Gezinsbeleid in Vlaanderen: Bereik en beleving Gezinsconferentie 2014
Inhoudstafel
Voorwoord
5 jaar gezinsbeleid in vogelvlucht Kinderen en gezinnen in Vlaanderen
4
5 9
Gezinsbeleid in Vlaanderen
16
Hoe het lokaal gezinsbeleid vorm krijgt
45
Een bevraging bij experten 16 Gezinsbeleid in een maatschappelijke realiteit 16 De gezinsportemonnee gevuld 19 De materiële ondersteuning van gezinnen 19 Vergeet de nieuw-samengestelde gezinnen niet 24 Gezinnen in de spits 25 De ondersteuning bij de combinatie van gezin, werk en zorg 25 Een nieuwe morgen 33 Gezin: vele handen op één buik 35 De ondersteuning van gezinsrelaties 35 Relatieondersteuning als maatschappelijke opdracht 42 Wat nemen we mee? Slotbeschouwing 44
HIG-onderzoek naar lokaal gezinsbeleid
45
De mozaïek van het lokaal gezinsbeleid
46
Wat is gezinsbeleid voor een lokaal bestuur? Premies en financiële tegemoetkomingen Dienstverlening Andere lokale beleidsinterventies
46 47 48 49
Hoe spelen het Vlaams en het lokaal gezinsbeleid op elkaar in?
Vlaams gezinsbeleid kadert lokaal gezinsbeleid De eigen accenten van het lokaal gezinsbeleid en het Vlaams gezinsbeleid
Aandachtspunten voor het gezinsbeleid
50
50 51
53
Verhouding Vlaams en lokaal gezinsbeleid Samenwerking op het lokaal niveau Bereik van doelgroepen in beleid en dienstverlening Participatie van gezin en middenveld in lokaal gezinsbeleid Tot besluit: Wat is gezinsbeleid? Op zoek naar cement
53 54 55 57
58
Samen voor een sterk gezinsbeleid
59
2
3
Voorwoord Manu Keirse, voorzitter Gezinsconferentie Op de eerste Gezinsconferentie, georganiseerd in 2012, kijken we als Gezinsbond tevreden terug. Toen werd, voor het eerst sinds de jaren ‘90, een groep professionelen samengebracht om te onderzoeken wat het ideale gezinsbeleid kan zijn en hoe Vlaanderen daar aan kan werken. Na twee jaar gaf de minister ons opnieuw de sleutel in handen om samen met het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen en Kind en Gezin een nieuwe Gezinsconferentie te organiseren. In deze tweede editie gaan we concreter aan het werk met het Actieplan 2020 dat opgesteld werd door de leden van de werkgroepen in 20121. De Gezinsbond benaderde verschillende experten voor een interview over het verleden en de toekomst van het Vlaams gezinsbeleid. Doorheen de jaren is de definitie van een gezin alleen maar breder geworden. Vandaag worden gezinnen gezien als ‘eender welke min of meer duurzame samenlevingsvorm’, als ‘een verbintenis tussen generaties’, of als ‘elke basis van sociaal kapitaal en solidariteit’. Dit zijn slechts enkele van de woorden van de geraadpleegde experten, maar het maakt duidelijk dat gezinsbeleid vooral een inclusief verhaal moet zijn. De experten toetsen het gevoerde gezinsbeleid vooral aan een brede toegankelijkheid voor alle gezinnen. ‘Superdiversiteit’ en ‘sociale ongelijkheid’ zijn niet voor niets twee van de maatschappelijke evoluties die door experten van het grootste belang voor het gezinsbeleid worden gezien. Experten spreken met lof over bepaalde verwezenlijkingen van de afgelopen legislatuur, maar uiten tegelijk kritiek op andere maatregelen. In het kader van de zesde staatshervorming worden alleszins nieuwe deuren geopend. Niet alleen de experten, maar ook de drie organiserende partners kijken reikhalzend uit naar de paden die op Vlaams vlak bewandeld zullen worden. Op deze conferentie trachten we heel nadrukkelijk te bewegwijzeren naar een beleid dat oog heeft voor de diverse noden van gezinnen. Op lokaal vlak zien we al enige tijd een tendens naar een grotere rol van steden en gemeenten in het gezinsbeleid. Het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen legde via een bevraging en focusgroepen de kansen en knelpunten van het lokaal gezinsbeleid bloot. Vooral de nood aan een coherente visie vanuit Vlaanderen en de grote verscheidenheid waarop dit lokaal opgevat wordt kwam hierbij aan de oppervlakte. Hun onderzoek gaf voldoende stof voor vier workshops rond lokaal gezinsbeleid waarvan je het verslag in deze uitgave kan vinden. In dit uitvoerig verslag kan u niet alleen de bevindingen van de experten over het Vlaams gezinsbeleid en de conclusies uit het onderzoek naar lokaal gezinsbeleid lezen. Drie opiniemakers bieden ons ook hun visie over hoe de overheid gezinnen beter kan ondersteunen. We laten gezinnen ook zelf aan het woord, zij beleven immers dagdagelijks het gezinsbeleid. Via een online bevraging verzamelden we hun meningen. Wij hebben voor u een bloemlezing van hun verzuchtingen en schouderklopjes geselecteerd. Starten doen we in deze publicatie echter met de minister die ons in vogelvlucht doorheen 5 jaar gezinsbeleid gidst. Gevolgd door enkele recente feiten en cijfers op vlak van gezinnen. Voldoende achtergrond voor uw kritische blik op het gezinsbeleid.
4
5 jaar gezinsbeleid in vogelvlucht Jo Vandeurzen, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Gelukkig zijn “Als ik later groot ben, wil ik gelukkig zijn”, antwoorden kinderen als je hen vraagt waarover ze dromen. En dat is ook hetgene wat hun ouders wensen, evenals ouderen. Iedereen verlangt naar een leven zonder zorgen, een warm nest, een zorgzame omgeving. Maar niet elke situatie is dezelfde, niet elke familie is gelijk. Elk gezin kent zijn groeipijnen, iedere persoon zijn kleine of grote problemen en successen. En het Vlaams gezinsbeleid wil daarop aansluiten, het ondersteunt alle gezinnen, in elke mogelijke vorm, situatie en levensfase. Van jong tot oud. Ik neem u graag mee in het verhaal van een legislatuur gezinsbeleid.
Preventieve gezinsondersteuning In Vlaanderen zijn er ongeveer 2,6 miljoen huishoudens. Vanaf de geboorte komen er gezinnen in contact met het Vlaams beleid. De eerste kennismaking gebeurt bij 1 van de 342 Vlaamse consultatiebureaus van Kind en Gezin. Zij bereiken maar liefst 97 % van de gezinnen. Alle ouders stellen zich wel eens vragen over de ontwikkeling, de gezondheid of de opvoeding van hun kind, ook wanneer ze naar school gaan of beginnen te puberen. Dankzij het decreet op de preventieve gezinsondersteuning maakten we de ontwikkeling van de Huizen van het Kind mogelijk. Dat is een netwerk van alle lokaal beschikbare informatie en ondersteuning voor ouders. In elke gemeente zal er in de volgende jaren een Huis van het Kind opgericht worden. En dat, met alle lokale actoren, op maat van de lokale situatie en met steun van de lokale overheid.
Kinderopvang Ook kinderopvang is een belangrijk moment van opvoeding in het leven van jonge kinderen. Net in hun eerste levensjaren is de kwaliteit van de opvoedingsrelaties bepalend. In Vlaanderen doen heel wat ouders een beroep op professionele kinderopvang. Kinderopvang is van niet te onderschatten belang in relatie tot de arbeidsmarkt. Naast het kwalitatieve groeipad, schreven we daarom een kwantitatief groeipad in het decreet. Zo willen we tegen 2016 een aanbod aan kinderopvang hebben voor minstens de helft van de kinderen jonger dan drie jaar – die doelstelling behaalden we ondertussen op Vlaams niveau – en vanaf 2020 voor alle gezinnen met een behoefte aan kinderopvang. Sinds 2009 hebben we de capaciteit aan kinderopvang waar ouders een bijdrage betalen volgens hun inkomen, fors uitgebreid: maar liefst 20.000 plaatsen kwamen er bij deze legislatuur. De Vlaamse Regering maakte sinds 2009 114 miljoen euro vrij voor de kinderopvang. En we weten dat die budgettaire groei in de toekomst nog versterkt zal moeten worden. Dankzij het decreet kinderopvang van baby’s en kleuters wordt de kinderopvang in Vlaanderen en Brussel grondig hervormd en maakt het een einde aan de verschillende statuten en de versnippering van het aanbod. Nu is er één structuur, die de
Europese regelgeving respecteert. Bovendien is het decreet noodzakelijk om de leefbaarheid van de sector kinderopvang op langere termijn te garanderen. In elke gemeente zal dankzij het decreet voor de kinderopvang in de toekomst een lokaal loket kinderopvang actief zijn. Daar worden de opvangvragen geregistreerd – via de kinderopvangzoeker - en krijgen de gezinnen info over beschikbare plaatsen in hun gemeente. Het lokaal loket kan ook, indien nodig, bemiddelen en aandacht geven aan kwetsbare gezinnen. Binnenkort zal de Kinderopvangzoeker gratis beschikbaar zijn op de website van Kind en Gezin. Dankzij de Kinderopvangzoeker wordt zoeken naar opvang eenvoudiger. Ouders moeten hun vraag maar één keer stellen om ze bij alle relevante opvangvoorzieningen bekend te maken. Het instrument draait momenteel proef in de zorgregio Hasselt. Onthaalouders zijn de tweede meest gebruikte opvangvorm in Vlaanderen. Ongeveer een derde (31 %) van de ouders vertrouwt hun kind op regelmatige basis aan hen toe. Vlaanderen kent bijna 7.000 aangesloten onthaalouders die instaan voor een belangrijk deel van de kinderopvang. Ook de vraag naar de uitwerking van een volwaardig werknemersstatuut voor aangesloten onthaalouders stelt zich al enige tijd. Op 14 februari 2014 keurde de Vlaamse Regering de start van een proefproject rond dat werknemersstatuut goed. Het project gaat in op 1 januari 2015 en zal, in samenspraak met de sociale partners, nauw opgevolgd worden. Ook de inclusieve kinderopvang krijgt aandacht. Heel wat ouders kiezen er bewust voor om hun kind met een specifieke zorgbehoefte te laten genieten van opvang in een “regulier” kinderdagverblijf. Dat is van onschatbare waarde voor alle kinderen. En om dit nog meer mogelijk te maken startten we deze legislatuur 16 centra voor inclusieve kinderopvang op.
Buitenschoolse opvang Ook wanneer kinderen opgroeien, maken ze gebruik van opvang. Tijdens de schoolvakanties maakt 67 % van de schoolkinderen regelmatig gebruik van opvang of nemen ze deel aan vrijetijdsactiviteiten. 43 % van alle schoolkinderen maakt bijna elke vakantie gebruik van opvang of vrijetijdsinitiatieven. In deze legislatuur hebben we 3.614 nieuwe plaatsen in de buitenschoolse kinderopvang gerealiseerd. Toch vindt niet iedereen tijdens de vakantie even makkelijk opvang voor zijn kind. Om een beter en intersectoraal antwoord te bieden op de vraag naar buitenschoolse kinderopvang, wil de Vlaamse Regering werk maken van een nieuw, hedendaags concept voor de opvang van schoolkinderen. Buitenschoolse kinderopvang is immers niet alleen een zaak van welzijn. In dat kader werd er op vraag van de ministers van Onderwijs, Sport en Welzijn op 24 april 2014 een Staten-Generaal georganiseerd. Daar werd werk gemaakt van een aanzet tot een gezamenlijk concept over de opvang en vrije tijd
5
van schoolgaande kinderen met de welzijnssector, het onderwijs, de jeugdsector, de sector vrije tijd en de lokale besturen. Ook de overheveling van de middelen van het FCUDa in het kader van de zesde staatshervorming zal hierbij aan bod moeten komen.
Pleegzorg en adoptie Elk kind heeft het recht om op te groeien in een gezin. Daar bestaat geen discussie over. Toch lukt het voor sommige kinderen niet om op te groeien in het gezin waarin ze geboren zijn, soms wordt dan pleegzorg of adoptie overwogen. Het nieuwe intersectoraal decreet pleegzorg, zet pleegzorg in Vlaanderen verder op de kaart. Het decreet speelt in op de behoefte om pleegzorg nog sterker te profileren in de zorg voor en ondersteuning van kinderen, jongeren en volwassenen. Het decreet werkt aan een eenduidig, kwaliteitsvol pleegzorgkader en financieringssysteem, terwijl dat voorheen opgesplitst was in verschillende sectoren. De focus ligt daarbij op meerdere doelgroepen en problematieken: kinderen, volwassenen, psychosociale problemen, handicap, psychiatrische problematiek… Daarenboven wordt gestreefd naar een actieve participatie van de ouders, het pleeggezin en de pleegkinderen of pleeggasten. In iedere provincie is sinds 1 januari 2014 één dienst voor pleegzorg actief, met een grote diversiteit inzake pleegzorgaanbod. Soms kiezen gezinnen voor adoptie. Ook in die sector zorgden we voor een heuse hervorming met het decreet interlandelijke adoptie. Het decreet maakt werk van een kwalitatief, transparant en realistisch adoptiebeleid. Door het instellen van een instroombeheer weten kandidaat-adoptieouders heel precies of en met welke timing ze een kind kunnen adopteren. Binnen Kind en Gezin werd er in 2012 een nieuwe afdeling opgericht: het Vlaams Centrum voor Adoptie. Dat centrum biedt informatie en ondersteuning aan alle betrokkenen: kandidaat-gezinnen, gezinnen en adoptiekinderen.
Personen met een handicap Geen enkel aspect van het welzijnsbeleid heeft de politieke actualiteit de laatste maanden meer beheerst dan de wachtlijsten in de sector personen met een handicap. Afgelopen legislatuur werd 146 miljoen euro aan uitbreidingsmiddelen geïnvesteerd in de sector. 45.000 zorgvragen werden afgesloten. Toch wachten nog 21.518 vragen op een antwoord. Er is een tijd geweest dat men veronderstelde dat mits voldoende groei van de budgetten voor de handicapspecifieke zorg, het fenomeen van de wachtlijsten zou verdampen. We weten nu dat dat niet klopt. Het werd hoog tijd om het roer om te gooien en voor een nieuw systeem te kiezen waar de persoon met een handicap centraal staat. Dat systeem kwam er in de vorm van het decreet persoonsvolgende financiering.
De kern van de persoonsvolgende financiering is dat het geld niet aan de erkenning van de voorziening gekoppeld is, zoals dat voorheen het geval is, maar wel aan de persoon met een handicap. De ondersteuning in en door het gezin en de bredere familie wordt hierbij een belangrijk aspect, we willen volop een beroep doen op alle hier aanwezige mogelijkheden en krachten. Het decreet vertrekt van vier uitgangspunten: een basisondersteuningsforfait voor elke persoon met een erkende handicap en ondersteuningsnood, een cashbudget of voucher op basis van een ondersteuningsplan (voor personen die meer ondersteuning nodig hebben), consequent verder zetten van het groeipad en tot slot een persoonsvolgend financieringssysteem.
Jeugdhulp Soms loopt de opvoeding vast en geraken kinderen, jongeren en hun gezinnen er niet meer uit. Op dat moment maken ze vaak kennis met de Vlaamse jeugdhulp. Jaren geleden werd er in Vlaanderen het ambitieuze plan opgevat om alle hokjes en sectorale reflexen in de jeugdhulp te doen verdwijnen. Over dat grote plan om zes verschillende sectoren in één jeugdhulp te vatten (één laagdrempelig aanbod, één diagnosestelling, één toegangspoort, één administratief systeem, één systeem om met verontrustende situaties om te gaan…) is er jarenlang overlegd en gestudeerd. Het werd tijd om een knoop door te hakken. Ofwel gingen we ermee door, ofwel lieten we de droom en ambitie varen en stelden we vast dat de structuren te weerbarstig waren om ze te veranderen. En we hebben gekozen voor de radicale ommezwaai, in het belang van kinderen en hun gezinnen. Met een nieuw decreet op de integrale jeugdhulp werd de grootste hervorming in 20 jaar jeugdzorg ingezet. Daarbij dragen we de participatie van gebruikers, kinderen en ouders, hoog in het vaandel. En meteen werd ook een nieuwe uitdaging glashelder: de samenwerking met justitie en met de kinder- en jeugdpsychiatrie. Inzake deze broodnodige samenwerking werden reeds enkele initiatieven op het spoor gezet met betrekking tot crisisjeugdhulp en het ontwikkelen van een ketenaanpak. Op de laatste interministeriële conferentie Volksgezondheid van de legislatuur hebben we een akkoord bereikt over de principes van de hervorming van de kinder- en jeugdpsychiatrie. In Vlaanderen zullen de zorgcircuits voor kinderen en jongeren geïntegreerd moeten worden in de jeugdhulp. Daarnaast maakten we samen met verschillende betrokkenen werk van een visie op de begeleiding van jongeren met zeer complexe problematieken.
a
Fonds voor Collectieve Uitrustingen en Diensten. Een aparte afdeling van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers dat bijzondere vormen van kinderopvang subsidieert (opvang van zieke kinderen, flexibele opvang,…).
6
Geestelijke gezondheidszorg Ook een goede geestelijke gezondheid is van belang voor het functioneren van de verschillende gezinsleden en het gezin. Als geestelijke gezondheidszorg aan de orde is moeten we die dicht bij de mensen aanbieden. Vandaar het belang van de eerstelijnspsychologische functie, dat de nadruk legt op laagdrempelige, kortdurende zorg voor lichte en milde psychische klachten. En de projecten in het kader van artikel 107. Daarbij wordt er ingezet op 5 functies, gaande van preventie, vroegdetectie en vroeginterventie; de mobiele behandelingsteams voor acute of chronische problematiek; teams inzake psychosociale rehabilitatie; intensieve gespecialiseerde residentiële GGZ-units en specifieke woonvormen en verblijfsformules. We hebben geïnvesteerd in de Centra voor Algemeen Welzijnswerk. Door een fusie is het aanbod herkenbaar, beter gespreid en bestrijkt het een maximum aan werkgebieden. De kwaliteit van de zorgverlening gaat er fors op vooruit, doordat de CAW’s kennis en expertise bundelen en hun mogelijkheden tot specialisatie toenemen. Gezinnen die het moeilijker hebben, kunnen bij de CAW’s terecht. Nog te veel gezinnen leven ook in armoede. Daarom investeerden we ook op dat vlak. We investeerden in de schuldhulpverlening, de armoedeverenigingen en in vorming, training, ondersteuning, supervisie, coaching en begeleiding van voorzieningen, diensten en organisaties die werken met en/of voor gezinnen in armoede. Er kwam ook een preventieve en integrale aanpak voor de thuislozenproblematiek. Voor de CAW’s ligt nog een uitdaging in de verdere uitbouw van het aanbod relatieondersteuning. Vaak schiet men pas in actie als het misloopt. Toch zijn we van mening dat ook op dat vlak preventie van belang is in functie van het welbevinden van alle gezinsleden. Het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen maakte vorig jaar een stand van zaken op over het aanbod aan relatieondersteuning in Vlaanderen. Op basis hiervan werd een ronde tafel georganiseerd en een aantal preventieve acties geformuleerd. Het zal de uitdaging zijn om die aanbevelingen om te zetten in concrete acties. Ouderenzorg Vaak worden mensen geconfronteerd met de zorg voor hun ouder. De veroudering van de bevolking zal ingrijpende gevolgen hebben voor ons samenleven en de gezondheidszorg zal zich moeten aanpassen. De gezondheidszorg evolueert van care naar cure, van residentieel naar thuis, van one size fits all naar zeer geïndividualiseerde behandelingen en vooral, van reactieve gezondheidszorg naar preventieve gezondheidszorg. Doorheen alle levensjaren zetten we enorm in op de preventie en aanmoediging van een gezonde levensstijl. In het gezondheidsbeleid van de afgelopen vijf jaar hebben we serieus geïnvesteerd in de versterking van de positie van de zorggebruiker, de patiënt. Vlaanderen maakt haar bevoegdheid m.b.t. gezondheidspromotie en ziektepreventie waar door in te zetten op de realisatie van gezondheidsdoelstellingen. We hebben ons toezicht op de kwaliteit en de toegankelijkheid van de zorg verrijkt met een nieuwe dimensie: de kwaliteit van de geboden
zorg op een transparante manier aantoonbaar te maken. Bij de start van de legislatuur hebben we een ouderenbeleidsplan opgesteld dat alle dimensies van het Vlaams beleid met betrekking tot ouderen in onze samenleving bundelt. In onze visie op ouderenzorg vertrekken we vanuit de overtuiging dat goede zorg – en zeker chronische zorg – mensen versterkt in hun sociaal netwerk en hen toelaat zo lang mogelijk deel te nemen aan de samenleving. Mensen willen graag iets betekenen voor anderen, dat geeft zin in en aan het leven. Daarom willen we de zorg zo organiseren dat ouderen zo lang mogelijk thuis kunnen wonen en contact kunnen hebben met de wereld en de mensen die dicht bij hen zijn. Als dat niet meer mogelijk is, doordat de zorgnood te groot is, is er een thuisvervangend residentieel zorgaanbod nodig, in veel gevallen aangevuld met krachten uit het sociale netwerk van de oudere. We kiezen voor empowerment van de zorgvrager en zijn gezin. We doen er met andere woorden alles aan om hem sterker te maken, en hem in staat te stellen om autonoom te leven. Ook het sociaal netwerk, de mantelzorgers, krijgen in onze visie ondersteuning. Als we willen dat oudere mensen zo lang mogelijk deel uitmaken van de samenleving, en dat is wat we wensen, moeten we dat ook mogelijk maken. Dan moeten we bijvoorbeeld ook op zoek gaan naar allerlei alternatieve woonvormen. Voorbeelden zijn de visie en prioriteiten van de Vlaamse Bouwmeester en onze innovatieve pilootprojecten voor woonzorgcentra. En ook de nieuwe en intussen erkende woonvorm zijnde de assistentiewoningen, maar ook groepswonen en Abbeyfield-huizen. We hebben ook de lokale dienstencentra meer armslag gegeven.
Mantelzorg Tegelijk met ons streven naar voldoende professionele zorg, hechten we veel belang aan de informele zorg. In Vlaanderen zijn er ongeveer 600.000 mantelzorgers. Ze zijn van cruciaal belang. We geven ze waardering en maken hun werk zo aangenaam mogelijk. Samen met vrijwilligers betekenen ze een belangrijke meerwaarde en voorwaarde voor het verwezenlijken van goede zorg voor de zorgbehoevende senior. We waarderen mantelzorgers, maar respecteren dat hun draagkracht beperkt is. Daarom hebben we geïnvesteerd in formules die hen op adem laten komen zoals de erkende verenigingen van gebruikers en mantelzorgers, het concept van de collectieve autonome dagopvang, de diensten voor gastopvang (die nieuw zijn), de diensten voor vrijwillige oppashulp… We hebben ook geïnvesteerd in de gezinszorg en aanvullende thuiszorg. Die ondersteuningsvormen zullen meer en meer aan belang winnen. Het bestaand aanbod in woonzorgcentra, centra voor kortverblijf en assistentiewoningen nam toe. We moesten ons ook voorbereiden op de impact van de zesde staatshervorming, want de financiering van de zorgkost in de woonzorgcentra wordt een gemeenschapsaangelegenheid. We willen dat de groei van de residentiële ouderenzorg spoort met onze visie op ouderenzorg, en die plaatst zorg in het midden van de samenleving. Nieuwe vormen van wonen en zorg moeten we kunnen combineren.
7
Staatshervorming We zijn een heel eind gevorderd met ons gezinsbeleid, vanuit de bekommernis dat goede zorg en ondersteuning van belang is. Heel wat van de gezinnen hebben dat kunnen ondervinden. We hebben hervormingen doorgevoerd die het hulp- en zorgaanbod voor gezinnen transparant, overzichtelijk, berekenbaar en kwaliteitsvol maakt en betaalbaar houdt. Maar we kraaien geen victorie. We staan vandaag voor immense uitdagingen inzake het gezinsbeleid, en niet in het minst omwille van de zesde staatshervorming. Met de overheveling van de gezinsbijslagen zal er in Vlaanderen de volgende periode geschiedenis geschreven worden. Een zorgzame inkanteling van die bevoegdheid in het Vlaams gezinsbeleid en voldoende, constructief overleg met alle betrokkenen zijn daarbij essentieel. En wellicht zal dat thema niet onaangeroerd blijven in een volgende Gezinsconferentie. Ik kijk er nu al naar uit. Last but not least, we zullen de impact van het beleid op de gezinnen blijven meten zoals we dat deden in opvolging van de eerste Gezinsconferentie. Dit resulteerde in VRIND van 2013 in een apart hoofdstuk over het gezin. Ik dank u voor uw grote betrokkenheid en aanwezigheid.
8
Kinderen en gezinnen in Vlaanderen Diederik Vancoppenolle, Wetenschappelijk adviseur Kind en Gezin
Gezinsbeleid staat in een voortdurende interactie met haar brede sociale context. Maar wat “het gezin” concreet is, is niet voor iedereen even duidelijk. In deze bijdrage krijgt u een beknopt overzicht over de gezinnen met kinderen in Vlaanderen: demografische basisgegevens, gezinsrelaties, gezin en werk, armoede en tot slot de kinderopvang. Uit een bijna onuitputtelijke lijst van cijfers en feiten plukten we de meest relevante om een voldoende brede achtergrond te geven bij de verschillende thema’s die in deze publicatie aan bod komen. We hebben voornamelijk cijfers opgenomen over gezinnen met inwonende kinderen tot 18 jaar, op niveau van het Vlaams Gewest (dus niet uitgesplitst per provincie) en hebben in de mate van het mogelijke de meest recente cijfers opgenomen. Hier en daar tonen we wel evoluties in de cijfers doorheen de tijd en splitsen we cijfers op per leeftijd van het kind, maar dat gebeurt niet systematisch, gezien de omvang van de beschikbare cijfergegevens.
Hierdoor kunnen we uiteraard niet alle gezinnen in onze samenleving omvatten, maar toch wel een voldoende treffend beeld geven van de populatie gezinnen met minderjarige kinderen in Vlaanderen.
Demografische basisgegevens Hoeveel gezinnen met (jonge) kinderen zijn er eigenlijk en hoe zijn deze concreet samengesteld qua vorm of omvang? Tabel 1 geeft het aantal gezinnen weer in het Vlaams Gewest op 1 januari 2013. De cijfers worden opgesplitst naar de leeftijd van het enige of jongste kind. Als we de leeftijd van het jongste kind buiten beschouwing laten, zijn er meer dan een miljoen gezinnen in Vlaanderen. Als we louter kijken naar de gezinnen waar nog minstens 1 minderjarig kind aanwezig is, dan tellen we 683.375 gezinnen.
1. Aantal gezinnen met inwonende kinderen in het Vlaams gewest, volgens leeftijd jonste kind (1-1-2013) Alle gezinnen (ongeacht LT kinderen)
0-6 jaar
6-12 jaar
12 -18 jaar
18 - 25 jaar
+25 jaar
Totaal
N
298 359
190 354
194 662
202 140
160 074
1 045 589
%
28,5 %
18,2 %
18,8 %
19,3 %
15,3 %
100%
Bron: data rijksregister, bewerkt door SVR en Kind en Gezin
2. Evolutie aandeel gezinsvormen met minstens een minderjarig kind in het Vlaams gewest 100 80
87,8 62,0
60 40
21,8
20
7,8
2,9
0 1991
Gehuwd paar 2001
2013
2013
Ongehuwd paar
13,8
Alleenstaande moeder
1,5
2,5
Alleenstaande vader
Bron: data rijksregister, bewerkt door SVR en Kind en Gezin
9
Grafiek 2 geeft voor alle gezinnen met een minderjarig kind het aandeel van de gezinsvormen weer. Van alle gezinnen met minstens 1 minderjarig kind, tellen we 572.187 (83,7 %) gezinnen met 2 ouders, terwijl in 111.188 (16,3 %) gezinnen volgens de gegevens van het Rijksregister maar 1 volwassene/ouder aanwezig is. Het gaat daarbij vooral om alleenstaande moeders (13,8 %). De gezinsvorm is de voorbije 20 jaar danig gewijzigd. Sinds 1991 zien we dat er vooral meer eenoudergezinnen zijn gekomen (van 9,3 % naar 16,3 %) en dat het aandeel niet-gehuwde paren ook sterk is toegenomen (van 2,9 % naar 21,8 %). Het aandeel gezinnen met een gehuwd paar is daardoor sterk teruggelopen. Een paar kan hier zowel uit de biologische ouders van het kind bestaan, als uit stiefouders, pleegouders of andere niet-biologische ouders. Als we de gezinsomvangb bekijken dan had op 1 januari 2013 ongeveer een derde van de gezinnen 1 kind, had 45,2 % 2 kinderen en had 22,3 % van de gezinnen 3 of meer kinderen.
Om de diversiteit qua gezinnen in kaart te brengen, is het zinvol te kijken naar de nationaliteitshistoriek van de ouders. Een betere ontsluiting van gegevens op federaal niveau geeft ons vandaag betrouwbare populatiecijfers over de nationaliteit en nationaliteitshistoriek van jonge kinderen en hun ouders. Op basis van gegevens van de Kruispuntbank Sociale Zekerheid werd door Kind en Gezin tabel 3 opgemaakt. Deze geeft voor alle kinderen onder de 18 jaar weer wat de eerste nationaliteit van hun ouders was. Uit de cijfers blijkt dat in 2011 61,3 % van de kinderen onder de 18 jaar twee ouders heeft die van bij hun geboorte Belg waren. Zo’n 38,7 % van de kinderen heeft minstens 1 ouder van nietBelgische origine. De cijfers tonen aan dat van die kinderen er heel wat zijn die ouders hebben met wortels buiten de Europese Unie.
3. Minderjarige kinderen in Vlaanderen volgens eerste nationalieit ouders (31-12-2012) Eerste nationaliteit moeder België Eerste nationaliteit vader
België
EU - (België)
Buiten EU + onbekend
Totaal
61,3%
2,7%
5,5%
69,5%
EU - (België)
2,5%
2,7%
1,9%
7,1%
Buiten EU + onbekend
7,3%
1,3%
14,6%
23,3%
71,2%
6,8%
22%
100%
Totaal
Bron: FOD economie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, Thematische Directe samenleving, bewerkt door Kind en Gezin en de Gezinsbond
Om uitspraken te doen over het aantal kinderen in gezinnen, maakt het wel uit welke kinderen meegeteld worden. Voor deze cijfers werden alle inwonende kinderen in het gezin meegeteld, ongeacht of ze minder- of meerderjarig waren. b
10
Relaties en samenlevingsvormen
de eerste en tweede huwende personen respectievelijk 36,9 en 34 jaar. Twee derde van de huwelijken vindt plaats tussen partners die beiden jonger dan 40 jaar zijn. Deze gemiddelden verbergen echter dat heel wat huwende personen (veel) ouder dan de gemiddelde leeftijd zijn. 11,8 % van de huwende personen is 50 jaar of ouder. De oudere leeftijd van heel wat huwenden toont aan dat het niet altijd over hun eerste huwelijk gaat. Liefst 23,2 % van de huwende personen had al te maken met een echtscheiding. 0,9 % van de huwende personen was eerder gehuwd, maar verweduwd. Mogelijks vormen de huwelijken met personen die eerder al gehuwd waren een van de redenen voor de recente toename van het aantal huwelijken. Nadere analyse leert dat het grootste deel van de huwelijken plaatsvindt tussen 2 ongehuwden, nl. 64,8 %. Bij 15,6 % van de huwelijken was één van beide partners al eens getrouwd en bij 14,7 % waren beide partners al eens getrouwd.
Samenleven kan verschillende vormen aannemen: een huwelijk, een wettelijke samenwoning of een feitelijke samenwoning. Via de federale overheid zijn er cijfers beschikbaar over het aantal huwelijken en echtscheidingen, het aantal personen dat samenlevingscontracten afsluit en stopzet en over de kenmerken van de koppels die huwen of scheiden. We belichten hier alleen de cijfers over huwelijken en echtscheidingen en enkele kenmerken van de huwende/scheidende personen. In 2012 werden er in het Vlaams Gewest 25.522 huwelijken gesloten en waren er 12.301 echtscheidingen. De evolutie sinds 2000 toont aan dat het aantal huwelijken niet meer afneemt, maar we zien wel een lichte daling van het aantal echtscheidingen (zie grafiek 4). Het aantal huwelijken nam in 2012 zelfs weer toe nadat het sinds 2008 aan het dalen was. Dat het aantal echtscheidingen daalt, heeft wellicht (ook) te maken met het feit dat er - hoewel het aantal huwelijken in 2012 weer toenam - toch minder koppels huwen en gehuwd zijn dan in het verleden (in 1990 waren er bijvoorbeeld nog 38.257 huwelijken in het Vlaams Gewest) en er meer en meer koppels kiezen voor een samenlevingscontract of feitelijk samenwonen. Volgens de registratie van ADSEI is de gemiddelde leeftijd van
Heel wat personen scheiden op iets oudere leeftijd. Dat wijst er op dat de meeste echtscheidingen plaatsvinden na een behoorlijke duur van het huwelijk. 61 % van de echtscheidingen vindt inderdaad plaats na een huwelijksduur van ten minste 10 jaar. 1 echtscheiding op 10 vindt plaats tussen partners die meer dan 30 jaar getrouwd waren, 1 echtscheiding op de 5 tussen personen die tussen de 5 en 10 jaar getrouwd waren. (zie tabel 5)
4. Evolutie huwelijken en echtscheidingen in het Vlaams Gewest 30 000 25 000 20 000 15 000 10 000
2000
2001
Huwelijken
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Echtscheidingen
Bron: FOD economie, Algemeen Directie Statistiek en Economische informatie, Thematische Directie samenleving
5. Aandeel echtscheidingen naar duur van het huwelijk (2012) Duur van het huwelijk bij echtscheiding Jaar
Minder dan 5 jaar
5 tot 10 jaar
10 tot 15 jaar
15 tot 20 jaar
20 tot 25 jaar
25 tot 30 jaar
30 jaar en meer
2012
18,2
20,8
15,2
14,3
12,3
8,6
10,6
Bron: FOD economie, Algemeen Directie Statistiek en Economische informatie, Thematische Directie samenleving
11
Gezin en werk Cijfers over ouders op de arbeidsmarkt maken het mogelijk om verschillen in de werksituatie van vaders en moeders te tonen, enerzijds naar leeftijd van het jongste/enige kind, anderzijds naar het aantal kinderen in het gezin. De cijfers over de socioeconomische positie van de ouder(s) vergen enige uitleg. De Kruispuntbank Sociale Zekerheid onderscheidt 4 hoofdcategorieën: werkend, werkzoekend, niet-beroepsactief en andere. Tot de categorie ‘niet-beroepsactieven’ horen voltijds bruggepensioneerden, vrijgestelde werkzoekenden, mensen met tijdskrediet, mensen die een leefloon ontvangen… De categorie ‘andere’ kan slaan op niet-werkenden (huisvrouwen/ huismannen, geschorste werkzoekenden, …), maar ook op werkenden die niet aangesloten zijn bij de Belgische sociale zekerheid (bv. grensarbeiders, diplomaten, personen die werken voor een organisatie die niet bijdrage plichtig is aan de Belgische sociale zekerheid, …).
Uit grafiek 6 blijkt duidelijk dat vaders met kinderen vaker aan het werk zijn dan moeders met kinderen. Ongeveer 9 op de 10 vaders werken, terwijl dat aandeel bij vrouwen met kinderen van 0 tot 18 jaar duidelijk lager ligt, maar toch nog op een hoog niveau (77,6 %). Dit betekent echter niet dat meer vrouwen met jonge kinderen werkzoekend zijn, maar wel dat ze vaker nietberoepsactief zijn omdat ze bijvoorbeeld huisvrouw of student zijn. Het aandeel alleenstaande ouders dat werkt, ligt zowel bij vaders als bij moeders lager in vergelijking tot de vaders en moeders uit een tweeoudergezin. Tabel 7 toont duidelijk dat de leeftijd van het jongste of enige kind geen grote impact heeft op de arbeidssituatie van mannen, terwijl dit bij vrouwen wel duidelijk het geval is. Uit dezelfde tabel kunnen we afleiden dat het aandeel moeders dat volgens de bestanden van de Kruispuntbank beschouwd wordt als werkend, sterk varieert naargelang het aantal kinderen. Waar nog meer dan 80 % van de moeders met 2 kinderen werkt, daalt dat aandeel naar 65,6 % wanneer er 3 of meer kinderen in het gezin zijn. Ook bij vaders is er een daling, maar die is veel minder sterk dan bij de moeders.
6. Arbeidsparticipatie moeders en vaders volgens gezinsvorm (31-12-2010) 100 80 60 40
87,8%
79,8%
77,6%
20
90,1%
71,1%
78,6%
0 Vader Moeder 1- en 2- oudergezinnen Werkend
Vader Moeder 1 oudergezin
Werkzoekend
Vader Moeder 2 oudergezinnen
Niet-beroepsactief
Andere
Bron: datawarehouse Arbeidsmarkt en Sociale Bescherming van de Kruispuntbank Sociale Zekerheid
7. Arbeidersparticipatie moeders en vaders volgens leeftijd jongste kind en aantal kinderen (31-12-2010) Leeftijd jongste kind % Werkend
0 tot 2 jaar
3 tot 5 jaar
6 tot 11 jaar
12 tot 17 jaar
Vaders
88,9
89,7
90,4
90,2
Moeders
72,9
77,8
80,1
79,3
1 kind
2 kinderen of +
3 kinderen of +
77,2
80,7
Aantal kinderen % Werkend (kinderen 0-12) Alleenstaande vader
Bron: datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming Alleenstaande moeder 70,5 bij de Kruispuntbank 66,8Sociale Zekerheid
Vader in paar
90,1
91,8
85,8
Moeder in paar
81,1
82,4
65,6
Bron: datawarehouse Arbeidsmarkt en Sociale Bescherming van de Kruispuntbank Sociale Zekerheid
12
We zien niet alleen verschillen tussen vaders en moeders naargelang ze al dan niet werken, maar ook in de omvang van de arbeid. Tabel 8 geeft per leeftijd van het enige/jongste kind het aandeel deeltijds werkende moeders en vaders aan, ten opzichte van het totaal aantal werkende moeders en vaders C. Uit deze cijfers blijkt dat moeders veel vaker deeltijds werken dan vaders. 54,4 % van de moeders met minstens 1 kind onder de 18 jaar werkt deeltijds. Bij vaders bedraagt het aandeel 7,4 %.
(per persoon) heeft dat lager ligt dan 60 % van het mediaan beschikbaar inkomen van het land. Uit grafiek 9 blijkt dat 11 % van de minderjarigen woont in een gezin met een inkomen onder de armoederisicodrempel. De kans op armoede varieert naargelang de gezinsvorm, gezinsomvang, origine van de ouders en de werkintensiteit in het gezin. 24 % van de kinderen in een eenoudergezin en 12 % van de kinderen die wonen bij een koppel met 3 of meer kinderen leeft in een gezin met een inkomen onder de armoederisicodrempel. Wanneer we kijken naar de gezinnen waar de werkintensiteit zeer laag is, dan stellen we vast dat 66 % van de kinderen een verhoogd armoederisico heeft. Tot slot leeft wel 35 % van de kinderen die opgroeien in een gezin met origine buiten de EU in een gezin met een inkomen onder de armoedegrens.
Gezinnen in armoede Grafiek 9 geeft het verhoogde risico op armoede weer voor minderjarigen. Er is sprake van ‘at-risk-of-poverty’ of verhoogd armoederisico als het gezin een beschikbaar inkomen
8. Tewerkstellingsregime moeders en vaders volgens leeftijd jonste kind (31-12-2010) Tewerkstellingsregime % t.o.v. alle werkenden Moeders Vaders
Leeftijd jongste kind 0 tot 2 jaar
3 tot 5 jaar
6 tot 11 jaar
12 tot 17 jaar
0 tot 18 jaar
Deeltijds
54,4%
48,9%
56,1%
56,5%
54,4%
VT+zelfst
44,5%
49,7%
42,7%
42,4%
44,7%
Deetijds
8,1%
9,0%
8,7%
7,9%
7,4%
VT+zelfst
90,6%
88,9%
89,7%
90,8%
91,7%
Bron: datawarehouse arbeidsmarkt en sociale bescherming bij de Kruispuntbank Sociale Zekerheid
9. Percentage minderjarige kinderen dat leeft in een gezin met een inkomen onder de armoedegrens - Vlaams Gewest (2012) kind in niet-EU Gezin
35
kind in EU-gezin*
7
kind in gezin met zeer hoge werkintentsiteit
2
kind in gezin met hoge werkintentsiteit
6
kind in gezin met middelmatige werkintensiteit
22
kind in gezin met lage werkintensiteit
33
kind in gezin met zeer lage werkintensiteit**
66
kind bij koppel met 3 of meer kinderen
12
kind bij koppel met 2 kinderen
5
kind bij koppel met 1 kind
7
kind in éénoudergezin
24
alle kinderen
11 0
10
20
30
40
50
60
70
80
Bron: FOD economie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, SILC -2012, * Kind in EU-gezin: alle volwassen leden van het gezin zijn geboren binnen de EU, kind in niet-EU gezin: minstens 1 volwassene geboren buiten de EU. **Werkintensiteit: het aantal werkelijk gewerkte maanden door alle volwassen leden van het huishouden ten opzichte van het aantal werkbare maanden tijdens het referentiejaar.
Hierbij worden zelfstandigen als voltijds werkenden beschouwd
c
13
Wie vangt de kinderen op?
zelden toevertrouwd aan familie of een opvangvoorziening. Voor die kinderen staan de ouders dus zo goed als altijd zelf in voor de opvang. (zie grafiek 10) Wanneer we de resultaten van de enquêtes uit 2002, 2004, 2009 en 2013 vergelijken, stellen we vast dat het gebruik van opvang (zowel informeel als formeel) door kinderen onder de 3 jaar de afgelopen 10 jaar is toegenomen, vooral in de formele opvangvoorzieningen. 77,4 % van de kinderen van 3 maanden tot 3 jaar die regelmatig opvang gebruiken, wordt in 2013 opgevangen door een onthaalouder of een kinderdagverblijf. 17 % wordt opgevangen in het informele circuit, meestal door grootouders (16 %). Van 2004 tot 2013 nam het aandeel van de informele opvang sterk af (zie tabel 11).
Voor de cijfers over het gebruik van kinderopvang hebben we ons gebaseerd op onderzoeksgegevens n.a.v. een steekproef bij ouders waarbij zij uitspraken konden doen over het (regelmatig) gebruik van formele of informele opvang en op de tellingen van het aantal kinderen aanwezig in de formele opvang. Op basis van de meest recente gegevens schetsen we het gebruik van opvang zowel voor kinderen jonger dan 3 jaar als voor kinderen van 3 tot 12 jaar. 64,4 % van de kinderen van 3 maanden tot 3 jaar wordt geregeldd toevertrouwd aan familie, vrienden of een formele opvangvoorziening (cijfers voorjaar 2013). Daarnaast is er nog een groep van 5,3 % die beperkt gebruikmaakt van kinderopvang. 30,3 % van de kinderen van 3 maanden tot 3 jaar wordt niet of
10. Evolutie in het gebruik van opvang (ongeacht de opvangvorm) van kinderen tot 3 jaar in het Vlaams Gewest 100 90 80
36,7%
34,2%
70 60
11,1%
10,5%
31,0%
30,3%
5,8%
5,3% Geen gebruik
50
Beperkt
40 30 20
52,2%
55,7%
2001 2002
2002 2004
63,2%
64,4%
2009 2009
2013 2013
Regelmatig
10 0
Bronnen: Kind en Gezin, Enquêtes inzake het gebruik van opvang voor kinderen onder de 3 jaar, najaar 2001, najaar 2002, voorjaar 2004. Hedebouw, G., Peetermans, A. Het gebruik van kinderopvang in Vlaanderen, Steunpunt WVG, 2009. Vande Gaer, E., Gijselinckx, C. & Hedebouw,G., Het gebruik van opvang voor kinderen jonger dan 3 jaar in het Vlaams gewest, Steunpunt WVG, 2014
11. Evolutie gebruik van opvang volgens soort opvang voor kinderen van 3 maanden tot 3 jaar Kinderen van 3 maanden tot 3 jaar
2004
2009
2013
Informele opvang
34,8
24,0
17,0
Formele opvang ‘vergund’ door Kind en Gezin
63,6
73,4
77,4
1,6
2,8
5,4
100,0
100,0
100,0
Opvang door en in de school of initiatief voor buitenschoolse opvang Totaal
Bronnen: Kind en Gezin, Enquête inzake het gebruik van opvang voor kinderen onder de 3 jaar, voorjaar 2004 Hedebouw G., Peetermans A., Het gebruik van kinderopvang in Vlaanderen, Steunpunt WVG, 2009, Vande Gaer, E., Gijselinckx, C. & Hedebouw,G., Het gebruik van opvang voor kinderen jonger dan 3 jaar in het Vlaams gewest, Steunpunt WVG, 2014
Met regelmatig gebruik van opvang wordt opvang gedurende minstens 1 ononderbroken periode van 5 uur per week bedoeld, als het kind nog niet naar de kleuterschool gaat, en minstens eenmaal per week als het kind naar de kleuterschool gaat. d
14
Het gebruik van formele kinderopvang ligt het hoogst bij kinderen van 1 tot 2 jaar (bijna 60 %). Van de kinderen van 2 tot 12 maanden maakt 50,5 % gebruik van formele opvang. Tussen 2 en 3 jaar loopt het gebruik terug tot 42,6 %, het gaat hier deels al om opvang in een buitenschools opvanginitiatief. Voor de leeftijdsgroep 2,5 tot 3 jaar kan er zowel gebruik gemaakt worden van kinderopvang als van het schoolsysteem. In de totale groep kinderen van 2 maanden tot 3 jaar in Vlaanderen betekent dit dat 70 % van één van beide systemen gebruik maakt, waarvan 51 %e gebruik maakt van formele ‘vergunde’ opvang en 19 % naar de kleuterschool gaat. Voor de kinderen van 2,5 tot 12 jaar blijkt uit een enquête van 2012 dat 56,9 % van de kinderen tijdens de week opgevangen wordt. Dit wil zeggen dat zij in de loop van een week minstens 1 keer voor de school begint, na school of op woensdagnamiddag worden opgevangen. 9,4 % wordt regelmatig opgevangen, maar niet elke week. 1 op de 3 kinderen wordt zelden of nooit opgevangen. Ook
voor de schoolgaande kinderen zit het opvanggebruik (ongeacht de opvangvorm) in de lift. (zie tabel 12) Bij kinderen van 2,5 jaar tot 12 jaar is de informele opvang de belangrijkste opvangvorm tijdens een schoolweek, al maken bijna evenveel kinderen gebruik van de opvang in en door de school (zie tabel 13). Voor kinderen van 6 tot 9 jaar blijkt de school zelfs de meest gebruikte opvangvorm. Het gebruik van de opvangvormen varieert wel naargelang het opvangmoment. Maar liefst 65 % van de opgevangen kinderen verblijft op woensdagnamiddag bij de grootouders. Ook na schooltijd spelen grootouders nog een belangrijke opvangrol, maar niet significant verschillend van de school. De school zelf is de meest gebruikte opvangvorm vóór schooltijd. Toch wordt nog 36,8 % van de kinderen ook vóór schooltijd opgevangen door de grootouders. De initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO’s) zijn voor alle opvangmomenten de derde belangrijkste opvangvorm.
12. Evolutie regelmatig gebruik opvang kinderen van 2,5 tot 12 jaar Evolutie gebruik in referentieweek
2000
2002
2004
2012
Kinderen van 3 tot 6 jaar
49,4
53,6
55,0
66,7
Kinderen van 6 tot 12 jaar
28,6
40,5
39,8
57,9
NB
44,7
44,6
61,1
Totaal kinderen van 2,5 tot 12 jaar
Bronnen: Vanpéé K., Sannen,L.,& Hedebouw G. Kinderopvang in Vlaanderen. Leuven. Hiva 2000. Kind en gezin. Enquêtes inzake het gebruik van buitenschoolse opvang voor kinderen van 3 tot 12 jaar, najaar 2002, voorjaar 2004. Lenaers. S., Buitenschoolse kinderopvang en vrijetijdsbesteding in Vlaanderen. Gebruik en deelname, evaluatie, behoeften en attitudes, Universiteit Hasselt, SEIN 2013. (NB: niet bekend)
13. Gebruik opvangvorm voor kinderen van 2,5 tot 12 jaar in het Vlaams gewest, overzicht van de gebruikte opvangvormen (zowel voor, als na schooltijd en op woensdag namiddag), (2012 ) (percentage van kinderen dat betreffende opvang gebruikt, som dus niet gelijk aan 100%) Gebruik opvangvorm per leeftijd
2,5 tot 6 jaar
6 tot 9 jaar
9 tot 12 jaar
58,0
52,0
52,3
Andere familie
5,6
4,1
4,2
Vrienden, buren, kennissen
2,9
3,7
4,5
Onthaalouder
3,6
3,0
1,3
Kinderdagverblijf
2,4
1,8
1,1
Opvang in en door de school
41,8
53,6
48,6
Initiatief voor buitenschoolse opvang
21,5
17,5
14,9
Opvang thuis
3,0
1,9
3,2
Andere personen of diensten
0,1
1,2
1,8
Grootouders
(N=834)
(N=636)
(N=350)
Bron: Lenaers. S., Buitenschoolse kinderopvang en vrijetijdsbesteding in Vlaanderen. Gebruik en deelname, evaluatie, behoeften en attitudes, Universiteit Hasselt, SEIN 2013.
Percentage berekend op het aantal kinderen dat woont in het Vlaams Gewest volgens de Mirage- databank. Voor de kinderen jonger dan 1 jaar wordt gerekend met 10/12den van de totale groep Kinderen in de overgangsfase tussen kinderopvang en kleuteronderwijs worden maar 1 keer geteld e
15
Gezinsbeleid in Vlaanderen Een bevraging bij experten Op 15 mei 2012 vond de eerste Vlaamse Gezinsconferentie op vraag van minister Vandeurzen plaats. Ter voorbereiding werden toen drie verschillende werkgroepen opgericht met academici en experten uit belangenverenigingen en het beleid. De eerste werkgroep onderzocht hoe de Vlaamse overheid gezinnen materieel kan ondersteunen, de tweede werkgroep ging dieper in op de combinatieproblematiek van gezin, werk en zorg en de derde vertrok van de vraag op welke manier de Vlaamse overheid gezinsrelaties kan ondersteunen. Het eindpunt was het ‘Actieplan voor gezinnen 2020’ met daarin krachtlijnen voor het gezinsbeleid met betrekking tot de drie thema’s . Deze editie kozen we voor een andere werkwijze. We gingen verder waar de vorige conferentie was gestopt: het Actieplan voor gezinnen 2020 vormde deze keer het vertrekpunt. Aan meer dan 20 experteng, uit de academische wereld, het middenveld en het beleidsveld (waarvan een groot deel ook vorig jaar deelnam aan de werkgroepen), werd het Actieplan voor gezinnen 2020 voorgelegd. Gaan zij (nog) akkoord met de doelstellingen verwoord in het actieplan? Wordt het Actieplan voor gezinnen 2020 volgens hen vandaag toegepast in het beleid? Welke lacunes zien zij daarbij? Welke beleidsmaatregelen evalueren de experten als positief of als negatief? Met welke demografische en sociologische tendensen moet het gezinsbeleid rekening houden? De kwalitatieve interviews met de experten vonden plaats tussen januari en maart 2014. Haast alle interviews werden mondeling afgenomen, met uitzondering van een tweetal die schriftelijk ingevuld werden. De interviews werden vervolgens uitgeschreven en ter goedkeuring voorgelegd aan de betreffende expert. In een volgende fase zochten we naar gelijkenissen tussen de interviews. Er werd een verwerkingsschema opgemaakt en we gingen op zoek naar welke relevante zaken door meerdere experten vermeld werden, eerst binnen dezelfde vraag, vervolgens over de verschillende vragen heen. De resultaten hiervan zijn gebundeld in deze publicatie. Het gaat hier uitdrukkelijk niet om een systematische, wetenschappelijke evaluatie van het gezinsbeleid van de voorbije twee jaar. Daarvoor was de tijd te kort, het gezinsbeleid te breed en bovenal is er nog niet genoeg tijd verlopen sinds de eerste Gezinsconferentie om de effecten van het gevoerde beleid te meten. Wel biedt de weerslag van de interviews met de experten voldoende voer voor een verdieping van de discussie over de toekomst van het Vlaams Gezinsbeleid. Het gezinsbeleid is een enorm breed beleidsveld, dat verder reikt dan wat binnen het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin valt. We hebben er dan ook voor gekozen om in de interviews met uitbreiding het brede Vlaams gezinsbeleid te bespreken. Zo geven bijvoorbeeld een aantal experten aan dat wonen van enorm belang is voor gezinnen, en dat ook het woonbeleid vanuit hun visie onderdeel is van een gezinsbeleid.
Daarnaast gaven ook verschillende experten aan dat er nood is aan een transversaal gezinsbeleid en dat er werk moet gemaakt worden van de ontschotting tussen verschillende beleidsdepartementen. Er wordt daarom bijvoorbeeld voorgesteld om interministerieel overleg te plannen over gezinsbeleid. Bovenop de interviews met experten hebben we een open bevraging georganiseerd over de beleving van het gezinsbeleid bij gezinnen met als centrale vraag: wat staat er op uw boodschappenlijstje voor gezinnen? Dit leverde een rijk geschakeerde oogst aan ervaringen, wensen en bezorgdheden van gezinnen op. Een bloemlezing van deze meningen en verhalen komt aan bod doorheen deze publicatie. Een stuurgroep bestaande uit de drie organiserende instanties, een adviseur van de minister, een wetenschappelijk medewerker van het kenniscentrum Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, en een externe adviseur, met vele merites inzake gezinsbeleid, stuurden mee het proces en de totstandkoming van de conferentie. Wij danken oprecht de experten, de leden van de stuurgroep, en vooral de projectmedewerker die ieders inbreng wist te bundelen, voor hun medewerking aan deze synthese van het Vlaams gezinsbeleid anno 2014.
Gezinsbeleid in een maatschappelijke realiteit Het gezinsbeleid functioneert niet als een eiland, maar staat in voortdurende interactie met haar omgeving. De keuzes die het beleid maakt beïnvloedt de dagdagelijkse gezinsrealiteit. Anderzijds zien we op macroniveau tendensen ontstaan die beleidskeuzes sturen. De experten die geïnterviewd werden naar aanleiding van de Gezinsconferentie kregen een lijst met maatschappelijke tendensen voorgelegd, zoals gedefinieerd in de vorige Gezinsconferentie. Welke van deze tendensen zijn in hun ogen vandaag de belangrijkste in het kader van het gezinsbeleid? Welke maatschappelijke evoluties onderscheiden ze daarnaast nog? Heel wat experten gaven ten eerste aan dat de superdiversiteit in onze samenleving een onbetwistbare realiteit is. In het Vlaams gewest wonen er op 1 januari 2013 wel 180 verschillende nationaliteiten2. Experten geven aan dat beleidsmakers hier voldoende rekening mee moeten houden in het beleid. De meeste experten bedoelen met superdiversiteit in de eerste plaats een etnisch-culturele diversiteit, maar een aantal experten zien diversiteit veel breder: gezinsvormen, religies, geaardheid, verschillende vormen van beperkingen… Experten geven aan dat we bij het doorvoeren van bepaalde hervormingen meer rekening moeten houden met de achterstelling die bepaalde
De lijst met experten kan u vinden op pagina 60
g
16
minderheden ervaren. We kunnen bijvoorbeeld geen hogere werkzaamheidsgraad bij allochtonen bereiken als we de discriminatie op de arbeidsmarkt tegenover minderheden niet aanpakken. Of als we financiële voordelen voor grote gezinnen zouden verminderen, zullen we misschien vooral etnische minderheden treffen, gezien het vruchtbaarheidscijfer bij etnische minderheden groter is dan bij de autochtone bevolking 3. Volgens één van de experten moeten we op zoek gaan naar nieuwe recepten om met die diversiteit om te gaan. Experten geven aan dat er extra moet ingezet worden om ook gezinnen met een andere etnisch-culturele achtergrond te bereiken en te betrekken in het beleid. Vergrijzing is een volgend thema dat door veel experten werd aangehaald, net zoals de behoefte aan zorg en solidariteit. Een aantal experten geeft expliciet aan dat de vergrijzing door de samenleving veel te negatief bekeken wordt. De vergrijzing is juist het toonbeeld van het succes van de samenleving. De maatschappij moet volgens hen tevreden zijn dat mensen langer leven en langer gezond kunnen blijven. Zij vragen dan ook om ‘ouder worden’ in een positief daglicht te stellen en open te staan voor alle mogelijkheden die heel wat ouderen nog hebben. In het algemeen benadrukken de experten wel dat de leeftijdspiramide in onze samenleving een volledig ander beeld toont dan enkele decennia geleden en dat we de juiste beslissingen moeten nemen met dit nieuw samenlevingsbeeld in het achterhoofd. Als we naar de afhankelijkheidsratio’s kijken -het aantal personen buiten arbeidsleeftijd per 100 personen op arbeidsleeftijd - dan zitten we in 2011 aan een ratio van 68,24. Volgens de projecties zou dit in 2020 al 74,3 bedragen. Dit brengt de experten tot het duiden op een toenemende behoefte aan zorg en solidariteit. Enerzijds wijzen enkele experten op de verouderende bevolking en een kleinere actieve bevolking die zorg kan opnemen met een aantal spanningsvelden tot gevolg. Maar anderzijds wordt ook zorg buiten de vergrijzingscontext vermeld, zoals de vele wachtlijsten in de ondersteuning van personen met een handicap, de wachtlijsten in de kinderopvang, of in de geestelijke gezondheidszorg. Daarbij wordt de vermaatschappelijking van de zorg vernoemd als een uitdaging: is dat wel haalbaar als we tegelijk evolueren naar een hogere werkzaamheidsgraad met een kleinere beroepsactieve bevolking, dit in het licht van de gezinsverdunning? Tegelijkertijd benadrukken enkele experten dat er wel degelijk veel solidariteit is in onze samenleving en dat veel mensen aan vrijwilligerswerk doen. Uit cijfers van de SCV-survey blijkt dat het aandeel personen dat vrijwilligerswerk doet in Vlaanderen is gestegen tot meer dan 1/5e van de bevolking in 20123. Wel is er een daling in het gemiddeld aantal uren dat men aan vrijwilligerswerk besteedt. Daarnaast nemen ook heel wat personen informele zorg voor een naaste op zich. Volgens een survey van de Studiedienst van de Vlaamse Regering5 blijkt dat 18 % van de Vlamingen tot de categorie regelmatige verzorgers behoort . Volgens de experten moet het beleid er voor zorgen dat onderlinge solidariteit mogelijk is. Op het vlak van ruimtelijke ordening bijvoorbeeld kan je, volgens een aantal experten, op een natuurlijke wijze ontmoeting creëren en solidariteit bevorderen. De afgelopen decennia steeg de werkzaamheidsgraad. De hogere tewerkstellingsgraad manifesteert zich vooral bij vrouwen en heeft grote implicaties voor het gezinsbeleid.
De zoektocht naar een goede gezin-werk-zorg balans komt meer op de voorgrond als de werkintensiteit hoger is binnen een gezin. De nood aan kinderopvang wordt groter, er zijn minder mogelijkheden om te zorgen voor hulpbehoevende ouders of gezinsleden. Tegelijkertijd zijn bepaalde groepen ondervertegenwoordigd op de arbeidsmarkt, zoals migranten, vijftigplussers, personen met een beperking etc. Experten vinden het van belang dat tewerkstelling kwaliteitsvol is en een voldoende hoog inkomen genereert. Zo blijkt bijvoorbeeld dat ook werkenden risico kunnen lopen op armoede, bij de werkende alleenstaande ouders loopt ongeveer 12 % dat risico6. En volgens statistieken van Eurostat blijkt 4,6 % van alle werkende Belgen dat risico te lopen7. Maar een kwaliteitsvolle job draait om veel meer dan enkel inkomenszekerheid. Ook het welbevinden op het werk, de arbeidsvoorwaarden en -condities en een gezonde combinatie van werk en privé is van groot belang. Sinds 2004 wordt de werkbaarheid van jobs in Vlaanderen onderzocht aan de hand van de werkbaarheidsmonitor8. Deze brengt 4 werkbaarheidsindicatoren in kaart: psychische vermoeidheid, leermogelijkheden, welbevinden op het werk en werk-privé balans. Uit de monitor blijkt dat in 2013 54,6 % van de werknemers werkbaar werk uitoefenen, bij de zelfstandigen is dat iets lager (51,4 %). Er is een kleine stijging waarneembaar in vergelijking met de cijfers in 2004. Maar in beide gevallen is de doelstelling die Vlaanderen volgens het pact 2020 wil bereiken (60 % bij loontrekkenden en 55 % bij zelfstandige ondernemers) nog niet behaald. Een belangrijk kenmerk van de Vlaamse samenleving is volgens de experten de toenemende armoede. De kansarmoede-index bij zeer jonge kinderen (het aantal kinderen geboren in een kansarm gezin) stijgt al een aantal jaar op rij9. In 2012 bedroeg deze 10,45 %. Deze cijfers vinden de experten onrustwekkend. Ook de toegenomen (sociale) ongelijkheid in de samenleving baart de experten zorgen. Zo bracht het Centrum Sociaal Beleid in mei 2014 enkele cijfers uit over de verdeling van vermogens in België 10. Uit hun cijfers blijkt dat de armste 10 % van de bevolking, -0,07 % van het totaal netto vermogen in België bezit en de rijkste 10 % bezit 44,23 % van het totaal netto vermogen. De spanning hiertussen bedraagt factor 254. Volgens een recent onderzoek van Philip Vermeulen zou het aandeel van de rijkste 5 % in het totaal netto vermogen zelfs nog sterk onderschat worden in onderzoeken11. Ook op andere vlakken bestaat er sociale ongelijkheid, bijvoorbeeld in het onderwijs. Van Houtte en Boone onderzochten de overgang van het basis naar secundair onderwijs12. De studiekeuzes die gemaakt worden tijdens deze overgang blijken, onafhankelijk van de prestatie van de individuele leerling, beïnvloed te worden door de sociale klasse van de ouders van het kind, het geslacht van het kind en de gezinssituatie waarin het kind opgroeit. De mogelijkheden tot intergenerationele sociale mobiliteit zijn bovendien gering: kinderen van een laaggeschoolde arbeider hebben slechts 1/53e van de kansen van kinderen van hoger kaderpersoneel om later tot het hoger kaderpersoneel te behoren13. In een land met grote sociale gelijkheid zou deze verhouding ongeveer 1/1 bedragen. Verschillende experten geven aan dat het van groot belang is dat het gezinsbeleid ijvert voor gelijke kansen en sociale ongelijkheid tegengaat.
17
De toegenomen diversiteit binnen gezinsvormen vraagt de nodige aandacht en erkenning van het beleid. Een aantal experten merkt op dat het beleid nog steeds gericht is op traditionele gezinsvormen, dat ongeregistreerd samenwonenden onder de radar blijven en dat er op fiscale en administratieve vlakken grote verschillen zijn naar gezinsvorm. We moeten gezinnen benaderen als dynamische entiteiten, die doorheen de tijd verschillende gezinsvormen aannemen en transities doormaken. Op grafiek 2 (pagina 10) wordt duidelijk dat een getrouwd koppel met kinderen lang niet de enige voorkomende gezinsvorm is. Enkele andere cijfers onderstrepen het belang van een goede ondersteuning bij transitiefases. Zo zien we dat eenoudergezinnen meer risico lopen om in de armoede te belanden (14,3 % t.o.v. 4,4 % gemiddeld)14. Daarnaast duiden gegevens uit Scheiding in Vlaanderen er op dat alleenstaande ouders meer depressieve symptomen ervaren en meer zorg en psychofarmaca gebruiken dan niet-alleenstaande ouders15. Deze cijfers tonen aan dat transitiefasen de levens van mensen beïnvloeden. Ook andere transitiefasen zoals werkloosheid, verhuizen, ziekte, geboorte… veranderen de dagdagelijkse realiteit van een gezin. Daarom moet, volgens de experten, het gezinsbeleid alle mogelijke gezinsvormen ondersteunen en extra steun bieden bij belangrijke transitiemomenten. Gendergelijkwaardigheid is volgens een aantal experten nog steeds niet bereikt en de experten vinden dat genderongelijkheid bestrijden een belangrijke taak van het gezinsbeleid is. Hoewel er vorderingen gemaakt zijn is er nog werk aan de winkel. Zo blijkt uit cijfers van het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen dat de loonkloof tussen mannen en vrouwen in 2010 23 % bedroeg op jaarbasis en 10 % op uurbasis16. Ook het glazen plafond ligt nog niet aan diggelen: 61,5 % van alle beursgenoteerde bedrijven in België telde geen enkele vrouw in hun raad van bestuur in 201117. Recent ingevoerde quota voor deze raden van bestuur moeten hier verandering in brengen. In de politiek gebruikt men al langer quota om de verhouding mannen en vrouwen in evenwicht te brengen. Dit heeft effect volgens experten. In 2011 was ongeveer een derde van alle schepenen en gemeenteraadsleden in Vlaanderen een vrouw, ook het aantal vrouwelijke parlementsleden nam toe. Toch was in datzelfde jaar slechts 12,8 % van alle burgemeesters een vrouw. Daarnaast blijkt ook dat vrouwen vaker dan mannen deeltijds werken, een hogere kans op armoede hebben, meer tijd aan onbetaald werk besteden,… Experten zijn heel benieuwd naar hoe deze man-vrouw verhoudingen in de toekomst zullen evolueren. Eén van de experten haalt aan dat misschien een ander genderissue
naar boven komt in de nabije toekomst: jongens lijken de laatste decennia systematisch minder goed te presteren op school dan meisjes. Wat is daar het onderliggend probleem en hoe kunnen we dit aanpakken? Tot slot geven een aantal experten mee dat ze in de samenleving de solidariteit onder druk zien komen. Een expert stelt bijvoorbeeld dat er steeds meer gefocust wordt op de individuele verantwoordelijkheid van mensen. De oplossing van problemen wordt veel meer bij het individu gelegd, ook als het om maatschappelijke problemen gaat, aldus de expert. Solidariteit lijkt minder vanzelfsprekend te zijn in de huidige samenleving. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een onderzoek naar de individuele verantwoordelijkheid in de zorg18. Over de verzorgingsstaat op zich zijn de meeste respondenten van het onderzoek positief, een grote meerderheid vindt dat de sociale zekerheid veel positieve effecten heeft. Maar tegelijk kiest een grote groep respondenten er voor om bepaalde groepen uit te sluiten van zorg. Een aanzienlijke groep Vlamingen vindt bijvoorbeeld dat de ziekteverzekering minder moet tussenkomen in risico’s ten gevolge van individuele keuzes en ongezond gedrag zoals roken, alcohol, eetgewoonten,… We kunnen ons echter de vraag stellen of die verantwoordelijkheid wel zo individueel is als we bijvoorbeeld zien dat bijna de helft van de Vlaamse volwassenen aan overgewicht lijdt3, en dat 62 % van de Vlamingen van 15 jaar en ouder minstens 1 alcoholische consumptie per week drinkt (2008)19.
18
De gezinsportemonnee gevuld De materiële ondersteuning van gezinnen Inleiding De verschillende overheden hebben een groot aantal instrumenten ter beschikking om op materieel vlak het verschil te maken voor gezinnen. Ook Vlaanderen heeft daartoe een aantal mogelijkheden die nog versterkt worden door de zesde staatshervorming. Tijdens de Gezinsconferentie 2012 werd uitgeklaard wat het Vlaams gezinsbeleid op materieel vlak allemaal doet en kan doen voor gezinnen: gaande van betaalbare diensten ter beschikking stellen voor gezinnen tot financiële tegemoetkomingen onder de vorm van kinderbijslagen, uitkeringen, toelagen en belastingverminderingen. Deze ondersteuning moet ervoor zorgen dat gezinnen volwaardig kunnen participeren aan de samenleving en kwaliteitsvol kunnen leven. Gezinsbeleid moet alle kinderen de nodige ontwikkelingskansen bieden en sociale ongelijkheden bestrijden. Tijdens de Gezinsconferentie 2012 kwamen uit het debat in de werkgroepen enkele krachtlijnen voor de materiële ondersteuning van gezinnen naar voren. Deze krachtlijnen zijn opgenomen in het “Actieplan voor gezinnen 2020”.
Actieplan voor gezinnen 2020, Gezinsconferentie 2012 * Het is belangrijk om steunmaatregelen op gezinsniveau te bekijken: gezinsmodulering of rekening houden met het aantal personen dat in een huishouden leeft, zou een vanzelfsprekende reflex moeten worden bij het toekennen van materiele steun en voor het in mindering brengen bij een te betalen last. * Het is belangrijk dat de steun iedereen bereikt die er recht op heeft. Daarom moeten steunmaatregelen zoveel mogelijk automatisch worden toegekend, toegankelijk gemaakt voor iedereen, mogelijke drempels moeten worden weggenomen. Mensen moeten ook zeker kunnen zijn van de steun die hen werd toegekend. Deze afhankelijk stellen van gewenst gedrag is uit den boze! * Gezinnen moeten in hun basisbehoeften kunnen voorzien en hebben daar soms extra steun bij nodig. We denken dan in het bijzonder aan hulp om menswaardig te kunnen wonen, om gezondheidszorgen te kunnen betalen en van goed onderwijs te kunnen genieten. Niet iemands statuut, maar reële nood onderbouwt selectieve steun. Gezinnen die een moeilijke transitiefase doormaken, moeten kunnen terugvallen op een overheid die hen de nodige steun geeft om deze te overbruggen.
* Het principe van selectiviteit binnen de universaliteit wordt gehanteerd. Vanwege de ontoereikendheid van de sociale uitkeringen blijft selectiviteit nodig om bijzondere noden te kunnen beantwoorden, maar het huidige complexe kinderbijslagstelsel moet vereenvoudigd worden. Door de rangtoeslagen is de kostendekking te laag voor de lagere rangen. * De overheveling van een aantal bevoegdheden naar het Vlaams niveau biedt een kans om een geïntegreerd kindbeleid te ontwikkelen waarbij alle maatregelen (kinderbijslag, studietoelagen,…) gebundeld worden. Op lokaal niveau zijn er aanspreekpunten nodig voor gezinnen die vragen hebben over steunmaatregelen. * Diensten zoals onderwijs, kinderopvang, … moeten toegankelijk zijn en het aanbod moet universeel zijn. Om het Mattheuseffect waarbij de onderste inkomenslagen veel minder gebruik maken van kinderopvang te vermijden moet de overheid selectieve tarieven hanteren.
Deze krachtlijnen hebben nu twee jaar de tijd gehad om te rijpen in de hoofden van de experten en het beleid. Het moment is aangebroken om ze opnieuw met experten te bespreken en te evalueren onder de vorm van een vraaggesprek. De experten konden zich (haast allen) vinden in het Actieplan voor gezinnen 2020. Bepaalde zaken herkenden ze reeds duidelijk in het beleid, maar ze identificeerden ook een aantal punten waarop extra inzet nodig is in de toekomst. Het panel van experten was enorm divers en dat uit zich ook in hun antwoorden. De vraag naar welke maatregelen een positieve of negatieve invloed hebben, beantwoorden ze dan ook vooral vanuit hun eigen expertise of interesseveld. Een rode draad doorheen alle interviews is het evenwicht tussen universaliteit en selectiviteit. Deze balans kwam meerdere malen aan bod, maar vooral wanneer de kinderbijslag ter sprake kwam.
Toenemende ongelijkheid en armoede De toenemende ongelijkheid en armoede in onze samenleving zien verschillende experten als één van de belangrijkste maatschappelijke tendensen. Verschillende cijfers tonen aan dat de (kind)armoede groter wordt. Het is wel positief dat kinderarmoede op de politieke agenda staat en de nodige aandacht krijgt, geven verschillende experten aan. Over de manier waarop het beleid met deze toenemende ongelijkheid omgaat zijn er echter twijfels onder de experten. Daarbij hekelt men soms de projectmatige manier waarop armoedebestrijding ingekleurd wordt. Sommige experten vinden het jammer dat de focus vooral ligt op projectsubsidies en minder op structurele investeringen. Een uitzondering vormen de recente subsidies die toegekend werden aan enkele Vlaamse steden en gemeenten die het hardst getroffen worden door kinderarmoede. Deze subsidies zijn wel meer op lange termijn gericht dan verschillende kleinschalige projecten. Het wordt wel nog afwachten in hoeverre dat geld de doelgroep ten goede zal komen en niet te veel aan coördinatie besteed zal worden.
19
Hoewel projectsubsidies vaak acties kunnen ondersteunen die bottom-up gegroeid zijn, wat positief is, kan er tegelijk minder uitgegaan worden van de continuïteit van de subsidies en de werking. Sommige experten geven aan dat armoede voornamelijk op een structurele, transversale manier aangepakt moet worden. In het kader van armoedebestrijding moeten we ook over financiële drempels heen kijken en de participatie van kansengroepen aan de samenleving mogelijk maken. Daar hamerde de Gezinsconferentie 2012 reeds als ankerpunt van het gezinsbeleid op:
Doelstellingen en principes van het gezinsbeleid’, Gezinsconferentie 2012 Gezinnen kunnen rekenen op financiële ondersteuning voor opvoedings- en zorggerelateerde kosten. Elk gezin moet in zijn basisbehoeften kunnen voorzien en daarnaast ook volwaardig aan de samenleving kunnen participeren.
Inkomens gerelateerde kinderopvang De hervorming van de voorschoolse kinderopvang, één van de Vlaamse gezinsbevoegdheden bij uitstek, beoordeelden de experten erg positief. Naast de voortdurende uitbreiding van plaatsen in de kinderopvang halen ze de uitbreiding van het systeem van de inkomens gerelateerde kinderopvang aan als een belangrijke verwezenlijking. Eind 2013 waren er in het Vlaams en Brussels gewest, naast 50.470 plaatsen in de erkende kinderdagverblijven en diensten voor onthaalouders, 13.358 plaatsen bij zelfstandige onthaalouders of kinderdagverblijven op basis van inkomens gerelateerde tarieven20. Een mogelijkheid die in 2009 ingevoerd werd. Enkele experten maakten wel een kanttekening bij het lage gebruik van kinderopvang door kansarme gezinnen. In 2013 maakten 22,8 % van de kinderen uit kansarme gezinnen op regelmatige basis gebruik van de kinderopvang21. Dit betekent dat nog steeds 71,9 % van de baby’s en peuters in kansarme gezinnen niet (of niet op regelmatige basis) gebruik maakt van de kinderopvang. Dit staat in schril contrast met het aandeel kinderen uit een niet-kansarme situatie dat wel regelmatig van opvang gebruik maakt (68,3 % in 2013). Er is dus zeker een sterk groeipotentieel om het bereik van de kinderopvang nog te verbreden naar kinderen uit een kansarm gezin. Naast de financiële drempel zijn er dus nog andere drempels op te sporen en weg te werken zodat ook kansarme gezinnen vaker gebruik maken van de kinderopvang.
Ondersteuning van personen met een handicap Het persoonlijke assistentie budget (PAB), is een budget dat het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap uitkeert aan personen met een handicap zodat zij assistentie thuis, op school, of op het werk kunnen organiseren en financieren. Een commissie bepaalt de hoogte van het budget en houdt daarbij rekening met de noden en behoeften van de persoon in kwestie. Een aantal experten geven aan dat deze maatregelen positief zijn om inclusie van personen met een handicap te bevorderen. En dat dergelijke maatregelen personen met een handicap wat meer vrijheid kunnen geven. Op 30 juni 2013 was er een wachtlijst van 6.758 PAB-aanvragen22. Het driedubbele van het aantal effectief opgestarte PAB’s op dat moment (2.263)23. Jaarlijks worden ongeveer 1.440 PAB-dossiers behandeld. Hoewel het aantal nieuwe aanvragen daalt, worden er toch nog een 600-tal per jaar
verwacht. Het einde van de wachtlijsten is voorlopig dus nog niet in zicht. En dan is er ook nog het persoonsgebonden budget (PGB). Met dit budget kan de persoon met een handicap niet alleen een persoonlijke assistent inhuren of vergoeden, maar ook hulp inkopen bij reguliere diensten. Deze tegemoetkoming kaderde in een experimentfase van ongeveer twee jaar. In 2013 werkten nog steeds 126 mensen uit dat experiment met het PGB23. Er komt een nieuw decreet op de persoonsvolgende financiering voor mensen met een handicap. Dat nieuwe decreet voert een getrapt ondersteuningssysteem in: een basisondersteuningsbudget (BOB) voor rechtstreeks toegankelijke hulp en een bijkomend budget voor niet-rechtstreeks toegankelijke hulp. Enkele experten geven aan dat, ondanks de vele wachtlijsten, het PAB en PGB hun nut hebben bewezen in het bieden van participatiekansen voor personen met een handicap. Ze vragen om deze ondersteuningsvorm niet eenzijdig stop te zetten bij de invoering van het nieuwe decreet en het aantal plaatsen uit te breiden. Daarnaast geven enkele experts ook aan dat de geboden zorg en ondersteuning niet alleen ter ondersteuning moeten zijn van de persoon met een handicap, maar eveneens van zijn directe omgeving (gezin, mantelzorgers).
Steunmaatregelen automatisch en onvoorwaardelijk toekennen Op de Gezinsconferentie 2012 werd onder meer opgeroepen om steunmaatregelen automatisch toe te kennen aan wie er recht op heeft. Dit zou alvast een positieve structurele oplossing zijn om armoede tegen te gaan. Niet iedereen benut immers alle steunmaatregelen waar hij/zij recht op heeft24. De experten vinden het dan ook positief dat de eerste maatregelen in deze richting genomen zijn. De administraties onderzoeken de mogelijkheden voor die automatische toekenning van rechten. Er werd ook een armoedetoets ontwikkeld om te controleren of regels niet ongunstig zijn voor mensen in armoede. Maar dat is lang niet voldoende. Ondanks de herhaalde belofte gebeurt het toekennen van school- en studietoelagen nog steeds niet automatisch. Al zijn er wel stappen in de goede richting: inmiddels ontvangt iedereen die het jaar voorafgaand een toelage kreeg, automatisch een uitnodiging om een nieuwe aanvraag in te dienen. Maar gezinnen die nog nooit een aanvraag hebben gediend, en toch recht hebben op een toelage, bereikt het beleid hiermee niet. In 2012 werden 2.863 aanvragen te laat ingediend25. En over gezinnen die gewoon niet aan de aanvraag begonnen of hun aanvraag misschien fout indienden zijn er geen cijfers. Om het niet opnemen van rechten tegen te gaan moet automatische toekenning een prioriteit worden, geven meerdere experten aan. Een automatische toekenning houdt wel een meerkost in door de hogere opnames die er zullen zijn. De experten vinden het wegwerken van drempels in dit kader één van de belangrijkste uitdagingen voor het beleid in de nabije toekomst. Op de Gezinsconferentie 2012 werd de duidelijke boodschap gegeven dat steunmaatregelen geen voorwaardelijk karakter mogen hebben. De school- of studietoelage is dit echter nog steeds. Vanaf het schooljaar 2007-2008 is deze toelage gekoppeld aan de aanwezigheid van de leerling op school. Wie tijdens twee opeenvolgende schooljaren dertig of meer halve schooldagen
20
problematisch afwezig is, heeft geen recht meer op een toelage. Deze kan teruggevorderd worden tot 5 jaar na datum. In 2013 werden o.a. 985 school- of studietoelagen omwille van problematische afwezigheid teruggevorderd van het schooljaar 2010-2011 en 427 school-of studietoelagen van het schooljaar 2011-201226. Daarnaast gaan ook regelmatig stemmen op om ook de kinderbijslag terug te vorderen bij kinderen die ook te veel spijbelen. Heel wat experten zijn het daar niet mee eens. Mensen moeten kunnen rekenen op bepaalde rechten. Bovendien is het terugvorderen van steunmaatregelen twee jaar na datum geen oplossing om spijbelen tegen te gaan. Er moeten, eerder dan financieel bestraffende maatregelen, impulsen gegeven worden die inzetten op preventie, aanmoediging en ondersteuning. De TOR-groep onderzocht het profiel van de spijbelaars en de invloed van school en omgeving27. Uit hun onderzoek blijkt het afschrikeffect van het terugvorderen van een schooltoelage bitter weinig effect te hebben. Het bieden van individuele begeleiding aan leerlingen die problematisch afwezig zijn en de binding tussen de leerkracht en de leerling heeft volgens het onderzoek meer invloed.
met 20.000 euro per kind) toch blijven de te betalen sommen erg hoog, zeker gezien de armoedecijfers van alleenstaande ouders die veel hoger zijn dan bij andere bevolkingsgroepen (zie grafiek 9 pagina 13). De Gezinsconferentie 2012 stelde nochtans een krachtlijn op die duidelijk maakt dat moeilijke transitiefasen (zoals een scheiding) de nodige ondersteuning verdienen. De verdeeltaks doet exact het omgekeerde en zal deze transitiefase zelfs nog extra bemoeilijken.
Geïntegreerd kind (of gezins-) beleid
Gezinsmodulering
Op de Gezinsconferentie 2012 werd een oproep gedaan aan de overheid om te werken aan een geïntegreerd kindbeleid. De toekenning van kinderbijslag, school- en studietoelages, tussenkomsten in de gezondheidszorg en bijkomende gezinsondersteuning bundelen, met aanspreekpunten op lokaal niveau waar ouders vragen kunnen stellen. Een aantal experten ondersteunt ook nu die oproep, maar koppelen hieraan een bezorgdheid. De kinderbijslag en de school- en studietoelagen moeten als afzonderlijke entiteit blijven bestaan. Het bundelen van de administratieve afhandeling van alle materiële ondersteuningsmaatregelen kan wel, bijvoorbeeld onder toezicht van één beheersorgaan. Dit zal de dienstverlening naar gezinnen toe vereenvoudigen en verbeteren. Maar de school- en studietoelagen mogen niet geïntegreerd worden in de kinderbijslag. Er is immers een belangrijk verschil in de doelstellingen van beide ondersteuningsmaatregelen. De kinderbijslag is een maatregel voor alle gezinnen ter compensatie van de opvoedingskosten van kinderen. De schoolen studietoelagen zijn een ondersteuningsmaatregel in de onderwijskosten en dit op basis van het inkomen van de ouders. Experten vragen zich af of het een geïntegreerd kindbeleid moet zijn of een geïntegreerd gezinsbeleid. En van welk uitgangspunt (individueel kind of het gezin) vertrokken moet worden. Over het inrichten van lokale aanspreekpunten voor ouders waar ze met al hun vragen over steunmaatregelen terecht kunnen, zijn de experten positief. Ze pleiten er wel voor om bestaande aanspreekpunten, zoals het sociaal huis, verder uit te bouwen én in te zetten op de toegankelijkheid ervan.
Op de Gezinsconferentie 2012 werd sterk ingezet op ‘gezinsmodulering’. Dit betekent rekening houden met het aantal personen dat in een huishouden leeft bij het toekennen van materiële steun of bij het berekenen van een te betalen last. Over de gezinsmodulering merken we enige verdeeldheid onder de experten. Enerzijds stelt men voor om in de plaats van onderscheid te maken tussen ‘huishoudens met kinderen’ en ‘huishoudens zonder kinderen’ eerder een realistische verhoging te maken per kind in het huishouden. Anderzijds suggereren bepaalde experten om eerder rekening te houden met de sociale situatie van het gezin om zo vooral sociale ongelijkheid te kunnen bestrijden. De experten vinden het wel positief dat aandacht voor gezinsmodulering is toegenomen in het beleid.
Verdelingsrecht Een maatregel die enkele experten zeer negatief onthalen, is de verhoging van het verdelingsrecht. Dit is een Vlaamse taks van 2,5 % die betaald moet worden op het verdelen van onroerende goederen (bv. bij een scheiding of erfenis). Scheidende partners moeten daardoor in een financieel erg moeilijke periode nog een extra kost betalen. Ook al zijn er voor verdelingen na echtscheiding of het beëindigen van een wettelijke samenwoning sociale correcties (via een vrijstelling van 50.000 euro, verhoogd
Gezinnen moeten in hun basisbehoeften kunnen voorzien en hebben daar soms extra steun bij nodig. We denken dan in het bijzonder aan hulp om menswaardig te kunnen wonen, om gezondheidszorgen te kunnen betalen en goed onderwijs te kunnen genieten. Niet iemands statuut, maar reële nood onderbouwt selectieve steun. Gezinnen die een moeilijke transitiefase doormaken, moeten kunnen terugvallen op een overheid die hen de nodige steun geeft om deze te overbruggen.
Een laatste opmerking gaat over de ongelijkheid wanneer een kind opgroeit in twee gezinnen. Een kind van gescheiden ouders kan bij de toekenning van materiële ondersteuning slechts bij één van de twee ouders in rekening gebracht worden, meestal op basis van zijn domicilieadres. Er is nochtans een duidelijke meerkost verbonden aan het opvoeden in twee huizen. Volgens een studie van o.a. het Centrum voor Sociaal Beleid (CSB) kan deze meerkost bij co-ouderschap zelfs oplopen tot 55 % (bij een alleenstaande ouder met een kind van 2 jaar in een bilocatieregeling)28. Verschillende experten geven duidelijk aan dat er nog te weinig beleidsaandacht gaat naar de precaire situatie van veel alleenstaande ouders.
Woonbeleid Naar de toekomst toe geven de experten dus de automatische toekenning van toelagen aan als één van de belangrijkste uitdagingen. Maar er is ook nog werk aan het woonbeleid volgens verschillende experts. Ze benadrukken het belang van een goede en betaalbare woning voor een gezin. Verschillende experten vinden ook een aantal maatregelen die huurders beschermen positief: de huurpremie die nu geldig is vanaf vier jaar op een wachtlijst voor een sociale woning (i.p.v. 5 jaar) en het huurgarantiefonds. Er is wel nog steeds een groot tekort in sociale woningen, volgens de experten. Vlaanderen krijgt meer grip op
21
het woonbeleid met de overheveling van de woonbonus en de huurwetgeving voor de private markt. Een aantal experts vindt dit een opportuniteit om bepaalde sociale ongelijkheden weg te werken. Zo levert de woonbonus uitsluitend voordelen op voor wie zich de aankoop van een huis kan veroorloven. Wie huurt, geniet geen gelijkwaardige ondersteuning. Het armoederisico voor huurders in Vlaanderen (cijfers 2011) bedraagt nochtans 20,6 %29. Dat is meer dan het driedubbele van het armoederisico voor eigenaars (6,8 %). Sommige experten vragen zich af of een deel van de woonbonus niet beter kan geheroriënteerd worden naar de huurders. De woonbonus moet vooral inzetten op het ondersteunen van kwetsbare gezinnen, volgens sommige experten. Anderen benadrukken het belang van het stimuleren van eigendomsverwerving voor brede lagen van de bevolking, en niet uitsluitend voor de meest kwetsbaren. Een evenwichtig beleid uitstippelen met zowel aandacht voor eigendomsverwerving als voor de ondersteuning van huurders is dan ook de uitdaging. De vraag wordt gesteld hoe huurders beter ondersteund kunnen worden. Hoewel de experten de Vlaamse huurpremie voor kandidaat-huurders van een sociale woning als een goede zaak zien, heb je er pas recht op vanaf het vierde jaar dat je op een wachtlijst staat. Cijfers tonen aan dat 39 % van de Vlaamse huurders in aanmerking komt voor een sociale woning, en er maar 16 % effectief een beroep op doet30. Daarnaast bevinden huurders zich voornamelijk in de onderste inkomenslagen. Volgens sommige experten zou een huursubsidie voor iedereen die zich op de wachtlijst voor een sociale woning bevindt een oplossing zijn. Dergelijke ondersteuning zorgt ervoor dat de armoedekloof onder private huurders aanzienlijk daalt. De recente integratie van de bestaande huursubsidiestelsels is alvast een stap in de goede richting, aldus de experten.
Kinderbijslag De kinderbijslag, een overheidstussenkomst in de opvoedingskosten van kinderen, is vanaf 1 juli 2014 een Vlaamse bevoegdheid. De experten grepen de kans om hun visie over de kinderbijslag te geven en op zoek te gaan naar een nieuw evenwicht tussen universaliteit en selectiviteit. Ze hebben verschillende visies over de kinderbijslag, maar er is een grondslag waar een groot deel van de experten het mee eens is: dat de overheveling van de administratie rond de kinderbijslag goed moet gebeuren. Het is uit den boze dat gezinnen in de kou zouden staan tijdens de overheveling van deze bevoegdheid, gezinnen moeten kunnen blijven rekenen op die steun. Pas als dit een succesvol feit is, kan gestart worden met een Vlaamse invulling van de kinderbijslag. Door de verankering in de grondwet is de kinderbijslag een universeel recht geworden. Sowieso moet dus voor elk kind kinderbijslag uitgekeerd worden. Die verankering biedt ook enige bescherming tegen stemmen die opgaan om de kinderbijslag afhankelijk te maken van een bepaald gewenst gedrag. Hoewel er voor het selectieve gedeelte van de kinderbijslag nog mogelijkheden blijven bestaan om het voorwaardelijk te maken. Een groot aantal experten gaat er mee akkoord dat bovenop die universele basis een selectieve bijpassing moet komen. De discussie gaat over de vraag hoe groot het universele en het selectieve gedeelte moet zijn, en op welke manier die selectiviteit moet berekend worden. Enkelen zien de kinderbijslag als een
middel om kinderarmoede tegen te gaan, maar er gaan ook stemmen op dat de kinderbijslag dit niet als doel heeft. Het tegengaan van kinderarmoede moet volgens hen gebeuren door voldoende hoge lonen en uitkeringen. Er zijn ook experten die zich afvragen of de kinderbijslag niet (licht) degressief moet zijn en dit vanuit enerzijds een duurzaamheidsidee en anderzijds omdat er geen economische incentive mag zijn om (veel) kinderen te krijgen. Anderen wijzen daarentegen op de kosten van het opvoeden van kinderen. Die weerhouden sommige gezinnen ervan om hun kinderwens te vervullen. Gezinsvorming mag in deze visie niet voorbehouden zijn aan wie het zich financieel kan veroorloven. In de discussie over het evenwicht tussen universaliteit en selectiviteit in de kinderbijslag komen twee concepten naar boven: ‘universele progressiviteit’ en ‘proportionated universalism’. Het eerste accentueert een algemeen beschikbaar en kwaliteitsvol aanbod met bijzondere aandacht voor de ondersteuningsnoden van kansengroepen binnen de universele dienstverlening. Het tweede concept, beschreven door The Marmot Review, pakt ongelijkheid aan door uit te gaan van universele acties, maar dan met een intensiteit die proportioneel is aan de mate van achterstelling die mensen ondervinden31. Hoewel beide invalshoeken verschillen, zien we toch een gemeenschappelijk punt. Toegepast op de kinderbijslag betekent dit een universele benadering als basis met een extra voor kinderen die een bepaalde achterstelling ondervinden.
Een andere bezorgdheid is de billijkheid van het systeem. Hoewel bepaalde experten opperen dat de kinderbijslag in theorie selectief moet zijn om zo meer te kunnen geven aan wie het meer nodig heeft, worden de ideeën vaak ingetoomd door een bezorgdheid over de billijkheid van het systeem. Deze experten staven hun bezorgdheid met onderzoek waaruit blijkt dat mensen voornamelijk vanuit eigenbelang bijdragen tot de solidariteit.32 Uit het onderzoek van Wim Van Oorschot blijkt dat 83 % van de deelnemers aan zijn onderzoek het eens waren met de stelling ‘een premie betalen doe ik omdat het me verzekert van een uitkering op het moment dat je die nodig hebt’. Slechts 45 % van de ondervraagden gaat akkoord met de stelling ‘een premie betalen doe ik omdat ik persoonlijk meevoel met het lot van uitkeringsgerechtigden’. Indien de kinderbijslag voor de middenklasse sterk wordt afgebouwd bestaat het gevaar dat zij niet langer willen bijdragen aan een systeem waarvan ze vinden dat ze er zelf geen voordeel uit halen of beroep op kunnen doen, aldus enkele experten. Enkele experten pleiten er daarnaast voor om de kinderbijslag welvaartsvast te maken zodat gezinnen er over de jaren heen niet op achteruit gaan. Tot slot vermeldt een expert ook nog dat de aanpak van communicatie over nieuwe maatregelen belangrijk is. De aankondiging gebeurt best pas op het moment dat de maatregelen ook effectief ingaan. Zo werd de komst van de kindpremie een aantal keer aangekondigd om ze dan uiteindelijk af te voeren. Voor gezinnen is het niet altijd duidelijk waarop ze nu wel of niet recht hebben. De rechtenverkenner, waar gezinnen al hun mogelijke rechten kunnen opzoeken, is positief aldus enkele experten.
22
Gezinnen aan het woord over materiële ondersteuning
• Ik zie mijn gepensioneerde moeder heel graag en wil niet dat ze iets te kort komt maar ik kijk de toekomst met een bang hart tegemoet. Zowel zij als ik hebben geen financiële middelen om een rusthuis te kunnen betalen als dat nodig zou blijken. Als enig kind is de druk die ik op dat vlak op me af zie komen heel erg zwaar. Ik moet als alleenstaande moeder al voor mezelf en mijn dochter zorgen en het is zo al moeilijk genoeg om de eindjes aan elkaar te knopen. Die extra kosten kan ik niet aan. • Ik pleit voor loonbehoud bij ernstig zieke kinderen. De medische kosten kunnen anders niet gedekt worden! • Wij hebben vooral nood aan financiële steun voor hogere studies • Wij zijn een 2-inkomensgezin (beide werken voltijds) met 2 jonge kinderen, een 3de op komst en een huis in verbouwing. Elke maand is het krabben, “foliekes” en kleren kopen worden tot het minimum herleid. Ik weet dat we niet mogen klagen, we investeren in de toekomst, maar toch voelt het niet juist. We leven zuinig, doen geen “zotte kosten”, hebben geen poetsvrouw, zijn al jaren niet op reis geweest en toch blijft het leven zo duur aanvoelen. Dan schort er toch iets? • Ik denk dat in vele gezinnen de financiële druk te groot wordt. Gezinnen moeten echt overleven, ze kunnen zich soms niet veel veroorloven en brengen samen weinig tijd door. Beide ouders werken keihard om alles te kunnen betalen. • Door mijn fulltime job verdien ik te veel om op wat dan ook recht te hebben, bijvoorbeeld studietoelagen. Als alleenstaande moeder probeer ik te sparen voor de toekomst van mijn dochter, maar daar blijft het dan ook bij. Zelf zit ik met een financiële put en mijn moeder heeft ook geen extra’s. Financiële steun is dus altijd welkom. • Als alleenstaande mama prijs ik me gelukkig met mijn mogelijkheden. Ik heb een fantastische zoon, goed werk en een mooi loon, een eigen huis en een eigen auto. We zijn goed verzekerd. Toch zijn er veel zorgen… De lening (bij het Vlaams woningfonds) is echt wel hoog: meer dan 1/3 van het inkomen en het kindergeld wordt daarbij als inkomen gezien. • Wanneer je zwangerschapsverlof en aansluitend ouderschapsverlof neemt, is dit echt geen lachertje op financieel gebied en dit juist op een moment waarop je het nodig hebt! Bovendien duren terugbetalingen en het opstarten van vervangingsinkomens en dergelijk vrij lang. Wij zijn geld moeten gaan lenen bij familie om de eerste maanden rond te komen. Voor jonge gezinnen zijn goed gesubsidieerde dienstencheques ook zeker geen overbodige luxe. • Ik vraag duidelijke regels voor gezinnen met mindervalide kinderen zodat iedereen de hulp en bijstand krijgt waar hij recht op heeft zonder een veel te lange zoektocht. • Extra centen voor de ondersteuning en opvoeding van onze kinderen is zeer welkom! Er werden dossiers opgesteld voor PAB’s (persoonlijk assistentie budget) voor onze kinderen met een zorgetiket. Het recht op deze ondersteuning werd eveneens toegekend, maar er waren geen centen bij de overheid om ons te helpen... en dus ploeteren we met een steeds krapper budget maar voort... • Particulieren zouden hun reële kosten voor de zorg van familieleden, buren, ... moeten kunnen aftrekken van de belastingen. Mijn mama rijdt bijvoorbeeld 7280 km per jaar voor de opvang van haar kleinkinderen, opvang die anders grotendeels door de overheid zou zijn gefinancierd. • Ik vraag meer centen voor kinderen, namelijk het optrekken van de kinderbijslag. Want deze verschilt van kind tot kind. Maak dit gelijk en verhoog dit. Met wat je nu krijgt, kan je amper je kinderen kleden. Investeren in de toekomst van kinderen (op school, binnen het gezin), meer flexibele jobs voor ouders en een basisinkomen voor iedereen • Kinderopvang premies voor alle paritair comités waar mama’s en papa’s onregelmatige uren werken en absolute voorrang voor sociale woning aan alleenstaande ouders die financieel onder de minimum grens zitten om kinderarmoede tegen te gaan • Meer premies om een huis te verbouwen zodat het milieuvriendelijker en kindvriendelijker wordt.
23
Vergeet de nieuw-samengestelde gezinnen niet! Michaël Van Droogenbroeck, VRT-journalist
lijkt mij dit eerder een ideologische keuze te zijn: een keuze zonder goed of fout. Het is vooral een keuze die zal afhangen van het politieke programma en de partij waar mensen voor gaan stemmen. Wie na de verkiezingen het beleid zal uitmaken zal hierover een keuze kunnen maken die niet per se wit of zwart is.
Discriminatie tussen gezinsvormen
Praktische ondersteuning?
Ik woon in wat een nieuw-samengesteld gezin heet. Praktisch verandert dat eigenlijk niets, want wij zijn een gewoon gezin. Van onze twee kinderen is er gewoon eentje die er af en toe niet bij is. Maar toch heeft dat heel veel repercussies, waar je niet altijd bij stil staat en waar je ook niet altijd wil bij stil staan. Eigenlijk is er een soort van discriminatie, vind ik persoonlijk, tussen nieuwsamengestelde gezinnen en klassieke kerngezinnen. Eén van die voorbeelden werd in het vorige hoofdstuk besproken: de verdeling van het kindergeld is niet helemaal evenredig. Maar er zijn ook gevolgen waar je helemaal niet aan wil denken. Als mijn partner bijvoorbeeld komt te overlijden is het geen vanzelfsprekendheid dat mijn zoon zijn broer nog ziet. Ik vind dat een lacune in de wetgeving. Het klassieke kerngezin is niet meer de enige realiteit in Vlaanderen vandaag, de sociologische realiteit is helemaal anders. De wetgeving loopt hopeloos achterop. Deze boodschap wil ik graag meegeven: Alstublieft, doe daar iets aan!
Van alles wat hier in de materiële ondersteuning aan gezinnen voorgesteld wordt, is er weinig waar ik me niet achter kan scharen. Maar naast al die zaken voelde ik nog een leegte, er zijn een aantal dingen die ik niet gelezen heb en die ik vanuit mijn eigen ervaring eigenlijk wel had willen lezen.
Politieke consensus Als we overgaan tot de kern van dit thema: de materiële ondersteuning aan gezinnen, dan zie ik eigenlijk weinig voorstellen die niet op een politieke consensus afstevenen. Naar aanleiding van de verkiezingen heb ik toch heel wat partijprogramma’s gelezen en ik merk dat er over de thema’s die op deze Gezinsconferentie centraal staan, vaak consensus is tussen de verschillende partijen. Het beste voorbeeld daarvan is volgens mij de hervorming van de kinderbijslag. De meeste politieke partijen zijn vragende partij voor deze hervorming in het kader van de zesde staatshervorming. De kans dat die hervorming na de verkiezingen gebeurt, is dus heel groot. Anderzijds zijn er ook een aantal bijna vanzelfsprekende maatregelen, die vandaag nog altijd niet gerealiseerd zijn. Ik herinner me nog de dag waarop ik me, als prille student, samen met mijn vader ging inschrijven aan de universiteit. Het was de man die toen toevallig aan de inschrijfbalie zat, die ons vertelde dat we aanspraak maakten op een studietoelage. We hebben die toelage dan ook gekregen. Maar wat bleek? Ook tijdens het secundair onderwijs, hadden mijn ouders en ik aanspraak kunnen maken op een schooltoelage. Helaas wisten wij dat toen niet, en had niemand ons daar ooit op gewezen. Eigenlijk is de situatie vandaag, twintig jaar later, nog altijd ongewijzigd. De automatische toekenning van school- en studietoelages lijkt mij persoonlijk nochtans een maatregel die niet zo moeilijk is en waar gezinnen ongetwijfeld heel erg mee geholpen zijn. Er komen dus eigenlijk heel evidente voorstellen aan bod in deze conferentie die al veel te lang op zich laten wachten.
Wanneer tijdens de Gezinsconferentie over materiële ondersteuning gesproken wordt, dan gaat men heel erg focussen op gezinnen binnen een specifieke doelgroep waar de financiële nood het grootst is. Ik wil daar ook helemaal niet tegenin gaan. Wel zou ik graag nog wijzen op een hele grote groep gezinnen, vaak eerder uit de middenklasse, die niet voor die financiële ondersteuning in aanmerking komen, en die daar misschien ook niet direct nood aan hebben, maar die wel andere noden hebben. Het gaat dan niet zozeer over een materiële of financiële ondersteuning, maar eerder een soort praktische ondersteuning. Ik kan mijn eigen situatie hierbij als voorbeeld nemen. Mijn partner en ik werken allebei voltijds, en we werken beiden vaak op onregelmatige uren. Dat zorgt er voor dat wij, met twee kinderen, op heel wat praktische problemen botsen. De school bijvoorbeeld loopt af rond 16u en om 12u ‘s middags op een woensdag. De crèche gaat dicht om 18u en op vrijdagavond om 17u. Dat is voor ons een groot probleem. Wij hebben nood aan een opvangplaats waar je ook op onregelmatige uren terecht kan. Dat is er vandaag niet, of ik ken het toch niet. Gelukkig hebben wij nu grootouders waar we op kunnen rekenen als we dat nodig hebben. Maar dat lukt ook niet altijd, en niet iedereen kan beroep doen op de grootouders. Ook gezinnen zelf geven een aantal interessante voorbeelden en creatieve oplossingen op deze conferentie. Zoals het voorstel om de kosten (zoals vervoerskosten) die grootouders maken tijdens het passen op hun kleinkinderen fiscaal aftrekbaar te maken. Dergelijke voorstellen lijken een eerste belangrijke stap om een soort kader te vormen voor opvang op onregelmatige uren of onvoorziene situaties. Misschien kan praktische ondersteuning gegeven worden in het samenbrengen van mensen die aan de ene kant op zoek gaan naar flexibele opvang en personen die zich aan de andere kant aanbieden om opvang te geven. Er kan dan bijvoorbeeld een soort van dienstencheque uitgewerkt worden waarmee dit geregeld wordt. Naar mijn aanvoelen is er daar een erg grote nood aan en ik mis dat wanneer het over materiële ondersteuning gaat. Er is volgens mij echt een grote groep gezinnen in de samenleving die niet zozeer financiële steun nodig heeft, maar wel veel praktische ondersteuning die er vandaag niet is.
Enkele van de aanbevelingen op de Gezinsconferentie vertrekken volgens mij vanuit een ideologische keuze. Een voorbeeld daarvan is het sanctioneren bij spijbelgedrag, door het intrekken van de studietoelage of eventueel zelfs de kinderbijslag. Dat dit een specifieke doelgroep nog verder naar beneden kan trekken of dat dit stigmatiserend kan zijn, begrijp ik heel goed. Maar daarnaast
24
Gezinnen in de spits De ondersteuning bij de combinatie van gezin, werk en zorg Inleiding De samenstelling van een gezin is in de afgelopen vijftig jaar sterk veranderd. We zien vandaag een grote diversiteit aan gezinsvormen. Het aantal eenoudergezinnen, nieuwsamengestelde gezinnen en alleenwonenden is sterk toegenomen. Ook het arbeidsmarktmodel is gewijzigd en de tewerkstellingstoename is haast louter aan vrouwen toe te schrijven. Het kostwinnersmodel is sterk afgenomen. En ook op andere vlakken hebben vrouwen een emanciperende beweging gemaakt. Al deze maatschappelijke veranderingen zorgen er voor dat de klassieke tijdsverdeling, waarbij een van de partners uitsluitend buitenshuis werkt en de andere partner (meestal de vrouw) uitsluitend het huishoudelijk werk opneemt, langzaamaan verdwijnt. De genderverschillen blijven echter hardnekkig: vrouwen nemen nog steeds de bulk van het huishoudelijk werk op zich. Elk gezin, in welke samenstelling dan ook, moet een combinatie maken tussen betaald werken, onbetaald werk zoals huishoudelijk werk of studeren, zorgen voor elkaar (kinderen en eventueel andere zorgbehoevenden), vrije tijd en rusttijd. Een uitdaging waarbij elk gezinslid zoveel mogelijk de keuze moet kunnen maken op welke manier hij/zij dit wil invullen. De overheid kan daarin een breed spectrum aan maatregelen aanbieden om deze combinatieproblematiek te verlichten en structurele drempels weg te werken. Gaande van opvang voor baby’s en peuters en naschoolse opvang voor schoolgaande kinderen beschikbaar en betaalbaar maken voor gezinnen, diensten op gezinsmaat inrichten, bewuste en onbewuste discriminatie op de arbeidsmarkt aanpakken, deeltijds werk mogelijk maken tot verlofstelsels inrichten die op allerlei gezins- en zorgnoden een antwoord kunnen bieden. In dit brede spectrum moet de overheid ook het genderaspect bewaken, zodat mannen én vrouwen, moeders én vaders, dezelfde kansen zouden krijgen om te zorgen, te werken, en te ontspannen. De overheid moet er voor zorgen dat gezinnen zo veel mogelijk reële keuzevrijheid hebben, bijvoorbeeld in het realiseren van een kinderwens of om te beslissen hoe ze hun werk combineren met gezinstaken.
Actieplan voor gezinnen 2020, Gezinsconferentie 2012 * Eender welke samenleving die ondersteuning wil bieden bij de combinatie gezin-werk en zorg, moet in de eerste plaats tijd creëren voor gezinnen. Gezinnen moeten deze tijd om voor hun kinderen of ouders te zorgen, kunnen inzetten in verschillende levensfases. Er moet bovendien ook oplossingen geboden worden voor moeilijke en onvoorziene zorgsituaties. De ondersteuning en tijdsregeling moeten meer maatwerk voor gezinnen bieden. * De tijdsdruk in gezinnen met kinderen, en zeker bij de leeftijdscategorie 30-55 en alleenstaande ouders, is zo groot, dat er nood is aan een andere kijk op hrm-beleid. Een beter combinatie van gezin-werk-zorg is niet alleen de verantwoordelijkheid van de overheid ook andere actoren hebben hier een rol in te spelen. Bovendien zijn er grenzen aan wat de overheid kan bereiken. De tijdsordening van gezinnen wordt veelal gedicteerd door externe factoren: de werkuren, de school… Deze zou meer door een gezinsbril bekeken moeten worden, zodat er meer flexibiliteit in functie van de dagelijkse noden van gezinnen kan ontstaan. * Een meer gezinsvriendelijke werkvloer is één oplossing, maar er is een meersporenbeleid nodig. Belangrijk daarbij is het blijven investeren in gezinsondersteunende diensten. Deze moeten toegankelijk zijn voor iedereen en daartoe moet eerst en vooral het aanbod toereikend zijn. Niet uit werken gaan is niet voor iedereen een vrije keuze, denken we maar aan gezinnen die geconfronteerd worden met een zorgsituatie, of gewoonweg geen (betaalbare) opvang hebben voor hun kind. * Bij zorgsituaties en voor de opvoeding van kinderen is gendergelijkheid de grote uitdaging, en dit zowel op de werkvloer als thuis. We moeten evolueren naar een maatschappij waarin het normaal is dat zowel mannen als vrouwen, vaders en moeders zorg en opvoeding voor hun rekening nemen. Ook moeten we voor al die taken niet gefocust blijven op de sandwichgeneratie. We zien de vergrijzing teveel als een probleem en niet als een kans! De groeiende generatie actieve medioren en senioren kunnen een actieve bijdrage leveren voor bv. informele zorg. Ook dit is intergenerationele solidariteit.
De Gezinsconferentie 2012 stelde een viertal krachtlijnen voor om de combinatie van gezin, werk en zorg te ondersteunen. Hierbij werd benadrukt dat steun bij het combineren een antwoord moet bieden op de reële noden van gezinnen en niet op die van de arbeidsmarkt.
25
Over de krachtlijnen die tijdens Gezinsconferentie 2012 uit de discussies in de werkgroepen gekomen zijn, zijn de experten overwegend positief. Er komt van hen vooral een grote oproep om ervoor te zorgen dat gezinnen meer tijd hebben. Over het gevoerde beleid inzake de combinatie van gezin, werk en zorg zijn de meningen eerder verdeeld. Sommige experten vinden dat Vlaanderen en Brussel een goed uitgebouwd tijdsbeleid heeft en dat er veel aandacht gaat naar de combinatie van gezin, werk en zorg. Anderen vinden dan weer dat we er de laatste jaren op achteruit zijn gegaan. Zij wijzen bijvoorbeeld op de vele wachtlijsten (in de kinderopvang en in de zorg). De crisis wordt hier ook als oorzaak vermeld. De verdere uitbouw van de kinderopvang halen de meeste experten aan als een positieve evolutie om de combinatieproblematiek te verlichten. Welke gezinnen vormen de doelgroep van deze beleidsdoelstelling? Enkele experten geven nadrukkelijk aan dat het beleid inzake ondersteuning van de combinatieproblematiek niet beperkt mag zijn tot een beleid voor tweeverdienersgezinnen met kinderen. Gezinnen met een lage(re) werkintensiteit hebben bijvoorbeeld ook nood aan ondersteuning. Daarnaast beperkt de combinatieproblematiek zich niet tot gezinnen met jonge kinderen thuis. Mede door de vergrijzing worden steeds meer mannen en vrouwen betrokken bij de zorg voor hun ouder wordende ouders. Ook zij kunnen daardoor grote tijdsdruk ervaren. Tot slot mogen we niet vergeten dat ook Europa druk zet op activering en werkgelegenheid, in het bijzonder voor het bieden van gelijke kansen voor mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt. Dat vereist een goed uitgebouwde kinderopvang, die Europa als middel bij uitstek ziet om de werkzaamheidsgraad van moeders te verhogen.
Stappen naar meer gelijkheid Gendergelijkheid zien de experten nog steeds als een na te streven doel voor het gezinsbeleid. Ze erkennen alvast dat het beleid heeft ingezet op gendergelijkheid. Over de strijd tegen discriminatie horen we bijvoorbeeld lof. Denk aan de oprichting van het ‘Interfederale Centrum voor Gelijke Kansen en de Strijd tegen Discriminatie en Racisme’ of het genderklikactieplan. Ook positief zijn ze over de juridische verankering van het bestaan van verschillende gezinsvormen. Binnenkort treedt de wet in werking waardoor lesbische meemoeders hun kind kunnen erkennen zonder daarvoor een adoptieprocedure te moeten doorlopen. Verschillende experten vinden dit een positieve maatregel. Ook de vierde maand ouderschapsverlof en de verhoging van de bijdragen voor moederschapsrust voor zelfstandigen vinden ze positief. Toch zijn er nog heel wat uitdagingen op het vlak van gendergelijkheid. De arbeidsmarkt wordt gekenmerkt door horizontale en verticale segregatie. In 2010 was er nog steeds sprake van een loonkloof van ongeveer 23 % op jaarbasis in het nadeel van vrouwen16. Vrouwen nemen nog steeds de meeste huishoudelijke taken op zich 3. Daarnaast zijn er meer en meer alleenstaande ouders die op hun eentje de huishoudelijke taken moeten beredderen en tevens een volwaardig inkomen verwerven. De combinatie gezin, werk en zorg is extra moeilijk in hun situatie.
De experten focussen minder op de loonkloof tussen mannen en vrouwen maar eerder op de ‘zorgkloof’. Vrouwen besteden meer tijd aan zorg en huishoudelijk werk, gaan vaker deeltijds werken, beslissen vaker om uit de arbeidsmarkt te treden omwille van de kinderen (zie tabel 7 pagina 12 en tabel 8 pagina 13) en benutten meer verlofstelsels dan mannen33. De experten roepen daarom op om zorg meer te gaan promoten voor mannen. Zij zouden vaker ouderschapsverlof moeten opnemen. Een enkele expert stelt voor om in bedrijven met streefcijfers te werken voor het aantal mannelijke t.o.v. vrouwelijke werknemers dat ouderschapsverlof opneemt. Enkele experten duiden hierbij op de verantwoordelijkheid van werkgevers, zij moeten die mogelijkheden ook aan vaders kenbaar maken en niet alleen bij vrouwen aanvaarden of stimuleren. Ook onder de respondenten van de online bevraging van de Gezinsbond zijn er mannen die eventueel ouderschapsverlof willen opnemen maar aangeven dat hun werkgever hier niet voor openstaat. De experten kijken over de grenzen heen en verwijzen naar verlofstelsels in andere landen. De Scandinavische landen zijn daarbij het lichtende voorbeeld. Eén van de voorgestelde modellen komt uit Zweden, waarbij het ouderschapsverlof gebruikt moet worden door beide ouders, à rato van 60 dagen, indien het gezin beroep wil doen op de volledige periode van 480 dagen. De experten geven wel aan dat we succesvolle maatregelen uit andere landen niet zomaar kunnen overnemen. Ook bijvoorbeeld in de Scandinavische landen is er nog werk aan de winkel om gendergelijkheid te bereiken. Het is belangrijk om de hele samenhang en de maatschappelijke context in rekening te brengen. Een groot deel van de experten geeft aan dat de focus moet liggen op structurele maatregelen en dat de maatschappelijke waarden en normen zullen volgen. Er is bijvoorbeeld nood aan een (pensioen)compensatie bij scheiding die de gevolgen voor de ex-partner die minder is gaan werken door de zorg voor de kinderen neutraliseert. Daarnaast hebben de experten het ook over de beeldvorming in de media. Daar worden nog steeds stereotype genderrollen geportretteerd en ook in haar eigen communicatie moet het beleid alert zijn. Campagnes om bijvoorbeeld zorgberoepen voor mannen of techniek bij meisjes te promoten vinden de experten positief. In dat licht vinden ze een gendertoets in beleidsmaatregelen een belangrijke maatregel.
Kinderopvang Over de opvang van baby’s en peuters hebben de experten, naast een aantal kritische bedenkingen, vooral lovende woorden. De inzet op bijkomende plaatsen, op kwaliteit, en op het uitbreiden van het aandeel plaatsen met inkomens gerelateerde tarieven is zeer positief. Het totaal aantal plaatsen in de voorschoolse kinderopvang is tussen 200234 en 201236 gestegen van ongeveer 64.000 tot 90.000 plaatsen. Een van de redenen voor de uitbreiding was de vergroening die Vlaanderen de afgelopen jaren kende. Het geboortecijfer steeg van ongeveer 62.000 in 2000 tot wel 70.000 geboortes in 2010 3. Hoewel het geboortecijfer intussen terug lichtjes daalt zijn de noden nog steeds groter dan het aanbod, niet in het minst door de stijgende vrouwelijke werkzaamheids- en activiteitsgraad in de jongere generatie. Anno 2013 is er voor 39 % van de kinderen tussen 3 maanden en 3 jaar een plaats in de formele kinderopvang21. Maar niet alle kinderen
26
gaan voltijds naar de opvang. In 2013 maakte dan ook net iets meer dan de helft van de kinderen van 3 maanden tot 3 jaar gebruik van de formele kinderopvang9. Tegen 2016 belooft de Vlaamse regering dat er minstens voor de helft van de kinderen tot 3 jaar opvang beschikbaar is. Tegen 2020 moet elke vraag naar kinderopvang een antwoord krijgen. Hoe groot die vraag effectief is, is moeilijk te meten. De vraag is immers ook afhankelijk van het aanbod, de kostprijs, de mogelijkheden tot informele opvang, en de werksituatie. Een aantal experten vindt het alvast positief dat er in de opvang met inkomenstarief een zekere vorm van voorrang is ingebouwd om de toegang tot kinderopvang te vergemakkelijken voor kwetsbare groepen (bv. alleenstaande ouders). Op 1 april 2014 trad het nieuwe decreet opvang van baby’s en peuters in voege. De doelstelling is om de opvang kwaliteitsvoller en professioneler te maken en de toegankelijkheid voor gezinnen te verhogen. Over dit nieuwe decreet horen we positieve stemmen bij de experten. Het concept van een lokaal loket kinderopvang, ingeschreven in het decreet opvang van baby’s en peuters, maar nog niet in voege, wordt door een aantal experten aangehaald als een positieve beleidsdoelstelling. Het lokaal loket moet gezinnen ondersteunen in hun zoektocht naar de passende kinderopvang en daarbij onder andere focussen op maatschappelijk kwetsbare gezinnen in functie van gelijke opvangkansen. In aanvulling op het lokaal loket kinderopvang werkt Kind en Gezin ook aan een kinderopvangzoeker. Dit is een instrument op de website van Kind en Gezin waar ouders hun vraag naar opvang moeten stellen. Dit systeem brengt de opvangvragen in kaart brengt en vergemakkelijkt zo het beheer van die vragen voor de overheid en de opvangsector. Ouders hebben het voordeel dat zij hun opvangvraag slechts één maal moeten stellen. Al deze maatregelen beoordelen bepaalde experten positief omdat ze ongelijkheden tegengaan en ouders ondersteunen in hun zoektocht naar de gepaste opvang. Toch zijn er ook een groot aantal bezorgdheden inzake het decreet. Eén ervan slaat op volgende alinea uit het decreet: ‘er is absolute voorrang voor gezinnen waarvoor kinderopvang noodzakelijk is in het kader van de werksituatie. De organisator geeft daarbij, bij keuze tussen aanvragen, altijd voorrang aan de aanvraag van het gezin waarvoor kinderopvang noodzakelijk is om werk te zoeken of te houden of om een beroepsgerichte opleiding daarvoor te volgen35’. Sommige experten zijn bezorgd dat dit criterium de pogingen om de kinderopvang toegankelijker te maken zal ondermijnen, bekeken in het licht van een tekort aan opvangplaatsen. Ook al vermeldt het decreet dat er ook voorrang gaat naar alleenstaanden, gezinnen met een laag beroepsinkomen, pleegkinderen en broers en zussen van kinderen die opgevangen worden (met het behoud van een quotum van 20 % voor kwetsbare gezinnen), bestaat de vrees dat omwille van die ‘absolute’ voorrang, zoals boven aangehaald, de kwetsbaarste gezinnen in de praktijk toch te weinig toegang zullen hebben tot de opvang. De Gezinsconferentie 2012 gaf al een duidelijke boodschap over de toegankelijkheid van de kinderopvang:
Doelstellingen en principes van het gezinsbeleid, Gezinsconferentie 2012 Maatregelen en voorzieningen die gezinsondersteunend zijn, zijn toegankelijk voor alle gezinnen. De diversiteit van de samenleving en van de gezinnen moet ook weerspiegeld worden in het bereik van de maatregelen en voorzieningen. Administratieve, financiële en culturele barrières moeten daarom vermeden worden.
Daarnaast is er ook de vraag of er bij het inplannen van nieuwe opvangplaatsen voor baby’s en peuters wel voldoende wordt nagegaan waar de noden zich manifesteren. Alleen al op provinciaal niveau zijn er grote verschillen in het aantal beschikbare plaatsen. Zo was er in 2012 in West-Vlaanderen3 een plaats voor 48 % van de kinderen en in Antwerpen en Limburg respectievelijk slechts plaats voor 34 % en 32 % van de kinderen jonger dan 3 jaar36. Enerzijds is het vruchtbaarheidscijfer in Antwerpen hoger dan in West-Vlaanderen3. Anderzijds kan ook in regio’s die nu al veel kinderopvangplaatsen hebben, de vraag nog groter zijn dan het aanbod. Het is daarom van groot belang om actief in te spelen op de lokale noden per gemeente en buurt, en extra kinderopvang te creëren op locaties waar die nodig is, aldus enkele experten. Afhankelijk van de situatie in een specifieke gemeente of stad is een andere aanpak vereist. Niet alleen is het gebrek aan plaatsen in de kinderopvang veel prangender in sommige gebieden omwille van de hogere vrouwelijke tewerkstellingsgraad, ook het aantal kinderen dat opgroeit in kansarmoede kan sterk verschillen per regio. Dat maakt bijvoorbeeld de nood aan inkomensgerelateerde plaatsen in de kinderopvang groter in bepaalde gemeentes of steden. Daarnaast wijzen enkele experten ook op een aantal negatieve neveneffecten van de nieuwe beleidsmaatregelen. De (online) procedure om zelf de kosten van de kinderopvang te berekenen, kan ervoor zorgen dat kwetsbare gezinnen uit de boot vallen door de bijkomende administratieve stappen om een attest kindcode te krijgen: aanmaak mailadres, de aanschaf van een kaartlezer, contact met Kind en Gezin voor personen zonder E-ID, contact met het OCMW indien de inkomenssituatie niet overeenstemt met de databanken van de FOD Financiën of RVA … Een gemakkelijkere alternatieve procedure voor kwetsbare groepen moet de eventuele uitval omwille van administratieve redenen zoveel mogelijk vermijden Enkele experten halen tot slot ook aan dat er nog lacunes zijn in de opvang voor schoolgaande kinderen. Het aanbod verschilt erg sterk van gemeente tot gemeente en zou volgens enkele experten toegankelijk moeten blijven voor kinderen tot ze de leeftijd van 14 jaar bereikt hebben. Op voorwaarde natuurlijk dat het aanbod aantrekkelijk is voor deze tieners. Zo zouden ook jonge tieners van 10 tot 12 jaar minder snel afhaken. Enkele experten zien ook een lacune in het aanbod en duiden hier op een gedeelde verantwoordelijkheid. Niet alleen de gemeente, maar ook bijvoorbeeld scholen moeten deze taak opnemen. Ze benadrukken hierbij dat ook de kwaliteit van de buitenschoolse kinderopvang goed moet zijn. Een expert geeft aan dat het beleid moet verkennen hoe buitenschoolse opvang in te richten ten gunste van kinderen. Zij moeten namelijk bepaalde ervaringen
27
kunnen opdoen. Een aantal scholen werken hiervoor al samen met het vrijetijdsaanbod. Opvang kan zo veel meer zijn dan louter een oplossing voor de afwezigheid van de ouder(s).
Ondersteuning van mantelzorgers De combinatieproblematiek stelt zich niet alleen ten aanzien van de combinatie van betaald werk met een gezinsleven. In heel wat gezinnen komt daar de zorg voor een gezinslid of iemand uit de naaste omgeving met een handicap of chronische ziekte bovenop. Mantelzorg bieden maakt de dagdagelijkse puzzel nog complexer. De realiteit toont dat er in gezinnen een grote zorgbereidheid is en dat er vandaag heel wat informele zorgverleners zijn. Volgens een onderzoek van de studiedienst van de Vlaamse Regering (2010) behoort 18 % van de Vlamingen tot de categorie regelmatige zorgdragers5. De leeftijdsgroep die het grootste aantal regelmatige mantelzorgers kent, is de groep tussen 45 en 65 jaar, de zogenaamde ‘sandwichgeneratie’, waarbij de mantelzorg bovenop de arbeidsmarktparticipatie en de familiale zorg (bv. zorg voor kinderen of kleinkinderen) komt. In 2012 waren er in totaal 144.056 mantelzorgers geregistreerd bij het Vlaams Zorgfonds3. Daarvan behoorden bijna de helft (69.121) tot de leeftijdscategorie 45-65 jaar. Uit de gesprekken met de experten blijkt duidelijk dat het gezinsbeleid en het beleid op het vlak van zorg elkaar op dit terrein moeten versterken. De ondersteuning van mantelzorgers veronderstelt een sterk thuiszorgbeleid dat afstemt op de noden van de mantelzorger en de zorgontvanger zodat de mantelzorg de draagkracht van het gezin niet overschrijdt. Daarnaast is ook een evenwichtig voorzieningenbeleid nodig zodat zorgbehoevenden die er nood aan hebben en geen beroep kunnen of willen doen op mantelzorg omwille van de zwaarte van hun zorgvraag of het niet beschikbaar zijn van mantelzorgers, niet in de kou blijven staan. Veel experten wijzen er op dat mantelzorg geen alternatief mag zijn voor de wachtlijsten (in dekinderopvang en in de zorg). De experten noemen een aantal positieve beleidsinitiatieven om mantelzorgers te ondersteunen, maar wijzen eveneens op de grote noden die er nog steeds zijn. Positief zijn bijvoorbeeld de lokale mantelzorgpremies in sommige gemeenten, de bestaande verlofstelsels in het kader van zorg en ondersteunende maatregelen vanuit het zorgbeleid zoals dagcentra of respijtzorg. Ook binnen het vrijwilligerswerk zijn er waardevolle initiatieven zoals gezelschapsdiensten voor senioren. De nadruk op pleegzorg als eerste te overwegen alternatief bij uithuisplaatsingen in de jeugdzorg en de versterking van de pleegzorg vinden de experten positief. Enkele experten wijzen op de toegenomen administratieve druk bij de integrale jeugdhulp en het feit dat de maximumfactuur in de thuiszorg nog niet werd gerealiseerd. Ook wordt er op gewezen dat men er niet in geslaagd is de wachtlijsten weg te werken. Dit is een groot probleem voor gezinnen die zorg dragen voor een gezinslid met een handicap. Volgens het Zorgregierapport stonden op 30 juni 2013 19.490 mensen op een wachtlijst voor een of andere manier van ondersteuning bij het Vlaams agentschap voor Personen met een Handicap37. Meer dan de helft van hen (13.161) wacht al 1 jaar of langer, een groot aantal (4.428) staat zelfs al 3 jaar of langer op de wachtlijst. Toch erkennen een aantal experten wel de geleverde inspanningen op dit vlak. Zo werd in 2012 voor 35 miljoen aan bijkomende middelen geïnvesteerd in de sector van het VAPH38.
Formele en informele zorg moeten elkaar aanvullen en mensen mogen niet inboeten aan levenskwaliteit door het verlenen van mantelzorg. Daarom vinden een aantal experten dat inkomensverlies omwille van het opnemen van mantelzorg zoveel mogelijk weggewerkt moet worden. Ze halen verschillende pistes aan: een ondersteuningsbudget voor de zorgvrager waarmee mantelzorgers vergoed kunnen worden, toegankelijke verlofsystemen voor zorg (voor iedereen, dus ook voor leefloners en werklozen), thematische verloven minstens vergoed a rato van het minimumloon,… Een expert vermeldt daarbij ook dat het positief is dat er aanmoedigingspremies bestaan om zo het inkomensverlies bij het opnemen van zorg te beperken, maar dat het eveneens van groot belang is om deze ondersteuningsmaatregelen voldoende bekend te maken bij de bevolking. Van de 190.852 personen in het Vlaams Gewest die loopbaanonderbreking of tijdskrediet opnamen in 2013 heeft slechts een kwart een aanmoedigingspremie aangevraagd en ontvangen. Met betrekking tot de ondersteuning van mantelzorg wijzen enkele experten ook op de nood aan ambulante psychische ondersteuning en een betere afstemming van formele zorgsystemen op de mantelzorger. Aan welke soort ondersteuning er precies nood is, is heel sterk afhankelijk van de specifieke situatie. Zorg op maat is dan ook aangewezen als ondersteunend en aanvullend aanbod naast mantelzorg. Professionele zorg moet voldoende oog en aandacht hebben voor de mantelzorger. Als het gaat om mantelzorg tussen partners (of andere gezinsleden) kan de tussenkomst van een professionele zorgverlener soms aanvoelen als een inbreuk op de privacy. Een vertrouwensband met de professionele zorgverlener is daarom van groot belang. Het werken aan ontschotting tussen verschillende zorgdomeinen is aangewezen. Het is daarbij aan de zorgbehoevende en zijn gezin om de regie van de zorg op te nemen. De afdwingbaarheid van ondersteuning voor mantelzorgers moet volgens een aantal experten verhogen. Onderzoek naar de noden van mantelzorgers bevestigt de vraag van de experten naar meer ondersteuning. Uit een studie van het Steunpunt Welzijn Volksgezondheid en Gezin uit 2011 blijkt bijvoorbeeld dat bij 36 % van de inwonende mantelzorgers en 20 % van de niet-inwonende mantelzorgers een vermoeden van depressie aanwezig was40. Mantelzorgers hebben volgens dit onderzoek een duidelijke nood aan ondersteuning. Een van de meest aangehaalde noden zijn uitgebreidere mogelijkheden van respijtzorg en thuiszorg. Dit halen wel een vijfde van de mantelzorgers in het onderzoek aan, alsook het gebruik van dagverblijven en dagoppas.
Uitdagingen voor de vermaatschappelijking van de zorg Binnen het Vlaams zorgbeleid heeft de voorbije legislatuur gekozen voor het principe van de ‘vermaatschappelijking van de zorg’ dat uitgaat van een getrapt systeem: ‘eerst zelfzorg, dan mantelzorg, en dan pas professionele zorg’. Ondanks het grote politieke draagvlak voor dit uitgangspunt, heerst onder de experten enige bezorgdheid over deze wending. Een eerste bezorgdheid is eerder principieel van aard. Men wijst er daarbij op dat de vermaatschappelijking van de zorg voornamelijk voortkomt uit angst voor de gevolgen van de vergrijzing en de toenemende zorgvraag die hiermee gepaard gaat. Het lijkt volgens deze experten eerder een besparingsmaatregel waardoor het
28
gevaar bestaat dat de noden van de zorgbehoevenden op de achtergrond verdwijnen. Deze experten wijzen er op dat we niet mogen vergeten dat ook aan mantelzorg een kostenplaatje hangt, zowel voor de zorgverstrekker als voor de maatschappij. Het gaat niet enkel om een economische kost, maar ook om een sterke sociale kost die moeilijk te kwantificeren is. Heel wat informele zorgverleners voelen zich overbevraagd of overbelast. Een aantal experten wijzen vervolgens op demografische en sociologische tendensen die de haalbaarheid van zelfzorg en mantelzorg onder druk zetten. Voorbeelden zijn de grotere groep alleenstaanden (ook alleenstaande ouderen), het kleiner aantal kinderen per huishouden (en dus ook een kleiner aantal kinderen wanneer ouderen hulpbehoevend worden), het feit dat koppels vaker scheiden en het toenemend aantal nieuw-samengestelde gezinnen. Studies tonen aan dat mantelzorg minder evident is bij gescheiden ouders. Ook de verhoogde werkzaamheidgraad bij vrouwen, en de langere loopbaan hebben een invloed op de beschikbaarheid van mantelzorgers. De druk op het informele zorgsysteem zal in de toekomst alleen maar toenemen omwille van een toenemende vraag en een dalend aanbod. Daarnaast geven de experten ook aan dat we moeten blijven bewaken dat mensen informele zorg opnemen omdat ze dat willen, en niet uit verplichting! Het moet een vrije keuze blijven, zowel voor de zorgverlener als voor de zorgbehoevende. Niet iedereen wil door zijn netwerk verzorgd worden. Daarom is het van uiterst groot belang om de wachtlijsten in de zorg weg te werken. Zelfzorg en mantelzorg mogen namelijk geen ‘gedwongen’ alternatief zijn bij gebrek aan plaatsen in de reguliere zorg.
Tijd creëren voor gezinnen Het faciliteren van de combinatie van gezin, werk en zorg ervaart een groot deel van de experten als een van de belangrijkste doelstellingen van het gezinsbeleid. Ze vinden het van enorm belang dat er tijd gecreëerd wordt voor gezinnen. Niet enkel loopbaanonderbreking of tijdskrediet kan daar een rol in spelen. Tijd creëren impliceert ook andere kijk op het personeelsbeleid in bedrijven. Het is ook in hun voordeel om gezinsvriendelijke flexibiliteit te bieden op de werkvloer. Als bedrijf op een krappe arbeidsmarkt aantrekkelijk blijven voor (potentiële) werknemers, vraagt voldoende flexibiliteit in functie van gezinsnoden. Werkgevers stimuleren om deze flexibiliteit te bieden aan hun werknemers is de boodschap. Uit de Werkbaarheidsmonitor blijkt o.a. dat een goede werk-privé balans leidt tot minder ziekteverzuim8. Daarnaast blijkt eveneens dat wie problemen ondervindt in de balans tussen werk en privé vaker uitkijkt naar een andere job en het minder vaak ziet zitten om te blijven werken tot aan de pensioenleeftijd. Enkele experten opperen dat er nood is aan een overlegmoment tussen gezinnen en de bedrijfswereld, om te werken aan meer wederzijds begrip tussen werkgevers en werknemers. Maar de experten richten ook de ogen op de overheden. Vooral inzake het activeringsbeleid kan het gezinsvriendelijker. Door de zesde staatshervorming staan het Vlaams en het Brussels gewest in voor de controle op werklozen en bepalen zij wie gesanctioneerd wordt omwille van zijn zoekgedrag. Haast alle maatregelen rond activering zullen dan in Vlaamse en Brusselse
handen zijn. Een integraal traject dat rekening houdt met de (gezins)situatie en context van de werkzoekende is nodig. Aangezien gezinnen met een lage werkintensiteit een aanzienlijk hoge kans op armoede hebben moeten we op de juiste manier inzetten om werklozen een passende job te helpen vinden. Hiervoor is tijd nodig want de snelste weg is niet altijd de beste: activeren naar duurzame tewerkstelling combineerbaar met een gezinsleven is de doelstelling. Activering vraagt maatwerk: kan je verwachten dat een alleenstaande ouder ploegenarbeid doet op 50 km afstand als er geen opvang voor de kinderen mogelijk is tijdens de vroege of late uren? Daarnaast moeten we jongerenwerkloosheid en discriminatie op de werkvloer harder bestrijden volgens verschillende experten. Ook respondenten van de online bevraging van de Gezinsbond geven aan dat de combinatie van gezin, werk en zorg heel erg moeilijk is en dat zij regelmatig aanvoelen nooit voldoende tijd te hebben. Een aantal experten vraagt zich af of een maatschappijmodel waarbij beide ouders voltijds werken wel haalbaar is voor het merendeel van de gezinnen. Ze doen suggesties om te evolueren naar een ander loopbaanmodel waarbij ook de pensioenopbouw aan dit loopbaanmodel is aangepast. Eén expert stelt bijvoorbeeld voor om te evolueren naar een loopbaanmodel waarbij mensen over de volledige loopbaan gemeten, 35 uur per week werken. Als individu (binnen je gezin) bepaal je dan zelf wanneer je meer en wanneer je minder werkt. Andere experts stellen voor om nog meer in te zetten op deeltijdse jobs, ook (vooral) voor mannen, en te zorgen dat dit geen weerslag kent op de pensioenopbouw. Anderen opperen om in de plaats van een uitgebreide waaier aan verlofstelsels met verschillende motieven te evolueren naar een algemeen verlofstelsel waarbij je krediet over de volledige loopbaan kan opnemen. Zo kunnen gezinnen zelf kiezen om tijd op te nemen wanneer de nood in hun gezin het grootst is. Daarnaast halen de experten ook aan dat de opname van verlofstelsels zoals tijdskrediet en ouderschapsverlof, zeer ongelijk verdeeld is, zowel naar geslacht als naar sociaaleconomische situatie. Niet iedereen heeft de mogelijkheid om hier voor te kiezen. Het loonverlies dat gepaard gaat met het nemen van ouderschapsverlof zorgt ervoor dat je gewoon niet kan rondkomen als je een beperkt inkomen hebt. Een reële keuze is er dan niet. Daarnaast nemen de vrouwen de overgrote meerderheid van deze verlofstelsels op. In 2013 werd 2/3e van de ouderschapsverloven door vrouwen opgenomen. Dat is geen verrassing aangezien mannen op jaarbasis gemiddeld genomen meer verdienen dan vrouwen. Daarnaast wijzen enkele experts op de achterkant van de medaille inzake flexibiliteit: flexibiliteit heeft vele gezichten en kan zowel in het voordeel als in het nadeel van de werknemer spelen. Afhankelijk van de positie op de arbeidsmarkt kan flexibiliteit ook een inbreuk op je vrije tijd en gezinsleven worden. Denk maar aan ploegenwerk of dagcontracten via interimarbeid waarbij je elke dag ontslagen kan worden en beschikbaar moet zijn om een andere job aan te nemen. Ook thuiswerk is dubbel: het kan een betere combinatie mogelijk maken of juist een extra druk op de thuissituatie zijn. Ook hierbij zijn goede afspraken nodig met respect voor de privésfeer. We stellen vast dat een deel van de experten enerzijds oproepen om nog meer in te zetten op de kinderopvang om zo meer vrouwen aan het werk te krijgen en gendergelijkheid te bevorderen. Andere experten zijn meer terughoudend op dit vlak.
29
Zij stellen dat kinderopvang niet te veel vanuit een eenzijdige visie op activering mag bekeken worden. Een expert oppert dat er nu vooral enorm ingezet wordt op kinderopvang om een goede combinatie gezin, werk en zorg mogelijk te maken maar dat andere mogelijkheden waarbij (een van) de ouders meer zorg opnemen minder ondersteuning krijgen. Ook in deze context staat de keuzevrijheid onder druk. Door de zesde staatshervorming krijgt Vlaanderen naast de controle op de werkzoekenden ook zeggenschap over de dienstencheques. De experten zien deze dienstencheques als een goede en te behouden beleidsmaatregel om de combinatie gezin, werk en zorg draaglijker te maken. Enkele experten halen aan om de dienstencheques niet alleen vanuit een tewerkstellingspolitiek te bekijken, maar stellen voor om ze meer in te zetten voor zorg. Dat zou een bijkomend ondersteuningsmechanisme kunnen zijn in het kader van de vermaatschappelijking van de zorg. Hoe dit precies kan gebeuren, moet nog verder uitgewerkt worden.
30
Gezinnen aan het woord over de combinatie van gezin, werk en zorg. • Werk-gezinsleven moet in balans kunnen zijn. Het is als jonge mama een hele puzzel om kindjes van school en van de crèche te halen en al die onbetaalde overuren te blijven doen... Als je enkel 9u-17u wilt werken kom je al snel als een ongemotiveerde werknemer over. Er wordt van je verwacht dat je ‘s avonds en in het weekend toch ook zeker nog op e-mails antwoord geeft en presentaties voor het werk voorbereid. Dit zorgt voor een heel erg zware druk. • De combinatie werk en gezin is een opgave, ze is leuk, maar ze vergt veel energie. Wij werken beiden fulltime en dat is nodig: huis, tuin, auto en de maandelijkse energiekosten. Dus ze mogen werkende mensen best wel wat ontlasten. Een eigen huis lijkt binnenkort een utopie te worden en dat mag echt niet. • Dit is een hele uitdaging, je lijkt op elk terrein tekort te schieten, als mama omdat je niet zoals al die andere mama’s aan de schoolpoort klaar kan staan en als werknemer omdat je je weekends en avonden liever met je gezin wil delen! • Mijn twee kinderen gaan wel graag naar de naschoolse en buitenschoolse (vakantie-)opvang in onze buurt, dit dankzij gemotiveerde en geschoolde opvangkrachten die hen begeleiden en activiteiten aanbieden, zij krijgen budgetten om tof knutselmateriaal aan te schaffen, etc. Hierop zeker verder investeren zou ik zeggen. Als werkende ouder ben je blij als je kinderen er met plezier naar toe gaan • Mannen, wiens vrouw een kindje krijgt, kunnen gewoon blijven werken en voelen dit (uitgenomen van hun vaderschapsverlof) dus niet in hun portemonnee, terwijl vrouwen een vervangingsinkomen krijgen dat niet gelijk is aan hun wedde. • Mijn man en ik hebben hetzelfde diploma en na de geboorte van ons derde kindje kreeg ik wekelijks minstens een keer de vraag wanneer ik nu eindelijk deeltijds ging beginnen werken. Mijn man heeft die vraag nooit gekregen. Conclusie is wel dat iedereen er nog altijd van uitgaat dat de vrouw minder werkt als er kinderen zijn en die druk is volledig onbestaande voor de mannen. • Mijn oudste zoon is gehandicapt en staat al meerdere jaren op wachtlijsten…. van woonvorm tot PAB. De situatie thuis is houdbaar omwille van medicatie. Dus de hulpvraag is niet dringend en dan gebeurt er ook niks. Maar wat als ik wegval? • Mijn broer met een handicap staat al jaren op de wachtlijst voor een tehuis voor niet-werkenden. Nu woont hij bij mijn ouders, die zich nog goed voelen, maar zowel voor mijn ouders als mijn broer (32 jaar) is de tijd gekomen dat ze elkaar wat loslaten. Het ziet er echter naar uit dat indien mijn ouders gezond blijven, mijn broer ook geen prioriteit krijgt. • Na het debat over het langer gaan werken en de hervormingen van de pensioenen blijf ik toch met de vraag zitten hoe men in de toekomst de occasionele kinderopvang in onze samenleving zal organiseren. Wij kunnen gelukkig nog op één grootouderpaar steunen die de kinderen kunnen opvangen omwille van het feit dat ze voor hun 65ste op pensioen zijn kunnen gaan. Het andere grootouderpaar zal langer moeten werken, en dus gaan er jaren verloren waarop zij ook eventueel occasioneel op kleinkinderen hadden kunnen passen. • Er zijn meer maatregelen nodig voor pleegouders. Ik ben een alleenstaande pleegmoeder en wilde graag ouderschapsverlof voor mijn pleegdochter van 11 die het door beginnende puberteit momenteel wat moeilijk heeft met zichzelf en haar omgeving. Wat meer rust voor mezelf en tijd voor haar zou ons goed doen. Maar helaas, ook al verblijft ze al meer dan 3 jaar bij mij en zal daar zeker de eerste jaren geen verandering in komen, ik heb als pleegouder geen recht op ouderschapsverlof. • Ik vraag een hogere toelage voor loopbaanonderbreking voor alleenstaanden. Ik zou willen voor mijn ouders zorgen, maar kan me dit als alleenstaande niet permitteren. • Het omstandigheidsverlof voor een ziek kind zou voor een alleenstaande ouder kunnen verdubbeld worden. Een tweeoudergezin heeft nu dubbel zoveel dagen. • We moeten op zoek naar een manier van werken waarbij efficiënt gebruik wordt gemaakt van ieders talenten. We moeten evolueren naar jobs met langetermijnvisie en met een haalbaar tempo, zodat voltijds werken haalbaar is. En dus niet waarbij mensen zoals citroenen worden uitgeperst en dan opzij gezet worden, omwille van “economische redenen”.
31
Gezinnen aan het woord over de combinatie van gezin, werk en zorg. (vervolg) • Zwangerschapsverlof/ouderschapsverlof zou uitgebreid moeten worden en mag geen weerslag hebben op het pensioen. Dit is niet voor iedereen hetzelfde, sommige mensen willen liever sneller terug aan de slag of geleidelijk aan het werk terug opnemen. Geef iedereen dus een bepaald ‘contingent’ (in maanden, dagen,...) per kind dat naar keuze kan worden opgenomen over verschillende jaren. Dat zou ook het probleem van kinderopvangtekort enigszins oplossen. Ik wil daarnaast gerust wat langer aan de slag blijven als dat betekent dat ik nu wat meer tijd met m’n gezin kan hebben. • We moeten de schooluren en vakantieperiodes herdenken. Twee maanden vakantie is niet enkel voor de ouders moeilijk, maar ik ervaar dat dit voor mijn kinderen te lang is. Ze vervelen zich, vragen om terug naar school te mogen, missen de vriendjes. • Mijn man heeft ouderschapsverlof en ik ben heel fier op hem maar zijn werkgever is hier radicaal tegen. Ook als hij familiaal verlof neemt voor de kinderen krijgt hij negatieve commentaar. Sensibilisering van de werkgevers is nodig. • Ik vraag respect voor de keuze van man of vrouw om meer bij de kinderen te zijn. In de huidige maatschappij worden we geduwd in tweeverdieners model. Dit legt zeer veel druk op partnerrelatie en kinderen. Kinderen zelf opvoeden mag ook opnieuw een optie zijn. • Mijn ouders wonen een eindje weg en wanneer ze hulpbehoevend worden zou dagelijks heen en weer rijden mijn gezin extra belasten. Daarnaast heb ik mijn grootmoeder zien ‘wegkwijnen’ in een rusthuis waar ze diep ongelukkig was. Het zou een aangename gedachte zijn dat mijn ouders later de hulp kunnen krijgen die zij graag willen en niet hulp zouden moeten aanvaarden waar zij zich niet gelukkig bij voelen. Zorg op maat, naar de nood en behoefte van de bejaarde, zou fantastisch zijn. Het zou ook hun eigenwaarde ten goede komen. • Ik zou het vaderschapsverlof verlengen of enkele weken ‘geboorteverlof’ geven die kunnen worden gedeeld tussen de ouders. Zo worden de jonge papa’s van in het begin nauwer betrokken bij de opvoeding van hun kinderen en kunnen ze meer verantwoordelijkheden opnemen. • Als vrouwen thuisblijven voor de kinderen, mogen ze geen pensioen verliezen later. En ook bij echtscheiding moet er rekening gehouden met het inkomensverlies van vrouwen. • De verschillende verlofstelsels maken het mogelijk meer thuis te zijn met je kind, maar in veel gevallen wordt je takenpakket op het werk niet aangepast: minder loon voor dezelfde hoeveelheid werk dus. Ik denk dat we in de toekomst werk moeten maken van het toch nog bestaande klassieke rollenpatroon. Ik wil mijn zoon alvast leren dat hij veel moet helpen in het huishouden.
32
Een nieuwe morgen Katja van Putten, Communicatiestrateeg Principessa!
Wel, ik kan jullie vertellen, het is niet gelukt. Ik sloeg er niet in om Fé. en ook thuis ALLES te organiseren. Alsof dat de oplossing zou zijn natuurlijk… Citaat uit hetzelfde boek, anderhalf jaar later:
De afgelopen jaren heb ik heel wat onderzoek verricht naar de combinatie werk en gezin. Voor het project Comeva van Sanoma, voor het kabinet van Gelijke Kansen, voor de Vrouwen- en Mannenrapporten van Fé. en nu voor ILIV, het kenniscentrum over Thuis. Hoe ervaren vrouwen en mannen de balans? Zijn ze tevreden, gefrustreerd? Hebben ze last van een schuldgevoel… Ik zou u nu dus een eindeloze reeks cijfers kunnen tonen. Vanaf 2005 tot nu, 10 jaar later. Bijvoorbeeld over hoe vrouwen nog steeds het grootste deel van de huishoudelijke taken op zich nemen. Hoe diep die zorgende rol ingebakken zit en hoe moeilijk we kunnen loslaten. Of, hoe de laatste jaren mannen duidelijk wel een iets groter aandeel hebben in het huishouden. Maar ook hoe gender gekleurd die verdeling van de huishoudelijke taken nog steeds is. Mannen klussen, zetten de vuilnisbakken buiten en vrouwen zorgen, strijken en koken. Rolpatronen die zich vooral nestelen zodra er kinderen komen. En ik kan u tonen hoe ontevreden vrouwen vaak zijn met die huishoudelijke verdeling en hoe weinig mannen zich hiervan bewust zijn… hoewel een betere taakverdeling het thuisgeluk ten goede zou komen. En enquête na enquête blijkt ook dat het vooral de middengroep is die het moeilijk heeft, 30 tot 45 jaar, vaak wat hoger opgeleid en langzaam aan het verdrinken. Omdat het op die leeftijd is dat alles lijkt te moeten. Kinderen, een eigen huis én een toffe job. Maar, Ik heb besloten om uit mijn eigen ervaring te praten. Mijn persoonlijke web, de spanningsvelden, de draden, die onder druk stonden. De balans die ik zocht, hoe ik hierin faalde en wat ik er van geleerd heb. In 1999 heb ik met mijn collega Dettie het reclamebureau waar we beiden werkten overgenomen en omgevormd tot het communicatie- en onderzoeksbureau Fé. Ik was 34 en Dettie 33. Beiden hadden we een man en kinderen. Ik schreef erover in het boek Fé.losofie dat begin 2000 uitkwam: “Guy maakt me ‘s nachts wakker. Hij wil praten en het hoge woord komt eruit. Hij wil niet dat ik vennoot wordt. Volgens hem is er geen plaats in ons gezin voor twee veeleisende zelfstandige zaken. Kon hij daar niet eerder mee komen? Morgen moet ik naar de notaris om de contracten te tekenen. We maken knallende ruzie want ik wil dit niet zomaar opgeven. Ik steun HEM nu al acht jaar volop en ik zorg vrijwel in mijn eentje voor de kinderen. Hij is steeds vaker ook ‘s avonds en in het weekend aan het werk. Ook IK heb mijn dromen en ik weet dat ik hier goed in ben. De volgende ochtend beslis ik om er mee door te gaan. Ik zal hem bewijzen dat het lukt. En dat ik er ook nog steeds voor hem zal zijn.”
“Ik kan mijn werk eindelijk steeds beter organiseren en het huishouden loopt vlotter. Het co-ouderschap zorgt voor de ideale taakverdeling. Er zijn papa- en mamadagen. De kinderen kennen ondertussen feilloos het onderscheid. Mijn dochter geniet van de aandacht die ze van haar papa krijgt. Op de papadagen werk ik hard, ga ik uit eten of naar de film met vrienden en op de mamadagen werk ik wat minder en ben ik er voor mijn zoon en dochter. Mijn vriendinnen zijn jaloers op mijn vrijheid.” Dat klinkt misschien cru, maar het is door het feit dat ik samen met mijn ex-man gekozen heb voor het co-ouderschap dat ik Fé. tussen 2001 en 2012 succesvol heb kunnen uitbouwen met fantastische campagnes voor onder andere Dove, Ecover, Triodos Bank en Comeva. Een evenwichtige verdeling van de zorgtaken was mij immers wettelijk gegarandeerd. Het schuldgevoel, dat hierbij soms toch de kop opstak, omdat ik er niet elke dag was voor mijn kinderen, negeerde ik. Want ik was best trots op mezelf. Op wat we met Fé. bereikten. Fé. was een bureau dat ook gestart was uit een frustratie. Frustratie over hoe er in die tijd (en vandaag nog veel te vaak) gecommuniceerd werd naar vrouwen. Fé. had als missie om een betere en vooral respectvollere communicatie naar vrouwen te creëren. We hielden hierbij rekening met de noden, frustraties en verlangens van vrouwen. Uit onderzoek bleek dat de werk/gezin balans één van de grote frustraties is van de meeste vrouwen. Het staat bij vrouwen ook niet voor niets op nummer 5 op het prioriteitenlijstje voor het beleid. Het was een vaststelling waarmee we ook rekening hielden in de werkorganisatie bij Fé. We creëerden een flexibele omgeving die rekening hield met de balans in je leven. Tussen werk, vrije tijd en gezin. Moest je bij je zieke kind zijn, werkte je liever rustig thuis aan een dossier, kwam je wat later of vertrok je wat vroeger. Het moest kunnen. En, dat liep meestal ook goed. De meerderheid van onze werknemers kon perfect om met de vrijheid die ze kregen en nam tegelijkertijd de verantwoordelijkheid over haar job. Ik had ondertussen een nieuwe partner leren kennen en was gelukkig. Met Fé., mijn man en de kinderen. Werk, partner, gezin en spiegel leken even in balans. Alleen was daar ook een economische realiteit. Een bedrijfsleven dat op dat moment nog maar zelden georganiseerd was zoals bij Fé.. Rond de klok beschikbaar zijn werd steeds vaker de norm. En er was natuurlijk het dagelijkse gevecht dat je als zaakvoerder moet leveren om voldoende interessante opdrachten binnen te halen.
33
Die verantwoordelijkheid bleef vooral op mijn schouders rusten en dat woog steeds zwaarder. De eerste grote crisisgolf in 2008 doorstonden we met Fé. nog redelijk. Maar de overlevingsstress nestelde zich in het bedrijf en de spanningen liepen vaak hoog op. Ik was steeds vaker moe, zeg maar uitgeput. Ik piekerde over de toekomst van Fé. en kon me nog maar moeilijk concentreren. Er waren vergaderingen waarvan ik nog maar een fractie in me op nam. Het enige wat ik dan kon doen was zo intelligent mogelijk blijven kijken en collega’s meenemen om de essentie te vatten. Ik kreeg een ernstige zona en problemen met mijn nieren. Ik kon er niet meer om heen. Ik had een burn-out. Samen met mijn vennoot en mijn partner probeerde ik oplossingen te zoeken, maar als zelfstandig ondernemer, met een verantwoordelijkheid voor het inkomen van 10 werknemers, kon ik er niet zomaar even tussenuit. Mindfulness trainingen, meditatie en yoga hielden me staande. De tweede crisisgolf in 2012, in combinatie met de razendsnel veranderende communicatiesector, was beslissend en zorgde ongewild voor een definitieve oplossing. Op 8 april 2013 besloten Dettie en ik om de stekker uit Fé. te halen en er volledig mee te stoppen. Vandaag staan we voor een nieuwe morgen. Of zeg maar een nieuwe Nu. De wereld verandert door de digitalisering vliegensvlug. We evolueren naar een instant netwerkeconomie waarin complexiteit, flexibiliteit, organisch en snel kunnen reageren en alomtegenwoordigheid de norm worden. Dit heeft niet alleen een gigantische impact op onze oude economische modellen en structuren, maar ook op de werk/gezin balans. Deze zal nog meer onder druk komen te staan dan ooit tevoren. De grenzen tussen werk, gezin en vrije tijd vervagen.
En ook het bedrijfsleven moet mee evolueren. Meer respect hebben voor de meerwaarde van de combinatie man-vrouw. Erkennen, respecteren en ondersteunen van elkaars kwaliteiten en eigenschappen is nog steeds een gigantische uitdaging. Gender mainstreaming binnen het bedrijf moet een evidentie zijn. Op vlak van carrièrekansen, vertegenwoordiging en de ondersteuning die geboden wordt. Een leven lang werken kan ook alleen maar als dit meer in balans is. Niet enkel gefocust op de periode tussen 30 en 50 jaar waardoor je alleen maar uitgeput de eindmeet haalt. Als je ze al haalt. Ook dit vraagt een totaal andere visie op werken. Zowel van het beleid, de ondernemers, het middenveld en de werknemers. Een onderbouwde visie op die gigantische impact van de nieuwe tijd is noodzakelijk en een uitdaging voor de volgende Vlaamse en federale regering. Het middenveld heeft hierin een belangrijke rol te spelen. Zij moeten signaleren en het op de agenda zetten. Persoonlijk, ben ik volop bezig met het uitbouwen van een aantal nieuwe projecten. Ik probeer hierbij mijn balans beter te bewaken. Maar toch, merk ik dat ik me snel weer te veel stretch. Ik ben gelukkig wel alerter voor de signalen, sta regelmatig stil en neem echt tijd voor mezelf. Ik hoop dat u dat ook doet. Want balans heb je nodig om de dingen met frisse ogen te bekijken zodat ook de gewone dingen weer betovering krijgen.
Natuurlijk heeft het beleid als taak om voldoende ondersteunende maatregelen te voorzien. Voor werknemers én, sta me toe, ook voor ondernemers. Voor jongeren en ouderen. Voor al wie zorg nodig heeft. Maar wat er vooral meer dan ooit nodig is, is een fundamentelere mentaliteitswijziging. Volop inzetten op sensibilisering van mannen én vrouwen. Mannen moeten meer en enthousiaster de huishoudelijke taken delen en vrouwen moeten hierbij meer loslaten. Een optimaal co-ouderschap, maar dan binnen het gezin.
34
Gezin: vele handen op één buik De ondersteuning van gezinsrelaties Inleiding Het laatste thema uit het Actieplan voor gezinnen 2020 is de ondersteuning van gezinsrelaties. Het gaat daarbij zowel om de relatie tussen partners als deze tussen ouders en kinderen. Het gezinsbeleid geeft meer en meer expliciet aandacht aan de ondersteuning van de opvoeding in gezinnen. Hiermee komt het beleid tegemoet aan ouders die buiten hun sociaal netwerk op zoek gaan naar antwoorden op dagdagelijkse (en andere) opvoedingsvragen. Ze kunnen daarvoor vandaag terecht bij allerlei initiatieven zoals de consultatiebureaus van Kind en Gezin voor baby’s en peuters, de opvoedingswinkels, ontmoetingsplaatsen, lokale initiatieven van gemeenten of middenveldorganisaties of vinden een antwoord op hun vraag in brochures, boeken, websites of telefonische adviesverlening. Dit is slechts een greep uit het gevarieerde aanbod aan mogelijkheden. Relatieondersteuning daarentegen is een veel minder ontgonnen terrein. Het aangaan van en beëindigen van partnerrelaties heeft nochtans een directe invloed op de partners, hun kinderen en hun omgeving. Er zijn ook maatschappelijke gevolgen: alleenstaande ouders zijn vaak kwetsbaarder, de relatie met de arbeidsmarkt verandert, splitsing van gezinnen zorgt voor uitdagingen m.b.t. huisvesting, enz. Maken deze consequenties de ondersteuning van partnerrelaties tot een beleidsuitdaging? Is het een taak van de overheid om een gezonde (duurzame) relatie aan te moedigen en de bevolking over relaties te informeren en te ondersteunen? Hoe kunnen we er voor zorgen dat de transitiefasen bij het aangaan en verbreken van partnerrelaties zo optimaal mogelijk verlopen voor de betrokkenen? Het actieplan voor gezinnen 2020 van de Gezinsconferentie 2012 vraagt ook om gezinnen en gezinsvorming te ondersteunen door het samenwonen van mensen te bevorderen zonder onderscheid naar gezinsvorm en de drempels die er op dat vlak bestaan weg te werken.
Actieplan voor gezinnen 2020, Gezinsconferentie 2012 * Relaties lopen vaak spaak, maar toch stellen we vast dat er zeer weinig ondersteuning is van partnerrelaties los van de problematische context, voor het fout loopt. Hoe de overheid daar precies aan ondersteuning kan doen, is geen uitgemaakte zaak, maar er is zeker een maatschappelijke nood om meer aandacht te geven aan ‘relatiefitness’, het versterken en verrijken van partnerrelaties. Waarom geen expertisecentrum relatieondersteuning oprichten naar het voorbeeld van EXPOO? * Het beleid kan gezinnen ook versterken door het samenwonen van mensen te bevorderen. Nu zien we te vaak dat samenleven ontraden wordt, door bijvoorbeeld uitkeringen te verbinden aan de status van alleenstaande. Ook blijven koppels die ongeregistreerd samenwonen volledig buiten de radar, alsook de kinderen die in die gezinnen opgroeien. De maatschappij heeft allang geen waardeoordeel meer tegenover atypische gezinnen, het beleid mag dat ook niet hebben. Ook kinderen die in twee huizen wonen maken deel uit van twee gezinnen, niet alleen van het gezin waar ze gedomicilieerd zijn. * Opvoedingsondersteuning is stilaan een ingeburgerd begrip in Vlaanderen en dat is positief. Maar we merken dat de inspanningen niet gelijk verdeeld zijn: we geven zeer veel aandacht en ondersteuning aan de opvoeding van kleine kinderen (0-3jr) en ook probleemjongeren zijn een item. Maar wat met alle andere leeftijden en niet-problematische opvoedingssituaties? Ook in de Huizen van het Kind, die zullen worden uitgebouwd, moet aandacht zijn voor de opvoeding van opgroeiende kinderen en jongeren. De ondersteuning voor de opvoeding van jongeren mag niet louter een kopie zijn van de ondersteuning voor de opvoeding van kleine kinderen. Het aanbod moet vraaggevoelig zijn, en gericht zijn op ondersteuning. Preventie van maatschappelijke problemen mag niet de beoogde outcome zijn. Bovendien moet opvoedingsondersteuning vooral op het lokaal niveau georganiseerd worden. Op die manier kan men een eigen invulling geven aan het ondersteuningsaanbod vanuit een lokale analyse van noden, opgesteld samen met de betrokken gezinnen binnen een bepaalde buurt of gemeente.
We merken op dat de experten, in vergelijking met de thema’s combinatie gezin, werk en zorg en materiële ondersteuning, voor het thema relatieondersteuning veel minder een beoordeling maken van feitelijke beleidsinitiatieven. De redenen hiervoor zijn divers. Enerzijds zijn de Huizen van het Kind nog in hun opstartfase. Anderzijds is het Vlaams beleid zelf nog in een verkenningsfase over haar rol met betrekking tot het ondersteunen van partnerrelaties. Al bestrijkt dit thema ook een aantal federale materies, zoals de familierechtbank of de sociale zekerheid.
35
Opvoedingsondersteuning Veel experten zijn het er over eens dat opvoedingsondersteuning een belangrijk onderdeel moet zijn van het gezinsbeleid. Een voorwaarde daarbij is dat een (te) sterke profilering van het aanbod niet mag leiden tot onzekerheid bij de ouders. Het beleid zou hierdoor haar doel kunnen voorbijschieten. Ondersteuning moet daarom in de eerste plaats vraaggestuurd zijn en mag geen preventielogica uitdragen naar de gebruikers, vinden experten. Hoewel opvoedingsondersteuning preventieve effecten kan hebben, is het van groot belang voor ouders dat het gevoel van vertrouwen in zichzelf groeit. Opvoedingsondersteuning mag ook niet ophouden wanneer kinderen schoolplichtig worden, ook ouders van schoolgaande kinderen en tieners zitten soms met vragen. Toch merken enkele experten op dat de aandacht voor de jongste kinderen terecht is omdat deze periode van fundamenteel belang is voor de ontwikkeling van een kind. In 2012 introduceerde de overheid een nieuw concept in de opvoedingsondersteuning: de Huizen van het Kind. Dat zijn lokale initiatieven waar de krachten rond opvoeden en preventieve gezondheidszorg gebundeld worden. Er zijn verschillende proefprojecten gestart, o.a. in Boom, Oostende en Genk. Eind 2013 werd het decreet ‘preventieve gezinsondersteuning’ goedgekeurd, dat onder meer het bestaande decreet opvoedingsondersteuning vervangt en de decretale basis legt voor de ‘Huizen van het Kind 42’‘.
Huizen van het kind Via dit initiatief wil het beleid een meer geïntegreerde dienstverlening realiseren op het vlak van medische en psychosociale preventie voor jonge gezinnen en de drempel naar informatie, ondersteuning en hulp verlagen. De huidige consultatiebureaus van Kind en Gezin fungeren als ‘ankerpunt’ voor de Huizen van het Kind en de bestaande dienstverlening van Kind en Gezin zoekt aansluiting met andere partners actief binnen de brede gezinsondersteuning. Het bereik van gezinnen wordt hierdoor vergroot en het aanbod versterkt. Het samenbrengen van opvoedingsondersteuning in de Huizen van het Kind sluit alvast aan bij de bezorgdheid van de experten dat het concept opvoedingsondersteuning een stigmatiserende ondertoon kan hebben. ‘Ondersteuning’ kan het gevoel geven dat je zelf de capaciteit niet hebt, en daarom professionele hulp nodig hebt. ‘Huizen van het Kind’ klinkt uitnodigender en heeft het potentieel om de drempel te verlagen. Een expert merkt op dat sommige gezinnen de opvoedingsondersteuning van Kind en Gezin ervaren als een verplichting. Dat niet enkel Kind en Gezin maar veel meer organisaties de Huizen van het Kind uitdragen kan het gastvrije karakter van het initiatief dus verhogen. Een goede uitwerking van de Huizen van het Kind is dé uitdaging voor de toekomst. Tijdens de gesprekken met experten kwamen veel verschillende bekommernissen en voorstellen naar boven met één duidelijke rode draad. De grootste zorg inzake het decreet zoals het nu bestaat, is volgens de experten het gebrek aan duidelijke incentives en verantwoordelijkheden voor de lokale besturen. Een voorbeeld dat gegeven wordt, is dat het decreet nergens benoemt wie er betrokken moet worden in de uitwerking van het concept, enkel het lokaal bestuur zelf:
‘Elk lokaal bestuur en elke lokale actor die relevant is voor de preventieve gezinsondersteuning, kan initiatief nemen tot het organiseren van een Huis van het Kind. Elk initiatief verloopt in samenwerking met het lokaal bestuur. Bij gebreke aan initiatief neemt het lokaal bestuur het initiatief op zich’. Daarnaast vermeldt het decreet dat de Huizen van het Kind minimaal moeten bestaan uit de consulenten en het regioteam van Kind en Gezin en minimaal twee andere verschillende vormen van aanbod. De bezorgdheid van de experten is dat daardoor te grote verschillen zullen ontstaan tussen gemeenten op het vlak van de dienstverlening naar gezinnen. In de ene gemeente kunnen er verschillende actoren opstaan om initiatief te nemen en zal er zo een brede uitwerking komen, in de andere gemeente zal dit misschien niet gebeuren en blijft de uitwerking beperkt. Volgens sommige experten is het decreet te weinig ambitieus en had men meer eisen moeten stellen aan de lokale besturen. Maar op voorwaarde dat er voldoende ondersteuning en budget zou voorzien worden om aan die eisen te kunnen voldoen. Enkele experten hebben kritiek op de manier waarop er toezicht gehouden wordt op de uitvoering van het decreet. Dit staat slechts zeer summier beschreven waardoor de vraag rijst hoe de Vlaamse overheid de Huizen van het Kind kan evalueren. De experten vragen zich ook af of het gebrek aan financiële middelen een goede uitbouw van de Huizen van het Kind niet sterk zal beperken. Ondanks de kritische bemerkingen geven veel experten ook aan dat de Huizen van het Kind voldoende tijd en ruimte moeten krijgen om te kunnen groeien en hun werking te optimaliseren. Daarom vragen ze om objectieve instrumenten te ontwikkelen om de werking te evalueren en eventueel bij te sturen. Anderzijds geeft een andere expert ook aan dat het decreet reeds zeer ambitieus is. Het zal volgens hem geen sinecure worden om verschillende organisaties, initiatieven en mensen samen te brengen, het aanbod beter bekend te maken en eventueel uit te breiden en er vooral voor te zorgen dat dit bij de personen terecht komt die er de grootste nood aan hebben. Verschillende experten vragen zich af of alle ambities kunnen waargemaakt worden. Op de vraag hoe de Huizen van Het Kind in te vullen, gaven de experten veel ideeën. Wat sterk naar voren komt, is dat het aanbod vooral op maat van gezinnen moet zijn. Een belangrijke bedenking hierbij is dat het dit zich niet mag beperken tot alles wat tot het domein welzijn, volksgezondheid en gezin behoort. De vragen van gezinnen laten zich niet omvatten binnen de contouren van één beleidsdomein. Gezinnen hebben bijvoorbeeld veel vragen over onderwijs en weten niet altijd waar ze met deze vragen terechtkunnen. In 2012 ging 8,5 % van alle gestelde vragen in de opvoedingswinkels en 5 % van de gestelde vragen aan de opvoedingstelefoon over opvang en school3. De Huizen van het Kind moeten ouders ook kunnen gidsen doorheen de complexiteit van hulpverlening, wetgeving, administraties … Indien rechtstreekse antwoorden niet kan, moet het mogelijk zijn om gericht en begeleid door te verwijzen. Daarnaast benadrukken verschillende experten dat het niet mag ophouden op een bepaalde leeftijd. Ouders moeten er terechtkunnen met vragen over kinderen in alle levensfasen. Het is helemaal niet logisch voor ouders dat ze zodra hun kind 4 jaar wordt, op een andere plaats naar antwoorden zouden moeten zoeken voor hun vragen. Op maat van gezinnen betekent ook dat er een grote diversiteit moet zijn in het aanbod.
36
Een tweede aandachtspunt van de experten is dat de Huizen van het Kind in de eerste plaats een netwerk van organisaties moeten worden waarbij men optimaal gebruik maakt van de bestaande initiatieven in een lokale gemeenschap. Men hoeft volgens hen dus geen compleet nieuwe dienstverlening uit te werken. Samenwerking is het sleutelwoord volgens het decreet, tussen diverse actoren, domeinen, professionals en vrijwilligers. Vervolgens merkt één van de experten op dat het nog niet duidelijk is hoe de Huizen van het Kind en de jeugdhulpverlening op elkaar moeten inspelen. Het is belangrijk hier doordacht mee om te springen zodat de drempel naar de Huizen van het Kind laag blijft en deze niet ervaren wordt als voorbehouden voor problematische situaties. Met een boutade stelt één van de experten dat men moet oppassen geen “Huizen van het Probleemkind” te creëren. Enkelen benadrukken dat de Huizen van het Kind een positieve promoverende visie moeten uitdragen. Ten slotte hechten de experten veel belang aan de ontmoetingsfunctie van de Huizen van het Kind: kinderen zelf als doelgroep aanspreken, mogelijkheden creëren voor ontmoetingen tussen gezinnen, professionelen en vrijwilligers... Het kan bijvoorbeeld een plaats zijn voor vergaderingen van buurtorganisaties of waar de jeugdbeweging of het lokaal verenigingsleven activiteiten kan laten plaatsvinden en uitwerken. Het bestaande buurtwerk, sociaal-cultureel verenigingsleven, jeugdwerk… die ontmoeting tussen ouders en jongeren al mogelijk maken erkennen en ondersteunen is noodzakelijk. De experten pleiten voor een ‘open’ huis waar alle gezinnen zich welkom voelen. Het is daarbij belangrijk om inspanningen te doen om ook kwetsbare gezinnen te bereiken. De expertise en het aanbod van armoedeorganisaties en buurtwerkingen zijn in dit kader essentieel.
Samenwonen bevorderen Het Actieplan voor gezinnen 2020 van de Gezinsconferentie 2012 stelt dat het beleid gezinnen kan versterken door het samenwonen te bevorderen. Een eerste opmerking van de experten gaat over de financiële drempels ten aanzien van samenwonen. De experten gaan er mee akkoord samenwonen eerder aan te moedigen dan te ontmoedigen. Ze geven verschillende voorbeelden waarbij samenwonen soms ontraden wordt. Bijvoorbeeld iemand die een uitkering ontvangt, zoals een leefloon of werkloosheidsuitkering en anderen niet durft te helpen door hen tijdelijk in huis te nemen. Ook bij het aangaan van een nieuwe relatie is er aarzeling om samen te wonen uit vrees voor inkomensverlies. Maar als ze anderzijds beslissen om niet samen te wonen is er de angst om aangeklaagd te worden voor domiciliefraude. Volgens een expert gaan veel OCMW ‘s strenger controleren op domiciliefraude, maar deze controles passen wel binnen de huidige regelgeving. De expert stelt dus de vraag of de regelgeving rond leeflonen niet moet worden aangepast zodat het aantal personen dat binnen een huishouden leeft wordt meegerekend in de berekening. Terwijl andere koppels de tijd krijgen om elkaar beter te leren kennen door bij elkaar te blijven logeren (maar nog niet samen te wonen), kan dit bij koppels waarbij iemand een uitkering krijgt verkeerd begrepen worden en worden ze sneller gedwongen om keuzes te maken. Wie een inkomensvervangende tegemoetkoming krijgt omwille van een handicap ziet die verdwijnen wanneer hij/zij gaat samenwonen
met een partner die een inkomen heeft. Een ander voorbeeld zijn jongeren die aan de start van hun loopbaan gaan samenwonen (niet in een relatie) omwille van de kostprijs. Wanneer meer dan een van hen beroep moet doen op een uitkering worden zij echter beschouwd als samenwonenden, terwijl zij niet altijd functioneren als een gezinseenheid. Een laatste voorbeeld dat de experten geven is de alleenstaande ouder die uit trots zelfstandig voor de kinderen wil zorgen en geen beroep wil doen op het inkomen van de nieuwe partner voor de kosten van de eigen kinderen. De experten erkennen dat het om een moeilijk evenwicht gaat, maar ze hebben geen pasklaar antwoord over hoe het beleid hier mee moet omgaan. De meningen zijn verdeeld. Enkele experten pleiten voor een volledige individualisering van de uitkeringen wat de financiële drempels om te gaan samenwonen volledig wegneemt. Een hierbij aansluitend voorstel is om individuele uitkeringen wanneer men gaat samenwonen slechts na verloop van tijd om te zetten in een gezinsuitkering, als een soort van overgangsmaatregel. Andere experten menen echter dat het beleid wel rekening mag houden met het gezinsverband waarin mensen leven en de uitkeringen daaraan mag aanpassen. Sommige experten bepleiten wel om meer rekening te houden met het aantal kinderen in het gezin. Niet alleen mensen die een uitkering krijgen en te maken hebben met het verschil tussen individuele en gezinsuitkeringen ondervinden financiële drempels om te gaan samenwonen. Ook in zorgsituaties en bij alternatieve woonvormen zoals co-housing of kangoeroewonen zijn er financiële en administratieve drempels, volgens de experten. Indien mensen een woonst wensen op te delen in twee of meer delen moet de gemeentelijke overheid toestemming verlenen. Indien men twee aparte woningen wil maken onder één dak, met respect voor elkaars privacy, bots je al snel op een aantal moeilijkheden. De stedenbouwkundige voorschriften en de bestemming van het perceel voorzien meestal slechts het bouwen van een eengezinswoning. Aan het statuut van de woning hangen daarnaast vanuit de federale regelgeving ook enkele juridische en fiscale kaders vast: gezinnen worden samen belast, het kadastraal inkomen kan hoger zijn. Ook als er sprake is van een huurovereenkomst hangen er tal van regels aan vast. De erkenning van een meergezinswoning is dus niet evident. Alleen voor kangoeroewonen is er een wetgevend kader, maar dan enkel indien er sprake is van een zorgfunctie43. Een expert noemt het positief dat er een wetgevend kader is rond het zorgwonen, maar vermeldt ook dat er nog heel veel andere vormen van wonen buiten dit wettelijk kader vallen. Uit een onderzoek van Samenhuizen vzw blijkt ook dat de gemeenten bij aanvragen vaak zelf niet goed op de hoogte zijn van de mogelijkheden44. Daarnaast zijn er ook gemeenten die, uit angst voor het installeren van ‘verdoken appartementen’, weigeren een vergunning af te leveren. Groepen die een co-housing project wensen op te starten en daarvoor een bedrag trachten te lenen bij een bank botsen volgens hetzelfde onderzoek ook op argwaan. De huisvestingsmaatschappijen in Vlaanderen zijn ook nog verre van vertrouwd met de verschillende mogelijkheden van gemeenschappelijk wonen. In deze zin zouden bepaalde overheidsmaatregelen de (intergenerationele) solidariteit zeker kunnen bevorderen.
37
Gezien de enorme verscheidenheid van alternatieve woonvormen (co-housing, leefgemeenschap, gemeenschapshuis, tweewoonst, woongroep…) is het belangrijk dat het beleid een visie rond gemeenschappelijk wonen uittekent met een concrete definitie en afbakening van het domein, concludeert het onderzoek van Samenhuizen.
Gezinsconferentie 2012 voorstelt. Het is alleszins niet aan de overheid om de kwaliteit van een partnerrelatie te beoordelen. Volgens een aantal experten is het wel een opdracht van het beleid om mensen op een positieve manier te ondersteunen bij moeilijkheden die ze ondervinden bij het aangaan of verbreken van een relatie of in nasleep daarvan.
Daarnaast vraagt men in het Actieplan voor gezinnen 2020 van de Gezinsconferentie 2012 aandacht voor atypische gezinnen. Heel wat sociale zekerheidsstructuren zijn nog steeds gebaseerd op het klassieke huwelijk. Inmiddels zitten we met een veel grotere diversiteit in gezinsvormen en relatievarianten. Koppels die ongeregistreerd samenwonen, blijven onder de radar, en dit zijn er steeds meer en meer. Vooral wanneer een van de partners komt te overlijden kan dit verstrekkende gevolgen hebben, bijvoorbeeld omtrent het gebruik van de woning. Maar ook in de oprichting van de familierechtbank zit geen mogelijkheid vervat voor koppels die ongeregistreerd samenwonen om hun geschillen voor te leggen.
Het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen heeft, na de Gezinsconferentie 2012, in opdracht van de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, een verkennend onderzoek gevoerd naar het bestaande aanbod rond relatieondersteuning in Vlaanderen45. Verschillende instanties werken via vormingsinitiatieven of concrete hulpverlening rond relatieondersteuning. De Centra voor Algemeen Welzijnswerk (CAW) geven onder andere aan frequent met relatiemoeilijkheden in contact te komen. In 2011 kreeg hun onthaalwerking meer dan 47.000 vragen over relationele problemen. Voor net iets meer dan de helft daarvan (25.000) werd begeleiding opgestart. Ook de Centra voor Kinderzorg en Gezinsondersteuning (CKG) en andere diensten werken rond relaties. Teleonthaal gaf aan dat 38 % van het totaal aantal gesprekken over relaties gaat. De CAW’s gaven in het onderzoek aan dat zij de vraag naar laagdrempelige dienstverlening rond relaties niet voldoende kunnen beantwoorden. Zij zien wel een nood aan een breder aanbod en kijken hiervoor in de richting van sociaal-culturele organisaties. Er zijn al tal van initiatieven rond relaties binnen het sociaalcultureel werk, maar ze zijn vaak nog niet bekend genoeg. Er leeft ook nog steeds een taboesfeer over het onderwerp. Organisaties als Femma, Encouter Vlaanderen, de Gezinsbond en andere organiseren soms lezingen, workshops of gespreksgroepen rond relaties. In het onderzoek wordt voorgesteld dat het aanbod nog beter bekend moet gemaakt worden. Ook bij de interviews n.a.v. de Gezinsconferentie geeft een expert aan dat we vooral moeten inzetten op het beter bekend maken van het bestaande aanbod. Een ander voorstel uit het onderzoek betreft de betaalbaarheid. Iedereen moet een betaalbaar aanbod kunnen vinden op maat. Zo ziet een expert een hiaat tussen begeleiding bij een therapeut (tegen betaling) en de gratis hulpverlening van het CAW dat zich prioritair op de meest kwetsbaren richt. Enkele andere experts pleiten daarnaast voor de terugbetaling van psychotherapie en/ of relatietherapie. De recente erkenning van psychotherapeuten, klinisch psychologen en orthopedagogen wordt in die zin als een belangrijke verwezenlijking gezien door enkele experten.
Relatieondersteuning Vanuit het idee dat leven in een duurzame relatie positief en waardevol is, zowel voor de persoon als voor de maatschappij, was de derde insteek op de Gezinsconferentie 2012 ‘relatieondersteuning’. Niet alleen moeten transitiefasen bij het aangaan en verbreken van partnerrelaties zo goed mogelijk kunnen verlopen voor de betrokkenen, ook tussendoor kunnen relaties ondersteund worden. Op dit moment is er weinig aanbod in relatieondersteuning, los van de problematische context. Hoe kunnen partnerrelaties versterkt en verrijkt worden? Het beleid ten aanzien van relatieondersteuning staat nog in zijn kinderschoenen. Tijdens de gesprekken met de experten ging het vooral over het nut van relatieondersteuning als doelstelling van gezinsbeleid. Moet de Vlaamse overheid hier een beleid over voeren? Zo ja, onder welke voorwaarden? Relatieondersteuning is in theorie niet beperkt tot ondersteuning bij nakende relatiebreuken, maar kan ook tot doel hebben om koppels te ondersteunen die hun relatie willen verdiepen. Er is flink wat onenigheid tussen de experten over relaties en relatieondersteuning. Dit is absoluut geen uitgeklaarde zaak en een aantal personen geeft expliciet aan dat er misschien nood is om een grondig debat te voeren over relatieondersteuning als antwoord op reële vragen en noden. De experten stellen zich hardop enkele vragen over de wenselijkheid van een eventueel aanbod in relatieondersteuning. Is dit een taak van de overheid? Verschillende personen stellen voor dat dit een taak is van scholen of het sociaal-cultureel werk. Daarnaast komt er een sterke bezorgdheid naar de normering die relatieondersteuning met zich kan meedragen. Niemand wil de boodschap brengen dat iedereen kost wat kost moet samenblijven en dat uit elkaar gaan een foute keuze is. Dit kan heel veroordelend overkomen voor zij die een breuk met een partner hebben meegemaakt. Als onze samenleving het mogelijk maakt dat mensen uit elkaar kunnen gaan, moeten we ook respectvol en begripvol zijn voor wie die keuze maakt en moeten we als samenleving een gezamenlijke verantwoordelijkheid opnemen voor de mogelijke gevolgen ervan. Andere experten vinden dat een relatie een privézaak is en dat men niet mag tussenkomen ‘voor het misloopt’, zoals onder andere het Actieplan voor de gezinnen 2020 van de
Enkele experts ondervinden dat problemen binnen een relatie nog vaak taboe zijn. Wanneer personen uit elkaar gaan, heeft de brede familie- en kenniskring het vaak niet zien aankomen. Bepaalde studies zouden ook aantonen dat een stabiele partnerrelatie een sterk beschermende factor is tegen opvoedingsproblemen46. Maar daarbij wordt heel duidelijk gezegd dat een aanbod niet mag veroordelen of betuttelen. Een eerste bezorgdheid die door een aantal experten gesteld wordt over deze verschillende vormen van relatieondersteuning is of we op deze manier opvoeden en relaties niet te veel problematiseren. Het feit dat er ondersteuning is, insinueert dat mensen ‘hulp’ nodig hebben en dat er professionals nodig zijn om een goede opvoedingsrelatie of partnerrelatie te kunnen hebben. Wat betreft relatieondersteuning mag de norm niet zijn dat je nood hebt aan een professional om een duurzame relatie te
38
kunnen onderhouden. We moeten mensen eerder laten geloven in hun project en in hun eigen relatie- en opvoedingsvaardigheden. Het aanbod moet dus empowerend zijn. Verschillende experten opperen dat de school een goed geplaatst instituut is om met jongeren over relaties en relatievaardigheden te werken. Dit kan uitgaan van een bredere visie ‘zorg voor jezelf en voor de andere’, tot omgaan met elkaar (niet enkel partners).
Ondersteuning bij transitiefasen Verschillende experten geven aan dat het zeker van belang is om de gevolgen van een partnerbreuk voor kinderen zo veel mogelijk te beperken, al liggen de sleutels hiervoor vooral op het federale beleidsniveau. Enkele experten vinden dat bemiddeling meer bekendheid moet krijgen of pleiten voor een verplichte eerste infosessie bij een bemiddelaar. De oprichting van de familierechtbank beoordelen enkele experten als positief. Hoewel men ook de kanttekening maakt dat het toch iets zegt over de samenleving dat we er van uitgaan dat een rechtbank voor familiale geschillen nodig is. Hoewel een familierechtbank zeer efficiënt kan zijn op juridisch vlak, was een soort van bemiddelingsbank misschien beter, aldus een expert. Een andere expert oppert dat dergelijke bemiddeling ook zijn plaats moet krijgen in de Huizen van het Kind.
deze afspraken49. Om een beleid in eigen land uit te stippelen op basis van de eerste evaluaties is het misschien dus nog te vroeg. Tot slot geven ook een aantal experten aan dat kinderen het uitgangspunt moeten zijn bij een scheiding en de bijhorende afspraken rond verblijfsregeling. Is co-ouderschap wel altijd in het belang van het kind? Er mag niet vergeten worden dat kinderen daarnaast ook hun eigen leefsituatie hebben en dat deze meegenomen moet worden tijdens het maken van beslissingen. Maar we mogen kinderen niet belasten met de verantwoordelijkheid om tussen de ouders te moeten kiezen, stelt een expert nog.
Uit eenzelfde bezorgdheid pleit een expert ook voor een (verplicht) ouderschapsplan wanneer ouders uit elkaar gaan. De indiening van een wetsvoorstel tot de invoering van het ouderschapsplan wordt aldus positief beoordeeld. Een andere expert denkt dat het vooral nodig is om een mentaliteitswijziging bij scheidende ouders aan te moedigen waarbij het belang van het kind primeert, eerder dan hun eigen wensen en gevoelens. Deze expert meent dat een ouderschapsplan hiertoe kan bijdragen omdat het ouders ertoe aanzet om stil te staan bij de keuzes die ze maken. Uit een onderzoek van de Universiteit Antwerpen en de studiedienst van de Vlaamse regering blijkt dat 27,3 % van de alleenstaande ouders nooit met de ex-partner spreekt over hun kinderen en dat ongeveer 45 % nooit samen beslissingen over de kinderen neemt47. Uit het onderzoek blijkt ook dat zaken die ouders door de wet verplicht moeten vastleggen een betere uitkomst kennen dan zaken waarover er geen verplichting is. Een ouderschapsplan zou dus een meerwaarde kunnen betekenen bij het vorm geven van gezamenlijk ouderschap na een breuk. In Nederland is het ouderschapsplan sinds 2009 verplicht. Het plan houdt in dat ouders afspraken maken over hun minderjarige kinderen. Daarnaast verplicht dit ouderschapsplan beide ouders ertoe de band tussen het kind en de andere ouder te bevorderen. De ouders moeten ook rekening houden met de mening en de wensen van het kind. Een recent onderzoek van de Universiteit Utrecht geeft echter aan dat er geen sprake is van minder conflicten tussen de ouders of meer contact tussen ouders en kinderen sinds 200948. Zij zien integendeel eerder een lager welbevinden en meer conflicten. De evaluatie van het ouderschapsplan door het Nederlandse ministerie van Justitie en Veiligheid daarentegen verwijst naar een aantal positieve effecten: het aantal scheidingen waarbij afspraken over de kinderen worden gemaakt, neemt toe en kinderen zijn meer betrokken bij
39
Gezinnen aan het woord over de ondersteuning van gezinsrelaties • Ik ben zeer tevreden over de opvoedingswinkel en heb ook al anderen gehoord die er echt door geholpen zijn. • Een gezin samen houden (als dat kan) maakt zeker deel uit van gezinsbeleid, het komt immers de kinderen ten goede als er niet halsoverkop gescheiden wordt. Ik weet niet goed wat de overheid kan doen. Het is vooral van belang dat beide partners hun huwelijk willen laten slagen en dat ze steun vinden in hun sociaal weefsel als het eens minder gaat. Door het hollen vergeten we soms dat we ook vrienden en familie nodig hebben om eens uit te blazen. • Als mensen geen tijd meer hebben voor zichzelf en elkaar, als de druk om te presteren steeds toeneemt, worden relaties soms moeilijkheden i.p.v. mogelijkheden. Het tempo en het ritme van onze maatschappij ligt enorm hoog. • Ik denk dat spanningen vaak ontstaan door de druk op het gezin, alles zo goed mogelijk willen doen: geld verdienen, kind een mooie toekomst geven, huis afbetalen, gezond koken, bewust kopen... En soms is de vrije tijd te beperkt om als gezin samen te genieten en de spanningen te vergeten. • Mensen die een invaliditeitsuitkering hebben en gaan samenwonen zien hun inkomsten dalen. • Met vragen over opvoeding kan ik terecht bij Kind en Gezin, maar nu de oudste in de kleuterschool zit, weet ik niet steeds waarheen. • Mijn kleinzoon woont bijna 4 jaar bij mij op “vrijwillige” basis, de mama heeft godzijdank op tijd aan de noodrem getrokken, en door de jeugdrechtbank werd materiële bewaring toegestaan. Door deze “vrijwillige” regeling heb ik echter geen recht op een pleegzorgdossier, en bijgevolg ook niet op begeleiding. Soms heeft mijn kleinzoon verdriet of belooft zijn mama dingen die ze niet kan nakomen, ik sta dan alleen met mijn vragen. Men wacht blijkbaar liever tot er drama’s gebeuren. • In principe kan ik met opvoedingsvragen bij Kind en Gezin en het CLB etc. terecht, maar daar zal ik niet snel naartoe stappen. Die beginnen nl al snel te moeien en te dreigen. Dus houden we het maar bij bevriende ouders en fora. De vernoemde instellingen schijnen liever te straffen dan effectief te begeleiden. Uitgeblust? Of moedwillig? • Een partnerrelatie is iets tussen twee mensen, ik zie niet goed hoe de overheid daar iets kan bij doen. Het is een maatschappelijke evolutie dat er nu meer breuken zijn dan vroeger. Wellicht komen er nog andere evoluties, misschien zelfs in de andere richting. Je kan die evolutie vaststellen maar ze niet beïnvloeden. • Preventie van echtscheidingen kan veel maatschappelijk leed en een hoge kost voor de overheid voorkomen. We moeten de druk op de gezinnen verlagen door meer ondersteuning te bieden als maatschappij. Terug echt samen gaan opvoeden: school, gezin en stad/overheid samen. Initiatieven waarbij iets leren aan het aangename wordt gekoppeld zoals workshops voor gezinnen met kinderen (en grootouders) dragen bij tot maatschappelijk draagvlak voor het belang van het gezin. Lokale initiatieven ondersteunen waarbij aan het gemeentelijk netwerk wordt gewerkt, zodat mensen weer meer samenkomen en samen leven en zich op positieve manier met elkaar ‘moeien’ (elkaar ondersteunen dus). Netwerken die elkaar ondersteunen stimuleren, waarbij mensen gezamenlijk zorgen voor kinderopvang, huiswerkklas, activiteiten na school enz. • In mijn relatie is er veel spanning in de combinatie werk/gezin. Deze combinatie van overheidswege verbeteren is nodig. Ook betaalbare therapie en gespreksbegeleiding voor allerlei relatieproblemen (bv. onenigheid opvoeding kinderen) helpt. Kinderen opvoeden, geeft ook spanning. Een goede opvoedingsbegeleiding, of groepsgesprekken rond opvoeding kan helpen.
40
Gezinnen aan het woord over de ondersteuning van gezinsrelaties (vervolg) • We moeten het taboe doorbreken van relatietherapeuten en een groter aanbod van deze therapie creëren. Er moet aandacht zijn voor man en vrouw als koppel en niet enkel als ouders. • Vaak blijven mensen te lang met hun opvoedingsproblemen zitten. misschien is het wel goed mocht er via een vertrouwelijk milieu zoals de school, meer babbelsessies of werkwinkels georganiseerd worden waarbij ouders merken dat je erover kan praten en dat je niet de enige bent. Ontmijningsacties dus vooraleer het een gesprek bij een psycholoog wordt. • Relatie-ondersteuning is geen taak van de overheid, dat is een taak van de partners. Realistisch in het leven staan en niet naast je schoenen lopen is al een goede stap. • Ik vind dat de overheid op zich relaties tussen 2 mensen niet kan ondersteunen en versterken maar ze kan wel de eenoudergezinnen ondersteunen. Ik vind dat dit deel uitmaakt van het gezinsbeleid. • Ik stel voor om infosessies voor jonge koppels te organiseren, liefst voor ze zich engageren zodat ze bewuster hun keuzes kunnen maken en sterker staan in hun relatie.
41
Relatieondersteuning als maatschappelijke opdracht Rika Ponnet, Duet relatiebemiddeling “De ondersteuning van gezinsrelaties” wat houdt dat juist in? Hieronder wordt zowel de opvoedingsondersteuning begrepen als de relaties tussen partners. Gezien ik ervan overtuigd ben dat gezinsrelaties en de partnerrelatie niet los van elkaar kunnen gezien worden en uiteraard omdat partnerrelaties mijn biotoop zijn, koos ik ervoor om het vooral over dat laatste thema te hebben: de partnerrelatie en de mogelijke ondersteuning ervan.
Relatieondersteuning? De meest centrale vraag die daarbij op deze conferentie gesteld wordt: Is relatieondersteuning een taak van de overheid? Moeten organisaties zoals de Gezinsbond en vooral de overheid, zich inlaten met relatieondersteuning? Een consensus daarover is er allerminst. Reflecteren over bewuste relatieondersteuning is een bijzonder moeilijke opdracht. We kunnen dit niet los zien van een denkkader over relaties en vooral dat is vandaag niet evident. Moeten we immers ingrijpen in iets privé als een liefdesrelatie? Is dit niet iets tussen twee mensen? Tegelijkertijd staat iedereen die werkt in het veld van relaties en gezinnen in een spagaat: we stellen immers vast dat er heel veel relatieproblemen zijn en dat die aan de basis liggen van veel gezinsproblemen. Maar we willen niet normeren, we willen geen uitspraken doen over hoe liefdesrelaties er moeten uitzien, we willen geen standpunten innemen.
Gebrek aan hedendaags denkkader rond duurzame relaties Ik stel dan ook vast, vandaag, dat het denkkader over relaties erg diffuus is. Je kan ook helemaal niet meer spreken van een ethisch kader, terwijl ik net ervaar dat dit is wat veel mensen zoeken. Het oude, klassieke, normerende en opgelegde kader - hier in Vlaanderen katholiek gekleurd - heeft afgedaan, maar er is een leegte ontstaan. Het maatschappelijk signaal is duidelijk: we maken het mensen mogelijk om uit duurzame relaties te stappen, we willen weg van schuldvragen, we stellen keuzes op dat vlak niet meer in vraag. Maar tegelijkertijd slagen we er maar moeilijk in om zinvol, op een constructieve manier over duurzaamheid in relaties te spreken. Veel heeft te maken met het feit dat we voor een burgerlijk instituut als het huwelijk, een relatievorm die voor een goed verloop een langetermijndenken vergt, ons zijn gaan baseren op zoiets volatiels als de romantische liefde zoals ze beleefd wordt in de eerste jaren van de relatie. We verwachten van duurzame relaties onrealistische dingen: veiligheid en geborgenheid, maar tegelijk ook stomende seks en passie; duurzaamheid en betrouwbaarheid maar ook spanning en afwisseling. We willen geen sleur, we willen een partner die ons gelukkig maakt, onze noden lenigt. De invulling van onze eigen individuele verlangens en behoeftes staat centraal, niet meer het belang van de relatie, het gezin. Voor alle duidelijkheid: dit is geen kritiek, geen verzuchting, dit is een vaststelling. Uiteraard hangt deze evolutie samen met een maatschappelijke evolutie waarin een mensbeeld heerst van kansen, van rechten op individuele ontplooiing. Die individuele rechten komen ook
gevoelsmatig voor ‘wij-belangen’. We vinden het almaar moeilijker om het te hebben over verantwoordelijkheden, vanuit een angst versleten te worden voor ‘ouderwets’, ‘inperkend’, ‘dogmatisch’. Altijd voelt er zich immers wel iemand geculpabiliseerd en vanuit dat gevoel blijft men hangen in een sfeer van vrijblijvendheid. Ook over seksualiteit praten vanuit een relatiekader is bijna taboe geworden, wegens te normerend. Met als gevolg dat we het alleen nog hebben over de technische kant van seksualiteit, terwijl het door de meeste mensen nog altijd als een onderdeel van een relatie wordt gezien. De hulpverleningsvragen situeren zich juist vaak bij de relationele component van seksualiteit. Een afwezigheid van verlangen bijvoorbeeld gewoon zien als een libidoprobleem, spoort niet met de belevingswereld van heel velen die ermee te maken hebben. Juist door de afwezigheid van verlangen relationeel te durven kaderen, komt men uit bij datgene wat wel leeft. Ik gaf de afgelopen twee jaar heel veel lezingen, sprak intussen voor duizenden mensen. Wat ik merk dat telkens werkt, is inderdaad niet een moraal aanreiken die mensen als inperkend ervaren, maar wel wetenschappelijke, evidence based kennis aanreiken waarop mensen zich kunnen baseren bij het kijken naar eigen gedrag in relaties. Het versterkt inzichten, brengt ook vaak rust, en bekrachtigt de ervaringen: ‘wij zijn toch niet zo uitzonderlijk’. ‘Juist’ handelen wordt dan doen wat wetenschappelijk als de beste weg wordt aangegeven en overstijgt op zijn best toch ook het alomtegenwoordige paradigma dat we vooral moeten doen wat ons gevoel ons ingeeft.
Evidence based denkkader Wat weten we vandaag vanuit de wetenschap? Dat de mens biologisch geprogrammeerd is om zich op een intiem niveau duurzaam te verbinden met anderen. We doen dat in eerste instantie met onze eerste zorgfiguren, in het merendeel van de gevallen, onze ouders. Dit hechtingsgedrag ontstaat al in de moederschoot; het is een evolutionair geprogrammeerd overlevingssysteem dat essentieel was en nog altijd is voor het voortbestaan van de soort. Die eerste liefdesband brengen we op volwassen leeftijd opnieuw tot stand via de relaties met onze liefdespartners en indien we zelf kinderen krijgen, met onze kinderen. Juist omdat dit hechtingsgedrag heel ons wezen bepaalt en liefde een overlevingsinstinct is, zal alles wat die banden in gevaar brengt, ons beangstigen, overstuur maken, minder goed doen functioneren. Zijn die banden veilig en goed, dan zijn we als kind en als volwassene het best in staat om onszelf te ontplooien. We zijn geboren om elkaar nodig te hebben en het zijn de sterksten onder ons die in staat zijn liefdesbanden aan te gaan, liefde te geven en te krijgen binnen die banden. Dit klinkt misschien allemaal wat wollig, maar dat is het allerminst. Breed wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat alleenstaanden emotioneel en fysiek minder gezond zijn, dat ze vroeger sterven, dat ze het materieel minder goed hebben. We weten dat een echtscheiding een ernstige stresssituatie is; dat bijna 20 % van die echtscheidingen in erg problematische omstandigheden verlopen, met nefaste gevolgen voor de kinderen. We weten dat een aanzienlijk aandeel huwelijken en vaste relaties ernstig disfunctioneel zijn, dat er in veel relaties sprake is van fysiek geweld en in nog meer relaties is er sprake van psychisch geweld. We onderschatten de impact die onze relaties hebben op ons totale leven, ons maatschappelijk functioneren, onze economie. In België
42
krijgt ruim de helft van de mensen in de loop van zijn of haar leven te maken met depressies of mentale problemen. Die worden vandaag vaak geweten aan economische omstandigheden, werkdruk… De impact van eenzaamheid daarin wordt volgens mij gigantisch onderschat. Ik zie mensen die houden van hun werk, alles hebben en kunnen doen wat ze willen doen, maar relationeel eenzaam zijn en daardoor stress hebben. De aanwezigheid van stress heeft dan vooral te maken met het niet hebben van een veilige thuishaven, met het niet in staat zijn te delen, met het zich niet wezenlijk verbonden weten met anderen. En dan heb ik het niet over surrogaatverbondenheid via Facebook. Echte, bevredigende verbinding heeft immers een fysieke component: aanraken en aangeraakt worden, oogcontact, lichaamstaal… Het gaat over zingeving, zorg geven aan en zorg krijgen, omdat dit onze banden versterkt.
Relatieondersteuning: ja Vanuit die optiek kan ik alleen maar stellen dat relatieondersteuning uiterst waardevol is. Wie bepleit dat relaties enkel een privézaak zijn, gaat voorbij aan het belang van partnerrelaties en bekijkt ze effectief net vanuit dat romantisch liefdesideaal: relaties ontstaan op basis van een vluchtig gevoel en als dat gevoel er niet meer is, breken we ze op. Relaties zijn zoveel meer! Intieme relaties tussen volwassenen zijn van even wezenlijk belang als de banden tussen ouders en kinderen; welzijn en liefdesbanden, tussen volwassen partners en tussen ouders en kinderen, zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en om die reden een thema dat op de agenda moet staan. Inzetten op duurzame relaties is belangrijk, niet vanuit een waardeoordeel, duurzaam is niet ‘beter’ dan kortstondig, maar wel omdat we weten dat mensen er wel bij varen. En ook: omdat ik dagelijks vaststel en in tal van onderzoeken lees, dat dit nog altijd het diepste verlangen is van de meesten onder ons. Ik werk al meer dan 20 jaar met alleenstaanden. Ik stel vast dat mensen worden gekwetst in relaties, belanden bij de foute man of vrouw. Het zijn soms erg destructieve verhalen en toch vindt het merendeel van de personen nadien de moed om te herbeginnen. Maar ik stel ook vast dat mensen herbeginnen en schijnbaar opnieuw dezelfde fouten maken. De laatste jaren zie ik bovendien steeds vaker bij koppels dat als hun relatie vastloopt dit te herleiden is tot de een of andere vorm van machtsstrijd. Spelen economische factoren en omgevingsfactoren een rol bij relatieproblemen? Zeer zeker, maar waarom gaat de ene relatie daaraan ten onder en slaagt een ander stel er wel in om hun relatie overeind te houden? Omwille van relationele vaardigheden? Op al die vaststellingen heb ik lang geen antwoord gehad. Maar het verhaal rond hechting biedt me de nodige inzichten. Dat voelde voor mij als een thuiskomen. Het werkt enorm goed in mijn praktijk en het spreekt mensen aan. Hoe die ondersteuning er kan uitzien, is een uitdaging. Geen waardenkader aanreiken is daarbij geen optie. Het zal moed vergen om een waardenkader aan te reiken, maar laat de wetenschap daarin onze leidraad zijn. Goed functionerende gezinnen en relaties zijn de beste plaats voor elk individu, volwassene of kind, om in te leven. Een gerichtheid op relatieondersteuning en herstel is dan ook een minimaal standpunt.
Bij het uitwerken van ondersteuning lijkt het me opnieuw belangrijk om als richtlijn te gebruiken: welke kennis is er vandaag op dat vlak? Wat werkt er? Ik stel een aantal principes voor:
a) Educatie Ten eerste, het belang van het onderwijs. Besef dat dit geen ‘opdracht’ is, niet een soort eindterm, maar iets dat iedereen die met kinderen en jongeren werkt, vanuit zichzelf, als boodschap kan uitdragen. Durven praten over wat speelt in relaties, het belang van partnerkeuze, etc. los van vaak al te ‘technische’ voorlichting, het is weinigen in het onderwijs tot op vandaag gegeven. Mensen voelen zich daar onbehagelijk bij en vallen dan vaak snel terug op een handboek of tekst. In de studie ‘relatieondersteunend aanbod in Vlaanderen’ staat al een mooie inventaris van het aanbod over partnerrelaties voor volwassenen. Het boek is een goede aanzet, maar dit zou veel breder bekend moeten zijn. Veel van het opgenomen aanbod gaat over communicatie, het verstevigen van bestaande relaties, het verwerven van inzichten. Veel van die zaken zitten dus in de preventieve sfeer. Ik denk dat de kwaliteit van het bestaande aanbod gemiddeld goed is, maar het is erg versnipperd en te veel ‘eenmalig’.
b) Belang van partnerkeuze Er gaat nog geen aandacht naar het belang van partnerkeuze. Dit is volgens mij één van de belangrijkste stappen in een mensenleven, maar het blijft tot nu toe totaal onderbelicht. Je partnerkeuze kan je helpen om je levensdroom te realiseren of het kan je net de das omdoen. Jongeren zijn zich hiervan maar beperkt bewust en denken dat als je je aangetrokken voelt tot elkaar, de rest vanzelf wel volgt. Net die relaties, waarin er niet op voorhand gepraat werd over belangrijke thema’s, vanuit schroom of angst om de ander voor het hoofd te stoten, zijn vaak niet bestand tegen de druk die op elke relatie rust. Of soms is de discussie er wel geweest, maar denkt men de ander te kunnen veranderen.
c) Realistische beeldvorming Sensibilisering en realistische beeldvorming over relaties is nodig als tegengewicht voor een heersend romantisch liefdesideaal. Duidelijke informatie is nodig, niet om te culpabiliseren maar wel om mensen aan te spreken op meer dan hun gevoel, op de verantwoordelijkheden die we hebben voor onszelf en voor anderen. Het is daarbij belangrijk dat de boodschap constructief is: relaties zijn niet alleen sleur of hard werken. Ze zijn een bron van plezier als ze goed lopen.
d) Belang van therapie Hoe kunnen we de drempel daartoe verlagen? Hoe zit dat met de betaalbaarheid van therapie? Groepstherapie is een piste die de financiële drempel kan verlagen en met groepstherapie worden hoe langer hoe meer goede resultaten geboekt. Misschien dat ook ‘coaching’ de drempel kan verlagen.
e) Inventaris bestaande zorg Het allerbelangrijkste is ten slotte de nood aan een inventaris van het bestaande aanbod in relatieondersteuning. Dit kan best gedetailleerd zijn: wie doet wat aan welke prijs. En dit aanbod moet bekend gemaakt worden, door middel van een goede portaalsite en communicatie via bestaande kanalen.
43
Wat nemen we mee? Slotbeschouwing Manu Keirse, voorzitter Gezinsconferentie Een grote variatie aan thema’s kwam aan bod tijdens de interviews met experten. De grote verscheidenheid in experten zorgt dan ook voor een rijk geschakeerde oogst aan kritische bedenkingen en suggesties. De experten geven op een aantal terreinen duidelijke erkenning aan de inspanningen van de overheid; op kinderopvang bijvoorbeeld werd er enorm hard ingezet de afgelopen jaren en dat werpt zijn eerste vruchten af. Het nieuwe decreet preventieve gezinsondersteuning krijgt bemoedigende woorden. Over de implementatie van de ‘huizen van het kind’ is het laatste woord echter nog niet gezegd. We hoorden experten positief zijn over de verschillende mogelijkheden en ideeën die aan bod komen, maar eerder afwachtend reageren over de concrete implementatie. De zoektocht naar middelen en de twijfels over de incentives en verantwoordelijkheden die de lokale besturen zullen krijgen, versterken deze afwachtende houding. De Gezinsbond, die ook haar taken wil opnemen in de huizen van het kind, vraagt net als verschillende experten om van een emanciperende visie op opvoeding te vertrekken. De Gezinsbond vraagt een nauwe samenwerking met vrijwilligersorganisaties, maar met voldoende ruimte om hun eigenheid en visie te kunnen bewaren. Ik onthoud ook als prioritair dat Vlaanderen eerst werk moet maken van een goede overheveling van bevoegdheden voorzien in de zesde staatshervorming voordat het haar eigen visie kan uitwerken. Over de concrete invulling van deze bevoegdheden is er voldoende voer voor een diep inhoudelijk debat. Dat debat moet gevoerd worden in dialoog met de sociale middenveldorganisaties. Het ondersteunen van partnerrelaties voor het fout loopt, staat het meest ter discussie. Verschillende experten zijn bijzonder terughoudend hierover, vooral vanuit een bezorgdheid over de concrete invulling ervan. Velen herinneren zich nog de tijd waarin verloofdencursussen een voorwaarde waren om een huwelijk te kunnen afsluiten. Er is bezorgdheid over de normering die relatieondersteuning met zich mee kan brengen: wat is een goede relatie en wie zal dat bepalen? Experten geven echter wel aan dat blijkt dat een stabiele partnerrelatie een beschermende factor is ten aanzien van opvoedingsproblemen. We horen van Mevr. Ponnet een sterk gefundeerde oproep om vooral te werken aan een realistische kijk op relaties. Op de schoolbanken, waar jongeren meer kunnen leren dan enkel en alleen een technische uitleg over seksualiteit en in de dagelijkse beeldvorming waar nu vooral het romantische liefdesideaal overheerst.
Experten zijn bezorgd over de toenemende ongelijkheid in de samenleving. Een aantal maatregelen zijn volgens experten absoluut noodzakelijk om dit weg te werken: de automatische toekenning van steunmaatregelen bijvoorbeeld, of het afschaffen van het verdelingsrecht waar scheidende partners nu op botsen. Daarnaast spreken vele experten zich uit tegen het afhankelijk maken van bijslagen en toelages. Ze geven bijvoorbeeld aan dat spijbelen niet verholpen wordt via het terugeisen van lang tevoren uitgekeerde studietoelages. De Gezinsbond stelt daarom verschillende positieve maatregelen voor om schooluitval tegen te gaan; in samenspraak met ouders in plaats van hen te bestraffen. Ook het realiseren van de automatische toekenning van de schooltoelage wordt door de Gezinsbond als prioriteit voor de Vlaamse regering naar voor geschoven. Tot slot vinden de experten het van enorm belang dat gezinnen de nodige tijd tot hun beschikking hebben. Wat voldoende tijd juist inhoudt, is voer voor discussie, maar het is alleszins duidelijk dat veel gezinnen worstelen met een gebrek aan tijd. Er worden verschillende mogelijkheden geopperd om tijd te bieden. De experten vragen naar structurele oplossingen, om op een gender neutrale manier tijd te bieden aan gezinnen. Zij zien hierin niet alleen een rol voor de overheid, maar ook voor de bedrijfswereld. Niet alleen de zorg voor kinderen, ook mantelzorg voor (volwassen) gezins- en familieleden vergt tijd. Experten stemmen in met de vermaatschappelijking van de zorg, maar enkel indien die niet gepaard gaat met een besparing op professionele zorg. De wachtlijsten in de zorg moeten weggewerkt worden en mantelzorgers moeten op maat ondersteund worden. Heel belangrijk vinden de experten dat informele zorg te allen tijde een vrije keuze is. Volgens de Gezinsbond kan dit alles enkel en alleen vervuld worden als mantelzorg als volwaardige zorg erkend wordt. De interviews geven zeker en vast aanleiding tot debat en reflectie over hoe de overheid gezinnen concreet kan ondersteunen. We zien verschillende mogelijkheden om dit in een volgende Gezinsconferentie verder uit te spitten en hopen om de succesvolle samenwerking tussen de drie partnerorganisaties dan te kunnen verder zetten.
44
Hoe het lokaal gezinsbeleid vorm krijgt Dirk Luyten Voor de Gezinsconferentie 2014 werd als één van de luiken gekozen om na te gaan op welke manier het lokaal gezinsbeleid vorm krijgt en welke spanningsvelden daarbij de kop opsteken. Het Kenniscentrum Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen (HIG) kreeg de opdracht om met een onderzoekb de tendensen in het lokaal gezinsbeleid in kaart te brengen en de visie van de lokale actoren daarbij te bevragen. Op de Gezinsconferentie werden de resultaten van het onderzoek voorgesteld waarna de deelnemers in workshops doorwerkten op vier aandachtspunten die uit het onderzoek naar voren kwamen. De werkzaamheden van elke workshop resulteerden in aanbevelingen. In deze tekst vatten we resultaten van het HIG-onderzoek50 en de discussies in de workshops samen.
HIG-onderzoek naar lokaal gezinsbeleid Verhouding Vlaams en lokaal gezinsbeleid Ons overheidsbestel is gelaagd en gesegmenteerd (verticaal gelaagd) en in dat bestel voeren verschillende overheden beleidsinterventies uit. “Het gezinsbeleid is een zaak van verschillende overheden. We kunnen alleen een gedegen gezinsbeleid aanpakken, als we dat samen doen”, zei minister Jo Vandeurzen op de Gezinsconferentie 2012 . Bevoegdheden, ook bevoegdheden inzake gezinsbeleid, kunnen binnen het overheidsbestel verschuiven. Enerzijds neemt de invloed van Europa op het gezinsbeleid toe. Er is bijvoorbeeld de Europese richtlijn inzake het ouderschapsverlof en zwangerschapsverlof. Daarnaast is er een neerwaartse verschuiving. Sinds de federalisering van België is het gezin één van de kerntaken van de bevoegdheid van de gemeenschappen. Met een stroom van andere persoonsgebonden materies dreef het gezinsbeleid mee richting de regio’s. Sinds 1980 is de Vlaamse gemeenschap bevoegd inzake ‘Het gezinsbeleid met inbegrip van alle vormen van hulp en bijstand aan gezinnen en kinderen’. De neerwaartse verschuiving van bevoegdheden stopt daar evenwel niet, maar gaat verder richting lokaal niveau. Vele operationele taken worden door hogere overheidsniveaus (Vlaams en federaal) doorgeschoven naar de gemeenten en OCMW ’s.
Op lokale niveau is er wat betreft gezinsbeleid vooreerst sprake van een uitvoerend en aanvullend beleid. Lokale besturen nemen maatregelen waarmee ze de Vlaamse kaders lokaal concreet invullen of die aanvullend zijn op het Vlaams of federaal beleid. Daarnaast zien we ontwikkelingen die vanuit het lokale niveau zelf opborrelen. Het kan daarbij gaan om lokale initiatieven en/of innoverend beleid van de lokale besturen.
Figuur 14: Gezinsbeleid: Verkaveling van bevoegdheden tussen overheden Op lokaal niveau (gemeenten en OCMW) is er vooral sprake van een uitvoerend en een aanvullend beleid. Daarnaast ziet men een opkomst van een eigen lokaal gezinsbeleid. Gezien haar bevoegdheid inzake het gezinsbeleid en de hulp en bijstand aan gezinnen en kinderen, is de Vlaamse Gemeenschap het meest actief.
Met onder andere wetgeving en sociale zekerheid speelt ook de federale regering een rol.
De laatste jaren komt Europa in het gezinsbeleid als speler meer aan bod.
Het HIG-onderzoek werd uitgevoerd door dr. Dirk Luyten, onderzoeksleider, Kathleen Emmery, coördinator Kenniscentrum HIG en Pieter Rondelez, onderzoeker. Zie pagina 60 voor de leden van de projectstuurgroep d
45
Als we het hebben over de verhouding van het Vlaams en het lokaal gezinsbeleid kunnen we spreken over: • • •
Het Vlaams gezinsbeleid waarbij de lokale besturen niet zijn betrokken (bv. adoptie); Gezinsbeleid waarbij én Vlaanderen én de lokale besturen zijn betrokken (bv. kinderopvang); Lokaal gezinsbeleid dat lokale besturen vanuit een eigen bevoegdheid voeren en waarbij Vlaanderen niet is betrokken. (bv. geboortepremie)
Figuur 15: een grafische voorstelling van de verhouding van het Vlaams en het lokaal gezinsbeleid
De mozaïek van het lokaal gezinsbeleid Wat is gezinsbeleid voor een lokaal bestuur? In het HIG-onderzoek vroegen we aan Vlaamse gemeenten en OCMW’s wat gezinsbeleid voor hen betekent. We kregen een patchwork van antwoorden. Sommigen antwoorden niet. Anderen antwoorden dat ze geen gezinsbeleid hebben. Er zijn er die zich afzetten tegen ‘gezinsbeleid’ omdat ze geen beleid willen voeren ‘enkel voor gezinnen’ maar ten gunste van eenieder.
Onderzoeksvragen
Voor nog andere lokale besturen is gezinsbeleid zo omvattend dat we besluiten dat ze eigenlijk ook geen gezinsbeleid voeren. Als alle beleid gezinsbeleid is dan kan je moeilijk zeggen dat je een gezinsbeleid voert.
Het HIG-onderzoek vertrekt vanuit de volgende vragen: 1. Wat is gezinsbeleid voor Vlaanderen? 2. Op welke wijze wordt in het kader van het Vlaams gezinsbeleid beroep gedaan op de lokale besturen? 3. Wat is gezinsbeleid voor lokale besturen? 4. Waar zijn lokale besturen in het kader van gezinsbeleid mee bezig? a. Hoe voeren lokale besturen de taken uit die ze vanuit Vlaanderen krijgen? Wat zijn successen en knelpunten? b. Met welke activiteiten zijn lokale besturen bezig die buiten de Vlaamse beleidskaders vallen? Wat zijn successen en knelpunten?
Omschrijvingen
Naast een analyse van bestaande beleidsteksten en onderzoeken werd een vragenlijst verstuurd naar alle Vlaamse steden en gemeenten.
Andere respondenten benadrukken dan weer eerder de horizontale dimensie van het gezinsbeleid. Ze vinden het belangrijk om in vele beleidsdomeinen gezinsaccenten te leggen en er een (aspectueel) gezinsbeleid te voeren. Men zegt bijvoorbeeld dat gezinsbeleid wel aan bod komt doorheen de verschillende gemeentelijke diensten: dienst sociale zaken; dienst jeugd, sport en cultuur; dienst bevolking; dienst milieu …
We ontvingen vanuit 159 gemeenten een antwoord. Dat komt overeen met iets meer dan de helft (52 %) van alle Vlaamse gemeenten.
In veel antwoorden geeft de respondent geen definitie van gezinsbeleid maar wel een opsomming van (sectorale) gezinsbeleidthema’s, gezinsvoorzieningen of specifieke gezinsacties. Vormen of aspecten van kinderopvang worden hierbij veel genoemd. Dat is natuurlijk niet verwonderlijk, want in zowat alle gemeenten is sprake van kinderopvang. Wat ook heel veel wordt vernoemd is opvoedingsondersteuning of preventieve gezinsondersteuning. Regelmatig maakt men melding van een Huis van het Kind, dat voor veel lokale besturen zeker een actueel beleidsthema is. Met dit soort van antwoord legt men eerder een nadruk op de verticale of sectorale dimensie van het gezinsbeleid.
In sommige antwoorden heeft men aandacht voor beide dimensies. Verder hebben we rond vier thema’s focusgroepen georganiseerd: 1. De verhouding tussen Vlaams en lokaal gezinsbeleid. 2. Samenwerking tussen het lokaal bestuur en andere partners en samenwerking binnen het lokaal niveau. 3. Het bereiken van doelgroepen 4. Participatie van gezinnen en middenveld (werd georganiseerd door de Gezinsbond). Deze thema’s werden op de Gezinsconferentie hernomen als onderwerpen van de workshops.
Doelstellingen Als we peilen naar achterliggende doelstellingen van het lokaal gezinsbeleid dan zijn er doelstellingen terug te vinden zoals: “Het gezin meer kansen geven, het welzijn van gezinnen bevorderen of de levenskwaliteit verhogen.”, “Gezinnen goed, waardig of zelfstandig laten functioneren”, “Het ondersteunen of het versterken van het gezin, in zijn verschillende verschijningsvormen of levensfasen”, “Ouders ondersteunen in het opvoeden van hun kinderen”, “Een goede combinatie werk en gezin”, “Een actieve deelname aan de maatschappij”.
46
Soms wordt gezin aan de bredere samenleving gekoppeld. Wat met gezinnen gebeurt, heeft invloed op het breder samenleven, of de positie van de gezinnen moet in de bredere samenleving worden verstevigd. Gezinsbeleid kan ook meer sociale cohesie als doel hebben. Voor een aantal gemeenten is het vrij instrumenteel. Voor hen is gezinsbeleid gericht op het aantrekken (of behouden) van jonge gezinnen met kinderen. Een achterliggende doelstelling van het gezinsbeleid is dan het aangenaam wonen voor gezinnen in hun gemeente.
Doelgroepen In verschillende antwoorden heeft men het over doelgroepen van het gezinsbeleid. Het gezinsbeleid kan uitgaan naar alle gezinnen of zich richten naar een meer specifieke doelgroep. In sommige antwoorden is er sprake van specifieke gezinnen: kwetsbare gezinnen, nieuwe gezinnen, verschillende gezinsvormen. Soms ligt de nadruk op de jonge gezinnen. Dat heeft dan veelal te maken met gemeenten die gezinnen willen aantrekken of behouden. Bij de 159 onderzochte Vlaamse gemeenten zijn er 68 (43 %) gemeenten met een schepen die expliciet (in de titulatuur) bevoegd is voor gezin of gezinsbeleid. In 70 % van de gemeenten is er een schepen met in de titulatuur kinderopvang als bevoegdheid.
Premies en financiële tegemoetkomingen Voor de meeste Vlaamse gemeenten zijn financiële tegemoetkomingen een onderdeel van hun gezinsbeleid. In enkele antwoorden is er sprake van een fiscaal gezinsvoordeel. Een aantal respondenten vermeldt in hun antwoord de bijstand verleend door het OCMW. Hoewel we zelf de bijstandsverlening niet rangschikken onder het gezinsbeleid kunnen bijstandsuitkeringen elementen van gezinsbeleid bevatten. In bepaalde gemeenten zijn sommige bijstandsuitkeringen gericht op de bestrijding van de kinderarmoede. Voor sommige gemeenten blijkt Sinterklaas nog een kinderfeest waarvoor een extra bijstandstoelage kan worden uitgekeerd. Wat betreft premies valt het op dat er maar één bestuur melding maakt van een huwelijkspremie. Ook het aantal premies voorhuwelijkssparen en algemene premies (voor grote gezinnen) is vrij beperkt. Zulke premies zijn blijkbaar passé. De geboortepremie is nog wel behoorlijk verspreid. Een adoptiepremie wordt er dikwijls aan gelijk gesteld. Soms worden er bijkomende voorwaarden gehecht aan de geboortepremie. De bedragen die worden vernoemd variëren van €20 tot €250. Behoorlijk wat gemeenten voorzien een premie voor kinderen met een beperking.
Dan zijn er de tussenkomsten in bepaalde kosten. Er zijn tussenkomsten die willen bijdragen in de kosten van pasgeborenen en/of baby’s. De tussenkomst is dan vaak gekoppeld aan het gebruik van luiers, of beter gezegd aan de kosten van de afval die ze meebrengen, of het stimuleren van het gebruik van herbruikbare pampers. Wat betreft de kinderopvang voorzien veel besturen in aanpassingen van de tarieven, sociale tarieven of vrijstellingen van tussenkomst. Verschillende besturen melden dat ze tussenkomsten geven in de kosten van het onderwijs. Het gaat hier meestal om tussenkomsten aan kansengroepen en/of gezinnen met beperkte inkomsten. In enkele antwoorden is er sprake van tussenkomsten in of het ten laste nemen van de kosten van kinderen van het openbaar vervoer of het schoolvervoer. Dan zijn er wat we de tussenkomsten sociaal leven noemen. Deze tussenkomsten hebben als gemeenschappelijk kenmerk dat ze de deelname van bepaalde groepen aan het maatschappelijk leven willen aanmoedigen en financieel ondersteunen. Het gaat hierbij om zaken als vrijetijdsbesteding, sport en spel, culturele activiteiten en deelname aan het verenigingsleven. Soms zijn deze tussenkomsten universeel en richten ze zich tot alle kinderen of alle jongeren, maar meestal zijn ze selectief doordat ze zich richten naar groepen met beperkte inkomsten. De tussenkomst kan verschillende vormen aannemen: Socio-culturele integratiepremie, Vakantietoelage, Sociaal tarief of korting op het aanbod (vrije tijd, sport, spelen, cultuur, …), Vrijetijdspas, enz. Soms zijn er tussenkomsten in medische of therapeutische kosten of tussenkomsten in de kosten van (mantel)zorg. In verschillende gemeenten is er sprake van een tussenkomst in huisvuilkosten. De tussenkomst kan bestaan uit het ter beschikking stellen van huisvuilzakken, een vermindering van de afvalrekening of tussenkomst in herbruikbaar materiaal (luiers). In sommige gemeenten gaat deze tussenkomst ook naar onthaalmoeders of crèches. Er is verder aandacht voor woonkosten. We hebben het hier dan niet (alleen) over tussenkomsten aan mensen met een laag inkomen (bv. in de vorm van een huurtoelage of een huurwaarborg) maar ook over tussenkomsten aan gezinnen met een modaal inkomen of aan alle gezinnen. De tussenkomst kan zich richten naar starters (die men in de gemeenten wil houden) of jonge gezinnen (die men in de gemeente wil aantrekken). Bekijken we de antwoorden inzake financiële tegemoetkomingen kwantitatief dan worden in de antwoorden de tussenkomsten sociaal leven het meest vernoemd. Op de tweede plaats komt de geboorte- en/of adoptiepremie. Ook een sociaalpedagogische toelage of premie voor kinderen met een beperking, een tussenkomst in de kosten van (mantel)zorg en de bijstand van het OCMW worden vrij frequent vermeld.
47
Dienstverlening Waar de preventieve gezinsondersteuning vroeger vooral aandacht had voor de consultaties van de aanstaande en jonge moeders en hun baby is men het voorbije decennium ook meer aandacht gaan besteden aan opvoedingsondersteuning van ouders met kinderen (van alle leeftijden). Men heeft het meer algemeen over opvoedingsondersteuning of men verwijst naar concrete initiatieven als een opvoedingswinkel, een opvoedingsloket, een opvoedingspunt, een infotheek. Daarnaast heeft men het dikwijls over informatie en/of vormingsactiviteiten m.b.t. opvoeding en opvoedingsondersteuning. Bij de opvoedingsondersteuning gaat er bij veel lokale besturen een bijzondere aandacht naar kwetsbare gezinnen en kinderarmoede. Er is verder een toenemende interesse voor ontmoeten waarbij we als werkvorm verschillende malen het peuterspeelpunt en het werken met groepen van ouders terugvinden. Er wordt regelmatig verwezen naar een bestaand of kortelings op te richten Huis van het Kind. De lokale besturen zijn duidelijk mee met deze ontwikkelingen. Uit de cijfers weten we dat heel veel lokale besturen rond kinderopvang actief zijn en ook uit de antwoorden blijken er vele en diverse initiatieven inzake kinderopvang. De lokale besturen treden zelf soms wel en soms niet op als initiatiefnemer. De lokale besturen, vooral de gemeenten, spelen een belangrijke rol in de organisatie van de buitenschoolse kinderopvang. De buitenschoolse kinderopvang wordt regelmatig, vooral dan in de vakanties, aangevuld met andere initiatieven bijvoorbeeld speelpleinen. Verschillende antwoorden verwijzen naar kinderopvang voor bijzondere doelgroepen zoals thuisopvang voor zieke kinderen. In vele gemeenten is er sprake van een lokaal overleg kinderopvang. Op verschillende plaatsen heeft men het ook (al) over een (lokaal) loket kinderopvang (meldpunt of kindinfopunt of kinderloket…). Men maakt daarbij regelmatig gebruik van websites. Wat betreft gezondheidszorg zien we enkele antwoorden die betrekking hebben op preventieve gezondheidszorg. Enkele malen wordt verwezen naar samenwerking met LOGO. Het gaat daarbij niet altijd om specifieke gezinsprogramma’s, maar diensten of projecten die zich eerder richten naar de brede bevolking. Verder vinden we verschillende verwijzingen naar preventieprojecten m.b.t. druggebruik (van jongeren).
Vanuit enkele besturen krijgen we een melding van dienstverlening inzake intrafamiliaal geweld. We krijgen veel verwijzingen naar de activiteiten en aanbod van de gemeentelijke jeugddienst. Men beschouwt dat als een onderdeel van het lokaal gezinsbeleid. Op enkele plaatsen is er sprake van een meer buurtgericht jeugdwerk of een (inter)gemeentelijk JAC. Verschillende besturen werken samen met jeugdhuizen, jeugdverenigingen, het CAW of andere organisaties die actief zijn in het werken met jongeren. In antwoorden wordt verwezen naar verschillende culturele activiteiten in het bijzonder voor kinderen. Het gaat om ateliers, academies, samenwerking met een bibliotheek of museum. Wat betreft spel en sport zijn er veel terugkerende initiatieven. Eerst en vooral is er de wijdverbreide speelpleinwerking. Veel gemeenten hebben daarnaast ook initiatieven als de grabbelpas of vrijetijdspas. Dikwijls is er ook een belangrijk sportaanbod voor kinderen en jongeren. Vooral vanuit het OCMW is er aandacht voor de bestrijding van de kinderarmoede en/of het bereiken van kwetsbare groepen. Er bestaan specifieke (veelal betoelaagde) projecten rond bestrijding van kinderarmoede. Maar meestal ziet men dat er in het kader van een algemene dienstverlening (bv. kinderopvang, opvoedingsondersteuning enz.) specifieke aandacht gaat naar kwetsbare doelgroepen. Hierbij sluiten de antwoorden aan die betrekking hebben op de participatie aan het sociaal leven, meer bepaald initiatieven waardoor de maatschappelijke integratie van kwetsbare groepen worden verhoogd. Regelmatig gaat er aandacht naar taalontwikkeling. Dikwijls neemt de jeugddienst of de sportdienst (vaak in samenwerking met het OCMW) initiatief voor kinderen en jongeren uit kansengroepen of voor jongeren met een beperking. Regelmatig wordt de link gelegd tussen onderwijs en lokaal gezinsbeleid. Bij de vraag naar de diensten blijkt er op verschillende plaatsen aandacht te zijn voor huiswerkbegeleiding of studieondersteuning. Verschillende respondenten verwijzen naar hun dienstverlening in het kader van flankerend onderwijs. Verschillende besturen hebben aandacht voor wonen en woonomgeving. De aandacht voor de woonomgeving betekent aandacht voor de verkeersveiligheid, maar ook aandacht voor het kindvriendelijk en gezinsvriendelijk inrichten van de woonwijken of van de ganse gemeente.
Thuiszorg omvat een breed gamma van uiteenlopende vormen van hulp- en dienstverlening. Veel OCMW’s beschikken over thuiszorgdiensten. Een deel van hun cliënteel zijn gezinnen. Daarnaast zien we op een aantal plaatsen initiatieven van gezinsbegeleiding. Soms wordt deze dienstverlening door het lokaal bestuur zelf opgenomen maar meestal wordt er samengewerkt met andere organisaties.
48
Andere lokale beleidsinterventies Ingrijpen op de maatschappelijke en juridische positie Als we vragen naar ingrepen op de maatschappelijke en juridische positie van gezinnen zijn de antwoorden uiteenlopend. Er zijn behoorlijk wat respondenten die niet of negatief antwoorden. Veel antwoorden hebben betrekking op informeren en sensibiliseren. Men gaat er van uit dat men sensibiliseert door te informeren en zo preventief kan werken. De methodieken die men gebruikt zijn publicaties zoals folders, brochures, artikels in het gemeentelijk tijdschrift, informatie via elektronische nieuwsbrief of website, organiseren van informatiemomenten (avonden), campagnes, dag of week van … Informeren en sensibiliseren gebeurt o.a. over de aanwezige dienstverlening, over opvoeding, intrafamiliaal geweld. Er wordt in bepaalde antwoorden verwezen naar de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen. Daarnaast kan er sprake zijn van een vormings- of trainingsaanbod. Men richt zich naar gezinnen, gezinsleden of beroepskrachten. Opvallend zijn de vormende activiteiten gericht naar schoolgaande jongeren zoals verhogen weerbaarheid, preventie pestgedrag, MEGA-lessen…
Men heeft het regelmatig over juridische dienstverlening. Het is meestal het OCMW die de juridische hulpverlening organiseert Er is verder aandacht om de toegankelijkheid van voorzieningen te verbeteren. Buurtgericht of decentraal werken kan daarbij een methodiek zijn. Aandacht gaat ook naar proactieve dienstverlening: zelf aanbieden wat eventueel de rechten zijn. In bepaalde antwoorden wordt de nadruk gelegd op participatie. Het gaat dan om het betrekken van de doelgroepen of het middenveld.
Andere acties, realisaties of ingrepen Er is verder nog geregeld sprake van het organiseren van een speciale themadag of –week. In enkele antwoorden wordt verwezen naar engagementen die het lokaal bestuur op zich neemt zoals het ondertekenen van een charter (bv. in verband met spelen) of het zich uitdrukkelijk profileren als kindvriendelijke of gezinsvriendelijke gemeente. Ook aandacht voor een gezinsvriendelijk personeelsbeleid kan men beschouwen als een engagement van het bestuur.
Toegang tot rechten In verschillende antwoorden heeft men het over activiteiten die erop gericht zijn om mensen te wijzen op hun rechten en plichten en de toegang tot de rechten te verbeteren. In bepaalde antwoorden wordt naar de rechtenverkenner verwezen. Verschillende besturen ondersteunen ook op andere manieren de toeleiding naar bepaalde rechten. Zo gaat men bijvoorbeeld helpen om een schooltoelage of andere toelagen aan te vragen of organiseert men lokale spreekuren voor derden.
49
Hoe spelen het Vlaams en het lokaal gezinsbeleid op elkaar in? Vlaams gezinsbeleid kadert lokaal gezinsbeleid
Tabel16. Wijze waarop vanuit de lokale besturen items van het Vlaams gezinsbeleid worden opgenomen Vlaams gezinsbeleid
Lokale besturen
Kind en Gezin Preventieve gezinsondersteuning
+++
Kinderopvang
+++
Adoptie
O
Kinderbijslag
Vlaamse taken, welke taken? Vlaanderen heeft in het kader van gezinsbeleid een aantal taken aangeduid die door lokale besturen dienen/kunnen worden uitgevoerd. Hoe anticiperen de lokale besturen hierop?
Agentschap Zorg en Gezondheid Preventief gezondheidsbeleid
++
Thuiszorg
+++
Er heerst bij de respondenten behoorlijk wat onduidelijkheid over wat die taken nu precies zijn. Er is ook onduidelijkheid over het ‘containerbegrip’ gezinsbeleid. Men weet niet eenduidig welke lading deze vlag dekt en de lading wordt uiteenlopend ingevuld.
Agentschap Jongerenwelzijn
Het valt ons op dat vooral kleine besturen het daarmee moeilijk hebben. De lokale besturen krijgen meer en meer opdrachten en dat vraagt voldoende bestuurskracht om dat tot een goed einde te brengen. Bij kleine gemeenten geeft dat omwille van de schaal sneller problemen.
Departement WVG, afdeling Welzijn en Samenleving
21 (14 %) van de 155 gemeenten antwoordt dat hun gemeente geen taken opneemt of dat ze daar geen weet van hebben.
Het Vlaams gezinsbeleid kadert het lokaal gezinsbeleid Het Vlaams gezinsbeleid kadert het lokaal gezinsbeleid. De toppers van het lokaal gezinsbeleid, kinderopvang en preventieve gezinsondersteuning zijn ook de toppers van het Vlaams gezinsbeleid. Globaal beschouwd zijn de lokale besturen goed mee voor wat betreft kinderopvang en preventieve gezinsondersteuning. De lokale besturen vullen de kaders niet enkel in, maar vullen ook aan. Er is lokaal heel wat dynamiek. Op verschillende plaatsen pioniert men. Dan loopt het lokaal beleid voorop en volgt het Vlaams beleid al dan niet in de pas van de lokale besturen. Er zijn (waren) lokale loketten kinderopvang, Opvoedingswinkels en Huizen van Kind nog voor de Vlaamse regelgeving ter zake rond is (was).
Pleegzorg
O
Integrale jeugdhulp
+
Centra Integrale Gezinszorg
O
Algemeen welzijnswerk
+
Lokale sociaal beleid
+++
Toekomstig Agentschap Vlaams sociale bescherming Vlaams sociale bescherming
O
Binnen andere beleidsdomeinen (en WVG) Jeugd- en Kinderrechten
+
Combinatie arbeid en gezin
+
Intrafamiliaal geweld
+
Bestrijding van de (kinder) armoede
+++
Vrije tijd, spel en sport (kinderen en jongeren)
+++
Maatschappelijke integratie en participatie
+++
(Flankerend) onderwijsbeleid
++
Wonen en inrichting publieke ruimte
++
Media
-
In tabel 16 kijken we vanuit het perspectief van het Vlaams gezinsbeleid naar het lokaal gezinsbeleid. Het is een weergave van een inschatting van de HIG-onderzoekers van de wijze waarop men op het lokaal niveau de verschillende items van het Vlaams gezinsbeleid opneemt. +++ veel ++ regelmatig + eerder beperkt - vrijwel niet, zou eventueel kunnen O niet van toepassing Bron: luyten, d., Emmery, k., & Rondelez, p. (2014). Mozaïek en dynamiek van het lokale gezinsbeleid in vlaanderen. Antwerpen-apeldoorn: garant, p. 251
50
Subsidies(Vlaams en federaal) zijn belangrijk
Kinderarmoede
Wat zeker mee vorm geeft aan het lokale gezinsbeleid zijn de subsidiestromen. En dan gaat het niet alleen om Vlaams, maar ook om federale subsidies.
De voorbije jaren is men op verschillende beleidsniveaus, Europees, federaal, Vlaams en lokaal, meer aandacht gaan schenken aan de bestrijding van kinderarmoede. Kan bestrijding van kinderarmoede sectoraal worden afgebakend of is het een horizontaal thema dat terug komt in verschillende domeinen? Men hoort wel eens de opmerking dat men kinderarmoede niet kan bestrijden zonder de armoede van de ouders te bestrijden, dan zijn het niet de kinderen, maar wel de gezinnen met kinderen die de doelgroep horen te zijn. Zowel op lokale als op Vlaams niveau was het voor ons niet altijd duidelijk waar bestrijding van kinderarmoede moet worden gesitueerd en op welke wijze het ja dan nee een plaats moet krijgen in het Vlaams gezinsbeleid.
Voor kinderopvang is het duidelijk dat Vlaamse subsidies mee bepalend zijn voor de initiatieven die lokaal al dan niet worden genomen. Uitbreiding van opvangplaatsen wordt herhaaldelijk gekoppeld aan Vlaamse subsidies. In de antwoorden wordt ook gesproken over de FCUD-middelen die nu worden overgeheveld naar Vlaanderen. Men hoopt dat de overheveling geen effect gaat hebben op de lokale betoelaging. In de preventieve gezinsondersteuning zijn de Vlaamse middelen eveneens belangrijk en bepalend, zelfs als lokale besturen mee moeten financieren, zie bijvoorbeeld de opkomst van de opvoedingswinkels in de centrumsteden. Verder zijn de tussenkomsten sociaal leven die de deelname van bepaalde groepen aan het maatschappelijk leven willen aanmoedigen evenals lokale projecten inzake de bestrijding van de kinderarmoede mooie voorbeelden van hoe subsidies van een andere overheid invloed hebben op het beleid van lokale besturen. Het gaat hier zowel om federale als Vlaamse subsidiestromen die vergelijkbare doelen nastreven.
De eigen accenten van het lokaal gezinsbeleid en het Vlaams gezinsbeleid Het lokaal gezinsbeleid is meer dan het anticiperen op Vlaamse kaders en subsidiestromen. Lokale besturen leggen ook hun eigen accenten.
Financiële tegemoetkomingen Financiële tegemoetkomingen aan gezinnen vormen een essentieel onderdeel van het lokale gezinsbeleid. Premies en tussenkomsten zijn soms gespiegeld aan federale uitkeringen (geboortepremie – kraamgeld) of Vlaamse premies (mantelzorgpremie), maar ze komen (met uitzondering van de tussenkomsten gesubsidieerd door federale of Vlaamse subsidie kinderarmoede en federale of Vlaamse subsidies socio-culturele participatie) dus meestal uit eigen middelen.
Diensten Wat betreft de dienstverlening zijn preventieve gezinsondersteuning en kinderopvang zowel voor Vlaanderen als voor het lokale niveau belangrijke items. Er zijn ook een aantal onderwerpen waar men op Vlaams niveau mee bezig is, maar die op het lokale niveau geen weerklank vinden zoals Adoptie, Pleegzorg, Integrale jeugdhulp, Centra Integrale gezinszorg, Vlaams sociale bescherming, Media. De meeste van deze zaken zijn omwille van hun aard geen lokale aangelegenheden en moeten op een hoger niveau worden geregeld.
Baby’s, kinderen en jongeren In het Vlaams gezinsbeleid zijn baby’s en kleine kinderen een doelgroep die veel aandacht krijgt. Oudere kinderen en jongeren zijn eigenlijk vooral een doelgroep als het mis gaat. De lokale besturen richten zich met items als cultuur, sport en spel meer dan op het Vlaams niveau ook naar grotere kinderen en jongeren. (Als het mis gaat met jongeren hebben de gemeenten ze misschien liever kwijt dan rijk.) Het valt verder op dat lokaal bestuur vele aspecten van het jeugdbeleid en de (sociale) participatie van jongeren aan cultuur, sport en spel beschouwen als een onderdeel van het lokaal gezinsbeleid. Die link naar het jeugdbeleid vinden we in Vlaams gezinsbeleid minder terug. Op het lokaal niveau is er ook heel veel interesse voor het spelen. Zaken als speelpleinwerking en spelotheken vinden we evenmin in het Vlaams Gezinsbeleid terug.
Scholen en onderwijs Voor een verbinding met onderwijs en samenwerking met scholen is er meer aandacht in het lokaal gezinsbeleid dan in het Vlaams gezinsbeleid. In het Vlaams gezinsbeleid is er even sprake geweest van kleuterparticipatie, maar dat was het dan. De lokale besturen verwijzen in het kader van het lokaal gezinsbeleid meer naar de scholen en het onderwijs. Eén van de zaken die opvallen is de herhaalde verwijzing naar initiatieven rond huiswerkbegeleiding. Initiatieven van het flankerend onderwijs worden wel Vlaams betoelaagd, maar in het kader van het Vlaams gezinsbeleid wordt er eigenlijk weinig over de samenwerking met de school gesproken.
Nieuwe demografische politiek, wonen en woonomgeving Men ziet dat momenteel veel gemeenten bezig zijn met het aantrekken van gezinnen met kinderen. In dat opzicht is er lokale sprake van een nieuwe demografische politiek52. Die demografische politiek bestaat niet zoals vroeger uit het aanzwengelen van geboorten door het uitkeren van kindergeld, maar in het aantrekken of behouden van jonge gezinnen met kinderen door ingrepen inzake wonen, woonomgeving en voorzieningen (vooral kinderopvang en basisschool). Deze nieuwe invalshoek leidt enerzijds, en dat is positief, tot meer aandacht voor wonen en de woonomgeving, maar is anderzijds meestal gericht op een bepaald type van gezinnen en speelt zich af in een concurrentiële sfeer ten opzichte van andere gemeenten.
51
Binnen het Vlaams gezinsbeleid zou er ook wat meer aandacht kunnen komen voor wonen en woonomgeving en is er misschien toch wat nood om regulerend op te treden in de gemeentelijke voorkeur voor het jonge Vlaamse traditionele middenklassengezin.
Vermaatschappelijking van de zorg In de ‘beleidsopties voor het gezinsbeleid in Vlaanderen’ zoals geformuleerd door Jo Vandeurzen52 vinden we de intentie om de draagkracht van gezinnen te versterken. De vermaatschappelijking van de zorg waar men op het Vlaams niveau veel nadruk op legt, hangt hier mee samen. In de antwoorden van de lokale besturen komen weinig expliciete verwijzingen naar de vermaatschappelijking van de zorg of naar de kracht van gezinnen aan bod. Doorgaans is de verwijzing beperkt tot enkele projecten die met krachtgerichte methodieken werken (bv. Thuiscompagnie). Dat wil niet zeggen dat gemeenten niet met deze thematiek bezig zijn: een groot aantal gemeenten voorzien toelagen of premies voor het verzorgen van kinderen, personen met een beperking of in het algemeen voor mantelzorgers. Verschillende OCMW’s organiseren thuiszorgdiensten. Ook doen sommige projecten beroep op vrijwilligers, bv. in opvoedingsondersteuning, consultatiebureaus, uitleendienst van speelgoed of vrijwilligers die de brug slaan tussen voorzieningen en kwetsbare groepen. In deze interpretatie gaat vermaatschappelijking echter breder dan enkel het gezinsbeleid. Dat gemeenten de term zelden hanteren in de context van deze vragenlijst, is mogelijk te wijten aan de vaagheid van het Vlaams beleid hieromtrent. De doelstellingen van vermaatschappelijking worden omschreven als: het afbouwen van residentiële zorg ten voordele van ambulante zorg en daarmee het verminderen van de kosten, het beter inspelen op zorgvragen en –behoeften van gezinnen en de mogelijkheid om gezinnen een meer sturende rol te geven in de zorg die ze opnemen. Hoe dit principe in de praktijk moet worden omgezet, wordt echter niet verder verduidelijkt.
Nieuwe Vlamingen Wat we zowel in het Vlaams als het lokaal gezinsbeleid wat missen is de aandacht voor de nieuwe Vlamingen en het omgaan met andere culturen. Op het lokale niveau vinden we enkele aanzetten, maar ze blijven bescheiden.
52
Aandachtspunten voor het gezinsbeleid Lokale besturen kregen de laatste jaren meer en meer taken toegewezen op het vlak van kinderopvang, opvoedingsondersteuning, bestrijding van kinderarmoede … De besturen nemen maatregelen waarmee ze de Vlaamse kaders concreet invullen of die aanvullend zijn op het Vlaams of federaal beleid. Daarnaast zien we ontwikkelingen vanuit het lokale niveau zelf ontstaan. Het kan daarbij gaan om lokale initiatieven en/of innoverend beleid van de lokale besturen. De verhouding tussen de overheden is langzaam aan het evolueren. Uit het HIG-onderzoek komt naar voren dat er daarbij sprake is van een aantal spanningsvelden. Die werden op de Gezinsconferentie in vier workshops voorgelegd aan een panel en besproken door de deelnemers. Deze werkzaamheden leidden tot een reeks aanbevelingen. Op pagina 62 vindt u een overzicht van de medewerkers aan deze workshops.
Maar is intergemeentelijke samenwerking wel een definitieve oplossing voor de schaalproblematiek van kleine gemeenten? Er zijn meer en meer aanwijzingen dat een bepaalde schaalgrootte nodig is om een doeltreffend beleid te kunnen blijven voeren.
Bespreking en aanbevelingen van de workshop In de workshop benadrukken de deelnemers het belang van een partnerschap met alle actoren, het netwerkdenken en de crosssectorale samenwerking. Het is in partnerschap met alle actoren dat men moet komen tot een definitie van het gezinsbeleid. Dat mag de Vlaamse overheid niet in zijn eentje doen, het moet samen gebeuren. De deelnemers stappen daarmee af van het idee van een hogere (de Vlaamse) en een lagere (de lokale) overheid: het gaat om overheden die als partners naast elkaar staan. Men benadrukt ook dat men niet enkel overheden maar ook andere actoren (kinderopvang, onderwijs, welzijnswerk, belangenorganisaties, vertegenwoordigers van doelgroepen…) moet betrekken. Overheden en andere actoren vormen samen een netwerk. De deelnemers suggereren dan ook om steeds te vertrekken vanuit een netwerkdenken.
Verhouding Vlaams en lokaal gezinsbeleid
Binnen het gezinsbeleid is er een integrale aanpak vereist en dat betekent aandacht hebben voor alle aspecten van het gezinsleven. Daaruit vloeit voort dat men cross-sectoraal, over de sectoren heen, moet samenwerken. Men dient ook breder te focussen dan enkel op kinderen.
Probleemstelling
De deelnemers getuigen dat er te velde ruime interesse en energie aanwezig is om tot een samenwerking te komen.
Een belangrijke vaststelling in het HIG-onderzoek is dat de term ‘gezinsbeleid’ geen eenduidige term is. Het is een containerbegrip. Iedereen vult het wat op zijn eigen manier in. Er is geen decretale omschrijving van wat gezinsbeleid is waardoor het moeilijk is om met enige autoriteit of eensgezindheid te zeggen wat er onder valt en wat niet. Lokale besturen willen wel dat Vlaanderen voldoende ruimte laat opdat ze zelf een beleid kunnen invullen dat gericht is op de eigen situatie. Het doorgeschoven krijgen van taken is geen probleem, tenminste als het gepaard gaat met middelen en bestuurskracht. Lokale besturen vinden dat het krijgen van taken niet altijd gepaard gaat met het verkrijgen van de daartoe vereiste financiële middelen binnen een structurele subsidiëring. Anderzijds zijn de Vlaamse middelen beperkt. Met de lancering van nieuwe beleidsinitiatieven worden weleens verwachtingen gecreëerd, die door een tekort aan middelen niet allemaal kunnen worden ingelost. Vlaanderen kan de taak op zich nemen van servicecenter waar trends, goede praktijken, cijfermateriaal en monitoring worden aangereikt aan lokale besturen en waar ze worden ondersteund in het verwerven van fondsen.
Workshop 1: aanbeveling 1 Gezinsbeleid is meer dan een loutere opsomming van acties en beleidsinitiatieven. In een partnerschap met alle actoren moet men eerst duidelijker omschrijven wat een hedendaags gezinsbeleid kan betekenen en hoe men gezinsvorming, gezinstransities en het gezinsleven kan ondersteunen. De uitgangsprincipes daarbij zijn de diversiteit en flexibiliteit van gezinnen en een gezinsbeleid dat breder is dan een kindbeleid.
Binnen dit netwerk heeft de lokale overheid haar rol en taken. Als het lokaal niveau haar taken naar behoren wil uitoefenen, moeten ‘opdracht – mandaat – middelen – bevoegdheid’ wel optimaal samenvallen. Een te sterke nadruk op een projectmatige aanpak en projectsubsidiering vanwege de Vlaamse overheid wordt afgewezen. Structurele middelen geven volgens de deelnemers meer mogelijkheden om op lange termijn te werken.
Inzake gezinsbeleid moet er zeker een pleidooi worden gehouden voor meer solidariteit en samenwerking tussen (buur)gemeenten.
53
Workshop 1: aanbeveling 2 Het uitoefenen van taken door het lokaal niveau moet optimaal samenvallen met ‘opdracht – mandaat – middelen – bevoegdheid’. Lokale besturen ervaren structurele middelen met voldoende ruimte voor lokale invulling als positief en stellen een te sterke nadruk op de projectmatige aanpak in vraag.
De deelnemers beamen de gedachte dat er best een servicecenter/ platform of een leernetwerk komt dat trends, goede praktijken, cijfermateriaal en monitoring aanreikt aan lokale besturen en andere actoren. Volgens de deelnemers moet Vlaanderen dit niet zelf opstarten, maar eerder faciliteren.
Workshop 1: aanbeveling 3 Vlaanderen faciliteert dat er inzake lokale gezinsbeleid een servicecenter/platform komt dat trends, goede praktijken, cijfermateriaal en monitoring aanreikt aan lokale besturen en andere actoren. Daarbij kunnen zij ook de zoektocht naar diverse middelen en vormen van samenwerking ondersteunen.
Samenwerking op het lokaal niveau Probleemstelling Als men lokaal spreekt over gezinsbeleid, dan komen kinderopvang en preventieve gezinsondersteuning met inbegrip van opvoedingsondersteuning het meest aan bod. Daarnaast heeft men het over bestrijding van kinderarmoede, preventief gezondheidsbeleid, flankerend onderwijsbeleid, maatschappelijkculturele participatie, gezinszorg, wonen, … Binnen het lokaal bestuur zelf zijn er meestal meerdere diensten betrokken en is er de taakverdeling tussen gemeente en OCMW. Verder werken voor zowat alle gezinsthema’s lokale besturen samen met verschillende initiatiefnemers en actoren. Elke taakverdeling vraagt om coördinatie en samenwerking. Er is een nood aan samenwerking binnen de gemeente, tussen de gemeente en het OCMW, tussen het lokaal bestuur en de lokale derden, veelal ook intergemeentelijke samenwerking en uiteraard tussen Vlaanderen en de lokale besturen. Een eerste stap in de samenwerking is overleg. In het gezinsbeleid is er al veel sprake van overleg, inspraak en participatie. Naast het Lokaal Overleg Kinderopvang en het Lokaal Overleg Opvoedingsondersteuning kunnen we nog de jeugdraad, de kinderraad en gezinsraad vernoemen evenals overleg met middenveldorganisaties.
Wil men samenwerken en coördineren dan is het belangrijk dat er een persoon of instantie is die een schakel kan vormen tussen de vele organisaties die rond gezinsbeleid werken. Er mag wat meer duidelijkheid worden gegeven over wat coördinatie inhoudt. Een duidelijk kader, dat continuïteit biedt en voldoende ruimte voor lokale invulling, leidt tot meer enthousiasme op lokale niveau om partners rond een thema samen te brengen. Het ligt in de lijn van de ontwikkelingen dat Vlaamse kaders meer uitdrukkelijk kiezen voor een regierol van de lokale besturen. Het mag daarbij niet ontbreken aan mandaat in de regelgeving en eventuele financiële impulsen.
Bespreking en aanbevelingen van de workshop De deelnemers aan deze workshop stellen vast dat er vandaag al veel, soms te veel, overleg is. Ze vinden dat dit overleg beter kan worden gegroepeerd. Of de gezinsraad hiervoor de beste oplossing is, dan wel een welzijnsraad of een overleg in het kader van een Huis van het Kind; is minder duidelijk. Moet men een zekere diversiteit tussen gemeenten in de concrete invulling hiervan blijven respecteren? De deelnemers zijn het wel eens dat er nood is aan een overkoepelende raad, eventueel opgedeeld in werkgroepen. Een raad, met een breed palet aan thema’s, die een gedragen beleidsadvies naar het gemeentebestuur kan formuleren. Er blijven nog wel heel wat op te helderen punten zoals over de samenstelling, hoe het middenveld en ervaringsdeskundigen betrekken en de vrees voor een dominantie door professionals of een instrumenteel gebruik /misbruik door politici. Ook over het mandaat van een dergelijke raad (bindend, adviesverlenend… en of een decretale verankering aangewezen is, wil men best nog even nadenken.
Workshop 2: aanbeveling 1 Een eerste stap in de samenwerking is een overleg: tussen de gemeentediensten, de gemeente en het OCMW, het lokale bestuur en de lokale derden, veelal ook intergemeentelijke samenwerking en uiteraard tussen Vlaanderen en de lokale besturen. Het is nodig om na te denken hoe men de diverse beleidsthema’s met betrekking tot gezinnen lokaal eventueel beter kan groeperen en integreren in een lokaal overkoepelende gezinsraad. Die raad kan ook de plaats zijn om effecten van lokale beleidsmaatregelen te toetsen op hun gezins-, kind- en opvoedingsvriendelijkheid.
De deelnemers bevestigen de tendens dat de lokale besturen voor diverse gezinsthema’s een regierol krijgen toegewezen en dat Vlaanderen verwacht dat de lokale besturen de samenwerking lokaal faciliteren. Ter plekke ervaart men dat de verschillende actoren deze regierol ook vragen van het lokaal bestuur. Maar deze lokale regierol opnemen is niet evident in een welzijnslandschap waar de middelen rechtstreeks van de hogere overheid komen en waar welzijnsorganisaties zich moeten verantwoorden naar cliënten. En dit bovendien in een versnipperd landschap, met koepels van welzijnsorganisaties die zelf overleg organiseren en verschillende agentschappen met elk hun sectorale visie.
54
Koppeling van mandaat, opdracht, middelen en vrijheid is een uitdrukkelijke vraag van de gemeenten. De middelen schieten te kort om op een goede manier de regierol op te nemen en de opdrachten goed uit te voeren. Voor de uitvoerende diensten is samenwerking met lokale besturen vaak een voorwaarde, maar ook zij hebben niet altijd voldoende middelen ter beschikking. De deelnemers roepen op om voor deze samenwerking niet enkel middelen voor de lokale besturen, maar ook voor de betrokken diensten vrij te maken. Men vraagt zich af of er op lokaal niveau overal voldoende expertise aanwezig is om de regierol op te nemen. Vooral kleinere gemeenten hebben baat bij intergemeentelijk regiooverleg, expertise kan op die manier worden uitgewisseld. Te veel overlegstructuren kunnen wel leiden tot frustratie.
Workshop 2: aanbeveling 2 Gezien het toenemend belang van de lokale besturen ligt het in de lijn van de ontwikkelingen dat Vlaamse kaders meer uitdrukkelijk kiezen voor een regierol van de lokale besturen. Een mandaat in de regelgeving en eventuele financiële impulsen mogen dan niet ontbreken. Vlaanderen mag wat meer duidelijkheid geven over wat die regierol en coördinatie inhoudt en hoe gezinnen en lokale derden in het beleid te betrekken.
De deelnemers aan de werkgroepen merken zeker een tendens naar meer generalistisch werken. De tendens is volop in evolutie, maar kan nog verder worden ontwikkeld. Er is nood aan integratie, een inventaris van aanwezige initiatieven en diensten, overleg op lokaal/ bovenlokaal niveau met verschillende partners, een evaluatie en suggesties ter verbetering van het beleid. Dit kan leiden tot efficiëntiewinsten en tot verbetering van de dienstverlening naar gezinnen.
Workshop 2: aanbeveling 3 Het is aangewezen dat er een meer generalistische kijk op gezinsbeleid tot stand komt, een breder verhaal, wat meer cement. Ter inspiratie kunnen op Vlaams en op lokaal niveau denktanks van partners die met gezinsthema’s bezig zijn, worden opgestart. Experten en mensen die op het terrein in verschillende sectoren werkzaam zijn kunnen aan dergelijke denktanks deelnemen.
Bereik van doelgroepen in beleid en dienstverlening Probleemstelling Het lokale bestuur staat dichter bij de burger en kan zo beter op de noden van de gezinnen inspelen. Bereik van doelgroepen staat voorop in het beleid, maar hoe kan men dit vorm geven? In de praktijk stellen zich heel wat vragen over welke gezinnen men wil bereiken en hoe dat moet gebeuren. Gezinnen met jonge kinderen worden doorgaans gemakkelijker bereikt dan gezinnen met oudere kinderen of jongeren. Ook het bereiken van maatschappelijk kwetsbare gezinnen en gezinnen met een migratieachtergrond is niet altijd eenvoudig. Plaatselijk wordt samenwerking tussen verschillende sectoren (bv. tussen welzijn en onderwijs) en netwerkfuncties erg gewaardeerd. Samenwerking blijkt ook te leiden tot een beter bereik van doelgroepen. Ook de continuïteit van een voorziening kan een rol spelen in het bereik van doelgroepen. Samenwerking met het onderwijs is mogelijk een opportuniteit voor het bereiken van jongeren. Het belang van ontmoeting en buurtgericht werken komt eveneens naar voor als belangrijk voor het bereiken van doelgroepen. Mensen uit de doelgroepen motiveren vraagt voldoende respect en vertrouwen zodat de gezinnen hun feedback kunnen geven over wat zij echt nodig hebben. Dit respect wordt niet steeds gesmeed vanaf een bureau, maar vraagt ook om naar de mensen toe te gaan, om aanwezig te zijn op buurtfeesten, in de gemeenschappen … Er is aandacht nodig voor diversiteit, migratie en andere culturen in het gezinsbeleid.
Bespreking en aanbevelingen van de workshop In deze workshop is er heel wat discussie inzake de terminologie (wat verstaan we onder gezinsbeleid, diversiteit, doelgroepen) en over het al dan niet werken met en voor doelgroepen. Is gezinsbeleid er voor iedereen of (vooral) voor bepaalde groepen? Wat betreft doelgroepen waarschuwt men voor het zogenaamde dwingende karakter vanuit een aanbodgedachte. Men kan misschien werken voor bepaalde doelgroepen maar men mag daarbij niet vergeten dat het toch altijd blijft gaan over unieke en verschillende mensen waar men op moet afstemmen. Er blijft verder een stigma rusten op wie hulp zoekt en een zekere vooringenomenheid bestaan ten aanzien van bepaalde doelgroepen. Deelnemers argumenteren dat er reeds aandacht is voor diversiteit. Maar misschien gaat die aandacht niet ver genoeg en is aandacht alleen niet voldoende. Verder heeft diversiteit verschillende dimensies, bijvoorbeeld etnisch-culturele identiteit, seksuele geaardheid of psychische kwetsbaarheid. Het is soms onduidelijk welke diversiteit men bedoelt.
55
Waar de deelnemers het wel over eens zijn, is dat brugfiguren een belangrijke rol (kunnen) spelen in het bereik van gemeenschappen, ze zijn aanspreekpunten. Er moet voldoende tijd worden verleend zodat de brugfiguren kunnen aftoetsen bij hun gemeenschap. Vanuit de gemeenschappen zelf wordt dikwijls heel wat opgezet, waarbij het zaak is om vanuit het lokale bestuur die initiatieven te ondersteunen zonder ze zelf te willen inpalmen. Workshop 3: aanbeveling 1 In het Vlaams en het lokaal gezinsbeleid is aandacht nodig voor diversiteit, migratie en andere culturen. Voor het bereiken van gemeenschappen kan worden gewerkt met ambassadeurs en brugfiguren.
Kan het onderwijs een belangrijke rol spelen in het bereiken van jongeren? Scholen en jongeren zijn vertrouwde plekken voor jongeren en ouders. Als de school samenwerkt met andere domeinen kan dit kansen betekenen voor gezinnen rond opvoeding, gezondheid… Vanuit Vlaanderen moeten brede scholen zeker worden gestimuleerd. Maar lokaal komt het er ook op aan om een goede trekker te hebben. Een brede school past misschien ook meer bij een lagere school gezien die meer buurtgebonden is. Een secundaire school staat dikwijls verder af van een buurt, het is daar ook niet zo vanzelfsprekend om daar in het kader van een gezinsbeleid jongeren te bereiken of een samenwerking met welzijn op te zetten. Er bestaat ook een risico dat vanuit het onderwijs het problematiseren wordt geïnstitutionaliseerd, terwijl veel jongeren gewoon naar school willen zonder dit te koppelen aan een welzijnsperspectief. In deze workshop stelt men zich ook de vraag hoe brede scholen zich verhouden tot de Huizen van het Kind. Er wordt immers beroep gedaan op grotendeels dezelfde partners.
Men merkt op dat men er niet alleen voor moet zorgen dat het beleid de doelgroepen bereikt, maar ook dat de doelgroepen toegang hebben tot het beleid.
Workshop 3: aanbeveling 3 Ontmoeting en buurtgericht werken komen naar voren als belangrijk voor het bereiken van doelgroepen. Binnen het lokale gezinsbeleid moeten deze initiatieven worden aangemoedigd.
Men kan doelgroepen bevragen naar hun noden, maar wat doet men met de resultaten? Veelal ontbreekt het ons niet aan het verzamelen van ideeën. Worden die doelgroepen ook actief betrokken in het opzetten van nieuwe acties of projecten? Er wordt veel gesproken over het bereiken van een sociale mix, maar dat blijkt in de praktijk zeer moeilijk. Men moet het stigmatiserende van het doelgroepenbeleid niet onderschatten en veel mensen vragen het niet om in een bepaalde groep/klasse te worden ingedeeld. De deelnemers zijn akkoord dat iedereen recht heeft op de maatregelen van het gezinsbeleid, maar tegelijk is men zich bewust van het bestaan van drempels. In de discussie of men nu een universeel beleid of een doelgroepenbeleid moet voeren, komt men tijdens de workshop niet tot een consensus. Men suggereert verder om te vertrekken vanuit een rechtenbenadering. Iedereen heeft recht op bepaalde dienstverlening en het komt er op aan de drempels weg te werken om die rechten ook daadwerkelijk te verwezenlijken.
Workshop 3: aanbeveling 4 Doelgroepen moeten niet enkel worden bevraagd naar hun noden, maar ook actief als burger worden betrokken in het verzamelen van ideeën of het opzetten van nieuwe acties of projecten
Workshop 3: aanbeveling 2 Samenwerking met en tussen het onderwijs, welzijnswerk en andere sectoren kan een belangrijke rol spelen in het bereiken van ouders van jongeren/gezinnen. Het concept van brede school moet meer worden gestimuleerd.
In de workshop wordt gepleit om met een brede waaier van ondersteuningsvormen te investeren in ontmoeten. Ontmoeting en buurtgericht werken zijn een lokaal verhaal. Veel lokale besturen werken al buurtgericht. Het komt er dikwijls vooral op aan te ondersteunen wat er al bestaat. Maar de ontmoetingsplaatsen zijn ook niet altijd laagdrempelig. Het is van belang om de ontmoetingsplekken te kaderen in een vertrouwde omgeving. Het kan daarbij gaan om al dan niet georganiseerd aanbod. Buurt en ontmoeting verlopen immers niet enkel formeel. De kindvriendelijke en gezinsvriendelijke inrichting van de publieke ruimte is mede daarom erg belangrijk.
56
Participatie van gezin en middenveld in lokaal gezinsbeleid*
Fundamenteel blijft de opmerking dat de onduidelijkheid over wat het lokale gezinsbeleid al dan niet inhoudt, het moeilijk maakt om te pleiten voor een duidelijk aanspreekpunt. Een dilemma is ook dat men een maatschappelijke antenne nodig heeft die de signalen naar het beleid vertaalt, zonder de individuele inbreng van gezinnen aan de kant te schuiven. Misschien kan dit via een ‘gezinstoets’ of ‘dialoogtafels’ (gesprek tussen beleidsmakers en ervaringsdeskundigen). Bijzondere aandacht moet men besteden aan het gegeven dat gezinnen zo divers zijn geworden. Dat vereist dat men zorgvuldig nadenkt over hoe men deze verscheidenheid van gezinnen betrekt en consulteert.
Probleemstelling Worden lokale gezinsorganisaties gehoord en betrokken wanneer het over hun bekommernissen gaat? Een rondvraag binnen afdelingen van de Gezinsbond en een verdiepende focusgroep geven aan dat dit niet evident is. De nieuwe beleids- en beheerscyclus (BBC) binnen lokale besturen blijkt de inspraakronde met het middenveld te hypothekeren. De praktijk lijkt alvast aan te geven dat directe wederzijdse contacten tussen beleid en middenveld de basisvoorwaarde voor vertrouwen en dynamiek vormen.
Workshop 4: aanbeveling 1 Wanneer men het gezinsbeleid op lokaal vlak ernstig wil nemen, is het van belang dat dit via de Vlaamse beleidsprioriteiten naar de gemeenten toe wordt gekaderd. Daarbij is het van belang dit te formaliseren in een oriëntatiepunt dat gezinsgerelateerde vragen kan dispatchen en een structurele vertaling meegeven. Dit kan onder verschillende vormen gebeuren. Tegelijk kan het de draaischijf betekenen voor een dynamische wisselwerking tussen beleid en gezinnen.
Wat is een volwaardig gezinsbeleid en wie houdt zich daar in de gemeente mee bezig? De diffuusheid van gezinsbeleid heeft te maken met de groeiende diversiteit aan gezinsvormen die zich ook lokaal aftekent. Deze vele gezinsvormen hebben eigen vragen en een eigen manier van aanwezig zijn in het maatschappelijk netwerk. Dat leidt noodzakelijk tot een gevarieerd aanbod aan activiteiten en verschillend ingekleurde gezinspolitieke eisen.
Het is twijfelachtig of er één alleenzaligmakende inspraakprocedure bestaat. Wellicht moet men meer op variatie van inspraakformules inzetten. Volgens de deelnemers moet daarbij ‘empowerment’ van de mensen aan de basis centraal staan. Het middenveld moet het belang van inspraak inzien en er tegelijk werk van willen en kunnen maken. In die zin is kadervorming essentieel. Die nood neemt nog toe, omdat gezinsbeleid nu nog meer opgenomen wordt in overkoepelende meerjarendoelstellingen. Dat maakt het des te belangrijker voor het middenveld om te bepalen wat zij op welk moment en op welke manier bij het beleid willen aankaarten. Anticiperen op wat al gepland is, komt daarbij centraal te staan.
De wijze waarop gezinsorganisaties kunnen participeren aan en wegen op het lokale beleid is veranderd. Een label van een belangenorganisatie op zich volstaat niet meer om gehoord te worden. De techniciteit van beleidsvoering vraagt van – vrijwillige – bestuursleden capaciteiten op inhoudelijk en strategisch vlak, die niet zomaar binnen een lokale werking aanwezig zijn. Meer dan vroeger worden de sociale media en actiegroepen de instrumenten die zichtbaarheid en uitstraling kunnen verhogen. De vrijwilligers van het middenveld bewegen zich op een moeilijk terrein. De lokale beleidsmakers moeten worden aangesproken door een goed inhoudelijk verhaal.
Dit vereist vorming waarvoor Vlaanderen middelen kan vrijmaken. Naast het middelenverhaal is het belangrijk én motiverend dat er geluisterd wordt naar een advies! Op dit ogenblik is het niet verplicht te verantwoorden waarom een advies aangenomen of verworpen wordt.
Bespreking en aanbevelingen van de workshop Driejaarlijks kan de bevoegde minister Vlaamse beleidsprioriteiten voorop zetten voor het lokale niveau. Hier ligt er volgens de deelnemers van deze workshop een duidelijke kans. Concreet kan als (brede) doelstelling voorop worden gezet: het afstemmen van het lokale gezinsbeleid.
Workshop 4: aanbeveling 2 Empowerment is het centrale begrip om de betrokkenheid en inspraak van het middenveld (individuen en organisaties) naar lokaal gezinsbeleid waar te maken. Daartoe moet de Vlaamse overheid financiële middelen voorzien die aan het middenveld toelaten om via diverse trajecten deze betrokkenheid, vorming en inbreng van gezinnen te garanderen.
Moet er lokaal geen sprake zijn van één aanspreekpunt voor gezinnen? De versnippering van gezinsgerelateerde vragen over de verschillende beleidsdomeinen maken het voor de burger niet overzichtelijk en het middenveld kan ook niet op elk overleg aanwezig zijn. Is het dan wel realistisch om al deze vragen of thema’s in één enkel aanspreekpunt te willen centraliseren? Het gaat eerder over een oriëntatiepunt binnen de gemeente, van waaruit de verwijzing naar het juiste circuit of de juiste dienst gebeurt. Deze workshop vertrekt vanuit een bevraging en focusgroep bij lokale afdelingen van de Gezinsbond, gecoördineerd door Luc Wouters, attaché studiedienst Gezinsbond
*
57
De deelnemers stellen vast dat de empathie van beleidsmakers voor het middenveld is verminderd. Vroeger kenden veel beleidsmakers het middenveld beter omdat ze eruit waren gegroeid. Gemeenten denken enerzijds na over hun kerntaken en gaan bepaalde activiteiten afstoten en anderzijds ziet de markt (commerciële) kansen. Wat wil en kan het middenveld in deze context opnemen? Kan je als middenveldorganisaties nog onafhankelijk zijn en druk uitoefenen op het beleid. Er is een risico op instrumentalisering maar er is tegelijk de sterke kracht van het middenveld dat moet kunnen meepraten in de planning en zijn inbreng hebben in de uitvoering. De grotere organisaties van het middenveld beschikken over de mogelijkheid om sterke kenniscentra in te schakelen. Volgens de deelnemers zijn er voldoende lokale voorbeelden van hoe taken en invullingen op een gezonde manier in co-creatie kunnen gebeuren.
Workshop 4: aanbeveling 3 Er ontstaat een nieuw samenspel tussen de eigen opdrachten van het lokaal beleid, het aanbod van marktgedreven spelers en de sociale dynamiek van het middenveld. (Gezins)bewegingen staan voor de opdracht om de eigen troeven stevig te profileren en om in de samenwerking beleidsmatig en praktisch een degelijke, kritische en betrouwbare partner voor het beleid te zijn.
Tot besluit: Wat is gezinsbeleid? Op zoek naar cement
kinderen krijgt en de klassieke gezinscyclus doorloopt. Maar wat het gezin vandaag wel is, daarover zijn we het vandaag zeker niet eens. Weten we het eigenlijk nog wel? Hierdoor mist het gezinsbeleid, ook het lokale gezinsbeleid aan cement, een groot gemeenschappelijk verhaal. Een algemeen gedragen visie op het gezin als maatschappelijke institutie, een hedendaagse versie van het vroegere ‘het gezin als hoeksteen van de samenleving’. Er is nood aan een duidelijkere visie inzake gezinsbeleid. Men moet afstappen van gezinsbeleid als het louter opsommen van het amalgaam aan acties, beleidsinitiatieven… Gezinsbeleid moet duidelijker worden afgebakend. Hoe duidelijker iets is, hoe gerichter men aan de slag kan gaan. Zonder afbakening richt men zich op alles en iedereen en bereikt men niets en niemand. Wat gezinsbeleid is, moet niet alleen door openbare besturen worden ingevuld. Alle actoren (zowel private als publieke) dienen daarbij te worden betrokken. Particuliere organisaties en het middenveld kunnen het gezinsbeleid mee op- en uitbouwen. Hun organisaties zijn soms meer toegankelijk om gezinsproblemen aan te pakken dan openbare besturen. Zullen we met alle actoren samen duidelijker definiëren wat men in de wereld van vandaag onder gezinsbeleid verstaat en wat de doelstellingen en doelgroepen zijn van een hedendaags gezinsbeleid? Laat ons daarbij het klassiek gezinsmodel overstijgen en er van uitgaan dat gezinsbeleid meer is dan kindbeleid. Zoals in het HIG-onderzoek en door de deelnemers van de Gezinsconferentie voorgesteld kan men ter inspiratie een of meerdere denktanks samenstellen van partners die met uiteenlopende gezinsthema’s bezig zijn of in verschillende sectoren werkzaam zijn. Deze denktanks worden ook best gemengd samengesteld met experten en met mensen die op het terrein bezig zijn. Uit de denktanks kan een meer generalistische kijk op gezinsbeleid tot stand komen, een breder verhaal, wat meer cement.
Een belangrijke vaststelling – zowel in het HIG-onderzoek als in de workshops tijdens de Gezinsconferentie - is dat de term ‘gezinsbeleid’ geen eenduidige term is. Het is een containerbegrip. Dat is soms handig want we kunnen het gebruiken om een resem beleid mee te vatten. Anderzijds blijkt evenwel dat ieder het wat op zijn eigen manier zit in te vullen. Het is momenteel moeilijk om met enige autoriteit of eensgezindheid te zeggen wat er onder gezinsbeleid valt en wat niet. De omschrijving van het lokale gezinsbeleid door de respondenten uit het HIG-onderzoek bestaat meestal uit een kortere of een langere opsomming van wat men doet. Maar waarom men dat precies doet, blijft veelal onduidelijk. Deze onduidelijkheid maakt het ook moeilijk om vast te leggen wat de achterliggende doelstellingen zijn van het gezinsbeleid. Wat wil men ermee bereiken? Deze vrijheid blijheid situatie heeft allicht een diepere oorzaak. Het gezin is de voorbije decennia onderhevig geweest aan grote veranderingen. Vandaag zijn we het er met zijn allen over eens wat gezin niet is. Het is niet meer (uitsluitend) het traditionele gezin met een gehuwd stel, man en vrouw, dat samen
58
Samen voor een sterk gezinsbeleid Katrien Verhegge, administrateur-generaal Kind en Gezin
Partners in gezinsbeleid Deze tweede Gezinsconferentie werd georganiseerd door drie partners die het gezinsbeleid enorm genegen zijn. Ik wil dan ook van uit Kind en Gezin zeker mijn dank uitdrukken aan de Gezinsbond en aan het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen, voor de constructieve samenwerking bij het tot stand komen van deze Gezinsconferentie. Het is een sterk signaal dat we elk vanuit onze eigen specificiteit en onze eigen kerncompetenties, samen tot deze dag kunnen komen: de overheid, de gezinnen zelf en de onderzoeks- en opleidingswereld hebben de handen in elkaar geslagen om deze dag inhoud te geven. Het is absoluut de weg die wij met Kind en Gezin steeds verder willen gaan, om het ruime gezinsbeleid in Vlaanderen samen met alle partners verder gestalte te geven. We leven in een tijd waar het gedaan is om op ons eiland te werken en binnen onze koker te blijven. We moeten onze krachten bundelen om samen sterker te staan.
Een basisondersteuning voor ALLE gezinnen Voor een sterk Vlaams Gezinsbeleid schuift Kind en Gezin drie principes naar voor, met als centraal thema een stevige basisondersteuning voor alle gezinnen. Een basisondersteuning die ruimte moet scheppen aan elk gezin, zodat het eigen keuzes kan maken op het vlak van zorg, werk en levensbalans. Elk gezin moet de eigen keuzes kunnen maken om kinderen de nodige ontwikkelingskansen te geven en gezinsbeleid moet bijgevolg ook sociale ongelijkheden en kinderarmoede bestrijden. Een eerste principe dat wij hanteren is dat het gezinsbeleid moet gericht zijn op elk gezin, hoe gevarieerd dat gezin ook mag zijn, maar dat we vooral moeten inzetten waar we het grootste verschil kunnen maken. Elk gezin moet zich immers deel kunnen voelen van de samenleving. - We willen dat zeker verder doen via onze preventieve gezinsondersteuning, waar we de kaart trekken van het proportioneel universalisme: een breed aanbod van onze preventieve dienstverlening, maar met speciale aandacht voor die gezinnen die een meer intensieve dienstverlening nodig hebben. - Maar ook het versterken van de sociale netwerken van gezinnen blijft een belangrijk onderdeel, zeker in de strijd tegen kinderarmoede. Uit de studie van het HIG blijkt dat dit ook op het lokale niveau al aan bod komt en dat ontmoetingsmogelijkheden voor ouders en jonge kinderen een belangrijk thema is voor lokale besturen. De Huizen van het Kind bieden hier natuurlijk een breed perspectief, met een centrale plaats ook voor het werken met vrijwilligers, het niet- professionele.
- En natuurlijk ook de verdere uitbouw van de kinderopvang, met zeker ook de verdere uitbreiding van de inkomensgerelateerde kinderopvang. - Ook de financiële ondersteuning krijgt hier een plaats waarbij wij vanuit Kind en Gezin de nodige aandacht vragen om de kinderbijslag, naast het recht voor elk kind, sterker in te zetten voor die gezinnen waar het echt het verschil kan maken. Een tweede principe is dat het gezinsbeleid tot stand moet komen samen met en op maat van ouders. Om beleid te maken op maat van de gezinnen moeten we vertrekken van een betere kennis van de realiteit waarin gezinnen leven en de verwachtingen die zij koesteren. Aandacht voor participatie komt zo steeds nadrukkelijker in beeld als belangrijke voorwaarde voor het kwalitatief uitwerken van beleidsmaatregelen die gezinnen raken. Dit willen wij ook binnen onze organisatie verder vorm geven. Een groot aantal regioteams zijn veel intensiever dan in het verleden aan de slag om via focusgroepen met ouders te gaan kijken wat ze echt willen van onze dienstverlening. We willen niet zomaar vertrekken van wat wij denken dat goed is, maar van wat ouders echt willen en nodig hebben. En ook voor een aantal heikele punten in de kinderopvang, hebben we gewerkt met een multi-actorgroep waar we ook ouders aan het woord hebben gelaten. We willen dat ouders veel meer de regie in handen nemen van de dienstverlening die wij hen bieden. Het derde principe tot slot dat Kind en Gezin naar voren schuift is dat gezinsbeleid geïntegreerd moet zijn, iets wat ook door de bevraagde experten in de verf werd gezet. Ik verwijs hiervoor ook naar de mooie metafoor van Dirk Luyten: “Gezinsbeleid is op zoek naar cement”. Ik denk dat dit klopt. We zijn met velen betrokken op dat gezinsbeleid, van financiële ondersteuning tot dienstverlening, tot het inrichten van publieke ruimtes. Laat ons inderdaad zorgen voor meer integratie, voor dat cement. Als dat cement er is, zullen we nog veel meer kindvriendelijke en gezinsvriendelijke gemeenten hebben. In elk geval, willen wij van uit Kind en Gezin meewerken om tot een meer geïntegreerd gezinsbeleid te komen en willen we hierrond een brede dialoog opzetten. Op Kind en Gezin hebben wij alvast een eerste dialoogmoment georganiseerd waarop we de inzichten van de Gezinsconferentie meenemen. Samen met alle aanwezigen op de tweede Gezinsconferentie wil ik aan alle politici aandacht vragen voor een sterk gezinsbeleid en vorm te geven aan de bekommernissen over het gezinsbeleid die op de conferentie en in deze publicatie aan naar voor worden geschoven.
59
Bedankt Wij danken volgende experten voor hun medewerking aan de interviews: Leen Ackaert (Kinderrechtencommisariaat); Ann Buysse (UGent); Bea Cantillon (Centrum voor Sociaal Beleid, UA); Tim Claerhout (Interfederaal Gelijkekansencentrum); Yves Coemans (Gezinsbond); Frank Cuyt (Vlaams Welzijnsverbond); Lieve Declerck (Gezinsbond); Anja Declercq (KU Leuven); Peter Degadt (Zorgnet Vlaanderen); Fanny Delanghe (Vlaams Welzijnsverbond); Magda Demeyer (Nederlandstalige Vrouwenraad); Bert Dhondt (Welzijnszorg); Sarah D’Hondt (NCRK); Trees De Bruycker (Agentschap SCW, afdeling jeugd); Jan De Maeseneer (voorzitter SAR WGG, UGent); Joris De Wispelaere (Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen); Kathleen Emmery (Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen); Ignace Glorieux (VUB); Dirk Luyten (Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen); Karin Maes (Kinderrechtswinkel); Herlindis Moestermans (Nederlandstalige Vrouwenraad); Dimitri Mortelmans (Universiteit Antwerpen); Tanja Nuelant (Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen); Stefan Ramaekers (KU Leuven); Pieter Rondelez (Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen); Katrijn Ruts (GRIP vzw); Ludo Serrien (Steunpunt Algemeen Welzijnswerk); Lawrence Steeman (familiaal bemiddelaar, Pareto Group); Hilde Timmermans (Gezinsbond); Diederik Vancoppenolle (Kind en Gezin); Michel Vandenbroeck (UGent); Frederic Vanhauwaert (Netwerk tegen Armoede); Jan Van Bavel (KU Leuven); Hans Van Crombrugge (Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen); Anne Van der Gucht (Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin); Kaï Van Nieuwenhove (VVJ); Anny Vermeersch (Decenniumdoelen); Lutgard Vrints (Gezinsbond)
Wij danken volgende personen voor medewerking aan de workshops en bij de voorbereiding ervan: Siska Baert (Gezinsbond); Marijke Cassiers (OCMW Antwerpen); Yvan Catteeuw (Kind en Gezin); Kris Danckaert (Kind en Gezin); Fred Deven (International Network Leave Policies & Research); Liesbeth De Winter (Federatie sociaal-cultureel werk); Kathleen Emmery (Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen); Katrien Gryspeert (Stad Roeselare); Manu Keirse (Gezinsbond); Dirk Luyten (Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen); Kristien Nys (Hoger instituut voor Gezinswetenschappen); Charlotte Reilhof (Kind en Gezin); Pieter Rondelez (Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen); Nele Travers (Kind en Gezin); Elke Valgaeren (Gezinsbond); Geert Van de Woestijne (Streekplatform Meetjesland); Wim Van Roy (De Wakkere Burger); Christel Verhas (Gezinsbond); Bram Verschuere (UGent); Luc Wouters (Gezinsbond)
Voor de praktische organisatie dank aan de K&G-Academie en in het bijzonder Kathleen De Jonghe. Wij danken de stuurgroep voor hun medewerking: Veerle Audenaert (Kenniscentrum Welzijn, Volksgezondheid en Gezin); Siska Baert (Gezinsbond); Kristof Desair (kabinet minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin); Fred Deven (International Network on Leave Policies & Research); Kathleen Emmery (Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen); Manu Keirse (Gezinsbond) Charlotte Reilhof (Kind en Gezin); Elke Valgaeren (Gezinsbond). Christel Verhas (Gezinsbond) 1
Gezinsbond (2012) Gezinsconferentie “Gezinsbeleid in Vlaanderen” Brussel: Gezinsbond ADSEI (2013), bevolking op 1/1/2013, bevolking naar geslacht en nationaliteit. Geraadpleegd via http://statbel.fgov.be/
2
3
Studiedienst van de Vlaamse regering (2013) VRIND 2013. Vlaamse regionale indicatoren. Brussel: Vlaamse Overheid
Steunpunt WSE (2013) Realisatie werkzaamheidsdoel: (te) ambitieus, maar noodzakelijk. Arbeidsmarktflits 113. geraadpleegd op http://www.steunpuntwse.be/system/files/arbeidsmarktflits_113.pdf
4
Moons, D., Verleyden, L. (2010). Informele zorg in Vlaanderen. Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering.
5
Foubert, J., Romagnoli, A. (2013). Armoede in België. Tabellen en grafieken. In L.Willy , I. Pannecoucke, J. Vranken, R.Van Rossem, (red.) (2013) Armoede in België 2013. Jaarboek 2013. (pp. 379-435) Leuven: Acco
6
Eurostat (2013) In-work-at-risk-of-poverty-rate. Geraadpleegd op http://epp.eurostat.ec.europa.eu
7
8
SERV – stichting innovatie en arbeid (2013) Werkbaarheidsmonitor. Geraadpleegd op http://www.werkbaarwerk.be
9
Kind en Gezin (2014). Het kind in Vlaanderen 2013. Brussel: Kind en Gezin
10
Kuypers, S., Marx, I.(2014). De verdeling van de vermogens in België. Geraadpleegd op http://www.centrumvoorsociaalbeleid.be
11
Vermeulen, P. (2014). How fat is the top tail of the wealth distribution. ECB Working papers No 1692 ,
Boone, S., Van Houtte, M. (2013). De overgang van basis- naar secundair onderwijs een bron van bijkomende onderwijsongelijkheden? In D. Dierckx, J. Coene, A. Van Haarlem,P. Raeymaeckers (red.) (2013). Armoede en Sociale Uitsluiting. jaarboek 2013. (pp. 309-324) Leuven: Acco 12
60
Gires, J., Ghesquière ,F. (2013). De bestrijding van de armoede en de reproductie van de ongelijkheden in België. In W.Lahaye., I. Pannecoucke, J.Vranken, R. Van Rossem (red.) (2013). Armoede in België jaarboek 2013., (pp. 97-116) Leuven: Acco
13
Van Haarlem, A., Coene, J. , Thévenoy, C. (2013). Armoede vanuit een dynamisch perspectief in D.Dierckx, J. Coene, A. Van Haarlem, P. Raeymaeckers (red.) (2013). Armoede en Sociale Uitsluiting. jaarboek 2013. (pp.67-84) Leuven: Acco
14
Buffel, V., Colman, E., Bracke ,P .(2013). Formeel zorg- en medicatiegebruik vanwege psychische problemen: zo verschillend bij alleenstaande ouders? In M.Corijn en C. Van Peer (red.) (2013). Gezinstransities in Vlaanderen (pp.183-210) Studiedienst van de Vlaamse regering.
15
Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen (2013). De loonkloof tussen vrouwen en mannen in België. Rapport 2013. Geraadpleegd op http://igvm-iefh.belgium.be/nl/ 16
De Wachter, D., Valgaeren, E., De Winter, T., Koelet, S., Hendrickx, K.,De Biolley, I.,… Van Hove, H. (2011). Vrouwen aan de Top 2012. Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen. Geraadpleegd op http://igvm-iefh.belgium.be/nl 17
Elchardus, M., Spruyt, B. (2012). Solidariteit 2012. Een bevolkingsonderzoek. Tevredenheid met de gezondheidszorg e n keuzes in de gezondheidszorg en de ziekteverzekering. Geraadpleegd op http://www.bondmoyson.be 19 Gilse, L. (2008). Het gebruik van alcohol. Gezondheidsenquête, België 2008. Geraadpleegd op http://www.zorg-en-gezondheid.be /cijfers/gezond-leven-en-milieu/tabak-alcohol-drugs/alcoholgebruik-bij-volwassenen/ 18
Kind en Gezin (2013) geraadpleegd op http://www.kindengezin.be/kinderopvang/over-kinderopvang/plaatsenteller/
20
Gijselinckx, C., Hedebouw, G., Vande Gaer, E. (2013) Het gebruik van opvang voor kinderen jonger dan 3 jaar in het Vlaams gewest. Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.
21
Schriftelijk antwoord van Minister Vandeurzen op vraag nr. 206 van 27 november 2013. Geraadpleegd op http://www.vlaamsparlement.be/Proteus5/showSchriftelijkeVraag.action?id=901906
22
23
VAPH (2013) Zorgregierapport 30 juni 2013. Geraadpleegd op http://www.vaph.be/vlafo/view/nl/464335-Zorgvragen.html
Zie bijvoorbeeld: Steenssens, K., Degavre, F., Sannen, L., Demeyer, B. & Van Regenmortel T. o.l.v. Demeyer, B. & Van Regenmortel, T. (2007), L even (z)onder leefloon. Deel 1: Onderbescherming onderzocht, Leuven: HIVA-K.U.Leuven, 184 p.
24
Van Dijck, W. (2012) Gedachtewisseling over de aanbeveling van de Vlaamse Ombudsdienst over de in juni 2012 ingediende aanvragen voor e en studietoelage. Verslag. Vlaams parlement, geraadpleegd op: http://docs.vlaamsparlement.be/docs/stukken/2012-2013/g1809-1.pdf 25
Schriftelijk antwoord van Minister Pascal Smet op vraag nr.197 van 4 december 2013. Geraadpleegd op: http://www.vlaamsparlement.be/Proteus5/showSchriftelijkeVraag.action?id=903108 26
Keppens, G., Spruyt, B., Roggemans, L. (2011) Van occasionele tot reguliere spijbelaar: beleidssamenvatting. Brussel: VUB
27
Baldewijns, B., Boeckx, H., Casman, M., Deflandre, D., Leysens,G. , Storms, B., Van den Bosch, K. & Van thielen, L. (2010) Minibudget. Wat hebben gezinnen nodig om menswaardig te leven in België? Antwerpen: Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck. 28
Coene, J., Van haarlem, A. (2013) Armoede en sociale uitsluiting ontcijferd. In Coene, J., Dierickx, D., Raeymaeckers, P. & Van Haarlem, A. (red.) Armoede en sociale uitsluiting jaarboek 2013 (pp. 357-412). Leuven: Acco. 29
Winters, S., Elsinga, M., Haffner, M., Heylen, K., Tratsaert, K., Van Daalen, G. & Van Damme, B. (2007), Op weg naar een nieuw Vlaams sociaal huurstelsel. Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed, Woonbeleid, Brussel, 240 p. geraadpleegd op http://steunpuntwonen.be/ Documenten/Publicaties_steunpunt_ruimte_en_wonen_2007-2011/2007/2007-14a-op-weg-naar-een-nieuw-vlaams-sociaal.pdf 30
The Marmot Review (2010) Fair Society, Health Lives. Strategic Review of Health Inequalities in England post-2010. Geraadpleegd op http://www.instituteofhealthequity.org/projects/fair-society-healthy-lives-the-marmot-review 31
Oorschot van, W. (2013) Het eigenbelang van de middenklasse als basis voor solidaire herverdeling. In Coene, J., Dierickx, D., Raeymaeckers, P. & Van Haarlem, A. (red.) Armoede en sociale uitsluiting jaarboek 2013 (pp. 205-216). Leuven: Acco. 32
RVA (2012) OUDERSCHAPSVERLOF evolutie van de verhouding mannen/ vrouwen van 2002 tot 2012. Geraadpleegd op http://www.rva.be/frames/frameset.aspx?Path=D_stat/&Items=3&Language=NL 33
34
Kind & Gezin (2003) Jaarverslag Kinderopvang 2002. Brussel: Kind & Gezin
Decreet van 20 april 2012 (BS 15 juni 2012) houdende de organisatie van kinderopvang van baby’s en peuters. Geraadpleegd op http://www.kindengezin.be/kinderopvang/nieuw-decreet/regelgeving/
35
Kind en Gezin (2013) Jaarverslag Kinderopvang 2012. Geraadpleegd op http://www.kindengezin.be/ brochures-en-rapporten/rapporten/kinderopvang/default.jsp#Jaarverslagen-kinderopvang
36
Vlaams agentschap voor Personen met een Handicap (2013) Zorgregierapport 2013-06-30. Geraadpleegd op http://www.vaph.be/vlafo/view/nl/464335-Zorgvragen.html
37
Vlaams agentschap voor Personen met een Handicap (2013) Jaarverslag 2012. Geraadpleegd op http://www.vaph.be/vlafo/view/nl/5327694-Jaarverslagen.html 38
61
Departement Werk en Sociale economie (2014) De Vlaamse aanmoedigingspremie. Geraadpleegd op http://www.werk.be/sites/default/files/cijfers/Beleid_in_cijfers/Werk/2014_aanmoedigingspremies.pdf 39
Declercq, A., Vermeulen, B. (2011) Mantelzorg, vanzelfsprekend!? Over zorgervaringen en noden van mantelzorgers van kwetsbare ouderen. Steunpunt Welzijn, Volkgsgezondheid en Gezin. Geraadpleegd op http://steunpuntwvg.be/images/swvg-1-feiten-en-cijfers/19-mantelzorg-vanzelfsprekend
40
Kalmijn, M. (2007) Gender differences in the effects of Divorce, Widowhood and Remarriage on i ntergenerational Support: Does Marriage Protect Fathers? Social Forces. 41
Vlaams Parlement (2013) Ontwerp van decreet houdende de organisatie van preventieve gezinsondersteuning. Geraadpleegd op http://www.huizenvanhetkind.be/hk/Regelgeving/definitievegoedkeuringdecreet/ 42
Ruimte Vlaanderen (2014) geraadpleegd op http://www.ruimtelijkeordening.be/NL/Beleid/Vergunning/Vergunningnodig/Zorgwonen
43
Jonckheere, L., Kums, R., Maelstaf, H., Maes, T. (2010) Samenhuizen in België: waar staan we, waar gaan we. Geraadpleegd op http://www.samenhuizen.be/docs/sib/Samenhuizen_in_Belgie_RAPPORT_2010.pdf 44
45
46
Emmery, K. (2013) Studie relatieondersteunend aanbod in Vlaanderen. Brussel: Kenniscentrum Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen Van Peer, C. (2007) De impact van een (echt)scheiding op kinderen en ex-partners. SVR-rapport. Brussel: Studiedienst van de Vlaamse regering.
Bastaits, K., Mortelmans, D., Pasteels, I., Van Peer, C. (2011) Een verplicht ouderschapsplan na echtscheiding? Inzichten vanuit de SiV-studie. Relaties en Nieuwe Gezinnen, 1(1).
47
Spruijt, E., Van der Valk, I. (2013) het ouderschapsplan en de effecten voor de kinderen. Jeugd & Gezin, Departement Pedagogische Wetenschappen, Universiteit Utrecht. 48
49
Voert, M.J. ter, Geurts, T. (2013). Evaluatie ouderschapsplan: een eerste verkenning. Den Haag. WODC.
Het volledige rapport van het HIG-onderzoek is ondertussen in boekvorm verschenen: Luyten, D., Emmery, K., & Rondelez, P. (2014). Mozaïek en dynamiek van het lokale gezinsbeleid in Vlaanderen. Antwerpen-Apeldoorn: Garant, 317 p.
50
Vandeurzen, J. (2012). Gezinsbeleid laat zich inspireren door gezinnen in: Gezinsbond (2012) Gezinsconferentie “Gezinsbeleid in Vlaanderen” (pp. 97-102). Brussel: Gezinsbond. 51
HIG. (2008). Gezinnen in opmars? Gezinsbeleid in Vlaanderen 2006-2007. Brussel: HIG-HUB
52
62