengsten
42.944
-7.643
Kosten van vermogensbeheer 1) Restitutie beheerfee Totaal beleggingsopbrengsten voor risico pensioenfonds
117 83 46.849
-4.830
1)
Het Bpf betaalt niet direct aan haar vermogensbeheerder kosten ten behoeve van vermogensbeheer. De kosten van het vermogensbeheer worden in de beleggingsfondsen
verantwoord. Ze komen ten laste van het indirecte rendement. Het bestuur heeft vooraf met de vermogensbeheerder afspraken gemaakt over de vermogensbeheervergoeding en
een korting op de reguliere beheervergoeding afgesproken.
86
2014 2013 [9] Renteopbrengsten ‘VUTEGRO’ Liquide middelen
43 75
[10] Bijdragen van werkgevers en werknemers Werkgevers- en werknemersaandeel
18.777
19.918
Mutatie inzake voorziening dubieuze debiteuren
600
-847
Afschrijving premievordering
-31
-51
0
-1.204
Correcties premievorderingen voorgaande jaren FVP-premies
65 14
19.411 17.830 De premie voor de prepensioenregeling bedraagt 3,6% van het pensioengevend salaris. De premie voor de pensioenregeling bedraagt 21,2% van het pensioengevend salaris. Kostendekkende premie
18.464
19.378
Feitelijke premie (gefactureerde premie)
18.777
19.918
n.v.t.
18.298
Premie met bijdrage aan herstel
De kostendekkende premie is als volgt samengesteld: –– actuarieel benodigd
14.846
15.646
–– in premie begrepen bedrag voor kosten
1.866
1.854
–– benodigde solvabiliteitsopslag
1.752
1.878
18.464 19.378
De premie met bijdrage aan herstel is als volgt samengesteld: –– actuarieel benodigd
n.v.t.
15.646
–– in premie begrepen bedrag voor kosten
n.v.t.
1.854
–– benodigde solvabiliteitsopslag
n.v.t.
798
n.v.t. 18.298
Eind 2013 was er sprake van een reservetekort. Gedurende 2014 bevond het fonds zich drie kwartaaleinden boven de vereiste dekkingsgraad en was het fonds ultimo 2014 formeel uit herstel. De feitelijke premie is ruim kostendekkend. Dit wordt met name verklaard, doordat de directe uitvoeringskosten uiteindelijk lager uitvielen dan in de ex-ante berekende kostendekkende premie. Daarnaast viel de hoogte van de gehanteerde solvabiliteitsopslag lager uit. Er is geen sprake van een gedempte premie.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
87
2014 2013 [11] Saldo van overdrachten van rechten Overgenomen pensioenverplichtingen (inkomende waardeoverdrachten)
665
199
Overgedragen pensioenverplichtingen (uitgaande waardeoverdrachten)
-437
-153
228 46 [12] Pensioenuitkeringen Prepensioen Partnerpensioen Wezenpensioen Afkoopsommen
-650 -1.148 -69 -42 -17 -13 -532 -111
-1.268 -1.314 [13] Uitkeringen overgangsregeling ‘VUTEGRO’ Bruto uitkeringen Sociale lasten Overkook
-483
-1.325
-19
-62
-506 -636
-1.008 -2.023 [14] Herverzekering Premies herverzekering Uitkeringen herverzekering
-811 1) -1.235 360
504
-451 -731 [15] Mutatie voorziening pensioenverplichtingen eigen rekening Actuarieel benodigd voor nieuwe onvoorwaardelijke aanspraken
-13.844
-14.068
Toevoeging i.v.m. kosten
-342
-351
Benodigde intresttoevoeging technische voorzieningen
-448
-387
-643
-221
Overgenomen pensioenverplichtingen Uitkeringen Vrijgevallen voor kosten uit de technische voorzieningen Overgedragen pensioenverplichtingen Overige mutaties technische voorzieningen Wijziging als gevolg van verandering rente(-termijnstructuur) Wijziging van actuariële grondslagen en/of methoden Resultaat op sterfte Resultaat op arbeidsongeschiktheid Resultaat op mutaties
1.250 1.307 18
30
415
169
0
339
-34.382
5.588
-2.446
96
12
-127
-104
-44
23
-206
-50.491 -7.875
1)
88
De daling van de premies herverzekering wordt veroorzaakt doordat de wijze van vaststelling van de risicokapitalen is aangepast.
2014 2013 [16] Mutatie andere voorzieningen ‘VUTEGRO’ Renteopbrengsten ‘VUTEGRO’ Uitkeringen ‘VUTEGRO’
-43
-75
1.008
2.023
965 1.948 [17] Reguliere pensioenuitvoerings- en administratiekosten Administratie en bestuursadvisering AZL Accountant (controle jaarrekening) Accountant (overige dienstverlening)
-1.240
-1.153
-40
-36
-2
0
Adviserend actuaris
-65
-44
Certificerend actuaris
-20
-52 1)
-7
-8
De Nederlandsche Bank Bestuurskosten Raad van Toezicht Advieskosten Algemene kosten
-222 -211 -9
0
-125 -142 -33
Totaal reguliere pensioenuitvoerings- en administratiekosten
-48
-1.763
-1.694
[18] Incidentele kosten (transitie Syntrus - AZL) Transitiekosten Syntrus
-94
Accountant
-27 -15
Bestuursadvisering AZL (jaarverslag 2012)
0
Totaal incidentele kosten
-168 -7
-121
-190
[19] Overige baten en lasten Diversen
15 -34
Totaal overige baten en lasten
15
-34
Saldo van baten en lasten
12.409
1.208
De activiteiten van het pensioenfonds zijn vrijgesteld van belastingheffing in het kader van de vennootschapsbelasting.
1)
Dit betreft kosten certificering 2013 ad. € 21 en kosten certificering 2012 ad. € 31.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
89
2014 2013 Actuariële analyse van het saldo Beleggingsopbrengsten Premies
12.019 371 1.979 2.424
Waardeoverdrachten
0 -6
Kosten
0 0
Uitkeringen
-18 -7
Sterfte
293 326
Arbeidsongeschiktheid
-25 7
Reguliere mutaties
23
-206
Overige technische grondslagen
0
0
Toeslagverlening
0 0
Overige (incidentele) mutaties technische voorzieningen Andere oorzaken
2) -1.877 1) -1.667
15
-34
12.409 1.208
1)
Het Actuarieel Genootschap heeft in september 2014 de prognosetafel AG2014 gepubliceerd. Het fonds is per 31 december 2014 overgegaan op deze nieuwe prognosetafel (-2.180).
Met de update naar deze nieuwe overlevingstafel heeft tevens een update plaatsgevonden van de toegepaste ervaringssterfte (-266). Daarnaast is een gedeelte van de gevormde
voorziening voor oninbare premievorderingen vrijgevallen (569). Gebleken is dat een deel van de ultimo 2013 voorziene vorderingen in 2014 alsnog zijn ontvangen.
2)
Vanaf 2013 wordt de leeftijd in jaren en maanden nauwkeurig vastgesteld (tot deze datum werd ervan uit werd gegaan dat de deelnemer op 1 juli van zijn of haar
geboortejaar was geboren). De impact van deze wijziging bedraagt 96. Het restant van -1.763 wordt veroorzaakt door de transitie, waarbij het fonds is overgegaan naar een
nieuwe pensioenuitvoerder.
90
Risicoparagraaf (bedragen in duizenden euro) In de hierna volgende toelichtingen op de risico’s van de beleggingen is een ‘doorkijkmethode’ toegepast. Dit betekent dat naar het risicoprofiel van de beleggingen binnen de door Aegon, of door aan Aegon gelieerde partijen, beheerde beleggingsfondsen is doorgekeken, in plaats van uitsluitend te kijken naar de participaties in de beleggingsfondsen. De vergelijkende cijfers zijn waar nodig aangepast. In de overzichten zijn de beleggingsvorderingen niet meegenomen. Het pensioenfonds beoogt hiermee op zo een transparante wijze inzicht te geven in de risico’s die samenhangen met de beleggingen waarin zij heeft geïnvesteerd. Hier volgen de toelichtingen op de verschillende financiële risico’s. Solvabiliteitsrisico Het belangrijkste financieel risico voor het pensioenfonds is het niet kunnen nakomen van de pensioentoezeggingen. Een belangrijke maatstaf hiervoor is het aanwezig eigen vermogen. Wettelijk is een gestandaardiseerde methode (standaardmodel) vastgelegd om te kunnen toetsen of het aanwezig eigen vermogen voldoende is om een aantal specifieke financiële risico’s op te kunnen vangen en daarmee of aan de pensioentoezeggingen kan worden voldaan. De berekeningen van het vereist eigen vermogen zijn met name van belang voor de premiestelling en de evaluatie van het herstelplan van het fonds. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is per 31 december 2014 groter dan het vereist en minimaal vereist eigen vermogen volgens het standaardmodel, waardoor het Pensioenfonds voldoet aan de eisen van DNB. Jaarlijks vindt toetsing plaats aan de hand van dit standaardmodel. De verschillende standaard risicofactoren hierin worden benoemd onder de noemer S1 tot en met S6. Hierna zijn de uitkomsten weergegeven voor de verschillende risicocategorieën op basis van het maximum van de feitelijke en strategische beleggingsmix (2014: strategisch / feitelijk 108,9% / 111,1%; 2013: strategisch / feitelijk 111,8% / 112,4%).
2014 2013
€ % € %
Renterisico (S1)
7.898 3,8 5.892 4,1
Zakelijke waarden risico (S2)
9.849
Valutarisico (S3)
2.751 0,3 3.833 1,1
Grondstoffenrisico (S4) Kredietrisico (S5) Verzekeringstechnisch risico (S6) Concentratierisico (S8)
5,0
7.135
5,3
0 0,0 0 0,0 655 0,0 1.420 0,1 7.265
2,0
5.024
1,8
0 0,0 0 0,0
Diversificatie-effect
-11.157 -10.281
Vereist eigen vermogen (feitelijk)
17.261
11,1
13.023
12,4
Aanwezige dekkingsgraad 118,4 115,3 Minimaal vereiste dekkingsgraad
104,7
105,1
Vereiste dekkingsgraad 111,1 112,4
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
91
2014 2013 Renterisico (S1) Zakelijke waarden risico (S2) Valutarisico (S3) Grondstoffenrisico (S4) Kredietrisico (S5) Verzekeringstechnisch risico (S6) Concentratierisico (S8) Diversificatie-effect Vereist eigen vermogen (strategisch)
€ % € % 473 1) 0,1 3.965 2,4 10.622
5,3
7.746
5,9
4.539 1,0 4.302 1,4 0 0,0 0 0,0 752 0,0 1.265 0,1 7.265
2,5
5.024
2,0
0 0,0 0 0,0 -9.794 -9.981 13.857
8,9
12.321
11,8
Aanwezige dekkingsgraad 118,4 115,3 Minimaal vereiste dekkingsgraad
104,7
105,1
Vereiste dekkingsgraad 108,9 111,8
De dekkingsgraad wordt berekend door het totaal van de reserves plus voorziening pensioenverplichtingen te delen door de voorziening pensioenverplichtingen. Het afgelopen jaar is deze, op grondslagen van het pensioenfonds, toegenomen van 115,3% (2013) tot 118,4% (2014). Renterisico De verdeling van de beleggingen in financiële instrumenten naar renteherzieningsdatum- of aflossingsdatum, indien deze eerder ligt is als volgt:
2014 2013 Korter dan één jaar 1-5 jaar 6-10 jaar Langer dan 10 jaar Niet rentedragende instrumenten
€ % € % 1.751
1,0
-96.916
-84,6
-49.140
-27,7
29.632
25,9
29.754 16,8 27.061 23,6 171.852
96,9
120.195
104,9
23.183
13,1
34.646
30,2
177.400 100,0 114.618 100,0
1)
Door de toegepaste DNB methodiek is de afdekking van de swaprente verhoogd van 65 naar 98,1% (resteert 1,9%). Vorig verslagjaar steeg als gevolg van deze methodiek de
afdekking van de swaprente van 70 naar 80,5% (resteert 19,5%). Hierdoor daalde het renterisico.
92
Het bovenstaande overzicht geeft de verdeling van het renterisico van de totale portefeuille waarbij tevens rekening gehouden is met de renteswaps. Een negatieve marktwaarde in het blok “Korter dan een jaar” is het gevolg van de korte poten van deze renteswaps. Met een renteswap wordt doorgaans een korte rente (de korte poot) geruild voor een lange rente (de lange poot) om renterisico van de pensioenverplichtingen af te dekken. De korte rente die betaald wordt, de korte poot, heeft dus een negatieve marktwaarde en een looptijd die korter is dan één jaar. In de portefeuille zijn financiële instrumenten opgenomen welke gevoelig zijn voor wijzigingen in de marktrente. De portefeuille is blootgesteld aan een aanzienlijk renterisico. Het renterisico wordt veroorzaakt, doordat de rentegevoeligheid van de verplichtingen afwijkt van de rentegevoeligheid van de beleggingen. Het Pensioenfonds kent een langere looptijd voor pensioenverplichtingen dan voor de looptijd van de beleggingen. Onderstaande duratie cijfers geven meer inzicht. Duratie van de vastrentende waarden (inclusief rentederivaten)
28,8 (2013: 29,4).
Duratie van de vastrentende waarden (exclusief rentederivaten)
7,3 (2013: 28,4).
Duratie van de pensioenverplichtingen
29,5 (2013: 26,8).
Voor de vaststelling van het renterisico bij het vereist eigen vermogen worden de kasstromen van de rentegevoelige beleggingen afgezet tegen de kasstromen van de voorziening pensioenverplichtingen. Vervolgens worden beide kasstromen afgezet tegen door DNB bepaalde renteschokken die per looptijd verschillen. Op basis van deze renteschokken kan de impact op de technische voorziening en de impact op alle rentegevoelige beleggingen worden berekend. Overeenkomstig kan een afdekkingspercentage worden berekend. Rentegevoeligheid is één van de belangrijkste factoren bij de bepaling van de (strategische) assetallocatie van de portefeuille.
Feitelijke verdeling %
in €
Impact op technische voorziening voor risico fonds (A)
24.330
24.330
Impact op de rentegevoelige beleggingen (B)
16.432
23.857
Renterisico
in €
Strategische verdeling %
7.898 3,8 473 0,1
Afdekkingspercentage (B/A) ten behoeve van S1
67,5
98,1
Rentederivaten Met behulp van rentederivaten dekt het fonds het renterisico gedeeltelijk af. Volgens het beleggingsmandaat beoogt het fonds 65,0% van het strategische renterisico van haar verplichtingen op basis van de zuivere marktrente (m.a.w. swaprente) af te dekken. Hoogte buffer Op basis van de vereist eigen vermogen berekeningen bedraagt de buffer voor het feitelijk renterisico 7.898 (3,8%) en voor het strategisch renterisico 473 (0,1%) ultimo 2014. Zakelijke waarden risico Het pensioenfonds loopt het risico dat haar beleggingen in aandelen, vastgoed en alternatieve beleggingen in waarde dalen. In het beleggingsbeleid wordt met dergelijke risico’s rekening gehouden door ondermeer een toepassing van voldoende spreiding in de
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
93
beleggingsportefeuille naar categorieën, markten en dergelijke. De volatiliteit van de marktwaarden (prijsrisico’s) van beleggingen wordt periodiek geëvalueerd en kan leiden tot bijstellingen in het vermogensbeheer. Het fonds dekt het zakelijke waarde risico niet af. Hoogte buffer Bij de berekening van het vereist eigen vermogen wordt voor het feitelijk en strategisch zakelijke waarden risico rekening gehouden met de door DNB voorgeschreven schokken die variëren overeenkomstig de risicograad van het type belegging. De buffer voor het feitelijk zakelijke waarden risico bedraagt 9.849 (5,0%) en voor het strategisch zakelijke waarden risico 10.622 (5,3%). Valutarisico Het valutarisico wordt veroorzaakt, doordat de verplichtingen van het pensioenfonds in euro’s luiden terwijl veel van de beleggingen van het pensioenfonds in niet-euro luiden. Het pensioenfonds loopt het risico dat haar buitenlandse beleggingen dalen in waarde als gevolg van valutakoersontwikkelingen. Het pensioenfonds kiest er daarom voor om strategisch een gedeelte (63,7%) van haar buitenlandse valuta’s af te dekken. Zonder afdekking van valutarisico loopt het pensioenfonds risico bij een daling van vreemde valuta ten opzichte van de euro. Door meer dan 100% van het risico af te dekken loopt het fonds risico bij een stijging van vreemde valuta ten opzichte van de euro. Het valutarisico wordt berekend aan de hand van een scenario waarbij wordt uitgegaan van een waardedaling van de beleggingen in vreemde valuta van 20%. Het valutarisico is het totale negatieve effect op de waarde van alle beleggingen als gevolg van dit scenario. Afdekking van het valutarisico vindt plaats via derivatencontracten. In de onderstaande tabel zijn minimaal de tien belangrijkste valutaposities (en alle posities >2% van het balanstotaal) ultimo verslaggevingperiode weergegeven. Hier is rekening gehouden met de exposurewaarde van eventuele valutaderivaten. In de portefeuille zijn beleggingen opgenomen welke luiden in vreemde valuta. De portefeuille is blootgesteld aan een significant valutarisico.
2014 2013 Euro Japanse yen
€ % € % 161.207 90,9 92.944 81,1 736 0,4 4.282 3,7
Amerikaanse dollar
3.728 2,1 2.611 2,3
Hong Kong dollar
2.025
1,1
2.398
2,1
0
0,0
2.039
1,8
Britse pound sterling Australische dollar
1.354 0,8 1.762 1,5
Zwitserse frank
1.066 0,6 0 0,0
Canadese dollar
1.522 0,9 0 0,0
Braziliaanse real
434 0,2 776 0,7
Indiase rupee Zuid-Koreanse won Singapore dollar Taiwanese dollar Overige valuta
94
0 0,0 740 0,6 501 0,3 677 0,6 0 0,0 609 0,5 435 0,2 0 0,0 4.392 2,5 5.780 5,1 177.400 100,0 114.618 100,0
Hoogte buffer Bij de berekening van het vereist eigen vermogen wordt voor het feitelijk en strategisch valuta risico rekening gehouden met een door DNB voorgeschreven schok van 20% die berekend wordt op de niet-euro beleggingen na afdekking. De buffer voor het feitelijk valuta risico bedraagt 2.751 (0,3%) en voor het strategisch valuta risico risico 4.539 (1,0%). Grondstoffenrisico Het pensioenfonds belegt niet in grondstoffen. Kredietrisico Het pensioenfonds loopt het risico dat één of meerdere van haar tegenpartijen niet aan de voorafgesproken betalingen kan voldoen. Bij de berekening van het kredietrisico dient het effect van de kredietwaardigheid van de partijen, waarin belegd wordt, tot uitdrukking te komen. Het kredietrisico komt tot uitdrukking in de zogenaamde creditspread. Deze creditspread is het verschil tussen de uitkering die afhangt van de kredietwaardigheid van de tegenpartij en een uitkering die met volledige zekerheid (risicovrij) tot uitkering zal komen. Het kredietrisico verbonden aan derivatentransacties wordt beheerst door het afsluiten van standaardovereenkomsten met tegenpartijen, het beoordelen van de kredietwaardigheid van tegenpartijen, het spreiden van het transactievolume over verschillende tegenpartijen, het eisen van voldoende onderpand en een adequate monitoring met betrekking tot de gestelde eisen inzake het onderpand. Het kredietrisico binnen de vastrentende waarden portefeuille kan gemeten worden aan de hand van de creditspread. De gewogen gemiddelde creditspread van de rentegevoelige beleggingen van het fonds is 0,20%. Een andere indicator voor het aanwezige kredietrisico binnen de vastrentend waarden portefeuille van het fonds is de rating afgegeven door een kredietbeoordelaar. Een AAA rating impliceert dat de vastrentende waarden belegging geen krediterisico loopt. Daarentegen worden beleggingen die geclassificeerd staan onder ‘lager dan BBB’ als zeer risicovol beschouwd. Cash wordt als kredietrisicovrij beschouwd. In de onderstaande tabel zijn de credit exposures ultimo verslaggevingperiode weergegeven. De overige financiële instrumenten betreft beleggingen waar geen kredietrisico voor geldt zoals aandelen, vastgoedbeleggingen en dergelijke.
2014 2013
€ % € %
AAA
65.322 36,8 34.714 30,0
AA+ / AA / AA-
49.121
27,7
14.962
12,9
A+ / A / A-
0
0,0
8.248
7,1
BBB+ / BBB / BBB-
0
0,0
13.947
12,0
BB+ / BB / BB-
0
0,0
5.962
5,1
B+ / B / B-
0
0,0
6.080
5,3
CCC+ / CCC / CCC-
0
0,0
700
0,6
CC+ / CC / CC-
0
0,0
132
0,1
D
0 0,0 6 0,0
Overige financiële instrumenten
62.957
35,5
31.027
26,9
177.400 100,0 115.778 100,0
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
95
In de portefeuille zijn financiële instrumenten opgenomen welke gevoelig zijn voor wijzigingen in de kredietwaardigheid van de uitgevende instelling. Een A, AA of AAA rating geeft een goede tot uitstekende kredietwaardigheid aan. Bij een rating van BBB en lager neem het risico op default toe. De portefeuille is blootgesteld aan een significant kredietrisico. Hoogte buffer Binnen de berekening van het standaardmodel wordt een kredietrisico becijferd voor de rentegevoelige beleggingen die een creditspread groter dan 0% hebben. De creditspread wordt bepaald op basis van de rentegevoelige kasstromen van het fonds. Afgaande op de hierboven genoemde creditspread resulteert dit in een buffer voor het feitelijk kredietrisico van 655 (0,0%) en voor het strategisch kredietrisico van 752 (0,0%). Verzekeringstechnisch risico Binnen het verzekeringstechnische risico worden in principe alleen risico’s meegenomen die verband houden met sterfte. Het omvat de risico’s als gevolg van afwijkingen ten opzichte van de verwachte sterfte en afwijkingen van de verwachte sterftetrend (langlevenrisico). Tot het verzekeringstechnische risico worden gerekend: procesrisico, risico-opslag voor afwijkingen ten opzichte van de sterftetrend en negatieve stochastische afwijkingen van de verwachtingswaarde. Deze drie risico’s bedragen een percentage van de op actuele waarde berekende technische voorziening. Het procesrisico neemt af naarmate het deelnemersbestand toeneemt, omdat het sterfteproces dan beter kan worden geschat. De beide andere risicofactoren houden respectievelijk rekening met de onzekerheid in de sterftetrend en met de negatieve stochastische afwijkingen. In verband met het langlevenrisico wordt aanvullend boven het hanteren van de prudente grondslagen, de Voorziening toekomstige sterfteontwikkeling gevormd. Hoogte buffer De buffer voor het feitelijk verzekeringstechnisch risico bedraagt 7.265 (2,0%) en voor het strategisch verzekeringstechnisch risico 7.265 (2,5%). Concentratierisico Concentratierisico’s kunnen optreden bij een concentratie van de portefeuille in regio’s, economische sectoren of tegenpartijen. De spreiding van de portefeuille is in de toelichting op de balans nader toegelicht. Ook “grote posten” zijn aan te duiden als een vorm van concentratierisico. Om te bepalen welke posten hieronder vallen moeten per beleggingscategorie alle instrumenten met dezelfde debiteur worden gesommeerd. Het concentratierisico is in te delen naar geografisch risico, sectorrisico en emittentenrisico. In de hierna volgende tabellen wordt inzicht gegeven in het concentratierisico ultimo boekjaar.
96
In de onderstaande tabel zijn minimaal de tien belangrijkste posities (en alle posities >2% van het balanstotaal) naar regio ultimo verslaggevingperiode weergegeven.
2014 2013
€ % € %
Europa
134.040 75,6 63.645 55,5
Verenigde Staten
23.197 13,1 16.185 14,1
Australië
0 0,0 2.575 2,2
Japan
3.799 2,0 3.988 3,5
Overige landen
16.364
9,3
28.225
24,7
177.400 100,0 114.618 100,0
De tien belangrijkste posities (en alle posities >2% van het balanstotaal) bedragen 75,4% van de totale portefeuille en hierdoor is de portefeuille blootgesteld aan een aanzienlijk concentratierisico. In de onderstaande tabel is de portefeuille ingedeeld naar sector weergegeven.
2014 2013 Overheid
€ % € % 114.443 64,5 56.056 48,9
Financiële instellingen
31.051 17,5 16.605 14,5
Informatietechnologie
4.873 2,7 3.568 3,1
Industriële ondernemingen
3.131 1,8 7.254 6,3
Niet-cyclische consumentengoederen
3.226 1,8 5.600 4,9
Cyclische consumentengoederen
4.206 2,4 6.339 5,5
Gezondheidszorg
3.964 2,2 2.081 1,8
Energie
2.651 1,5 3.435 3,0
Nutsbedrijven
1.119 0,6 2.000 1,7
Telecommunicatie
1.257 0,7 4.944 4,3
Basisindustrieën
1.861 1,0 1.512 1,3
Overige sectoren
5.618 3,2 5.224 4,6
177.400 100,0 114.618 100,0
Het pensioenfonds heeft de beleggingen zoveel mogelijk gespreid naar emittenten. In de onderstaande tabel zijn minimaal de tien belangrijkste posities (en alle posities >2% van het balanstotaal) ultimo verslaggevingperiode weergegeven.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
97
2014 2013
€ % € %
Duitse staat
47.111 26,6 13.864 12,1
Nederlandse staat
17.801 10,0 12.912 11,3
Franse staat
37.784
21,3
9.271
8,1
Oostenrijkse staat
5.900 3,3 4.063 3,5
Finse staat
3.832 2,2 2.007 1,8
Europese Investeringsbank Valtiokonttori (State Treasury Finland) FMS Wertmanagement Barclays Morgan Stanley
0 0,0 1.060 0,9 1.605
0,9
1.022
0,9
0 0,0 923 0,8 3.613 2,0 832 0,7 0 0,0 776 0,7
HSBC
2.471 1,4 0 0,0
Deutsche Bank AG
1.683
Société Générale
1.621 0,9 0 0,0
Overige beleggingen
0,9
0
53.979 30,5 67.888 59,2 177.400 100,0 114.618 100,0
De tien belangrijkste posities (en alle posities >2% van het balanstotaal) bedragen 40,8% van de totale portefeuille en hierdoor is de portefeuille blootgesteld aan een aanzienlijk concentratierisico. Er zijn geen beleggingen uitgeleend en er zijn geen beleggingen aangesloten ondernemingen.
Zeist, 26 juni 2015
Het bestuur
Dhr. J.F. Lanz
Dhr. J.A.J.M. Borm
(voorzitter) (secretaris)
Dhr. A.T.W. van ‘t Westende
Dhr. H.J. Savenije
Dhr. J.E. Kelder
Mw. M. Timmermans
Dhr. C. van Loon
Dhr. G.J. Seffinga
98
0,0
Overige gegevens
Gebeurtenissen na balansdatum Resultaatverdeling Ten aanzien van de bestemming van het saldo van baten en lasten is geen bepaling opgenomen in de statuten van het fonds. Het bestuur heeft besloten het resultaat over het boekjaar 2014 als volgt te verdelen: 2014 Algemene reserve
x € 1.000 11.575
Weerstandsreserve 834 ______ 12.409
Gevolgen nieuwe FTK Voor het fonds is de beleidsdekkingsgraad 119,3% ultimo 2014. Ten opzichte van de dekkingsgraad van 118,4% eind 2014 ligt de beleidsdekkingsgraad 0,9%-punt hoger. Het feit dat de beleidsdekkingsgraad boven de dekkingsgraad ligt is met name het gevolg van de dalende rente in 2014. Vanaf 1 januari 2015 is de 3-maandsmiddeling uit de DNB-rentetermijnstructuur vervallen. De toegroei naar de UFR van 4,2% na looptijd 20 blijft (voorlopig) behouden. Op basis van deze gewijzigde rentetermijnstructuur zonder 3-maandsmiddeling is de dekkingsgraad 110,7% eind 2014. Deze dekkingsgraad ligt aanzienlijk lager door de steeds verder wegzakkende marktrente. Op basis van de nieuwe rekenregels stijgt de vereiste dekkingsgraad op basis van het feitelijk beleggingsbeleid van 111,1% naar 113,9%. De vereiste dekkingsgraad op basis van het strategisch beleggingsbeleid stijgt van 108,9% naar 110,6%. Hierbij is rekening gehouden met de gewijzigde DNB-rentetermijnstructuur (dus exclusief middeling en met toegroei naar UFR) zoals die vanaf 1 januari 2015 geldt. Onder het oude FTK werd de vereiste dekkingsgraad doorgaans berekend als het maximum van de vereiste dekkingsgraad op basis van het feitelijk beleggingsbeleid en de vereiste dekkingsgraad op basis van het strategisch beleggingsbeleid. Het lijkt erop dat in het nieuwe FTK de vereiste dekkingsgraad op basis van het strategisch beleggingsbeleid leidend zal zijn. Dit is echter op dit moment nog niet geheel duidelijk. De volgende tabel geeft een vergelijking tussen het vereist eigen vermogen op basis van het strategisch beleggingsbeleid onder het oude en het nieuwe FTK.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
99
Renterisico (S1): Zakelijkewaardenrisico (S2): Valutarisico (S3): Grondstoffenrisico (S4): Kredietrisico (S5): Verzekeringstechnisch risico (S6): Concentratierisico (S8): Actief beheer Risico (S10) Diversificatie Vereist eigen vermogen
2014
nFTK 2014
€ % € % 473 0,1 2.174 0,6 10.622 5,3 12.622 6,4 4.539 1,0 3.489 0,4 0 0,0 0 0,0 752 0,0 3.061 1,1 7.265
2,5
7.768
2,1
0 0,0 0 0,0 0
0,0
0
0,0
-9.794 -11.456 13.857
8,9
17.658
10,6
Het vereist eigen vermogen stijgt met name door: –– De verzwaarde schokken die worden verondersteld voor het zakelijkewaardenrisico. –– Een stijging van het kredietrisico. Voorheen werd gerekend met een schok van 40% op de geldende creditspread. Nu dient als minimale schok 60 basispunten gehanteerd te worden. Deze schok loopt verder op naarmate de rating slechter dan AAA wordt. Uitgesloten van een kredietbuffer zijn Europese AAA beleggingen. –– De nieuw veronderstelde correlaties tussen S1 en S5, en S2 en S5 binnen de wortelformule van het vereist eigen vermogen. De beleidsdekkingsgraad eind 2014 is 119,3% en de vereiste dekkingsgraad op basis van het strategisch beleggingsbeleid onder het nieuwe FTK is 110,6%. Dit betekent dat de beleidsdekkingsgraad 8,7%-punt hoger is dan de vereiste dekkingsgraad. Het fonds is daardoor op basis van de strategische beleggingsmix niet in een situatie van herstel en zal derhalve geen herstelplan hoeven indienen op 1 juli 2015.
100
Actuariële verklaring Opdracht Door Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen te Amsterdam is aan Towers Watson Netherlands B.V. de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2014. Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. De accountant van het pensioenfonds heeft mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid (materiële juistheid en volledigheid) van de basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeel van belang zijn. Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: –– heb ik onder meer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld; en –– heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. Mijn oordeel is gebaseerd op het Financieel Toetsingskader zoals dat op balansdatum van toepassing was. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Koninklijk Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel. Oordeel De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld. Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum tenminste gelijk aan het wettelijk vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een toereikende solvabiliteit. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
101
De vermogenspositie van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen is naar mijn mening voldoende. Daarbij is in aanmerking genomen dat de mogelijkheden tot het realiseren van de toeslagen beperkt zijn. Bij mijn oordeel over de vermogenspositie van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen ben ik uitgegaan van de onderstaande criteria zoals vastgelegd in de guidance actuariële verklaringen van het Actuarieel Genootschap zoals vastgesteld door de Algemene Ledenvergadering op 13 februari 2012. –– Bij een vermogen dat lager is dan het wettelijk minimaal vereist vermogen (voor het pensioenfonds 104,7% op de balansdatum): ‘slecht, vanwege een dekkingstekort.’ –– Bij een omvangrijk reservetekort conform wettelijke criteria (voor het pensioenfonds een dekkingsgraad hoger dan 104,7% maar lager dan 108,1% op de balansdatum): ‘niet voldoende, vanwege het reservetekort.’ –– Bij een beperkt reservetekort conform wettelijke criteria (voor het pensioenfonds een dekkingsgraad hoger dan 108,1% maar lager dan 108,9% op de balansdatum): ‘niet voldoende, vanwege een beperkt reservetekort.’ –– In een situatie van toereikende solvabiliteit conform wettelijke criteria, ‘voldoende’ of ‘goed’ afhankelijk van de mogelijkheid om de intentie tot toeslagverlening te kunnen realiseren. Voor de volledigheid merk ik op dat, op basis van gegevens die door het pensioenfonds zijn aangeleverd en door mij op plausibiliteit gecontroleerd, mijn oordeel over de vermogenspositie per 1 januari 2015 op basis van het nieuw Financieel Toetsingskader niet zou zijn gewijzigd.
Purmerend, 26 juni 2015
drs. T.J.R. Veerman AAG Verbonden aan Towers Watson Netherlands B.V.
102
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Aan: het Bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Verklaring betreffende de jaarrekening Wij hebben de op pagina 55 tot en met 89 opgenomen jaarrekening over 2014 van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen te Amsterdam gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de balans per 31 december 2014 en de staat van baten en lasten over 2014 met de toelichting, waarin zijn opgenomen een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving en andere toelichtingen. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de stichting is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het saldo van baten en lasten getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het bestuursverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW). Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het inrichten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden. Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en samenstelling van het vermogen van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen per 31 december 2014 en van het saldo van baten en lasten over 2014 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW.
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
103
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en of de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het bestuursverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW.
Utrecht, 26 juni 2015
KPMG Accountants N.V. J.C. van Kleef RA
104
Bijlage
Balans en staat van baten en lasten ‘VUTEGRO’ Balans per 31 december (na resultaatverdeling; in duizenden euro) 2014 2013 Activa Vorderingen en overlopende activa [1] Overige activa (liquide middelen) [2]
94
295
2.328
4.306
2.422 4.601 Passiva Andere voorzieningen [3] Overige schulden en overlopende passiva [4]
2.422
3.387
0
1.214
2.422 4.601 Staat van baten en lasten (in duizenden euro) 2014 2013 Baten Renteopbrengsten ‘VUTEGRO’ [5] Mutatie andere voorzieningen “VUTEGRO’ [6]
43
75
965
1.948
1.008 2.023 Lasten Uitkeringen overgangsregeling [7] Saldo van baten en lasten
-1.008 -2.023 0
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
0
105
Toelichting op de balans en staat van baten en lasten (in duizenden euro) 2014 2013 [1] Vorderingen en overlopende activa Dit bedrag heeft betrekking op nog te vorderen gelden inzake VUTEGRO uitkeringen december en nog te ontvangen renteopbrengsten
94 295
[2] Overige activa (liquide middelen) ING Bank Rabobank
94
233
2.234 4.073
2.328 4.306 [3] Andere voorzieningen Voorziening nog in te gane uitkeringen Stand per 1 januari Renteopbrengsten VUTEGRO
3.146
4.028
43
75
Nieuw ingegane uitkeringen VUTEGRO
-665
-957
Correctie bijdragen VUTEGRO
-102
0
Stand per 31 december
2.422
3.146
Voorziening reeds ingegane uitkeringen Stand per 1 januari
241
1.307
Nieuw ingegane uitkeringen VUTEGRO
665
957
Correctie bijdragen VUTEGRO
102
0
-1.008
-2.023
Uitkeringen VUTEGRO
Stand per 31 december
0
241
Totale overige voorzieningen
2.422
3.387
[4] Overige schulden en overlopende passiva Dit betrof in 2013, samen met het onder [1] genoemde bedrag de RC-verhouding tussen ‘VUTEGRO’ en Bpf TEX en is in 2014 afgerekend. [5] Renteopbrengsten ‘VUTEGRO’ Renteopbrengsten over liquide middelen
106
43 75
2014 2013 [6] Mutatie andere voorzieningen “VUTEGRO’ Renteopbrengsten ‘VUTEGRO’ Uitkeringen ‘VUTEGRO’
-43
-75
1.008
2.023
965 1.948 [7] Uitkeringen overgangsregeling Bruto uitkeringen Sociale lasten Overkook
-483
-1.325
-19
-62
-506 -636
-1.008 -2.023
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Textielgoederen en Aanverwante Artikelen Jaarverslag 2014
107