1
GEEN ANDER LICHT DAN HET NATUURLIJKE LICHT ZELF
I-KB-PR-SIGNALEMENT
BIJ WIJZE VAN AANBEVELING “Ik vertel hem dat ik op zoek ben naar Spinoza, dat ik naar zijn huis ben geweest. De degelijke Hollander staat paf. Hij blijft verbijsterd staan en stamelt na een pauze:’U bedoelt...de filosoof?’. Nou, hij weet in elk geval wie Spinoza was, want Nederland is een van de best geschoolde landen ter wereld. (...) ‘Er wordt tegenwoordig niet veel meer over hem gesproken’, zegt mijn vriendelijke portier. En dat is waar”.” (Antonio Damasio in ‘Het gelijk van Spinoza - vreugde, verdriet en het voelende brein’, ISBN 90-284-2002-9, uitgeverij Wereldbibliotheek). ‘We hadden geen betere gids kunnen hebben om ons door dit gebied te leiden’ - Nobelprijswinnaar David Hubel, Harvard University
“Ik zou geneigd zijn geen organisatie geschikter te achten om het gewone volk te bedriegen en de geest der mensen in haar greep te houden (dan de RoomsKatholieke Kerk), als daar niet de mohamedaanse kerkorde was, die (in dat opzicht) nog veel beter is. Want sinds het begin van dat bijgeloof hebben zich in hun kerk geen scheuringen voorgedaan”. (Spinoza-citaat uit 1675 - Steven Nadler in ‘Spinoza’; ISBN 90-467-0021-6, uitgeverij Olympus). ‘Uitputtend, nauwgezet en zeer leesbaar (...) Een innemende biografie’ - The New Rork Times Book Review. ‘Uitmuntend, helder en zeer nuttig’- NCR Handelsblad
Johann Wolfgang von Goethe:”Deze man, die een wonderbaarlijke uitwerking op mij had en die ertoe voorbestemd was mijn hele manier van denken zo diepgaand te beïnvloeden, was
2 Spinoza. Nadat ik tevergeefs overal ter wereld naar middelen had gezocht om mij te ontwikkelen, kwam ik in aanraking met de Ethica van die filosoof. Van wat ik in dat werk las en wat ik er in meende te lezen, kan ik geen verslag doen; maar ik vond daarin de mogelijkheid om mijn hartstochten tot rust te brengen en het leek een heldere, brede visie te ontsluieren op de wereld van de materie en de moraal”. Voltaire:
”En dan nadert een kleine jood, met grote neus en bleek, arm maar tevreden, peinzend, ingetogen, subtiel maar hol van geest, beroemd maar ongelezen, onder de dekmantel van Descartes met afgemeten pas het Opperwezen: ’Vergeef mij’, zegt hij zacht, op fluistertoon, maar onder ons gezegd: dat U bestaat is in mijn denken niet bewezen”.
Sigmund Freud:”Ik geef zonder aarzelen mijn afhankelijkheid van de leer van Spinoza toe. Als ik me er nooit om bekommerd heb zijn naam rechtstreeks te noemen, is het omdat ik de principes van mijn denken nooit heb ontleend aan de bestudering van die auteur, maar eerder aan de sfeer die hij heeft gecreëerd”. Albert Einstein:
”Wie lieb ich diesen edlen Mann, mehr als Ich mit Worten sagen kan”…
Antonio Damasio:”…omdat het succes of het falen van de mensheid grotendeels afhangt van de wijze waarop het publiek en de instellingen die belast zijn met het bestuur van het openbare leven (deze) herziene visie op de mens in hun uitgangspunt en hun beleid opnemen”.
Motto
Wees voorzichtig! (met dit zegel van zijn ring stempelde Spinoza al zijn brieven)
3
IN HET KORT We schrijven 1632. Holland's Gouden Eeuw komt net zo'n beetje op gang. In het hartje van Amsterdam wordt een kind van joodse ouders geboren. Bento Baruch Despinoza is de naam. Als Spinoza gaat hij de geschiedenis in. Aan dat joodse hecht hij niet zo. Als hij amper 23 is, wordt hij van hogerhand onrein verklaard. De sjoel mag hij niet meer in. Een beetje jood loopt voortaan verplicht met een grote boog om hem heen. Wanneer hij het later over joden heeft, doet hij dat consequent in de derde persoon. Zo schrijft hij over het joodse volk:"..ze hebben niets om prat op te gaan, ze zijn nooit door God boven andere volkeren uitverkoren". Op zijn 29ste neemt hij de christelijke voornaam Benedictus aan. In wezen voelt hij zich wel thuis in het christendom. Maar daar zal hij zich nooit officieel als gelovige toe bekeren. Ook in een kerk krijg je hem bij zijn leven niet te zien. Achter zijn rug om wordt tot in de hoogste kringen toe nog wel eens 'fijntjes' verwezen naar dat joodzijn van hem. Maar als hij vandaag de dag in Amsterdam had geleefd, dan had hij waarschijnlijk meer last van het stempel 'tweede-generatie-allochtoon' gehad dan van antijoods ressentiment.
GEEN BLAD VOOR DE MOND Van jongs af aan trekt Spinoza zich echter van geen enkel stempel wat aan.Veel meer last heeft hij van zijn luchtwegen. Hij kucht en hoest aan de lopende band. Dat heeft ie van zijn moeder, wordt er gezegd. Die heeft het ook voortdurend Spaans benauwd sinds ze in Holland vertoeft. De jonge Spinoza blijkt al vroeg over de gave van het woord te beschikken. Dat vermogen ontwikkelt hij sterk. Hij toont zich vrij- en stoutmoedig, blijkt voor de duvel niet bang en heilige huisjes zijn aan hem niet besteed. Hij neemt geen blad voor de mond en geen woord terug. Daar leeft hij ook naar. Hij valt goed te volgen. Hij is vriendelijk en innemend en vertelt klinkklaar hoe hij precies aankijkt tegen God en gebod en hoe de natuur en de mensheid volgens hem in elkaar steekt. Bij hem lijkt het hart echt regelrecht op de tong te liggen en dat klopt warm. Maar bovenal vertrouwt hij zichzelf toe aan zijn gezonde verstand. En ook dat heeft hij meer dan voldoende in huis. Zijn bovenkamer werkt met een wiskundige precisie die heden ten dage nog altijd respect en gezag afdwingt. Goed- en bijgelovigen zal hij daarentegen tot het eind van hun dagen de stuipen op het lijf blijven jagen. Hij neemt namelijk regelmatig de tijd om exact en tot in détail op te schrijven hoe hij het allemaal ziet. In een aanhoudende stroom van brieven, geschriften, plakkaten, verhandelingen en boeken legt hij een vrijwel onstuitbare stroom grensverleggende bevindingen vast. Zijn tijdloze inzichten getuigen van een vernieuwende wijsheid.
4
VRIJWEL ONMIDDELLIJK RAAK Waar hij zich ook maar beweegt, het is vrijwel onmiddellijk raak. Overal waar zijn naam opduikt, gaan alsmaar luidere aanmoedigingen en loftuitingen in kleinere kring gepaard met telkens hartgrondiger vervloekingen en verwensingen op alsmaar grotere schaal. Op het pad dat hij kiest, wordt hardvochtig onderdrukt en genadeloos achtervolgd. In de dagen na zijn verstoting pleegt een messentrekker een aanslag op hem. Voor de rest van zijn vrij korte leven lijkt het echter wel of geen van zijn tegenstanders - en die zijn op den duur niet meer te tellen - ook nog maar één vinger echt naar hem durft uit te steken; al scheelt dat soms bitter weinig. Tegen sommigen van zijn meest uitgesproken medestanders wordt niet met de meest afschrikwekkende aanklachten en angstaanjagende bedreigingen volstaan. Er verdwijnen nogal wat gelijkdenkenden voor kortere of langere tijd achter de tralies. Eentje laat het leven in het gevang, een volgende wordt omgebracht op het schavot en enkelen worden zelfs, nadat rechters hen vrijspreken van alle blaam, door een bloeddorstige meute met handen aan stukken gereten.
VERHELDEREND EN ONTNUCHTEREND Dwars daar doorheen ontpopt Spinoza zich tot een van de meest verlichte vrijdenkers van zijn tijd. Als hij na een veelbewogen leven op zijn 45ste in Den Haag een zachte dood sterft, kent vrijwel iedereen in de Westerse wereld zijn naam. Tot op de dag van vandaag vormt hij een vrijwel onuitputtelijke inspiratiebron voor wie grenzen wil verleggen.Wijd en zijd groeit hij uit tot een flonkerend boegbeeld van de vrijheid om te denken, te zeggen en te schrijven wat je maar wilt - en dan in eerste instantie met name als over godsdienst, politiek, bestuur en wetenschap gaat. Wat dat laatste betreft: sinds kort breekt op steeds meer fronten door hoe baanbrekend zijn visie nog altijd is. Neem nu bijvoorbeeld zijn kijk op het gevoelsleven van de mens. In dat opzicht blijken de inhoud en strekking van zijn gedachtengoed actueler dan ooit. Zo komt de toonaangevende neurobioloog Antonio Damasio in 2003 aan de hand van geavanceerd hersenonderzoek tot de onomstotelijke slotsom, dat gevoelens en emoties inderdaad net zo werken als Spinoza meer dan driehonderd jaar geleden al beredeneerde. Damasio stelt, dat er eigenlijk vier Spinoza's zijn waar je voor je goeie fatsoen niet om heen kunt. Want of je nou theoloog, politicoloog, wijsgeer of bioloog bent, vroeg of laat kom je hem uiteindelijk toch ergens tegen. Spinoza’s tijdloze overpeinzingen over godsdienst en politiek bieden bijvoorbeeld een even verhelderend als ontnuchterend houvast voor wie een antwoord zoekt op de vraag hoe Hollanders van oudsher zo'n beetje proberen om te springen met mensen die fundamenteel anders tegen het leven en de wereld aankijken dan menigeen lief is.
5
SPINOZA: LEVEN EN WERK
I-KB-PR-SIGNALEMENT
ROZIJNEN, SUIKER, AMANDELEN EN GEKONFIJTE GEMBER Bento Baruch Spinoza is het derde kind van Portugese ouders. Als hij ter wereld komt, verdienen zij al negen jaar in Amsterdam de kost met de invoer van etenswaren uit hun vaderland. Je zou ze economische vluchtelingen kunnen noemen, ware het niet dat roomse fundamentalisten hen het leven in Portugal steeds meer onmogelijk hadden gemaakt. Voordat Bento ter wereld komt, heeft zijn vader in Amsterdam al een vrouw en twee kindjes ten grave gedragen. De toestroom van buitenlanders vormt ook in het Holland van die dagen telkens weer onderwerp van gesprek. Steeds meer Amsterdammers zijn geboortig in een buitenland. Binnenlandse politieke en religieuze spanningen laaien voortdurend op. De republieken houden nog net de overhand, maar de monarchisten roeren zich danig. Binnen vrijwel elke christelijke stroming liggen de overheersende fundamentalisten bovendien aan één stuk door overhoop met gelovigen die het wat minder streng nemen met de leerstellingen die hen als de ware worden voorgehouden. Dertien jaar eerder heeft al dat Hollandse gehakketak de op een na machtstigste man van het land, Johan van Oldenbarneveldt, zelfs nog letterlijk zijn nek gekost. Nadat hij - op zijn eenenzeventigste nog wel - op nogal omstreden wijze schuldig aan landverraad is bevonden, wordt hij ten overstaan van heel toegestroomd Den Haag op het Binnenhof onthoofd.
6 Menigeen weet zich nog woordelijk te herinneren wat hij tot het laatst toe van het schavot af zijn omstanders voorhoudt: dat ze echt niet moesten geloven, dat hij het land verraden had; dat hij altijd naar eer en geweten gehandeld had en dat hij nu als een waar patriot zijn leven ging laten. Ook zijn slotwoorden aan het adres van de beul worden nog regelmatig aangehaald:“Maak het kort, maak het kort”. Sinsdien treedt 'vadertje' Jacob Cats als de grote verzoener op.
REMBRANDT WOONT VLAK OM DE HOEK Met horten en stoten rolt zich een soort New Age-golf avant la lettre uit, die tot op de dag van vandaag in de Nederlandse herinnering voortleeft als de Gouden Eeuw. Johannes Vermeer en Anthonie van Leeuwenhoek zetten in Delft hun eerste schreden. In Haagse hofkringen groeit Christiaan Huygens op om zijn naam in het groot te gaan vestigen. Ook de Spinoza's gaat het aanvankelijk best voor de wind. Rembrandt woont vlak bij hen om de hoek. Vader geldt als een zakenman waar je staat op kan maken. Zijn handel in rozijnen, suiker, amandelen, gekonfijte gember en andere uitheemse hapjes, draait als een lier. Zijn financiën heeft hij keurig op orde. En bovendien geniet hij het nodige aanzien als bestuurslid van de joodse gemeenschap, waarbinnen hij zich geborgen weet met zijn gezin. Thuis wordt Portugees en Spaans gesproken. Gebeden worden in een soort smeltkroes-Hebreeuws gezegd. Het Nederlands zal de jonge Spinoza blijven ervaren als een vreemde en lastige taal. Ook op latere leeftijd heeft hij die nog altijd niet vlekkeloos onder de knie. Als Bento zes is, opent de nieuwe Amsterdamse Stadsschouwburg met de premiére van Vondel’s Gijsbrecht van Aemstel en sterft zijn moeder. Twee jaar later maakt Portugal zich van Spanje los. De handel tussen Amsterdam en Portugal bloeit op. De Spinoza's varen daar wel bij. Als Bento 14 is, komt de Tachtigjarige Oorlog tussen de Nederlandse republiek en het koninkrijk Spanje aan zijn langbevochten eind. Nu lijkt de Gouden Eeuw ook de Spinoza’s volop toe lachen. Zijn vader hertrouwt en verwekt nog drie kleintjes. En Bento blinkt op school uit als geen ander.
NIEUWE WETENSCHAP Maar als hij bijna 17 is en zijn oudste broer sterft, begint de wind uit een andere hoek te waaien. In en rond Amsterdam breekt het begin van een burgeroorlog uit. De stad wordt van hogerhand omsingeld en belegerd. En tot overmaat van ramp wordt de handel met Spanje en Portugal door Engelse oorlogsschepen volkomen platgelegd. De familiehandel komt in bijster zwaar weer. Bento wordt van school gehaald om zijn vader te helpen sjouwen in de zaak. Daarmee komt er echter nog geen eind aan zijn honger naar kennis. Hij sluit zich aan bij de beste studiegroepjes die er binnen de joodse gemeenschap op godsdienstig en letterkundig gebied te vinden zijn. Daar stuit hij op vraagstukken, die zelfs de knapste koppen nog voor raadsels doen staan. Hij volgt ook bijlessen bij een ex-jezuïet, die zo democratisch denkt dat de zittende machthebbers hem als een uitgesproken vijand zien. Bento valt al van vroegs af aan op door originele en onafhankelijke gedachten. Nu komt hij in aanraking met een reeks indrukwekkende teksten, ideëen en namen. Hier leert hij Latijn en oefent hij zich in welsprekendheid door passages van klassieke drama’s in te studeren en die ook voor te dragen. Daar houdt ie nog een enkele rol aan over in een stuk in de nieuwe schouwburg.
7
VERWENST, VERVLOEKT EN VERBANNEN Maar hij wordt vooral gegrepen door het gedachtengoed van René Descartes. Die is in 1596 in Frankrijk geboren, maar wijkt - met het terugtrekkende Hollandse soldaten mee - op zijn tweeëntwingtigste als geschoold jurist naar de lage landen uit. Daar raakt hij bevriend met iemand die zowel aan filosofie als wiskunde doet. Van 1620 tot 1628 zwerft hij nog wat rond door Europa. In zijn vaderland verdiept hij zich onderweg verder in de wiskunde om op zijn tweeëndertigste toch maar weer naar Holland terug te keren. Hier vindt hij zijn meest toegewijde volgelingen én zijn scherpste critici. Mede op aandringen van vrienden brengt Descartes in Amsterdam zijn nieuwe manier van denken in boekvorm uit. De totdantoe gangbare wetenschapsfilosofie gooit hij daarin met één klap overboord: volgens hem stelt kennis pas echt iets voor als het met wiskundige zekerheid valt te bewijzen. Zijn boek slaat in als een bom. Aan de Universiteit van Utrecht wordt zijn leer al snel taboe verklaard. Vervolgens worden alle hoogleraren filosofie in Holland en Friesland verplicht om zijn denkbeelden met een eed af te zweren. Maar of je nu voor of tegen hem bent, de naam Descartes ligt jarenlang op vrijwel alle Hollandse lippen - zelfs na zijn dood in 1650 in het koninklijk paleis van Stockholm waar hij dan sinds twee jaar op uitnodiging aan de zijde verblijft van de als vrijmoedig bekend staande Zweedse koningin. Als er iemand in Amsterdam te vinden is, die je goed aan je verstand kan peuteren waarom Descartes het in principe helemaal bij het rechte eind heeft, dan is dat Bento Spinoza wel.
VOOR ZIJN KIEZEN Vanaf 1651 krijgt de jongeman het privé nogmaals fors voor zijn kiezen. Hij is 19 als zijn zus in het kraambed overlijdt, twee jaar later verliest hij zijn stiefmoeder en vijf maanden daarna staat hij aan het graf van zijn vader. Van hem erft hij op z'n eenentwintigste een hoge berg schulden. Daar kruipt hij nog net fatsoenlijk onderuit, maar financieel staat hij er toch ronduit allerbelabberdst voor als hij op z'n tweeëntwintigste harder dan wie ooit door de joodse gemeenschap wordt vervloekt en verbannen. Er is al eerder zo'n ban in Amsterdam uitgevaardigd, in het jaar dat Bento's vader zich hier vestigde, tegen ene Da Costa. Die zei niet alleen dat de joodse leer vol bijgeloof zat en dat God volgens hem geen menselijke trekken kon hebben, maar schreef dat ook op. De reactie leerde hoe vernietigend dat kan uitpakken voor een mens. In brede kring was er het besef in gekerfd dat er in deze wereld én in het hiernamaals geen plaats meer was voor zo iemand en zijn familie. Al snel hadden hij en de zijnen gewoon geen deel van leven meer in Amsterdam. Beschaamd was hij teruggekeerd op zijn schreden. Hij had openlijk spijt en berouw betuigd, had plechtig beloofd om nooit meer ook nog maar één stap uit de pas te lopen, was temidden van de verzamelde joodse gemeenschap negenendertig keer met een zweep afgerost en was naar zijn huis teruggekeerd. Daar had hij een tekst voltooid waaruit bleek dat hij totaal niet van mening veranderd was, maar dat vernedering en uitputting hem geen andere keus hadden gelaten. Daarna had hij zichzelf een kogel door het hoofd gejaagd (nadat hij eerst nog een keer miste). Maar zelfs die Da Costa was niet zo woedend verwenst als nu Bento Spinoza overkomt.
8 Het zal nooit helemaal duidelijk worden wat er zich in die tijd werkelijk allemaal achter de schermen afspeelt. Zo gaat het verhaal, dat Spinoza geld wordt geboden, als hij voortaan in vredesnaam maar zijn mond houdt. Dat zou hij hebben geweigerd. Ook zouden ze alles op alles hebben gezet om het gemeentebestuur zover te krijgen, dat die hem zelfs uit de stad zouden zetten. Hoe zijn leven ten tijde van zijn verbanning verloopt, kunnen we alleen maar opmaken uit vrij spaarzame getuigenissen. Zelf begint hij pas acht jaar later over van alles en nog wat te schrijven. De meeste van zijn aantekeningen verschijnen pas na zijn dood. Aan zijn verbanning wijdt hij nauwelijks een woord. Maar ongetwijfeld moet hij toen al dingen hebben gezegd waar de haren van machthebbers overeind gingen staan. Zo rond zijn verstoting oogt Spinoza als een knappe jongeman waaraan je in één oogopslag kan zien dat hij uit warmere streken stamt. Hij is mager en klein, heeft een mooi gezicht met zwart haar en zwarte ogen in een bleek gelaat. Echt goed gezond oogt hij nooit, vanwege zijn last met dat ademhalen. Maar toch rookt hij graag regelmatig een pijpje. In de avonduren wordt Spinoza gesignaleerd in het gezelschap van de 'collegianten'. Dat zijn mannen, die op gezette tijden de koppen bij elkaar steken om van gedachten te wisselen over knellende vragen en dat doen ze aan de hand van colleges. Onder hen bevinden zich de nodige VIP’s. Voor de verdere rest van zijn leven kan de jonge verschoppeling enkele welgestelde kooplieden en culturele prominenten tot zijn goede vrienden en beschermheren rekenen. De collegianten worden door zittende machthebbers met argwaan bekeken. In de provincie worden ze hier en daar zelfs honderd jaar later nog vervolgd. Een onbekende messentrekker probeert Spinoza op een donkere avond neer te steken. Daar zijn geen getuigen bij. Volgens het slachtoffer stond zijn aanvaller hem naar het leven.
DE FIK STEKEN IN EEN VUURWERKFABRIEK In de eerste jaren na de verbanning uit zijn vertrouwde omgeving vindt hij her en der onderdak op bevriende Amsterdamse adressen. Ook begint hij bezoeken aan Leiden te brengen. Daar lapt de universiteit elk verbod op de nieuwlichterij van Descartes open en bloot aan de laars. Dat trekt hem wel. Binnen het netwerk van Amsterdamse collegianten toont Spinoza zich een steeds ferventer aanhanger van het nieuwe denken. Daar laat hij het echter niet bij. Hij gaat gedurfd een beslissende stap verder, past de nieuwe denkmethodiek ook toe op godsdienstige kwesties. En dat is iets waar zelfs Descartes zijn vingers onder geen voorwaarde aan wil branden. Spinoza ontpopt zich als iemand die de euvele moed heeft om nog veel vrijer te denken dan die toch al zo vrije Descartes. Met zijn vlijmscherpe verstand haalt hij onverschrokken het ene na het andere heilige huisje ondersteboven. Zelfs hooggeleerde aanhangers van Descartes steken hun afkeuring over zoveel vrijmoedigheid niet onder stoelen of banken. Spinoza ontdoet eerst het geloof van zijn voorvaderen één voor één van legio vormen van bijgeloof, die daar volgens hem aanwijsbaar in de loop der eeuwen door mensenhand aan zijn geplakt. Zo bestrijdt hij op grond van historische feiten, dat joodse gelovigen uitverkoren en wijzer en moreel hoger dan anderen zouden zijn. Ook toont hij aan, dat Mozes nooit al de bijbelse teksten kan hebben geschreven, die aan hem worden toegedicht. Het absolute geloof in de onsterfelijkheid van de menselijke ziel schuift hij op grond van steekhoudende
9 argumenten in één moeite door aan de kant. Daarmee ontkent hij niet alleen de geloofsbeginselen uit eigen kring, maar ook die van het christendom en van wat later de islam gaat heten. Politiek gezien schaart Spinoza zich met ver doorgevoerde democratische inzichten aan de kant van de liberale republikeinen: voor hem ligt het hoogste gezag in de wil van het volk en nergens anders. Hij pleit vurig voor een onbeperkte vrijheid van denken en spreken en voor een politiek die de rechten van de burgers beschermt tegen elke vorm van machtsmisbruik. Een gevaarlijker combinatie van thema’s kan hij niet kiezen. Het zal hem niet ontgaan zijn welke risico's hij daarmee loopt. Ook al schrijft hij uitsluitend in het Latijns en richt hij zich daarmee uitsluitend tot leidende denkers en nooit en te nimmer tot de massa's, veel gezagsdragers en machthebbers ervaren zijn denkbeelden als een doelbewuste poging om regelrecht de fik te steken in een vuurwerkfabriek.
HET HOLLANDSE GEDOOGBELEID BEGINT Gemeenschappen van buitenlanders leven in die tijd in een wankele omgeving die zelf voortdurend onder tweedracht dreigt te bewijken. Het openbare leven verandert vaak plotseling en revolutionair. Af en toe staat het bestuur en de richting van het beleid van de ene dag op de andere totaal op zijn kop. In 1650 overkomt dat onder meer de Amsterdammers; al meer dan de helft van hun wiegen heeft dan in het buitenland gestaan. Bestuurders onder de nieuwe Hollanders beseffen terdege, dat zij sterk afhankelijk blijven van de welwillendheid van hun gastheren. Het is hen zonneklaar, dat die wel degelijk hun grenzen wensen te blijven stellen aan hun befaamde verdraagzaamheid. Vooral onder nieuwkomers uit andere landen en hun achterban houdt dat een diep gevoel van onveiligheid in stand. In eigen kring wordt hen bezworen, dat ze beter niet al te veel op de bestendigheid van het tolerante Hollandse klimaat kunnen vertrouwen. Er wordt hun stevig ingeprent om niets te doen of in eigen gelederen toe te staan wat een ongunstig oordeel van de overheid kan uitlokken. De Hollandse nieuwen onder de bobo’s streven er met man en macht naar om hun eigen achterban zo eensgezind mogelijk achter zich te verenigen. De heersende Hollandse klasse in die tijd voelt er inderdaad zelf ook weinig voor om het betrekkelijk vreedzame evenwicht tussen de verschillende bevolkingsgroepen in gevaar te zien worden gebracht. Juist dat vormt inmiddels immers een van de kurken waar de groeiende welvaart steeds meer op drijft. Ook het opgewekte culturele leven, dat een en ander met zich meebrengt, willen zij zo min mogelijk aangetast zien. Vrijdenkers worden gedoogd, zolang ze zich maar stil houden en ze de rust niet verstoren.
WEES VOORZICHTIG! In 1661, hij is dan 29, houdt Spinoza het uit eigen beweging voor gezien in Amsterdam. Hij trekt hij zich terug op kamers bij de chirurgijn in Rijnsburg, een dorp op een steenworp van de universiteit van Leiden. (In 1920 tekent Einstein nog het gastenboek in dit huisje). Hier begint Spinoza - nu onder de voornaam Benedictus - de gedachten op schrift te stellen, die zich in de jaren daarvoor bij hem hebben gevormd. Om in zijn kost te voorzien, begint hij lenzen voor microscopen en sterrenkijkers te slijpen. (Ook daarin verovert hij tot ver over de grenzen de nodige faam). Zijn leven lang doet hij het zuinig aan. Daarbij mag hij rekenen
10 op aardig wat financiële steun van bevriende collegianten. Hij krijgt al snel bezoek uit binnen- en buitenland over de vloer. Een van de eersten is Henry Oldenburg. Die treedt in Oxford als huisleraar op voor aristocratische jongelui. Op latere leeftijd wordt hij de eerste secretaris van het Royal College waarin Engelse wetenschappers zich verenigen. Veel van Spinoza’s gelijkdenkende vrienden hebben een groeiende behoefte aan houvast om 'de waarheid te verdedigen' en 'het aanstormen van de wereld te weerstaan'. Ze vragen hem telkens weer met de nodige klem om zijn denkbeelden over God en over het welzijn van de mens aan het papier toe te vertrouwen. Hij beseft van meet af aan tenvolle, dat de meeste van zijn denkbeelden te radicaal zullen zijn voor veel van de gevestigde machthebbers. Min of meer gelijkgerichte notities van een bevriende sponsor, de directeur van de Amsterdamse stadsschouwburg, werden door de overheid al op een verschijningsverbod getrakteerd. Spinoza vraagt zijn vrienden om hem bij voorbaat te beloven, dat ze zijn aantekeningen onder hun pet zullen houden. Hij gaat er vanuit, dat vooral de fundamentalisten onder de theologen er wel weer aanstoot aan zullen nemen en met hun gewone haatdragendheid tekeer zullen gaan, "tegen mij, die zo een grote afschuw heb van getwist". Mensen in zijn omgeving ervaren Spinoza als een innemend en inschikkelijk mens. Hij heeft aan weinig behoefte, bekommert zich nauwelijks om eten en drinken en volstaat met bescheiden kleding en meubilair. Aan geld hecht hij weinig waarde. Hij leeft van de hand in de tand. Als een welgesteld vriend hem een jaargeld van 500 gulden nalaat, maakt hij de andere erven duidelijk dat ze met 300 gulden kunnen volstaan. Hij weet telkens weer zulke treffende vergelijkingen te maken dat mensen zich ongemerkt laten meevoeren en zijn mening overnemen. Hij komt overtuigend en doordringend uit zijn woorden, al doet hij geen moeite om zich elegant uit te drukken. Hij spreekt in begrijpelijke taal en geeft blijk van zoveel gezond verstand, dat het veruit de meesten van zijn luisteraars tevreden stelt. Hij trekt veel redelijke mensen aan. En hij beschikt over een charmante humor, die zelfs door de meest serieuzen en fijnstgevoeligen onder hen wordt gewaardeerd. Maar bovenal blijft Spinoza behoedzaam van aard; hij draagt niet voor niets een zegelring met het motto caute: 'wees voorzichtig’.
GOED EN KWAAD ZIJN MENSENBEDENKSELS Spinoza volgt Descartes onverkort in diens streven om filosofie net zo nauwkeurig en onbetwijfelbaar te maken als wiskunde. Alleen langs die weg kan eenzelfde kwaliteit resultaten worden behaald en kan de waarheid transparant en overtuigend aan het licht worden gebracht. Spinoza komt tot een presentatie van zijn denkbeelden met behulp van een model dat hij aan de leer over de elementen van de meetkundige Euclides ontleent. (Nietzsche zal de methodiek van Spinoza later omschrijven als de meest eigenaardig vorm van bewijsvoering die hij in de hele geschiedenis van de wijsbegeerte is tegengekomen). Langs natuurwetenschappelijke weg legt Spinoza uit waarom het onweerlegbaar is, dat er een God bestaat. Zijn God staat niet buiten de natuur, hij is de natuur. Daarin is niets toevallig. In het universum van Spinoza komen geen spontane of onveroorzaakte gebeurtenissen voor. Alles gebeurt zoals het gebeurt. De gebeurtenissen kunnen op dat moment gewoonweg geen andere loop nemen. Ze voltrekken zich volgens de wetten van de natuur. Die wetten zijn van God,
11 sterker nog: ze zijn God. (“Ik geloof in de God van Spinoza. En die God dobbelt niet”, zal Einstein stellen als hij zich driehonderd jaar later vraagtekens bij de quantummechanica zet). Maar de God van Spinoza lijkt in de verste verte nergens meer op de God zoals die totdantoe voorkomt in bestaande geloven. Tot zijn God kun je niet bidden, hij is geen vrije en goedgunstige schepper, geen rechter en wetgever, geen bron van troost of beloning of straf en al evenmin alwetend, barmhartig en wijs. Voor Spinoza is God substantieel. Dat wil niet zeggen, dat zijn God ergens van is gemaakt of uit een bepaald soort stof bestaat. Daarmee wil hij alleen maar duidelijk maken, dat God daadwerkelijk bestaat, dat hij oneindig volmaakt is en dat hij ook oneindig en enig is in zijn soort. Hij bestaat gewoon als een noodzakelijk feit. Zijn God is de ‘enige denkende substantie’ en is oneindig uitgebreid; wordt niet door enige gelijkaardige andere substantie beperkt. De God van Spinoza wordt niet veroorzaakt door iets buiten zichzelf. Aan zijn bestaan zijn geen voorwaarden gesteld. Zo zijn bijvoorbeeld goed en kwaad nergens terug te vinden in de natuur; dat zijn slechts mensenbedenksels. Morele oordelen zijn etiketten, die door mensen ergens op worden geplakt om aan te geven of die al dan niet overeenkomen met hun idealen. Spinoza onderscheidt vier verschillende manieren om kennis te verwerven: ervaring, waarneming, redenering en intuïtie. Die laatste vorm vergt het meest van een mens, maar levert een inzicht op in de essentiële kenmerken van het menselijk bestaan. Dat inzicht gaat vergezeld van een gevoel van sereniteit waar ook blijdschap, genot en verrukking deel van uitmaken. Die bijverschijnselen wijzen er volgens Spinoza op dat intuïtief verworven kennis niet aan dwaling onderhevig is.
DE WEG NAAR WELZIJN EN GELUK De weg van de mens naar welzijn en geluk? De kennis en liefde van God perkt de macht in die ons lichaam over ons heeft, bevrijdt ons van de storende invloed van passies, verenigt ons verstand met dat van God, voert daarmee de ware vrijheid ten top en maakt ons minder afhankelijk van externe oorzaken, schrijft Spinoza terwijl de zoveelste plaag van de pest woedt en de Engelsen het op de Hollanders hebben gemunt: ze vagen de Nederlandse vloot vrijwel in zijn geheel weg en lopen ook het amper 40 jaar oude Nieuw-Amsterdam onder de voet. Tussen het schrijven en slijpen door besteedt Spinoza ruimschoots aandacht aan zijn vele kennissen en verscheidene goede en trouwe vrienden. Hij geniet van hun gezelschap en zoekt hen ook geregeld op in Den Haag, Amsterdam of Leiden. Maar net zo graag en vaak ontvangt hij hen bij zich thuis. Een Leids student trekt zelfs bij hem in voor langdurig onderwijs in de leer van Descartes. Zijn Amsterdamse vrienden zijn kennelijk bang dat ze tekort zullen komen, want vragen hem of hij al zijn bijlessen ook voor hen op schrift wil stellen. In 1663 verschijnt in Amsterdam een in het Latijn geschreven boek van zijn hand onder de titel 'Descartes: Beginselen van de wijsbegeerte'. Dat blijkt meer dan alleen maar een samenvatting van diens denkbeelden. Spinoza voegt nieuwe bewijzen en nieuwe thema's toe en verandert hier en daar de bewijsvoering. Hij plaatst ook vraagtekens, levert kritiek, schort zijn oordeel op. Met deze publicatie bewijst hij een grote dienst aan tal van mensen die zich kritisch in dit nieuwe wetenschappelijke denken willen verdiepen en vergroot hij zijn eigen reputatie als filosoof.
12
Dit eerste boek van zijn hand lijkt te voldoen aan het doel dat hij zich heeft gesteld: zichzelf onder de aandacht te brengen van geleerde en hooggeplaatste personen en daarmee hun belangstelling en bescherming te verwerven om zijn eigen gedachten openbaar te maken. De bijbel blijft hij daarbij als een bron van waarheid zien. Maar dan dient die wel eerst te worden ontdaan van vooroordelen en kinderlijk bijgeloof. Pas dan kun je de bijbelse waarheden helder zien en er het gezag aan hechten dat ze verdienen.
GEVAAR VOOR DE STAAT In 1665, op zijn drieëndertigste, trekt Spinoza in bij een bevriende schilder in Voorburg, even buiten Den Haag. Daar is net een grimmige burgertwist aan de gang over de vraag wie de volgende predikant van de plaatselijke kerk dient te worden. Een van de partijen meldt aan het stadsbestuur van Delft met opruiende verontrusting, dat er nu zelfs een atheïst in Voorburg is komen wonen die met alle religies de spot drijft en die dus als een gevaar voor de staat dient te worden beschouwd. Dat woord 'atheïst' komt Spinoza nooit lekker te zitten. Hij heeft zeker geen hoge dunk van de manier waarop de godsdienst zich in die tijd presenteert. Maar God als zodanig blijft hij wel degelijk zien als het hoogst denkbare goed, dat hij naar allerbeste vermogen bemint omdat hij daar zijn grootste geluk en hoogste vrijheid in vindt. Veel van zijn tijdgenoten blijken echter meer geïnteresseerd in de sfeer van schandaal waarmee zijn naam wordt verweven dan in het nauwgezet bestuderen van zijn argumenten. Hij begint aan zijn hoofdwerk, Ethica, te schrijven. Dat zal pas na zijn dood verschijnen. Het wordt een ambiteuze en stoutmoedige onderneming, die bol komt te staan van stelselmatige en onbarmhartige kritiek op de gangbare opvattingen over God, de mens en het universum. Vooral de godsdiensten en de theologische en morele overtuigingen die op godsdiensten zijn gestoeld, krijgen het te ontgelden. Het wordt een van de meest radicaal-oorspronkelijke verhandelingen uit de geschiedenis van de wijsbegeerte. Er is geen andere filosoof die God en de natuur zo met elkaar vereenzelvigt. Dat betekent nog steeds niet dat hij God als een massa of stoffelijke materie opvat. Maar zijn God heeft ook niets menselijks meer. Dat God doelstellingen, bedoelingen voorkeuren of plannen zou hebben is volgens hem niet alleen wiskundig aantoonbaar onwaar, maar brengt ook funeste gevolgen mee voor de vrijheid van de mens en diens handelen. Want zo'n soort God boezemt hoop en vrees in; die moet je gehoorzamen en gunstig stemmen. Dat nodigt alleen maar uit tot misbruik door opportunistische predikers. Spinoza toont zich daarentegen ongekend optimistisch over dat wat het menselijk verstand aan kennis kan vergaren en omvatten. Als eerste wetenschapper is hij er volledig van overtuigd, dat daarmee uiteindelijk de diepste geheimen van de hele natuur kunnen worden verklaard.
DE VRIJE MENS Spinoza staat het ideaalbeeld voor ogen van de vrije mens. Dat is voor hem iemand, die alle zegeningen en verliezen van zijn lot gelijkmoedig draagt, die alleen maar de dingen doet die naar zijn mening het belangrijkste zijn in het leven, die zich daadwerkelijk bekommert over
13 het welzijn van anderen en die niet bang is voor de dood. Zijn vrije mens hoopt niet op een beloning in een andere wereld en is dus ook niet bang voor eeuwige straf. Maar hij ziet ook wel, dat de meeste mensen zich in de dagelijkse praktijk niet altijd door redelijkheid laten leiden. Dus is er een staat of overheid een nodig om ervoor te zorgen niet door de rede maar door dreiging met geweld - dat mensen worden beschermd tegen anderen die ongebreideld hun eigenbelang najagen. Dat kan worden bereikt als iedereen zijn natuurlijke rechten voor een deel doelbewust opgeeft en die overdraagt aan een centraal gezag. Maar verontwaardigd, zelfs woedend, keert hij zich scherp tegen de brutaliteit waarmee godsdienstige gezagsdragers de vrijheid onderdrukken om filosofische gedachten openbaar te maken. De toekomst lijkt hem toe te lachen als in 1653 Johan de Witt tot de machtigste man van het land wordt benoemd. De Witt is een verdraagzaam republikein en verdedigt de vrijheid om te filosoferen, al stelt hij daar wel duidelijke grenzen aan voor auteurs. Desalniettemin levert zijn houding hem dezelfde verfoeiende, belasterende en minachtende vijanden als Spinoza op. Die is in Voorburg intussen in kontakt gekomen met de familie Huygens. Die verblijven regelmatig in het buitengoed van hun familie, Hofwijck. Dat ligt op slechts 5 minuten lopen van zijn huis. Vader Huygens is een veelzijdig man: spitsvondig dichter opmerkelijk kunstkenner (hij geldt als de man die Rembrandt ontdekt), begaafd componist, bekwaam bespeler van veel instrumenten en bovendien een volleerd diplomaat die als secretaris in dienst is van drie opeenvolgende stadhouders van Oranje. Vader Huygens staat in nauw contact met Descartes. De opvoeding van zijn beide zonen wordt voor een belangrijk deel door diens opvattingen bepaald. Een van hen, Christiaan, ontwikkelt zich tot een vooraanstaand astronoom, die voor de bestudering van het heelal bij voorkeur lenzen van Spinoza gebruikt. Christiaan Huygens vindt in die tijd het eerste slingeruurwerk uit. Met de andere broer, Constantijn, deelt Spinoza een voorliefde voor tekenen.
GLOEIENDE PRIEM DOOR DE TONG In 1657 draait vriend Oldenburg kortstondig de Londense Tower-gevangenis in omdat hij zich te kritisch uitlaat over oorlogshandelingen tussen Nederland en Engeland. In Amsterdam sterft Spinoza's grootste sponsor en toeverlaat. Twee jaar later wordt een van zijn meest uitgesproken medestanders voor het gerecht gesleept. Die heeft in twee boeken op een sarcastische en geringschattende toon vrijwel iedere georganiseerde godsdienst bekritiseerd, bespot en belachelijk gemaakt. Hij ontkent voor de rechtbank, dat Spinoza daar ook maar enige hand in heeft gehad. Tegen de man wordt als straf geëist: afhakken van de rechterduim, een gloeiende priem door zijn tong, dertig jaar gevangenis, confiscatie van al zijn bezittingen en verbranding van al zijn boeken. Hij komt er met een milder oordeel vanaf, maar sterft een jaar later achter slot en grendel.
14 Spinoza ziet hoe zich een gevaarlijke samenzwering tussen wereldlijk gezag en dweepzucht ontrolt. Hij beseft dat het zowel voor het openbare leven als voor hemzelf de hoogste tijd wordt dat hij duidelijk kleur bekent. Hij stort zich drie jaar lang op het voltooien van zijn 'Theologisch-politiek traktaat'. Dat verschijnt rond zijn achtendertigste in het Latijns, ano-niem en onder de gefingeerde naam van een buitenlandse drukker in Amsterdam. In de geschiedenis van het politieke denken vormt het een van de welsprekendste pleidooien voor een wereldlijke, democratische staat. De toenmalige autoriteiten zullen er ongetwijfeld in hebben herkend, dat Spinoza hier in wezen het voorstel herhaalt dat Oldenbarneveldt zestig jaar eerder zijn nek heeft gekost. Onder hervormingsgezinde republikeinen mag zijn verhandeling bij voorbaat op grote symapthie rekenen.
TEGEN DE VERERING VAN INKT EN PAPIER Zijn traktaat vormt een vurig pleidooi voor de vrijheid van denken en voor de vrijheid van godsdienstuitoefening. Hij maakt er zich sterk voor, dat het land trouw blijft aan de traditie van verdraagzaamheid en aan de wereldlijke en grondwettelijke beginselen waar het sinds de onafhankelijkheid op stoelt. Hij betoogt, dat de vrijheid van denken helemaal niet ten koste van vroomheid en vrede hoeft te gaan. Hij draait die stelling zelfs om: hef je de vrijheid van filosoferen op, dan tast je de vrede en de vroomheid pas werkelijk aan. Aan de hand van een soort natuurlijke historie van de godsdienst waarschuwt Spinoza zijn lezers tegen geestelijken, die bijgelovige overtuigingen en gedragingen aanmoedigen door in te spelen op menselijke gevoelens. Ook spreekt hij zich uit tegen godsdienstige voorgangers die hun erediensten met zoveel rituele pracht en praal opluisteren, dat ze alleen al daardoor van het allergrootste gewicht worden geacht en hun geboden met de grootste stiptheid worden nageleefd. Bovendien keert hij zich tegen politieke gezagsdragers, die achter dat soort godsdienstige leiders gaan staan en elke afwijking van hun rechte leer als opruiïng dreigen te bestraffen. In het idee van een staatsgodsdienst kan hij geen enkele redelijke grondslag ontdekken. Elke eerbied voor de geestelijkheid, die gepaard gaat met bewieroking en mysteries. maakt mensen alleen maar ondergeschikt aan een ander en heeft niets te maken met waarachtige verering van God. Laat de greep van godsdienstige gezagsdragers op ons emotionele, intellectuele en lichamelijke leven maar verzwakken, stelt hij onomwonden: dat komt een gezonde verhouding tussen godsdienst en staat alleen maar ten goede. Het grootste gevaar komt volgens Spinoza van mensen die inkt en papier als God beginnen te vereren. Wijsbegeerte en godsdienst staan, net als verstand en geloof, los van elkaar; zij bewegen zich in verschillende sferen en geen van beide dient zich op het terrein van de ander te begeven. De vrij-heid om filosofisch te speculeren kan worden toegestaan zonder enige schade voor de ware religie. Wat God zelf betreft: diens wet beveelt alleen maar om hem te kennen en lief te hebben, niets meer en niets minder. Die wet eist geen rituelen en ceremonies, zoals offers, voedingsregels of voorschriften voor feestdagen. Dat soort zaken is er uitsluitend uit puur praktische overwegingen bijgesleept: om te zorgen dat het volk zijn plichten vervult en niet op eigen houtje handelt.
15 Spinoza ontdoet het aureool van godsdiensten van elk greintje mystiek. Hij ondergraaft de grondslagen van hun uiterlijk vertoon, van op bijgeloof gebaseerde riten. Hij stelt: wonderen zijn niet meer dan gebeurtenissen waarvan we de natuurlijke oorzaken (nog) niet kennen. Iedereen, die dat soort gebeurtenissen toeschrijft aan de macht van een bovennatuurlijke God, vervalt tot bijgeloof, "de bittere vijand van alle kennis en ware moraal". Zo kan Jezus in alle redelijkeid nooit en tenimmer de zoon van God zijn geweest in de letterlijke betekenis die het christendom daaraan geeft, is er ook geen wonder aan te pas gekomen op het moment dat Jezus bij zijn moeder is verwekt en is hij na zijn dood natuurlijk ook nooit letterlijk weer opgestaan.
NIETS ANDERS DAN HET NATUURLIJKE LICHT Ook de bijbel dien je volgens Spinoza op natuurwetenschappelijke wijze te verklaren: door vaststaande ervaringsfeiten te verzamelen, te rangschikken en te boordelen en ze dan op hun algemene beginselen te onderzoeken. Ieder intelligent mens kan dat op eigen kracht. Je hoeft niet vroom en zalig te zijn om de boodschap van de bijbel te leren kennen; dat kan ook gewoon met alleen maar je volle verstand. Dat 'vergt geen ander licht dan het natuurlijke licht zelf". Maar dan moet je wel in staat en bereid zijn om je een aantal taalkundige, historische en tekstkritische vaardigheden eigen te maken. (Spinoza voegt zelf de daad bij het woord door zich het oorspronkelijke Hebreeuws eigen te maken. Dat is immers de taal waarin de bijbel geschreven is, dus kun je de inhoud en strekking pas echt begrijpen als je die taal in zijn autenthieke vorm verstaat. Hij werkt zelfs aan Compendium voor Hebreeuwse Grammatica, dat na zijn dood verschijnt). Pas je al de noodzakelijke vaardigheden toe, dan blijkt veel van wat de bijbel volgens de godsdiensten vertelt, feitelijk niet op waarheden te berusten. Maar de bijbel is ook geen bron van kennis - en al helemaal niet van kennis over God, de hemel of de menselijke natuur. De bijbel bevat geen wijsbegeerte. De bijbel bevat een morele boodschap. En die klinkt alleszins redelijk, omdat ze ook door onze redelijke vermogen wordt begrepen en beaamd: heb God lief boven alles en bemin uw naaste als uzelf. Het doel van de bijbel is niet om ons kennis bij te brengen, maar om de gehoorzaamheid af te dwingen die nodig is om ons gedrag in behoorlijke en fatsoenlijke banen te kunnen leiden. Tegen die achtergrond is een mens pas echt gelovig en vroom wanneer hij de beste werken van gerechtigheid en liefde ten toon spreidt. Spinoza keert zich vooral tegen religieuze gezagsdragers, die zich mengen in de wereld van de politiek en van het openbaar bestuur. De natuur leert, dat elk mens iedereen als zijn vijand beschouwt die wil verhinderen dat hij zijn eigen zin doorzet. Hij citeert de Engelse wijsgeer Thomas Hobbes: "het leven in natuurtoestand is eenzaam, armoedig, afstotelijk, beestachtig en kort". Weldenkende mensen beseffen al snel, dat we er, ook in puur eigenbelang, op vooruitgaan als we overeenkomen om onze botsende begeerten en het onbeperkt najagen van eigenbelang bij voorbaat aan banden leggen. Ons eigenbelang is er dus beter mee gediend als we samenleven volgens de wet van de rede dan dat we de natuurwet zouden volgen. Daarom dragen we onze natuurlijke rechten over aan een hoogste overheid. Die kennen we een absoluut gezag toe en de reikwijdte van haar bevoegdheid is onbeperkt. Gehoorzaamheid aan die overheid tast onze autonomie niet aan. Door de bevelen van de overheid te volgen, richten we ons naar een gezag dat we met z’n allen hebben ingesteld met geen ander doel dan ons eigenbelang redelijkerwijs te dienen. Dat is gewoon niet meer of minder dan de kern van een maatschappelijk contract. De democratische overheidsvorm is de
16 meest natuurlijke, omdat de wetten dan tenminste voortvloeien uit de algemene wil en omdat zij het minst onderhevig is aan machtsmisbruik van allerlei aard. Op die gronden hebben de Hollanders de souvereiniteit toegekend aan hun staten. Die behouden zich het gezag voor om dat te verdedigen, om elke gezagsdrager aan zijn plicht te herinneren en zich op hem te wreken als hij tot tirannie vervalt.
MENSEN ZULLEN ALTIJD BLIJVEN ZEGGEN WAT ZE WILLEN, ALTHANS ONDER ELKAAR Zoiets als innerlijke vroomheid is volgens Spinoza een volstrekt individuele aangelegenheid. Niemand kan de gedachten van een ander beperken of beheersen. Het is roekeloos en vormt een bedreiging voor de gemeenschap als een overheid dit probeert. Mensen zullen altijd zeggen wat ze willen, althans onder elkaar. Aan het spreken kunnen volgens Spinoza slechts een paar beperkingen worden gesteld: zo is het ontoelaatbaar om mensen aan te sporen om het maatschappelijk contract op te zegen. Ongetwijfeld brengt zo'n grote mate van vrijheid soms bepaalde ongemakken met zich mee. Maar 'wie alles met wetten wil vastleggen, zal eerder tot verkeerde dingen prikkelen dan dat hij ze verbetert". Wetenschappen en kunsten worden slechts met succes beoefend door mensen die een vrij oordeel hebben en dus niet in het minst vooringenomen zijn. Voor Spinoza is het glashelder dat zij die geschriften van anderen veroordelen en het gepeupel ophitsen tegen de schrijver, de echte scheurmakers zijn en niet de schrijvers zelf. Want die laatsten schrijven meestal slechts voor geleerden en roepen alleen maar de rede te hulp. De echte oproerkraaiers zijn de mensen die de vrijheid van oordeel willen opheffen wanneer blijkt, dat die zich niet onderdrukken laat. Als het bovenstaande allemaal van de drukpers rolt, verhuist Spinoza naar Den Haag. Eerst huurt hij twee kamers ergens tegen het centrum aan, maar dat is hem te prijzig. Na een jaar neemt hij genoegen met één, goedkopere kamer bij een schildersgezin meer aan de rand van de stad. Hij installeert zich hier sober en functioneel met zijn weinige bezittingen: een bed, drie tafeltjes, zijn draaibank om lenzen te snijden, een kast met ongeveer honderdvijftig boeken, één schilderij en een schaakspel. Hij leeft stil en ingetogen, brengt heel wat tijd in die ene kamer door. Maar als het werk erop zit, zoekt hij graag gezelschap op. Dan is hij innemend en gelijkmoedig en houdt hij zichzelf goed in de hand. Hij is nooit al te treurig, noch al te vrolijk. In zijn optreden is hij kalm, vriendelijk en niet snel kwaad. Maar als hij boos of verontwaardigd is, gaat hij ook daar redelijk mee overweg. Wanneer iemand hem rechtstreeks en persoonlijk provoceert, betaalt hij zonder enige terughouding met gelijke munt terug en maakt hij daar niet al te veel woorden aan vuil. Af en toe dreigt het hem allemaal wel eens teveel te worden. Maar voordat hij emotioneel overmand wordt, trekt hij zich weer terug op zichzelf. Met de schilder en zijn gezin bouwt hij een hartelijke en vertrouwelijke relatie op. Hij is vriendelijk, doet nooit uit de hoogte en op zijn kamer is het een komen en gaan van bezoekers. Zo rond zijn veertigste reist hij nog steeds geregeld naar zijn geboorteplaats. Daar heeft een tiental van zijn vooraanstaande vrienden 'de nieuwe academie' opgericht, nadat een van hen als directeur van de Stadssschouwburg een aanvaring met zijn bestuur heeft gehad en uit zijn functie is ontheven. Iedere dinsdagavond komt het gezelschap bijeen om het met elkaar over toneel en aanverwante kunsten te hebben.
17
SCHERP EN MEEDOGENLOOS Het blijft niet echt lang een groot geheim, dat het theologisch-politieke traktaat van Spinoza's hand is. Voor zover hij ooit heeft verondersteld, dat hij daarmee de monden zou snoeren van de mensen die hem van atheïsme beschuldigen en de indruk zou wegnemen dat hij tegen alle godsdienst is, komt hij van een koude kermis thuis. Onmiddellijk nadat het boek in omloop komt, is de reactie scherp en meedogenloos. In godsdienstige kringen wordt hij al spoedig tot een vijand - en misschien wel dé vijand - van godsdienst en vroomheid bestempeld. Extremisten zien in hem een werktuig van Satan; misschien is hij wel de antichrist in hoogst eigen persoon. Vanuit de wetenschapswereld zet een theologisch hoogleraar in Leipzig de aanval op hem in; hij spreekt van een goddeloos document. Een Utrechtse collega verklaart, dat dit boek tot een eeuwige duisternis dient te worden verdoemd. Daarmee is het hek van de dam. Er wordt hem aangewreven, dat hij het christendom uit hoopt te roeien. In vrijwel alle commentaren wordt zijn traktaat afgeschilderd als gevaarlijke en ondermijnende lectuur. Zelfs Hobbes, toch ook voor geen kleintje vervaard als het aankomt op politieke en theologische woordenstrijd, is verbijsterd over Spinoza's vermetelheid. Hobbes schijnt te hebben verklaard, dat het traktaat hem doorboorde als een stuk ijzer, want zo stoutmoedig durft hij zelf zijn pen niet te hanteren. Kerkvaders in Amsterdam veroordelen het traktaat als godslasterlijk en gevaarlijk, een kerkvergadering in De Haag spreekt van afgoderij en bijgeloof, en steeds meer raden van plaatselijke kerken roepen op dat er iets tegen dit verdorven en schadelijk boek moet worden ondernomen. Ook op provinciaal niveau veroordelen kerkbestuurders het traktaat scherp. Een van die besturen spreekt van het vuilste en meest godslasterlijke boek dat de wereld ooit heeft aanschouwd. Er wordt bij overheden aangedrongen op maatregelen om het drukken en verspreiden ervan tegen te gaan. In Leiden neemt het stadsbestuur alle exemplaren bij boekhandels in beslag. Het Amsterdamse stadbestuur maakt minder haast. Dus buigt buigt het Hof van Holland in Den Haag zich op last van godsdienstige autoriteiten over de inhoud van onder meer Spinoza’s traktaat. De rechters besluiten tot een algeheel publicatie-, verspreiding- en verkoopverbod en dringen aan op vervolging van schrijvers, uitgevers, drukkers en verkopers van dit soort lectuur. Maar de Staten van Holland zijn niet van zins om boeken te gaan verbieden, die niet in de landstaal geschreven zijn. Een Nederlandse verta-ling van zijn traktaat weet Spinoza nog een paar jaar tegen te houden. Van de heftigheid van de kritiek trekt hij zich weinig aan, al maakt het hem wel nog voorzichtiger als hij thuis weer verder aan zijn Ethica schrijft.
TERECHTGESTELD EN GELYNCHT Er onspint zich een correspondentie tussen Spinoza en de jonge Gottfried Wilhelm Leibnitz. Deze dan nog onbekende diplomaat zal uitgroeien tot een van de grote filsofen en wiskundigen uit de moderne tijd als hij gelijktijdig met Newton de differentiaal- en integraalrekening ontwikkelt. In Parijs sluit Leibnitz zich aan bij een grote kring van geleerden onder wie zich ook twee kennissen van Spinoza bevinden: Christiaan Huygens en Walther Ehrenfried von Tschirnhaus. Die laatste, een Duitse edelman, heeft een paar jaar aan de universiteit van Leiden gestudeerd en woont daarna kort in Amsterdam. Hier krijgt hij een aanzienlijk deel van het manuscript van Spinoza's Ethica in handen - op voorwaarde dat hij
18 het aan niemand laat lezen. Hij verhuist naar Londen en vestigt zich vervolgens in de Franse hoofdstad. Daar is juist de bijlesleraar Latijn van Spinoza terechtgesteld. Hij zou de Franse koning van diens troon hebben willen stoten. De betrekkingen tussen de republiek der Nederlanden en het Franse koninkrijk bereiken een voorlopig dieptepunt als Frankrijk hoge invoerrechten oplegt aan buitenlandse producten. Vier jaar van taai diplomatiek overleg door Johan de Witt leveren geen enkele concessie op. Dan legt de Staten-Generaal de invoer van Franse produkten aan strikte banden. Frankrijk verzekert zich van de steun van Duitsland en Engeland en in het Rampjaar 1672, waarin Spinoza veertig wordt, loopt het Franse leger een groot deel van Nederland onder de voet. De Franse koning lijkt vastbesloten om de vrijgevochten republiek te veranderen in een monarchie met Willem de Derde als hoogste vorst aan het hoofd. Om de Fransen de wind uit de zeilen te nemen, sluiten alle Nederlands provincies de rijen en benoemen zij de derde Willem van Oranje alvast tot stadhouder en aanvoerder van hun verzamelde strijdkrachten. Maar als Utrecht en andere steden door de vijandelijke troepen worden ingenomen, richt het groeiend ongenoegen van het volk zich op Johan de Witt, omdat die het als hoogste bestuurder zo ver heeft laten komen. In anonieme pamfletten krijgt De Witt de meest uiteenlopende beschuldigen naar zijn hoofd. In Den Haag wordt een aanslag op hem gepleegd en een maand later legt hij zijn ambt neer. Intussen is zijn broer Cornelis gearresteerd omdat die een aanslag op de nieuwe stadhouder zou hebben beraamd. Na langdurige ondervraging wordt hij daarvan vrijgesproken. Johan de Wit haalt zijn broer op, maar dan worden hen beiden door een bloeddorstige menigte de kleren worden van het lijf gescheurd, worden hun lichamen letterlijk met de handen aan stukken gereten en worden hun lijken bij de voeten opgehangen. Spinoza is verbijsterd over zoveel barbaarsheid die is begaan door een menigte waaronder zich ook keurige middenklasses bevinden. Hij werkt een pamflet uit waarin hij scherp tegen het gedrag van het gepeupel protesteert. Al hij dat zelfs eigenhandig op de plaats van het msidrijf op wil gaan hangen, wordt hij door zijn huisbaas binnengesloten. Het is, voor zover bekend, de eerste en enige keer dat Spinoza in het bijzijn van anderen huilt. Er verschijnen schotschriften waarin zijn naam aan het 'landverraad' van De Witt wordt gekoppeld; die laatste had immers nooit ook maar één vinger opgeheven tegen die 'slechte' schrijver van dat 'ongehoord atheïstische' traktaat? Spinoza maakt het er zichzelf niet makkelijker op als hij een tochtje achter de vijandelijke linies onderneemt tot voorbij Utrecht. De daar gelegerde commandant van de Franse troepen heeft in eigen vaderland en ver daarbuiten een reputatie hoog te houden als de beschermheer van belangwekkende schrijvers, onder wie Moliére, Racine en La Fontaine. En nu heeft hij zwart op wit laten berichten, dat hij best wel eens persoonlijk met de heer Spinoza over het een en ander van gedachten wil wisselen en dat hij deze vanzelfsprekend met alle égards zal ontvangen. Naar eigen zeggen gaat Spinoza met stilzwijgend medeweten van hogerhand op de uitnodiging in. Er wordt hem vanuit Frankrijk een jaargeld geboden als hij een van zijn geschriften aan hun koning wil opdragen. Dit slaat Spinoza beleefd af. Na zijn terugkeer valt hij bijna in handen van een meute die hem voor een spion in dienst van de vijand aanziet. Zijn huisbaas moet weer van alles ondernemen om zijn huis, haard en huurder te beveiligen. Spinoza zegt desnoods
19 gewoon naar buiten te gaan. Ook al zou hem hetzelfde lot beschoren zijn als 'de goeden Heren de Witten', hij is de republiek oprecht alleen maar het beste toegedaan. Met de 'ware vrijheid' is het snel gedaan. De fundamentalisten zetten een soort grote schoonmaak in gang. Mensen, die vrijuit spreken en zeggen wat ze denken, vliegen bij bosjes bestuursorganen uit. Alle touwtjes van de macht komen van hoog tot laag strak te staan. Met de autonomie van de middelste en lagere bestuurslagen is het voor een groot deel gedaan.
EN DAT ALLEMAAL OM BETER IN DE GATEN TE HOUDEN WAT ER ONDER DE MENSEN WORDT GEDACHT, GEZEGD EN GESCHREVEN Spinoza wordt nu niet alleen meer door kerkbestuurders naar de duvel verwenst. Er slaat een golf verboden van wereldlijke overheden over hem heen. Veel van de wetenschappers, die zich eerder, net als hij, hebben ingezet voor de verspreiding van de nieuwe wijsbegeerte van de natuurwetenschap, laten hem nu - om hun eigen hachje te redden - als een hete aardappel vallen. Luidkeels verklaren ze zich blindelings en naar de letter trouw aan de oorsponkelijke leer van Descartes. Als met één stem keren zij zich tegen alle 'radicale cartesianen en hun spinozistische bondgenoten'. Een combinatie van monarchisten en fundamento's krakeelt, dat als de theologie nou niet gauw boven de wijsbegeerte wordt gesteld en geen zeggenschap over haar krijgt, de wijsbegeerte uiteindelijk de theologie aan zich zal onderwerpen. Vrijdenkers en republikeinen houden zich aan de uitspraak van Spinoza, dat godsdienstige gezagsdragers helemaal niks te zoeken hebben in de wereld van politiek en het openbaar bestuur. Tot zijn verrassing nodigt een Duitse vorst Spinoza temidden van al dit gedoe uit om als hoogleraar wijsbegeerte aan de slag te gaan aan de universiteit van Heidelberg. Hem wordt verzekerd dat hij daar vrijuit kan denken, zeggen en schrijven wat hij maar wil. Op één voorwaarde na dan: dat hij daar geen misbruik van maakt door de van staatswege ingestelde godsdienst te verstoren. Spinoza bedankt voor de eer en weigert beleefd doch beslist. Naar eigen zeggen: uit liefde voor de rust waar hij zich ondertussen een beetje van heeft weten te verzekeren. Het blijkt een verstandige keus: een jaar later loopt het Franse leger Heidelberg onder de voeten, worden alle hoogleraren het land uitgebonsjoerd en gaan alle deuren van de universiteit op slot.
DAT IS NOGAL WAT Dat Spinoza die leerstoel krijgt aangeboden, is nogal wat. Leibnitz is de enige filosoof, die dat in die tijd elders ook nog overkomt. Die wijst dat aanbod eveneens van de hand. Het zal tot in in de twintigste eeuw duren, voordat de belangrijkste filosofen aan universiteiten verbonden zijn. Totdantoe is het zoals Schopenhauer dat omschreef:“Slechts zeer weinig filosofen zijn ooit professor in de filosofie geweest, en relatief nog minder filosofieprofessoren zijn filosofen geweest”. (Immanuel Kant is de eerste grote filosoof, die sinds de Middeleeuwen
20 aan een universiteit doceert. Hij geeft nooit college over zijn eigen denkbeelden. Hij leeft honderd jaar na Spinoza). In 1673 komt er in Holland een bundel artikelen in omloop, geschreven in het Latijns. Daarin is ook de tekst van Spinoza's traktaat opgenomen. Zijn werkstukje wordt omgeven door allerlei onzin-verhalen waarvan de auteursnamen in de verste verte niet kloppen; sommigen zijn al jaren dood. De Staten van Holland en West-Friesland openen een ware kruistocht tegen heiligschennende boeken, die onder valse vlag worden gepubliceerd. Rechters zien voldoende grond voor vervolging en een jaar later wordt onder meer het theologisch-politieke traktaat van Spinoza door het openbaar bestuur officieel verboden verklaard. De godsdienstige fundamentalisten hebben hun zin en voeren de druk tegen hem verder op.
DE VRIJE WIL IS EEN ILLUSIE Spinoza kiest ervoor om niet rechtreeks te reageren als hij aangevallen wordt. Zijn houding naar zijn belagers wordt alleen maar geringschattender. Hij heeft zijn handen al vol aan oprecht geïnteresseerde mensen die hem serieus om nadere opheldering vragen, in eigen persoon en per brief. Zo legt Von Tschirnhaus hem de vraag voor welke plaats er binnen zijn visie voor de vrije wil overblijft. Dat is niets anders dan een illusie, schrijft Spinoza hem terug: die befaamde vrijheid waar al die mensen zich zo op beroemen houdt weinig meer in, dan dat ze zich bewust zijn van hun lusten, maar zich niet afvragen waardoor dat veroorzaakt wordt. Oldenburg geeft te kennen hoezeer hij het betreurt dat Spinoza het christendom van al zijn wonderen berooft, omdat vrijwel alle christenen juist daar immers hun zekerheid omtrent de goddelijke openbaring op baseren. Hij noemt de God van zijn vriend wreed en Spinoza zelf hardvochtig als die stelt dat mensen, die niet in staat zijn om uit vrees voor de wet hun begeerten te beteugelen en te bedwingen, zichzelf onherroepelijk ten gronde richten omdat ze zich niet kunnen verheugen in de zielrust die kennis van God en zijn liefde met zich meebrengt. Oldenburg struikelt ook over wat Spinoza daar nog aan toevoegt: dat het hen daarbij ook geen zier helpt als ze zich voor hun zwakheid bij God verontschuldigen of zich bij God beklagen, dat hij ze als zwakkelingen in het leven heeft gezet. Kerkvaders in Den Haag roepen al hun gelovige schapen onmiddellijk om stante pede aan de bel te trekken als er ook nog maar ergens één geschreven letter van Spinoza in het openbaar opduikt. Dus trekt Spinoza in 1675 voor een paar weken naar Amsterdam. Met onder zijn armen het manuscript van wat zijn levenswerk zal worden. In het grootste geheim begint een bevriende boekdrukker dat in boekvorm te gieten. Al snel staan diens persen echter weer stil. Want binnen de kortste keren gonst het nieuws dwars door stad en land: dat er nu een boek in de maak is waarin Spinoza op zijn manier aan schijnt te tonen, dat God zelfs helemaal niet bestaat. Tot in de hoogste bestuurlijke kringen wordt spoedbeklag in gang gezet. Spinoza besluit, dat het misschien toch handiger is om eerst nog maar eens even aan te zien hoe of dat allemaal uitpakt. Een maand later lijkt de storm weer te zijn gaan liggen en trekt hij opnieuw naar de hoofdstad. Daar blijkt de druk op de ketel nog altijd heel hoog. Zo schrijft een bestuurder van aanzien aan een vriend, dat het “toch ongelooflijk is (...) hoeveel schade deze man de republiek al heeft berokkend met zijn pogingen om de beginselen van ons allerheiligste geloof omver te werpen".
21 Voor zover Spinoza ooit in de veronderstelling heeft verkeerd, dat hij met de publikatie van zijn nog beknopte traktaat de weg vrij had kunnen maken voor de verschijning van zijn veel omvangrijker en veelomvattender meesterwerk, dan blijkt dat nu een illusie. Hij krijgt het steeds vaker en zwaarder benauwd. Hij ademt nu al jarenlang glasstof in dat vrijkomt bij het slijpen van lenzen. Hij hoest meer en meer, wordt bleker, magerder en zwakker dan hij al was, steekt nog steeds graag een pijp op en piekert geen moment over zijn sterfelijkheid:"De vrije mens denkt aan niets minder dan aan de dood; zijn wijsheid bestaat niet in bepeinzing van de dood, maar van het leven".
SLAVEN VAN DE KERK UIT VREES VOOR DE HEL Zijn pen legt hij ook nog niet neer. Zo omschrijft hij de Rooms-Katholieke kerk als de organisatie bij uitstek als het erom gaat het volk te bedriegen en de geest van de mensen in haar greep te houden. Die wordt daar naar zijn mening alleen nog maar in overtroffen door de mohamedaanse kerkorde, "want sinds het ontstaan van dat bijgeloof hebben zich in hun kerk geen scheuringen voorgedaan". Hij stelt dat mensen niet zozeer uit liefde tot God slaven van kerken worden als wel uit vrees voor de hel, "de enige oorzaak van alle bijgeloof". Hij werkt aan een nieuw traktaat over politiek. Dat wordt het laatste onvoltooide werk van zijn leven. Hierin concentreert hij zich op de vraag hoe uiteenlopende regeringsvormen met het oog op menselijke gevoelens en hartstochten het best zouden kunnen functioneren. Hij houdt daarbij rekening met de omstandigheid dat een samenstromende menigte als het ware door één geest wil worden geleid. Tegen die achtergrond bezweert hij de overheid om zich door de rede en niet door passie te laten leiden. Alleen dan zal de menigte onderkennen, dat de overheid hetzelfde nuttige doel natreeft als zij. Alleen dit leidt tot een stabiele en welvarende gemeenschap, waarin vrede en veiligheid niet alleen maar op vrees zijn gebaseerd, maar ook op een gevoel van burgerdeugd onder de inwoners. Hij onderbouwt nogmaals, dat democratie de beste politieke gemeenschap oplevert en voert praktische argumenten aan die ervoor pleiten dat monarchiën een constitutionele basis behoeven. (Het zal nog bijna tweehonderd jaar duren voordat Thorbecke in 1848 Nederland dan een koninkrijk - stoelt op een grondwet met daarin een prominente plaats voor de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting). Maar voor welke staatsvorm een volk ook kiest en hoe die ook in wordt gericht, vrijheid en verdraagzaamheid zijn voor Spinoza niet onderhandelbaar zolang ze te verenigen zijn met de veiligheid en het welzijn van de staat. Elk burgerlijk gezag doet er volgens hem bij voorbaat verstandig aan om de nodige voorzorgsmaatregelen te treffen tegen bestuurders die in het geheim de publieke zaak willen regelen. Dergelijk gedrag kan volgens Spinoza alleen maar tot de ondergang van de gekozen staatsvorm voeren.
EPILOOG Op de ochtend van zondag 21 februari 1677 voelt Spinoza zich zo zwak dat hij een dokter laat komen. Als de huisbaas en zijn gezin 's middags uit de kerk terugkomen, blijkt hun huurder
22 een rustige dood gestorven. Vier dagen later volgen 'veel aanzienlijke luiden' zijn baar naar de Nieuwe Kerk in Den Haag. Een van zijn vrienden neemt de nog openstaande huur en de begrafeniskosten voor zijn rekening. Zijn huisbaas verkoopt de kleren, meubels en boeken van zijn huurder op een drukbezochte veiling bij opbod. Dat brengt genoeg op om Spinoza’s schulden af te betalen. Al voor het eind van datzelfde jaar verschijnt er in Amsterdam een Latijnse en een Nederlandse editie van zijn nagelaten geschriften. Naam en plaats van de uitgever worden daarin nergens vermeld, ook al is de schrijver nu buiten het bereik van alle gezagsdragers. Maar op zijn gedachtengoed rust, binnen en buiten de landsgrenzen, nog wel een banvloek. Tot honderd jaar na zijn dood mag je zijn naam alleen maar in een boek vermelden als je hem en zijn denkbeelden daarbij meteen de grond in boort. Zelfs wanneer de befaamde Montesqieu in Frankrijk rond 1750 noteert, dat volgens hem `misdaden jegens God´ niet door het wereldlijk strafrecht behoren te worden beteugeld, wordt hij gedwongen om zich in het openbaar tot het geloof in de christelijke, scheppende God te bekennen en daarmee de invloed van Spinoza op zijn verfoeide idee te weerleggen. Pas in de negentiende eeuw staat het er geen sanctie meer op om je in het denken van Spinoza te verdiepen en breekt er een tweede Spinoza-koorts uit. Immanuel Kant maakt bekend dat hij het vertikt om ook maar één letter van Spinoza’s boeken te lezen. De dichter Heinrich Heine daarentegen schrijft:”Spinoza nestelt zich naast Mozes en Jezus in het rijtje profeten van een nieuwe tijd”. En de Duitse denker Georg Hegel verklaart:”Om filosoof te worden, moet je eerst spinozist zijn geweest; zonder spinozisme geen filofsofie”. In Nederland worden straten en pleinen naar Spinoza vernoemd en krijgt hij zijn eerste standbeeld. In 1895 maakt Herman Gorter de eerste vertaling van Ethica sinds de zeventiende eeuw. In twintigste eeuw lijkt het nieuwe van Spinoza er gaandeweg voor de meesten even vanaf. Maar nu, in het begin van de eenentwintigste eeuw, flakkert de belangstelling voor de man en zijn denkbeelden opeens weer verrassend fel op. In zijn voetspoor kunnen wij ons afvragen: wat zegt dat nu precies over de geest van onze tijd? Zo’n vraag vloeit voort uit het beeldend vermogen dat de menselijk geest eigen is. En juist aan dat beeldend vermogen kent Spinoza kent de hoogst mogelijke waarde toe.
[email protected] 0032-11-649929
[email protected] 06 - 2626 8559
[email protected] 046-4581826