1ste bach Taal en Letterkunde
Geschiedenis van de Nederlandse Letterkunde Deel 1 : Willaert
Q T04
uickprinter Koningstraat 13 2000 Antwerpen www.quickprinter.be
5.40 EUR
Nieuw!!! Online samenvattingen kopen via www.quickprintershop.be
Geschiedenis van de Nederlandse Letterkunde 1 Stemmen op schrift, Frits van Oostrom 0. Ouverture: Het boek der boeken 0.1 Van Wachterdonk naar Gruuthuse BEGIN: In 1591 stuitte Jusus Lipsuis, ‘le plus savant homme qui nous reste’ (> Montaigne), op het alleroudste Nederlandstalige boek. De professor kreeg in Luik de Wachtendonckse Psalmen in handen, via de gelijknamige kanunnik Arnold Wachtenberg. •
Circa 900
•
Klooster van Münsterbilzen nabij Luik
•
Karolingische psalmen van de Angelsaks Alcuin
•
Nederlands als boventiteling bij Latijnse hoofdtekst glossen: woordelijke synoniemen in het Nederfrankisch
Cf. In het tiende-eeuwse onderwijs verliep de alfabetisering in het Latijn via religieuze teksten. De moedertaal diende als hulpmiddel om de vreemde taal te interpreteren, vandaar de glossen. Het boek zoals Lipsius het in handen kreeg, is echter verloren gegaan. We moeten ons om die reden behelpen met een kopie van een kopie. EINDE: het Gruuthuuse-handschrift •
Circa 1400
•
Omstreken van Brugge bewaard in kasteel van Koolkerke
•
Dichterlijke meditatie op psalm 50, vers 3 e.v.
•
Latijn als opstapje tot zelfstandig Nederlands gedicht
Miserere meî, Deus, Dat in ydelheden dus Hebbe versleten mijn jonghe leven; Vader, dat wil mi nu vergheven Na dijnre groter ontfaermicheit, Sie op mi, vader, het es mi leit Dat mi niet leet ghenouch en zi Dat ic mesdaen hebbe jeghen di. Recht als een worm van groter onwerde Boghe ic mijn aenscijn totter erde;
1
1. Wereld in losse woorden Middelnederlands: 1200 – 1500 Oudnederlands: > 1200 Van het Oudnederlands zijn slechts vijfduizend verschillende woorden bewaard gebleven. Een derde hiervan bestaat uit plaats- en persoonsnamen, waarvan dan nog eens de helft hapaxen zijn. Deze woorden komen slechts eenmaal in de bronnen voor. De bronnen zelf zijn ook schaars; als men een ruime interpretatie geeft aan de term ‘Nederlands’ geeft, zijn er slechts vijftien authentieke bronnen. Slechts twee daarvan behelzen een coherente tekst: de Leidse of Egmondse Williram en Hebban olla vogala. Voor de rest resten ons enkel losse woorden. Reden: het Nederlands is voor zijn eerste fase er minder goed af dan de omringende talen
1.1 Latijnse boeken
1.1.1
Boekcultuur in Egmond-Binnen
Egmondse evangeliarium Latijnse teksten zijn wel overvloedig overgeleverd. Aan een van deze boeken is de vroegste cultuurdaad in de Noordelijke Nederlanden verbonden. Deze gebeurtenis heeft Melis Stoke driehonderd jaar later in zijn Rijmkroniek van Holland beschreven: 975: Graaf Dirk II en Hildegard, het tweede grafelijk paar van Hollands, gaven de abdij van Egmond een zeer kostbaar evangelie ten geschenke. Dit Egmondse evangeliarium is daar ca. zes eeuwen in de sacristie gebleven. 1538: naar Keulen (voor Beeldenstorm, verwoesting abdij in 1573) dan: schatkamer van Geertekerk in Utrecht (zonder band, 218 p.’s) 1830: aangekocht door overheid (Van Wijn); Koninklijke Bibliotheek
Het evangeliarium werd waarschijnlijk vervaardigd in Noord-Frankrijk (Reims), ca. het derde kwart van de negende eeuw. De sobere versiering werd in de elfde eeuw nog aangevuld met geïllustreerde bladeren van zwaar perkament. De illustraties aan het begin van elk van de vier evangelies zijn geschilderd in laat-Karolingische stijl (ca. 900).
2
Ook Graaf Dirk II liet achter in het boek twee grote tekeningen in pasteltinten toevoegen: •
Dirk II en Hildegard geknield voor de heilige Adalbert, patroon van Egmond
•
Dirk II en Hildegard die het evangelie op het altaar plaatsen (+ bijschrift in hexameters)
Uit dit bijschrift blijkt dat dit moment zich daadwerkelijk kan hebben voorgedaan. In ieder geval staat de gift opgetekend in een kroniek en oorkonde uit Egmond zelf. verband met wijding van de nieuwe stenen kerk bekostigd door Dirk II Het Latijn had in de tiende eeuw het alleenrecht op de Bijbel en de liturgie, en was de voertaal op school. Het Evangeliarium is dan ook in de kerkelijke taal geschreven, de volstaal was non grata binnen de Egmondse abdij. Cf. Boekenlijst 1530 volgens chronologie der abten (koraalrif en catalogus): van de 250 banden slechts één item in de volkstaal. In de oudste kern van de catalogus staat een psalterium teutonice glossatum dat eind de tiende eeuw door de aartsbisschop Egbert van Trier (zoon Hilde en Dirk) werd geschonken. verloren Cf. Tekstproductie: uit vrijwel geen enkel boek spreekt enige omgang met het Nederlands
Egmondse Williram Toch komt het alleroudste Nederlandstalige boek uit Egmond, en werd het zelfs daar geschreven omstreeks 1100. •
Oudste vindplaats Nederlandse lidwoorden (de / een)
•
Vroegste vermelding van het werkwoord ‘schrijven’ (gescriven)
•
Eerste optekening van het woord ‘kunst’ met de connotatie ‘creatief’ (mit hiro kunste)
nu UB Leiden De Egmondse of Leidse Williram is een vertaling en bewerking van de Hooglied-parafrase van Williram, abt van het Beierse klooster Ebersberg. Deze abt Williram moet zijn boek geschreven hebben omstreeks 1059-1065, in een Oostfrankisch (Hoogduits) dialect. Berijming in Latijnse hexameters
Zijbeuk
Hooglied uit de Vulgaatbijbel
Middenschip
Latijnse parafrase en commentaar in het
Zijbeuk
Oudhoogduits 3
Vorm: drie parallelle kollommen symboliek van kerkgebouw De populaire tekst werd veelvuldig en serviel gekopieerd, er zijn maar liefst twintig overgeleverde bronnen ervan. De Williram werd dan ook verspreid in het gehele taalgebied, en ook over de grenzen daarvan. Met abt Stephanus kwam de tekst in de abdij van Egmond terecht. In Egmond werd het gedeelte in de volkstaal geretoucheerd. Hoewel de bewerking hybride is, is de taal opgeschoven naar het Oudnederlands. vb. b > v, t > d, d > the vb. suffixen: ft > phe vb. woorden: bach > beke, vinstre > thimsternisse vb. vaktermen uit wijnbouw weglaten Ook qua typografie werd de oorspronkelijke bron niet nagevolgd. De drie verticale zuilen werden drie horizontale tekstblokken, wat praktischer was. Toch bleef de tekst geschikt voor taalbegrip, versificatie, exegese en devotie. Daarbij moet worden opgemerkt dat deze lichterotische tekst werd gepresenteerd als een allegorie van de liefde tussen Christus en Zijn kerk. Deze werd uit de doeken gedaan door het commentaar van Angelomus van Luxieul uit ca. 850, hetwelk de Williram vergezelt.
1.1.2
Poëzie als pennenproef
Hebban olla vogala nestas hagunnan, hinase hic enda thu. wat unbidan we nu? Deze dertien woordjes vormen de langste zelfstandige tekst in het Oudnederlands én tevens de eerste voluit literaire tekst in de Nederlandse taal. Sinds 1602 lag dit versje te sluimeren in de Bodleian Library te Oxford (manuscript Bodley 340) •
Vroeg-elfde-eeuws boek
•
Saint-Andrew priorij, Rochester, Kent
•
Oudengelse preken van abt Aelfric
ontdekking door germanist Kenneth Sisam, bevestiging door M.J. Schönfeld (professor historische taalkunde)
4
Hebban olla vogala staat op het schutblad van Bodley ms. 340 en is een excentriek pennenprobeersel vergeleken met de andere schrijfsels : •
probatio pennae (et incausti)
•
gebed tot heilige Nicolaas
Dan volgt:
Habent omnes uolucres nidos inceptos nisi ego et tu. Quid expectamus nunc. Hebban olla vogala nestas hagunnan, hinase hic enda thu. Wat unbidan we nu? •
Omstreeks 1100
•
Stafrijm: hebban, hagunnan, hinase
•
Assonanties
5
2. Veldekes Umwelt 2.1 Land zonder grenzen Het primaat van de eerste literatuurprovincie komt toe aan het gebied Aken – Luik – Maastricht. Hier worden voor het eerst literaire teksten in de volkstaal zelfstandig op schrift gesteld, in verzen en geësthetiseerd. Dit gebied is ook de heimat van een volbloed schrijver van eerste rang: Veldeke! Deze streek is tevens de voedingsbodem van zowel de Duitse als de Nederlandstalige literatuur, waarvoor diezelfde Veldeke van groot belang is. De scheiding tussen de twee landen is hier echter artificieel. De driehoek Aken – Luik – Maastricht is een eigenstandige, Europese cultuurprovincie, mede door de Franse invloed.
2.1.1 Wie sjoên ôs Limburg is…
De restanten van welvarendheid van het gebied zijn de kerkgebouwen, die vanaf de Karolingische periode in steen werden opgetrokken (natuurstenen veldkeien – tufsteen uit Eifel). •
Eerst: éénbeukige zaalkerken met een rechthoekig koor en zonder torens Vb. kapel Sint-Catharina te Lemiers, kerk in Lens-sur-Geer, zaalkerk van Overlaar (toren)
•
Dan: karakteristieke Romaanse architectuur van het Maasland o
Stoere muren met ruw metselwerk
o
Vloeren met kleine steenblokken en rode mortel
o
Dakpannen of leien
o
Karolingisch grondplan (Ravenna basiliek) + koor en zijbeuken
Vb. Celles, Bertem, Sint-Truiden, Guvelingen
•
Tijdens gotiek nog altijd Romaanse kerken
Vb. Sint-Servaas te Maastricht (zie foto) Vb. Basiliek van Onze-Lieve-Vrouw te Maastricht (1180)
6
2.1.2 Vakmanschap en meesterschap
Disciplines: houtsnijwerk, ivoorsnijkunst, edelsmeedkunst doopvont Saint-Barthélemy Vb. briefwisseling smid en klant
2.1.3 Romaanse boeken
Ook de boekenproductie stond op hoog niveau en vertoonde bovendien een samenhangende stijl. Dit laatste wijst op met elkaar communicerende ateliers. •
Ivoorsnijkunst voor boekbanden
•
Miniatuurkunst (Latijnse boeken)
Van deze culturele infrastructuur zou de volkstaal weldra gebruik kunnen maken bij de ontplooiing van een eigen boekcultuur. Het middelpunt van de boekenproductie was de abdij van Sint-Truiden, waar monniken hun werk doorgaans anoniem verrichtten. Een zekere Arnulf was een uitzondering op deze regel; hij besloot een codex met een traktaat van Cassianus met een zelfgemaakt Latijns gedicht. De vroegste werken werden door de benedictijnen van Sint-Truiden enkel verlucht met uitgewerkte initialen, bijvoorbeeld de bijbel van ca. 1120. Het lectionarium van ca. 1175 is daarentegen luxueuzer versierd. Toch kan ook dit niet tippen aan het werk van norbertijnse abdijen. Vb. Evangeliarium (NT) van Averbode •
Nu: UB Luik
•
1150 – 1180
•
Voor abdij van Averbode
•
Bladgrote miniaturen Oud en Nieuw Testament: typologie / voorafschaduwing vb. Mozes & het braambos als profetie voor Maria’s maagdelijke moederschap
Cf. typologische geschriften van magister Robert de Saint-Laurent te Luik, wiens geschriften ook de doopvont van Reinier van Hoei lijken te hebben geïnspireerd •
Scherpe belijning miniaturen verwant met techniek van edelsmeden
•
Warme en heldere kleuren verwant met pronkemail
7
2.1.4 Hemelse schoonheid, aardse macht
De Maaslandse kunst was religieus van inspiratie en doel: kunst voor en door devotie. De anagogische werking van deze kunst moest de geest van de toeschouwer doen opstijgen van het zichtbare naar het onzichtbare (transcendentie). cf. de betekenis van ‘scone’ bij mystici: omstraald door eeuwigheidslicht schoonheid van licht en glans primeert (edelstenen, email, kleuren) en schenkt de mens op aarde een glimp van de hemel De mooiste boeken van het Maasland in die tijd zijn dan ook liturgische handschriften. Schoonheid was metafysisch, verwees naar iets hoger en kon daarom geen doel op zich zijn. MAAR er is verandering op til … de wereldse elite wilde zich ook met schoonheid omringen. Aangezien het Maasland een lappendeken van gebiedjes was, was er juist aan die elite geen gebrek. Deze wendden zich dan ook tot de vaklui voor artefacten te maken. vb. graven van Loon, graven van Kessel en Gulik, heren van Meerssen, heren van Venray, heren van Weerst, graven / hertogen van Gelre … De overlevingskansen van profane kunstnijverheid waren echter klein. Schoonheid leek voorbehouden voor religieuze sferen. Toch waren in de praktijk de culturen van kerk en wereld vermengd.
vb. kandelaar, Metropolitan Museum (NY) bronzen waterkan (aquamanile), Kunsthistorisches Museum (WN) waterkan in drakenvorm, Victoria and Albert Museum (LDN)
2.1.5 Wat des keizers was
De drijvende kracht achter de culturele opbloei van de regio in de twaalfde eeuw was het mileu van de Duitse keizer. Karel de Grote maakte Aken de voornaamste zetel van zijn keizerrijk – getuige de paltskapel en de kroningszaal. In de elfde en twaalfde eeuw verschoof de keizerlijke gratie naar steden als Trier, Worms, Mainz en Keulen, hoewel Aken belangrijk bleef. De sterke politieke krachtlijnen in het Maasland benadrukten de nabijheid van de keizer. Ook vertoonde de imperator zich in levende lijve aan zijn onderdaan om vorm te geven aan charismatisch leiderschap. Zo bereisden de keizers de gehele streek en hadden ze residenties, paltsen, .. die als pleisterplaatsen op hun rondreizen fungeerden.
8
Vb. Na de hofdag in Mainz in 1184 reist Barbarossa naar Italië, terwijl zijn zoon Hendrik VI naar Polen trekt voor een veldtocht. Die laatste tocht wordt afgebroken en Hendrik trekt naar Ausburg om zich te verloven met Constance van Sicilië. Vanaf 1100 wordt de overgang naar een sedentair hof gemaakt. Karel de Grote stichtte overal in het Maasland scholen, verbonden aan kerken en kathedralen.
2.1.6
De Luikse school
De scholen in Luik waren gerenommeerd in de Maasstreek. Er waren ca. 1100 meer dan tien scholen, waaronder de kathedraalschool gesticht door bisschop Notger ca. 1000. De didactiek was zeer bevlogen en ambitieus en er werd zowel Latijn als geometrie onderwezen. De scholen brachten briljante leerlingen voor, die het later ver zouden schoppen: de bisschoppen van Utrecht, Exeter, Salzburg ; paus Stefanus IX (1057) ; Cosimo van Praag: eerste historicus van Tsjechië.
Fecunda ratis, Egbert van Luik (11e eeuw) > metafoor van het schip Het onderwerp van het boek was het trivium: grammatica, retorica en logica. Dit trivium maakt samen met het quadrivium – mathematica, geometrie, muziek en astronomie – de septem artes liberales uit. Deze zeven kunsten vormden sinds Romeinse tijden de basis van onderwijs. Het werk beslaat 2300 hexameters in is opgedeeld in twee delen: prora en puppis of het voorschip en het achterschip. In het boek heeft de magister van de domschool excerpten uit de Bijbel en de kerkvaders opgenomen, maar ook encyclopedieën en dichtwerken van o.a. Vergilius, Horatius, Seneca en Prudentius (katholiek & heidens).
9
2.2 De oorsprong van hoofsheid 2.2.1 Twee modellen
Stephen Jaeger, The origins of courtliness De oorsprong van de hoofse cultuur zou in het klerikale milieu in de nabijheid van de Duitse keizer liggen, in het Rijnland van de elfde eeuw. De clerici die onderwijs in het Latijnse trivium hadden genoten, groeiden uit tot een nieuw mens- of in eerste instantie mannentype. Dit was het type van de intellectuele en sociabele geestelijke die zwel in wereldse als in kerkelijke kringen vertoefde. opheffing van de tegenstelling tussen de wereldse elite en de kloosterlingen De wereldgeestelijken leven als kanunniken in kapittelhuizen, bisschopshoven of het hof. Toch hebben ze in hun opleiding een scepsis tegenover dat hof meegekregen (getuige de negatief geladen of minstens ambigue begrippen voor ‘hof’ – spreuken ). Toch vinden ze net op die plaats hun werk en zelfverwerkelijking, wat een bepaalde evenwichtsoefening noodzakelijk maakt. De courtier-bishop wordt geboren; de hofgeestelijke met een aanzienlijke actieradius in de wereld. •
Normen en waarden: christelijk én Romeins
•
Een rechtschapen en ontwikkeld, maar ook stijlvol leven
•
Soort humanisme: klemtoon op persoonlijkheidsontwikkeling, respect voor de ontwikkeling van anderen en wellevendheid
De kwaliteiten van de geestelijken lijken voorlopers te zijn van de Frans-hoofse idealen; elegantie, beminnelijkheid, bevalligheid van zeden, aanminnigheid van zeden, schoonheid van zeden. esthetisering van de identiteit het ik als kunstwerk DUS: Urbanitas ( Rome) wordt curialitas (hof)! Dit is deugdzaam en charmant gedrag, gericht op de beheersing van agressie en de versoepeling van intermenselijke communicatie. Ook wordt de nadruk gelegd op vrolijkheid, plezier op aarde is niet verboden. Deze levenswijze werd door de elite uitgedragen en verbreid via een speciale vorm van overdracht. De clerici werden een rolmodel voor de edelen en die laatsten namen hun mode de vie over.
10
Franse model Volgens dit model vindt hoofsheid zijn oorsprong in het Zuid-Frankrijk van de twaalfde eeuw, en meer bepaald bij de aristocratie en in de volkstaal. Ook de geestelijke stand heeft een inbreng; de auteurs van hoofse romans hadden van een kerkelijke opleiding genoten. De Franse hoofse roman begint immers met een subgenre; matière de Rome (Rome-, Thebe- en Trojeromans gebaseerd op klassieke auteurs). De clerici waren hier echter uitvoerend en aanhankelijk; door de vorsten via het mecenaat geëngageerde tolken van een nieuw aristocratisch ideaal. Voordelen t.o.v. Jaeger •
Invloed van de Arabische cultuur is beter verklaarbaar vanuit Zuid-Frankrijk (grens Spanje)
•
Erotische liefde is van de meet af gegeven (vb. troubadourslyriek en Tristan), terwijl ze bij Jaeger secundair is en een lange aanloopperiode kent
•
Verbeiding van de hoofse idealen verliep langs de Franse literatuur
2.3 Heinric van Veldeke Ook Henric van Veldeken, Oudlimburgs hofdichter (Veldeke, eind 12de eeuw). Veldeke schreef zijn werken tussen 1170 en 1190. Hij werd beschermd en begunstigd door gravin Agnes van Loon, koster Hessel van St.-Servaas te Maastricht, en Hermann von Thüringen. In diens dienst kan hij aan de pinksterfeesten van Barbarossa in Mainz (1184) hebben deelgenomen. Voor de rest is zijn levensloop onbekend; ook zijn werken kunnen niet met zekerheid worden gedateerd. Zijn gedichten verraden een hoog ontwikkelingspeil. Hij kende Frans, misschien ook Latijn. Zijn lyriek ontwikkelde zich van volkse kleinkunst tot hoofse kunstvormen naar het voorbeeld van de Provençaalse lyriek, en heeft de problematiek van minne en maatschappij, macht van de liefde en hoge minne als onderwerp.
Veldeke is afkomstig uit Limburg, meer bepaald uit een veldje nabij Hasselt waar nu nog een watermolen staat die met een middeleeuws toponiem Vel(de)kermolen heet. Ook was er een semiadellijk geslacht van ministerialen met de naam Veldeke, onvrije dienstlieden met ridderlijke aspiraties. Ze stonden in contact met de heren van Loon e het klooster van Sint-Truiden. Dit sluit aan
11
bij het profiel van de dichter; hij sprak vloeiend Frans, Duits en Latijn, verkeerde met de geestelijkheid en de adel en had een ambitieuze en zelfbewust dienstvaardigheid. Ook moet hij een geestelijke opleiding hebben doorlopen, die zoals we weten in het Maasland voorhanden was. fusie klerikale en geestelijke cultuur die fundamenteel is voor de middeleeuwse volkstalige literatuur Naast literatuur schreef hij ook ambtelijke teksten, het beroep van volkstaalschrijver was in die periode geen dagtaak. Toch putte hij mentale levensvervulling uit de schone letteren; Veldeke was een artiest. Hoewel de schrijver volgens Wolfram von Eschenbach vroeg gestorven is, is zijn oeuvre omvangrijk. Ook was zijn werk breed en baanbrekend. De laatste verzen van Veldekes laatste werk, de Eneas, zijn geschreven voor 1190; men spreekt in de epiloog van Hermann von Thüringen als paltsgraaf en nog niet als landgraaf. Het begin van het project is waarschijnlijk in 1170, tien jaar nadat de bron waarop Veldeke zich baseerde, de Roman d’Eneas, in het Anglo-Normandische hof is voltooid.. gretige schrijver en leespubliek In diezelfde epiloog staat dat Veldeke het werk voor vier vijfde had geschreven toen hij het uitleende aan de gravin van Kleef. Zo raakte het verloren. Negen jaar later dook het terug op aan het hof van von Thüringen en mocht de dichter zijn werk komen afmaken. inkijk in de totstandkoming van de literatuur en de verhoudingen tussen schrijver en publiek •
De dichter was afhankelijk van een enkel manscript, er waren geen kopieën
•
De dichter hangt af van het mecenaat / vorsten
•
Men was fanatiek liefhebber van de hoofse dichtkunst
2.3.1 Hoofse Eneas
De ridderroman Eneas, bestaande uit ca 13 500 verzen, begonnen in zijn Maaslandse geboortestreek vóór 1174 (tot vers 10 932) en in Thüringen vanaf 1183 voltooid, heeft als voorbeeld de AngloNormandische Roman d'Eneas. Daarin is de stof van Vergilius' Aeneis op middeleeuwse wijze omgevormd om de ideale uitbeelding te geven van de feodaal-hoofse riddercultuur. Hoofdmotieven van het verhaal zijn minne en heldendom. Opmerkelijk zijn de gesprekken over de minne, waarin de liefdescasuïstiek van Ovidius wordt opgenomen en de minne wordt voorgesteld als een noodlottige macht die de mens overweldigt. Opmerkelijk zijn de uitvoerige beschrijvingen van de personages, het praalvertoon aan het hof, burchten en grafmonumenten.
12
Vergilius, Aeneas < Roman d’Eneas < Eneas In de Oudfranse bewerking van Vergilius’ boek wijkt qua stijl en strekking af van zijn bron. •
Minder hoogdravend: geen breed uitgewerkte vergelijkingen, complexe dictie en intertekstuele verwijzingen naar Latijnse klassieken
Nadruk op handeling in plaats van retorische opsmuk •
Het thematische component van de liefde komt op de voorgrond te staan. Waar de klassieke versie enkel de tragische liefde van Dido belicht, geeft de middeleeuwse schrijver haar een contrastfiguur met Lavinia. De instrumentele rol van het personage wordt uitgebreid en Lavinia wordt de geliefde van Aeneas.
LIEFDE In Veldekes roman wordt het belang van liefde vergroot. De liefde is het hoogste goed, maar biedt ook stof tot reflectie, psychologisering, … vb. intiem gesprek tussen Lavinia en moeder: Waz ist minne? Vorm: trivium / ovidiaanse beelden, casuïstiek, mythologische figuren (cupido) Inhoud: liefde als ultieme vorm van humaniteit breuk met antieke opvattingen die blijkt uit de relatie tussen de hoofdthema’s van de Eneas: de beste strijder is de beste minnaar, en omgekeerd. Lavinia komt immers in beide doelen, de strijd en de liefde samen: zij is zowel zijn ticket voor het koningschap als zijn geliefde. En juist omdat Eneas door liefde gedreven is, slaagt hij erin zijn beide verlangens te verwezenlijken. De hoeksteen van de hoofsheid is de liefde, maar de basis ervan is ‘de zucht tot schoner leven’ (Huizinga). Weltzuwendung: het aardse leven wordt omhelsd, en geluk is nastrevenswaardig Dit verlangen neemt een esthetische vorm aan, met als gevolg dat hoofsheid een bij uitstek literair verschijnsel is: in de liefde voor de dichtkunst toont en verwerkelijkt zich de hoofse mens. Heinric belicht dan ook de zonzijde van het aardse bestaan; leed wordt opzijgeschoven en de nadruk ligt op het doel van een vreugdevol bestaan.
HOOFSHEID De hoofse wereld wordt in al zijn glorie beschreven: Veldeke esthetiseert het leven en de literatuur … zowel in beschrijvingen als in de versvorm = Genre van de hoofse roman 13
•
Scenische structuur
•
Episodes die toewerken naar een kinkend slot: het huwelijkfeest van Eneas en Lavinia als hoofs sprookje waaruit een stralend mens- en wereldbeeld naar voren wordt geschoven
gebaseerd op de hofdag van Barbarossa in Mainz 1184: geïdealiseerd
Ook is er een (minder prominente) politieke dimensie aan de Eneas; Veldeke ziet associaties tussen Eneas en Frederik. Dit sluit aan bij een in de middeleeuwen geldend discours: de heerschappij van Rome die zou voortleven in het rooms-koningschap en het keizerschap over het Duitse rijk. Cf. Gottfried van Viterbo (hofkapelaan Barbarossa & onderwijzer van zoon Hendrik VI): •
Kroniek waarin hij het Staufische vorstenhuis rechtstreeks van de Trojanen doet afstammen
•
Carmen de gestis Frederici imperatoris in Lombardi: Barbarossa als nieuwe Aeneas
inspiratie voor Veldekes keuze van verhaalstof? vb. nadruk op vorstelijke en niet ridderlijke karakter Aeneas
Receptie: Er zijn van de Aeneas veertien handschriften overgeleverd, soms fragmentarisch, wat ongekend is voor een volkstalige tekst. Alle bronnen zijn in het Middelhoogduits, er zijn geen resten van receptie aan de Nederrijn of westelijker. Het eerste deel van het werk is in de Maaslandse streektaal geschreven, de bewaarde bronnen zijn verduitst.
Niet alleen is de kwantiteit van de bronnen hoog, ook de kwaliteit ervan spreekt boekdelen over Veldeke’s populariteit. Het Berlijns handschrift (ca. 1200) is profaan (!) manuscript met 136 kleurenillustraties volgens de iconografische traditie rond Jezus.
2.3.2 Liefde in tijden van Barbarossa Ook van de lyriek van Veldeke resten ons enkel Duits bronnen. Toch klinkt hier een Maaslandse tongval door, die zangeriger is dan in de Eneas. Veldeke beoogde een ruim bereik voor zijn teksten en bezigde daarom een superregionaal literair idiolect. Hij moest een balans vinden tussen de talen, wat moeilijk is bij het lyrisch genre. Om die reden is hij in de poëzie dichter bij zijn moedertaal gebleven. vb. dat / bat en daz /baz (het / beter) tgo. stat / bat en stat /baz
of
sach / sprac en sach / sprach
14
Innovatief was Veldeke in zijn finesses van vorm en frasering, naast de stof en de sfeer van de mondelinge zang. Om deze reden werd zijn poëzie waardig bevonden om op schrift te worden gesteld. Ook de manier waarop dit gebeurde getuigt van eerbied: de drie overgeleverde handschriften vormen een homogeen corpus met weinig varianten. Hij schreef meer dertig liederen en behoorde daarmee tot de middenmoot van de troubadours, trouvères en Minnesänger. Ook zijn combinatie van literatuur en poëzie is in die tijd zeldzaam. cf. Chrétien de Troyes: vijf romans en twee liederen
Op een van Chrétiens romans heeft Veldeke een poëtisch antwoord geschreven: de Tristan. Tristan, de hoofse minnaar bij uitstek, gaat naar Ierland om een bruid te zoeken voor zijn geliefde heer, koning Mark van Cornwall. Geïnspireerd door Isoldes oogverblindende schoonheid zingt hij een aangrijpend liefdeslied, waardoor hij haar tot dan toe ongenaakbare hart diep weet te raken. Na de nodige onderhandelingen staat de koning hem toe Isolde mee te nemen naar Cornwall om met koning Mark te trouwen. Maar Tristan en Isolde drinken tijdens de zeereis een liefdesdrank, waardoor ze op elkaar verliefd worden. Isolde is echter voorbestemd om Marks bruid te worden, en hun liefde is gedoemd een overspelige te blijven. Als Mark de geliefden uiteindelijk betrapt, wordt Tristan naar Bretagne verbannen. Daar trouwt hij, maar kan zijn geliefde Isolde niet vergeten. Als hij, door een giftig wapen verwond, stervende is, laat hij Isolde roepen. Zijn vrouw liegt hem echter voor dat ze niet komt, zodat Tristan vertwijfeld sterft. Als Isolde hem even later dood aantreft sterft ze naast hem van verdriet.
Bij Chrétien staat Tristan symbool voor de absolute liefde, maar Veldeke relativeert dit; Tristan moest tegen wil en dank trouw blijven aan de koningin omdat de liefdesdrank hem, sterker nog dan de kracht der liefde, daartoe dwong. Mijn lief moet mij dankbaar zijn dat ik zo’n drankje nooit heb gedronken en haar,
als dat mogelijk is, desondanks bemin. Welgeschapene, waarachtige, laat mij jou zijn en jij mij
Deze strofe thematiseert de hoofs-lyrische wereld en Veldeke’s positie daarbinnen: •
Onderwerp: de liefde, een innovatie tegenover de orale liedkunst
•
Motto: amo, ergo sum (Benedikt Vollman
Het genre van de hoofse lyriek trekt de uiterste consequentie uit de wending die de hoofse cultuur maakte tegenover de vroege Middeleeuwen en de Oudheid. Het ideaal van beschaving wordt
15
gekoppeld aan liefde. Dankzij de hoofse cultuur werd de liefde zo een zelfstandige culturele waarde. De spil van alles is hierbij het liefdesideaal voor man én vrouw, maar ook liefdesproblemen komen aan bod. Veldeke reflecteert in zijn Tristan bijvoorbeeld over de verhouding tussen absolute liefde en menselijke nuchterheid. Toch is er ook een poëtische polemiek tussen hoofse dichters, die tijdens de hoffeesten zoals te Mainz in 1184 na het optreden een werkconferentie over muziek, tekst en ideologie hielden. Veldeke was hierbij een licht dissonante stem; in de Tristan relativeert hij de hoofse hoogdravendheid. cf. ironische ondertoon bij onverwachte frappe aan het slot. Dit viel samen met de opgewekte levenshouding van het milieu van Barbarossa: •
Tegenstrevers van oprechte minnaars zijn nijdassen en chagrijnen
•
Blijdschap is een levensprogramma: “Ik wil lieven met de blijgezinden, die hun tijd in vrolijkheid doorbrengen.”
Ook is er plaats voor lijden in Veldekes liederen. Hoewel minnepijn bij hem niet het centrale motief was, schrijft hij: Ez sint guotiu niuwe maere,
'Het is goed nieuws,
daz die vogel offenbaere
dat de vogels luidkeels
singent, dâ man bluomen siht.
zingen waar men bloemen ziet.
zen zîten in dem jâre
In deze tijd van het jaar
stüende wol, daz man vrô waere,
zou men blij moeten zijn,
leider des enbin ich niht:
maar helaas, dat ben ik niet:
Mîn tumbez herze mich verriet,
mijn dwaze hart heeft mij verraden,
daz muoz unsanfte unde swaere
en moet nu, treurig en somber,
tragen daz leit, das mir beschiht.
het leed verdragen dat mij ten deel valt.
De minnedienst voor de aanbeden dame is weliswaar vrijwillig, maar ook een existentiële noodzaak. Zonder liefde is het leven immers zinloos. De vrouw fungeert daarbij als object en bron. Het lyrisch ik richt zicht niet tot de vrouw, maar spreekt over haar. Deze stijlconventie van zowel de Romaanse als Germaanse minnelyriek vloeit voort uit de sociale functie van hoofse poëzie: het vertolken van een algemeen levens en liefdesgevoel. Het gaat om een collectieve minnecultus en om identificatie van het publiek te bevorderen, hanteert men een boven-persoonlijk discours. Dit gebeurt door de groepscultuur te individualiseren tot rollenlyriek over één minnaar en beminde. Het gevolg is dat de literaire mode collectief is op auteursniveau.
16
2.3.3 Servaas en de zilveren sleutel
Sente Servas is een heiligenleven dat door Veldeke is gedicht. De datering van het werk is nog steeds niet duidelijk. Het heiligenleven bestaat uit twee delen. Het eerste boek verhaalt over Servaas tijdens diens leven. Het tweede boek beschrijft de wonderen die na Servaas’ dood voorvielen. Het enige complete handschrift dateert uit 1470, en is dus van driehonderd jaar na dato. Er zijn fragmenten in boekbanden gevonden die stammen uit een handschrift dat misschien werd neergeschreven toen de dichter zelf nog leefde. Getuige de tekst zelf schreef Veldeke zijn heiligenleven onder een soort van Limburgs dubbelmecenaat. Als opdrachtgevers dankt hij gravin Agnes van Loon en koster Hessel van het Servaaskapittel in Maastricht. De tekst heeft een propagandistische inslag. Het gaat daarbij om propaganda voor de bedevaartsplaats Maastricht, waarvan Servaas beschermheilige was. De tekst is echter meer dan pelgrimspropaganda. Veldeke en diens opdrachtgevers lonkte naar de Duitse keizer. De grote kerk van Sint-Servaas lag in het rijksdeel van Maastricht, en daarmee op grond die aan de keizer toebehoorde. In 1174 verwierven de graven van Loon dit rijksbezit. De totstandkoming van Veldekes Servaas, onder patronage van Agnes van Loon, is uitstekend denkbaar ter verzegeling van deze territoriumoverdracht, of misschien ter voorbereiding daarop. Daar past goed bij, dat de Servaas positie kiest ten gunste van de keizer in de investituurstrijd. Het ging om de zeggenschap over de kerk, via benoemingen van bisschoppen en abten. Natuurlijkerwijze kwam dit recht aan de paus toe, maar in concreto had de Duitse keizer hierin steeds meer zeggenschap gekregen en zelfs de overhand in regio’s waar zijn gezag veel meer aanwezig was. Toen duidelijk werd dat bij benoemingen de keizer zich vooral liet leiden door motieven van profane politiek, eiste de paus zijn voorrecht terug. Servaas ontvangt van Petrus een kostbare zilveren sleutel die de macht van Christus symboliseert, en die Servaas gerechtigd maakt zondaars te straffen en rechtvaardigen genade te verlenen. Dat nu Servaas zijn sleutel rechtstreeks van Petrus (en dus Christus) kreeg, plaatste hem in een zeer zelfstandige positie. Ook als bisschop van Tongeren blijkt hij niet door de paus benoemd of anderszins gekozen, maar rechtstreeks van God gezonden. De directe bron van Sente Servas is de Latijnse Gesta Sancti Servatii uit omstreeks 1130. Hoofdlijn en feiten van beide vertellingen mogen identiek zijn, er is een immens verschil in stijl. Het proza van de Latijnse vita is compact. Veldekes berijming is gegoten in de vorm van ridderverhalen uit de Franse tijd met veel uitvoerige en levendige beschrijvingen. De vita informeert, maar Veldeke vertelt met veel gevoel voor sfeer en spanning. Veldekes oogmerk is duidelijk geweest het maken van zuivere rijmen. Het werd een vormvast gedicht. Dit was een stijlbreuk met de oraliteit, waarin een vrij vers kom worden aangepast bij elke nieuwe voordracht.
17