KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN FACULTEIT RECHTSGELEERDHEID Academiejaar 2007-2008
Geweld tegen holebi-jongeren
Promotor: Prof. Dr. J. Deklerck Verhandeling, ingediend door Margo GIJSEMANS, bij het eindexamen voor de graad van LICENTIAAT IN DE CRIMINOLOGISCHE WETENSCHAPPEN
Samenvatting Deze eindverhandeling handelt over geweld tegen holebi-jongeren, meer bepaald het geweld waarvan ze slachtoffer worden omwille van hun holebi-identiteit. Hoewel Belgische holebibewegingen reeds tal van rechten verworven hebben, is ons land toch niet zo progressief op het vlak van aanvaarding van holebiseksualiteit als op het eerste gezicht lijkt. In onze samenleving zijn nog vele negatieve zienswijzen met betrekking tot de homo-en biseksuele geaardheid aanwezig. Deze kunnen aanleiding geven tot het stellen van agressief gedrag tegenover holebi’s.
De hedendaagse Belgische houding aangaande holebiseksualiteit wordt nader toegelicht in het eerste hoofdstuk van het literatuurgedeelte van deze verhandeling. Het tweede hoofdstuk spitst zich toe op de problematiek van homofoob geweld. Aangezien slechts geringe binnenlandse informatie beschikbaar is omtrent dit fenomeen, worden voor dit hoofdstuk voornamelijk buitenlandse onderzoeken geconsulteerd. In het tweede deel van deze verhandeling staat het eigen empirisch onderzoek centraal. Eerst wordt het gehanteerde onderzoeksdesign voorgesteld. Aan de hand van een websurvey worden holebi’s tussen 16 en 26 jaar oud, die al eens in aanraking kwamen met homofobe agressie, bevraagd over hun ervaring. Met dit onderzoek beogen we de karakteristieken van homofoob geweld tegen holebi-jongeren te achterhalen. De ontwikkeling van een adequaat beleid rond anti-homoseksuele agressie vereist immers goede kennis van de aard van deze problematiek. In het tweede hoofdstuk van het onderzoeksluik worden de resultaten van onze enquête gepresenteerd. Ten slotte worden in een laatste hoofdstuk zowel suggesties voor toekomstig onderzoek als beleidsaanbevelingen aangereikt.
II
Dankwoord Graag wil ik een aantal personen bedanken die elk op hun eigen manier een steentje hebben bijgedragen aan de verwezenlijking van deze eindverhandeling.
Een eerste woord van dank is gericht aan mijn begeleidster Hendrikje Huysmans. Bedankt voor het kritische licht dat u liet schijnen over mijn verhandeling en voor het beantwoorden van al mijn vragen en twijfels. Professor Johan Deklerck wil ik bedanken voor het opnemen van het promotorschap voor deze eindverhandeling.
Mijn dank gaat verder uit naar Katrien Van Leirberghe en Gert Backx, voor de deskundige infomatie die ze me verschaften bij aanvang van deze verhandeling. De onderzoeksrapporten en brochures die jullie me aanreikten, hebben me een beter inzicht doen verwerven in de problematiek van homonegativiteit en homofobie. Jullie kennis ter zake heeft me een heel eind op weg geholpen.
De respondenten ben ik erg dankbaar voor de tijd die ze vrijmaakten om mijn vragenlijst in te vullen en voor de vele feedback die ik van hen kreeg. Deze kan niet anders dan een meerwaarde geboden hebben aan het onderzoek. Ook de holebiverenigingen die me hielpen de vragenlijst te verspreiden onder hun leden ben ik dank verschuldigd.
Daarnaast wil ik mijn dank betuigen aan mijn vrienden en familie voor het meelezen en – leven. Jullie blijvende vertrouwen en betrokkenheid hebben veel voor me betekend. Viooltje, bedankt om steeds voor me klaar te staan met motiverende peptalks en relativerende humor. Je bent een geweldige vriendin!
Ten slotte wil ik ook mijn collega’s bedanken voor hun bemoedigende woorden en blijken van steun, wanneer de combinatie van werken en het schrijven van een eindverhandeling me even teveel werd. Twee collega’s verdienen hier een bijzondere vermelding. Glen en Bella, bedankt voor jullie hulp met de lay-out van deze verhandeling!
III
Inhoudstafel Samenvatting ............................................................................................................................. II Dankwoord ............................................................................................................................... III Inhoudstafel ..............................................................................................................................IV Lijst van afkortingen ............................................................................................................... VII Lijst van tabellen ................................................................................................................... VIII Inleiding ...................................................................................................................................... 1 DEEL 1: LITERATUURSTUDIE.............................................................................................. 5 Hoofdstuk 1: De houding ten aanzien van holebiseksualiteit in België ..................................... 5 1.1. Historische schets ............................................................................................................ 5 1.2. Wettelijke situatie ............................................................................................................ 7 1.2.1. Wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie......... 7 1.2.2. Wet van 13 februari 2003 tot openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht ............................................................................................................... 9 1.2.3. Wet van 18 mei 2006 tot openstelling van de adoptie voor paren van hetzelfde geslacht ............................................................................................................................. 10 1.3. Maatschappelijke houding ............................................................................................. 11 1.3.1. De tolerantie van homoseksualiteit........................................................................ 11 1.3.1.1. Internationaal onderzoek ................................................................................. 11 1.3.1.2. Belgisch onderzoek.......................................................................................... 11 1.3.1.3. Moderne homonegativiteit ............................................................................... 15 1.3.1.4. Heteronormaliteit en heteroseksisme............................................................... 16 1.3.2. Agressie tegen holebi’s ........................................................................................... 18 1.3.2.1. Aangifte van anti-homoseksueel geweld ......................................................... 18 1.3.2.2. Dark-numberonderzoek ................................................................................... 20 1.3.3. Mogelijke gevolgen voor het welbevinden van holebi’s ........................................ 21 1.3.3.1. Geïnternaliseerde homofobie ........................................................................... 21 1.3.3.2. Geestelijke gezondheid .................................................................................... 22 1.3.3.3. Anticipatie ....................................................................................................... 23 1.4. Recente initiatieven ....................................................................................................... 24 1.4.1. Tolero-campagne .................................................................................................... 24 1.4.2. Holebi-Actiegroep .................................................................................................. 25 1.4.3. Holebi Events ......................................................................................................... 25 1.5. Besluit ............................................................................................................................ 26 Hoofdstuk 2: Homofoob geweld .............................................................................................. 27 2.1. Soorten geweld .............................................................................................................. 27 2.2. Slachtoffers .................................................................................................................... 28 2.2.1. Geslacht .................................................................................................................. 28 2.2.2. Nationaliteit ............................................................................................................ 30 2.2.3. Leeftijd.................................................................................................................... 30 2.2.4. Vermeende holebiseksualiteit ................................................................................. 31
IV
2.3. Daders ............................................................................................................................ 31 2.3.1. Geslacht .................................................................................................................. 31 2.3.2.Nationaliteit ............................................................................................................. 32 2.3.3. Leeftijd.................................................................................................................... 32 2.3.4. Relatie met de dader ............................................................................................... 33 2.3.5. Motivatie van de daders .......................................................................................... 33 2.3.6. Samenhang met andere delicten ............................................................................. 36 2.4. Tijdstip en locatie .......................................................................................................... 36 2.4.1. Geweld in publieke ruimten ................................................................................... 36 2.4.2. Geweld in niet-publieke ruimten ............................................................................ 37 2.4.3. Tijdstip .................................................................................................................... 38 2.5. Aangifte ......................................................................................................................... 38 2.6. Impact ............................................................................................................................ 41 2.6.1. Fysieke en materiële gevolgen ............................................................................... 41 2.6.2. Psychosociale gevolgen .......................................................................................... 41 2.7. Verwerking .................................................................................................................... 43 2.8. Besluit ............................................................................................................................ 44 DEEL 2: EMPIRISCH ONDERZOEK .................................................................................... 47 Hoofdstuk 1: Onderzoeksopzet ................................................................................................ 47 1.1. Probleemstelling ............................................................................................................ 47 1.2. Onderzoeksvraag ........................................................................................................... 48 1.3. Conceptualisering .......................................................................................................... 50 1.4. Onderzoekseenheden ..................................................................................................... 50 1.4.1. Doelgroep ............................................................................................................... 50 1.4.2. Verantwoording ...................................................................................................... 51 1.5. Methode van dataverzameling ....................................................................................... 52 1.5.1. Holebi’s als verborgen populatie ............................................................................ 52 1.5.2. Websurvey .............................................................................................................. 53 1.5.3. Voor-en nadelen van internetonderzoek ................................................................. 55 1.5.3.1. Voordelen ........................................................................................................ 55 1.5.3.2. Nadelen ............................................................................................................ 57 1.5.4. Data-analyse ........................................................................................................... 58 1.5.5. Validiteit en betrouwbaarheid ................................................................................ 59 1.6. Beperkingen van het onderzoek .................................................................................... 60 Hoofdstuk 2: Bespreking van de resultaten .............................................................................. 63 2.1. De steekproef ................................................................................................................. 64 2.1.1. Steekproefgrootte.................................................................................................... 64 2.1.2. Beschrijving van de steekproef: de slachtoffers ..................................................... 64 2.2. Vorm van geweld........................................................................................................... 66 2.2.1. Aantal incidenten .................................................................................................... 66 2.2.2. Meest indrukwekkende incident ............................................................................. 69 2.3. Daders ............................................................................................................................ 70 2.3.1. Aantal...................................................................................................................... 70 2.3.2. Geslacht .................................................................................................................. 72 2.3.3. Nationaliteit ............................................................................................................ 73 2.3.4. Leeftijd.................................................................................................................... 74 2.3.5. Relatie met de dader ............................................................................................... 75 2.3.6. Aanleiding .............................................................................................................. 77
V
2.4. Tijdstip ........................................................................................................................... 78 2.5. Locatie ........................................................................................................................... 79 2.6. Aangifte ......................................................................................................................... 82 2.6.1. Aangifte bij politie .................................................................................................. 82 2.6.2. Aangifte bij een meldpunt ...................................................................................... 84 2.6.3. Aangifte bij een andere instantie ............................................................................ 86 2.7. Impact ............................................................................................................................ 87 2.7.1. Fysieke en materiële gevolgen ............................................................................... 87 2.7.2. Psychosociale gevolgen .......................................................................................... 89 2.7.3. Aanvullende opmerking ......................................................................................... 91 2.8. Verwerking .................................................................................................................... 91 2.9. Besluit ............................................................................................................................ 93 Hoofdstuk 3: Aanbevelingen .................................................................................................... 96 3.1. Aanbevelingen voor verder onderzoek .......................................................................... 96 3.1.1. Onderzoek naar geweld tegen holebi-jongeren ...................................................... 96 3.1.1.1. Herhaling van het onderzoek ........................................................................... 96 3.1.1.2. Verdieping van specifieke aspecten ................................................................ 97 3.1.2. Methode van dataverzameling ................................................................................ 99 3.1.3 Verruiming doelgroep............................................................................................ 100 3.2. Beleidsaanbevelingen .................................................................................................. 102 Algemeen besluit .................................................................................................................... 106 Bibliografie ............................................................................................................................. 110 Gedragswetenschappelijke bronnen ................................................................................... 110 Internetbronnen ................................................................................................................... 116 Bijlagen ................................................................................................................................... 118 Bijlage 1: Overzicht van de webpagina’s ........................................................................... 118 Bijlage 2: Introductietekst van het onderzoek .................................................................... 122 Bijlage 3: Vragenlijst .......................................................................................................... 123
VI
Lijst van afkortingen ASO: Algemeen Secundair Onderwijs Art.:
Artikel
BSO:
Beroepssecundair onderwijs
CGKR: Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding KSO:
Kunst Secundair Onderwijs
IP:
Internet Protocol
NCAV: National Coalition of Anti-Violence Programs TSO:
Technisch Secundair Onderwijs
SPSS:
Statistical Package for the Social Sciences
WISH: Werkgroep Internationale Solidariteit met Holebi’s
VII
Lijst van tabellen Tabel 1: Het percentage respondenten dat de partner, vader en/of moeder op de hoogte bracht van zijn seksuele geaardheid .......................................................65 Tabel 2: Het percentage respondenten dat broer(s) of zus(sen), vrienden, collega’s, klasgenoten, buurtbewoners en /of kennissen op de hoogte bracht van de seksuele voorkeur.......................................................................................... 65 Tabel 3: Aantal keer dat men slachtoffer werd, uitgedrukt in % en verdeeld naar vorm van geweld................................................................................................66 Tabel 4: Aantal keer dat men slachtoffer werd, uitgedrukt in % en verdeeld naar vorm van geweld en geslacht van het slachtoffer...............................................67 Tabel 5: Aantal keer dat men slachtoffer werd in %, verdeeld naar vorm van geweld en professionele situatie van het slachtoffer...........................................68 Tabel 6: Aantal keer dat men slachtoffer werd in %, verdeeld naar vorm van geweld en onderwijssituatie van het slachtoffer.................................................69 Tabel 7: Het percentage incidenten, verdeeld naar vorm van geweld en aantal daders..................................................................................................................71 Tabel 8: Het percentage incidenten, verdeeld naar vorm van geweld en geslacht van de dader........................................................................................................72 Tabel 9: Het percentage incidenten, verdeeld naar vorm van geweld en nationaliteit van de dader....................................................................................74 Tabel 10: Het percentage incidenten, verdeeld naar vorm van geweld en leeftijd van de dader........................................................................................................74 Tabel 11: Het percentage incidenten, verdeeld naar vorm van geweld en relatie met de dader........................................................................................................76 Tabel 12: Het percentage incidenten, verdeeld naar vorm van geweld en de reden die genoemd wordt als aanleiding voor het geweld..................................77 Tabel 13: Het percentage incidenten, verdeeld naar vorm van geweld en het tijdstip waarop het geweld zich voordeed...........................................................78 Tabel 14: Het percentage incidenten, verdeeld naar vorm van geweld en plaats waar het geweld zich voordeed...........................................................................79 Tabel 15: Het percentage incidenten, verdeeld naar vorm van geweld en de stad waar het geweld zich voordeed...........................................................................81 Tabel 16: Het percentage incidenten dat zich in een bepaalde stad voordoet, verdeeld naar mogelijke locaties binnen deze steden.........................................81 VIII
Tabel 17: Het aantal slachtoffers dat aangifte deed van het geweld bij de politie in absolute cijfers, verdeeld naar argumenten die een rol speelden in hun besluitvorming....................................................................................................82 Tabel 18: Het percentage slachtoffers dat geen aangifte deed van het geweld bij de politie, verdeeld naar argumenten die een rol speelden in hun besluitvorming....................................................................................................83 Tabel 19: Het percentage slachtoffers dat geen aangifte deed bij de meldpunten, verdeeld naar argumenten die een rol speelden in hun besluitvorming.............85 Tabel 20: Het percentage slachtoffers dat geen aangifte deed bij een verantwoordelijke, verdeeld naar argumenten die een rol speelden bij hun besluitvorming....................................................................................................87 Tabel 21: Het percentage incidenten, verdeeld naar vorm van geweld en mogelijke lichamelijke gevolgen........................................................................88 Tabel 22: Het percentage incidenten, verdeeld naar vorm van geweld en mogelijke materiële schade.................................................................................88 Tabel 23: Het percentage slachtoffers, verdeeld naar mogelijke psychosociale gevolgen van het misdrijf...................................................................................89 Tabel 24: Het percentage slachtoffers, verdeeld naar vorm van geweld waar ze slachtoffer van werden en naar personen met wie ze over het incident gepraat hebben............................................................................................................... 92
IX
Inleiding “Holebiseksualiteit is toch helemaal geen probleem meer in ons land” is een veelgehoorde reactie naar aanleiding van het onderwerp van deze eindverhandeling. Net zoals andere Westerse landen heeft België inderdaad reeds een lange weg afgelegd inzake de verdraagzaamheid ten opzichte van personen met een homo-of biseksuele geaardheid.1 Seksuele handelingen tussen personen van hetzelfde geslacht werden in de Middeleeuwen bestempeld als zondig en crimineel. Onder invloed van de Verlichting en door wetenschappelijk onderzoek evolueerde de Westerse beeldvorming. Holebiseksualiteit werd gedecriminaliseerd, maar werd in de 19e eeuw aanzien als een ziekte. Hedendaagse opvattingen rond holebiseksualiteit verschillen van cultuur tot cultuur. Westerse samenlevingen beschouwen de homo-en biseksuele geaardheid -net zoals de heteroseksuele geaardheid- als een natuurlijke seksuele voorkeur. In andere landen is homoseksueel gedrag nog steeds een misdaad, waarvoor men veroordeeld kan worden tot een gevangenisstraf, en in sommige landen zelfs tot de doodstraf.2
Toch is de situatie in het Westen niet zo rooskleurig als vaak wordt aangenomen. Ondanks de wettelijke vooruitgang die holebiverenigingen reeds boekten in landen als Frankrijk en Nederland, verschijnen in de media regelmatig berichten over een stijging van homofoob geweld in deze landen. We spreken van homofoob geweld wanneer de agressie gepleegd wordt omwille van de (vermeende) homo-of biseksuele geaardheid van het slachtoffer.
De Vlaamse media publiceerden de laatste jaren eveneens enkele artikels, waaruit blijkt dat homofoob geweld ook in ons land voorkomt. Ter illustratie halen we twee artikels aan die in het Nieuwsblad verschenen. In mei 2004 werden vijf daders van homofobe agressie gearresteerd. Ze bekenden herhaaldelijk homo’s te hebben aangevallen in het Antwerpse stadspark. Hoewel de geweldplegers zeggen minstens tien slachtoffers te hebben gemaakt, deden slechts twee mannen aangifte van de homofobe agressie.3 In maart 2006 werden de
1
Mensen met een homoseksuele geaardheid voelen zich erotisch aangetrokken tot personen van dezelfde sekse. De term homoseksueel is dus zowel van toepassing op de seksualiteitsbeleving van homo’s als op die van lesbiennes. 2 http://www.amnesty.nl/encyclopedie_lemma/1216, laatst geconsulteerd op 27 juli 2008. 3 http://www.nieuwsblad.be/Article/Detail.aspx?ArticleID=GF87MMT7, laatst geconsulteerd op 27 juli 2008.
1
coördinator van Het Roze Huis in Antwerpen en zijn vriend na een avondje stappen door twee jongeren uitgescholden en vervolgens in elkaar geslagen.4 Over de aard en de omvang van homofoob geweld dat zich in ons land voordoet, is weinig geweten. Politiestatistieken geven geen correct beeld van de prevalentie van homofobe agressie. Niet alle slachtoffers doen aangifte van het geweld. Dit geldt voor misdrijven in het algemeen, maar onderzoek toont aan dat de aangiftebereidheid bij slachtoffers van homofobe agressie opmerkelijk laag ligt. Bovendien zullen holebi’s die wel klacht neerleggen, niet altijd hun seksuele voorkeur en/of hun vermoeden omtrent het homofoob motief vermelden bij hun aangifte. En zelfs indien dit wel gebeurt, wordt de homofobe drijfveer niet altijd opgenomen in het proces-verbaal.5 Slachtoffers van homofoob geweld kunnen in ons land ook aangifte doen bij verschillende discriminatiemeldpunten, doch ook deze zeggen weinig klachten te ontvangen over agressie met een homofoob karakter.6
Begin jaren ’70 maakte de victimologie haar opmars als criminologische discipline. Victimologisch onderzoek richt zich naar de slachtoffers van criminaliteit. Onderzoekers binnen deze stroming bekritiseerden de officiële criminaliteitsstatistieken. Deze zouden de reële omvang van criminaliteit onderschatten. Ze ontwikkelden slachtofferenquêtes, om zo een beter beeld te krijgen van het zogenaamde dark-number van criminaliteit en de psychologische impact van een slachtofferervaring. Deze term verwijst naar delicten die niet aan de politie worden gemeld of die niet geregistreerd worden. Gezien de lage aangiftebereidheid van slachtoffers van homofoob geweld, vormen slachtofferenquêtes het instrument bij uitstek om meer informatie te verzamelen met betrekking tot agressie gepleegd omwille van de homo-of biseksuele geaardheid van het slachtoffer. Voor wetenschappelijk onderzoek dat zich specifiek richt naar anti-homoseksueel geweld, werd deze techniek in België totnogtoe maar éénmaal aangewend. Het betreft een studie die plaatsvond tussen 2006 en 2007 en die zich richtte naar holebi’s die slachtoffer waren geworden van homofoob geweld in Brussel Stad.
4
http://www.nieuwsblad.be/Article/Detail.aspx?ArticleID=GDQP4SLE, laatst geconsulteerd op 27 juli 2008. M. POELMAN en D. SMITS, Agressie tegen holebi’s in Brussel Stad, onuitg., onderzoeksrapport in opdracht van de Federale Overheidsdienst Justitie/Dienst voor het Strafrechtelijk beleid, Europese Hogeschool Brussel, 2007, 35. 6 R. GUERFAL, Geweld op holebi’s, onuitg., thesis licentie in de Criminologische wetenschappen, Universiteit Gent, 2006, 17. 5
2
Ook voor ons onderzoek zal gebruik gemaakt worden van een slachtofferenquête. Onze centrale onderzoeksvraag luidt: “Welke zijn de karakteristieken van homofoob geweld tegen Vlaamse holebi-jongeren?”. Aangezien nog maar weinig geweten is over het homofoob geweld dat zich in ons land voordoet, werd gekozen voor een explorerend en beschrijvend onderzoek. Het onderzoek is verder kwantitatief van aard. Via een websurvey worden holebijongeren die reeds geconfronteerd werden met homofobe agressie, bevraagd over verschillende aspecten van hun slachtofferervaring. Het doel van dit onderzoek is een beter beeld te krijgen van de aard van homofoob geweld dat zich in ons land voordoet, en welke gevolgen dit geweld heeft voor jonge slachtoffers.
De keuze om enkel jonge slachtoffers te bevragen, vloeit voort uit zowel binnenlandse als buitenlandse literatuur. Holebi-jongeren zouden vaker te kampen krijgen met antihomoseksueel geweld dan oudere holebi’s. Bovendien blijken afwijzende reacties ten aanzien van holebiseksualiteit voornamelijk bij jonge leeftijdsgroepen een serieuze impact te hebben op hun psychosociaal welbevinden.7 Het is dan ook belangrijk zoveel mogelijk informatie te verzamelen omtrent slachtofferervaringen van holebi-jongeren, zodat bij het verder ontwikkelen van het beleid inzake homofoob geweld, preventie-en interventiemaatregelen zo goed mogelijk afgestemd kunnen worden op de noden van deze risicogroep.
Deze eindverhandeling bestaat uit twee delen. Deel één vormt een weergave van de belangrijkste bevindingen uit ons literatuuronderzoek. In het tweede deel wordt ons eigen verkennend onderzoek besproken, dat een beeld wil schetsen van de homofobe agressie waarmee Vlaamse holebi-jongeren geconfonteerd worden.
De literatuurstudie is opgebouwd uit twee hoofdstukken. In een eerste hoofdstuk wordt het huidige tolerantieniveau ten aanzien van holebiseksualiteit in België onder de loep genomen, met nadruk op de situatie in Vlaanderen. Het hoofdstuk vangt aan met een korte historische schets, waarna de discrepantie tussen de wettelijke verworvenheden van holebi’s en de maatschappelijke verdraagzaamheid jegens 7
A.R. D’AUGELLI, “Mental health problems among lesbian, gay and bisexual youths ages 14 to 21”, Clinical child psychology and psychiatry, 2002, vol. 7, (433) 433; G.M. HEREK (ed.), Stigma and sexual orientation. Understanding prejudice against lesbians, gay men and bisexuals, Californië, Sage Publications, 1998, 188; J. VINCKE, A. DEWAELE, W. VAN DEN BERGHE en N. COX, ZZZIP, Een statistisch onderzoek met het oog op het verzamelen van basismateriaal over de doelgroep holebi’s,Gent, Universiteit Gent, 2006, 40; J. VINCKE en K. VAN HEERINGEN, “Suicidal acts and ideation in homosexual and bisexual young people: a study of prevalence and risk factors”, Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 2000, vol. 35, (494) 495; .http://www.gaybelgium.be/content/EEuulZuElVbsWcjnXJ.shtml, laatst geconsulteerd op 21 juli 2008.
3
deze bevolkingsgroep zal worden aangetoond. Ook de psychologische problematieken die het ervaren van een geringe tolerantie teweeg kan brengen bij holebi’s, komen in dit hoofdstuk aan bod. Daarnaast worden enkele recente pogingen beschreven om tegemoet te komen aan de problemen die zich nog stellen met betrekking tot de aanvaarding van holebiseksualiteit in ons land. Voor het tweede hoofdstuk werden binnen-en buitenlandse studies naar homofobe agressie geraadpleegd. Een goede kennis van onderzoek naar deze vorm van geweld is immers noodzakelijk om het eigen onderzoek zo goed mogelijk uit te voeren. Aan de hand van de resultaten van de aangewende studies wordt een beeld geschetst van verschillende aspecten van de homofobe geweldservaring. Nadien kan dan worden nagegaan of de karakteristieken van anti-homoseksueel geweld tegen holebi-jongeren gelijkenissen vertonen met bevindingen uit ander onderzoek.
Het tweede deel van deze verhandeling handelt over het eigen empirisch onderzoek. In het eerste hoofdstuk wordt het gekozen onderzoeksdesign uiteengezet. Er wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de verantwoording voor de strikte omschrijving van onze doelgroep en voor de keuze een websurvey te hanteren als onderzoeksmethode. Ook wordt dieper ingegaan op de beperkingen van ons onderzoek. Vervolgens worden in een tweede hoofdstuk de resultaten van ons onderzoek besproken. Aan de hand van de beschrijving van de belangrijkste onderzoeksbevindingen wordt een antwoord geformuleerd op de centrale onderzoeksvraag en de deelvragen waarin deze centrale vraagstelling werd opgesplitst. Tevens wordt nagegaan of gelijkaardige tendensen vast te stellen zijn als in de literatuurstudie. Tot slot worden op basis van onze resultaten een aantal aanbevelingen geformuleerd. Gezien ons eigen onderzoek exploratief van aard is, wordt vooral aandacht besteed aan suggesties voor verder onderzoek naar homofoob geweld in België. Daarnaast worden ook enkele beleidsaanbevelingen naar voor geschoven.
4
DEEL 1: LITERATUURSTUDIE Hoofdstuk 1: De houding ten aanzien van holebiseksualiteit in België Vaak wordt gezegd dat de Westerse houding ten aanzien van holebiseksualiteit de voorbije jaren aanzienlijk verbeterd is. Door de Belgische overheid worden aan holebi’s inderdaad steeds meer rechten toegekend -zoals het recht om kinderen te adopteren- die vroeger enkel voor heteroseksuele koppels bestemd waren. Nochtans kunnen deze wettelijke inspanningen niet op de goedkeuring van de gehele bevolking rekenen. Homo-en biseksualiteit blijken nog vaak als minderwaardige seksuele voorkeuren te worden beschouwd. Om beter te begrijpen waarom sommige mensen deze seksuele geaardheid als inferieur beschouwen, starten we dit hoofdstuk met een kort overzicht van de evolutie in de houding ten aanzien van holebiseksualiteit sinds de 19e eeuw. Dit is immers de eeuw waarin het bestaan van de homoen biseksuele geaardheid voor het eerst erkend wordt. Vervolgens wordt de hedendaagse houding ten aanzien van holebiseksualiteit besproken, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de wettelijke situatie en maatschappelijke opvattingen aangaande dit fenomeen. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een bespreking van enkele recente initiatieven op het vlak van de aanvaarding van holebiseksualiteit, zoals de sensibiliseringscampagne ‘F*ck holebi’s en hetero’s, ik ben tolero’, gelanceerd door Vlaams minister van Gelijke Kansen Kathleen Van Brempt.
1.1. Historische schets Het verschijnsel holebiseksualiteit is eeuwenoud, maar oorspronkelijk had men enkel aandacht voor het gelijkgeslachtelijk gedrag op zich, waartoe in principe iedereen verleid zou kunnen worden. Pas in de 19e eeuw kreeg men oog voor de persoon die zulk gedrag vertoonde. Door toenemende wetenschappelijke aandacht voor seksuele afwijkingen in het algemeen, gingen vele onderzoekers gelijkgeslachtelijk gedrag zien als uiting van een ziekelijke geaardheid. In 1952 werd deze vorm van seksuele geaardheid in de DSM opgenomen als geestesstoornis, om er pas 21 jaar later weer uit te verdwijnen.8
8
E. HEINZE, Sexual orientation: a human right. An essay on international human rights law, Dordrecht, Nijhoff, 1995, 74.
5
Sommige geleerden meenden dat homoseksualiteit een aangeboren vorm van krankzinnigheid was. Anderen waren overtuigd dat deze geaardheid aangeleerd kon worden. Vooral jongeren zouden risico lopen deze geneigdheid te verwerven. Minderjarigen met een natuurlijke heteroseksuele
geaardheid
die
tijdens
hun
adolescentiefase
verleid
werden
tot
gelijkgeslachtelijke contacten zouden nadien steeds vaker slachtoffer worden van homoseksuele verlangens. Deze verleidingstheorie was de aanleiding voor het toevoegen van een artikel 372bis aan het Belgisch strafwetboek, waardoor homoseksueel contact met minderjarigen verboden werd voor volwassenen. Heteroseksuele relaties tussen een meerderjarige en een adolescent die de leeftijd van 16 bereikt had, waren wel toegelaten.9 Door de toenemende invloed van de psychoanalyse werd de verleidingstheorie nadien verworpen. Freud en zijn opvolgers meenden dat homoseksuele symptomen al in de kindertijd werden verworven. Psychoanalysten beschouwden de homoseksuele geaardheid als een gestoorde seksuele ontwikkeling die door therapeutische behandelingen genezen kon worden.10 Pas na de seksuele revolutie die in de jaren ’60 van de 20ste eeuw plaatsvond, zou holebiseksualiteit almaar meer als een natuurlijke en gelijkwaardige variant van heteroseksualiteit gezien worden. De groeiende wetenschappelijke inzichten hadden bovendien tot gevolg dat holebi’s zich steeds weerbaarder gingen opstellen. In 1961 werd in Vlaanderen een cultuur –en ontspanningscentrum voor holebi’s opgericht. Hoewel haar werking in het begin gericht was op het met elkaar in contact brengen van homoseksuelen en lesbiennes en hen te ondersteunen bij hun zelfaanvaardingsproces, ging ze zich na een tijdje ook meer maatschappijgericht opstellen.11 Door publieke bijeenkomsten en met behulp van de media werd het onderwerp meer en meer uit de taboesfeer gehaald.
Ook ontstonden radicalere verenigingen als de Rode Hond en later de Rooie Vlinder, die veel confronterender te werk gingen. Leden van deze groeperingen waren erg trots op hun homoseksuele eigenheid en verzetten zich tegen de heteronormen van de samenleving. Ze spraken over zichzelf als ‘janetten’, en wilden maatschappelijk respect voor hun levensstijl
9
L. STEVENS, Strafrecht en seksualiteit. De misdrijven inzake aanranding van de eerbaarheid, ontucht, prostitutie ,seksreclame, zedenschennis en overspel, Antwerpen, Intersentia, 2002, 180. 10 A. STORR, Afwijkend seksueel gedrag, Meppel, Boom, 1986, 91. 11 B. HELLINCK, Een halve eeuw (in) beweging. Een kroniek van de Vlaamse holebibeweging, Gent, Federatie Werkgroepen Homoseksualiteit, 2002, 8.
6
afdwingen door het organiseren van manifestaties.12 De actiegerichte aanpak leidde ertoe dat homoseksueel gedrag niet langer strafbaar werd gesteld: in 1985 werd artikel 372bis uit het strafwetboek geschrapt.13
Door extra middelen van overheidswege, erkenning en blijvende emancipatie-inspanningen werd de situatie voor holebi’s in België en Vlaanderen aanzienlijk verbeterd. Tegen het einde van de 20ste eeuw kregen ook sociologen belangstelling voor het fenomeen holebiseksualiteit. Zij waren het die de maatschappelijke houding ten aanzien van holebiseksualiteit gingen problematiseren in plaats van het gelijkgeslachtelijk gedrag op zich.
1.2. Wettelijke situatie Wetenschappelijk onderzoek en het streven naar integratie door holebiverenigingen hebben er niet enkel toe geleid dat homoseksualiteit uit het strafrecht verdween, de voorbije jaren zijn ook een aantal wetten afgekondigd die erop gericht zijn de levenskwaliteit van holebi’s te bevorderen.
1.2.1. Wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie Op 25 februari 2003 werd de Antidiscriminatiewet uitgevaardigd. Hierin worden een aantal gronden opgesomd op basis van welke niet gediscrimineerd mag worden. Het gaat om eigenschappen die men van bij de geboorte meekrijgt en waarvoor mensen bijgevolg niet zelf gekozen hebben.14 Ook de seksuele geaardheid, waarmee homo- en heteroseksualiteit bedoeld wordt, werd aan deze lijst toegevoegd. De seksuele oriëntatie van holebi’s wordt dus officieel gezien als een natuurlijke geaardheid. Deze discriminatiegrond verwijst niet naar seksuele voorkeuren zoals pedofilie, die een schending van de eerbaarheid van een persoon inhouden. Ondertussen werd de Antidiscriminatiewet van 2003 vervangen door drie nieuwe wetten, allen daterend van 10 mei 2007:de wet ter bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, de wet ter bestrijding van discriminatie en de wet tot aanpassing van het Gerechtelijk Wetboek aan de wetgeving ter bestrijding van discriminatie en tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden. Met betrekking tot discriminatie op basis van seksuele geaardheid is echter niets veranderd.
12
Ibid, 21. Ibid, 28. 14 De nieuwe antidiscriminatiewet voegt aan deze lijst met aangeboren eigenschappen de discriminatiegronden taal en politieke overtuiging toe. 13
7
Deze wetgeving stelt vijf vormen van discriminatie strafbaar. Een eerste vorm die door de wet verboden wordt is de directe discriminatie. Deze term wordt gebruikt om situaties aan te duiden waarin iemand onrechtmatig benadeeld wordt, enkel en alleen op basis van één van de in de wet opgesomde kenmerken. Een man die de toegang wordt geweigerd tot een café omdat hij vergezeld is door een partner van hetzelfde geslacht, is een voorbeeld van directe discriminatie op basis van seksuele geaardheid. De wet staat ten tweede ook geen indirecte discriminaties toe. Deze vorm houdt in dat een schijnbaar neutrale regel een negatief gevolg heeft voor personen op wie één van de discriminatiegronden van toepassing is die in de wet worden opgenoemd. Wanneer bijvoorbeeld in het reglement van groepslessen voor prenatale oefeningen staat dat vrouwen tijdens de les enkel mogen worden bijgestaan door iemand van het andere geslacht, is er sprake van indirecte discriminatie. De derde ongeoorloofde discriminatievorm is niet specifiek van toepassing op holebi’s. Het betreft het ontbreken van redelijke aanpassingen voor personen met een handicap. Ten vierde worden pesterijen gerelateerd aan een eigenschap die in de wettelijke lijst is opgenomen als discriminatie beschouwd. Niet alleen moet de eigenschap één van de primaire aanleidingen zijn voor de pesterijen, het pestgedrag moet bovendien ook tot doel of tot gevolg hebben dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast en een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd. Hoewel de wettekst niet letterlijk stelt dat het pestgedrag herhaaldelijk moet voorkomen, kan uit het gebruik van de term omgeving worden afgeleid dat sprake moet zijn van meer dan één incident.15 Ten slotte wordt ook het geven van een opdracht tot één van de vier bovenstaande vormen van discriminatie strafbaar gesteld door deze wet. Het is echter niet duidelijk of het niet optreden tegen discriminerend gedrag van werknemers waar men als werkgever kennis van heeft ook onder deze wetsbepaling valt.16
Daders van discriminatie krijgen meestal een burgerrechtelijke sanctie, zoals vergoeding van de schade die door hen berokkend werd. Wanneer herstel in natura niet mogelijk is, kan de rechter overgaan tot het opleggen van een dwangsom. Verder kan de rechter de staking van een discriminerende handeling bevelen. Hij beschikt ook over de mogelijkheid de vordering 15 16
M. DE VOS en E. BREMS, De wet bestrijding discriminatie in de praktijk, Antwerpen, Intersentia, 2004, 11. Ibid , 14.
8
tot staking via bijvoorbeeld een publicatie in de krant openbaar te maken, indien hij van mening is dat dit noodzakelijk is om het onrechtmatig gedrag te doen ophouden.17
Strafrechtelijke sancties omwille van discriminatie zijn eerder zeldzaam. Het openlijk te kennen geven van een voornemen tot en/of het publiekelijk aanzetten tot discriminatie, haat of geweld zijn wetsovertredingen die wel voor de strafrechter worden gebracht. Ook kan een ambtenaar die discrimineert, veroordeeld worden tot een gevangenisstraf of het betalen van een boete. Daarnaast wordt voor een aantal misdrijven uit het strafwetboek de straf verplicht verzwaard wanneer blijkt dat haat tegen, vijandigheid tegen of misprijzen van een persoon of groep omwille van één van de in de wet opgesomde factoren de dader gedreven heeft het misdrijf te plegen. Het gaat om volgende delicten: aanranding van de eerbaarheid (art. 372), verkrachting (art. 375), opzettelijke doding (art. 393-394), opzettelijk toebrengen van lichamelijk letsel (art. 398), schuldig verzuim (art. 422bis), de aanslag op de persoonlijke vrijheid (art. 434), de aanslag op de onschendbaarheid van de woning (art. 439), belaging (art. 442bis), aanranding van de eer of goede naam (art. 443), brandstichting(art. 510) en vernieling of beschadiging van roerende eigendommen met geweld of bedreiging (art. 528). 18 Mensen die het slachtoffer worden van agressie omdat de dader vermoedt dat ze holebi zijn, kunnen zich dus op de wet ter bestrijding van discriminatie beroepen om de zaak voor de strafrechter te brengen.
1.2.2. Wet van 13 februari 2003 tot openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht In 2003 ging naast de antidiscriminatiewet ook een wet van kracht die het voor holebi’s mogelijk maakte met een persoon van hetzelfde geslacht in het huwelijk te treden. Voorheen was het voor holebi-koppels al wel mogelijk om een samenlevingscontract te laten opmaken. Via zulk contract worden twee samenwonenden door de overheid officieel erkend als partners en krijgen ze dezelfde rechten als twee gehuwde mensen. In het contract kunnen homoseksuele of lesbische koppels afspraken die ze gemaakt hadden in verband met hun vermogen laten vastleggen. Symbolische beloftes die bij een huwelijksplechtigheid wel worden gemaakt, zoals zweren elkaar eeuwig trouw te blijven, kunnen hierin echter niet worden opgenomen.
17
P.BORGHS, De antidiscriminatiewet. Handleiding bij de wet ter bestrijding van discriminatie, Antwerpen, Garant, 2003, 31-33. 18 Ibid, 49.
9
Een jaar na de invoering van het homohuwelijk in het Belgisch recht werd door toenmalig minister van justitie Laurette Onkelinx een omzendbrief verspreidt die het mogelijk maakt voor Belgische holebi’s om te trouwen met een buitenlandse partner van om het even welke nationaliteit. Deze buitenlandse partner mag dus ook afkomstig zijn uit een land dat het homohuwelijk zelf niet wettelijk erkend.19 In oktober 2004 kreeg deze bepaling een definitief karakter in het Internationaal wetboek van Privaatrecht.
De wet van 13 februari 2003 stelt enkel het burgerlijk huwelijk open voor holebi-koppels. Het kerkelijk huwelijk wordt in de meeste religies gezien als een verbond tussen man en vrouw. Niet enkel het homohuwelijk, maar homoseksualiteit op zich wordt door de meeste wereldgodsdiensten zoals het Jodendom, het Christendom en de Islam in principe afgekeurd. Zo stelde de Naamse bisschop Léonard vorig jaar nog dat homoseksualiteit het gevolg is van een abnormale psychologische ontwikkeling, een denkbeeld dat populair was bij de 19e eeuwse psychoanalitici. Hoewel de religies gelijkgeslachtelijke liefde officieel afwijzen, zijn de meningen hierover in de praktijk vaak verdeeld. Daarom hebben priesters in België de vrijheid gekregen om zelf te beslissen of ze een homoseksuele verbintenis in hun kerk willen zegenen.20
1.2.3. Wet van 18 mei 2006 tot openstelling van de adoptie voor paren van hetzelfde geslacht In april 2006 werd ook de wet op de holebi-adoptie goedgekeurd. Partners van hetzelfde geslacht die langdurig samenwonen of gehuwd zijn mogen in ons land niet langer geweigerd worden als mogelijk adoptiekoppel op basis van hun seksuele geaardheid. Voortaan gelden voor holebi-koppels dezelfde voorwaarden als voor hetero-koppels om te kunnen adopteren.
De adopties die tot nu toe gerealiseerd werden op basis van deze wet zijn uitsluitend binnenlands. Bij buitenlandse adopties speelt ook de wetgeving van het land van herkomst van het kind een rol. In vele landen is het voor holebi-koppels immers niet toegestaan om samen een kind te adopteren. Vaak heerst hier nog een taboe betreffende homoseksualiteit.
19
C. AREND-CHEVRON, La loi du 13 février ouvrant le mariage à des personnes de même sexe, Brussel, CRISP, 2003, 41. 20 http://www.catholicworker.be, laatst geconsulteerd op 18 juli 2008.
10
Ook op het vlak van binnenlandse adoptie kunnen zich echter problemen voordoen. In de praktijk mogen de biologische ouders die afstand doen van hun baby mee beslissen over het gezin waarin hun kind terecht zal komen. Hierbij wordt in de overgrote meerderheid van de gevallen de voorkeur gegeven aan heteroseksuele kandidaat-ouders. Bij de 15 reeds verwezenlijkte binnenlandse adopties ging het telkens om een kind dat door de lesbische partner van de biologische moeder werd geadopteerd.21
1.3. Maatschappelijke houding Op juridisch vlak is de positie ten aanzien van holebiseksualiteit de voorbije jaren aanzienlijk verbeterd. De maatschappelijke mentaliteit blijkt echter niet zo snel mee te evolueren. Verschillende onderzoeken tonen aan dat homo-en biseksueel gedrag over het algemeen wel getolereerd wordt, maar dat vele burgers het nog niet als een gelijkwaardig alternatief in seksuele voorkeur zien.
1.3.1. De tolerantie van homoseksualiteit 1.3.1.1. Internationaal onderzoek Uit analyse van de resultaten van zowel de World values survey als de European social survey22 blijkt dat Belgische volwassenen in vergelijking met de bevolking van de andere deelnemende landen een gemiddelde positie innemen betreffende de tolerantie van holebiseksualiteit. Nederlandse en Zweedse burgers hebben volgens deze vragenlijsten de meest positieve attitude ten aanzien van holebiseksualiteit. Oost-Europese landen scoren het laagst.23 1.3.1.2. Belgisch onderzoek 14% van de 1000 Vlamingen die meewerkten aan een enquête van het onderzoeksbureau Dimarso/Gallup uit 1997 betreffende de houding ten opzichte van homoseksualiteit en gelijke rechten voor homoseksuele paren ging akkoord met de stelling dat homoseksualiteit een afwijking is van de norm die niet getolereerd zou mogen worden. Voornamelijk ondervraagden ouder dan 45 jaar steunden deze opvatting. In een onderzoek van het Panel Studie Belgische Huishoudens uit 2002 en een bevraging van het Centrum voor Bevolkings-
21
http://www.weljongniethetero.be/viewtelex.asp?id=3532&anch=4, laatst geconsulteerd op 18 juli 2008. Beide enquêtes worden in een groot aantal landen afgenomen met het doel een crossnationale vergelijking te bekomen van sociale posities en (veranderingen in) waarden en normen (in de loop der tijd). 23 http://www.steunpuntgelijkekansen.be/main.aspx?c=*SGK&n=60715, laatst geconsulteerd op 18 juli 2008. 22
11
en Gezinsstudie uit 2003 deed men gelijkaardige vaststellingen. Hoe ouder de respondent, hoe minder hij/zij voorstander was van gelijke rechten voor holebi’s. In deze laatste studie concludeerde men verder dat katholieken, mannen en lager opgeleiden minder gunstig staan tegenover het homohuwelijk en adoptie door partners van gelijk geslacht dan respectievelijk niet-katholieken, vrouwen en hoger opgeleiden.24
Hoewel het volgens bovenstaande studies hoofdzakelijk oudere generaties zijn die er eerder negatieve opvattingen aangaande homoseksualiteit op na houden, constateerde Pelleriaux in 2003 dat bij jongeren uit de tweede en derde graad van het secundair onderwijs eveneens vooroordelen over deze seksuele geaardheid leven. In zijn scholierenenquête geeft 90% van de leerlingen aan te geloven dat de seksuele oriëntatie een kwestie van vrije keuze is. Iets minder dan de helft van de respondenten meent dat homoseksualiteit het gevolg is van eerdere negatieve ervaringen op heteroseksueel liefdesvlak. Ongeveer eenzelfde aantal gelooft dat de seksuele voorkeur biologisch bepaald is. Het zijn de jongeren die geloven dat de seksuele voorkeur van een persoon het gevolg is van de opvoeding die het meest afwijzend staan ten opzichte van holebiseksualiteit. Aan alle respondenten werd gevraagd zich in te beelden hoe men thuis, op school en in de vriendengroep zou reageren moesten zijzelf vertellen holebi te zijn. Wat betreft de thuissituatie schat het merendeel van de jongeren dat de reactie van hun moeder minder afwijzend zou zijn dan die van hun vader. Verder vermoeden de adolescenten dat leerkrachten positiever zouden reageren dan klasgenoten wanneer ze zich zouden outen op school. Over het algemeen verwachten de jongeren dat ze van hun vrienden en vriendinnen de meeste steun zouden krijgen. Toch geeft bijna een vijfde aan dat in de vriendenkring op een negatieve manier over holebiseksualiteit wordt gesproken. 13,8% vermeldt dat binnen de vriendengroep holebi’s gediscrimineerd worden. Vooral adolescenten die lid zijn van een sportvereniging vrezen dat een coming- out25 niet positief onthaald zou worden in de vriendenkring. Meer dan een derde van de leerlingen gaat bovendien akkoord met de stelling dat vriendschap met iemand met een homoseksuele voorkeur ertoe zal leiden dat hij/zij zelf door vrienden als holebi bestempeld zal worden. Pelleriaux legde de leerlingen ook een aantal stereotiepe denkbeelden inzake homoseksualiteit voor. De stellingen ‘Homo’s zijn vrouwelijk’ en ‘Homo’s zijn altijd
24
R. GUERFAL, o.c., 17. Het begrip coming-out verwijst naar het moment waarop een homo, lesbienne of biseksueel zijn/haar seksuele voorkeur kenbaar maakt aan (een deel van) zijn/haar omgeving. 25
12
opzichtig gekleed’ worden door meer dan 20 % van de bevraagden ondersteund. Het is vooral mannelijk homoseksueel gedrag dat negatief wordt beoordeeld. Met negatieve uitspraken over lesbiennes zijn heel wat minder scholieren het eens.26 Leerlingen met een traditionele visie op de rolverdeling tussen man en vrouw staan minder gunstig ten aanzien van holebiseksualiteit. Voornamelijk jongens en leerlingen uit het beroepssecundair onderwijs (BSO) en het technisch secundair onderwijs (TSO) houden er stereotiepe opvattingen op na.Ook de culturele achtergrond van de leerlingen lijkt een rol te spelen. Jongeren waar thuis Turks, Berbers of Arabisch wordt gesproken staan het meest afwijzend ten aanzien van holebiseksualiteit. In de literatuur wijt men deze intolerante houding vaak aan de machocultuur die binnen de Islam heerst.27 Holebiseksualiteit is in vele Islamitische landen een taboe-onderwerp. Moslims geloven niet dat holebiseksualiteit aangeboren is. Ze zijn ervan overtuigd dat het een eigenschap is die een persoon op een later tijdstip in zijn levensloop verwerft. Holebi’s kiezen volgens hen zelf voor hun seksuele geaardheid.28 Bijgevolg moeten ze ook verantwoordelijk worden gesteld voor de schande die deze keuze met zich meebrengt voor de (eer van de) familie. Een coming-out zal dan ook vaak leiden tot een breuk tussen de moslim-holebi en zijn of haar bloedverwanten. Bestaande vooroordelen bij scholieren kunnen mogelijk voor een deel ontkracht worden door holebiseksualiteit tijdens de lessen meer aan bod te laten komen. 80% van de leerlingen die aan deze enquête deelnamen geeft aan dat op school weinig of geen informatie over dit onderwerp gegeven wordt. Indien er in de klas over gesproken wordt, gebeurt dit meestal enkel tijdens vakken als biologie, godsdienst of zedenleer. 0,7% zegt daarenboven dat homoseksualiteit bij hen op school door de leerkrachten wordt voorgesteld als een ziekte.29
Hooghe en zijn collega’s doen in hun onderzoek uit 2007 naar de houding van de Belgische 16-jarige schoolbevolking ten aanzien van holebi-rechten gelijkaardige bevindingen als Pelleriaux. Ook in dit onderzoek blijkt de houding van mannelijke scholieren intoleranter te zijn van die van vrouwelijke leerlingen. 43,5% van de Vlaamse jongens staat negatief ten aanzien van holebiseksualiteit, tegenover 23,5% van de Vlaamse meisjes. Jongeren uit de Franstalige 26
K. PELLERIAUX, Stereotypering van holebi’s in het secundair onderwijs, Antwerpen, Universiteit Antwerpen, 2003, 18-23. 27 K.PELLERIAUX en J. VAN OUYTSEL (eds.), De houding van Vlaamse scholieren tegenover holebiseksualiteit. Scholierenenquête 2003, Antwerpen, Universiteit Antwerpen, 2004, 126. 28 O. MINWALLA, B.R. ROSSER, J. FELDMAN en C. VARGA, “Identity experience among progressive gay Muslims in North America. A qualitative study within Al-Fatiha”, Culture, health and sexuality, 2005, vol.7, (113) 114. 29 K. PELLERIAUX, o.c., 15.
13
Gemeenschap scoren nog slechter in dit onderzoek.30 Deze resultaten stemmen eveneens overeen met wat al meermaals werd geconcludeerd in buitenlands onderzoek. Onderzoekers als Herek, Franklin, Kite en Whitley stelden al eerder vast dat mannen zich doorgaans afstandelijker opstellen dan vrouwen jegens personen, en dan vooral mannen, met een homoof biseksuele voorkeur. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat mannen meer belang hechten aan het respecteren van de sociale genderrollen.31 Ze zouden vooral mannelijke homoseksualiteit afkeuren omdat ze voor mensen van hun eigen geslacht hogere verwachtingen koesteren met betrekking tot het naleven van de door de samenleving bepaalde genderrol.32 Adolescenten met een Islamitische achtergrond blijken heel wat minder verdraagzaam te zijn ten opzichte van holebiseksualiteit dan zowel hun katholiek opgevoede als hun nietgelovige leeftijdsgenoten. De onderzoekers stellen bovendien een negatieve correlatie vast tussen de mate van religieuze betrokkenheid en het standpunt inzake holebiseksualiteit van Moslimjongeren. Turkse en Marokkaanse leerlingen die zich op religieus vlak minder actief tonen, zijn eerder voorstander van gelijke holebi-rechten dan hun medeleerlingen die geregeld een moskee bezoeken. Allochtone jongeren gaan echter positiever staan tegenover holebiseksualiteit naarmate er meer mensen met een andere etnisch-culturele afkomst of met een andere geloofsovertuiging tot hun vriendenkring behoren.33 Door het luisteren naar verschillende meningen over een bepaald thema, zullen mensen er immers toe gebracht worden kritisch na te denken over hun eigen standpunt, wat kan leiden tot een meer open houding. Moslimleerlingen die uitsluitend vrienden hebben met een Islamitische achtergrond worden
minder
geconfronteerd
met
positieve
of
neutrale
denkbeelden
omtrent
holebiseksualiteit en zullen hun eigen opvattingen over dit onderwerp dan ook zelden in vraag stellen.34 De invloed van het scholingsniveau op de attitude van de respondenten is zeer gering. Het onderwijsniveau werd gemeten door naar de opleidingsgraad van de ouders te vragen.
30
M. HOOGHE, E. QUINTELIER, E. CLAES , Y. DEJAEGHERE en A. HARRELL, De houding van jongeren ten aanzien van holebi-rechten: een kwantitatieve en kwalitatieve analyse, Leuven, Katholieke Universiteit Leuven, 2007, 41. 31 De genderrol is het observeerbare gedrag van een persoon dat volgens maatschappelijke normen mannelijk of vrouwelijk wordt genoemd. Hieronder valt ook iemands seksuele gedrag. 32 G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), Hate crimes. Confronting violence against lesbians and gay men, Newbury Park, Sage, 1992, 97; K. FRANKLIN, “Antigay behaviors among young adults. Prevalence, patterns and motivators in a non-criminal population”, Journal of interpersonal violence, 2000, vol. 15, (339) 340; M.E. KITE en B.E. WHITLEY, “Sex differences in attitudes toward homosexual persons, behaviours and civil rights. A meta-analysis”, Personality and Social Psychology Bulletin, 1996, vol. 22, (336) 344. 33 M. HOOGHE, E. QUINTELIER, E. CLAES , Y. DEJAEGHERE en A. HARRELL, o.c., 57. 34 C.R. SUNSTEIN, The law of group polarization, Chicago, University of Chicago, 1999, 30.
14
Men gaat er van uit dat de vorming die de ouders genoten hebben van betekenis is voor de waarden en normen die ze hun kinderen bijbrengen. Hoe hoger het opleidingsniveau van vader en moeder, hoe toleranter ze hun kinderen zouden opvoeden. Het diploma dat de ouders behaalden heeft volgens dit onderzoek evenwel geen significant effect op de aanvaarding van holebiseksualiteit.35 Anders dan bij de Scholierenenquête wordt hier niet gecontroleerd of de attitude van de leerlingen afhankelijk is van de studierichting die ze volgen op school. 1.3.1.3. Moderne homonegativiteit Verschillende onderzoekers stellen dat de vroegere vijandige houding ten opzichte van homoseksualiteit plaats heeft gemaakt voor een moderne, minder openlijke vorm van homonegativiteit.36 Bour, Gresnigt en Tielman zijn van mening dat de hedendaagse maatschappelijke attitude beschreven kan worden als superficial tolerance of schijntolerantie. Hiermee bedoelen ze dat het merendeel van de heterobevolking geen problemen heeft met holebiseksualiteit zolang deze niet te zichtbaar is in de samenleving. Ze staan onverschillig tegenover wat holebi’s in hun privéleven doen, maar willen verder in het dagelijks leven zo weinig mogelijk geconfronteerd worden met mensen die gender-atypisch gedrag vertonen.37 Ook Borghs en Hintjens menen dat de mate van verdraagzaamheid ten opzichte van holebiseksualiteit afhankelijk is van haar zichtbaarheid in het maatschappelijke leven.
Opinieonderzoek toont aan dat met het verstrijken van de jaren steeds minder respondenten algemene, extreme stellingen over homoseksualiteit, waarin deze geaardheid wordt voorgesteld als zonde of ziekte, ondersteunen. Wanneer de vraagstelling in zulke surveys echter concreter en subtieler wordt, blijkt het tolerantieniveau van de respondenten te dalen.38 Voorbeelden van actuele homonegatieve opvattingen zijn dat holebi’s hun seksuele geaardheid teveel benadrukken en dat homoseksuelen overdrijven in hun strijd om dezelfde rechten te verwerven als heteroseksuele personen.39 Respondenten die homoseksualiteit als een minderwaardige seksuele voorkeur beschouwen zullen zich in hedendaagse studies dan ook eerder akkoord verklaren met stellingen als “De laatste jaren staat homoseksualiteit teveel
35
M. HOOGHE, E. QUINTELIER, E. CLAES , Y. DEJAEGHERE en A. HARRELL, o.c., 61. Zie 1.1. De negatieve opvattingen omtrent homoseksualiteit die in dit deel aan bod komen, waren gesteund op morele, religieuze en/ of wetenschappelijke overtuigingen. 37 J. BOUR, R. GRESNIGT en R. TIELMAN, Homoseksualiteit en onderwijs, Utrecht, Universiteit Utrecht, 1986, 14. 38 A. DEWAELE en M. MICHIELSENS, Structurele en culturele belemmeringen en succesfactoren in het leven van holebi’s: een verkenning, Antwerpen, Universiteit Antwerpen, 2003, 40-41. 39 M.A. MORRISON en T. G. MORRISON, “Development and validation of a scale measuring modern prejudice toward gay men and lesbian women”, Journal of homosexuality, 2002, vol. 43, (15) 18. 36
15
in de belangstelling” en “Kinderen krijgen een betere opvoeding binnen een heteroseksueel gezin”, dan met radicalere stereotypen als “Homo’s zijn vaak pedofielen”. Ook in de scholierenenquête van Pelleriaux bleken leerlingen voornamelijk in te stemmen met
de
minder negatief klinkende uitspraken, zoals bijvoorbeeld “Homo’s zijn altijd opzichtig gekleed”.40 1.3.1.4. Heteronormaliteit en heteroseksisme Moderne homonegatieve denkbeelden zouden in onze maatschappij amper opvallen doordat deze volledig heteronormatief georiënteerd is. Begrippen als heteronormativiteit en heteronormaliteit worden gebruikt om aan te duiden dat, ondanks de toegenomen acceptatie van holebiseksualiteit, de heteroseksuele geaardheid nog steeds de onderliggende norm is in vele Westerse samenlevingen. Het is de heteroseksuele gemeenschap die bepaalt welke eigenschappen als mannelijk en welke als vrouwelijk worden beschouwd. Voor zover iemand gedrag vertoont dat volgens maatschappelijke normen kenmerkend is voor zijn/haar geslacht, zullen de meeste mensen ervan uitgaan dat deze persoon hetero is.41 Tenzij een meisje bijvoorbeeld zelf aangeeft lesbisch te zijn, zal haar op familiefeestjes, op school, in de jeugdbeweging en dergelijke steevast gevraagd worden ‘of ze al een vriendje heeft’.
Herek spreekt in dit verband van cultureel heteroseksisme. Wanneer binnen een samenleving de heteroseksuele gedachtengang overheerst, kan dit bijdragen aan het in stand houden van de onzichtbaarheid van holebiseksualiteit in verschillende maatschappelijke domeinen, zoals bijvoorbeeld in het recht of in de media. Indien homoseksualiteit toch eens publieke belangstelling krijgt in een heteronormatieve samenleving, zal dit meestal leiden tot afwijzende of zelfs vijandige reacties bij een deel van de bevolking.42 Ook Vincke en Stevens stellen dat ouderwetse homofobe opvattingen geëvolueerd zijn naar heteroseksistische denken handelingspatronen. Deze zijn dominerend in onze huidige samenleving. Door verschillende sociale instituties wordt de heteroseksuele geaardheid, en daarmee samenhangende waarden omtrent wat passend mannelijk en vrouwelijk gedrag is, als impliciete norm naar voor geschoven. Gedragingen die afwijken van de heteroseksuele standaarden worden als minderwaardig gezien.43
40
K. PELLERIAUX en J. VAN OUYTSEL (eds.), o.c., 125. A. DEWAELE en M. MICHIELSENS, o.c., 41. 42 G.M. HEREK en K. T. BERRILL (eds.), o.c., 90. 43 A. DEWAELE en M. MICHIELSENS, o.c., 42. 41
16
Zoals eerder in dit hoofdstuk werd beschreven, zijn op wetgevend vlak de laatste jaren heel wat inspanningen geleverd om aan homoseksuele partners dezelfde rechten toe te kennen waarover heteroseksuele koppels reeds gedurende lange tijd beschikken. Wanneer we kijken naar andere sociale instituties, blijkt dat het taboe rond homoseksualiteit in ons land toch nog niet volledig doorbroken is. De resultaten van de Scholierenenquête tonen aan dat in vele scholen geen of onvoldoende voorlichting over holebiseksualiteit gegeven wordt.44 Heteronormativiteit kan zich binnen het onderwijs ook op andere manieren manifesteren. Een taalleerkracht die bijvoorbeeld aan alle jongens van de klas vraagt om hun ideale vrouw in het Frans te beschrijven, houdt geen rekening met een mogelijke homoseksuele voorkeur van deze leerlingen. De beeldvorming omtrent seksualiteit in de media heeft eveneens een negatieve invloed op de zichtbaarheid van holebi’s in de samenleving en het gebrek aan kennis over deze seksuele voorkeur bij de bevolking. In het merendeel van de fictieve tv-series zijn alle personages hetero. Wanneer holebi’s wel worden opgevoerd in tv-programma’s, focust men dikwijls enkel en alleen op hun seksuele geaardheid. Andere karaktereigenschappen en nietseksuele aspecten van de verhaallijn zijn voor homoseksuele personages meestal veel minder uitgewerkt.45 Bovendien schetsen sommige series een stereotiep beeld van holebi’s. Zo worden mannelijke homoseksuelen vaak voorgesteld als verwijfd. Aan het homoseksuele personage Marnix uit de VTM-reeks ‘Sara’ werden bijvoorbeeld heel wat vrouwelijke karaktertrekjes toegekend. In andere programma’s, zoals ‘Thuis’ houdt men meer rekening met de diversiteit binnen de holebiwereld. De ploeg van deze serie ging te rade bij het Team Gelijke Kansen van de holebifederatie zodat twee van hun acteurs die een lesbisch koppel moesten spelen, hun rol zo realistisch mogelijk zouden kunnen neerzetten.46 Meer mediaaandacht voor holebi’s en voor de verscheidenheid binnen de holebiwereld, zou niet alleen de zichtbaarheid van deze groep in de samenleving ten goede komen, mogelijk zouden hierdoor ook enkele van de vooroordelen aangaande homoseksualiteit, die nog bij een groot deel van de Belgische bevolking blijken te leven, ontkracht kunnen worden. Om journalisten en mediamakers hiervan bewust te maken, werd in 1999 de brochure ‘Holebi’s in de kijker’
44
Zie 1.3.1.2. 80% van de leerlingen gaf aan op school nog geen of slechts beperkte informatie over dit onderwerp te hebben gekregen. 45 G.M. HEREK en K.T. BERRILL, o.c., 93. 46 http://www.holebifederatie.be/advies/pers.php, laatst geconsulteerd op 18 juli 2008.
17
uitgevaardigd Deze bevat tips en aanbevelingen over hoe ze de representatie van de homoseksuele levenswijze kunnen verbeteren. 47
1.3.2. Agressie tegen holebi’s Hoewel de verdraagzaamheid jegens homoseksualiteit de laatste jaren zeker en vast is toegenomen, blijkt een groter deel van de Belgische bevolking dan men aanvankelijk zou vermoeden nog over holebiseksualiteit te denken als een inferieure seksuele geaardheid. Survey-onderzoek toonde aan dat stereotiepe denkbeelden over en vooroordelen jegens holebi’s zowel bij jonge als bij oude inwoners vaak nog erg levendig zijn. Personen met een negatieve houding ten aanzien van holebiseksualiteit gaan zich echter niet noodzakelijk vijandig gaat opstellen tegenover holebi’s. Agressie die gepleegd wordt omwille van de (vermeende) homo-of biseksuele geaardheid van het slachtoffer noemen we homofoob. Naar deze vorm van geweld is in ons land nog maar weinig onderzoek gevoerd. Bijgevolg is er weinig geweten over de prevalentie van homofoob geweld in Vlaanderen. 1.3.2.1. Aangifte van anti-homoseksueel geweld Uit literatuur blijkt dat de aangiftebereidheid erg laag ligt wanneer het om homofoob geweld gaat. Wanneer een slachtoffer toch klacht indient, vermeldt hij of zij niet altijd het homofobe karakter van het misdrijf. Indien het slachtoffer bij aangifte wel melding maakte van de antihomoseksuele drijfveer van de dader, werd dit de voorbije jaren door de Belgische politie bovendien niet altijd als dusdanig geregistreerd. Sommige agenten namen vermoedens omtrent homofobie als drijfveer voor de agressie gewoonweg niet op in hun proces-verbaal, in andere korpsen werden codes toegekend die niet uitsluitend verwezen naar geweld gepleegd omwille van de seksuele voorkeur van het slachtoffer. Het Antwerpse politiekorps registreerde zulke feiten bijvoorbeeld onder code 56, de code voor misdrijven met betrekking tot racisme en xenofobie. Hier zal hopelijk verbetering in gebracht worden door de omzendbrief van 1 november 2006, waardoor politieagenten voortaan verplicht moeten registreren dat de feiten gepleegd werden omwille van de seksuele geaardheid van het slachtoffer.48
In België kan een slachtoffer van anti-homoseksuele agressie dit ook melden bij het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding (CGKR), dienst niet-raciale 47
N. BOGAERTS en I. VAN ALSENOYE, Holebi’s in de kijker. Beeldvorming van homo’s, lesbiennes en biseksuelen in de media, Gent, Holebifederatie, 13. 48 M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 35.
18
discriminaties. Het Centrum kan, na analyse van de gegrondheid van de klacht, een bemiddeling organiseren of, in samenspraak met het slachtoffer, besluiten om de zaak voor de rechter te brengen. Voorts kunnen slachtoffers hier terecht voor informatie en/of doorverwijzing naar bestaande diensten. Naast klacht neerleggen bij het CGKR zelf, kan een slachtoffer van anti-homoseksueel geweld ook aangifte doen bij één van de meldpunten waarmee het Centrum een samenwerkingsovereenkomst heeft afgesloten. Het bekendste hiervan in Vlaanderen is het meldpunt van de Holebifederatie.49 Van alle klachten die hier worden ingediend, houdt men statistieken bij. Zo kan men een beter beeld krijgen van de aard en de omvang van homofobe agressie in Vlaanderen. Indien het om ernstige feiten gaat, wordt de klacht -mits akkoord van het slachtoffer- overgemaakt aan het CGKR. Daar wordt dan beslist over het gevolg dat aan de klacht zal worden gegeven.50 De aangifte hoeft niet op het kantoor van één van de meldpunten te gebeuren. Het slachtoffer kan dit ook telefonisch of via het internet doen. Anoniem klacht indienen is niet mogelijk. Wel kan een slachtoffer, dat enkel zijn verhaal wil doen, maar geen juridische stappen wil ondernemen, het incident anoniem melden aan de Holebifederatie.
Zowel de Holebifederatie als het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding zeggen slechts een klein aantal klachten te ontvangen over agressie gepleegd omwille van de seksuele geaardheid.51 17% van de discriminatiemeldingen die in 2005 binnenkwamen bij het Centrum was gerelateerd aan de homoseksuele voorkeur van het slachtoffer. Wanneer bij de dienst niet-raciale discriminaties aangifte werd gedaan van verbale of fysieke agressie, had de overgrote meerderheid van de feiten wel een homofoob karakter. Verder handelt een groot deel van de meldingen inzake seksuele geaardheid over tewerkstellingsproblemen en de beeldvorming van holebiseksualiteit in de media.52
In 2006 steeg het aantal klachten rond anti-homoseksuele discriminatie met 35%. Wel blijkt een groot deel van die meldingen ongegrond. Opvallend meer mannen dan vrouwen doen aangifte van discriminatie op basis van de seksuele geaardheid. Verder meldt het CGKR dat veel holebi’s na de initiële aangifte het contact met hun dienst verbreken. Plausibele verklaringen hiervoor zijn dat deze slachtoffers geen behoefte hebben aan het ondernemen 49
R. GUERFAL, o.c., 44. Ibid, 74. 51 M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 35. 52 CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag Centrum 2005, Brussel, Jozef De Witte, 2006, 35. 50
19
van juridische stappen of dat dit hen afschrikt. Mogelijk wil ook een deel van hen het gebeurde zo snel mogelijk weer vergeten.53 1.3.2.2. Dark-numberonderzoek Tot voor kort bestond geen specifiek dark-numberonderzoek naar geweld tegen holebi’s in België. In het basisrapport van Vincke en Stevens over de leefsituatie van holebi’s in Vlaanderen werd wel gevraagd naar discriminatie-ervaringen van de respondenten. 40% geeft aan ooit met discriminatie omwille van hun seksuele oriëntatie geconfronteerd te zijn geweest. De slachtoffers rapporteren uiteenlopende vormen van discriminatie, gaande van problemen rond het hoederecht van de kinderen tot fysiek aangevallen worden.54 Respondenten die de voorbije drie jaar onderwijs volgden, werden bevraagd over negatieve reacties waar ze tijdens hun opleiding mee geconfronteerd werden. Ongeveer de helft van deze respondenten meldt slachtoffer te zijn geworden van scheldpartijen en pestgedrag. Sociale isolatie wordt door 10% gerapporteerd.55 Van de werkende respondenten zegt 16 tot 17% de laatste vijf jaar slachtoffer te zijn geworden van verbaal of fysiek geweld gepleegd door een collega of werkgever.56 Het gaat hier echter om cijfers van voor de inwerkingtreding van de antidiscriminatiewet. In de Zzzip-enquête van 2006 geeft een vijfde van de respondenten aan op het werk reeds geconfronteerd te zijn geweest met negatieve reacties omtrent hun homo-of biseksuele geaardheid.
Alarmerende berichten uit binnen- en buitenland over toenemend homofoob geweld deden de Federale Overheid, dienst Strafrechtelijk beleid, besluiten een onderzoek te laten voeren naar agressief gedrag tegen holebi’s omwille van hun seksuele geaardheid. Het onderzoek, dat werd uitgevoerd door EHSAL en in 2007 werd afgerond, bestaat uit een kwantitatief en een kwalitatief luik. Voor het kwantitatieve deel werden holebi’s bevraagd die de laatste 12 maanden slachtoffer waren geworden van één of andere vorm van homofoob geweld in Brussel Stad. De meeste respondenten geven aan (herhaaldelijk) het mikpunt te zijn geweest van verbaal geweld. 19% werd het voorgaande jaar bedreigd omwille van zijn seksuele voorkeur en 10 % was effectief slachtoffer geworden van fysieke agressie. Seksuele agressie
53
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag Centrum 2006, Brussel, Jozef De Witte, 2007, 19. 54 J. VINCKE en P. STEVENS, Een beleidsgerichte algemene survey van Vlaamse homoseksuele mannen en vrouwen. Basisrapport, onuitg., onderzoeksrapport in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap/ Cel Gelijke Kansen, Universiteit Gent, 1999, 40. 55 Ibid, 46-47. 56 Ibid, 65.
20
en vandalisme lijken zich minder voor te doen.57 Voor het kwalitatief onderzoeksluik werd dieper ingegaan op de ervaringen van enkele slachtoffers. Daarnaast werden ook een aantal sleutelfiguren, zoals een medewerker van slachtofferhulp, rond dit thema geïnterviewd.
Begin dit jaar plaatste de redactie van GayBelgium.be op haar site een korte enquête om na te gaan hoeveel van haar Vlaamse bezoekers reeds te maken kregen met anti-homoseksuele agressie. 5338 mensen namen hieraan deel. Vrijwel de helft van de holebi’s die de enquête invulden werden al eens het slachtoffer omwille van hun seksuele geaardheid. In 32% van de gevallen ging het om verbale agressie, bij 13% was het geweld fysiek van aard. Andere vormen van geweld werden in deze peiling niet bevraagd. 47% van de deelnemers werd nog nooit met homofobe agressie geconfronteerd, de overige 7% was heteroseksueel. Hoewel het hier niet om een wetenschappelijk onderzoek gaat, mogen de resultaten van deze enquête volgens professor John Vincke, socioloog aan de universiteit van Gent, zeker niet verwaarloosd worden.58
1.3.3. Mogelijke gevolgen voor het welbevinden van holebi’s Uit de Zzzip-enquête, een grootschalig onderzoek dat tussen 2004 en 2006 in Vlaanderen gevoerd werd met het oogmerk basismateriaal rond holebiseksuelen te verzamelen, blijkt dat slechts 5% van de holebi-respondenten van mening is dat ze volledig aanvaard worden door hetero’s. Ongeveer de helft van de bevraagden meent dat de houding van de heterogemeenschap veelal onverschillig is, 25,7% zou de heersende opvattingen omtrent de homoseksuele geaardheid eerder als niet gunstig omschrijven. 3% vindt dat er sprake is van een afwijzende houding ten aanzien van holebiseksualiteit in de samenleving. Juridische veranderingen lijken de maatschappelijke tolerantie niet in gewenste zin te hebben beïnvloed. In een onderzoek van Vincke dat afgerond werd in 1999 werd de hetero-attitude ten aanzien van holebiseksualiteit zelfs als positiever beoordeeld dan in de Zzzip-enquête.59 1.3.3.1. Geïnternaliseerde homofobie Geïnternaliseerde homonegativiteit of homofobie is het in het zelfbeeld opnemen van negatieve gevoelens over de eigen homoseksuele geaardheid omwille van het gewaarworden
57
M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 54. De bevindingen van dit onderzoek worden uitvoeriger besproken in Deel 1, hoofdstuk 2. 58 http://www.gaybelgium.be/content/EkpypkpZApEMYKsDvH.shtml, laatst geconsulteerd op 18 juli 2008. 59 J. VINCKE, A. DEWAELE, W. VAN DEN BERGHE en N. COX, o.c., 41.
21
van vooroordelen en afkeurende gevoelens ten aanzien van homoseksualiteit bij anderen.60 Aangezien onze samenleving en verschillende van haar sociale instituties, zoals het onderwijs, gekenmerkt worden door heteronormaliteit, is het merendeel van de bevolking gedurende een aanzienlijk deel van zijn leven blootgesteld aan deze heteronormatieve denkwijze.61 Sommige holebi’s zullen dus, nog vooraleer ze zelf gelijkgeslachtelijke gevoelens ervaren, al vooroordelen over de homo-of biseksuele geaardheid geïnternaliseerd hebben. Doordat ze zich stereotiepe denkbeelden over holebiseksualiteit eigen maken, gaan ze hun eigen seksuele identiteit als minderwaardig beschouwen, wat resulteert in een lager zelfwaardegevoel. Vooral oudere respondenten gaven in de Zzzip-enquête aan dat de heersende opvattingen omtrent hun seksuele geaardheid eerder negatief te noemen zijn. Toch zijn het volgens deze studie vooral jongeren die met gevoelens van geïnternaliseerde homonegativiteit te kampen hebben.62
Voor mensen met een biseksuele voorkeur hanteert Ochs de term geïnternaliseerde bifobie. Zij stelt dat zowel bij de hetero- als bij de homobevolking vooroordelen leven omtrent biseksualiteit. Van mensen die zich aangetrokken kunnen voelen tot beide geslachten wordt bijvoorbeeld gedacht dat ze niet weten wat ze willen, dat ze ontrouw zijn of dat ze eigenlijk homoseksueel zijn maar hier niet voor durven uitkomen. Het begrip geïnternaliseerde homonegativiteit doet volgens Ochs dan ook geen recht aan de specifieke situatie waarin biseksuelen zich bevinden.63 1.3.3.2. Geestelijke gezondheid Zowel geïnternaliseerde homofobie als daadwerkelijke discriminatie omwille van de homo- of biseksuele geaardheid kunnen een negatief effect hebben op het mentaal welzijn van holebi’s. Onderzoekers stelden een verband vast tussen (vrees voor) afwijzende reacties vanuit de omgeving
en
verscheidene
psychische
aandoeningen
zoals
depressie,
slaap-
en
angststoornissen, alcohol-en/of middelenmisbruik, zelfverachting en suïcidaal gedrag.64 Buitenlandse studies tonen aan dat vooral holebi-adolescenten een risicogroep vormen voor
60
W. MAYFIELD, “The development of an internalized homonegativity inventory for gay men”, Journal of homosexuality, 2001, vol. 41, (53) 54. 61 G.M. RUSSELL en J.S. BOHAN, “The case of internalized homophobia. Theory and/as practice”, Theory & Psychology, 2006, vol. 16, (343) 350. 62 J. VINCKE, A. DEWAELE, W. VAN DEN BERGHE en N. COX, o.c., 40. 63 B.A. FIRESTEIN (ed.), Bisexuality: The psychology and politics of an invisible minority, Californië, Sage Publications, 1996, 217. 64 G.M. RUSSELL en J.S. BOHAN, l.c., 345; K. WIESENDANGER, “Gay-affirmative therapy – Schwule und Lesben in Gesprächstherapie”, Brennpunkt, 1999, vol. 78, (16) 21.
22
het ontwikkelen van geestelijke gezondheidsproblemen, en dan vooral wat de problematiek van zelfdoding betreft.65 Holebi-jongeren zouden twee- tot driemaal meer zelfmoordpogingen ondernemen dan hun heteroseksuele leeftijdsgenoten.66 Vlaamse cijfers bevestigen deze bevindingen. Van de holebi-jongeren die werden bevraagd door Vincke en Van Heeringen had 33 tot 35% zelfmoordgedachten. Homo- en biseksuele jongens ondernamen tweemaal zoveel suïcidepogingen dan heteroseksuele adolescenten. Bij vrouwelijke homo- en biseksuelen lag dit percentage nog hoger. 25% van hen had al geprobeerd om zelfmoord te plegen, tegenover 5, 4% van de heteromeisjes.67 Ook in de Zzzip-enquête stelde Vincke vast dat depressieve symptomen vooral terug te vinden waren bij holebi’s jonger dan 26 jaar, en dan voornamelijk bij lager geschoolde meisjes.68
Ondersteunende reacties vanuit de vriendengroep en aanvaarding door familie kunnen een positieve invloed hebben op het welbevinden van holebi’s. Toch is dit volgens D’Augelli lang niet altijd voldoende. Homonegatieve reacties vanuit de ruimere samenleving blijven vaak holebispecifieke stress veroorzaken.69 1.3.3.3. Anticipatie Holebi’s die zich ervan bewust zijn dat hun seksuele geaardheid negatieve reacties teweeg kan brengen, kunnen hierop anticiperen door bepaald gedrag te vermijden.70 Zo zullen sommigen bijvoorbeeld wel hun familie op de hoogte brengen van hun homoseksuele voorkeur, maar hier op het werk niets over vertellen. Anderen kiezen ervoor op straat niet hand in hand te lopen met hun partner of bezoeken geen als holebi-geïdentificeerde uitgaansgelegenheden.
In een onderzoek van Vincke en Stevens uit 1999 zegt slechts één op vijf holebi’s in elke alledaagse situatie voor zijn geaardheid uitkomen. Vincke waarschuwt dan ook dat discriminatiecijfers in holebi-onderzoek met de nodige omzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden. Ze dienen als een ondergrens te worden beschouwd. Doordat holebi’s over de
65
A.R. D’AUGELLI, l.c., 433. M.E. EISENBERG en M.D. RESNICK, “Suicidality among gay, lesbian and bisexual youth. The role of protective factors”, Journal of adolescent health, 2006, vol. 39, 662. 67 J. VINCKE en K. VAN HEERINGEN, l.c., 495. 68 J. VINCKE, A. DEWAELE, W. VAN DEN BERGHE en N. COX, o.c., 68. 69 A.R. D’AUGELLI, l.c., 353. 70 M.S. WEINBERG en J.C. WILLIAMS, Male homosexuals. Their problems and adaptations, New York, Oxford University Press, 1974, 178. 66
23
mogelijkheid beschikken hun seksuele oriëntatie verborgen te houden, kunnen ze een deel van de discriminaties, die zich anders wel zouden voordoen, voorkomen.71
Van Wijk spreekt in dit opzicht van zelfcensuur. Een deel van de holebi-populatie zal ervoor opteren in openbare ruimten geen gedrag te stellen dat niet beantwoordt aan de heteroseksuele normen.72 Dit draagt echter bij aan de onzichtbaarheid van homoseksualiteit in de samenleving, wat kan leiden tot ernstige gevoelens van eenzaamheid en depressie bij holebi’s. Jongeren die bijvoorbeeld een heteroseksuele relatie aangaan uit angst voor de negatieve reacties die een coming-out teweeg zou kunnen brengen, hebben doorgaans een laag zelfbeeld en lopen het risico zowel op emotioneel als sociaal vlak geïsoleerd te raken.73 Volgens Borghs is zichtbaarheid van holebi’s in de samenleving echter nodig om de maatschappelijke acceptatie van holebiseksualiteit te bevorderen.74
1.4. Recente initiatieven 1.4.1. Tolero-campagne Het onderzoek van Hooghe uit 2007 toonde aan dat 23,5% van de Vlaamse meisjes en 43,5% van de Vlaamse jongens nog steeds onverdraagzaam staat ten aanzien van holebiseksualiteit. Deze cijfers verontrustten minister van Gelijke Kansen Kathleen Van Brempt zodanig dat ze in maart 2008, in samenwerking met de Holebifederatie, Wel Jong Niet Hetero en enkele jeugdverenigingen, de nieuwe campagne F*ck hetero’s en holebi’s, ik ben tolero uit de grond stampte, met het oogmerk jongeren te sensibiliseren rond holebiseksualiteit. Jongeren die willen aangeven dat ze tolerant zijn, kunnen T-shirts met eerder genoemde slogan kopen. Hiermee tonen ze niet enkel hun verdraagzaamheid aan de rest van de Vlaamse bevolking, ze verlenen zo ook financiële steun aan de Vlaamse Werkgroep Internationale Solidariteit met Holebi’s (WISH). De opbrengst van de T-shirtverkoop is immers bestemd voor deze vrijwilligersorganisatie, die strijdt tegen de vaak onmenselijke behandeling van holebi’s in landen als Iran en Nigeria. De VJ’s van muziekzenders JimTv en TMF verlenen alvast hun steun aan deze campagne door de Tolero-T-shirts te dragen tijdens hun programma’s. Daarnaast is het ook mogelijk om kaartjes en affiches van de campagne te verkijgen. Deze kunnen bijvoorbeeld op school of in een jeugdhuis opgehangen worden, om ook daar 71
J. VINCKE en P. STEVENS, o.c., 40. M. HOOGHE, E. QUINTELIER, E. CLAES , Y. DEJAEGHERE en A. HARRELL, o.c., 26. 73 A.R. D’AUGELLI en C.J. PATTERSON (eds.), Lesbian, gay and bisexual identities over the lifespan. Psychological perspectives, New York, Oxford University Press, 1995, 179. 74 A. DEWAELE en M. MICHIELSENS, o.c., 42. 72
24
duidelijk te maken dat er een tolerant klimaat heerst. Op de community site Netlog.com werd bovendien een blog opgestart, waar over dit onderwerp gediscussieerd kan worden.75
Daags na haar lancering werd dit sensibiliseringsinitiatief reeds gehekeld door Actie Gezin, een christelijke vereniging die gelieerd is aan het CD&V. Deze organisatie stelt dat de campagne van Van Brempt seksuele losbandigheid zal aanmoedigen, wat zou kunnen leiden tot een verdere verspreiding van hiv-infecties. Hiermee legt Actie Gezin impliciet de link tussen homoseksualiteit en geslachtziektes. Daarnaast ontvingen verschillende medewerkers aan de campagne reeds mails van tegenstanders, waarin homoseksualiteit meer dan eens als ziekte omschreven werd.76 De negatieve reacties op deze Tolero-campagne tonen nogmaals aan dat er wel degelijk sprake is van schijntolerantie in onze hedendaagse samenleving. Naast moderne homonegatieve opvattingen blijken er ook nog ouderwetse denkbeelden omtrent homoseksualiteit als stoornis bij een deel van de bevolking te leven.
1.4.2. Holebi-Actiegroep Het besef dat holebiseksualiteit nog niet volledig geaccepteerd is op maatschappelijk vlak leidde ook tot de oprichting van een nieuwe actiegroep die zich wil inzetten voor het behoud van de reeds verkregen holebirechten en voor een versterking van de sociale aanvaarding. Op haar website is te lezen dat binnen de holebipopulatie bepaalde groepen meer met discriminatie geconfronteerd worden dan anderen. Holebi’s die niet teveel afwijken van de heteroseksuele gedragsnormen blijken meer getolereerd te worden dan zij die gender-atypisch gedrag vertonen. Ook voor allochtone holebi’s en holebi’s uit een conservatief-christelijke omgeving is de situatie vaak nog erg moeilijk. Hoewel holebi-bewegingen de voorbije jaren veel verwezenlijkt hebben, stelt de actiegroep dat blijvende inspanningen noodzakelijk zijn om de levenskwaliteit van mensen met een homo-of biseksuele geaardheid te verbeteren.77
1.4.3. Holebi Events Naast het organiseren van een brede waaier aan sociaal-culturele activiteiten probeert de vereniging Holebi Events momenteel ook een opvangtehuis op te richten voor holebi-jongeren die het zelf moeilijk hebben met hun seksuele oriëntatie, of die door hun thuisomgeving niet worden aanvaard omwille van hun seksuele geaardheid. De vereniging wil een onderdak en 75
http://www.weljongniethetero.be/viewtelex.asp?id=3648, laatst geconsulteerd op 20 juli 2008. http://www.demorgen.be/dm/nl/989/Binnenland/article/detail/246922/2008/04/18/CD-V-ers-nemen-holebicampagne-van-minister-Van-Brempt-onder-vuur.dhtml, laatst geconsulteerd op 20 juli 2008. 77 http://actiegroep.cjb.net/, laatst geconsulteerd op 20 juli 2008. 76
25
begeleiding bieden aan jonge holebi’s die thuis mishandeld of buitengesloten worden en hierdoor het risico lopen op straat te moeten gaan leven en/of in de prostitutie te belanden. Zij beoogt een samenwerking met andere organisaties om zulke jongeren op te sporen en op te vangen, zodat hen betere toekomstperspectieven geboden kunnen worden.78
1.5. Besluit De tolerantie ten aanzien van holebiseksualiteit is de laatste jaren sterk toegenomen. Vooral op wettelijk vlak is reeds veel vooruitgang gerealiseerd. Waar de homoseksuele geaardheid vroeger beschouwd werd als ziekelijk, werden recent een aantal wetten uitgevaardigd die erop wijzen dat holebiseksualiteit op juridisch vlak beschouwd wordt als een seksuele identiteit die gelijkwaardig is aan de heteroseksuele geaardheid.
De maatschappelijke houding betreffende holebiseksualiteit blijkt echter heel wat problematischer te zijn dan vaak wordt aangenomen. Hoewel België in internationale onderzoeken relatief goed scoort inzake holebi-tolerantie, blijkt uit binnenlands onderzoek dat zowel oudere generaties als jongeren er nog vele vooroordelen aangaande de homo-en biseksuele voorkeur op na houden. Onderzoekers stellen dat de Belgische samenleving gekenmerkt wordt door heteronormativiteit en schijntolerantie, waarbij heteroseksualiteit nog steeds als de enige werkelijk normale seksuele geaardheid wordt beschouwd. Het weinig onderzoek dat in ons land werd gevoerd naar anti-homoseksuele agressie toont bovendien ook aan dat negatieve standpunten omtrent holebiseksualiteit vaak ook aanleiding geven tot discriminerend gedrag tegenover deze bevolkingsgroep. Een groot deel van de Belgische holebi’s werd al eens met verbaal geweld geconfronteerd en een aantal zelfs met fysiek geweld omwille van hun niet-heteroseksuele geaardheid. Gezien de negatieve gevolgen die onverdraagzaamheid ten aanzien van holebiseksualiteit kan hebben voor het psychisch welzijn van holebi’s, en dan vooral holebi-jongeren, werden sinds kort nieuwe pogingen ondernomen om het tolerantieniveau van de Belgische bevolking te doen stijgen. Zowel bij holebiverenigingen als van overheidswege groeit het besef dat de emancipatiestrijd van de holebi-beweging nog niet als voltooid mag worden beschouwd.
78
http://be.msnusers.com/HolebiEvents/, laatst geconsulteerd op 21 juli 2008.
26
Hoofdstuk 2: Homofoob geweld Zoals uit voorgaand hoofdstuk blijkt, staat onderzoek naar homofoob geweld in België nog in zijn kinderschoenen. De studie naar agressie tegen holebi’s die in 2007 werd verricht, beperkte zich tot geweld dat had plaatsgevonden in Brussel Stad. Verder beschikken we enkel over de resultaten van een korte peiling die begin dit jaar op de website GayBelgium.be werd geplaatst. Bijna de helft van de holebi’s die hieraan deelnam gaf aan in het verleden al eens geconfronteerd te zijn geweest met geweld omwille van de seksuele geaardheid. Voor de rest van Vlaanderen zijn geen prevalentiecijfers bekend over anti-homoseksueel geweld. In het buitenland werden de voorbije jaren meerdere surveys uitgevaardigd die zich richtten tot mensen die omwille van hun seksuele voorkeur slachtoffer werden van een delict. In mindere mate werden ook daders van homofobe feiten bevraagd om meer te weten te komen over hun sociale achtergrond en hun precieze drijfveren. Voor dit hoofdstuk werden zowel Amerikaanse (empirische) onderzoeken, als studies en enquêtes uit Nederland, Duitsland en Frankrijk geraadpleegd. Ook de resultaten van het eerder genoemde onderzoek in Brussel Stad worden besproken. Aan de hand van deze gegevens zullen profielen worden geschetst van de daders en slachtoffers van homofoob geweld en de vormen van agressie waarmee deze laatste groep geconfronteerd wordt. Verder wordt een overzicht gegeven van risicofactoren inzake plaats en tijd. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beschrijving van de aangiftebereidheid van slachtoffers, hun ervaringen met politie en hulpverlening en de impact die het geweld kan hebben op de levensstijl van holebi’s. Het is echter niet onze bedoeling om het beeld van homofobe agressie dat in dit hoofdstuk naar voren komt, te veralgemenen naar Vlaanderen. De bevindingen die in dit deel besproken worden zullen wel aangewend worden als informatie bij het opstellen van de vragenlijst voor het eigen kwantitatief onderzoek. Later kan dan worden nagegaan of in Vlaanderen gelijkaardige tendensen vast te stellen zijn met betrekking tot geweld tegen holebi-jongeren.
2.1. Soorten geweld Agressie tegen holebi’s gepleegd omwille van de vermeende seksuele voorkeur van de slachtoffers kan verschillende vormen aannemen. Uit de geraadpleegde onderzoeken blijkt dat holebi’s vooral te maken krijgen met verbaal geweld, zoals uitgelachen en/of uitgescholden worden. Ook worden ze vaak slachtoffer van dreiging met fysiek geweld en intimidatie. Het kan hierbij zowel om mondelinge als schriftelijke bedreigingen gaan, als over het bespuwen en/of achtervolgen van het slachtoffer. Bovenstaande vormen van geweld komen bovendien
27
vaak herhaaldelijk voor. Vele slachtoffers geven aan meermaals met beledigingen of bedreigingen geconfronteerd te zijn geweest. Fysiek geweld als schoppen, slaan, duwen en aanvallen met een wapen komt in mindere mate voor, maar wordt vaker door respondenten gerapporteerd dan diefstal of vandalisme. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat holebi’s de daders vaak niet hebben gezien wanneer het om eigendomsdelicten gaat, en dus niet aan de hand van bijvoorbeeld zijn taalgebruik of lichaamstaal kunnen afleiden of het geweld gepleegd werd omwille van de seksuele geaardheid van de slachtoffers. Bij zowat elke survey wordt seksuele victimisatie het minst genoemd door de respondenten.79
2.2. Slachtoffers 2.2.1. Geslacht In Frankrijk kunnen delicten met een homofoob karakter anoniem gemeld worden aan de onderneming SOS Homophobie via telefoon of internet. Dit initiatief werd in 1994 opgericht door vrijwilligers met het doel discriminatie van en geweld tegen holebi’s te bestrijden. Uit de rapporten die zij de voorgaande jaren publiceerden blijkt dat het merendeel van de holebi’s die aangifte doet van het mannelijk geslacht is.80 Ook in de surveys uit andere landen zijn mannelijke respondenten vaak oververtegenwoordigd.81 Dit wil echter niet noodzakelijk zeggen dat zij meer met geweld geconfronteerd worden dan lesbiennes. Mogelijk vormen zij een minder makkelijk te bereiken doelgroep dan homoseksuele mannen, of zijn ze minder geneigd deel te nemen aan enquêtes omtrent homofobe agressie.
Sommige onderzoekers stellen echter dat lesbiennes en vrouwelijke biseksuelen wel degelijk minder vaak slachtoffer worden van homofoob geweld, omdat gender-atypisch gedrag bij hen meer getolereerd wordt dan bij mannen.82 Lesbische relaties zijn daarnaast ook minder 79
G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 20; G. MASON en S. TOMSEN (eds.), Homophobic violence, Annandale, Hawkins press, 1997, 16-17 ; M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 54; M. VAN SAN en J. DE BOOM, Geweld tegen homoseksuelen, Rotterdam, RISBO Contractresearch, 2006, 37-38; http://www.ncavp.org/common/document_files/Reports/2006NtnlHVReportExecSumm.pdf, laatst geconsulteerd op 27 juli 2008; http://www.lesben-gegen-gewalt.de/material/Violence_txt.pdf, laatst geconsulteerd op 27 juli 2008. 80 SOS Homophobie, Rapport sur l’homophobie 2007, Parijs, 2008, 19. 81 G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 20-24; M. POELMAN EN D. SMITS, o.c., 51; M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 33; http://www.ncavp.org/common/document_files/Reports/2006NtnlHVReportExecSumm.pdf, laatst geconsulteerd op 27 juli 2008; http://www.lesben-gegen-gewalt.de/material/Violence_txt.pdf; laatst geconsulteerd op 27 juli 2008. 82 D.J. CARRAGHER en I. RIVERS, “Trying to hide: A cross-national study of growing up for non-identified gay and bisexual male youth”, Clinical child psychology and psychiatry, 2002, vol. 7, (457) 469; K. FRANKLIN, l.c., 340; E.W. KANE, “No way my boys are going to be like that! Parents’ responses to
28
zichtbaar in onze maatschappij. Onderlinge intieme contacten en aanrakingen tussen vrouwen worden eerder gezien als uiting van een hechte vriendschapsband dan als expressie van een liefdesrelatie. Vrouwelijke homoseksualiteit wordt dan ook meestal pas op negatieve reacties onthaald wanneer de geaardheid overduidelijk is voor hun omgeving.83
Berrill analyseerde de resultaten van onderzoeken naar homofoob geweld die gedurende de laatste jaren in de Verenigde Staten gevoerd werden en kwam tot de conclusie dat er wel een verband bestond tussen het geslacht van het slachtoffer en de vorm van agressie waarmee ze te maken kregen. Daders lijken zich over het algemeen vijandiger op te stellen tegenover mannelijke homoseksuelen dan tegenover lesbiennes. Hij geeft hiervoor ook een aantal mogelijke verklaringen. Eerst en vooral worden in Amerika mannen, ongeacht hun seksuele geaardheid, vaker het slachtoffer van gewelddadige delicten dan vrouwen. Wanneer lesbiennes slachtoffer worden van fysiek geweld, is het overigens niet altijd duidelijk of ze aangevallen werden omwille van hun seksuele voorkeur of op basis van hun sekse zelf. Verder zijn homoseksuele mannen als groep ook zichtbaarder dan lesbiennes. Zij bezoeken bijvoorbeeld vaker uitgaansgelegenheden voor holebi’s dan lesbiennes. Een reden die hiermee samenhangt is dat lesbiennes holebi-geïdentificeerde buurten slechts sporadisch bezoeken uit angst slachtoffer te worden van homofoob geweld. Zij zouden meer dan mannen hun gedrag aanpassen om agressie te voorkomen. Bovendien komen mannen vaak al op jongere leeftijd uit voor hun homoseksuele voorkeur, waardoor ze ook meer kans hebben om slachtoffer te worden.84 Voor mannen ligt de doorsnee coming-out leeftijd tussen 14 en 16 jaar. Vrouwelijke homoseksuelen zouden gemiddeld pas tussen 16 en 19 jaar voor hun seksuele voorkeur uitkomen.85
Ook onderzoeken uit andere landen tonen aan dat lesbiennes vooral geconfronteerd worden met verbaal geweld, en dat mannen relatief meer slachtoffer worden van bedreigingen en fysieke geweldpleging.86 Uit de Duitse studies die Ohms en Stehling analyseerden blijkt dat wanneer seksuele agressie gerapporteerd wordt, dit vooral gebeurt door vrouwelijke respondenten. De auteurs vermelden dat dit mogelijk te maken heeft met het groter taboe dat
children’s gender nonconformity”, Gender & Society, 2006, vol. 20, (149) 150; M.E. KITE en B.E. WHITLEY, l.c., 344. 83 J. VINCKE en P. STEVENS, o.c., 40. 84 G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 28. 85 G. MASON en S. TOMSEN (eds.), o.c., 101. 86 M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 55; M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 40.
29
rust op mannelijke slachtoffers van seksueel misbruik, waardoor zij hier minder snel voor gaan durven uitkomen.87
2.2.2. 6ationaliteit Het laatste jaarrapport van de Amerikaanse Eational Coalition of Anti-Violence Programs (NCAV) meldt dat het aantal slachtoffers van Afrikaanse afkomst in 2006 met 7% steeg ten opzichte van het voorgaande jaar. Ook het percentage van Aziatische slachtoffers neemt toe, en dit met 10%. Globaal gezien blijven ze echter slechts een kleine minderheid vormen van de totale groep gekende slachtoffers.88 In de meeste slachtoffersurveys zijn allochtone respondenten ondervertegenwoordigd. We vonden slechts twee Amerikaanse studies die onderzochten of de nationaliteit van holebi’s een invloed kan hebben op hun victimisatierisico. Hieruit blijkt dat respondenten van Afrikaanse en Spaanse afkomst vaker met fysieke agressie en bedreigingen in aanraking komen dan blanke slachtoffers.89 In de Nederlandse survey van Van San en De Boom worden voor deze vormen van geweld geen significante verschillen gevonden tussen autochtone en allochtone respondenten. Wel komt verbaal geweld hier relatief meer voor bij allochtone holebi’s dan bij autochtonen.90
2.2.3. Leeftijd Jonge holebi’s blijken vaker slachtoffer te worden dan ouderen. D‘Augelli stelt dat adolescenten doorgaans meer met fysiek geweld geconfronteerd worden dan volwassen mensen, ongeacht de seksuele geaardheid. Hij voegt hieraan toe dat het risico op slachtofferschap bij holebi-jongeren ook vergroot wordt doordat zij zich vaker in holebispecifieke buurten en gelegenheden begeven dan oudere holebi’s. Holebi’s uit andere leeftijdsgroepen zijn vaak minder zichtbaar in de samenleving.91 Van San en De Boom vinden deze leeftijdseffecten enkel terug voor verbaal geweld en pesterijen. Wel constateren ze dat holebi-jongeren tot 25 jaar opmerkelijk meer geplaagd worden door onveiligheidsgevoelens.92 In het Brussels onderzoek wordt geen relatie gevonden tussen de vorm van agressie en de leeftijd van het slachtoffer.93
87
http://www.lesben-gegen-gewalt.de/material/Violence_txt.pdf, laatst geconsulteerd op 27 juli 2008. http://www.ncavp.org/common/document_files/Reports/2006NtnlHVReportExecSumm.pdf, laatst geconsulteerd op 27 juli 2008. 89 G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 29. 90 M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 38. 91 G.M. HEREK (ed.), o.c., 188; http://www.gaybelgium.be/content/EEuulZuElVbsWcjnXJ.shtml, laatst geconsulteerd op 27 juli 2008 92 M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 35. 93 M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 56. 88
30
2.2.4. Vermeende holebiseksualiteit Niet alleen holebi’s worden slachtoffer van homofoob geweld, ook personen die zichzelf als heteroseksueel beschouwen, maar van wie de dader vermoedt dat ze homoseksueel zijn, worden aangevallen. In haar laatste rapport stelt NCAV dat 10% van de slachtoffers zichzelf als heteroseksueel identificeert.94 Hieruit blijkt dat daders slachtoffers vaak kiezen op basis van stereotiepe vooroordelen die ze er omtrent holebiseksualiteit op na houden.95 Over hetero’s die het slachtoffer worden van homofoob geweld is bijzonder weinig geweten. Het gaat hier immers om een erg moeilijk te bereiken doelgroep. Daarom werd er in het onderzoek van Poelman en Smits ook voor geopteerd enkel homo-en biseksuele respondenten te bevragen.96
2.3. Daders De meeste gegevens over de daders van agressie tegen holebi’s werden bekomen via slachtoffersurveys en moeten dus met de nodige voorzichtigheid gehanteerd worden. Het gaat hier immers meestal niet om objectieve feiten, maar om informatie die gebaseerd is op de perceptie van het slachtoffer.
2.3.1. Geslacht Het merendeel van de daders blijken jonge mannen te zijn, die vaak in groep handelen met mannelijke leeftijdsgenoten. Enkel bij seksuele agressie handelt de dader voornamelijk alleen. Bij andere vormen van agressie zijn meestal meer dan twee daders betrokken.97
Zeer zelden gaat het om uitsluitend vrouwelijke daders. Het hoogste aantal vrouwelijke daders vonden we terug in de resultaten van het Australische School Watch Report uit 1994. Een vijfde van de respondenten meldt hier dat enkel vrouwelijke agressors bij het incident betrokken waren.98 Indien vrouwen als (mede)dader optreden is dit vooral bij pesten en verbaal geweld. Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat ze zich bij fysiek geweld overwegend
94
http://www.ncavp.org/common/document_files/Reports/2006NtnlHVReportExecSumm.pdf, laatst geconsulteerd op 27 juli 2008. 95 Zie Deel 1, 1.3.1.3. en 1.3.1.4. Holebiseksualiteit wordt vaak geassocieerd met het vertonen van gender atypisch gedrag. 96 M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 49. 97 G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 30; G. MASON en S. TOMSEN (eds.), o.c., 17-18; M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 56; M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 43. 98 G. MASON en S. TOMSEN (eds.), o.c., 105.
31
passiever opstellen dan hun mannelijke mededaders. Vaak blijft hun aandeel beperkt tot bijvoorbeeld op de uitkijk staan.99
2.3.2.6ationaliteit In de meeste Amerikaanse onderzoeken worden de daders voornamelijk als blank omschreven door de slachtoffers.100 Het jaarrapport 2006 van NCAV toont een meer gelijke verdeling tussen allochtone en autochtone plegers van homofoob geweld.101 Ook in Nederland is het aandeel van daders met een allochtoon uiterlijk bijna even groot als dat van autochtone agressors. Bij een kleiner deel van de incidenten gaat het om een gemengde groep daders, waarvan sommigen blank zijn en een aantal een buitenlandse afkomst hebben.102 In de Brusselse survey is geen vraag opgenomen die expliciet informeert naar de afkomst van de daders. Slechts een kleine minderheid van de slachtoffers geeft hier uit zichzelf aan dat het geweld gepleegd werd door allochtonen.103 Een deel van de holebi’s die voor het kwalitatief deel van de Brusselse studie geïnterviewd werden, zeggen de aanwezigheid van groepjes allochtone jongeren op straat als bedreigend te ervaren. Ze zijn van mening dat de vijandige instelling van deze allochtonen ten opzichte van holebi’s te wijten is aan hun socioeconomische achterstelling en aan hun cultuur, waarbinnen holebiseksualiteit vaak een taboeonderwerp is.104 De nationaliteit die door de slachtoffers aan de allochtone daders wordt toegekend is sterk afhankelijk van cultuurverschillen tussen de landen.
2.3.3. Leeftijd Naar inschatting van de slachtoffers zijn de daders vaak tieners of jonge twintigers.105 Volgens het onderzoek in Brussel wordt homofoob geweld in deze stad voornamelijk gepleegd door meerderjarigen die de leeftijd van 30 nog niet bereikt hebben. Adolescenten zijn de tweede meest genoemde leeftijdsgroep in deze studie. Voornamelijk bij lichamelijk geweld en eigendomsdelicten geven de slachtoffers aan dat het om daders gaat, die volgens hen jonger zijn dan 18 jaar.106 In buitenlandse studies wordt vaak een groter deel van de feiten toegeschreven aan minderjarige daders. Zo zou deze categorie in het onderzoek van Van San
99
D.V. JANOFF, Pink Blood. Homophobic violence in Canada, Toronto, University of Toronto press, 2005, 74. G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 30. 101 http://www.ncavp.org/common/document_files/Reports/2006NtnlHVReportExecSumm.pdf, laatst geconsulteerd op 27 juli 2008. 102 M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 43. 103 M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 57. 104 Ibid, 75. 105 G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 30; G. MASON en S. TOMSEN (eds.), o.c., 17-18. 106 Ibid, 58. 100
32
verantwoordelijk zijn voor een derde van de gerapporteerde incidenten. Ze plegen hoofdzakelijk lichtere vormen van agressie, die worden beschreven als verbaal geweld. Nog eens een derde van de daders wordt geschat tussen 18 en 30 jaar oud te zijn. Zij zijn vaker betrokken bij de dreiging met en het effectief overgaan tot fysieke agressie.107
2.3.4. Relatie met de dader In de meeste gevallen zijn de daders onbekenden voor het slachtoffer. Wanneer wel een voorafgaande relatie tussen de betrokkenen bestaat, zijn de geweldplegers dikwijls collega’s of schoolgenoten van de holebi’s. Soms gaat het ook om familieleden, of vage kennissen die in dezelfde buurt woonachtig zijn.108 Het Franse initiatief SOS Homophobie meldt wel dat het aantal delicten gepleegd door buurtbewoners het voorbije jaar een flinke opmars kende.109
Mason stelt dat bij anti-homoseksuele agressie tegen lesbiennes en biseksuele vrouwen doorgaans een aantal aspecten terug te vinden zijn, die kenmerkend zijn voor geweld tegen vrouwen in het algemeen. Zo bestaat bij homofoob geweld tegen vrouwen vaker al een voorafgaande relatie tussen dader en slachtoffer. Soms bestond een hechte band tussen beiden, in andere gevallen kent het slachtoffer de agressor enkel van ziens. Vrouwelijke slachtoffers geven ook meer dan mannelijke homoseksuelen aan dat de dader alleen handelde.110
Uit Nederlands onderzoek van Van Oort blijkt dat ernstige geweldsmisdrijven tegen vrouwelijke respondenten ook menigmaal door een mannelijke ex-partner zijn gepleegd. De dader zou niet kunnen accepteren dat de relatie definitief is afgelopen. Doordat zijn vroegere geliefde nu kiest voor vrouwelijke partners vindt hij bovendien dat hij als man gefaald heeft.111
2.3.5. Motivatie van de daders Levin en McDevitt stellen dat lang niet alle jongeren die deelnemen aan het agressief gedrag er een even vijandige houding ten aanzien van holebi’s op na houden. Peer pressure speelt vaak een belangrijke rol bij de totstandkoming van deze vorm van geweld. Uit vrees 107
M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 43. G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 30-32; SOS HOMOPHOBIE, o.c., 23-26; M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 58; M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 43. 109 SOS HOMOPHOBIE, o.c., 161. 110 G. MASON en S. TOMSEN (eds.), o.c., 23. 111 http://www.lesben-gegen-gewalt.de/material/Violence_txt.pdf, laatst geconsulteerd op 27 juli 2008. 108
33
uitgesloten te worden door hun leeftijdsgenoten of zelf als homoseksueel bestempeld te worden, gaan adolescenten zich gewelddadig opstellen ten aanzien van holebi’s, en dan vooral homoseksuele mannen, terwijl ze dit gedrag individueel nooit zouden stellen.112 Ook Kimmel en Van der Meer gaan ervan uit dat homofobie te maken heeft met de angst van vele mannen zelf als verwijfd of homoseksueel te worden beschouwd.113
De daders lijken het lastigvallen van holebi’s veelal als een normaal tijdverdrijf te beschouwen, een manier om verveling te bestrijden. Sommige groepen jongeren gaan uitdrukkelijk op zoek naar mogelijke slachtoffers in holebi-buurten, anderen gaan pas over tot homofoob geweld wanneer toevallig een persoon voorbijwandelt die kenmerken vertoont waarvan de adolescenten vermoeden dat deze specifiek zijn voor holebi’s.114 Daders die zelf geen holebi’s kennen, zullen zich bij het uitkiezen van een slachtoffer bijvoorbeeld baseren op stereotiepe opvattingen omtrent holebiseksualiteit, zoals vooroordelen dat alle homo’s vrouwelijk en alle lesbiennes mannelijk zijn.
Herek vermeldt dat homofoob geweld indirect te wijten is aan het heteroseksisme binnen onze samenleving.115 In een heteronormatieve maatschappij worden stereotiepe denkbeelden omtrent holebiseksualiteit in stand gehouden en van generatie op generatie doorgegeven. Hierdoor zal holebiseksualiteit nooit als een werkelijk gelijkwaardige seksuele voorkeur beschouwd worden. Daders kunnen zo de idee krijgen dat holebi’s een gerechtvaardigd doelwit vormen voor hun agressie, en dat het merendeel van de bevolking hun daden goedkeurt, of hier op zijn minst onverschillig tegenover staat.116 Verder suggereert Herek dat hoewel lang niet alle mensen met een negatieve houding ten aanzien van holebiseksualiteit zich vijandig zullen opstellen tegenover deze minderheidsgroep, ze theoretisch gezien toch een bijdrage kunnen leveren aan de ernst van homofobe delicten. Wanneer zulke mensen getuigen zijn van anti-homoseksuele agressie zullen ze niets doen om in te grijpen of om het
112
J. LEVIN en J. MCDEVITT, Hate Crimes. The rising tide of bigotry and bloodshed, New York, Plenum Press, 1993, 66. 113 M.S. KIMMEL, “Masculinity as homophobia. Fear, shame and silence in the construction of gender identity”, in M.M. GERGEN en S.N. DAVIS (eds.), Toward a new psychology of gender, New York, Routledge, 1997, 185; T. VAN DER MEER, “Gay bashing: a rite of passage?”, Culture, health and sexuality, 2003, vol. 5, (153) 161-162. 114 J. MCDEVITT, J. LEVIN en S. BENNETT, “Hate crime offenders: an expanded typology”, Journal of social issues, 2002, vol. 58, (303) 307-308. 115 Zie Deel 1, 1.3.1.4. Heteronormaliteit en heteroseksisme 116 G. MASON en S. TOMSEN (eds.), o.c., 5.
34
slachtoffer de nodige hulp te verschaffen, terwijl ze dit bij een heteroseksueel slachtoffer mogelijk wel zouden doen.117
Interviews met homofobe geweldplegers tonen bovendien aan dat ook ouderwetse denkbeelden van homoseksualiteit als besmettelijke ziekte een rol spelen bij het tot stand komen van anti-homoseksueel geweld. Een aantal daders beweert dat het homoseksuele slachtoffer had geprobeerd hen te verleiden. Ze zouden hierop agressief gereageerd hebben uit angst dat de homoseksuele voorkeur op hen kon worden overgedragen. Anderen hadden het slachtoffer aangevallen omdat ze bang waren anders gezichtsverlies te lijden bij hun vrienden. Meestal bestonden deze ‘verleidingspogingen’ uit een eenvoudige blik of aanraking van het slachtoffer. 118
Onderzoek waarbij jeugdige daders van homofoob geweld bevraagd werden over hun motieven constateert dat velen hun vooroordelen ten aanzien van holebiseksualiteit van thuis uit hadden meegekregen. Zo werd de jongens vaak van kinds af aan geleerd dat holebiseksualiteit ziek en onnatuurlijk is. Bovendien associeerden de ouders homofilie vaak met pedofilie. Ze leerden hun kinderen zichzelf te verdedigen tegen verleidingspogingen van oudere mannen.119
Mason beweert dat homofoob geweld meestal niet gepleegd wordt met het oogmerk de seksuele identiteit van het slachtoffer te veranderen of holebiseksualiteit op zich uit te roeien. Wel willen de daders openlijk homoseksueel gedrag bestraffen en de zichtbaarheid ervan op maatschappelijk vlak verminderen.120 Deze zienswijze sluit aan bij die van Bour, Gresnigt en Tielman.121 Zij stellen dat negatieve standpunten inzake homoseksualiteit niet zozeer geassocieerd zijn met de homoseksuele geaardheid op zich, als wel met de publieke expressie van deze seksuele voorkeur.
Verder zegt Mason dat bij geweld tegen vrouwelijke homo-en biseksuelen nog een ander motief kan spelen in hoofde van de mannelijke dader. Mannen gaan ervan uit dat vrouwen blij zijn met aandacht die ze krijgen van personen van het andere geslacht. Wanneer ze worden 117
G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 118. T. VAN DER MEER, l.c., 159. 119 D.V. JANOFF, o.c., 59-63. 120 G. MASON en S. TOMSEN (eds.), o.c., 27. 121 Zie 1.3.1.3. Moderne homonegativiteit 118
35
afgewezen, en dan nog voor een andere vrouw, zijn ze gekrenkt in hun trots. Sommigen onder hen vinden dat vrouwen die de regels niet volgen en hen belachelijk maken, het verdienen om gestraft te worden. Mason stelt dat vele mannen ook de idee niet kunnen verdragen dat vrouwen met hen strijden om de aandacht van een andere vrouw.122
2.3.6. Samenhang met andere delicten De meeste daders die door Van der Meer geïnterviewd werden, waren al eerder met de politie in aanraking gekomen. Vaak ging het om feiten als vandalisme, vernielingen en geweld rondom voetbalvelden.123 Ook uit Amerikaans onderzoek blijkt dat jonge daders van homofoob geweld dikwijls al bekend zijn bij de politie voor andere delicten.124
Ehrlich suggereert daarnaast dat mensen die vooroordelen hebben ten aanzien van holebi’s, er vaak ook stereotiepe gedachten over andere minderheidsgroepen op na houden. Daders van misdrijven met een racistisch motief zijn ook vaak degene die zich schuldig maken aan homofobe agressie.125
2.4. Tijdstip en locatie 2.4.1. Geweld in publieke ruimten Homofoob geweld kan op vele verschillende plaatsen voorkomen. SOS Homophobie meldt dat het aantal klachten over homofoob gedrag dat zich afspeelt in publieke ruimten het afgelopen jaar verdubbeld is. De ernstigste vormen van fysiek geweld lijken vooral voor te komen nabij cruisingplaatsen.126 Hier bestaat bij de dader geen twijfel over de seksuele geaardheid van zijn slachtoffer.127
Zowel in Frankrijk als in de andere landen worden door de respondenten uiteenlopende openbare locaties genoemd. Geweld omwille van de homoseksuele geaardheid kan voorkomen op straat, in winkelcentra, aan bushaltes, op het openbaar vervoer zelf, in
122
G. MASON en S. TOMSEN (eds.), o.c., 3. T. VAN DER MEER, l.c., 155. 124 J. MCDEVITT, J. LEVIN en S. BENNETT, l.c., 311. 125 G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 106. 126 Dit zijn plaatsen in de openbare ruimte die door mannen bezocht worden met het oog op homoseksuele contacten. Meestal gaat het om stadsparken, beboste gebieden, openbare toiletten of parkeerplaatsen naast autosnelwegen. 127 SOS HOMOPHOBIE, o.c., 77-78. 123
36
heterouitgaansgelegenheden, tijdens holebi-fuiven en in horecazaken. Meestal zijn de daders hier onbekenden.128
Verder kunnen holebi’s geconfronteerd met geweld in de buurt waar ze wonen, in onderwijsinstellingen en/of op het werk. Op school speelt de agressie zich vooral af tussen leeftijdsgenoten, doch ook homoseksuele leerkrachten worden soms slachtoffer van verbaal geweld door leerlingen. Bij een klein aantal van de incidenten zijn het bovendien de leerkrachten die homofobe opmerkingen uiten, of die niet ingrijpen wanneer holebi-leerlingen door klas-of schoolgenoten worden lastiggevallen.129 Voorts blijft homoseksualiteit in sportverenigingen vaak een taboe-onderwerp.130
2.4.2. Geweld in niet-publieke ruimten Ook thuis zijn holebi’s niet altijd veilig. Meerdere respondenten werden in de eigen woonst met verbaal, fysiek of seksueel geweld geconfronteerd.131 Agressie door familieleden vindt vaak kort na de coming-out van het slachoffer plaats maar Ohms en Stehling merken op dat holebi’s in sommige gezinnen pas na enige maanden vijandige kritiek krijgen over hun levensstijl. In andere gezinnen wordt de seksuele voorkeur van de respondenten doodgezwegen of worden ze op straat gezet als gevolg van hun coming-out. De houding van de vader betreffende de seksuele geaardheid van zijn kind is overwegend negatiever dan die van de moeder. 132 Slachtoffergegevens van SOS Homophobie daarentegen wijzen erop dat bij lesbische meisjes de moeder vaak het meest afwijzend regaeert. Hiervoor worden enkele hypothesen opgesomd. De band die een dochter met haar moeder heeft is vaak hechter dan de relatie met haar vader. Hierdoor is haar moeder vaak de eerste aan wie ze haar coming-out doet. Wanneer het nieuws door haar slecht onthaald wordt, zullen vele lesbiennes afzien van het plan ook hun vader op de hoogte te stellen van hun seksuele geaardheid. Een andere verklaring die geopperd wordt is dat de moeder het als haar verantwoordelijkheid ziet de opvoeding van haar kinderen tot een goed einde te brengen. De lesbische identiteit van haar dochter ervaart ze mogelijk als een mislukking van deze taak.133 128
G. MASON en S. TOMSEN (eds.), o.c., 17; SOS HOMOPHOBIE, o.c., 77-78 ;M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 59-60; M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 44; http://www.lesben-gegengewalt.de/material/Violence_txt.pdf, laatst geconsulteerd op 27 juli 2008. 129 G. MASON en S. TOMSEN (eds.), o.c., 104-108. 130 SOS HOMOPHOBIE, o.c., 145-146. 131 G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 35; G. MASON en S. TOMSEN (eds.), o.c., 18; SOS HOMOPHOBIE, o.c., 41-43. 132 http://www.lesben-gegen-gewalt.de/material/Violence_txt.pdf, laatst geconsulteerd op 27 juli 2008. 133 SOS HOMOPHOBIE, o.c., 69.
37
Wanneer holebi’s in hun eigen woning slachtoffer worden van homofoob geweld, zijn de daders meestal familieleden. Het is echter ook mogelijk dat slachtoffers thuis worden aangevallen door iemand die ze via het internet hebben leren kennen en zelf in hun woonst hebben uitgenodigd.134 In haar jaarrapport van 2006 stelt de organisatie SOS Homophobie dat ook het pesten en bedreigen van holebi’s door middel van moderne communicatiemiddelen toeneemt. De meestal jonge slachtoffers worden in chatprogramma’s zoals MSN lastiggevallen met kwetsende opmerkingen over hun seksuele geaardheid of krijgen beledigende en intimiderende mails toegestuurd.135 Cyberpesten136 heeft vaak tot gevolg dat het slachtoffer zich nergens meer veilig voelt, ook niet in de eigen woonst.
2.4.3. Tijdstip Homofobe incidenten kunnen niet alleen op zeer uiteenlopende plaatsen voorkomen, maar ook op erg diverse tijdstippen. Doorgaans vindt ongeveer de helft van de feiten overdag plaats. Meestal gaat het dan om pesterijen en schelden. De zwaardere misdrijven gebeuren overwegend ’s avonds laat en ’s nachts. Bovendien worden de slachtoffers vaker tijdens het weekend met fysieke en seksuele agressie geconfronteerd dan tijdens de week.137
2.5. Aangifte De aangiftebereidheid voor feiten met een homofoob karakter ligt opmerkelijk laag. Vooral slachtoffers van verbaal geweld en bedreiging dienen zelden klacht in bij de politie. De cijfers omtrent de aangifte van fysiek geweld lopen sterk uiteen. In het onderzoek van Van San had een meerderheid van de slachtoffers van ernstige fysieke agressie aangifte gedaan, bij Ohms en Stehling gebeurde dit in minder dan 10% van de gevallen.138 Financiële overwegingen lijken een invloed te hebben op de aangiftebereidheid van de holebi’s. Zo melden Poelman en Smits dat de aangiftebereidheid hoger is bij holebi’s die medische verzorging nodig hadden ten gevolge van lichamelijk geweld, of die door diefstal of vandalisme materiële schade hadden opgelopen.139 Andere doorslaggevende argumenten die worden genoemd zijn de wens de daders van de feiten te straffen en de angst dat het geweld zal escaleren indien men niet ingrijpt. 134
M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 58. SOS HOMOPHOBIE, o.c., 51. 136 Onder cyberpesten worden alle vormen van pestgedrag verstaan waar bij de pester gebruik maakt van nieuwe informatie-en communicatietechnologieën, zoals internet of GSM, om zijn slachtoffers lastig te vallen. 137 M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 59; M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 44. 138 M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 41; http://www.lesben-gegen-gewalt.de/material/Violence_txt.pdf, laatst geconsulteerd op 27 juli 2008. 139 M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 63. 135
38
De redenen om geen klacht in te dienen bij de politie zijn afhankelijk van de aard van feiten. Slachtoffers van verbale agressie gaan er vaak van uit dat het gedrag van de daders niet strafbaar is, of dat de politie het incident niet ernstig zal nemen. Enkelen geven ook aan dat ze het gedrag zelf niet belangrijk genoeg achten om ermee naar de politie te stappen. Bij bedreiging, intimidatie en lichamelijk geweld wordt voornamelijk betwijfeld of de politie er wel iets aan zal kunnen doen. Vele respondenten lijken niet te geloven dat de daders werkelijk gestraft zullen worden, anderen geven de voorkeur aan het zelf zoeken naar een oplossing. Minder genoemde redenen zijn de angst voor wraak van de dader en het verlies van anonimiteit.140 Bij vele respondenten is immers nog niemand of slechts een klein aantal mensen op de hoogte van hun seksuele voorkeur. Ze vrezen dat door het indienen van een klacht indienen hun homoseksuele voorkeur openbaar zal worden. Dit zou mogelijk negatieve gevolgen kunnen hebben voor hun beroepsleven en andere sociale relaties.141 Bovenstaande redenen worden ook vaak aangehaald door jongeren die ervoor kiezen hun ervaringen met homofobe agressie niet te melden aan de schooldirectie.142 Het lijkt ons aannemelijk dat deze argumenten ook een rol spelen bij de beslissing van holebi’s het geweld niet te rapporteren aan een andere verantwoordelijke, zoals de coach van een sportvereniging.
Holebi’s die omwille van hun seksuele geaardheid slachtoffer worden van agressie of discriminatie kunnen in ons land ook klacht neerleggen bij het meldpunt van de Holebifederatie en dat van het CGKR. Beide meldpunten zeggen echter weinig klachten over homofoob geweld te ontvangen.143 Vele van de eerder genoemde redenen om geen aangifte te doen kunnen ook een verklaring bieden voor het kleine aantal meldingen bij deze organisaties. Bovendien is het ook mogelijk dat niet alle holebi’s die met agressie te maken krijgen op de hoogte zijn van het bestaan van deze meldpunten. Guerfal stelt bijvoorbeeld dat men voor het vinden van informatie over het meldpunt van het CGKR op het internet goed moet weten welke termen in te geven tijdens de zoektocht. De meeste van de holebi’s die wel klacht indienen bij een meldpunt, hebben bovendien vaak ook al aangifte van het geweld gedaan bij de politie.144
140
Ibid, 63-64; M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 47. D.V. JANOFF, o.c., 15. 142 G. MASON en S. TOMSEN (eds.), o.c., 107. 143 Zie 1.3.2.1. Aangifte van antihomoseksueel geweld 144 R. GUERFAL, o.c., , 74. 141
39
De drempel om aangifte te doen bij de politie blijkt hoger te liggen dan die voor melding bij andere instanties. Holebi’s gaan er vaak van uit dat bij de politie een machocultuur heerst, die maakt dat agenten een onverschillige of zelfs vijandige houding zullen aannemen ten aanzien van homoseksuele slachtoffers. Vele slachtoffers beslissen dan ook geen aangifte te doen uit vrees voor secundaire victimisatie. Een aantal van hen baseren zich hierbij op eerdere negatieve contacten met de politie. Bij vorige klachtindiening kregen ze het gevoel dat de politie de schuld voor wat gebeurd was bij hen legde. Enkelen bleken zelfs slachtoffer te zijn geworden van homofoob geweld door een politieagent.145
Respondenten die wel klacht neerlegden, vermelden niet altijd het homofobe karakter van het incident uit angst voor een afkeurende reactie van politieagenten wanneer ze zich zouden outen. Indien het slachtoffer wel aangeeft dat het om homofoob geweld ging, wordt dit door de politie niet altijd als zodanig genoteerd, waardoor het slachtoffer het gevoel kan hebben niet ernstig genomen te worden. De omzendbrief van november 2006 beoogt een verbetering in de politieregistratie van homofobe delicten.146
De meningen van de slachtoffers die wel aangifte deden over de contacten met de politie zijn verdeeld. De tevredenheid over de dienstverlening van de politie is sterk afhankelijk van de dienstdoende agent. Een deel van de respondenten vindt dat de politie zich begripvol opstelde, anderen zijn heel wat minder positief. Slechts een gering aantal werd bijvoorbeeld doorverwezen naar slachtofferhulp of op de hoogte gehouden van de afhandeling van hun klacht. Ook de materiële omstandigheden op het bureau spelen een belangrijke rol. Slachtoffers die hun verhaal van het gebeurde in een aparte verhoorkamer kunnen doen, staan in de regel gunstiger tegenover hun ervaringen met de politie dan holebi’s die een gebrek aan privacy tijdens de aangifte melden. Uit het onderzoek in Brussel blijkt bovendien dat slachtoffers niet alleen twijfelen aan de holebi-vriendelijkheid van politie, er is ook niet veel vertrouwen in de werking van justitie. Meerdere respondenten geloven dat het parket hun klacht zou seponeren.147
145
M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 63-64. Zie 1.3.2.1. Aangifte van antihomoseksueel geweld 147 M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 90; M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 48. 146
40
2.6. Impact 2.6.1. Fysieke en materiële gevolgen Het merendeel van de Nederlandse en Belgische slachtoffers van fysieke geweldpleging ondervond lichamelijke gevolgen. Soms ging het om lichte kwetsuren, voor andere was medische verzorging vereist.148 Ook slachtoffers van seksuele agressie kunnen fysieke verwondingen oplopen. Deze vorm van geweld werd echter niet bevraagd in de studie van Van San, en in het onderzoek van Poelman en Smits werd niet gevraagd naar mogelijke fysieke gevolgen van seksueel geweld.
Bij eigendomsdelicten zijn er mogelijk materiële gevolgen. Het zijn echter niet enkel misdrijven als diefstal en beschadiging van bijvoorbeeld het voertuig of de woning die financiële kosten met zich meebrengen. In geval van ernstige lichamelijke letsels kunnen ook de doktersrekeningen hoog oplopen. Zo leidt mishandeling in het onderzoek van Van San in bijna de helft van de gevallen tot materiële schade.149
2.6.2. Psychosociale gevolgen Voor elke vorm van homofoob geweld worden door slachtoffers verschillende psychosociale gevolgen gerapporteerd. De meest voorkomende zijn gevoelens van angst en rusteloosheid, slaapstoornissen en depressieve symptomen, zoals oncontroleerbaar huilen en zich sociaal afzonderen.150 Bovendien bestaat er een significatief verband tussen ervaringen van homofobe agressie en het ontstaan of vergroten van onveiligheidsgevoelens bij holebi-slachtoffers. Vooral jongeren en vrouwen voelen zich vaak onveilig omwille van hun seksuele geaardheid.151 In het onderzoek naar homofoob geweld in Brussel is de relatie met verbale agressie en bedreiging het sterkst.152 Dit zijn dan ook de geweldsvormen waar respondenten vaak meermaals mee geconfronteerd worden. Ook Herek en Mason wijzen erop dat de negatieve impact van verbaal geweld op de veiligheidsgevoelens van holebi’s niet onderschat mag worden. Vele slachtoffers vrezen dat het niet bij kwetsend taalgebruik en dreigementen zal blijven en dat de verbale agressie op een dag zal ontaarden in fysiek geweld.153
148
M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 88; M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 49. M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 49. 150 G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 208-210. 151 M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 35. 152 M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 53. 153 G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 215; G. MASON en S. TOMSEN (eds.), o.c., 18. 149
41
Respondenten geven vaak aan hun gedrag aan te passen om toekomstige geweldsplegingen te voorkomen. De meesten van hen zeggen lichamelijke contacten met hun partner, zoals elkaars hand vasthouden of kussen, in publieke ruimten te vermijden. Anderen passen hun kledij of lichaamstaal aan, gaan niet meer alleen op stap of schuwen bepaalde plaatsen.154 Het gaat hier niet enkel om holebi-geïdentificeerde buurten of uitgaansgelegenheden. Bij schoolgaande holebi’s kan de angst voor victimisatie leiden tot spijbelen, veranderen van school of zelfs schooluitval.155 Sommige oudere respondenten veranderden van job omwille van homofobe pesterijen door collega’s.156
Vermijdingsgedrag komt niet enkel voor bij slachtoffers van homofoob geweld. Holebi’s die naar eigen zeggen nog niet te kampen kregen met agressie ten gevolge van hun seksuele oriëntatie, ervaren eveneens onveiligheidsgevoelens door verhalen over homofobe incidenten van kennissen of in de media. Vaak blijkt er geen specifieke aanleiding te zijn geweest voor het geweld. Het volstaat dat de dader om één of andere reden vermoedt dat een bepaald persoon homoseksueel is. Gezien toeval een grote rol speelt bij het uitkiezen van het slachtoffer gaan ook anderen anticiperen op geweld door bijvoorbeeld gedrag dat door de maatschappij als gender-atypisch wordt gezien te vermijden of door slechts een beperkte groep mensen op de hoogte te brengen van hun homoseksuele voorkeur.157 In hoofdstuk één werd reeds gesproken over de negatieve gevolgen die deze vorm van zelfregulering met zich kan meebrengen.158 Mason stelt dat anticiperend gedrag veroorzaken bij hun slachtoffers en een ruimer deel van de holebi-bevolking als een beloning beschouwd kan worden door de daders. De zichtbaarheid van holebiseksualiteit, waarvoor de holebibeweging decennialang gestreden heeft, wordt op deze manier immers voor een deel teniet gedaan.159
Verschillende onderzoekers waarschuwen bovendien dat het ondervinden van agressie en discriminatie geïnternaliseerde homofobie bij holebi’s teweeg kan brengen of versterken.160 Een deel van de slachtoffers geeft zichzelf de schuld voor de homofobe agressie. Zij ervaren hun homo-of biseksuele voorkeur als minderwaardig en beschouwen het geweld waarmee ze
154
M. POELMAN en D. SMITS., o.c., 65. G. MASON en S. TOMSEN (eds.), o.c., 107. 156 SOS HOMOPHBIE, o.c., 154-156. 157 G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 216. 158 Zie 1.3.3.3. Anticipatie 159 G. MASON en S. TOMSEN (eds.), o.c., 27. 160 Zie 1.3.3.1. Geïnternaliseerde homofobie 155
42
te maken krijgen hierdoor als een terechte straf.161 Holebi’s die negatieve gedachten omtrent hun seksuele identiteit verinnerlijken zijn vaker depressief en hebben een lager zelfwaardegevoel. Zoals in het vorig hoofdstuk al gezegd werd, stelde Vincke vast dat geïnternaliseerde homofobie vooral bij jongere holebi’s lijkt voor te komen. Holebi’s jonger dan 26 jaar rapporteerden in dezelfde survey ook significant meer depressieve symptomen dan ouderen. Binnen deze categorie ligt het risco op depressie voor meisjes iets hoger dan voor jongens.162 Ook andere onderzoeken tonen aan dat confrontaties met discriminatie en homofoob geweld aanleiding kunnen geven tot zelfmoordgedachten en -pogingen bij holebijongeren.163
Vooral respondenten die zich nog niet lang of nog helemaal niet geout hadden voor de homofobe feiten plaatsvonden, lijken te kampen met homonegatieve gevoelens. Slachtoffers die hun coming out al een tijd achter de rug hadden, zijn meestal beter in staat het geweld af te wegen tegen eerdere positieve ervaringen betreffende hun seksuele geaardheid. Hun homoseksuele identiteit is beter ontwikkeld en vaak hebben zij ook al een ondersteunend sociaal netwerk rond zich opgebouwd. Holebi’s die nog niet of slechts gedeeltelijk voor hun geaardheid zijn uitgekomen, hebben hun seksuele voorkeur zelf gewoonlijk nog niet volledig geaccepteerd. Velen van hen hebben geen holebivrienden en/of kennen geen rolmodellen binnen de holebiwereld, die hen kunnen begeleiden bij het coming-outproces. Dit alles kan nefast zijn voor de manier waarop zij anti-homoseksuele agressie interpreteren en de wijze waarop ze met hun slachtofferschap omgaan.164
2.7. Verwerking Homonegatieve gevoelens bij het slachtoffer hebben een negatieve invloed op de verwerking van de homofobe agressie. Gezien jonge holebi’s een hoger risico lopen op het internaliseren van afkeurende opvattingen met betrekking tot holebiseksualiteit, zullen zij het geweld vaak relatief traag verwerken. Het ontvangen van sociale steun uit de omgeving kan het verwerkingsproces dan weer in gunstige zin beïnvloeden. Hoewel sommige slachtoffers aan niemand iets vertellen over wat hen overkomen is, geven meerdere respondenten aan dat praten over de feiten hen heeft geholpen om wat gebeurd is beter te kunnen plaatsen. Over het algemeen blijken voornamelijk gesprekken met de partner en vrienden een positief effect te 161
G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 212. J. VINCKE, A. DEWAELE, W. VAN DEN BERGHE en N. COX, o.c., 69. 163 G.M. HEREK en K.T. BERRILL, o.c., 80; G. MASON en S. TOMSEN (eds.), o.c., 107. 164 G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 212. 162
43
hebben op het verwerkingsproces.165 In sommige gevallen daarentegen worden de psychosociale gevolgen voor het slachtoffer versterkt door negatieve reacties, zoals de bagatellisering van de gebeurtenis, vanuit de vriendenkring en de familie.166
Het zijn voornamelijk eigendomsdelicten die ook met de familie of collega’s worden besproken. Bij zulke incidenten is de respondent vaak het minst zeker over de homofobe drijfveer van de dader. Doordat hij het niet over de motieven van de dader hoeft te hebben, voelt hij zich vaak minder geremd om over de feiten te spreken.
Een deel van de holebi’s doet daarnaast beroep op professionele hulp om het gebeurde beter te verwerken. Ook een aantal slachtoffers van verbaal geweld raadplegen een dokter of hulpverlener, wat erop wijst dat de mogelijke psychische gevolgen van deze vorm van agressie niet onderschat mogen worden.167 De vroegere classificatie van homoseksualiteit als mentale stoornis heeft tot gevolg dat vandaag een gedeelte van de holebi’s nog steeds argwaan koestert tegenover de hulpverleningssector.168 Sommige respondenten die wel over de homofobe agressie gesproken hebben met een arts of hulpverlener zeggen dat het hen geholpen heeft. Negatieve ervaringen met hulpverleners wijten de slachtoffers vooral aan de ontoereikende kennis van de therapeut omtrent holebiseksualiteit.169
2.8. Besluit Er is weinig geweten over de omvang en de aard van homofobe agressie die in Vlaanderen voorkomt. Niet alleen wordt van deze vorm van geweld weinig aangifte gedaan bij officiële instanties, ook over het dark-number van anti-homoseksuele incidenten in België is nauwelijks iets geweten. Voor ons eigen kwantitatief onderzoek, dat in deel twee van deze eindverhandeling wordt besproken, besloten we ons te richten tot jonge Vlaamse slachtoffers van anti-homoseksueel geweld. Het doel van deze exploratieve studie is het verzamelen van informatie over de aard van de agressie waarmee deze slachtoffers geconfronteerd worden. Het onderzoek beoogt geen uitspraken te doen over de prevalentie van homofoob geweld in Vlaanderen. Om een goed beeld te krijgen van de belangrijke aspecten bij de bevraging van slachtoffers van anti-
165
M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 68. G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 212-213. 167 M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 66. 168 http://www.holebifederatie.be/advies/docs/watmethklanten.pdf, laatst geconsulteerd op 21 juli 2008. 169 J. VINCKE en P. STEVENS, o.c., 55. 166
44
homoseksueel geweld, werd zowel binnen-als buitenlandse literatuur geraadpleegd. Van de verschillende onderdelen die in dit hoofdstuk aan bod komen, werd later gebruik gemaakt bij het ontwerpen van onze eigen vragenlijst. Bij de beschrijving van de resultaten kan dan ook worden nagegaan of onze eigen bevindingen gelijkenissen vertonen met vaststellingen uit andere studies.
Van alle vormen die homofoob geweld kan aannemen, blijkt verbaal geweld het meest voor te komen, gevolgd door bedreiging en intimidatie. Vergeleken met diefstal, beschadiging en seksuele agressie wordt fysieke geweldpleging relatief vaak gerapporteerd door de respondenten van slachtoffersurveys.
Jonge holebi’s lijken een hoger risico te lopen op slachtofferschap. Mannen worden meer dan vrouwen slachtoffer van de meer gewelddadige delicten. Verder kunnen ook hetero’s slachtoffer worden van homofobe agressie. De daders blijken, met uitzondering van de seksuele agressors, voornamelijk jonge mannen te zijn die het geweld in groep plegen. Het slachtoffer kent de daders vaak niet of slechts vaag. Onderzoek naar homofobe geweldplegers toont aan dat toeval vaak een grote rol speelt bij de keuze van het slachtoffer. Verder lijkt ook peer pressure belangrijk te zijn bij de totstandkoming van een groot deel van de incidenten.
Holebi’s worden zowel tijdens de week als in het weekend met agressie geconfronteerd. Dit kan zowel overdag als ’s avonds en ’s nachts gebeuren. Naast verschillende tijdstippen werden
door
de
respondenten
ook
uiteenlopende
plaatsen
genoemd,
zoals
uitgaansgelegenheden, de school of thuis waar het geweld zich voordeed.
Behalve materiële en lichamelijke gevolgen kunnen de feiten een belangrijke impact hebben op psychosociaal vlak. Zo werd aangetoond dat er een verband bestaat tussen het ervaren van geweld en het onstaan of versterken van onveiligheidsgevoelens bij holebi’s. Zowel slachtoffers als holebi’s die nog niet agressief bejegend werden blijken hun gedrag aan te passen om toekomstige victimisatie te vermijden. Bovendien kan homofoob geweld geïnternaliseerde homonegativiteit veroorzaken of vergroten. Jongeren vormen de grootste risicogroep voor het ontwikkelen van gevoelens van zelfhaat ten gevolge van hun seksuele voorkeur. Praten over de feiten kan helpen deze beter te verwerken. Vooral ondersteunende gesprekken met vrienden en een eventuele partner blijken een positief resultaat te hebben.
45
Slechts een klein aantal slachtoffers doet aangifte van het incident. Vooral de drempel om naar de politie te gaan lijkt hoog te liggen voor holebi’s. Velen van hen vrezen secundaire victimisatie. Wanneer aangifte wordt gedaan van het geweld is de tevredenheid van holebi’s over het politieoptreden in grote mate afhankelijk van de dienstdoende agenten en het respect dat zij betonen voor de privacy van de slachtoffers.
46
DEEL 2: EMPIRISCH O6DERZOEK Hoofdstuk 1: Onderzoeksopzet 1.1. Probleemstelling Ten aanzien van holebi’s zijn in België de laatste jaren een aantal wettelijke inspanningen geleverd, zoals het openstellen van het burgerlijk huwelijk voor holebi-koppels, die het verbeteren van de leefsituatie van deze bevolkingsgroep tot doel hebben. Onze overheid toont hiermee aan dat ze homo- en biseksualiteit beschouwt als seksuele voorkeuren die gelijkwaardig zijn aan de heteroseksuele oriëntatie. De maatschappelijke houding in ons land blijkt echter minder positief te zijn. Uit recente studies die peilden naar de tolerantie van de Belgische bevolking ten aanzien van holebiseksualiteit blijkt dat zowel bij oudere generaties als bij adolescenten nog vele stereotiepe denkbeelden en vooroordelen over holebi’s leven. Hoewel doorheen de jaren steeds minder respondenten zich akkoord verklaren met extreme, ouderwetse
stellingen,
zoals
‘Homoseksualiteit
is
een
ziekte’,
blijken
subtielere
homonegatieve standpunten, zoals ‘Holebi’s leggen teveel nadruk op hun seksuele geaardheid’, nog door een groot aantal deelnemers aan hedendaags opinieonderzoek ondersteund te worden. Zulke moderne homonegatieve denkbeelden zouden in onze huidige samenleving amper opvallen doordat deze gekenmerkt wordt door heteronormaliteit en heteroseksisme. Ondanks de toegenomen acceptatie van holebiseksualiteit, wordt de heteroseksuele geaardheid nog steeds als impliciete norm naar voor geschoven.170 De homoof biseksuele geaardheid wordt getolereerd zolang deze enkel tot uiting komt in het privéleven van holebi’s. De verdraagzaamheid van de heteroseksuele bevolking daalt echter wanneer holebiseksualiteit zichtbaar wordt op maatschappelijk vlak. Bour, Gresnigt en Tielman omschrijven de hedendaagse Westerse houding ten aanzien van holebiseksualiteit dan ook als schijntolerant.171
Hoewel opinieonderzoeken aantonen dat het tolerantieniveau van de Belgische bevolking ten aanzien van holebiseksualiteit lager ligt dan men aanvankelijk zou vermoeden, betekent dit niet dat negatieve standpunten aangaande de homo-of biseksuele geaardheid zich bij iedereen vertalen in een vijandige houding tegenover holebi’s. Over de prevalentie van homofoob 170 171
A. DEWAELE en M. MICHIELSENS, o.c., 40-41. J. BOUR, R. GRESNIGT en R. TIELMAN, o.c., 14.
47
geweld in België is nog maar weinig geweten. De meldpunten, waar holebi’s aangifte kunnen doen wanneer ze slachtoffer worden van discriminatie en/of geweld omwille van hun seksuele geaardheid, zeggen weinig klachten te ontvangen met betrekking tot homofobe agressie. Ook bij de politie wordt zelden klacht ingediend over homofobe geweldsmisdrijven. Een gering aantal klachten wil echter niet zeggen dat homofoob geweld in België amper voorkomt. Uit literatuur blijkt immers dat de aangiftebereidheid bij slachtoffers van homofobe agressie erg laag ligt.172 Slachtoffers die wel aangifte doen bij de politie vermelden daarnaast niet altijd het homofobe karakter van het geweld. Bovendien wordt de homofobe drijfveer door de politie niet altijd als dusdanig geregistreerd.173
Op basis van dark-numberstudies kan een beter beeld verkregen worden van de aard en de werkelijke omvang van homofoob geweld in België. Deze methode van onderzoek werd in ons land nog maar zelden aangewend voor het bestuderen van anti-homoseksuele agressie. In 2007 vond een kwantitatief onderzoek plaats dat zich richtte naar holebi’s die de voorbije 12 maanden slachtoffer waren geworden van geweld omwille van hun seksuele geaardheid. Het onderzoek beperkte zich echter tot agressie die zich voordeed in Brussel Stad. Begin 2008 plaatste ook de redactie van de website Gaybelgium.be een korte enquête op haar site, met als doel een beter beeld te krijgen van het aantal Vlaamse holebi’s dat reeds met homofobe agressie in aanraking kwam. Hoewel beide bevragingen aantonen dat verbaal geweld het meeste voorkomt, blijkt een groot aantal holebi’s ook al met fysiek geweld geconfronteerd te zijn geweest omwille van hun seksuele voorkeur.
1.2. Onderzoeksvraag Zoals uit de literatuurstudie blijkt, zijn nog maar weinig pogingen ondernomen om informatie te verzamelen met betrekking tot het voorkomen van homofoob geweld in België. Daarom werd besloten een exploratief, beschrijvend onderzoek te voeren naar anti-homoseksueel slachtofferschap bij holebi-jongeren in Vlaanderen. Het doel van dit onderzoek is niet om vaststellingen te doen over de mate waarin homofobe agressie in Vlaanderen voorkomt. Wel willen we een beeld schetsen van de aard van het geweld waarmee jonge holebi’s geconfronteerd worden en hoe ze hiermee omgaan. Uitgaande van de verkregen informatie
172
M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 41; http://www.lesben-gegen-gewalt.de/material/Violence_txt.pdf, laatst geconsulteerd op 27 juli 2008. 173 M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 35.
48
zullen we zowel beleidsaanbevelingen als suggesties voor verder onderzoek naar voor schuiven.
Onze centrale onderzoeksvraag luidt als volgt: “Welke zijn de karakteristieken van homofoob geweld tegen Vlaamse holebi-jongeren?” Om deze algemene onderzoeksvraag zo volledig mogelijk te kunnen beantwoorden, wordt ze uiteengelegd in een aantal deelonderzoeksvragen. In deze deelvragen komen alle aspecten terug die tijdens de literatuurstudie van belang bleken te zijn voor een goede bevraging van homofoob geweld.
1. a) Met welke vormen van homofoob geweld worden holebi-jongeren geconfronteerd? b)Van welke vormen van homofoob geweld worden holebi-jongeren herhaaldelijk slachtoffer? 2. Wat is het profiel van de jonge slachtoffers van homofoob geweld? 3. Wat is het profiel van de daders van homofoob geweld tegen holebi-jongeren? 4. Waar en wanneer doet homofoob geweld tegen holebi-jongeren zich voor? 5. a) Is er sprake van een lage aangiftebereidheid bij jonge slachtoffers van homofoob geweld? b) Welke redenen spelen een rol in de besluitvorming om al dan niet klacht neer te leggen over het homofoob geweld? 6. Wat zijn de gevolgen voor jonge slachtoffers van homofoob geweld op lichamelijk, materieel en psychosociaal gebied? 7. a) Op wie doen holebi-jongeren een beroep voor de verwerking van het homofoob geweld? b) In hoeverre heeft praten over het homofoob geweld een invloed op de verwerking van het gebeurde?
Daar het onderzoek louter beschrijvend van aard is en niet verklarend, zullen geen hypothesen geformuleerd worden. Voor elke deelvraag wordt wel gekeken of er verschillen terug te vinden zijn tussen slachtofferervaringen van jongens en meisjes. Ook wordt nagegaan of de antwoorden op de deelvragen verschillen naargelang de vorm van geweld die besproken wordt. Aangezien in ons onderzoek voornamelijk kenmerken worden bevraagd van het incident dat de grootste indruk heeft nagelaten op de respondent, lijkt het ons niet aangewezen de gevonden verschillen te toetsen op hun significantie. Op basis van het ene incident dat door 49
de slachtoffers besproken wordt, kunnen immers geen algemeen geldende uitspraken gedaan worden over verschillen naar geslacht en vorm van geweld. Enkel voor deelvraag 1a, die peilt naar alle vormen van homofobe agressie waarmee de slachtoffers reeds in aanraking kwamen, wordt gecontroleerd of eventuele verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke slachtoffers significant zijn.
1.3. Conceptualisering Het inhoudelijk begrijpen van de centrale onderzoeksvraag is noodzakelijk om de reikwijdte van dit onderzoek te vatten. Een duidelijke omschrijving van de belangrijkste begrippen uit onze onderzoeksvraag is dan ook wenselijk.
•
Homofoob geweld: geweld dat gepleegd wordt omwille van de (vermeende) holebiseksualiteit van het slachtoffer. Geweld waarvan een holebi het slachtoffer wordt, maar waarbij zijn/haar seksuele geaardheid geen rol speelde bij de totstandkoming van het misdrijf, behoort dus niet tot het onderzoeksdomein van deze eindverhandeling.
•
Holebi: een verzamelterm die gebruikt wordt om te spreken over homo’s, lesbiennes en biseksuelen. Belangrijk is dat een persoon pas homo- of biseksueel genoemd kan worden wanneer hij zijn seksuele voorkeur zelf als dusdanig definieert. Niet iedereen die seksuele betrekkingen heeft met iemand van hetzelfde geslacht zal zichzelf als holebi identificeren. Personen die homoseksueel gedrag vertonen maar hun seksuele voorkeur aanduiden als heteroseksueel, maken geen deel uit van de doelgroep van ons onderzoek.
•
Jongere: In dit onderzoek verwijst deze term naar personen tussen 16 en 26 jaar oud.
1.4. Onderzoekseenheden 1.4.1. Doelgroep Zoals hierboven reeds werd aangegeven, richt het onderzoek zich tot slachtoffers van homofoob geweld. Bij de werving van respondenten werd dus uitsluitend gezocht naar holebi’s die al eens met agressie geconfronteerd werden en waarbij ze vermoeden dat deze gepleegd werd omwille van hun seksuele geaardheid. Meer bepaald werd gezocht naar holebislachtoffers tussen 16 en 26 jaar oud. Hoewel uit de literatuurstudie blijkt dat ook hetero’s het slachtoffer kunnen worden van anti-homoseksueel geweld, omwille van hun vermeende
50
homoseksuele oriëntatie, werd ervoor gekozen enkel respondenten met een homo-of biseksuele geaardheid te bevragen.
1.4.2. Verantwoording Uit buitenlandse literatuur blijkt dat jonge holebi’s vaker slachtoffer worden van homofoob geweld dan ouderen en dat ze meer geplaagd worden door onveiligheidsgevoelens.174 Onderzoek naar het welbevinden van holebi’s toont bovendien aan dat psychologische problematieken naar aanleiding van negatieve attitudes in de samenleving vaker terug te vinden zijn bij respondenten uit de lagere leeftijdscategorieën.175 Deze vaststellingen overtuigden ons dat dit een belangrijke doelgroep was om te bevragen.
Voor de keuze van de specifieke leeftijdsafbakening, namelijk slachtoffers tussen 16 en 26 jaar oud, baseren we ons op de leeftijdsgrenzen die voor de Vlaamse holebi-jongerengroepen worden gehanteerd.176 Bevindingen uit de literatuurstudie spelen eveneens een rol bij deze beslissing. Uit de Zzzip-enquête blijkt dat holebi’s jonger dan 26 jaar vaker met depressieve gevoelens te kampen hebben dan oudere respondenten.177 Slachtoffersurveys en prevalentiecijfers van homofoob geweld tonen overigens aan dat de geweldplegers overwegend jonge mannen zijn die in groep handelen. Het merendeel van de daders wordt geschat minderjarig te zijn of de leeftijd van 30 jaar nog niet te hebben bereikt.178 Bovendien blijkt een groot deel van de Vlaamse jongeren uit het middelbaar onderwijs nog steeds afwijzend te staan ten opzichte van holebiseksualiteit.179 Het lijkt ons aannemelijk te stellen dat, wanneer hun negatieve instelling zich zou vertalen naar vijandig gedrag, vooral homo-of biseksuele leeftijdsgenoten hiervan het slachtoffer zullen worden.
De keuze om enkel holebi-jongeren te bevragen die al minstens één keer met homofoob geweld geconfronteerd werden, vloeit voort uit de doelstelling van het onderzoek. We beogen immers een beter zicht te krijgen op de aard van homofobe agressie tegen Vlaamse holebijongeren, en niet op de omvang van deze geweldsvorm. Aan de hand van de karakteristieken van homofoob geweld tegen holebi-jongeren die in dit onderzoek naar voor komen, zullen 174
G.M. HEREK (ed.), o.c., 188; M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 35; http://www.gaybelgium.be/content/EEuulZuElVbsWcjnXJ.shtml, laatst geconsulteerd op 21 juli 2008. 175 A.R. D’AUGELLI, l.c., 433; J. VINCKE, A. DEWAELE, W. VAN DEN BERGHE en N. COX, o.c., 40; J. VINCKE en K. VAN HEERINGEN, l.c., 495. 176 Voor een overzicht van deze jongerengroepen, zie bijlage 1. 177 J. VINCKE, A. DEWAELE, W. VAN DEN BERGHE en N. COX, o.c., 68. 178 M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 58; M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 43. 179 M. HOOGHE, E. QUINTELIER, E. CLAES , Y. DEJAEGHERE en A. HARRELL, o.c., 41.
51
beleidsaanbevelingen en suggesties voor verder onderzoek geformuleerd worden. Het toespitsen van de vragenlijst op slachtoffers liet ons toe een voldoende aantal vragen op te nemen over alle aspecten van de slachtofferervaring. Een aantal van deze aspecten zou minder gedetailleerd bevraagd kunnen worden wanneer we bij het opstellen van de enquête ook rekening zouden moeten houden met het opnemen van vragen voor respondenten die nog nooit te maken kregen met agressie omwille van hun seksuele geaardheid.
Verder was het korte tijdsbestek voor dit onderzoek een belangrijke factor in het besluit onze doelgroep strikt te omschrijven. Om dezelfde reden werd ook niet op zoek gegaan naar heteroseksuele slachtoffers van homofobe agressie, gezien deze in onderzoeken zoals dat van Poelman en Smits omschreven worden als moeilijk te bereiken respondenten.180 We vreesden niet voldoende tijd te kunnen besteden aan de zoektocht naar zulke slachtoffers, waardoor deze heel waarschijnlijk ondervertegenwoordigd zouden zijn in onze steekproef.
1.5. Methode van dataverzameling 1.5.1. Holebi’s als verborgen populatie Vincke en Stevens omschrijven holebi’s als een verborgen populatie.181 Het percentage van personen met een homo-of biseksuele voorkeur in onze samenleving is niet exact gekend. Er bestaat geen lijst waarop alle Belgische burgers die zichzelf als holebi identificeren terug te vinden zijn, wat het trekken van een a-selecte steekproef182 bij voorbaat onmogelijk maakt. Bovendien hebben vele holebi’s nog geen of slechts een gedeeltelijke coming-out gedaan, waardoor ze vaak weigerachtig staan tegenover deelname aan een onderzoek dat een mogelijke bedreiging vormt voor hun anonimiteit. De onderzoekers spreken van een zelfselectie-effect. Dit betekent dat de respondenten die uiteindelijk worden opgenomen in de steekproef niet gekozen zijn door de onderzoeker. De steekproef wordt gevormd door holebi’s die allen uit eigen beweging deelnemen aan het onderzoek.183
180
M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 49. J. VINCKE en P. STEVENS, o.c., 7. 182 Bij een a-selecte steekproef worden alle respondenten op willekeurige basis uit een voorhanden zijnde lijst gekozen. 183 J. VINCKE en P. STEVENS, o.c., 8. 181
52
1.5.2. Websurvey Coomber stelt dat voor het bereiken van verborgen populaties, zoals holebi’s, gebruik kan worden gemaakt van het internet.184 Hoewel meerdere mogelijkheden bestaan om onderzoek te voeren via het internet, kozen wij voor een websurvey als onderzoeksmethode.185 Andere
internetonderzoeken
maken
dikwijls
enkel
gebruik
van
bestaande
mailinglijsten voor het verspreiden van de vragenlijst onder mogelijke respondenten. Hoewel vele Vlaamse holebiverenigingen beschikken over een lijst met de e-mailadressen van hun leden, zou via deze methode slechts een subgroep van de totale holebi-populatie bereikt worden. Onze vragenlijst zou dan immers enkel verspreid worden onder holebi’s die openlijk uitkomen voor hun seksuele geaardheid en die bovendien aangesloten zijn bij een holebiorganisatie. Door, naast gebruik te maken van bestaande mailinglijsten, de link naar onze enquête op holebi-en jongerensites te plaatsen, hoopten we ook holebi-jongeren te bereiken die zich nog niet of slechts gedeeltelijk geout hebben en/of die niet actief zijn in het holebiverenigingsleven. Het internet kan ook gebruikt worden om op zoek te gaan naar contactpersonen van wie men een interview wil afnemen. Wij kozen echter voor een kwantitatief internetonderzoek, aangezien via dit type van onderzoek de beste mogelijkheid biedt om de anonimiteit van de respondent te garanderen. Het afnemen van interviews kan bovendien veel tijd in beslag nemen. Gezien het korte tijdsbestek voor dit onderzoek zouden we slechts een klein aantal slachtoffers kunnen bevragen, wanneer de onderzoeksmethode kwalitatief van aard zou zijn. Een kwantitatief internetonderzoek laat ons toe om op korte tijd zoveel mogelijk jonge slachtoffers van homofoob geweld te bevragen, zodat voldoende informatie verzameld kan worden om een zo volledig mogelijk beeld te schetsen van de aard van homofoob geweld tegen Vlaamse holebi-jongeren.
Onze vragenlijst werd aangemaakt via de site Enquetemaken.be. De link naar onze vragenlijst met bijhorende introductietekst werd door een aantal holebiverenigingen via e-mail verspreid onder haar leden.186 De Holebifederatie gaf in haar nieuwsbrief een korte beschrijving van het onderzoek en vermeldde hierbij het e-mailadres van de onderzoeker, zodat leden die wilden deelnemen aan het onderzoek ons konden contacteren om de link naar de vragenlijst te
184
http://www.socresonline.org.uk/2/2/2.html, laatst geconsulteerd op 25 mei 2008. Een websurvey is een elektronische vragenlijst die op een server wordt geplaatst, en waarbij de link naar deze vragenlijst verspreidt wordt via mail en/of vermeld wordt op websites. 186 De introductietekst is opgenomen als bijlage 2 185
53
verkrijgen. Andere holebigroepen plaatsten de link, samen met uitleg over het onderzoek, op hun webpagina. Daarnaast plaatsten we eveneens een oproep op sites van een aantal sport-en jeugdbewegingen, alsook op andere webforums waarvan we vermoeden dat deze vaak door jongeren worden bezocht. Zoals eerder werd aangehaald, beoogden we hierdoor holebijongeren te bereiken die zich nog niet of slechts gedeeltelijk geout hebben, die niet actief zijn in het holebiverenigingsleven of die specifieke holebi-sites zelden of nooit bezoeken. Met dit doel in het achterhoofd werd ook geprobeerd om de link naar de vragenlijst te verspreiden via mailinglists van de Vlaamse universiteiten. Hiervoor kregen we echter van geen enkele universiteit de toelating. Wel werd de link naar de vragenlijst opgenomen in de nieuwsbrief van de Katholieke Universiteit Leuven. We besloten ook een oproep te plaatsen op de forums van Vlaamse studentenverenigingen. Een lijst van studentenkringen met een eigen webpagina werd gevonden op de website Studiant.be.187
Verder maakten we gebruik van de community site Eetlog. Hier is het mogelijk profielen van leden te zoeken op basis van bepaalde kenmerken, zoals leeftijd en seksuele geaardheid. Er werd getracht de link naar de vragenlijst via een privébericht te versturen naar een zo groot mogelijk aantal leden dat zichzelf als holebi identificeerde en dat aan de leeftijdsvereisten van de doelgroep beantwoordde. De privacy-instellingen van de leden lieten het echter niet altijd toe hen te contacteren. Ook in een blog188 over de Tolero-campagne189 die op Netlog werd aangemaakt, werd een oproep tot medewerking aan het onderzoek geplaatst.
Als laatste methode werd gebruik gemaakt van een soort sneeuwbalsteekproef. Dit type van steekproeftrekking wordt meestal toegepast wanneer men weinig zichtbare respondenten tracht te bereiken. De onderzoeker zal dan aan reeds bereikte respondenten vragen of zij nog anderen kennen die in aanmerking komen voor deelname aan het onderzoek. Indien het antwoord positief is, probeert de onderzoeker de contactgegevens van deze personen te verkrijgen.190 Wij opteerden voor een enigszins andere aanpak, dit om de anonimiteit van de respondenten te waarborgen. Een e-mail met daarin de vraag om de link naar de vragenlijst door te zenden naar mensen die mogelijk tot onze doelgroep behoorden, werd verstuurd naar 187
Zie bijlage 1 voor een overzicht van alle sites (zowel holebisites als niet-holebispecifieke webpagina’s). Een weblog of blog is een webpagina waarbij de auteur een logboek van informatie aanbiedt dat hij wil delen met zijn publiek. De meeste weblogs bieden hun bezoekers de mogelijkheid om, al dan niet anoniem, reacties te plaatsen over het onderwerp dat door de auteur van de blog wordt aangesneden. 189 Zie Deel 1, 1.4.1. Tolero-campagne. 190 J. BILLIET en H. WAEGE, Een samenleving onderzocht. Methoden van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, Antwerpen, De Boeck, 2006, 220. 188
54
al onze kennissen. Ook in de introductietekst, die samen met de link naar de vragenlijst via bovenstaande methoden werd verspreid, was deze vraag opgenomen.
1.5.3. Voor-en nadelen van internetonderzoek In de literatuur worden verschillende voor-en nadelen van internetonderzoek, en meer bepaald van websurveys, beschreven.191 Deze zullen in dit onderdeel besproken worden, telkens aangevuld met eigen bevindingen betreffende het gebruik van een websurvey als methode van dataverzameling. 1.5.3.1. Voordelen Naast het reeds genoemde voordeel dat via internetonderzoek anders moeilijk zichtbare subgroepen kunnen worden bereikt, zijn nog andere pluspunten verbonden aan deze methode.
Een belangrijk voordeel is de snelheid waarmee respondenten op de hoogte kunnen worden gebracht van het bestaan van het onderzoek. Een aankondiging via internet kan op korte tijd vele surfers bereiken. Op zes weken tijd vulden 423 slachtoffers onze enquête in. Van een aantal van de hierboven opgesomde methoden van dataverzameling, zoals Eetlog, werd bovendien pas twee weken na de start van het onderzoek gebruik gemaakt. Wegens technische fouten van de website die we hanteerden voor het opstellen van de vragenlijst, werd de actieve respondentenwerving bovendien na iets meer dan een maand stopgezet.192
Daarnaast is deze manier van internetonderzoek erg goedkoop. De uitgaven zijn meestal laag omdat er geen druk-en verzendingskosten zijn. Hoewel er eveneens sites bestaan waar men moet betalen alvorens men gebruik kan maken van de software die ze aanbieden voor het ontwerpen van online-vragenlijsten, stelden wijzelf onze enquête gratis op door middel van de site Enquetemaken.be.
Elektronische vragenlijsten zijn vaak gebruiksvriendelijker voor de respondent dan de traditionele papieren surveys. Wanneer een respondent bepaalde vragen niet moet beantwoorden omdat ze op hem of haar niet van toepassing zijn, kan men bij een websurvey skip patterns of hyperlinks instellen. Deze zorgen ervoor dat de respondent na het 191
De theoretische voor- en nadelen die in dit onderdeel aan bod komen, zijn allen afkomstig uit D. HEERWEGH, Survey-onderzoek middels het internet. Een exploratie van het terrein, Leuven, Katholieke Universiteit Leuven, 2001, 4-28. 192 Zie 3.3. Beperkingen van het onderzoek
55
beantwoorden van een vraag automatisch de volgende voor hem of haar relevante vraag te zien krijgt. Zo moet men niet telkens verwijzen naar nummers van vragen die door een deelnemer aan het onderzoek moeten worden beantwoord. Aangezien dit het invullen van de vragenlijst minder ingewikkeld maakt, werden ook in onze vragenlijst skip patterns gehanteerd. De instellingen van Enquetemaken.be bieden bovendien de mogelijkheid om tips te tonen bij het beantwoorden van vragen. De geboden uitleg wordt automatisch aangepast aan het type van vraag dat gesteld wordt. Zo wordt bij gesloten vragen bijvoorbeeld aangegeven wanneer de respondent slechts één antwoord kan aanduiden, en wanneer meerdere antwoordmogelijkheden kunnen gekozen worden.
Online-surveyonderzoek
kan
verder
ook
de
data-analyse
van
de
onderzoeker
vergemakkelijken. Sommige programma’s bieden immers de mogelijkheid om bij gesloten vragen zowel de volledige antwoorden van de respondent na te lezen, alsook de resultaten in gecodeerde vorm te raadplegen. Ook deze optie werd door ons benut, gezien de tijdsbesparing die hiermee gepaard gaat. Alvorens gebruik te maken van SPSS (Statistical Package for the Social Sciences) voor de data-analyse, moesten wij enkel nog de antwoorden op open, halfopen193 en een kleine minderheid van de gesloten vragen coderen. Voor de overige gesloten vragen volstond het om na te gaan welke automatisch toegekende codes bij welke antwoordmogelijkheid hoorde. Hierdoor worden codeerfouten voor een groot deel van de vragen vermeden. Ook het coderen van open vragen wordt eenvoudiger, omdat zich bij vragenlijsten die elektronisch ingevuld worden geen problemen stellen met betrekking tot het ontcijferen van het handschrift van de respondent. De resultaten van onze vragenlijst worden bovendien beschikbaar gesteld in een Excel-bestand, wat de invoering van de gecodeerde informatie in SPSS aanzienlijk vereenvoudigt. Een Excel-bestand kan immers op eenvoudige wijze geïmporteerd worden in SPSS. Niet alleen spaart dit veel tijd uit, op deze manier wordt ook het maken van fouten bij het overtypen van de codes vermeden. Sommige software laat ook toe dat respondenten de vragen die ze voorgeschoteld krijgen verplicht moeten invullen. Ze krijgen de volgende vraag niet te zien, alvorens te hebben geantwoord op de voorgaande. Niet-volledig ingevulde vragenlijsten worden zo onmiddellijk uit de analyse geweerd. Ook wij stelden de enquête zo in, dat aan elke vraag een
193
Dit zijn vragen waarbij de respondent naast het aanduiden van één van de opgesomde antwoordmogelijkheden, ook een eigen antwoord kan invullen bij de antwoordcategorie ‘Andere’.
56
invulverplichting verbonden was.194 Enkel de resultaten van volledig ingevulde enquêtes konden door ons geraadpleegd worden.
Aan de pluspunten die door Heerwegh genoemd worden, willen we twee bijkomende voordelen toevoegen. In onze introductietekst plaatsen we een e-mailadres waarop mensen ons konden contacteren indien ze vragen of opmerkingen hadden. Hiervan werd door een aantal personen gebruik gemaakt, bijvoorbeeld om ons feedback te geven betreffende de introductietekst of om namen van andere webpagina’s door te geven, via dewelke mogelijk meer respondenten konden bereikt worden. Dit heeft volgens ons een belangrijke meerwaarde geboden aan het onderzoek. Wanneer in de introductiebrief enkel een telefoonnummer wordt vermeld, zullen respondenten naar onze mening minder snel contact zoeken met de onderzoeker. Niet alleen kost dit vaak meer moeite en tijd, de respondent ziet dit mogelijk ook als een bedreiging van zijn anonimiteit. Bovendien zijn er bij het verzenden van een e-mail geen financiële kosten voor de respondent. Ook via Netlog kregen we privéberichten aan met feedback over het onderzoek. Een tweede pluspunt is dat respondenten de vragenlijst niet meermaals konden invullen vanop dezelfde computer. Het programma waarvan wij gebruik maakten, controleerde het IP-adres195 van de respondent. Respondenten die de vragenlijst al eens volledig hadden beantwoord, konden de enquête niet meer via dezelfde computer openen. Hoewel ze gebruik konden maken van een andere computer om de vragenlijst nogmaals in te vullen, genoot dit systeem toch onze voorkeur tegenover andere controlemechanismen, zoals het opgeven van een geldig e-mailadres alvorens te kunnen deelnemen aan het onderzoek. We vreesden hierdoor respondenten af te schrikken die erg op hun privacy gesteld zijn. 1.5.3.2. 6adelen Een belangrijk nadeel van internetonderzoek dat in de literatuur genoemd werd en waar ook wij niet van gespaard bleven, is dat er steeds problemen kunnen optreden met soft-en/of hardware. Door technische fouten, waarvan de oorzaak tot op heden nog steeds onbekend is, zijn in dit onderzoek 145 ingevulde enquêtes verloren gegaan. Na ontdekking van de eerste mislukte enquêtes werd de webmaster gecontacteerd. Doordat zowel hij als andere personen die hij contacteerde er niet in slaagden de oorzaak van de problemen te achterhalen, konden 194
Met uitzondering van de laatste vraag, waar de respondent opmerkingen of aanvullingen over het onderzoek kon invullen. 195 IP-adres staat voor Internet Protocol adres. Elke computer heeft een uniek adres.
57
de fouten ook niet hersteld worden, zodat steeds meer ingevulde vragenlijsten verloren gingen. De niet-beschikbare resultaten konden niet worden teruggevonden. Ook andere pogingen om het onderzoek te redden, zoals het aanmaken van een nieuwe vragenlijst, waren vruchteloos. Daardoor werd de actieve respondentenwerving vroeger stopgezet dan aanvankelijk gepland was.
Een ander minpunt dat door Heerwegh besproken wordt, is dat van unit non-respons. Hiermee wordt het volledig afhaken van respondenten bedoeld. Bij websurveys waar respondenten verplicht worden elke vraag in te vullen neemt de item non –respons -het ontbreken van een antwoord op een klein aantal vragen- wel af, maar kan er een toename zijn van het aantal respondenten dat beslist zijn deelname aan het onderzoek stop te zetten omdat het niet mogelijk is een bepaalde vraag open te laten.196 Bij een deel van de respondenten zou invulverplichting immers frustratie veroorzaken, omdat ze sommige vragen liever niet beantwoorden. Ondanks het hier genoemde risico opteerden we toch voor het inschakelen van een invulverplichting, aangezien het aantal vragen dat door de respondent als bedreigend kon worden ervaren naar onze mening zeer beperkt was. Om frustratie te voorkomen bij respondenten die meermaals slachtoffer waren geworden van homofoob geweld, al dan niet van verschillende vormen van agressie, werd bovendien gevraagd bij het invullen van de vragenlijst enkel het incident te bespreken dat op hen de meeste indruk had nagelaten. Te lange vragenlijsten zou immers aanleiding kunnen geven tot een vroegtijdige staking van de deelname aan het onderzoek.
Ook het feit dat computerbezit en internetgebruik niet gelijk verdeeld is onder de bevolking wordt als nadeel vermeld. Zo zouden vooral jonge mensen op het internet te vinden zijn. Voor ons onderzoek geldt dit negatief aspect echter niet, aangezien wij uitsluitend op zoek waren naar holebi-jongeren van maximum 26 jaar oud.
1.5.4. Data-analyse De antwoorden op het merendeel van de gesloten vragen worden door de site Enquetemaken.be zowel in uitgeschreven als in gecodeerde vorm aangeboden. Enkel de antwoorden op (half-) open vragen en een kleine minderheid van de gesloten vragen dienden handmatig gecodeerd te worden. Voor het coderen van antwoorden op open en half-open 196
Hoe groot de unit non-respons is, kan men bij een websurvey echter niet achterhalen. De onderzoeker weet immers op voorhand niets over het aantal potentiële respondenten dat hij via het internet zal kunnen bereiken.
58
vragen werd als volgt te werk gegaan. Bij elke vraag werd nagegaan welke antwoorden door meerdere respondenten gegeven werden. Gelijkaardige antwoorden kregen eenzelfde code. Antwoorden die door slechts één respondent werden aangehaald, codeerden we als ‘andere’. Door numerieke codes toe te kennen aan antwoorden op (half-) open vragen, kan ook deze informatie statistisch geanalyseerd worden.
De resultaten van ingevulde vragenlijsten kunnen via Enquetemaken.be opgevraagd worden in de vorm van een Excel-bestand. Na het omzetten van de nog te coderen antwoorden in de door ons toegekende numerieke codes, werd het Excel-bestand geïmporteerd in SPSS en opgeslagen als SPSS-bestand. Met behulp van SPSS werden de data statistisch geanalyseerd. Van elke variabele werd de frequentietabel opgevraagd. Ook werden kruistabellen aangemaakt om verbanden tussen twee variabelen te onderzoeken. De Chi-kwadraattoets werd berekend om na te gaan of mannen en vrouwen significant van elkaar verschillen met betrekking tot de vormen van homofoob geweld waarmee ze geconfronteerd worden.
1.5.5. Validiteit en betrouwbaarheid Belangrijke kwaliteitscriteria voor wetenschappelijk onderzoek zijn de validiteit en betrouwbaarheid ervan.197
De validiteit van een onderzoek kan op twee niveaus gemeten worden. Interne validiteit heeft te maken met de vraag of men meet wat men beoogt te meten.198 De centrale onderzoeksvraag van dit onderzoek luidt: “Welke zijn de karakteristieken van homofoob geweld tegen Vlaamse holebi-jongeren?” Uit de analyse van de antwoorden op de eerste vraag van onze enquête blijkt dat elke respondent aangeeft minstens één keer slachtoffer te zijn geworden van één van de bevraagde vormen van geweld. Daarnaast kregen we vele berichten aan van jongeren, die vroegen of ook holebi’s die nog nooit negatieve reacties hadden gekregen over hun seksuele geaardheid de vragenlijst mochten invullen. Hen stuurden we een mail met meer informatie over het onderzoek en over waarom hun deelname hieraan niet opportuun was. Vermits we enkel slachtoffers zochten van geweld dat gepleegd werd omwille van de seksuele geaardheid van het slachtoffer, werd aan de respondenten eveneens gevraagd waarom ze vermoeden dat de agressie homofoob van aard was. Aangezien elke respondent bij deze vraag minstens één reden aanhaalde, kunnen we 197 198
J. GOETHALS, Inleiding tot het criminologisch onderzoek, Leuven, Acco, 2001, 27. Ibid, 28.
59
met zekerheid zeggen dat enkel slachtoffers van homofoob geweld in de steekproef zijn opgenomen. De respondenten moesten ook hun geboortedatum invullen, zodat kon worden nagegaan of ze aan de leeftijdsvereisten van het onderzoek voldeden. Hoewel alle respondenten aangeven tussen 16 en 26 jaar oud te zijn, kan niet worden uitgesloten dat sommigen van hen een foutieve geboortedatum hebben opgegeven om aan het onderzoek te kunnen deelnemen. Externe validiteit betreft de veralgemeenbaarheid van de verkregen resultaten naar een bredere populatie en/of andere omstandigheden.199 Gezien de specifieke doelgroep van dit onderzoek, namelijk Vlaamse holebi-jongeren tussen 16 en 26 jaar oud die slachtoffer zijn geworden van homofoob geweld, is veralgemening van de resultaten niet aan de orde.
Een onderzoek wordt betrouwbaar genoemd wanneer dezelfde resultaten bekomen worden bij herhaling van het onderzoek.200 Om herhaling van het onderzoek mogelijk te maken werden de door ons ondernomen onderzoeksstappen in dit hoofdstuk zo nauwkeurig mogelijk beschreven. De vragenlijst werd opgenomen als bijlage 3. Het is echter niet zeker of identieke resultaten verkregen zouden worden wanneer hetzelfde onderzoek opnieuw zou worden uitgevoerd. Door software-problemen was een derde van de ingevulde enquêtes niet bruikbaar voor analyse. Het is mogelijk dat herhaalde metingen, waarbij geen technische fouten optreden, een ander beeld schetsen van de aard van homofoob geweld tegen holebi-jongeren. Bovendien werd in ons onderzoek enkel dieper ingegaan op het homofobe incident dat het meeste indruk heeft nagelaten op het slachtoffer.
1.6. Beperkingen van het onderzoek Zoals eerder in dit hoofdstuk werd aangehaald, ging een heel deel van de ingevulde enquêtes verloren door technische problemen. In totaal waren de resultaten van een derde van de respondenten die deelnamen aan het onderzoek niet beschikbaar. Daar de waarborg van anonimiteit belangrijk is voor deze studie, was het niet mogelijk de respondenten te contacteren om alsnog hun antwoorden te verkrijgen. Mogelijk had het beeld van geweld tegen holebi-jongeren, dat bij de bespreking van de resultaten wordt geschetst, er anders uitgezien indien we alle antwoorden van de 423 vragenlijsten die werden ingevuld in onze analyse hadden kunnen opnemen. We moeten dus voorzichtig zijn met de interpretatie van onze bevindingen. Wellicht hadden deze problemen vermeden kunnen worden door meer 199 200
Ibid, 28. Ibid, 28.
60
geavanceerde software aan te wenden voor het ontwerpen van de websurvey. De website Enquetemaken.be werd immers ontwikkeld door een student in het kader van zijn eindverhandeling voor de richting Toegepaste Economische Wetenschappen. Voornamelijk financiële overwegingen speelden een rol bij onze beslissing de vragenlijst voor het onderzoek aan de hand van deze site op te stellen. Van meer gesofisticeerde programma’s kan men meestal enkel tegen betaling gebruik maken.
Verder is de overgrote meerderheid van onze respondenten van autochtone afkomst. Gezien in andere culturen vaak nog een taboe heerst rond homoseksualiteit, is het denkbaar dat allochtone holebi-jongeren meer moeite doen om hun seksuele voorkeur verborgen te houden, waardoor ze minder slachtoffer worden. Hun ondervertegenwoordiging in onze steekproef kan echter ook het gevolg zijn van de gekozen dataverzamelingsmethode. Mogelijk bereikt men via alternatieve methoden van respondentenwerving, zoals het bezoeken van holebiuitgaansgelegenheden, een hoger percentage allochtone holebi’s.
Zoals reeds vermeld werd bij de voordelen van internetonderzoek, kregen we van sommige respondenten feedback via e-mail of privéberichten op Netlog. Een aantal respondenten contacteerde ons omdat ze de enquête niet konden openen. Blijkbaar kwam bij het versturen van de oproep via Netlog soms een streepje achter de link te staan, waardoor deze niet werkzaam was. Aan respondenten die ons hiervan op de hoogte brachten, werd de correcte link bezorgd. Het risico bestaat echter dat niet iedereen bij wie dit probleem optrad, hiervoor contact met ons opnam, waardoor een aantal potentiële respondenten wellicht werd uitgesloten van deelname aan het onderzoek. Eén respondent meldde dat de introductietekst die samen met de link verspreid werd te lang was en dat volgens hem niet iedereen de tijd ging nemen om deze tekst volledig door te nemen alvorens het privébericht te wissen. Hoewel de begeleidende tekst bij de verdere verspreiding van de link werd aangepast, is het mogelijk dat we ook hierdoor een aantal respondenten, die anders wel hun medewerking aan het onderzoek hadden verleend, verloren. Daarnaast kregen we een bericht aan van een meisje dat zei slachtoffer te zijn geworden van homofoob geweld, maar liever niet over haar ervaring vertelde aan vreemden en al zeker niet via het internet. Hoewel een websurvey ons de meest geschikte methode leek om de anonimiteit van de respondenten te waarborgen, kan deze wijze van bevraging door sommige slachtoffers
als
een
bedreiging
ervaren
worden.
Een
combinatie van
61
onderzoeksmethoden, zoals naast een websurvey ook interviews afnemen van respondenten die een internetbevraging wantrouwen, kan mogelijk een oplossing bieden voor dit probleem.
62
Hoofdstuk 2: Bespreking van de resultaten De centrale onderzoeksvraag van dit onderzoek is: “Welke zijn de karakteristieken van homofoob geweld tegen Vlaamse holebi-jongeren?” Om deze vraag op gestructureerde wijze te kunnen beantwoorden, wordt ze geconcretiseerd in volgende deelvragen:
1. a) Met welke vormen van homofoob geweld worden holebi-jongeren geconfronteerd? b)Van welke vormen van homofoob geweld worden holebi-jongeren herhaaldelijk slachtoffer? 2. Wat is het profiel van de jonge slachtoffers van homofoob geweld? 3. Wat is het profiel van de daders van homofoob geweld tegen holebi-jongeren? 4. Waar en wanneer doet homofoob geweld tegen holebi-jongeren zich voor? 5. a) Is er sprake van een lage aangiftebereidheid bij jonge slachtoffers van homofoob geweld? b) Welke redenen spelen een rol in de besluitvorming om al dan niet klacht neer te leggen over het homofoob geweld? 6. Wat zijn de gevolgen voor jonge slachtoffers van homofoob geweld op lichamelijk, materieel en psychosociaal gebied? 7. a) Op wie doen holebi-jongeren een beroep voor de verwerking van het homofoob geweld? b) In hoeverre heeft praten over het homofoob geweld een invloed op de verwerking van het gebeurde?
In dit hoofdstuk worden deze verschillende deelonderzoeksvragen, en daarmee ook de centrale onderzoeksvraag, beantwoord. Voor de analyse van de verkregen gegevens wordt gebruik gemaakt van frequentie-en kruistabellen. Daar het onderzoek beschrijvend en exploratief van aard is, wordt enkel bij het beantwoorden van deelvraag 1a getest of er een significant verschil bestaat tussen mannen en vrouwen wat betreft de vorm van antihomoseksueel geweld waar ze mee te maken krijgen. In de enquête werden voornamelijk kenmerken bevraagd van het homofobe incident dat op het slachtoffer het meeste indruk nagelaten heeft. Significantietoetsing is voor het merendeel van de door middel van dit onderzoek verkregen informatie dan ook niet op zijn plaats.
63
2.1. De steekproef 2.1.1. Steekproefgrootte 423 respondenten vulden de vragenlijst in. Omwille van technische problemen konden slechts van 278 ingevulde enquêtes de resultaten geraadpleegd worden. Gezien de onvolledigheid van de gegevens is het beeld van anti-homoseksuele agressie tegen holebi-jongeren, dat hieronder geschetst wordt, mogelijk vertekend. Aangezien twee derde van de ingevulde vragenlijsten wel bruikbaar was voor analyse, mogen de resultaten van dit onderzoek volgens ons echter niet verwaarloosd worden.
2.1.2. Beschrijving van de steekproef: de slachtoffers Zowel in het onderzoek naar homofobe agressie in Brussel Stad als in vele buitenlandse surveys zijn vrouwen ondervertegenwoordigd.201 Het is vaak onduidelijk of vrouwen minder slachtoffer worden van homofoob geweld of dat er andere verklaringen bestaan voor hun ondervertegenwoordiging, zoals de mogelijkheid dat zij een minder makkelijk te bereiken doelgroep zijn. In onze steekproef is het aantal mannen en vrouwen ongeveer gelijk verdeeld. Het gaat om 47,8% mannelijke tegenover 52,2 % vrouwelijke respondenten. Wanneer we kijken naar de seksuele geaardheid geeft 39,6% van de respondenten aan homoseksueel te zijn, 33, 8% is lesbisch en 26,6% omschrijft zichzelf als biseksueel. De helft van de respondenten is jonger dan 20 jaar en 25% heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt. Een vierde is tussen 20 en 23 jaar oud, een even grote groep is tussen 23 en 26 jaar oud. De meerderheid (71,6%) van de respondenten studeert nog. Hiervan geniet 46,2% een opleiding aan een hogeschool of universiteit en volgt 53,8% secundair onderwijs. Van de middelbare scholieren is 15,6% afkomstig uit het algemeen secundair onderwijs (ASO). Eenzelfde percentage volgt een TSO-richting op school en 17,6% volgt een BSO-richting. Slechts 3% van de slachtoffers die nog een opleiding volgen, is afkomstig uit het Kunst secundair onderwijs (KSO) en 1% uit het deeltijds secundair onderwijs. 28,4% van de respondenten geeft aan geen student meer te zijn. Bij het merendeel van deze groep is het hoogst behaalde diploma dat van het middelbaar onderwijs, iets meer dan 35% bezit een diploma van een hogeschool-of universiteitsopleiding. Allochtonen zijn sterk ondervertegenwoordigd in de 201
G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 20-24; M. POELMAN EN D. SMITS, o.c., 51; M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 33; http://www.ncavp.org/common/document_files/Reports/2006NtnlHVReportExecSumm.pdf, laatst geconsulteerd op 27 juli 2008; http://www.lesben-gegen-gewalt.de/material/Violence_txt.pdf; laatst geconsulteerd op 27 juli 2008.
64
steekproef. Maar 6,1% van de respondenten noemt een ander land dan België wanneer gevraagd wordt naar het land van herkomst van hun vader. Bovendien worden door de weinige allochtone slachtoffers uiteenlopende landen genoemd als antwoord op deze vraag. Ook in andere slachtoffersurveys betreffende homofobe agressie zijn allochtonen vaak ondervertegenwoordigd.202 Mogelijk worden allochtone holebi’s inderdaad minder slachtoffer van homofoob geweld. Hun ondervertegenwoordiging in de steekproef kan echter ook het gevolg zijn van de wijze van respondentenwerving.
Tabel 1: Het percentage respondenten dat de partner, vader en/of moeder op de hoogte bracht van zijn seksuele geaardheid
Op de hoogte Niet op de hoogte
Partner N=161 96,9 3,1
Vader N=248 76,6 23,4
Moeder N=261 83,1 16,9
Totaal
100
100
100
Bij de meeste respondenten zijn een groot aantal personen op de hoogte van hun seksuele voorkeur. Wanneer het slachtoffer een vaste partner heeft, is deze slechts in 3% van de gevallen niet op de hoogte van de holebi-identiteit va het slachtoffer. De meeste respondenten hebben ook hun ouders al over hun seksuele geaardheid verteld. 76,6% bracht hun vader op de hoogte, iets meer respondenten lichtten ook hun moeder in (83,1%). Hierbij willen we wel vermelden dat de antwoordmogelijkheid ‘niet van toepassing’ meer werd ingevuld bij de vader dan bij de moeder. Mogelijk hebben respondenten die voor dit antwoord kozen geen contact met hun vader, of is hun vader overleden, waardoor het voor hen dus niet mogelijk was om hem te informeren over hun seksuele voorkeur. Tabel 2: Het percentage respondenten dat broer(s) of zus(sen), vrienden, collega’s, klasgenoten, buurtbewoners en /of kennissen op de hoogte bracht van de seksuele voorkeur Broer(s) zus(sen)
of
Vrienden
Collega’s
Klasgenoten
Buurtbewoners
Kennissen
N=274
N=189
N=235
N=254
N=269
64,8
67,9
45,5
34,9
17,3
28,3
N=247 Ze zijn allemaal op de hoogte Enkelen zijn op de hoogte Niemand van hen is op de hoogte
19,4
28,5
36,5
54
43,3
59,9
15,8
3,6
18
11,1
39,4
11,9
Totaal
100
100
100
100
100
100
202
G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 29; M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 33.
65
Meestal zijn ook de broers en zussen op de hoogte gebracht, hoewel bijna eenvijfde van de respondenten aangeeft het slechts aan enkelen van hen verteld te hebben. De vriendenkring is bijna altijd op de hoogte. De meeste respondenten hebben ook reeds een coming-out gedaan bij enkele van hun kennissen, klasgenoten en buurtbewoners. Bij deze laatste categorie ligt het percentage voor de antwoordmogelijkheid ‘Niemand van hen is op de hoogte’ wel opvallend hoger dan bij de andere categorieën. Ten slotte geeft 45,5% aan dat al hun collega’s op de hoogte zijn en 36,5% lichtte enkele van zijn collega’s in.
2.2. Vorm van geweld 2.2.1. Aantal incidenten In een eerste vraag werd gepolst naar de vormen van anti-homoseksueel geweld waarmee de jongeren al geconfronteerd werden. Zowel voor verbaal geweld (uitschelden, beledigen, pesten, cyberpesten) als voor bedreiging of intimidatie (mondelinge of schriftelijke dreigementen, achtervolgen, bespuwen), diefstal of vandalisme, fysieke agressie (duwen, trekken, slaan, schoppen, mishandeling met wapen) en seksueel geweld (handtastelijkheden, aanranding, verkrachting) werd gevraagd of de jongeren hier al slachtoffer van waren geworden en zo ja, hoeveel keer.
Tabel 3: Aantal keer dat men slachtoffer werd, uitgedrukt in % en verdeeld naar vorm van geweld (N=278)
0 keer 1 keer 2 keer 3 tot 5 keer 6 tot 10 keer Meer dan 10 keer Totaal
Verbaal geweld 4,7 18 14,7 20,1 12,2 30,2
Bedreiging/Intimidatie 46,8 21,2 10,1 9,7 3,6 8,6
Fysiek geweld 71,6 12,9 4,3 5,8 1,4 4
100
Diefstal/Vandalisme 71,9 15,1 4,7 2,9 2,9 2,5
Seksueel geweld 73,7 12,2 4,3 5 1,4 3,2
100
100
100
100
Het merendeel van de respondenten kreeg meermaals te maken met verbaal geweld. 30% kwam zelfs al meer dan tien keer in aanraking met deze vorm van agressie. Slechts een vijfde werd hier nog nooit of maar één enkele keer het slachtoffer van. Meer dan de helft van de respondenten werd al bedreigd omwille van hun seksuele geaardheid. Ook met deze vorm van geweld werden de slachtoffers bovendien vaak herhaaldelijk geconfronteerd. 32% rapporteert hier een aantal keer slachtoffer van te zijn geworden, waarvan 8,6% al meer dan tien keer.
66
Zwaardere vormen van geweld komen minder vaak voor. Toch meldt voor fysieke agressie 28,4% hier al slachtoffer van te zijn geworden. Van de slachtoffers werd 12,9% eenmaal fysiek aangevallen, 15,5% meermaals en 4% van de respondenten werd zelfs al meer dan tienmaal lichamelijk aangevallen omwille van hun seksuele geaardheid. Daarnaast werd 28% van de slachtoffers met diefstal of vandalisme geconfronteerd. 15% kreeg één keer te maken met homofoob geweld gericht tegen hun eigendom. Een tiende van de respondenten werd twee-tot tienmaal slachtoffer van deze vorm van agressie. De antwoordmogelijkheid ‘meer dan tien maal’ werd door 2,5% van de slachtoffers aangeduid. Verder werd iets meer dan een vierde van de respondenten slachtoffer van seksuele agressie. Bij 12,2% ging het om een eenmalig voorval, 14% maakte het al meer dan eens mee. 4,3% van hen meldt twee gevallen van seksuele agressie, bij de overige slachtoffers loopt het aantal feiten van seksuele aard op van drie tot meer dan tien keer.
Uit deze cijfers blijkt dat holebi-jongeren met verschillende vormen van homofoob geweld geconfronteerd worden. Bovendien geldt voor elke vorm van geweld dat het vaak niet beperkt blijft tot een eenmalig incident. Deze cijfers zeggen echter niets over de vraag of holebijongeren vaker slachtoffer worden van homofobe agressie dan oudere holebi’s in ons land. Het enige wetenschappelijk dark-numberonderzoek naar slachtofferervaringen van homofoob geweld in België beperkt zich immers tot homofobe incidenten die zich tussen 2006 en 2007 voordeden in Brussel Stad. Onze percentages kunnen dan ook niet vergeleken worden met de resultaten van dit onderzoek.
Tabel 4: Aantal keer dat men slachtoffer werd, uitgedrukt in % en verdeeld naar vorm van geweld en geslacht van het slachtoffer 0 keer
1 keer
Meermaals
Verbaal geweld
Man N=133 4,5
Vrouw N=145 4,8
Man N=133 14,3
Vrouw N=145 21,4
Man N=133 81,2
Vrouw N=145 73,8
Bedreiging/Intimidatie
42,9
50,3
21,8
20,7
35,3
29
Fysiek geweld
63,2
79,3
17,3
9
19,5
11,7
Diefstal/vandalisme
63,9
79,3
18,8
11,7
17,3
9
Seksueel geweld
75,2
72,4
10,5
13,8
14,3
13,8
Ongeveer evenveel mannelijke als vrouwelijke respondenten werden slachtoffer van verbaal geweld. Mannen melden wel vaker meer dan vijf keer slachtoffer te zijn geworden van verbale agressie dan vrouwen (49,6% tegenover 35,8%). Voor vrouwen ligt het percentage dat
67
twee tot vijf keer slachtoffer werd van deze vorm van geweld dan weer hoger (38% van de vrouwen tegenover 31,6% van de mannen). Meer mannelijke dan vrouwelijke respondenten werden slachtoffer van bedreiging. Zowel voor eenmalig als voor meervoudig slachtofferschap ligt het percentage van mannelijke slachtoffers hoger dan dat van vrouwen. Een gelijkaardig beeld vinden we terug voor fysiek geweld en eigendomsdelicten. Bij deze beide vormen is er bovendien sprake van een significant verband tussen geslacht en slachtofferschap. Mannelijke holebi’s worden significant meer slachtoffer van fysieke agressie (X²=0.003) en diefstal of vandalisme (X²= 0.004) dan holebi’s van het vrouwelijk geslacht (p<0.01). Deze resultaten stemmen grotendeels overeen met de bevindingen uit de literatuurstudie. Ook in het onderzoek van Poelman en Smits en in buitenlandse studies werd aangetoond dat mannen relatief meer te maken krijgen met bedreigingen en fysieke agressie dan vrouwen.203 Seksuele agressie is de enige vorm van geweld waar minder mannelijke dan vrouwelijke respondenten slachtoffer van werden (24,8% tegenover 27,6%). Wel rapporteren iets meer mannen (14,3%) dan vrouwen (13,8%) al meermaals slachtoffer te zijn geworden van seksueel geweld.
Tabel 5: Aantal keer dat men slachtoffer werd in %, verdeeld naar vorm van geweld en professionele situatie van het slachtoffer 0 keer
1 keer
Meermaals
Verbaal geweld
Student N=199 4,5
Niet-student N=79 5,1
Student N=199 19,1
Niet-student N=79 15,2
Student N=199 76,4
Niet-student N=79 79,7
Bedreiging/Intimidatie
47,7
44,3
23,1
16,5
29,2
39,2
Fysiek geweld
70,9
73,4
14,1
10,1
15
16,5
Diefstal/Vandalisme
74,9
64,6
13,6
19
11,5
16,4
Seksueel geweld
74,4
72,2
14,1
7,6
11,5
20,2
Zowel voor respondenten die nog studeren als voor zij die niet langer onderwijs volgen, ligt het percentage slachtofferschap van verbaal geweld hoog. Niet-studenten rapporteren wel meer herhaaldelijk slachtoffer te zijn geworden van verbale homofobe agressie. Ook van de meeste andere bevraagde vormen van homofoob geweld blijken respondenten die geen onderwijs meer volgen, relatief vaker slachtoffer te zijn geworden dan de respondenten die nog wel studeren. Het verschil tussen beide groepen is het sterkst voor diefstal en/of
203
G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 28; M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 55; M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 40.
68
vandalisme. Van de niet-studenten werd 35,4% al eens met deze vorm van geweld geconfronteerd, tegenover 25,1% van de studenten. Enkel voor slachtofferschap van fysiek geweld vinden we afwijkende resultaten. Meer studenten dan niet-studenten werden slachtoffer van deze vorm van agressie. Het percentage van respondenten die geen onderwijs meer volgen, ligt bij elke vorm van agressie wel hoger dan dat van nog studerende respondenten wanneer het gaat om meervoudig slachtofferschap.
Tabel 6: Aantal keer dat men slachtoffer werd in %, verdeeld naar vorm van geweld en onderwijssituatie van het slachtoffer
Verbaal geweld
0 keer Secundair N=186 3,7
Hoger N=92 5,4
1 keer Secundair N=186 15,9
Hoger N=92 22,8
Meermaals Secundair N=186 80,4
Hoger N=92 71,8
Bedreiging/Intimidatie
40,2
56,5
26,2
19,6
33,6
23,9
Fysiek geweld
70,1
71,7
12,1
16,3
17,8
12
Diefstal/Vandalisme
71
79,3
15,9
10,9
13,1
9,8
Seksueel geweld
75,7
72,8
11,2
17,4
13,1
9,8
Voor de slachtoffers die nog studeren maakten we een onderscheid tussen respondenten die secundair onderwijs volgen en respondenten die een opleiding volgen aan een hogeschool of universiteit. Slachtoffers die middelbaar onderwijs volgen, blijken met de meeste vormen van geweld meer geconfronteerd te worden dan de wat oudere slachtoffers. De enige uitzondering betreft seksuele agressie. Van de respondenten die een hogere opleiding volgen werd 27,2% hier slachtoffer van, tegenover 24,3% van de respondenten uit het secundair onderwijs. Slachtoffers die middelbaar onderwijs volgen rapporteren wel meerdere incidenten bij elke vorm van agressie.
2.2.2. Meest indrukwekkende incident Vervolgens werd gevraagd aan de slachtoffers die met meerdere vormen van homofoob geweld geconfronteerd werden, voor het vervolg van de enquête enkel het incident te bespreken dat op hen de grootste indruk heeft nagelaten. Dit om de reden dat de vragenlijst anders te lang zou worden voor deze respondenten, waardoor ze mogelijk zouden afhaken. Voor de duidelijkheid van de resultaten werd ook de respondenten die maar met één vorm van agressie in aanraking waren gekomen, gevraagd nog eens aan te geven om welke vorm van geweld het ging.
69
Op deze vraag geeft 65% ‘verbaal geweld’ als antwoord. Hoewel dit vaak als de minst ernstige vorm van de opgesomde soorten van homofoob geweld wordt beschouwd, werd deze antwoordcategorie niet enkel aangeduid door respondenten die alleen maar slachtoffer waren geworden van verbaal geweld. Een mogelijke reden hiervoor is dat het verbaal geweld gepleegd werd door een persoon die ze goed kenden. Andere aannemelijke verklaringen zijn dat het de eerste negatieve reactie was die ze kregen op hun homoseksuele geaardheid, of dat deze vorm van agressie de laatste was waarmee ze geconfronteerd werden. Eerdere incidenten kunnen mogelijk al beter verwerkt zijn. Bedreiging of intimidatie wordt door 11.5% van de respondenten genoemd als het type geweld dat op hen de meeste indruk had gemaakt. Eenzelfde percentage zegt dat het (meest indrukwekkende)
incident
thuishoort
in
de
categorie
seksueel
geweld.
De
antwoordmogelijkheid fysiek geweld wordt door 10,8% aangeduid. Slechts 1,1% van de holebi-jongeren die slachtoffer werden van een eigendomsdelict, vulden diefstal of vandalisme als antwoord in.
Hoewel bij slachtoffers die met meerdere vormen van agressie in aanraking kwamen enkel kenmerken van het incident dat het meeste indruk had gemaakt werden bevraagd, zal dit in wat volgt niet meer vermeld worden. Een deel van de respondenten werd immers maar van één type geweld slachtoffer. Steeds herhalen dat het gaat om ‘het meest indrukwekkende incident’ zou mogelijk voor verwarring kunnen zorgen.
2.3. Daders We willen hier opnieuw benadrukken dat de informatie die hieronder gegeven wordt over de daders van homofoob geweld gebaseerd is op de perceptie van het slachtoffer. Wanneer de agressor geen bekende was voor het slachtoffer, moet voorzichtig worden omgesprongen met dadergegevens die uit slachtofferenquêtes naar voor komen, gezien deze niet altijd even objectief zijn.
2.3.1. Aantal Bij de overgrote meerderheid van de feiten zijn meerdere daders betrokken. Ook uit de resultaten van het onderzoek van Poelman en Smits en van buitenlandse slachtoffersurveys blijkt dat het merendeel van de homofobe incidenten door meer dan één dader gepleegd
70
wordt.204 Slechts bij een vierde van de incidenten ging de agressie uit van een alleenhandelende dader. 34,2% van de agressie werd door twee of drie daders gepleegd en17,7% door vier tot negen daders. Een kleine minderheid (3,6%) werd aangevallen door een groep die uit minstens tien personen bestond. Het grootste aantal agressors bij één feit wordt geschat op 30. Verder geven ook enkele respondenten (1,4%) aan dat de echte agressie slechts van één of twee daders uitging, maar dat deze gesteund werden door een grote groep meelopers die niets deed om het geweld te stoppen. Een deel van de respondenten (18%) geeft aan niet te weten hoeveel daders bij de feiten betrokken waren.
Tabel 7: Het percentage incidenten, verdeeld naar vorm van geweld en aantal daders
1 dader 2 tot 3 daders 4 tot 5 daders 6 tot 9 daders 10 daders of meer Ik weet het niet Totaal
Verbaal geweld N=181 24,3 32 10,5 6,7 3,9
Bedreiging/Intimidatie N=32 31,3 28,2 12,5 3,1 6,3
Fysiek geweld N=30 13,3 36,6 23,3 6,6 16,6
N=3 0 66,7 0 0 0
Seksueel geweld N=32 37,5 46,9 9,4 3,1 0
22,7
18,8
3,3
33,3
3,1
100
100
100
100
100
Diefstal/Vandalisme
In de literatuurstudie werd gezegd dat enkel bij seksuele agressie de dader voornamelijk alleen handelt.205 In dit onderzoek is bij 37,5% van de seksuele delicten sprake van een alleenhandelende dader. Bijna de helft van de incidenten van seksuele aard werd gepleegd door twee of drie daders. Bij 12,5% van de seksuele delicten zijn meer dan drie daders betrokken. Wanneer de agressie door één dader gepleegd is, gaat het voornamelijk om verbaal geweld. Ook bij 31,3% van het bedreigend of intimiderend gedrag handelt de dader alleen. Groepen van meer dan vijf daders treffen we hoofdzakelijk aan bij verbaal geweld en fysieke agressie. De grootte van de dadergroep lijkt over het algemeen niet te worden beïnvloed door het geslacht van het slachtoffer. Wel spreken meer vrouwen dan mannen van een dadergroep die uit minstens tien personen bestond.
204
G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 30; G. MASON en S. TOMSEN (eds.), o.c.,17-18; M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 56; M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 43. 205 G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 30; G. MASON en S. TOMSEN (eds.), o.c., 17-18; M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 56.
71
2.3.2. Geslacht Tabel 8: Het percentage incidenten, verdeeld naar vorm van geweld en geslacht van de dader
Vrouwelijke daders Mannelijke daders Zowel mannelijke als vrouwelijke daders Ik weet het niet
Totaal
Verbaal geweld N=181 11,6 70,7 16
Bedreiging/Intimidatie N=32 3,1 87,5 9,4
Fysiek geweld N=30 3,3 80 16,7
Diefstal/Vandalisme N=3 0 66,7 0
Seksueel geweld N=32 6,3 87,5 6,3
1,7
0
0
33,3
0
100
100
100
100
100
Drie kwart van de feiten werd gepleegd door mannelijke daders. 1,4% kent het geslacht van hun agressors niet. Enkel slachtoffers van verbaal geweld of van een eigendomsdelict zeggen niets te weten over het geslacht van hun agressor(s). Bij 14% van de feiten is sprake van een gemengde dadergroep. Bijna drie vierde van de feiten gepleegd door een gemengde groep betreft verbaal geweld. In 16,8% van de gevallen gaat het om fysieke agressie. 9,4% heeft te maken met bedreigend gedrag en 6,9% met seksuele agressie. Bij een gemengde dadergroep is het aantal mannelijke daders meestal groter dan het aantal vrouwelijke. In 15,4% van de feiten gepleegd door een gemengde dadergroep zijn evenwel meer vrouwelijke dan mannelijke geweldplegers betrokken. Eenzelfde percentage vinden we terug voor feiten waar de verdeling tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke daders gelijk is. Van de slachtoffers die werden lastiggevallen door een gemengde groep is 33,3% niet zeker over hoeveel personen van elk geslacht deelnamen aan de agressie.
Een minderheid van de respondenten (9%) zegt dat bij het geweld waarvan zij slachtoffer werden, uitsluitend daders van het vrouwelijk geslacht betrokken waren. Hoewel vrouwelijke daders voornamelijk bij verbale agressie genoemd worden, is 8% van het geweld gepleegd door vrouwen van seksuele aard, 4% van fysieke aard en in nog eens 4% van de gevallen betreft het bedreigingen of intimidatie. Het percentage lichamelijk en seksueel homofoob geweld gepleegd door uitsluitend vrouwelijke daders ligt hoog in vergelijking met de resultaten van andere onderzoeken. In het onderzoek Poelman en Smits werd geen van de delicten van fysieke of seksuele aard gepleegd door uitsluitend vrouwelijke daders.206 Ook in het onderzoek van Van San en De Boom werden alle incidenten van fysieke agressie toegeschreven aan mannelijke daders of gemengde dadergroepen.207 Delicten van seksuele aard worden in dit onderzoek niet bevraagd. Amerikaans onderzoek toont aan dat vrouwen bij 206 207
M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 57. M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 42.
72
anti-homoseksueel fysiek geweld meestal enkel als mededader betrokken zijn en dat hun rol eerder passief van aard is.208
Vrouwelijke daders kiezen overwegend een slachtoffer van hetzelfde geslacht. Slechts 3% van de mannelijke slachtoffers geeft aan dat bij het incident uitsluitend vrouwelijke daders betrokken waren, tegenover 14,5% van de vrouwelijke slachtoffers. Vrouwen worden ook vaker slachtoffer van gemengde dadergroepen. Daarnaast geeft 88% van de mannen aan te zijn aangevallen door iemand van dezelfde sekse, terwijl bij vrouwen het percentage mannelijke daders op 64,1% ligt.
2.3.3. 6ationaliteit Zowel Pelleriaux als Hooghe stelde vast dat de houding van Islamitische jongeren ten aanzien van holebiseksualiteit minder verdraagzaam is dan die van hun autochtone leeftijdsgenoten.209 Toch blijkt iets meer dan de helft van de feiten (54%) te zijn gepleegd door uitsluitend Belgische daders. 12% van de slachtoffers zegt dat zowel mensen met een Belgische als met een buitenlandse nationaliteit bij de agressie betrokken waren. Van de gemengde dadergroepen bestond 27,3% uit meer allochtone dan autochtone geweldplegers. Bij 21,2% was de verhouding binnen de groep omgekeerd en 12% zegt dat het aantal binnenlandse en buitenlandse agressors gelijk verdeeld was. 39,4% kan niets vertellen over het aantal daders per afkomst.
In de Brusselse survey werd niet expliciet gevraagd naar de nationaliteit van de daders. Wanneer we kijken naar de resultaten van het Nederlands onderzoek van Van San en De Boom, waar ongeveer evenveel feiten gepleegd werden door uitsluitend autochtone daders als door uitsluitend allochtone daders, lijkt het aandeel van buitenlandse daders in dit onderzoek eerder beperkt te zijn.210 Een kwart van de feiten (24,8%) is gepleegd door personen met een buitenlands uiterlijk. De vraag naar het vermoeden omtrent de nationaliteit van de buitenlandse daders levert verschillende antwoorden op. De meest genoemde omschrijvingen van de afkomst zijn Marokkaans (30,4%) en Noord-Afrikaans (28,4%). Ook de Turkse nationaliteit wordt naar verhouding vaak vermeld (6,9%). Verder geeft 11, 8% aan geen idee te hebben over de afkomst van de buitenlandse daders, en meldt 5,9% dat daders van 208
D.V. JANOFF, o.c., 74. M. HOOGHE, E. QUINTELIER, E. CLAES , Y. DEJAEGHERE en A. HARRELL, o.c., 57; K. PELLERIAUX en J. VAN OUYTSEL (eds.), o.c., 126. 210 M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 43. 209
73
verschillende allochtone nationaliteiten deelnamen aan de agressie. Iets meer dan een vijfde (22,7%) van de respondenten zegt twijfels te hebben over de nationaliteit die ze vermelden, de overige slachtoffers (77,3%) melden zeker te zijn van hun gegeven antwoord. Tabel 9: Het percentage incidenten, verdeeld naar vorm van geweld en nationaliteit van de dader
Belgische afkomst Buitenlandse afkomst Zowel daders van Belgische als van buitenlandse afkomst Ik weet het niet Totaal
Verbaal geweld N=181 32,4 18,2 13,3
6,1 100
Bedreiging/Intimidatie N=32 28,1 40,6 12,5
Fysiek geweld N=30 33,3 56,7 6,7
N=3 33,3 0 0
Seksueel geweld N=32 53,1 18,8 9,4
18,8 100
3,3 100
66,7 100
18,8 100
Diefstal/Vandalisme
Buitenlandse daders lijken vaker verantwoordelijk te zijn voor bedreiging en/of intimidatie en fysiek geweld, bij verbaal en seksueel geweld ligt het percentage Belgische daders hoger. Wanneer daders van zowel binnenlandse als buitenlandse afkomst betrokken waren, gaat het vooral om verbale agressie.
2.3.4. Leeftijd Tabel 10: Het percentage incidenten, verdeeld naar vorm van geweld en leeftijd van de dader
Jonger dan 18 jaar Tussen 18 en 25 jaar Tussen 25 en 40 jaar Ouder dan 40 jaar Daders van verschillende leeftijdscategorieën Ik weet het niet Totaal
Verbaal geweld N=181 48,1 30,9 8,3 2,8 6,6 3,3 100
Bedreiging/Intimidatie N=32 40,6 40,6 9,4 6,3 3,1
Fysiek geweld N=30 43,3 46,7 0 3,3 6,7
N=3 33,3 33,3 0 0 0
Seksueel geweld N=32 12,5 43,8 28,1 12,5 0
0 100
0 100
33,3 100
3,1 100
Diefstal/Vandalisme
Wat betreft de leeftijd van de daders bemerken we eenzelfde tendens als in de door ons geraadpleegde literatuur. Homofoob geweld wordt voornamelijk gepleegd door tieners en jonge twintigers.211 De meest genoemde leeftijdscategorie is ‘jonger dan 18 jaar’ (42,4%). Een groot deel van de daders is volgens de slachtoffers dus minderjarig. Op de tweede plaats staat de categorie ‘tussen 18 en 25 jaar’ (35,3%). Deze groep blijkt een groot aandeel te hebben in de feiten van seksuele aard. Van het seksueel geweld zou 43,8% gepleegd zijn door daders tussen 18 en 25 jaar oud. Ook bij fysiek geweld wordt deze leeftijdscategorie iets vaker genoemd dan de groep minderjarige daders. Het aandeel van daders boven de 25 jaar is 211
M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 43.
74
eerder beperkt. Vooral personen ouder dan 40 jaar lijken zich zelden schuldig te maken aan homofobe agressie tegen holebi-jongeren. Als de dader ouder dan 25 jaar wordt geschat, dan is dit voornamelijk bij verbaal en seksueel geweld. Het merendeel van de respondenten is overtuigd dat de leeftijdscategorie die ze aanvinkten de juiste is, bij 31,4% gaat het om een vermoeden.
Een kleine minderheid (5,4%) zegt dat de daders tot verschillende van de opgesomde leeftijdscategorieën behoorden. Indien een respondent deze antwoordmogelijkheid koos, gebeurde dit voornamelijk om aan te geven dat zowel minderjarigen als meerderjarigen bij de agressie betrokken waren.
Bij vrouwelijke slachtoffers is ‘jonger dan 18 jaar’ de meest genoemde leeftijdsgroep voor de daders (44,8%), bij mannelijke slachtoffers is dit ‘tussen 18 en 25 jaar’ (41,4%). Verder schat 15,8% van de vrouwen dat haar agressor ouder dan 25 jaar is, tegenover 12% van de mannen. Vrouwen geven ook vaker aan dan mannen dat geweldplegers uit meerdere leeftijdsgroepen een aandeel hadden in de feiten (6,9% tegenover 3,8%).
2.3.5. Relatie met de dader De bevindingen uit de literatuurstudie met betrekking tot de relatie tussen dader en slachtoffer worden slechts gedeeltelijk ondersteund door onze resultaten. Het merendeel van homofobe delicten zou gepleegd worden door daders die onbekenden zijn voor het slachtoffer.212 Hoewel 52,9% van de door ons bevraagde slachtoffers (een deel van) de dader(s) niet kent, heeft meer dan de helft van de respondenten wel een voorafgaande band met (enkele van) de dader(s), al is de aard en intimiteit van de relatie vaak verschillend. Zo is 31,7% van de incidenten gepleegd door schoolgenoten, in 8,9% van de gevallen gaat het om kennissen, en 6,1% geeft aan dat de agressors personen waren die ze als vrienden beschouwden. Bij de antwoordcategorie ‘andere dader(s)’ werden uiteenlopende antwoorden ingevuld, zoals een leerkracht, de directie van de school en familie of vrienden van bekenden.
Mason stelt dat vrouwelijke slachtoffers van homofoob geweld vaker een voorafgaande band met de dader hebben dan mannelijke slachtoffers.213 Ook deze stelling kunnen wij niet bevestigen. Vrouwen noemen niet vaker dan mannelijke slachtoffers een bekende als dader 212
G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 30-32; SOS HOMOPHOBIE, o.c., 23-26; M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 58; M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 43. 213 G. MASON en S. TOMSEN (eds.), o.c., 23.
75
van de homofobe agressie. Wanneer we kijken naar het geslacht van de respondent vinden we wel verschillen terug met betrekking tot de aard van de relatie tussen dader en slachtoffer. Mannen noemen vaker een ex-partner, buurtbewoners of schoolgenoten als (mede-) dader, bij vrouwen ligt het percentage voor vrienden, kennissen, collega’s en familie dan weer hoger dan bij mannen. Hoewel eerder in dit hoofdstuk gezegd werd dat alle jongeren die slachtoffer werden van homofoob geweld op hun werk of in de buurt daarvan vrouwen waren, blijkt uit de vraag naar de relatie tussen dader en slachtoffer dat 2,3% van de mannelijke respondenten wordt lastig gevallen door collega’s omwille van hun seksuele geaardheid. Deze homofobe agressie speelt zich dan echter op andere locaties af dan de werkvloer zelf.
Tabel 11: Het percentage incidenten, verdeeld naar vorm van geweld en relatie met de dader
Onbekende Ex-partner Partner Buurtbewoners Vrienden Kennis(sen) Internetcontact Collega’s Schoolgenoten Familie Andere Totaal
Verbaal geweld N=181 45,9 2,8 0,6 7,2 10,5 9,4 2,8 3,3 37,6 3,9 3,9 100
Bedreiging/Intimidatie N=32 75 0 0 6,3 0 9,4 0 0 18,8 0 6,3 100
Fysiek geweld N=30 66,7 0 0 6,7 3,3 13,3 0 3,3 33,3 3,3 13,3 100
Diefstal/Vandalisme N=3 66,7 0 0 0 0 0 0 0 0 33,3 33,3 100
Seksueel geweld N=32 56,3 9,4 0 6,3 6,3 25 6,3 3,1 12,5 6,3 5,4 100
Bij verbaal geweld blijken naast onbekende daders vaak schoolgenoten en in mindere mate vrienden, kennissen en buurtbewoners betrokken te zijn. Dezelfde categorieën, met uitzondering van ‘vrienden’, worden ook bij bedreiging het meest genoemd. Bij fysieke en seksuele agressie zijn de daders met wie reeds een relatie bestond voorafgaand aan de agressie eveneens voornamelijk schoolgenoten. Zowel bij verbaal als seksueel geweld zijn er enkele slachtoffers die zeggen dat de dader van het geweld een internetcontact is. Homofoob geweld via het internet beperkt zich dus niet enkel tot bijvoorbeeld het verzenden van beledigingen via chatprogramma’s en dergelijke. Zoals in de literatuurstudie al werd aangehaald, worden holebi’s soms slachtoffer van ernstigere vormen van geweld gepleegd door personen die zij via het internet hebben leren kennen en waar zij in levende lijve mee hebben afgesproken. Het is ook denkbaar dat het slachtoffer niet vrijwillig afspreekt met de dader, maar dat deze laatste via het internet persoonlijke gegevens van het slachtoffer in handen krijgt en hem/haar ongevraagd een bezoek brengt.
76
2.3.6. Aanleiding Tabel 12: Het percentage incidenten, verdeeld naar vorm van geweld en de reden die genoemd wordt als aanleiding voor het geweld
Taalgebruik Gedrag/Lichaamstaal Plaats van de feiten Met partner Kledij Uiterlijk Andere Totaal
Verbaal geweld N=181 80,7 25,4 5 29,3 8,6 12,7 6,1 100
Bedreiging/Intimidatie N=32 68,8 40,6 0 46,9 15,6 25 0 100
Fysiek geweld N=30 70 23,3 16,7 26,7 13,3 20 6,7 100
Diefstal/Vandalisme N=3 33,3 33,3 33,3 0 33,3 33,3 0 100
Seksueel geweld N=32 68,8 46,9 0 18,8 9,4 12,5 0 100
Drie vierde van de slachtoffers leidt het homofoob motief voor het geweld af uit het taalgebruik dat door de dader gehanteerd werd. Deze antwoordmogelijkheid werd bij elke vorm van geweld door meer dan de helft van de slachtoffers aangeduid, met uitzondering van diefstal en/of vandalisme. 29,5% gelooft dat het geweld homofoob van aard was omdat hun partner erbij was op het moment van het incident. Meer vrouwen dan mannen noemen het zich in het openbaar vertonen met hun geliefde als reden voor de agressie. Eenzelfde percentage verwijst naar het gedrag of de lichaamstaal van de agressor. Deze reden wordt vaak genoemd door slachtoffers van seksuele agressie. Het eigen uiterlijk wordt door 15% genoemd als reden voor de agressie. Een tiende van de slachtoffers veronderstelt verder dat hun kledij een rol speelde. Naast de antwoordmogelijkheden die wij op basis van de literatuurstudie aan de respondenten aanboden, halen enkele slachtoffers ook nog andere redenen aan waarop ze hun vermoeden baseren. Zo zeggen sommigen dat het geweld kort na hun coming-out plaatsvond. Anderen geven aan dat de dader een openbaar profiel van hen zag op internet, waarin hun homoseksuele geaardheid vermeld stond.
Enkele respondenten maakten daarnaast gebruik van de antwoordruimte bij open vragen om een volledige beschrijving van het incident te geven.
“De jongen was geïnteresseerd in mij, maar hij kon er niet mee om dat ik bi was omdat hij dacht dat ik hem sneller zou bedriegen en dat het een soort ziekte was die ging overgaan op zijn zoontje.”
“Toen ik 14 jaar was, had de leerkracht Lichamelijke Opvoeding mij aangerand, zogenaamd om mij te "bekeren", en te genezen van mijn biseksualiteit.”
77
De twee bovenstaande citaten worden aangehaald om te illustreren dat het beeld van holebiseksualiteit als ziekte nog erg levendig is in hoofde van sommige daders. Ook zulke ouderwetse opvattingen over de homo-en biseksuele geaardheid vormden in een aantal gevallen de aanleiding voor het geweld.
2.4. Tijdstip Het incident vond in 17,4% van de gevallen slechts enkele weken tot een maand geleden plaats. Bij 17,6% vonden de feiten meer dan een maand tot een half jaar geleden plaats en 14% zegt dat de homofobe agressie zich meer dan zes maanden tot een jaar geleden voordeed. 37,4% werd één tot vijf jaar geleden slachtoffer en 5% noemt een incident dat zich nog langer geleden voordeed, soms zelf meer dan tien jaar. Een klein aantal respondenten geeft bovendien aan dat ze bijna dagelijks slachtoffers worden van geweld (1,8%). Bijna alle slachtoffers die dagelijks worden lastiggevallen, rapporteren verbaal geweld. Één iemand zegt echter elke dag te maken te krijgen met fysieke agressie.
Net zoals in andere onderzoeken naar homofobe agressie, blijken de incidenten zich op verschillende tijdstippen voor te doen. Een aanzienlijk aantal feiten (42%) speelde zich af tussen 7u en 17u. Verder vond een vijfde van het geweld plaats tussen 17u en 22u en deed een kwart van de incidenten zich ’s nachts voor. Een klein percentage respondenten (11,2%) zegt zich niet te herinneren op welk moment van de dag de agressie plaatsvond. Voorts vindt meer dan de helft van de incidenten plaats op een weekdag en speelt 37,8% zich af tijdens een weekend.
Tabel 13: Het percentage incidenten, verdeeld naar vorm van geweld en het tijdstip waarop het geweld zich voordeed
Tussen 7u en 17u Tussen 17u en 22u Tussen 22u en 7u Ik weet het niet Totaal
Verbaal geweld N=181
Bedreiging/Intimidatie N=32
Fysiek geweld N=30
N=3
Seksueel geweld N=32
48,6
31,3
46,7
0
15,6
18,8
34,4
16,7
0
18,8
17,7
34,4
36,7
100
53,1
14,9 100
0 100
0 100
0 100
12,5 100
Diefstal/Vandalisme
Verbaal en fysiek geweld doen zich in bijna de helft van de gevallen tussen 7u en 17u voor. In 36,7% van de gevallen vond het fysiek geweld daarnaast tussen 22u en 7u plaats. 78
Ook alle besproken incidenten van diefstal en/of vandalisme en iets meer dan de helft van het seksueel geweld vond in deze tijdsperiode plaats. Voor bedreiging en intimidatie is de verdeling over de drie tijdsperiodes ongeveer gelijk. Verder vindt enkel seksueel geweld in iets meer dan de helft van de gevallen in het weekend plaats. De andere geweldsvormen doen zich hoofdzakelijk voor tijdens de week. Het tijdstip is natuurlijk sterk afhankelijk van de plaats waar de agressie zich voordoet.
2.5. Locatie Tabel 14: Het percentage incidenten, verdeeld naar vorm van geweld en plaats waar het geweld zich voordeed
Thuis In de omgeving van de woonst In de woning van vrienden/familie Via internet Telefonisch/Via GSM Op straat In de omgeving van een uitgaansgelegenheid met een overwegend holebi-publiek In de omgeving van een uitgaansgelegenheid met een overwegend hetero-publiek Op school In de omgeving van de school Op het werk In de omgeving van het werk In een park Openbaar vervoer In een sportvereniging In een station In een jeugdbeweging In een pretpark Aan zee Andere Totaal
Verbaal geweld N=181 2,8 2,8
Bedreiging/Intimidatie N=32 0 6,3
Fysiek geweld N=30 0 6,7
N=3 33,3 0
Seksueel geweld N=32 3,1 9,4
1,7
0
0
0
12,5
6,1 3,3 14,4 4,4
0 3,1 18,8 3,1
0 0 20 13,3
0 0 0 33,3
0 0 12,5 6,3
7,7
15,6
13,3
33,3
15,6
34,3 6,6
12,5 9,4
10 13,3
0 0
12,5 6,3
2,8 0,6
0 0
0 0
0 0
3,1 0
1,1 5,5 1,1 1,7 1,7 0,6 0 1,1 100
9,4 12,5 0 3,1 0 0 3,1 3,1 100
3,3 0 3,3 0 0 6,7 3,3 6,7 100
0 0 0 0 0 0 0 0 100
12,5 0 0 0 0 0 3,1 3,1 100
Diefstal/Vandalisme
In de literatuurstudie werd reeds gezegd dat homofoob geweld niet alleen op verschillende tijdstippen, maar ook op diverse locaties kan plaatsvinden. Ook ons onderzoek toont aan dat de feiten zich op uiteenlopende plaatsen afspeelden. De meest genoemde locatie is op school of in de buurt van de school (34%). Enkel eigendomsdelicten deden zich niet op deze plaats voor. Wat betreft de andere vormen van geweld gaf telkens minstens een tiende van de slachtoffers aan dat het geweld zich op school of in de nabije omgeving ervan afspeelde.
79
De antwoordmogelijkheid ‘Het geweld speelde zich af op straat’ werd door 15% van de respondenten aangeduid. Het gaat hier niet enkel om slachtoffers die beledigingen werden nageroepen. Ook een vijfde van het fysiek geweld en 12,5% van het seksueel geweld deed zich voor op straat. Een tiende van de respondenten werd met agressie geconfronteerd in de omgeving van een uitgaansgelegenheid met een overwegend heteroseksueel publiek. Andere locaties die relatief vaak vermeld worden zijn de omgeving van een uitgaansgelegenheid met een overwegend holebi-publiek en het openbaar vervoer. Verder geeft 6,5% aan via moderne communicatiemiddelen
zoals internet te zijn lastiggevallen. Van de aangeboden
antwoordmogelijkheden werd slechts één optie, namelijk ‘Het geweld vond plaats in een winkel’ door geen enkele respondent gekozen. Wel konden de slachtoffers naast de in de vragenlijst opgesomde plaatsen, ook andere locaties toevoegen. Sommige plaatsen die door de respondenten zelf vermeld werden, zoals een station of een pretpark, kwamen bij een aantal slachtoffers terug. Locaties die slechts door één respondent genoemd werden, zoals een openbaar zwembad, werden gecodeerd onder de term ‘andere’.
In drie vierde van de gevallen van agressie gepleegd in de buurt van een holebiuitgaansgelegendheid waren de slachtoffers van het mannelijk geslacht. Mannen werden ook meer dan vrouwen slachtoffer in een sport-of jeugdvereniging. Vrouwen werden daarentegen vaker dan mannen slachtoffer in een park en in (de omgeving van) de eigen woonst. Bovendien zijn de slachtoffers in elk gerapporteerd geval van agressie op het werk of in de omgeving daarvan van het vrouwelijk geslacht. Voor de andere genoemde locaties zijn de verschillen tussen beide geslachten gering.
Met betrekking tot de plaats werd ook gevraagd of het geweld zich voordeed in een stad of een dorp. Het merendeel van de feiten (68%) speelde zich af in een stad. Aan de respondenten die deze antwoordmogelijkheid kozen, werd ook de vraag gesteld in welke stad het geweld had plaatsgevonden. In totaal werden 45 verschillende steden genoemd door de slachtoffers. De meest voorkomende antwoorden zijn hier Antwerpen (18%) en Gent (11%). Dit wil echter niet noodzakelijk zeggen dat homofoob geweld het meest voorkomt in deze steden. Een andere mogelijke verklaring is bijvoorbeeld dat via onze websurvey meer inwoners van Antwerpen en Gent bereikt werden dan van andere steden. Andere steden die relatief vaak vermeld werden zijn Leuven (7,9%), Mechelen (5,3%), Kortrijk (4,8%) en Hasselt (4,2%).
80
Tabel 15: Het percentage incidenten, verdeeld naar vorm van geweld en de stad waar het geweld zich voordeed
Antwerpen Gent Hasselt Leuven Mechelen Kortrijk Andere Totaal
Verbaal geweld N=118 15,3 8,5 1,2 9,3 4,2 4,2 54,2 100
Bedreiging/Intimidatie N=24 37,5 16,7 0 4,2 8,3 8,3 25 100
Fysiek geweld N=20 25 15 5 5 5 5 40 100
Diefstal/Vandalisme
Seksueel geweld N=25 8 16 4 8 8 4 52 100
N=2 0 0 50 0 0 0 50 100
Alle vormen van geweld doen zich vaker voor in een stad dan in een dorp. Wanneer we kijken naar de zes meest genoemde steden, blijkt 15,3% van het verbaal geweld zich in Antwerpen voor te doen. 9,3% speelt zich af in Leuven en 8,5% in Gent. Ook een groot deel van de bedreigingen speelt zich af in Antwerpen en Gent. Daarnaast wordt Gent genoemd voor 16% van de incidenten betreffende seksuele agressie en Antwerpen voor eenvierde van het fysiek geweld.
Tabel 16: Het percentage incidenten dat zich in een bepaalde stad voordoet, verdeeld naar mogelijke locaties binnen deze steden
Op straat In de omgeving van een uitgaansgelegenheid met een overwegend holebi-publiek In de omgeving van een uitgaansgelegenheid met een overwegend hetero-publiek In de buurt van de school/Op school In een park In een station Openbaar vervoer Andere Totaal
Antwerpen N=34
Gent N=21
Hasselt N=8
Leuven N=15
Mechelen N=10
Kortrijk N=9
Andere N=92
23,5
23,8
25
33,3
30
22,2
9,8
11,8
23,8
25
13,3
6,3
10
2,2
14,7
14,3
25
13,3
10
0
10,9
17,6 0 2,9 11,8 17,6 100
23,8 4,8 0 0 19,5 100
25 0 0 0 0 100
6,7 6,7 0 0 26,7 100
30 0 10 0 10 100
44,4 11,1 0 11,1 11,1 100
40,2 5,4 2,2 6,5 22,8 100
Een groot deel van de delicten die in Antwerpen plaatsvinden, doet zich voor op straat (23,5%). Drie kwart van de homofobe agressie die zich op straat afspeelt, doet zich bovendien voor in de zes steden die in bovenstaande tabel opgesomd staan. In Antwerpen ligt het percentage het hoogst, gevolgd door Gent en Leuven. Een vijfde van het geweld dat plaatsvond in de omgeving van een uitgaansgelegenheid met een overwegend hetero-publiek speelde zich af in Antwerpen. Verder deed 36,4% van homofobe incidenten op het openbaar vervoer zich in deze stad voor.
81
Homofoob
geweld
in
als
holebi-geïdentificeerde
uitgaansgelegenheden
doet
zich
hoofdzakelijk voor in grote steden. Het percentage voor de stad Gent ligt het hoogst. Ook Antwerpen, en in mindere mate Hasselt en Leuven, worden relatief vaak genoemd wanneer het gaat om agressie die plaatsvond in de buurt van fuifzalen en cafés die voornamelijk door holebi’s bezocht worden.
2.6. Aangifte 2.6.1. Aangifte bij politie De aangiftebereidheid voor misdrijven met een homofoob karakter is inderdaad laag. Slechts 5,4% van de 278 respondenten diende klacht in bij de politie. Meer mannelijke dan vrouwelijke slachtoffers deden aangifte. Zoals op basis van het literatuuronderzoek reeds vermoed kon worden, doen de slachtoffers voornamelijk aangifte van zwaardere vormen van geweld. 40% van de klachten ging over fysiek geweld en 33,3% over seksueel geweld. Verder handelde 20% van de klachten over bedreiging/intimidatie en 6,7% over verbaal geweld. Enkel van geweld gericht tegen eigendom werd door geen enkele van de respondenten aangifte gedaan.
Tabel 17: Het aantal slachtoffers dat aangifte deed van het geweld bij de politie in absolute cijfers, verdeeld naar argumenten die een rol speelden in hun besluitvorming (N=15)214
Escalatie geweld vermijden Bestraffing daders Preventie Schadevergoeding Bewijs voor verzekering Opvang en hulp
4 9 8 3 2 3
De meeste slachtoffers die aangifte deden van de homofobe agressie hoopten dat dit zou leiden tot een bestraffing van de daders. Dit argument wordt vooral ondersteund door slachtoffers van fysiek of seksueel geweld. Meer dan de helft geeft ook aan dat ze via hun aangifte wilden voorkomen dat anderen of henzelf nogmaals een gelijkaardig incident overkomt. Vier slachtoffers willen een escalatie van het geweld vermijden. De redenen ‘Ik wilde schadevergoeding’ en ‘Ik wilde opgevangen en geholpen worden’ worden beide door eenvijfde van de slachtoffers ondersteund. Twee slachtoffers beamen dat het verkrijgen van
214
Aangezien slechts een klein aantal respondenten aangifte deed bij de poltie, wordt voor dit deel met absolute cijfers in plaats van percentages gewerkt.
82
een bewijs voor de verzekering een rol speelde bij hun beslissing een klacht neer te leggen bij de politie. Financiële overwegingen spelen niet enkel een rol bij de zwaarste misdrijfvormen, zoals fysiek en seksueel geweld. Er is ook één slachtoffer van bedreiging/intimidatie dat via de aangifte schadevergoeding en een bewijs voor de verzekering wil bekomen. Opvang door en hulp van politie wordt enkel als reden aangehaald door slachtoffers van fysiek en seksueel geweld.
Elf slachtoffers deelden bij hun aangifte hun seksuele voorkeur en/of het homofobe karakter van het misdrijf mee aan de politieagent. Aan zij die hun seksuele identiteit en/of het antiholebiseksuele karakter van de agressie kenbaar maakten aan de politie, werd vervolgens gevraagd hoe tevreden ze waren over de wijze waarop gereageerd werd door de agenten. Net zoals in het onderzoek van Poelman en Smits en dat van Van San en De Boom, zijn ook hier de meningen over het optreden van de politie verdeeld.215 Zes slachtoffers oordelen positief over de houding van de politie, eenzelfde aantal zegt daarentegen eerder tot zeer ontevreden te zijn. Drie respondenten hebben geen uitgesproken mening over de wijze waarop de agenten reageerden. Verder werden negen slachtoffers nadien geïnformeerd over de afhandeling van hun klacht en vijf werden doorverwezen naar een dienst voor slachtofferhulp.
Tabel 18: Het percentage slachtoffers dat geen aangifte deed van het geweld bij de politie, verdeeld naar argumenten die een rol speelden in hun besluitvorming (N=263) Niet strafbaar Niet belangrijk genoeg Politie zou het niet ernstig vinden Eerdere negatieve ervaringen Vrees voor homofobie Daders worden niet bestraft Niet te bewijzen Verergeren van problemen Verlies van anonimiteit Zelf oplossen Andere
35 38 38 4,6 11,4 30,8 38,4 19 8,7 18,3 9,9
Aan de slachtoffers die geen aangifte deden werd eveneens gevraagd waarom ze deze keuze gemaakt hadden. De argumenten die in andere onderzoeken naar voor kwamen, worden ook hier door een groot deel van de slachtoffers ondersteund.216 Een aanzienlijk aantal respondenten is ervan overtuigd dat de politie het voorval niet ernstig genoeg zou vinden, of dat de feiten toch niet te bewijzen zijn. Vele slachtoffers geven ook aan het incident zelf niet 215 216
M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 90; M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 48. M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 63-64; M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 47.
83
belangrijk genoeg te vinden om ervoor naar de politie te stappen. Andere vaak genoemde redenen zijn ‘Het gaat niet om strafbare feiten’ en ‘De daders zouden toch niet bestraft worden’. Het kleinste percentage vinden we terug bij de optie ‘Eerdere negatieve ervaringen met de politie’. Hier gaat slechts 4,6% mee akkoord. Meer vrouwelijke dan mannelijke slachtoffers ondersteunen dit argument. Toch vrezen meer mannen dan vrouwen voor een homofobe houding van de politie. Wanneer de respondenten zelf een reden invulden, gebeurde dit vooral om aan te geven dat de dader een vriend of familie was.
De voornaamste redenen om geen aangifte te doen van verbaal geweld zijn dezelfde als degene die in de literatuurstudie werden aangehaald. Slachtoffers van verbale agressie geloven dat de feiten niet strafbaar zijn, dat het incident niet belangrijk genoeg is om de politie voor te contacteren, of dat de politie het incident niet ernstig zal vinden. Ook bij de andere vormen van homofoob geweld ondersteunt echter telkens minstens één slachtoffer deze argumenten.
2.6.2. Aangifte bij een meldpunt De aangiftebereidheid voor de meldpunten ligt lager dan deze voor de politie. Slechts vier slachtoffers (1,5%) diende klacht in bij de Holebifederatie en/of het CGKR. In haar jaarrapport van 2006 vermeldde het CGKR dat mannen opmerkelijk meer aangifte doen van discriminatie op grond van seksuele geaardheid dan vrouwen.217 Ook in dit onderzoek zijn alle klachten die werden neergelegd bij één van de of bij beide meldpunten afkomstig van mannelijke slachtoffers. De helft van hen is zeer tevreden over de werking van deze instanties, de andere helft zegt tevreden noch ontevreden te zijn over de manier waarop hun klacht werd afgehandeld.
Van verbaal geweld werd eenmaal klacht ingediend bij de Holebifederatie en één keer bij beide meldpunten. Verder deed één slachtoffer van bedreiging of intimidatie aangifte bij de Holebifederatie en het CGKR. Eén geval van seksueel geweld werd alleen aan het CGKR gemeld. Meer dan de helft van de slachtoffers (54,7%) blijkt deze meldpunten niet te kennen. Zij die wel op de hoogte zijn van het bestaan van deze diensten noemen verschillende beweegredenen om hier geen klacht neer te leggen.
217
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN RACISMEBESTRIJDING, o.c., 19.
84
Tabel 19: Het percentage slachtoffers dat geen aangifte deed bij de meldpunten, verdeeld naar argumenten die een rol speelden in hun besluitvorming (N=121) Niet belangrijk genoeg Zou niets veranderen Wordt niet serieus genomen Mentaal niet sterk genoeg voor Escalatie van het geweld vermijden Geen tijd voor Dader was vriend/familie Ik los het liever zelf op Minder leuke kant van het holebi-zijn Mogelijk meer problemen Daders gaan toch vrijuit Al elders gemeld Geen behoefte aan Daders zijn het niet waard Geen meldpunt in de buurt Niet aan gedacht Ik weet het niet Andere
10,4 3,2 0,7 2,2 0,7 1,1 2,5 3,6 1,1 1,4 2,5 1,1 2,9 1,8 0,7 0,7 3,6 3,2
Het meest voorkomende argument is dat men het incident niet belangrijk genoeg vond. Zoals we in de literatuurstudie reeds suggereerden, zijn vele argumenten gelijkaardig aan degene die ook genoemd werden om geen klacht in te dienen bij de politie. Voorbeelden van redenen die wel bij de meldpunten en niet bij de politie worden aangehaald, zijn ‘Ik voel me er mentaal niet sterk genoeg voor’, ‘Ik heb hier geen behoefte aan’, ‘Het zou toch niets aan de situatie veranderen’ en ‘De daders zijn het niet waard’. Deze reden wordt hier enkel aangehaald door slachtoffers van verbaal geweld of bedreiging. Een klein aantal respondenten zegt dat er geen meldpunt is in de buurt waar zij wonen of in de buurt waar het geweld plaatsvond. Hoewel zij dus wel op de hoogte zijn van het bestaan van de meldpunten, hebben ze geen weet van de mogelijkheid om klacht in te dienen via de telefoon of via een meldingsformulier op het internet. Werken aan een grotere bekendmaking van de meldpunten en hun dienstverlening lijkt ons op basis van de bekomen resultaten noodzakelijk.
Een gering aantal respondenten geeft aan het homofoob geweld te aanvaarden als een minder leuke kant van het holebi-zijn. Deze reden wordt enkel genoemd door slachtoffers van verbaal geweld. Ze toont aan dat holebi’s vaak herhaaldelijk homofobe opmerkingen naar het hoofd geslingerd krijgen, waardoor ze gaan denken dat deze beledigingen er nu eenmaal bijhoren als je holebi bent. Zoals uit de literatuurstudie blijkt, bestaat het risico dat het regelmatig geconfronteerd worden met negatieve opmerkingen over de homoseksuele geaardheid zal
85
leiden tot het internaliseren van homofobe gedachten en verminderen van het psychisch welzijn.218
2.6.3. Aangifte bij een andere instantie Afhankelijk van de plaats waar de agressie zich voordoet, kunnen holebi’s de feiten ook melden aan iemand met een leidinggevende functie, zoals de directeur van een school. Ook deze vorm van aangiftebereidheid werd bevraagd. Een vierde van de respondenten die van deze mogelijkheid gebruik kon maken, benutte deze kans. De aangiftebereidheid bij een andere instantie is voor mannelijke en vrouwelijke slachtoffers ongeveer even groot. Indien klacht werd neergelegd, ging het – in tegenstelling tot aangifte bij de politie- hoofdzakelijk om verbaal geweld. Van de meldingen had 12,9% betrekking op seksueel geweld. 9,7% ging over fysiek geweld, en 6,5% over bedreiging en/of intimidatie. Van eigendomsdelicten werd ook hier, net zoals bij de voorgaande instanties, door niemand klacht ingediend. Mogelijk hebben slachtoffers van diefstal en/of vandalisme de daders helemaal niet gezien, of minder goed dan slachtoffers van andere geweldplegingen. Een andere aannemelijke verklaring is dat slachtoffers van geweld gericht tegen het eigendom minder overtuigd zijn van het homofoob karakter van de agressie.
33,3% is zeer ontevreden over de wijze waarop hun klacht werd afgehandeld, 10% drukt zich voorzichtiger uit en zegt eerder ontevreden te zijn. De beschrijvingen van enkele slachtoffers die aangifte deden van het geweld op school of op het werk tonen aan dat vaak weinig begripvol wordt gereageerd op de klacht.
“Op het werk werd iemand van de kaderleden werd vrij handtastelijk. Hij zei dat hij mij wel zou kunnen bekeren, dat ik gewoon eens met " een echte vent" seks zou moeten hebben. De baas geloofde dit niet, dus heb ik ontslag genomen.”
“De schooldirectie wou dat ik de zaak liet seponeren, omdat het hen een slechte naam zou bezorgen. Omdat ze ermee dreigden me te buizen, heb ik dit gedaan.”
“Er werd geen aandacht besteed aan mijn klacht. Op die school werd homoseksualiteit gezien als een fout van de natuur. Leerkrachten deden dan ook niets om holebi’s te helpen.”
218
Zie Deel 1, 1.3.3. Mogelijke gevolgen voor het welbevinden van holebi’s
86
Ongeveer een vierde (26,6%) spreekt zich daarentegen positief uit over de reactie van de verantwoordelijke aan wie ze de agressie meldden en 30% stelt zich neutraal op.
Tabel 20: Het percentage slachtoffers dat geen aangifte deed bij een verantwoordelijke, verdeeld naar argumenten die een rol speelden bij hun besluitvorming (N=89) Niet belangrijk genoeg Zou niets veranderen Wordt niet serieus genomen Mentaal niet sterk genoeg voor Escalatie van geweld vermijden Verantwoordelijke was dader Angst om anonimiteit te verliezen Ik los het liever zelf op Mogelijk meer problemen Vrees voor homofobe reacties Daders zijn het niet waard Geen behoefte aan Niet te bewijzen Ik trek me er niets van aan Ik weet het niet Andere
19,1 3,4 14,6 1,1 9 3,4 5,6 2,2 1,1 3,4 5,6 4,5 2,2 3,4 9 9
‘Het incident was niet belangrijk genoeg’ wordt het vaakst aangehaald als reden om geen aangifte te doen bij een andere instantie, gevolgd door ‘De verantwoordelijke zou de feiten niet serieus genoeg nemen’ Ook vrezen sommige slachtoffers dat ze door het indienen van een klacht op school, het werk of in een vereniging hun anonimiteit zouden verliezen, waardoor ze niet langer in staat zouden zijn hun seksuele geaardheid te verbergen voor (een deel van) hun schoolgenoten, collega’s of leden van een vereniging. Een ander argument dat relatief vaak genoemd wordt, is de vrees dat het geweld door een aangifte zou escaleren. Bij een klein deel van de incidenten was de verantwoordelijke bovendien zelf de dader van de agressie.
2.7. Impact 2.7.1. Fysieke en materiële gevolgen Bijna een vijfde (18,7%) van de slachtoffers meldt lichamelijke gevolgen te hebben overgehouden aan het misdrijf. In de meeste gevallen gaat het om kwetsuren van lichte aard. 2,2% van de slachtoffers liep ernstige fysieke verwondingen op. Voornamelijk mannelijke slachtoffers ondervinden lichamelijke gevolgen van de agressie. 24,1% van de mannen spreekt van lichte of ernstige letsels ten gevolge van de feiten, tegenover 13,8% van de vrouwen.
87
Tabel 21: Het percentage incidenten, verdeeld naar vorm van geweld en mogelijke lichamelijke gevolgen Verbaal geweld N=181 Lichamelijke gevolgen van ernstige aard Lichamelijke gevolgen van lichte aard Geen lichamelijke gevolgen Totaal
Bedreiging/Intimidatie N=32
Fysiek geweld N=30
Diefstal/Vandalisme N=3
Seksueel geweld N=32
0
3,1
6,7
0
9,4
7,2
12,5
56,7
0
37,5
92,8
84,4
36,7
100
53,1
100
100
100
100
100
Net zoals in het Brussels onderzoek en het Nederlands onderzoek van Van San en De Boom, rapporteert een meerderheid van de slachtoffers van fysiek geweld (63,3%) lichamelijke gevolgen.219 Bij seksueel geweld wordt dit door iets minder dan de helft van de slachtoffers gemeld. Daarnaast geven ook enkele slachtoffers van verbaal geweld en van bedreiging aan fysieke verwondingen te hebben opgelopen, waardoor duidelijk wordt dat de bevraagde vormen van geweld elkaar soms overlappen en fysieke agressie ook kan voorkomen bij gedrag dat door de slachtoffers in de categorie ‘pesten’ of ‘intimidatie’ geplaatst wordt. Het percentage fysiek geweld zal in werkelijkheid dus hoger liggen dan wat op het eerste zicht uit onze resultaten kan worden afgeleid. Hoewel we beseften dat pestgedrag verschillende vormen kan aannemen, hoopten we dat slachtoffers bij wie de pesterijen ontaard waren in fysieke agressie dit gedrag in onze vragenlijst onder fysiek geweld zouden plaatsen. Niet alle slachtoffers blijken dit gedaan te hebben. Een duidelijkere omschrijving van de verschillende geweldsvormen in toekomstig onderzoek lijkt ons aangewezen.
Tabel 22: Het percentage incidenten, verdeeld naar vorm van geweld en mogelijke materiële schade Verbaal geweld N=181 Materiële schade van ernstige aard Materiële schade van lichte aard Geen materiële schade Totaal
Bedreiging/Intimidatie N=32
Fysiek geweld N=30
Diefstal/Vandalisme N=3
Seksueel geweld N=32
1,1
3,1
10
33,3
9,4
7,7 91,2
15,6 81,3
46,7 43,3
66,7 0
21,9 68,8
100
100
100
100
100
Daarnaast geeft ook 18,7% van de respondenten aan materiële schade te hebben opgelopen ten gevolge van de agressie. Meestal was deze van beperkte omvang. Slechts 3,6% van de
219
M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 88; M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 49.
88
incidenten veroorzaakte ernstige materiële schade. Net zoals bij fysieke gevolgen, blijken meer mannen dan vrouwen materiële schade te rapporteren.
Bij elk incident betreffende diefstal of vandalisme is sprake van materiële schade. Meer dan de helft van de slachtoffers van fysiek geweld en 30% van de slachtoffers van seksueel geweld rapporteren financieel nadeel ten gevolge van het misdrijf. Ook een aantal slachtoffers van verbaal geweld en bedreiging/intimidatie zeggen materiële schade te hebben opgelopen, waaruit nogmaals blijkt dat de bevraagde vormen van geweld overlappingen vertonen.
2.7.2. Psychosociale gevolgen Tabel 23: Het percentage slachtoffers, verdeeld naar mogelijke psychosociale gevolgen van het misdrijf (N=278) Minder zelfvertrouwen Minder open over seksuele voorkeur Minder veilig Slaapstoornissen Moeilijker met seksuele voorkeur Zelfmoordgedachten Aanpassen van kledij Aanpassen van gedrag Mijden van bepaalde plaatsen Mijden van sociale contacten
Helemaal eens 11,9 12,9
Eerder eens 22,3 18
Eens oneens 16,5 13,7
12,9 5
24,8 5,4
7,6 7,9 4 5,4 15,8 4,7
noch
Eerder oneens 19,4 18
Helemaal oneens 29,9 37,4
21,9 11,9
17,6 13,3
22,7 64,4
14
13,7
15,8
48,9
7,2 6,5 15,1 25,9 6,5
12,2 6,8 11,5 18,7 14
13,3 18 15,8 13,7 15,8
59,4 64,7 52,2 25,9 59
Aan de hand van enkele stellingen werd ook gepeild naar de psychosociale gevolgen van het homofoob geweld. Bij een aanzienlijk aantal slachtoffers heeft de agressie een negatieve invloed gehad op hun welzijn. De uitspraak ‘Ten gevolge van de agressie voel ik me minder veilig’ werd het meest ondersteund. Als gevolg van het geweld heeft 34,2% minder zelfvertrouwen en heeft 21,6% het moeilijker met zijn seksuele geaardheid. Dit komt ook duidelijk naar voor in de opmerkingen die door een aantal slachtoffers werden toegevoegd.
“Homo's worden altijd uitgescholden en ik voel mezelf verkeerd om zo te zijn omdat iedereen ons uitscheldt...”
“Ik heb me na het incident volledig teruggetrokken, ik voelde me zo dom en zo slecht!”
89
“Ik kom op voor mijzelf, en als het moet voor mijn partner en andere mensen. Al word ik toch wel een beetje onzeker en depressief door al die homofoben.”
15,1% denkt ten gevolge van de agressie soms aan zelfmoord. Verder meldt een tiende last te hebben van slaapstoornissen. Veel respondenten vertonen bovendien vermijdingsgedrag. 41,7% geeft aan bepaalde plaatsen te ontwijken en 11,2% mijdt zelfs sociale contacten. 30,9% is ten gevolge van zijn slachtofferschap minder open geworden over de seksuele geaardheid. Daarnaast anticipeert 20,5% op toekomstig geweld door op zijn gedrag te letten en past 10,5% zijn kledij aan.
Meer dan de helft van de slachtoffers van zowel fysiek als seksueel geweld geeft aan zich ten gevolge van de agressie minder veilig te voelen. Slachtoffers van deze vormen van geweld melden ook vaak bepaalde plaatsen te vermijden en een groot percentage zegt te kampen met angstgevoelens. Slachtoffers van seksuele agressie geven iets vaker aan geplaagd te worden door slaapstoornissen. Ook hebben ze het doorgaans moeilijker met hun seksuele voorkeur ten gevolge van de feiten. Slachtoffers van fysiek geweld melden dan weer meer sociale contacten te mijden als een gevolg van de agressie.
Ook voor de lichtere vormen van geweld mogen de psychosociale gevolgen niet onderschat worden. Zo zegt telkens minstens een vijfde van de slachtoffers van verbaal geweld en van bedreiging zich minder veilig te voelen, het moeilijker te hebben met de seksuele voorkeur en bepaalde plaatsen te mijden omwille van de homofobe agressie. Ook angstgevoelens worden door een groot percentage van deze slachtoffers gerapporteerd. Bovendien beaamt een tiende van de slachtoffers van verbale agressie soms aan zelfmoord te denken ten gevolge van de feiten.
Over het algemeen zien we geen grote verschillen tussen mannen en vrouwen wat betreft het psychisch welbevinden na de agressie. Een uitzondering hierop vormt de stelling ‘Ten gevolge van de agressie denk ik soms aan zelfmoord’. Van de vrouwen is 10,3% het eerder eens met deze stelling, tegenover 3,8% van de mannen. Bij de antwoordmogelijkheid ‘helemaal eens’ is het verschil tussen beide geslachten gering.
90
2.7.3. Aanvullende opmerking Hoewel dit onderzoek enkel gericht was op de bevraging van slachtoffers van homofoob geweld, kregen we tijdens de onderzoeksfase via Netlog en e-mail ook berichten aan van holebi-jongeren die nog nooit met homofoob geweld geconfronteerd werden. Enkelen van hen zegden hun gedrag aan te passen om slachtofferschap te vermijden. Zij bevestigen hiermee het beeld van vermijdingsgedrag dat in andere onderzoeken geschetst wordt. Homofobe agressie leidt niet enkel bij sommige slachtoffers, maar ook bij een ruimer deel van de holebipopulatie tot negatieve anticipatie.220 Ter illustratie citeren we enkele fragmenten uit berichten die we kregen van holebi’s die nog nooit met homofobe agressie te maken kregen.
“Ik heb nog geen agressie of geweld meegemaakt. Want ik ben maar biseksueel en gedraag mij niet vrouwelijk. Iedereen denkt dat ik hetero ben. Ik doe ook mijn best om er zoveel mogelijk uit te zien als een ‘gewone hetero-man’.”
“Ik heb nog geen last gehad van agressie. Ik vertel anderen niet over mijn seksuele geaardheid. Dat is meestal veiliger.”
“Jammer genoeg kan ik je niet helpen. Ik heb mij nog niet volledig geout omdat ik juist vrees voor deze verbale agressie of zelfs andere agressie. De mensen die het van mij weten, accepteren het en hebben nooit moeilijk tegen mij gedaan omdat ik holebi ben, maar ik betwijfel of ook de reactie van anderen positief zal zijn.”
2.8. Verwerking De grote meerderheid van de slachtoffers heeft met één of meerdere personen over de feiten gesproken. Vrienden (72,3%) worden het meest genoemd. Respondenten die een partner hebben, die bovendien op de hoogte is van hun seksuele voorkeur, kiezen ook hem of haar vaak als gesprekspartner. In mindere mate wordt een beroep gedaan op schoolgenoten en kennissen.
220
G.M. HEREK en K.T. BERRILL (eds.), o.c., 216; J. VINCKE en P. STEVENS, o.c., 40.
91
Tabel 24: Het percentage slachtoffers, verdeeld naar vorm van geweld waar ze slachtoffer van werden en naar personen met wie ze over het incident gepraat hebben
Partner Vrienden Kennissen Schoolgenoten Collega’s Dokter Leerlingbegeleider CLB-medewerker Sociaal assistent therapeut Niemand Andere
Bedreiging/Intimidatie N=32
of
Verbaal geweld N=181 38,1 69,6 16 28,7 8,3 2,2 7,2
Diefstal/Vandalisme N=3
59,4 81,3 21,9 21,9 12,5 3,1 9,4
Fysiek geweld N=30 40 70 23,3 30 6,7 13,3 10
0 100 66,7 33,3 0 0 0
Seksueel geweld N=32 28,1 78,1 15,6 6,3 9,4 18,8 12,5
of
3,3
9,4
6,7
0
12,5
16,6 11
6,3 12,5
16,7 20
0 33,3
15,6 12,5
Voor elke vorm van geweld zijn vrienden en de partner de meest gekozen gesprekspartner. Uit deze tabel blijkt verder dat ook lichtere vormen van agressie een grote invloed kunnen hebben op het psychisch welbevinden van slachtoffers. Zo praat 3,3% van de slachtoffers van verbaal geweld met een sociaal assistent of een therapeut, een iets kleiner percentage vertelt aan een dokter wat hen is overkomen. Enkel voor eigendomsdelicten wordt door geen enkel slachtoffer met een professionele hulpverlener gesproken. Wel praten alle slachtoffers van diefstal of vandalisme met één of meerdere personen over de agressie. Bij de andere vormen van geweld zien we dat een aantal slachtoffers met niemand praat over het incident. Mogelijk heeft het slachtoffer geen behoefte aan een gesprek om het gebeurde te verwerken. Andere plausibele verklaringen zijn dat het slachtoffer geen sociaal netwerk heeft om op terug te vallen, of dat het slachtoffer niet over de agressie wil praten om zijn seksuele geaardheid verborgen te houden.
Praten over het geweld waar men slachtoffer van werd kan echter van belang zijn voor een goede verwerking ervan. Van de slachtoffers die met minstens één persoon sprak over wat hen overkomen was, zegt 85,2% dat dit gesprek een beetje of goed geholpen heeft. Vooral de gesprekken met collega’s worden positief beoordeeld. Bij 95,8% heeft dit een beetje of goed geholpen. Ook over gesprekken met een sociaal assistent of therapeut is men erg tevreden. Slechts bij 6,7% heeft dit gesprek niet veel geholpen. Bovendien zegt niemand dat dit gesprek hem helemaal niet geholpen heeft om het gebeurde te verwerken. In het Brussels onderzoek lagen de waarderingscijfers voor gesprekken met hulpverleners
92
daarentegen eerder aan de lage kant.221 Verder is 90,8% tevreden over het gesprek dat ze met hun partner voerden over het geweld. Gesprekken met de andere personen die in tabel 24 worden opgesomd, krijgen over het algemeen eveneens een positieve beoordeling. Toch geeft bij deze categorieën steeds minstens een tiende van de slachtoffers aan dat het gesprek hen weinig tot niet geholpen heeft. Veel is natuurlijk afhankelijk van de steun en het begrip dat men van de gesprekspartner krijgt.
2.9. Besluit In dit hoofdstuk worden de resultaten van ons kwantitatief onderzoek naar geweld tegen holebi-jongeren voorgesteld. De onderzoeksvraag die centraal staat in dit onderzoek is: “Welke zijn de karakteristieken van homofoob geweld tegen Vlaamse holebi-jongeren?” Via een websurvey werden holebi’s tussen 16 en 26 jaar oud bevraagd, die al eens te maken kregen met homofoob geweld. Wat vooral opvallend met betrekking tot het profiel van de slachtoffers, is de min of meer gelijke verdeling tussen het aantal mannen en vrouwen in onze steekproef (47,8% mannen tegenover 52,2% vrouwen). In andere onderzoeken naar homofoob geweld zijn vrouwelijke slachtoffers meestal ondervertegenwoordigd. Verder zijn opvallend weinig slachtoffers van allochtone afkomst.
In een eerste vraag werd gepeild of de jongeren reeds in aanraking waren gekomen met verbaal geweld, bedreiging of intimidatie, fysiek geweld, diefstal of vandalisme en seksueel geweld, en zo ja, hoeveel keer. De overgrote meerderheid van de slachtoffers (95,3%) werd al eens geconfronteerd met verbaal geweld. De meesten onder hen kregen zelfs al herhaaldelijk te maken met deze vorm van agressie. Meer dan de helft van de jongeren (53,2%) werd ook al minstens één keer slachtoffer van bedreiging of intimidatie. Bovendien kwam 28,4% van de respondenten al eens in aanraking met fysiek geweld en werd 28% slachtoffer van een eigendomsdelict. Tot slot werd 26,3% van de bevraagde jongeren reeds geconfronteerd met seksuele agressie omwille van hun geaardheid. Ook bij de zwaardere vormen van geweld is meervoudig slachtofferschap geen uitzondering. Meer mannen dan vrouwen werden slachtoffer van bedreiging, fysiek geweld en diefstal of vandalisme. Het verband tussen geslacht en slachtofferschap is echter enkel bij fysiek geweld en diefstal of vandalisme significatief. Voor elke vorm van geweld ligt het percentage voor meervoudig slachtofferschap bovendien hoger voor mannelijke slachtoffers dan voor vrouwelijke.
221
M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 68.
93
Voor het vervolg van de enquête werd aan de slachtoffers die al meermaals en/of met verschillende vormen van geweld geconfronteerd, gevraagd enkel het incident te bespreken dat op hen de meeste indruk had nagelaten. Het daderprofiel dat we aan de hand van onze resultaten bekomen, stemt grotendeels overeen met de bevindingen uit de literatuur. De daders van homofoob geweld zijn overwegend jonge mannen, die in groep handelen. Slechts bij één vierde van de incidenten handelt de dader alleen. Wanneer vrouwelijke daders betrokken zijn, handelen zij meestal samen met mannen. Toch zegt 9% van de slachtoffers uitsluitend door vrouwen te zijn lastig gevallen. Vooral wat fysiek en seksueel geweld betreft, ligt het percentage incidenten gepleegd door een exclusief vrouwelijke dadergroep hoog in vergelijking met andere studies. Iets meer dan de helft van de feiten werd gepleegd door daders van Belgische afkomst. Bij een kwart van de feiten zijn de daders allochtonen. Het aantal feiten gepleegd door een groep die zowel uit allochtone als autochtone daders bestond, is eerder beperkt. Ook wat betreft de relatie tussen dader en slachtoffer, wijken onze resultaten af van het beeld dat in de literatuurstudie werd geschetst. Hoewel 52,9% van de slachtoffers zegt dat ze minstens één van de daders niet kenden, heeft meer dan de helft van de slachtoffers wel een voorafgaande band met één of meerdere daders. De homofobe aard van het geweld wordt door vele slachtoffers afgeleid uit het taalgebruik dat de daders hanteerden. Ook het gedrag of de lichaamstaal van de geweldpleger, en het feit dat hun partner erbij was op het ogenblik van de agressie is voor vele slachtoffers aan aanwijzing. De verhalen van sommige slachtoffers tonen bovendien aan dat ouderwetse opvattingen omtrent homoseksualiteit als ziekte nog niet helemaal verdwenen zijn in onze samenleving.
Net zoals aan de hand van de literatuurstudie reeds werd aangetoond, doet homofoob geweld zich op uiteenlopende tijdstippen en locaties voor. Toch blijkt meer dan 30% van de incidenten op school of in de buurt daarvan plaats te vinden. Ook op straat en in het uitgaansmilieu komt homofobe agressie vaak voor. Het merendeel van de incidenten speelde zich af in een stad. Vooral Antwerpen en Gent worden vaak genoemd als steden waar het geweld plaatsvond.
De aangiftebereidheid van de slachtoffers van homofoob geweld ligt laag. Zowel bij de politie, als bij de Holebifederatie, het CGKR of bij een andere instantie werd slechts door een klein aantal respondenten klacht neergelegd. Vaak vinden slachtoffers het incident niet belangrijk genoeg om klacht neer te leggen, of vrezen ze dat anderen de feiten niet ernstig genoeg zullen nemen. Ook is een groot deel van de respondenten niet op de hoogte van de 94
strafbaarheid van bepaalde feiten. Meer dan de helft van de slachtoffers blijkt daarnaast geen weet te hebben van het bestaan van de meldpunten van de Holebifederatie en het CGKR. Van de respondenten die de meldpunten wel kennen, heeft niet iedereen een goed inzicht in de dienstverlening van deze organisaties.
Iets minder dan een vijfde van de slachtoffers hield lichamelijke gevolgen over aan het incident. Fysieke verwondingen worden bovendien bij elke vorm van geweld, met uitzondering van diefstal en vandalisme, door een deel van de slachtoffers gerapporteerd. Hieruit blijkt dat sprake is van overlappingen tussen de geweldsvormen die in deze survey bevraagd werden. Verder liep ook iets minder dan 20% van de slachtoffers materiële schade op. Daarnaast heeft het geweld bij een groot deel van de slachtoffers een invloed op het psychisch welbevinden. Onveiligheidsgevoelens en een verminderd zelfvertrouwen worden het vaakst gerapporteerd. 15,1% denkt ten gevolge van de agressie soms aan zelfmoord. Vele respondenten vertonen bovendien ook vermijdingsgedrag, zoals het vermijden van bepaalde plaatsen, als reactie op het gebeurde. Praten over de agressie kan het slachtoffer helpen het voorval te verwerken. Vooral over gesprekken met collega’s en een therapeut of sociaal assistent zijn de meeste slachtoffers tevreden, doch ook andere gesprekspartners scoren over het algemeen goed.
95
Hoofdstuk 3: Aanbevelingen Deze eindverhandeling beoogt aan de hand van een kwantitatief, beschrijvend onderzoek de problematiek van homofoob geweld tegen holebi-jongeren te verkennen. Door middel van een websurvey werden holebi’s tussen 16 en 26 jaar oud bevraagd over verschillende aspecten van hun slachtofferervaring. Er werden gegevens verzameld met betrekking tot de vormen van homofoob geweld waarmee holebi’s geconfronteerd worden, het profiel van het slachtoffer en de dader, de plaats en het tijdstip van de agressie en de aangiftebereidheid van de slachtoffers. Ook de gevolgen van de agressie voor de slachtoffers en hun verwerking van de feiten werden onderzocht. Op basis van de geraadpleegde literatuur en de resultaten van het eigen onderzoek, worden in dit hoofdstuk een aantal aanbevelingen geformuleerd. Gezien het exploratieve karakter van dit onderzoek, wordt voornamelijk aandacht besteed aan suggesties voor verder onderzoek. Daarnaast worden ook enkele beleidsaanbevelingen uitgewerkt.
3.1. Aanbevelingen voor verder onderzoek 3.1.1. Onderzoek naar geweld tegen holebi-jongeren 3.1.1.1. Herhaling van het onderzoek Allereerst pleiten we ervoor het door ons gevoerde onderzoek te herhalen. Door technische problemen was een derde van de ingevulde vragenlijsten niet beschikbaar voor analyse. Mogelijk is het beeld van homofoob geweld tegen holebi-jongeren, dat in het voorgaande hoofdstuk werd geschetst, hierdoor enigszins vertekend. Onderzoek dat gebruik maakt van meer geavanceerde software, zou deze technische problemen kunnen vermijden. De problemen die optraden in de door ons gehanteerde software leidden er ook toe dat de actieve respondentenwerving vroeger werd stopgezet dan gepland. Hoewel de link naar de vragenlijst op verschillende manieren verspreid is, werd hij niet op alle websites geplaatst die we aanvankelijk voor ogen hadden. Herneming van het onderzoek zou een grotere steekproef kunnen opleveren.
Ook bevelen we een betere definiëring van de verschillende geweldsvormen aan. Uit de resultaten
bleek
dat
sommige
slachtoffers
van
verbaal
geweld,
dat
door
ons
geoperationaliseerd werd als uitschelden, beledigen, pesten of cyberpesten, fysieke verwondingen hadden opgelopen ten gevolge van de feiten. Wij hoopten dat slachtoffers bij
96
wie de pesterijen geëscaleerd waren naar fysieke agressie, dit gedrag onder de categorie ‘fysiek geweld’ zouden plaatsen. Dit blijkt echter niet door alle slachtoffers gebeurd te zijn, waardoor we geen goed beeld hebben van het werkelijke percentage feiten waarbij de agressie fysiek van aard is. Bij heruitvoering van het onderzoek zou men ‘pesten’ als aparte geweldsvorm kunnen opnemen. Een andere oplossing bestaat in het formuleren van duidelijke instructies aan het begin van de vragenlijst, zodat de respondenten weten dat ze verwacht worden een onderscheid te maken tussen verbaal pestgedrag en pesten van fysieke aard. 3.1.1.2. Verdieping van specifieke aspecten Het onderzoek toont aan dat holebi-jongeren met verschillende soorten van homofobe agressie geconfronteerd worden. Bovendien blijkt meervoudig slachtofferschap bij geen enkele van de bevraagde geweldsvormen een uitzondering. Zelfs voor de zwaardere vormen van geweld zijn er respondenten die aangeven dat ze hier al meer dan tien maal het slachtoffer van werden. In dit onderzoek werd enkel dieper ingegaan op aspecten van het incident dat op de respondent het meeste indruk had nagelaten. Toekomstig onderzoek kan mogelijk meerdere slachtofferervaringen van elke respondent bevragen. Zo kan worden nagegaan of respondenten die herhaaldelijk slachtoffer werden steeds op dezelfde plaats met agressie te maken krijgen en of steeds dezelfde daders verantwoordelijk zijn. Bij slachtoffers die herhaaldelijk door dezelfde geweldpleger(s) worden lastig gevallen, kan men onderzoeken of het geweld escaleert, en welke elementen hierbij een rol spelen. Op deze manier kunnen risicofactoren voor meervoudig slachtofferschap in kaart worden gebracht, zodat met deze factoren
rekening kan
worden
gehouden
bij
het
ontwikkelen
van
preventie-en
interventiestrategieën inzake homofoob geweld. Aangezien in dit onderzoek de vragen voornamelijk toegespitst waren op slechts één enkel incident, was significantietoetsing voor het merendeel van de verkregen gegevens niet opportuun. Ook op dit vlak biedt het bevragen van meerdere incidenten een belangrijke meerwaarde.
Het merendeel van de agressie speelde zich af in een stad (68%). Van de feiten die zich afspeelden in een stad, deed 18% zich voor in Antwerpen. Hoewel deze plaats in vergelijking met de andere steden opmerkelijk vaak genoemd wordt, kan aan de hand van dit onderzoek niet met zekerheid gezegd worden dat homofoob geweld vaker voorkomt in Antwerpen dan in andere steden. Grondige, vergelijkende studies zijn nodig om andere mogelijke verklaringen uit te sluiten.
97
Ook een studie die zich beperkt tot homofobe agressie die plaatsvindt in Antwerpen zou interessant zijn. Uit onze resultaten blijkt dat een vijfde van het geweld in de buurt van een hetero-uitgaansgelegenheid zich in Antwerpen voordoet. Ook voor homofobe incidenten die zich afspelen op het openbaar vervoer wordt Antwerpen opvallend vaak genoemd. Nader onderzoek kan zich richten op het in kaart brengen van risicogebieden binnen deze stad.
Hoewel door de slachtoffers uiteenlopende locaties worden genoemd waar de agressie plaatsvond, geeft 34% aan dat de agressie zich voordeed op school of in de buurt daarvan. Ook dit lijkt ons een interessante piste om verder te onderzoeken. In dit onderzoek werd enkel gevraagd naar het huidige opleidingsniveau van het slachtoffer. Van de meeste respondenten weten we echter niets over het type onderwijs dat ze volgden ten tijde van de agressie. Indien respondenten aanduidden dat de dader een schoolgenoot was, weten we bovendien niet of de agressor een klasgenoot is, of iemand die op dezelfde school zit, maar een andere studierichting volgt. Daarnaast noemen enkele respondenten een leerkracht of de directie van de school als dader. Andere respondenten geven aan dat de homofobe agressie niet gepleegd werd door een leerkracht of de schooldirectie, maar zijn ontevreden over de wijze waarop ze behandeld werden door een verantwoordelijke van de school, toen ze klacht indienden over de agressie. Nog anderen zeggen geen melding te maken van de agressie op school, uit angst voor een negatieve reactie van de verantwoordelijke. Een onderzoek naar de houding van personen die in het onderwijs tewerkgesteld zijn ten aanzien van homoseksualiteit, lijkt ons dan ook aangewezen.
We stelden niet enkel problemen vast betreffende het indienen van een klacht op school. Bij de politie, de meldpunten en op het werk wordt slechts door een gering aantal respondenten aangifte gedaan van het homofobe incident. Een onderzoek naar hoe de aangiftebereidheid van de slachtoffers verhoogd kan worden, zou nuttig zijn. Voor een dergelijke studie suggereren wij volgende aandachtspunten: Mannen blijken meer klacht in te dienen over homofobe agressie dan vrouwen. Dit werd al in de literatuurstudie aangehaald, maar kon mogelijk verklaard worden door aan te nemen dat mannen meer geconfronteerd worden met homofobe agressie dan vrouwen. In dit onderzoek werden echter iets meer vrouwelijke dan mannelijke slachtoffers bereikt (52,5% vrouwen tegenover 47,8% mannen), en ook hier ligt de aangiftebereidheid hoger bij mannelijke slachtoffers. Er moet dus gezocht worden naar andere verklaringen, zodat voorstellen 98
geformuleerd kunnen worden met betrekking tot het vergroten van de assertiviteit van lesbiennes en vrouwelijke biseksuelen. Veel respondenten blijken de meldpunten van de Holebifederatie en het CGKR niet te kennen. Bovendien hebben niet alle slachtoffers, die aangeven wel op de hoogte te zijn van het bestaan van deze meldpunten, goede kennis van de bereikbaarheid van deze diensten. Toekomstig onderzoek kan zich richten op hoe de bekendheid van deze meldpunten onder de holebi-bevolking vergroot kan worden. Een deel van de slachtoffers heeft daarnaast geen weet van de strafbaarheid van bepaalde feiten. Ook naar de wijze waarop informatie over het bestaan en de inhoud van de antidiscriminatiewet verschaft kan worden aan een ruimer holebi-publiek, zou onderzoek verricht kunnen worden.
Ook het analyseren van kenmerken en motieven van daders van homofobe agressie is van belang om een efficiënt beleid inzake de preventie en aanpak van homofoob geweld op poten te zetten. Wanneer de dader een onbekende is, moet voorzichtig worden omgesprongen met gegevens over bijvoorbeeld de nationaliteit en de leeftijd van de agressor, die door het slachtoffer worden aangereikt. De onderzoeksresultaten wijzen echter uit dat meer dan de helft van de slachtoffers in dit onderzoek wel een voorafgaande band heeft met (minstens één van) de dader(s). Dit kan een aanknopingspunt zijn voor verder onderzoek. Slachtoffers die hun agressor reeds voor het delict kenden, kunnen immers meer betrouwbare informatie verstrekken omtrent het profiel van de dader. Hoe meer gegevens men kan verkrijgen over de dader aan de hand van slachtoffersurveys, hoe groter de kans dat men een manier zal vinden om een verkennend empirisch onderzoek te voeren naar de motieven van daders van homofoob geweld.
3.1.2. Methode van dataverzameling De websurvey is een adequate methode gebleken in het bereiken van jonge holebirespondenten. Wel kan het combineren van deze werkwijze met andere onderzoeksmethoden een meerwaarde bieden.
Ten eerste zou men interviews kunnen afnemen bij slachtoffers die weigerachtig staan tegenover deelname aan een websurvey. Slechts één iemand deelde ons mee wantrouwig te staan tegenover een internet-enquête, maar het is denkbaar dat ook andere slachtoffers liever geen gevoelige informatie betreffende hun ervaring prijsgeven via het internet.
99
Ten tweede moet worden nagegaan welke methode van dataverzameling het meest geschikt is om allochtone holebi’s te bereiken. Allochtone slachtoffers zijn sterk ondervertegenwoordigd in onze steekproef. Gezien andere culturen vaak minder verdraagzaam zijn ten aanzien van homoseksualiteit, is het denkbaar dat allochtone holebi’s meer anticiperend gedrag stellen dan holebi’s van Belgische afkomst. Hierdoor worden ze dan daadwerkelijk minder slachtoffer dan autochtone holebi’s. Hun ondervertegenwoordiging in de steekproef kan echter ook te wijten zijn aan de gekozen dataverzamelingsmethode. Computerbezit en internetgebruik zijn immers niet gelijk verdeeld onder de Belgische bevolking. Om meer duidelijkheid te verkrijgen over deze problematiek, raden wij dan ook een onderzoek aan dat zich specifiek richt naar het in kaart brengen van de omvang van homofoob geweld tegen allochtone holebi’s.
Ten slotte zou internetonderzoek vooral geschikt zijn om jongere respondenten te bereiken. Onderzoekers die niet enkel inzicht willen krijgen in de problematiek van geweld tegen holebijongeren, maar ook homofoob geweld tegen oudere leeftijdsgroepen willen bestuderen, adviseren we daarom voldoende aandacht te besteden aan het zoeken naar aanvullende methoden van dataverzameling.
3.1.3 Verruiming doelgroep In dit exploratieve onderzoek beperkten we ons tot het bevragen van jonge slachtoffers van homofoob geweld. Uit de literatuurstudie blijkt dat jonge holebi’s vaker slachtoffer worden van homofobe agressie dan ouderen.222 Bovendien zouden zij meer geplaagd worden door onveiligheidsgevoelens en andere psychologische problemen ten gevolge van (gevreesde) negatieve reacties over hun seksuele geaardheid.223 We kozen voor een bevraging van holebislachtoffers tussen 16 en 26 jaar oud. Deze leeftijdsafbakening is zowel gebaseerd op de leeftijdsgrenzen die door Vlaamse holebigroepen worden gehanteerd, als op de geraadpleegde literatuur.224 Toekomstig onderzoek kan zich ook op andere leeftijdsgroepen richten. In het onderzoek naar agressie tegen holebi’s in Brussel Stad werden slachtoffers uit verschillende leeftijdscategorieën bevraagd. Een dergelijk onderzoek zou op grotere schaal herhaald kunnen worden. Zoals hierboven al werd aangehaald, moet hierbij voldoende
222
G.M. HEREK (ed.), o.c., 188. http://www.gaybelgium.be/content/EEuulZuElVbsWcjnXJ.shtml, laatst geconsulteerd op 21 juli 2008. 223 A.R. D’AUGELLI, l.c., 433; M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 35; J. VINCKE, A. DEWAELE, W. VAN DEN BERGHE en N. COX, o.c., 40; J. VINCKE en K. VAN HEERINGEN, l.c., 495. 224 M. HOOGHE, E. QUINTELIER, E. CLAES , Y. DEJAEGHERE en A. HARRELL, o.c., 41; M. POELMAN en D. SMITS, o.c., 58; M. VAN SAN en J. DE BOOM, o.c., 43; J. VINCKE, A. DEWAELE, W. VAN DEN BERGHE en N. COX, o.c., 68.
100
aandacht geschonken worden aan het kiezen van adequate methoden van dataverzameling. De combinatie
van
een
websurvey
met
andere
kwantitatieve
en/of
kwalitatieve
onderzoeksmethoden biedt volgens ons de beste mogelijkheid om ook voldoende oudere respondenten te bereiken. Bij mannen zou de coming out gemiddeld tussen 14 en 16 jaar plaatsvinden. Vrouwelijke homoseksuelen zouden doorgaans pas tussen 16 en 19 jaar voor hun geaardheid uitkomen.225 Tijdens onze zoektocht naar respondenten die tot onze doelgroep behoorden, stelden we vast dat vele jongeren reeds vanaf de leeftijd van 13 jaar op hun Netlog-profiel aangeven homo-of biseksueel te zijn. Het gaat hier zowel om jongens als meisjes. Ook het bevragen van een jongere leeftijdsgroep over hun slachtofferervaringen betreffende homofoob geweld kan mogelijk interessante resultaten opleveren.
Niet alleen holebi’s, maar ook hetero’s kunnen slachtoffer worden van homofoob geweld. Daders kiezen hun slachtoffers vaak uit op basis van stereotiepe beelden over bijvoorbeeld de kledij of het uiterlijk van holebi’s die ze er op na houden.226 In dit onderzoek werd enkel aandacht besteed aan holebi-slachtoffers van homofoob geweld. Nochtans zijn ook hetero’s die slachtoffer worden omwille van hun vermeende holebiseksualiteit een interessante doelgroep voor verder onderzoek. Een mogelijk aanknopingspunt voor het bereiken van deze doelgroep kan het bevragen van zogenaamde ‘emo227-jongeren’ zijn. Deze subcultuur gaat gepaard met een specifieke stijl van kleding, zoals het dragen van smalle jeansbroeken en zwarte kledij, gecombineerd met fluo-kleuren. Zowel jongens als meisjes die tot deze subcultuur behoren, dragen zwarte eyeliner. Vooral voor jongens kan hierdoor het risico ontstaan dat ze als homoseksueel aanzien worden.228 Bovendien wordt de emo-subcultuur vaak geassocieerd met een biseksuele levensstijl.229
Een laatste aanbeveling voor verder onderzoek betreft het bevragen van holebi’s die nog nooit geconfronteerd werden met homofoob geweld. Wanneer zowel slachtoffers als nietslachtoffers bevraagd worden, kunnen gegevens verzameld worden met betrekking tot de omvang van homofobe agressie in Vlaanderen, of nog ruimer in België. Wanneer zulke gegevens bovendien systematisch verzameld worden per jaar, kunnen na verloop van tijd 225
G. MASON en S. TOMSEN (eds.), o.c., 101. J. MCDEVITT, J. LEVIN en S. BENNETT, l.c., 307-308. 227 De term ‘emo’ komt van emotional hardcore, een muziekbeweging die eind jaren tachtig ontstond. 228 http://www.klasse.be/archief/index.php?op=archief&nr=12808, laatst geconsulteerd op 21 juli 2008. 229 http://www.expreszo.be/content/headlines/2133, laatst geconsulteerd op 21 juli 2008. 226
101
uitspraken gedaan worden over homofoob geweld in ons land in termen van stijging en daling. Daarnaast kunnen holebi’s die nog nooit te maken kregen met agressie bevraagd worden over het eventuele vermijdingsgedrag dat ze vertonen. Ook met deze informatie kan rekening gehouden worden bij het formuleren van beleidsaanbevelingen.
3.2. Beleidsaanbevelingen Een eerste beleidsaanbeveling betreft de preventie en aanpak van homofoob geweld op school. Van de respondenten geeft 34% aan dat de homofobe agressie plaatsvond op school of in de buurt van de school zelf. Bovendien wordt 42,4% van de daders in dit onderzoek geschat minderjarig te zijn. Een groot deel van de agressors zijn dus scholieren uit het middelbaar onderwijs. Meer aandacht besteden aan holebiseksualiteit op school kan een mogelijk preventieve werking hebben. Uit de scholierenenquête van Pelleriaux blijkt dat op school weinig informatie gegeven wordt omtrent dit thema. Indien holebiseksualiteit ter sprake wordt gebracht, gebeurt dit meestal slechts tijdens een beperkt aantal vakken, zoals godsdienst of biologie.230 Ook tijdens andere lessen kan dit onderwerp echter bespreekbaar worden gemaakt. We denken hier bijvoorbeeld aan taallessen, waarin literatuur kan worden aangeboden met een homo- of biseksueel (hoofd)personage. Dit kan aanleiding geven tot een klasgesprek over seksuele diversiteit, waardoor de leerkracht de kans krijgt de houding van de leerlingen aangaande holebiseksualiteit te bevragen. Hierbij moet opgelet worden niet enkel aandacht te besteden aan de houding van de allochtone leerlingen. Dit onderzoek toont namelijk aan dat het merendeel van de daders van Belgische afkomst is. In Wallonië werd reeds op initiatief van de Franstalige minister van Onderwijs Marie Arena een pedagogische gids uitgegeven, ‘Combattre l’homophobie’, om holebiseksualiteit binnen het onderwijs bespreekbaar te maken.231 Mogelijk zou de brochure vertaald kunnen worden naar het Nederlands, zodat deze ook in Vlaanderen gebruikt kan worden. Verder kunnen pestpreventieprojecten op school specifieke acties rond homofoob geweld in hun werking integreren. Voor een goed beleid op het gebied van preventie en bestrijding van homofoob geweld op school is het belangrijk dat ook onderzoek gevoerd wordt naar de houding van leerkrachten en de schooldirectie ten aanzien van homoseksualiteit. Uit dit onderzoek blijkt immers dat veel slachtoffers ontevreden zijn over de wijze waarop hun klacht door de school
230
K. PELLERIAUX, o.c., 15. T. PINXTEREN en F. TAMAGNE, Combattre l’homophobie. Pour une école ouverte à la diversité, Brussel, Centre pour l’égalité des chances et la lutte contre le racisme, 2006, 3-4. 231
102
afgehandeld werd. Bovendien noemen sommige respondenten een verantwoordelijke van de school als dader van de agressie.
Als tweede beleidsaanbeveling suggereren we een grootschalige campagne op te starten om de holebi-populatie opnieuw te informeren over de verschillende meldpunten voor discriminatie op basis van de seksuele geaardheid in ons land. Slachtoffers van homofobe discriminatie en/of geweld kunnen in België aangifte doen van het gebeurde bij het CKGR of één van de meldpunten waar dit Centrum een samenwerkingsovereenkomst mee afsloot. Deze aangifte kan zowel op het bureau van één van de meldpunten plaatsvinden als via de telefoon of het internet. Uit ons onderzoek blijkt dat vele holebi-jongeren niet op de hoogte zijn van het bestaan en de dienstverlening van deze meldpunten. Deze campagne zou verder benut kunnen worden om duidelijke informatie over de antidiscriminatiewetwetgeving en de vormen van discriminatie en geweld die deze wet strafbaar stelt onder de holebi-bevolking te verspreiden. Een groot aantal respondenten deed immers nergens aangifte van het gebeurde omdat ze dachten dat de vorm van agressie waarmee ze te maken kregen niet strafbaar was. Anoniem klacht indienen van homofoob geweld is niet mogelijk. Wel kan een slachtoffer anoniem melding maken van zijn ervaring bij de Holebifederatie. Ook aan deze mogelijkheid dient meer ruchtbaarheid gegeven te worden. Ze biedt slachtoffers, die het geweld niet serieus genoeg vinden om er een juridisch gevolg aan te geven, die angst hebben dat hun seksuele geaardheid openbaar wordt en/of die vrezen dat een officiële klacht zal leiden tot een escalatie van de problemen, immers de kans om hun verhaal toch te laten registreren. Bovendien kan de huidige procedure naar onze mening nog verbeterd worden. Voor anonieme meldingen van homofobe agressie zou men een standaardformulier kunnen opstellen, waarin verschillende aspecten van de slachtofferervaring, die ook in ons onderzoek aan bod kwamen, bevraagd worden. Dit formulier kan men zowel in papieren versie bij holebi-organisaties als op de webpagina’s van de meldpunten -en mogelijk ook op andere internetsites- ter beschikking stellen. Zo kunnen meer gegevens met betrekking tot het voorkomen en de aard van antihomoseksuele agressie in ons land verzameld worden. Deze informatie kan niet anders dan een meerwaarde bieden voor het beleid inzake homofoob geweld. Een dergelijke uitbreiding van de huidige werkwijze geeft daarenboven het signaal aan holebi’s dat elke slachtofferervaring ernstig wordt genomen.
103
Een derde beleidsaanbeveling handelt over een verdere uitwerking van de Tolerocampagne.232 Hoewel een sensibiliseringscampagne ons zowel op basis van het eigen onderzoek als op basis van eerdere Belgische studies die in de literatuurstudie besproken werden, noodzakelijk lijkt, hebben we toch enige bedenkingen bij de effectiviteit van de huidige Tolero-campagne. Naar aanleiding van deze campagne worden T-shirts verkocht met de slogan: F*ck hetero’s en holebi’s, ik ben tolero. Daarnaast is het ook mogelijk kaartjes en affiches met deze slagzin op te downloaden. Wij stellen ons de vraag in hoeverre deze manier van campagne voeren zal bijdragen aan een toenemende verdraagzaamheid ten aanzien van holebiseksualiteit bij jongeren. Volgens ons zullen voornamelijk holebi’s en hetero’s die er reeds positieve opvattingen aangaande holebiseksualiteit op na houden, overtuigd worden om hun tolerante houding door middel van het verkrijgbare materiaal te benadrukken. Jongeren die afwijzend staan ten opzichte van de homo-en/of biseksuele geaardheid gaan hun opvattingen niet zomaar wijzigen door het zien van de slogan op T-shirts en dergelijke. Wel kan bijvoorbeeld het ophangen van de campagneaffiches in een school, een jeugdhuis of een sportvereniging aanleiding geven tot discussies omtrent het thema holebiseksualiteit. In de literatuurstudie werd aangehaald dat het luisteren naar positieve meningen over holebiseksualiteit jongeren ertoe kan aanzetten de eigen negatieve opvattingen in vraag te stellen.233 Op deze manier kan de campagne wel aanleiding geven tot een meer verdraagzame houding bij adolescenten. Om tot een constructieve dialoog te komen, is een goede begeleiding van de discussie echter noodzakelijk. Indien zulke begeleiding niet aanwezig is, zal waarschijnlijk weinig bereikt worden. Het zou beter zijn indien via de tolero-campagne ook brochures met informatie over holebiseksualiteit verspreid zouden worden. Correcte voorlichting over seksuele diversiteit lijkt ons noodzakelijk om de vooroordelen en stereotiepe denkbeelden die nog bij vele jongeren leven, te ontkrachten. Zulke brochures zouden gratis verspreid kunnen worden in scholen en allerlei jongerenbewegingen, samen met een samenvatting van de resultaten van dit onderzoek en andere recente studies. Zo worden niet alleen jongeren, maar ook personen met een verantwoordelijke functie bewust gemaakt van de nog bestaande problemen betreffende de tolerantie van holebiseksualiteit. Aan de leidinggevenden kan gevraagd worden het onderwerp holebiseksualiteit aan de hand van de brochures aan te snijden. Hoewel het niet zeker is of alle verantwoordelijken op dit voorstel zullen ingaan, zorgt deze aanpak er wel voor dat het starten van de dialoog minder afhankelijk wordt van de jongeren die de campagne steunen. Wanneer het onderwerp wordt aangekaart 232 233
Zie Deel 1, 1.4.1. Tolero-campagne. C.R. SUNSTEIN, o.c., 30.
104
onder begeleiding van een verantwoordelijke, kan deze bovendien optreden als bemiddelaar wanneer het gesprek uit de hand dreigt te lopen.
Praten over het geweld kan helpen om het incident te verwerken. Niet alle slachtoffers hebben echter een sociaal netwerk waarop ze kunnen terugvallen voor de verwerking van het gebeurde. Naast gesprekken met de partner, krijgen ook gesprekken met een therapeut of sociaal assistent een opvallend goede beoordeling in ons onderzoek. Een vierde aanbeveling voor het beleid betreft daarom het vergroten van de toegankelijkheid van de professionele hulpverlening voor holebi-slachtoffers. Holebi-Events tracht momenteel een opvangtehuis op te richten voor holebi’s die niet aanvaard worden door hun omgeving en/of die het zelf moeilijk hebben met hun seksuele geaardheid.234 Mogelijk zou hier een sociaal assistent of therapeut in dienst genomen kunnen worden voor een adequate begeleiding van holebi’s met psychologische problemen, al dan niet ontstaan ten gevolge van homofobe agressie. Ook sensibilisering van de politie over de psychologische gevolgen die homofoob geweld kan hebben op het slachtoffer, lijkt ons een belangrijke suggestie. Beter inzicht in de impact van dergelijke agressie op holebi’s kan een verbetering in de doorverwijzing naar slachtofferhulp teweegbrengen. Bovendien zou een vorming van de politie betreffende homofobe slachtofferervaringen aanleiding kunnen geven tot een betere politionele slachtofferbejegening. Ook hieraan moet aandacht besteed worden. Niet alle slachtoffers blijken immers tevreden te zijn over de wijze waarop de agenten op hun klacht reageerden.
234
http://be.msnusers.com/HolebiEvents/, laatst geconsulteerd op 21 juli 2008.
105
Algemeen besluit Met deze eindverhandeling willen we de aandacht vestigen op een actuele problematiek, meer bepaald homofoob geweld. Zowel in binnen- als buitenlandse media duiken de laatste jaren immers regelmatig berichten op over agressie tegen holebi’s omwille van hun seksuele geaardheid. Deze toenemende mediabelangstelling gaat in verschillende landen gepaard met een groeiende behoefte aan wetenschappelijke verkenning van dit fenomeen. In België is grootschalig onderzoek rond homofoob geweld tot op heden echter onbestaande. De enige wetenschappelijke studie op dit vlak beperkt zich tot de incidenten die het afgelopen jaar plaatsvonden in Brussel-stad. Om dit verschijnsel verder te exploreren, voerden wij in het kader van deze verhandeling een gelijkaardig onderzoek naar de situatie in Vlaanderen. We concentreerden ons hierbij op een specifieke doelgroep, met name Vlaamse holebi-jongeren die reeds geconfronteerd werden met anti-homoseksueel geweld.
In eerste instantie hebben we, aan de hand van bestaande literatuur, het theoretisch kader aangegeven waarbinnen ons onderzoek zich situeert. We startten met een beeld te schetsen van de houding ten aanzien van holebi’s in ons land en de evolutie die deze sinds de 19de eeuw heeft doorgemaakt. We stelden vast dat de verdraagzaamheid ten opzichte van holebiseksualiteit binnen deze tijdsspanne sterk toegenomen is. Maar wat ons vooral opviel, was het grote contrast tussen de juridische en de maatschappelijke vorderingen inzake de tolerantie van holebiseksualiteit. Waar op wettelijk vlak reeds een enorme vooruitgang geboekt werd, zagen we dat op sociaal vlak nog heel wat ruimte voor verbetering is. We stelden vast dat onze samenleving heteronormatief georiënteerd is, waardoor de eerder subtiele vooroordelen omtrent holebiseksualiteit, die nog bij een groot deel van de bevolking leven, niet als zodanig herkend worden. Vervolgens toonden we aan welke negatieve gevolgen het gewaarworden van afkeurende opvattingen over de homo-en biseksuele geaarheid kan hebben voor het psychisch welzijn van holebi’s. We constateerden hierbij dat jonge holebi’s een risicogroep vormen. Tot slot bespraken we ook enkele recente projecten, die op touw gezet werden vanuit een groeiende bekommernis over de problematische maatschappelijke aanvaarding van holebiseksualiteit.
Niet bij iedereen zullen negatieve denkbeelden over holebiseksualiteit tot uiting komen in de wijze waarop men holebi’s behandelt. Toch tonen studies naar het algemeen welbevinden van Vlaamse holebi’s aan dat deze bevolkingsgroep nog vaak met uiteenlopende vormen van
106
discriminatie geconfronteerd wordt, waaronder verbaal en fysiek geweld. Aangezien in België nog maar één dark-numberonderzoek werd gevoerd dat zich specifiek richtte naar de homofobe slachtofferervaring en we van mening zijn dat een degelijke kennis op het gebied van antihomoseksueel geweld onontbeerlijk is om het eigen onderzoek tot een goed einde te brengen, werden voor het tweede deel van de literatuurstudie voornamelijk buitenlandse studies naar deze problematiek geraadpleegd. Zowel in het onderzoek naar agressie tegen holebi’s in Brussel Stad als in literatuur uit andere landen worden diverse karakteristieken van homofoob geweld bestudeerd. Voor elk van deze aspecten maakten we een samenvatting van de belangrijkste bevindingen over de verschillende landen heen. We vingen aan met een beschrijving van de vormen die homofoob geweld kan aannemen, waarna een blik werd geworpen op het slachtoffer-en daderprofiel van dat samenhangt met dit type van geweld. Een belangrijke conclusie die een grote invloed had op de vormgeving van het eigen onderzoek, was dat jonge holebi’s vaker met anti-homoseksuele agressie te kampen krijgen dan ouderen. Voorts constateerden we dat homofoob geweld niet plaats-of tijdsgebonden lijkt te zijn. Ook concludeerden we dat de aangiftebereidheid voor deze vorm van agressie erg laag ligt, wat ons overtuigde van het nut van een slachtofferenquête om een goed beeld te krijgen van de aard van deze problematiek. Ten slotte werden ook de mogelijke gevolgen op fysiek, materieel en psychosociaal vlak en het verwerkingsproces van de slachtoffers belicht. De vergaarde informatie werd aangewend voor het opstellen van onze eigen vragenlijst, zodat na de afronding van ons onderzoek kan worden achterhaald of de bekomen resultaten gelijkenissen vertonen met conclusies uit de andere studies.
In het tweede deel van deze verhandeling werd het eigen empirisch onderzoek voorgesteld. Eerst werd het onderzoeksdesign toegelicht. Gezien de bescheiden kennis die in ons land rond dit onderwerp voorhanden is, kozen wij voor een beschrijvende studie met als centrale onderzoeksvraag: ‘Wat zijn de karakteristieken van homofoob geweld tegen Vlaamse holebijongeren?’. Deze werd geconcretiseerd in een aantal deelvragen, die allen over een ander aspect van de homofobe slachtofferervaring handelden. Daarnaast opteerden wij voor een kwantitatief internetonderzoek, daar dit ons in de gelegenheid stelde om op korte tijd zoveel mogelijk informatie met betrekking tot deze problematiek te verzamelen.
Vervolgens
presenteerden
we
onze
onderzoeksresultaten.
Van
een
eenduidig
slachtofferprofiel is geen sprake. De steekproef (N=278) kent een heterogene samenstelling, waarbij vooral de ondervertegenwoordiging van allochtone slachtoffers opvalt. 107
Verbaal geweld werd het meest gerapporteerd. Meer dan de helft van de respondenten werd ook geconfronteerd met bedreiging of intimidatie. Daarnaast werd 28,4% slachtoffer van fysiek geweld en 28% van een eigendomsdelict. Mannen blijken significant meer met deze twee vormen van agressie geconfronteerd te worden dan vrouwen. Seksuele agressie wordt door 26,3% van de respondenten gemeld. Meervoudig slachtofferschap is bij geen enkele van de genoemde geweldsvormen een uitzondering. In het verdere verloop van het onderzoek werden echter enkel vragen gesteld over het homofobe incident dat op het slachtoffer de grootste indruk had nagelaten. Met betrekking tot het daderprofiel stelden we vast dat het merendeel van de delicten gepleegd werd door jonge mannen die in groep handelden. Meer dan de helft van de feiten wordt toegeschreven aan daders van Belgische afkomst. Het aantal onbekende agressors is ongeveer gelijk aan het aantal daders waarmee het slachtoffer wel een voorafgaande band had. Verder constateerden we dat -hoewel uiteenlopende locaties en tijdstippen worden aangegen door de slachtoffers- een groot deel van de feiten zich afspeelt op school of in de omgeving daarvan. Antwerpen wordt dan weer opvallend vaak genoemd als stad waar de agressie zich voordeed. Op het gebied van aangiftebereidheid concludeerden we dat slachtoffers zelden klacht neerleggen bij de politie of bij de discriminatiemeldpunten van ons land. Ook dient slechts een klein aantal slachtoffers klacht in bij een andere instantie, zoals de directie van de school. De respondenten noemen diverse redenen die hen ervan weerhouden aangifte te doen van het geweld. Iets minder dan een vijfde van de slachtoffers rapporteert lichamelijke verwondingen en/of materiële schade ten gevolge van het geweld. Bij een groot aantal slachtoffers heeft de agressie daarnaast een impact op psychosociaal vlak. Voornamelijk een verminderd zelfvertrouwen en gevoelens van onveiligheid, die al dan niet aanleiding geven tot het vertonen van vermijdingsgedrag, worden gerapporteerd. Tot slot blijken vooral gesprekken met de partner en een sociaal assistent of therapeut een positieve invloed uit te oefenen op de verwerking van de feiten.
Onze resultaten stemmen grotendeels overeen met het beeld van homofoob geweld dat in het theoretisch luik van deze verhandeling geschetst werd. Afwijkende conclusies hebben hoofdzakelijk betrekking op het daderprofiel. Op basis van de geraadpleegde literatuur hadden we een groter aandeel van zowel onbekende als allochtone geweldplegers verwacht. In vergelijking met ander onderzoek valt tevens het grote percentage vrouwelijke slachtoffers in onze steekproef op.
108
Het eigen exploratief onderzoek beoogt een aanzet te vormen voor een verdere verkenning van de problematiek van homofoob geweld in ons land. Hiertoe formuleerden we in het afsluitend hoofdstuk van deze verhandeling enkele raadgevingen betreffende de herhaling en uitbreiding van onze studie. Ook werden mogelijk interessante onderzoekspistes en aanknopingspunten voor verder onderzoek aangevoerd. Daarnaast deden we een aantal beleidsaanbevelingen, waarbij zowel voorstellen voor een betere preventie en bestrijding van homofoob geweld als suggesties op het gebied van nazorg aan slachtoffers werden geopperd.
109
Bibliografie Gedragswetenschappelijke bronnen AREND-CHEVRON, C., La loi du 13 février ouvrant le mariage à des personnes de même sexe, Brussel, CRISP, 2003, 41 p.
BILLIET, J. en WAEGE, H., Een samenleving onderzocht. Methoden van sociaalwetenschappelijk onderzoek, Antwerpen, De Boeck, 2006, 390 p.
BOGAERTS, N. en VAN ALSENOYE, I., Holebi’s in de kijker. Beeldvorming van homo’s, lesbiennes en biseksuelen in de media, Gent, Holebifederatie, 14 p.
BORGHS, P., De antidiscriminatiewet. Handleiding bij de wet ter bestrijding van discriminatie, Antwerpen, Garant, 2003, 90 p.
BOUR, J., GRESNIGT, R. en TIELMAN, R., Homoseksualiteit en onderwijs, Utrecht, Universiteit Utrecht, 1986, 40 p.
CANTARELLA, E., Selon la nature, l’usage et la loi. La bisexualité dans le monde antique, Paris, La Découverte, 1991, 342 p.
CARRAGHER, D.J. en RIVERS, I., “Trying to hide: a cross-national study of growing up for non-identified gay and bisexual male youth”, Clinical child psychology and psychiatry, 2002, vol. 7, 457-474.
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag Centrum 2005, Brussel, Jozef De Witte, 2006, 69 p.
CENTRUM VOOR GELIJKHEID VAN KANSEN EN RACISMEBESTRIJDING, Jaarverslag Centrum 2006, Brussel, Jozef De Witte, 2007, 96 p.
COCKX, F. en TYTGAT,P., Holebi’s in beweging. Praten over homoseksualiteit in onderwijs en vormingswerk, Leuven, Acco, 2000, 103 p.
110
CROCKER, J., “De sociale psychologie van stigmatisering”, Tijdschrift voor seksuologie, 2005, 29, 4-10.
CROMPTON, L., Homosexuality and civilization, Cambridge, Harvard university press, 2004,623 p.
D’AUGELLI, A.R., “Mental health problems among lesbian, gay and bisexual youths ages 14 to 21”, Clinical child psychology and psychiatry, 2002, vol. 7, 433-456.
D’AUGELLI, A.R. en PATTERSON, C.J. (eds.), Lesbian, gay and bisexual identities over the lifespan. Psychological perspectives, New York, Oxford University Press, 1995, 472 p.
DE VOS, M. en BREMS, E. (eds.), De wet bestrijding discriminatie in de praktijk, Antwerpen, Intersentia, 2004, 347 p.
DEWAELE, A., COX, N. en VAN DEN BERGHE, W., De maatschappelijke positie van holebi’s en hun sociale netwerken. Over vriendschap en andere bloedbanden, Antwerpen, Steunpunt gelijkekansenbeleid, 2006, 108 p.
DEWAELE, A. en MICHIELSENS, M., Structurele en culturele belemmeringen en succesfactoren in het leven van holebi’s: een verkenning, Antwerpen, Universiteit Antwerpen, 2003, 88 p.
EISENBERG, M.E. en RESNICK, M.D., “Suicidality among gay, lesbian and bisexual youth. The role of protective factors”, Journal of adolescent health, 2006, vol. 39, 662-668.
FIRESTEIN, B.A. (ed.), Bisexuality: The psychology and politics of an invisible minority, Californië, Sage Publications, 1996, 354 p.
FRANKLIN, K., “Antigay behaviors among young adults. Prevalence, patterns and motivators in a non-criminal population”, Journal of interpersonal violence, 2000, vol. 15, 339-362.
111
GOETHALS, J., Inleiding tot het criminologisch onderzoek, Leuven, Acco, 226 p.
GUERFAL, R., Geweld op holebi’s, onuitg., thesis licentie in de Criminologische wetenschappen, Universiteit Gent, 2006, 112 p.
HALPERIN, D.M., One hundred years of homosexuality and other essays on Greek love, Londen, Routledge, 1990, 230 p.
HEERWEGH, D., Survey-onderzoek middels het internet. Een exploratie van het terrein, onderzoeksverslag van het Departement Sociologie, Leuven, Katholieke Universiteit Leuven, 2001, 32 p.
HEINZE, E., Sexual orientation: a human right. An essay on international human rights law, Dordrecht, Nijhoff, 1995, 416 p.
HEKMA, G., Goed verkeerd. Een geschiedenis van homoseksuele mannen en lesbische vrouwen in Eederland, Amsterdam, Meulenhoff, 1989, 265 p.
HEKMA, G., “Homoseksualiteit: Van zonde tot geaardheid”, Spiegel Historiael, 1980, 484491.
HELLINCK, B., Een halve eeuw (in) beweging. Een kroniek van de Vlaamse holebibeweging, Gent, Federatie Werkgroepen Homoseksualiteit, 2002, 41 p.
HEREK, G.M. (ed.), Stigma and sexual orientation. Understanding prejudice against lesbians, gay men and bisexuals, Californië, Sage Publications, 1998, 278 p.
HEREK, G.M. en BERRILL, K.T. (eds.), Hate crimes. Confronting violence against lesbians and gay men, Newbury Park, Sage, 1992, 310 p.
HEREK, G.M., COGAN, J.C. en GILLIS, J.R., “Victim experiences in hate crime based on sexual orientation”, Journal of social issues, 2002, 319-339.
112
HOOGHE, M., QUINTELIER,E., CLAES, E., DEJAEGHERE, Y. en HARRELL, A., De houding van jongeren ten aanzien van holebi-rechten: een kwantitatieve en kwalitatieve analyse, Leuven, Katholieke Universiteit Leuven, 2007, 116 p.
JANOFF, D.V., Pink Blood. Homophobic violence in Canada, Toronto, University of Toronto press, 2005, 332 p.
JEUKENS, I., DEVUYST, D. en VANOUTRYVE, F., Stand van zaken. De maatschappelijke positie van lesbiennes, homo’s en biseksuelen in Vlaanderen, Gent, Federatie Werkgroepen Homoseksualiteit, 1996, 110 p.
KANE, E.W., “No way my boys are going to be like that! Parents’ responses to children’s gender nonconformity”, Gender & Society, 2006, vol. 20, 149-176
KIMMEL, M.S., “Masculinity as homophobia. Fear, shame and silence in the construction of gender identity” in GERGEN, M.M. en DAVIS, S.N. (eds.), Toward a new psychology of gender, New York, Routledge, 1997, 223-242.
KITE, M.E. en WHITLEY, B.E., “Sex differences in attitudes towards homosexual persons, behaviours and civil rights. A meta analysis”, Personality and Social Psychology bulletin, 1996, vol. 22, 336-353.
LEVIN, J. en MCDEVITT, J., Hate crimes. The rising tide of bigotry and bloodshed, New York, Plenum, 1993, 287 p.
MASON, G. en TOMSEN, S. (eds.), Homophobic violence, Annandale, Hawkins press, 1997, 148 p.
MAYFIELD, W., “The development of an internalized homonegativity inventory for gay men”, Journal of homosexuality, 2001, vol. 41, 53-76
MCDEVITT, J., LEVIN, J. en BENNETT, S., “Hate crime offenders: an expanded typology”, Journal of social issues, 2002, vol. 58, 303-317.
113
MINWALLA, O., ROSSER, B.R., FELDMAN, J. en VARGA, C., “Identity experience among progressive gay Muslims in North America. A qualitative study within Al-Fatiha”, Culture, health and sexuality, 2005, vol.7, 113-126.
MORRISON, M.A. en MORRISON, T.G., “Development and validation of a scale measuring modern prejudice toward gay men and lesbian women”, Journal of homosexuality, 2002, vol. 43, 15-37.
PELLERIAUX, K. en VAN OUYTSEL, J. (eds.), De houding van Vlaamse scholieren tegenover holebiseksualiteit. Scholierenenquête 2003, Antwerpen, Universiteit Antwerpen, 2004, 132 p.
PELLERIAUX, K., Stereotypering van holebi’s in het secundair onderwijs, Antwerpen, Universiteit Antwerpen, 2003, 25 p.
PINXTEREN, T. en TAMAGNE, F., Combattre l’homophobie. Pour une école ouverte à la diversité, Brussel, Centre pour l’égalité des chances et la lutte contre le racisme, 2006, 136 p.
PLUMMER, K., Sexual stigma. An interactionist account, Londen, Routledge, 1975, 258 p.
POELMAN, M en SMITS, D., Agressie tegen holebi’s in Brussel Stad, onuitg., onderzoeksrapport in opdracht van Federale Overheidsdienst Justitie/ dienst voor het strafrechtelijk beleid, Europese Hogeschool Brussel, 2007, 173 p.
RUSSELL, G.M. en BOHAN, J.S., “The case of internalized homophobia. Theory and/as practice”, Theory & Psychology, 2006, vol. 16, 343-366.
SENAEVE,
P.
en
COENE,
E,
Geregistreerd
partnerschap.
Pleidooi
voor
de
institutionalisering van de homoseksuele tweerelatie, Antwerpen, MAKLU, 1998, 256 p.
SOONS , S., Homofoob geweld. Een onderzoek naar victimiseringsprocessen vanuit maatschappelijke discriminatie, onuitg., thesis licentie in de Criminologische wetenschappen, Katholieke Universiteit Leuven, 2006, 79 p.
114
SOS HOMOPHOBIE, Rapport sur l’homophobie 2007, Parijs, 2008, 200 p.
STEVENS, L., Strafrecht en seksualiteit. De misdrijven inzake aanranding van de eerbaarheid, ontucht, prostitutie, seksreclame, zedenschennis en overspel, Antwerpen, Intersentia, 2002, 601 p.
STORR, A., Afwijkend seksueel gedrag, Meppel, Boom, 1986, 146 p.
SUNSTEIN, C.R., The law of group polarization, Chicago, University of Chicago, 1999, 30.
VAN DER MEER, T., “Gay Bashing: a rite of passage?”, Culture, health and sexuality, 2003, vol. 5, 153-165.
VANHEMELRYCK, F., Marginalen in de geschiedenis. Over beulen, joden, hoeren, zigeuners en andere zondebokken, Leuven, Davidsfonds, 2004, 302 p.
VAN SAN, M. en DE BOOM J., Geweld tegen homoseksuelen, Rotterdam, RISBO Contractresearch BV, 2006, 80 p.
VINCKE, J., DEWAELE, A., VAN DEN BERGHE, W. en COX, N., Zzzip. Een statistisch onderzoek met het oog op het verzamelen van basismateriaal over de doelgroep holebi’s, Gent, Universiteit Gent, 2006, 85 p.
VINCKE, J. en STEVENS, P., Een beleidsgerichte algemene survey van Vlaamse homoseksuele mannen en vrouwen. Basisrapport, onuitg., onderzoeksrapport in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap/ Cel Gelijke Kansen, Universiteit Gent, 1999, 80 p.
VINCKE, J. en VAN HEERINGEN, K., “Suicidal acts and ideation in homosexual and bisexual young people: a study of prevalence and risk factors”, Social psychiatry and psychiatric epidemiology, 2000, vol. 35, 494-499.
WEINBERG, M. en WILLIAMS, C.J., Male homosexuals. Their problems and adaptations, New York, Oxford university press, 1974, 316 p. 115
WIESENDANGER,
K.,
“Gay
affirmative
therapy
-
Schwule
und
Lesben
in
Gesprächstherapie”, Brennpunkt, 1999, vol. 78, 16-26.
Internetbronnen http://actiegroep.cjb.net
http://www.amnesty.nl/encyclopedie_lemma/1216
http://be.msnusers.com/HolebiEvents
http://www.catholicworker.be
http://www.demorgen.be/dm/nl/989/Binnenland/article/detail/246922/2008/04/18/CD-V-ersnemen-holebi-campagne-van-minister-Van-Brempt-onder-vuur.dhtml
http://www.expreszo.be/content/headlines/2133
http://www.gaybelgium.be/content/EEuulZuElVbsWcjnXJ.shtml
http://www.gaybelgium.be/content/EkpypkpZApEMYKsDvH.shtml
http://www.holebifederatie.be/advies/pers.php
http://www.holebifederatie.be/advies/docs/watmethklanten.pdf
http://www.klasse.be/archief/index.php?op=archief&nr=12808
http://www.lesben-gegen-gewalt.de/material/Violence_txt.pdf
http://www.ncavp.org/common/document_files/Reports/2006NtnlHVReportExecSumm.pdf
116
http://www.nieuwsblad.be/Article/Detail.aspx?ArticleID=GDQP4SLE
http://www.nieuwsblad.be/Article/Detail.aspx?ArticleID=GF87MMT7
http://nl.wikipedia.org/wiki/Categorie:Stad_in_Belgi%C3%AB
http://www.weljongniethetero.be/viewtelex.asp?id=3648
http://www.weljongniethetero.be/viewtelex.asp?id=3648
http://www.socresonline.org.uk/2/2/2.html
http://www.steunpuntgelijkekansen.be/main.aspx?c=*SGK&n=60715
117
Bijlagen Bijlage 1: Overzicht van de webpagina’s Sites van studentenverenigingen www.acantha.be www.agogoaalst.be www.agropitalica.be www.aloisiana.be http://anabolica.impesoft.org www.andoverpia.be www.aphonia.be www.apolloon.net www.artemagent.be www.atomos.be www.aymie.be www.babylon.student.kuleuven.be www.bresk.tk www.brihos.be www.bruxellas.tk www.carpegeel.be www.castrum.be www.chemika.be www.cleopatra-brussel.tk http://clix.to/hylierica www.clubapollo.be www.clubbrabo.be www.club-omnes.be www.clubsocio.be http://club.studiant.be/abnormalica http://club.studiant.be/absoc http://club.studiant.be/amentia http://club.studiant.be/artemis http://club.studiant.be/bacchuszandstuyvers http://club.studiant.be/bezem http://club.studiant.be/brossers http://club.studiant.be/dionysus http://club.studiant.be/goliath http://club.studiant.be/hodena http://club.studiant.be/homega http://club.studiant.be/kinesia http://club.studiant.be/klauwaerts http://club.studiant.be/kortrijkse.start2.htm http://club.studiant.be/lila http://club.studiant.be/moedercaesar
http://club.studiant.be/moedergeelse/thuis. htm http://club.studiant.be/moedergernoaze http://club.studiant.be/moederwerviksche http://club.studiant.be/mskleuven http://club.studiant.be/omnia http://club.studiant.be/pht http://club.studiant.be/plutonica http://club.studiant.be/ptp http://club.studiant.be/salamander http://club.studiant.be/sepulcrum http://club.studiant.be/sliekmussel http://club.studiant.be/sororitas http://club.studiant.be/transfusia http://club.studiant.be/translatio http://club.studiant.be/vetur http://club.studiant.be/westkanters http://club.studiant.be/westvlaamsegilde http://club.studiant.be/zuidwesters www.clubxiii.be www.crimen.be www.dedrinkbroeders.be www.dedullegrieten.co.nr www.dekouter.net www.derodenbach.be www.destuivers.be www.dewestvlaamseorde.be http://didactica.student.khleuven.be www.diefreule.be www.dijlebrassers.be www.duvelclub.be www.dyonisos.be www.edukata.be www.ekonomika.be www.e-kring.be www.em-kring.be www.eligia.be www.emt.daretodream.be www.fabiant.be www.farmaceutica.be www.filologica.be http://fkserv.ugent.be/chemika
http://fkserv.ugent.be/geologica http://fkserv.ugent.be/hilok http://fkserv.ugent.be/kmf http://fkserv.ugent.be/oak http://fkserv.ugent.be/vppk www.geol.student.kuleuven.be www.gkjette.com www.golfbreker-oostende.be www.gutenberg.be www.hermesantwerpen.be www.hermesgent.be www.hesbania.com www.hesbanialeuven.be www.hiss.atomos.be www.hist.student.kuleuven.be www.honim-studentenvereniging.be www.hotbrussel.be www.ichtusantwerpen.be www.icterus.be www.igweb.vub.ac.be/perskring www.igweb.vub.ac.be/wvk http://ii.sin.khk.be www.katho.be/kerberus www.keps.be www.kerberus.be www.kerberus.siteworld.be www.klioua.be www.kubekonomika.be www.kub-kuba.be www.limburgia.net www.limburgiana.org www.lingua-ua.be www.lombrosiana.be www.lvsvgent.be www.lwk.be www.media-online.be www.medica.be http://medisoc.yourbb.nl www.mercurius-aalst.be www.mercurius-kortrijk.be www.moederbaekelandt.com www.moederbrugse.tk www.moederegmont.be www.moederezel.be www.moedergezelle.be www.moederkila.be www.moedermeense.be www.moedermeetjesland.be www.moeder-ursus.be www.moederwaregemse.be
www.moederwevelgemse.be www.moederwevelgemse.mygb.nl www.nordkempusapen.tk www.odinn.be www.payotten.be www.pedagogischekring.be www.politeiagent.be www.politika.be www.pomponia.be www.progaudio.be www.prositleo.be www.prositrex.be www.psw.be www.psychokring.be www.retabo.be www.reuzegom.com www.sdaoostende.com www.studentenclubdominicus.be www.studentenfanfare.be www.studentenleuven.be www.silentio-online.be www.sofia.be www.solvaykring.be www.st-orm.tk www.strodorpia.be http://surf.to/bios www.swamp.be www.technikaboom.be www.tgoefferke.com www.toeristika.be www.uahera.be www.ufka.be http://utopia.verschoten.org www.vgkgent.be www.vgk-online.be www.vilvordia.eu www.vrg.be www.vulcanis.be www.waseclub.be www.wellidia.be www.westland-brussel.be www.wikings.be www.wina.be www.winak.be www.wina.ugent.be www.wkpc1.vub.ac.be www.woltje.net http://z3.invisionfree.com/kvhv_antwerpen www.zwartekielen.tk
Jongerensites www.6aka.be www.2be.be www.9en10.be www.9lives.be http://5_9.scoutnet.be www.60ste.be http://akkefietje.hotforum.nl www.avka.be www.basketbetekom.be www.bbckontich.be www.bbcwillebroek.be www.de4.be www.dehellevelders.be http://den30.be www.dentrap.be www.districtbrussel.be www.eindertsejongeren.be www.factsoflife.be www.femistyle.be www.flair.be http://forums.zita.be www.freewebs.com/kaj-gullegem www.freewebs.com/kaj-kasterlee www.geocities.com/kajeernegem www.gidsensintjan.be www.globelink.be www.gympies.be www.happyfeet.be www.hetchristelijkgeloof.be www.hetvarken.be www.ieder1.be www.jeugdenseksualiteit.be www.jeugdwerker.be www.jhkomaf.be www.jim.be www.jongenvrij.be www.jongerenpraat.be www.jongerlo.org www.kaj.be www.kaj.be/ardooie www.kaj.be/bocholt www.kaj.be/diepenbeek www.kaj.be/dikkebus www.kaj.be/essene www.kaj.be/heusden www.kaj.be/kortrijk
www.kaj.be/lichtervelde+20 www.kaj.be/wevelgem www.kaj.be/wingene www.kajbegijnendijk.be www.kajdaa.be www.kaj-godelieve.tk www.kaj-jekervalei.be www.kajkalken.be www.kajmerret.be www.kajruislede.tk www.kajwesthoek.jnet.be www.kangoeroes.com www.kljaartselaar.net www.kljkeerbergen.be www.kraktak.com www.kvvksm3248.be www.maks.be www.menaraweb.be www.mendo.be http://nl.netlog.com/tolero http://oosterveld.scoutnet.be www.parcivalmechelen.be www.places2be.be www.plezantforum.net www.pureesoiree.be www.scholieren.com www.scoutingbornem.be www.scoutinghoboken.be www.scouts115.be www.scoutsbonheiden.be www.scoutsruisbroek.be www.scoutsvalaar.be www.tboek.nl/gastenboek/kajjonkershove www.tmf.be www.turksforum.be http://users.skynet.be/jeroencosaert http://users.skynet.be/jkajmeisjesmalderen http://users.telenet.be/klinker http://users.telenet.be/ladieswillebroek www.vt4.be www.vtm.be www.vvm-vzw.be www.xaverianen.be www.zelan.be www.zoetie.be
Holebisites www.arcusforum.be www.bastaweb.be www.cdjongeren.be www.clubflamingo.be www.deruit.be www.dubbelpunt.com www.enigverschil.be www.enof.be www.experienz.be www.gayworld.be www.gewoonanders.be www.holebi.info www.holebi.yourbb.be www.holebigids.be www.inderdaad.be www.jaendan.be www.kleindetail.be www.labyrint-vzw.be www.lieverspruitjes.be www.mixedonline.be www.onderanderen.be www.swatt.be www.toeterniettoe.be www.travestieweb.be www.verkeerdgeparkeerd.be www.vrouwenliefde-info.be www.weljongniethetero.be www.zenahalle.be
Bijlage 2: Introductietekst van het onderzoek Oproep medewerking aan onderzoek ‘Geweld tegen holebi-jongeren’ In het kader van mijn eindverhandeling voor de opleiding Criminologische Wetenschappen aan de KULeuven voer ik een onderzoek naar agressie tegen jonge holebi’s. Ben je ooit uitgescholden of bedreigd omdat je homoseksueel bent? Word je op school gepest omwille van je seksuele geaardheid?Ben je aangevallen toen je een holebi-uitgaansgelegenheid verliet?... Ik ben op zoek naar holebi’s tussen 16 en 26 jaar oud die met één of andere vorm van agressie geconfronteerd werden omwille van hun seksuele voorkeur. Indien u denkt aan deze voorwaarden te voldoen, gelieve dan mijn enquête in te vullen. Als u andere holebi’s kent die in aanmerking kunnen komen voor dit onderzoek gelieve hen dan de link onderaan de pagina te bezorgen. Ik probeer voor dit onderzoek immers een zo groot mogelijk aantal respondenten te bereiken.
Het invullen van de vragenlijst zal maximum een kwartiertje van uw tijd vragen. Het is voor het onderzoek zeer belangrijk dat u zo eerlijk en volledig mogelijk antwoord. Neem dus rustig de tijd om na te denken.
Het spreekt voor zich dat uw antwoorden strikt vertrouwelijk zijn. De vragenlijsten worden anoniem verwerkt zodat onmogelijk kan worden nagegaan wat u hebt geantwoord.
De vragenlijst blijft toegankelijk tot 5 mei. Indien u meer uitleg wil over het onderzoek of indien u bijkomende vragen heeft, kan u me steeds contacteren via het volgende mailadres:
[email protected]. Ik dank u alvast voor uw medewerking.
Klik op onderstaande link om de vragenlijst in te vullen (Indien deze link niet werkt, probeer hem dan even te kopiëren in een nieuw browservenster).
http://www.enquetemaken.be/toonenquete.php?id=1908
Bijlage 3: Vragenlijst 1. Geef voor elk van onderstaande vormen van geweld aan hoeveel keer u er reeds mee in aanraking kwam, en waarbij u vermoedt dat het geweld gepleegd werd omwille van uw seksuele geaardheid. 3 tot 6 tot meer 0 1 2 dan 10 5 10 keer keer keer keer keer keer verbale agressie(uitschelden,beledigen,pesten,cyberpesten) bedreiging/intimidatie(mondelinge of schriftelijke dreigementen,achtervolgen, bespuwen) fysieke agressie(duwen, trekken, slaan, schoppen,mishandeling met wapen) beschadiging/diefstal van eigendom seksuele agressie(handtastelijkheden, aanranding, verkrachting) 2. Indien u reeds meermaals met agressie geconfronteerd werd, vragen we u voor de rest van de vragenlijst enkel te denken aan het incident dat op u het meeste indruk heeft gemaakt.Om welke van bovenstaande vorm van agressie ging het bij dit incident?Gelieve ook aan te duiden met welke vorm van agressie u geconfronteerd werd indien u eenmalig slachtoffer werd van geweld waarbij u vermoedt dat het gepleegd werd omwille van uw seksuele geaardheid.
3. Hoe lang geleden werd u slachtoffer van het incident dat op u het meeste indruk heeft nagelaten? Indien u eenmalig met agressie geconfronteerd werd omwille van uw seksuele geaardheid, gelieve aan te geven hoelang dit geleden is.
4. Waar deed dit incident zich voor? Bij mij thuis In de omgeving van mijn woonst In de woning van vrienden of familieleden Via internet Telefonisch/via GSM Op straat In de omgeving van een uitgaansgelegenheid met een overwegend holebi-publiek In de omgeving van een uitgaansgelegenheid met een overwegend hetero-publiek
Op school In de omgeving van de school Op het werk In de omgeving van het werk In een winkel In een park Openbaar vervoer In een sportvereniging 5. Deed de agressie zich voor in een stad of in een dorp? Dorp Stad 6. In welke stad heeft de agressie zich voorgedaan? Aalst
Charleroi
Aarlen
Châtelet
Aarschot
Chièvres
Aat
Chimay
Andenne
Chiny
Antoing
Ciney
Antwerpen
Couvin
Bastenaken
Damme
Beaumont
Deinze
Beauraing
Dendermonde
Bergen
Diest
Beringen
Diksmuide
Bilzen
Dilsem-Stokkem
Binche
Dinant
Blankenberge
Doornik
Borgloon
Durbuy
Borgworm
Edingen
Bouillon
Eeklo
Bree
Eupen
Brugge
Fleurus
Brussel
Florentville
Fontaine-l\\\'Evêque
Leuven
Fosses-la-ville
Lier
Geel
Limburg
Geldenaken
Lo-Reninge
Gembloers
Lokeren
Genepiën
Lommel
Genk
Luik
Gent
Maaseik
Geraardsbergen
Malmedy
Gistel
Marche-en-Famenne
\\\'s -Gravenbrakel
Mechelen
Halen
Menen
Halle
Mesen
Hamont-Achel
Moeskroen
Hannuit
Mortsel
Harelbeke
Namen
Hasselt
Neufchâteau
Herentals
Nieuwpoort
Herk- de-Stad
Nijvel
Herve
Ninove
Hoei
Oostende
Hoogstraten
Ottignies-Louvain-la-Neuve
Houffalize
Oudenaarde
Ieper
Oudenburg
Izegem
Peer
Komen-Waasten
Péruwetz
Kortrijk
Philippeville
La louvière
Poperinge
La Roche en Ardenne
Rochefort
Landen
Roeselare
Le Roeulx
Ronse
Lessen
Saint-Ghislain
Leuze-en-Hainaut
Saint-Hubert
Sankt Vith
Verviers
Scherpenheuvel-Zichem
Veurne
Seraing
Vilvoorde
Sint-Niklaas
Virton
Sint-Truiden
Walcourt
Spa
Waregem
Stavelot
Waver
Thuin
Wervik
Tielt
Wezet
Tienen
Zinnik
Tongeren
Zottegem
Torhout
Zoutleeuw
Turnhout 7. Wanneer deed dit incident zich voor? Tussen 7u en 17u Tussen 17u en 22u Tussen 22u en 7u Ik weet het niet 8. Gelieve ook aan te geven of het incident zich tijdens de week of in het weekend afspeelde. In het weekend Tijdens de week 9. Door hoeveel daders werd de agressie gepleegd? Indien u niet zeker bent, gelieve dan 'ik weet het niet' in te vullen. 10. Welk geslacht had(den) de dader(s)? Vrouwelijk geslacht Mannelijk geslacht Zowel vrouwen als mannen Ik weet het niet
11. Indien daders van beide geslachten bij de agressie betrokken waren, hoeveel van hen waren mannen en hoeveel daders waren vrouwen? 12. Welke afkomst had(den) de dader(s)? Belgische afkomst Buitenlandse afkomst Daders van verschillende afkomsten Ik weet het niet 13. Welke afkomst hadden de buitenlandse daders volgens u? 14 Bent u hier zeker van of vermoedt u dit? Ik ben hier zeker van Ik vermoed het 15. Hoeveel daders waren van Belgische afkomst en hoeveel hadden een andere afkomst volgens u? 16. Tot welk van onderstaande leeftijdscategorieën behoorde de dader(s)? Jonger dan 18 jaar Tussen 18 en 25 jaar Tussen 25 en 40 jaar Ouder dan 40 jaar De daders behoorden tot meerdere van deze leeftijdsgroepen Ik weet het niet 17. Bent u zeker van de leeftijd of vermoedt u dit? Ik ben zeker Ik vermoed dit 18. Geef aan hoeveel daders tot elk van de eerder opgesomde leeftijdscategorieën behoorden. 19. De agressie werd gepleegd door Onbekende(n) Partner Ex-partner Buurtbewoner(s)
Vriend(en) Kennis(sen) Internetcontact Collega's Schoolgenoten Familie Andere, namelijk..... 20. Waarom denkt u dat de agressie te wijten was aan uw seksuele voorkeur? Het taalgebruik van de dader(s) Het gedrag/de lichaamstaal van de dader(s) De plaats waar de feiten zich voordeden Omdat ik met mijn partner was Omwille van mijn kledij Omwille van mijn uiterlijk Andere reden, namelijk.... 21. Heeft u aangifte gedaan van de agressie bij de politie? Ja Nee ( ga naar vraag 22) 22. Waarom heeft u besloten geen aangifte te doen bij de politie? Het gaat niet om strafbare feiten Ik vond het incident niet belangrijk genoeg De politie zou de feiten toch niet ernstig genoeg vinden Eerdere negatieve ervaringen met de politie Ik vreesde een homofobe houding van de politie De dader(s) zou(den) niet bestraft worden Het is toch niet te bewijzen Ik vreesde dat mijn probleem hierdoor zou verergeren Ik vreesde dat mijn seksuele voorkeur hierdoor algemeen bekend zou worden Ik los zulke zaken liever zelf op Andere reden, namelijk.....
23. Waarom heeft u besloten aangifte te doen bij de politie? Om te vermijden dat het geweld zou escaleren Ik vind dat de dader(s) gestraft moet(en) worden Om te voorkomen dat iemand anders of mijzelf nogmaals hetzelfde overkomt Ik wilde schadevergoeding Ik wilde een bewijs voor de verzekering Om opgevangen en geholpen te worden Andere reden, namelijk...... 24. Heeft u bij de aangifte van de feiten uw seksuele voorkeur/het antiholebiseksuele karakter van het incident kenbaar gemaakt aan de politie? Ja Nee 25. Bent u tevreden over de houding van de politie toen u uw seksuele voorkeur/het antiholebiseksuele karakter van de agressie aan hen kenbaar maakte? Zeer tevreden Eerder tevreden Tevreden noch ontevreden Eerder ontevreden Zeer ontevreden 26. Bent u op de hoogte gehouden van de afhandeling van uw klacht? Ja Nee 27. Heeft de politie u doorverwezen naar een dienst voor slachtofferhulp? Ja Nee
28. Heeft u klacht neergelegd betreffende de agressie waarvan u slachtoffer werd bij het meldpunt discriminatie van de Holebifederatie of het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding? Ja, bij beide instanties (ga naar vraag 30) Ja , bij het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding (ga naar vraag 30) Ja, bij het meldpunt van de Holebifederatie (ga naar vraag 30) Neen, ik was niet op de hoogte van het bestaan van deze meldpunten (ga naar vraag 31) Neen,ik kende de meldpunten maar heb toch geen klacht ingediend ( ga naar vraag 29) 29. Waarom heeft u besloten geen klacht in te dienen? 30. In hoeverre bent u tevreden met de afhandeling van uw klacht door deze instantie(s)? Zeer tevreden Eerder tevreden Tevreden noch ontevreden Eerder ontevreden Zeer ontevreden
31. Indien de agressie plaatsvond op school, op het werk of in een sportclub, heeft u het daar gemeld aan een verantwoordelijke?
Ja (ga naar vraag 33) Nee ( ga naar vraag 32) Niet van toepassing(ga naar vraag 34) 32. Waarom heeft u besloten geen klacht in te dienen bij een verantwoordelijke? 33. In hoeverre bent u tevreden met de afhandeling van uw klacht door deze verantwoordelijke? Zeer tevreden Eerder tevreden Tevreden noch ontevreden Eerder ontevreden Zeer ontevreden
34. Geef aan in welke mate u met volgende uitspraken akkoord gaat. Eens Helemaal Eerder noch eens eens oneens Ten gevolge van de agressie heb ik minder zelfvertrouwen Ten gevolge van de agressie ben ik minder open over mijn seksuele voorkeur Ten gevolge van de agressie voel ik me minder veilig Ten gevolge van de agressie heb ik slaapstoornissen Ten gevolge van de agressie heb ik het moeilijker met mijn seksuele voorkeur Ten gevolge van de agressie heb ik angstgevoelens Ten gevolge van de agressie blijf ik vaak weg van school/het werk Ten gevolge van de agressie denk ik soms aan zelfmoord Ten gevolge van de agressie probeer ik mijn seksuele geaardheid te verbergen door mijn kledij aan te passen Ten gevolge van de agressie probeer ik mijn seksuele geaardheid te verbergen door mijn gedrag aan te passen Ten gevolge van de agressie vermijd ik bepaalde plaatsen waar ik me niet veilig voel Ten gevolge van de agressie mijd ik sociale contacten
Eerder oneens
Helemaal oneens
35. Heeft u lichamelijke gevolgen overgehouden aan de agressie? Ja, van lichte aard Ja, van ernstige aard Nee
36. Heeft u materiële schade overgehouden aan de agressie? Ja, van lichte aard Ja, van ernstige aard Nee 37. Heeft u met één of meerdere van onderstaande personen over het incident gesproken? Partner Vrienden Kennissen Schoolgenoten Collega's Dokter Leerlingbegeleider of CLB-medewerker Sociaal assistent of therapeut Ik heb niemand over het gebeurde verteld Andere, namelijk..... 38. Duidt aan in hoeverre praten met ( één van )deze personen u geholpen heeft de agressie te verwerken. Heeft goed geholpen Heeft een beetje geholpen Heeft niet veel geholpen Heeft helemaal niet geholpen 39. Wat is uw geslacht? Man Vrouw
40. Bent u Homoseksueel Lesbisch Biseksueel 41. Wat is uw geboortejaar? 42. Duidt aan welke uitspraak voor u van toepassing is Ik ben student (ga naar vraag 43) Ik volg geen onderwijs meer(ga naar vraag 44) 43. Welke opleiding volgt u? Secundair onderwijs,ASO-richting Secundair onderwijs,KSO-richting Secundair onderwijs,TSO-richting Secundair onderwijs,BSO-richting Hoger onderwijs Universiteit Andere,namelijk.... 44. Wat is uw hoogst behaalde diploma? Lager secundair onderwijs Hoger secundair onderwijs Hoger onderwijs Universiteit 45. Wat is het land van herkomst van je vader? 46. Wie van de volgende personen heeft u op de hoogte gebracht van uw seksuele voorkeur? Op de hoogte Niet op de hoogte Niet van toepassing Vaste partner Vader Moeder
47. Wie van onderstaande personen heeft u op de hoogte gebracht van uw seksuele voorkeur? Enkelen zijn op de Ze zijn allemaal op hoogte de hoogte
Niemand van hen is op de hoogte
Niet van toepassing
Broer(s) of zus(sen) Vrienden Collega\\\'s Klasgenoten Buurtbewoners Kennissen
48. Hoe bent u op de hoogte gebracht van het bestaan van dit onderzoek? Via een holebisite Via mijn universiteit Via vrienden/kennissen/familie/collega\\\'s via website van mijn studentenkring Andere, namelijk....... 49. Indien u nog aanvullingen of opmerkingen heeft betreffende deze vragenlijst kan u deze in onderstaand kader posten.