Nog onbekende richting
Geen ander dan Johan wist waar hij naar toe ging. Wandelend over een oude kastanjelaan keek hij naar de boomkruinen waar jaarverse kastanjebollen al bijna van hun takken afsprongen. Zelfgenoegzaam ging hij zijn weg. “Niet over nadenken” en boende met zijn vingers ongecontroleerd door zijn haar. Onder zijn nagels voelde hij het vuil opkruipen. Het was al een paar dagen geleden dat hij zich had kunnen opfrissen. Een kuip warm water of een stortbad in plaats van dat wassen vanuit een fontein in een lokaal of stadswater met een afgeleefde natte lap. Sinds een volle week dwaalde Johan zonder echte aandacht voor zijn omgeving door achteraf gelegen dorpen. Gedachten en kortstondige momenten met moeder natuur hielden hem gezelschap. Zonder dagplannen en afgaand op het centrale punt van het versleten dorp, werd Johan aangesproken door een bejaarde man en gaandeweg gevraagd waar de reis naar toe ging. Op het moment van staande houden werd zijn aandacht volledig in beslag genomen door de knopen op zijn vette en voddige jas. Knopen die kruislings in de verkeerde gaten waren gestoken. De man bekrachtigde met enige regelmaat zijn zinnen door heftige armslagen met de in zijn hand aanwezige antieke wandelstok voorzien van een goudkleurige kitscherige hondenkop. Abrupt en zonder directe aanleiding vatte de onbekende Johan bij zijn elleboog en schoof hem richting een doods steegje naar wat ooit een rijke binnenplaats moet zijn geweest. Johan overzag de situatie in luttele seconden en liet de oude baas maar even begaan. Geen kwaads, het was goed. Plots zwiepte de stok halflangs zijn wang en Johan dook verschrikt met een korte uitstoot van verbazing zijdelings weg. De stok bleef richting de hemel gekliefd en stond daar seconden lang wijzend. Johan rechtte zijn rug en keek langs de priemende punt. In een denkbeeldige lijn zag hij tegen een voegloze muur een verweerde marmeren plaquette. Zichzelf bijeengeraapt leest Johan “Daniël Dubbelman, 1923”. Een lachsalvo echoot, “Dat ben ik, Jongen” Met een kort oogcontact en als een vertraagd filmbeeld ziet hij de punt van deze wandelstok naar de grond terug zakken. “Kan ik je rugtas aanpakken, Ga zitten, Wil je wat drinken?” De onverwacht kort op elkaar volgende vragensalvo maakt dat Johan sneller denkt dan twee wippende konijnen. Hij moest hier toch zijn gedachten ordenen.
MIDDACHTEN
1
Hij vervolgde liever zijn eigen weg. Opnieuw bewust van zijn omgeving zag hij dat de hem vreemde man met de woorden “wacht, wacht even” een afgetrapte deur opende. Johan schudde zijn rugtas af en gooide hem naast zijn voeten. Grijs stof wervelde. Hij bewoog zijn hoofd met een verwonderde beweging van links naar rechts en liet zijn handen langs zijn voorhoofd glijden. In de kortstondige donkerte achter zijn vingers overzag hij de situatie. Bij het zakken van zijn handen stond de man die vermoedelijk Daniël heette met twee glazen en een bruine fles weer midden op de binnenplaats. Uitnodigend schikte hij een Franse tuintafel onder het gebaar “gaat u zitten”. Johan volgde alsnog zijn uitnodiging en ging op één van de stoelen zitten waarvan hij eigenlijk verwachtte dat de kleine afgebladderde doorhangende latjes hem niet konden dragen. Met enige voorzichtigheid nam Johan plaats. In tegenstelling tot wat hij had kunnen bedenken brak niet het zitgedeelte af, maar schoot zijn stoel in zijn geheel met de scharende achterpoot weg. De stoelpoot bleef met de schrik om zijn hart steken in de grond onder het gras. Was dit een voorteken voor de rest van de dag? De man had zijn opmerkelijke jas terzijde gelegd en friemelde met opgestroopte overhemdsmouwen aan het touwtje op de kurk. Grote weinig getekende handen omsloten de afsluiter en met sprankeling ontsnapte de kurk van de fles. Met denkbare ervaring werden de glazen gerangschikt. Helder vocht bubbelde en vulde twee glanzende handgeblazen glazen zoals hij ze alleen in chique reclamefolders tegen was gekomen. Met voorzichtige vingers werd Johan zijn glas aangereikt. Het tafereel volgend zag hij de man met de hand aan de voet en het glas op de lippen als bijna één beweging een ferme slok tot zich nemen. Onder een breed armgebaar met het drinkglas hoog opgeheven riep de man mondain “Prosit!” Johan bekeek de vertoning alsof hij was aanbeland op een één of andere filmset waarvan de regisseur onder het spel was weggelopen en bracht zijn glas naar zijn neus. De inhoud zag er immers niet direct uit als wijn en het was naar zijn beleving ook te gelig voor een champagne. Het enige wat hij eraan kon zien was dat de luchtbelletjes aardig konden dartelen. Een frisse geur van appels met een kleine vleug van amandelen doordrong zijn reukorgaan. Kleine spettertjes speelden met de punt van Johans neus. Deze rook goed, zomers als een heldere zonovergoten stromende beek, nog net niet van de bergen. Hij was niet altijd zo zorgvuldig met drank maar dit keer wilde hij het, gezien de onverwachte situatie waarin hij was aanbeland, toch enigszins weten.
MIDDACHTEN
2
Nogmaals aandachtig kijkend naar de inhoud van zijn kelk nam Johan zijn teug, zijn ogen knepen licht toe, een overtreffende smaakexplosie vulden zijn mond. Dit was onmiskenbaar cider welke duidelijk uit een ander vat was getapt dan de flessen onder uit het rek van de supermarkt. Bij de terugkeer hervulde de hals van de fles opnieuw het glas en Johan voelde glimlachend een afdruk van zijn afronk op de neusbrug. “Welkom jongen, laat ik mij wederom voorstellen. Ik ben Daniël, Daniël Dubbeldam en dit hier is mijn onderkomen al sinds jaar en dag. Sterker nog, ik ben hier geboren”. In één grote redelijk gekunstelde woordenstroom die in flarden over Johan heen stroomde drong alleen in een enkel woord dat samenviel met een doordringend geschater tot hem door. Een kennelijk welgemeende lach die niet altijd op zijn plaats viel. Johan kon het geen kop of staart geven en zette zijn glas terug op tafel naar daar waar het vandaan kwam. Het klokkende geluid van de ciderdrank wervelde opnieuw. Het werd even stil. Was het in werkelijkheid of speelde het zich af in zijn hoofd. Johan werd zich meer en meer bewust van de omgeving waarin hij zich bevond. Een oud huis, wat ooit behoorden tot de hogere klasse. Een binnenplaats met een droogstaande fontein. Het plaveisel onregelmatig en door de wortels van een grote boom midden in een rondborder van gras die bijna alles in de schaduw zette onderwoelt. Een vervallen schuur met raamloos verschoten vensters met daarnaast een zandloop die naar achteren leidde met een doorkijk naar mogelijk een boomgaard gezien de silhouetten van hoogstam fruitbomen. Alsof Johan even weg was geweest stond er ineens ook een plank met brood en een flink stuk kaas. Johan pakte het mes en sneed het ronde brood tegen zijn buik een homp. Met het zelfde mes drukte Johan een stuk kaas af en bracht het geheel hongerig naar zijn mond. “Zo Jongen, dat had je even nodig geloof ik” hoorde Johan in een verte. Hij sloeg er geen acht op en nam opnieuw een stevige hap. Een korst liet Johan voor wat het was en stond op, stapte richting de fontein waaruit vier sierlijke vogelkoppen staken, statig en verweerd, naar het zich liet aanzien sinds lange tijd geen water meer had voortgebracht. De wanden van de opbouw waren licht gebarsten en de fonteingracht lag vol met grauwe droge aarde. Johan klopte met zijn hand tegen een vogelkop alsof hij verwachtte dat er alsnog water uit zou gaan stromen. Johan keek opnieuw naar de fontein en nam in gedachte weggezonken stuk voor stuk de details van het vervallen maar eens zo sierlijke waterspuwer in zich op.
MIDDACHTEN
3
Waar was hij en wat wilde die voor hem nog onbekende man? Zij waren toch zomaar twee onbekende voorbijgangers? Johan liet het voor dat moment nog maar even over zich heenkomen en zette zich weer naar de scheefgetrokken tafel op het verschoten stuk gras. Met de ogen van Daniël die Johan voelde. Johan keek op, en zag de kleine gestalte vragend staan. Beide in hun eigen wereld die ineens in elkaar overvloeide. Of juist niet en was het alleen de dwingende handeling aan zijn elleboog geweest die elkaar op dat moment samen bracht. “Kom nog even zitten” kwam als een hernieuwde uitnodiging. Alsof de man die zich als Daniël had voorgesteld voorvoelde dat hij eigenlijk via de steeg met een omtrekkende beweging van het binnenplein had willen ontsnappen. Uit de handen en de omgeving van deze man. Johan pakte een nog vrije stoel bij de rugleuning, keerde hem met een soepele beweging, en plaatste hem los van de tafel. Als ontwaakt uit zijn zelfspraak ging Johan met de achterzijde van zijn stoel tegen de borst geleund zitten. Zette zijn beide voeten langszij op de grond en kantelde naar voren. Door het verzetten van zijn armen behield hij ook dit keer zijn evenwicht. Johan zocht in dit verstilde moment de ogen van de onbekende man. Het beeld werd scherper en door de blik die hij in de ogen van Daniël Dubbeldam 1923 ontwaarde kon hij lezen dat nu ‘hij‘ afwachtend was naar dat wat zou gaan komen. Het bleef stil. Plots stond Johan op en nam zijn glas van tafel en vroeg in het gebaar zonder verdere woorden met gestrekte arm zijn glas te vullen. Daniël keek op en kwam met een paar stappen naast hem staan. “Gedachten zijn net als wolken”, “laten wij ons inschenken, dan laat ik je de rest van deze plaats zien”. Johan dacht over deze vraag na maar kon niet onderkennen dat hij er met een kort hoofdknikje tegelijkertijd mee instemde. Zonder aandacht voor de inhoud leegde Johan haastig zijn glas. Hij deed een stap opzij om wat afstand van Daniël te nemen. In die stap voelde hij dat waarschijnlijk niet alleen de alcohol zijn gedachten vertroebelde maar ook zijn benen wat onvast aanvoelde. Op de onverwacht lichte suizingen in zijn oren en een drukkende ademhaling probeerde Johan geen aandacht te vestigen. Bij die misstap raakte de hand van Daniël opnieuw zijn elleboog. Met een intrekkende beweging van zijn arm voorkwam Johan dat hij niet wederom zelf kon bepalen of hij in de voetstappen van de man mee zou gaan.
MIDDACHTEN
4
Weer was er die stilte en de afwachtende houding van twee volwassenen die amper een uur van elkaars bestaan af wisten. Het was niet de verwording van twijfels maar meer de ruimte in de keuze van het moment. Het enthousiasme van de grote onbekende en daar tegenover de verbazing. Johan was het niet gewoon om zomaar vreemden aan te spreken of zoals het hem nu zelf overkwam, bij de arm mee geduwd in een onbekende richting. In ieder geval naar iets waarop hij niet was bedacht. Daar was Johan de persoon niet naar. Ten minste zo voelde hij dat wel. Soms vond hij het zelfs moeilijk om over de drempel te stappen om ergens een lekker broodje te gaan halen. Een broodje aan tafel, ergens zomaar tussen de andere mensen. Al liep het water uit de mond bij de gedachte, dan keek hij naar binnen en zag aan al die tafeltjes niet de uitnodiging voor zijn voorgenomen maaltijd of tussendoortje. Dan liep hij liever verder of liet hij het er gewoon bij zitten. Johan kon zich er op een dergelijk moment niet overheen zetten en bedacht tegelijkertijd verschillende excuses en uitvluchten om het er vooral maar ‘niet’ te doen. Het was het zelfde als met keuzes maken. Die keuzes waren vooral zichtbaar met een menukaart in zijn hand. Heel veel letters vormen zich in even zoveel gerechten. Gerechten waar hij zich in eerste instantie geen beeld bij kon vormen. De namen, Ja die herkende hij wel. De combinatie van namen en smaken kon hij niet omvormen a la carte in datgene waarvoor hij werd uitgenodigd. Dan koos hij weer voor soep sla koffie zoals hij dat noemde. En dan nog, als hij dan bij zijn gezelschap over de tafel keek naar al die vaak mooi uitgeserveerde en ook verschillende gerechten, dan kon hij jaloers zijn op de keuzes van zijn tafelgenoten. Dan kwam er met de teksten van de gehele menukaart nog latent aanwezig gelijktijdig het bijbehorende beeld als fotogerecht in een rijk geïllustreerd kookboek. Johan sloeg op dergelijke situaties geen acht meer, zulke momenten waren immers met zijn leven verweven. Het was als inkopen gaan doen in een enorm grote supermarkt en totaal de weg kwijt geraken als je jezelf tegenkomt in de Antwerpse Carrefour. Johan draaide zich om waarop Daniël Dubbeldam geluidloos zijn rechter hand in zijn zak stak en Johan wijzend in de richting voor ging, onder de verweerde deurpost, naar binnen. Maar die ene enkele stap kon Johan niet maken. Kleine gladde zwart-wit vloertegels markeerde deze weg. Daarachter alleen maar zichtbare schaduw. Nee, dat ging hem nog niet worden. De man met de nog onbekende geschiedenis was al door deze holte verdwenen.
MIDDACHTEN
5
In een schicht van gedachtes en plaatjes van andere tijden dook Johan op zijn tas. De hengsels sprongen in zijn hand waarop de buidel zijn evenwicht nog verder onderuit haalde. Letterlijk omdat hij nog net niet tegen de grond aan knalde. In een beweging waarop zijn voeten de richting bepaalde stoof Johan richting zandpad. Verward in snelle beslissingen staat hij steunend tegen de schuur op het tussenpad. Dat was niet de richting die hij in eerste instantie in gedachte had. Of had hij eigenlijk wel een besluit genomen. Weg van het huis Dubbelman. Weg van dat wat hij die morgen niet zelf had bedacht. Maar had hij eigenlijk wel een plan? Met de weinige materialen die hij dacht nodig te hebben wist hij wel de richting en waar naar toe. Zonder nutteloze ballast. Johan draaiden zijn hoofd, luisterde naar herkenbare geluiden en overzag achter hem de binnenplaats en de route richting de plaats waar hij een uur geleden naar binnen was geduwd. Keuzes, keuzes, keuzes. Gek werd hij er soms van. Johan keek opnieuw in de richting waarin hij stond en liet zijn hoofd zakken. Staarde in het zand. Voor hoe lang wist hij niet. Het wazige beeld stelde zich scherper en het vage zand werden kiezels en korrels die uiteengereden waren door een dagvers bandenspoor. Het profiel was duidelijk zichtbaar met daartussen nog herkenbare afdrukken van verschillende schoenen. Geen sportschoenen of laarzen. Nee, degelijke schoenen. Geen enkele afdruk week daar van af. Als fossiele ganzenpas tussen twee overblijfselen van een zojuist gepasseerd voertuig. Het zonlicht onderbrak zijn gedachtenspraak. Zijn eerdere aandacht voor dit achterliggende terrein werd bevestigd. Johan stond aan de rand van een enorme boomgaard die bijna uit elkaar spatte van dik sappig overrijp fruit. Appels, peren en dieper de boomgaard in zelfs pruimen. Het bandenzand en de schoenafdrukken eindigden in een kluwe als waar een opgerolde draad was begonnen. Twee schoppen stonden achteloos weggestoken als heimelijke getuigen in de grond. Met zijn rug in al zijn bewegingen afgewend van daar waar hij vandaan kwam zakte hij op zijn hurken naar de grond, keek naar de twee spaden alsof deze tot leven zouden kunnen komen en zijn gevoel konden verklaren. Reikte naar zijn broekzak en pelde daar een verfomfaaid pakje zware shag uit. In het tabakspakje zaten nog een enkel los aan elkaar geplakte vloeitjes. Die had hij een vorige avond nog in een of andere vettig café bij een net zo smeerbare man kunnen ontfutselen. Omzichtig scheidde hij twee sigarettenpapiertjes van elkaar. Met zijn gedachten geconcentreerd weggestoken rolde Johan zijn sigaret.
MIDDACHTEN
6
Tastend door zijn jas vond hij zijn aansteker. Met zijn hand beschermend rond het spaarzame vlammetje stak hij met een grote inhaal zijn verslaving op. Een pluim van sigarettenrook verliet met innerlijk genot zijn longen. Met deze bewustwording kwam ook de wereld weer terug en voorvoelde Johan dat hij van afstand werd bekeken. Draaide zijn schoenen door het zand waarop zijn lichaam de richting automatisch volgde. Niemand te ontdekken. Johan stond op en liep naar de kant vanwaar hij dacht dat zijn verwachtingen uitsluitsel konden geven. Hij was immers zonder mededeling weggelopen van zijn ongenode gastheer en het zou niet vreemd zijn dat deze naar hem op zoek zou gaan bij de ontdekking dat hij niet zomaar had gevolgd. Wolken verwaaiden met een direct veranderende lichtinval van de nog sterke zon. Tussen de bomenrijen met hun scherp afstekende oude takken ontdekte Johan niet geheel onverwacht een lang gerekte schaduw. Een schaduwbeeld dat alsnog opdook als bevestiging van zijn veronderstelling. Een silhouet dat veel overeenkomsten had met de contouren van een mensfiguur. Kennelijk wilde iemand zich verschuilen, uit het gezichtsveld blijven, waarbij de richting van deze omtekening in de zonstand veranderde. Johan trok een laatste hijs uit zijn peuk en wierp de resten weg in de zijde van het zandpad. Zijn voet drukte de rookkringels in de grond. Hij deed een paar stappen in de richting van het schaduwbeeld welke op haar manier in reflex bolvormig naar de bodem verplaatste. Johan keerde om, zo kon hij uit het gezichtsveld stappen. Weer bekroop hem de vraag wat hij op deze buitenplaats deed. Het was duidelijk hoe hij er terecht was gekomen. Hij wist ook dat hij rechtsomkeert kon maken. Maar het kleine stemmetje in zijn hoofd zei hem dat hij wilde inzien, snappen wat er aan de hand was en wat hem daar bracht. Dat was immers altijd zo. Ook dit keer was hij niet bij machte om zich niet over te geven aan deze toevalsgril. Zonder onmiddellijk overzicht, was en bleef het zijn gegeven. Zelfs als anderen met de meest duidelijke woorden aangaven dat hij op bepaalde momenten er van weg zou kunnen gaan. Johan wilde altijd alles weten, begrijpen en zelf ontdekken ook al stootte hij zich keer op keer opnieuw aan diezelfde spreekwoordelijke steen. Alleen achteraf kon het hem gebeuren dat hij in een soort van onbeantwoorde conclusies in excuus met een paar van die zogenaamde lege bladzijden bleef zitten. Alsof hij zich niet bewust was van de ogen die hem volgde, slenterde Johan naar de achterkant van de boomgaard. Hij verwachtte ieder moment een stem gevolgd door zijn naam.
MIDDACHTEN
7
Het bleef bij elke nieuwe voetstap stil. Het geluid om hem heen vormde meer en meer het decor van zijn besef. De wind verritselde bladeren waarbij de vogels bij iedere takbeweging onder luid gekwetter zichzelf verplaatsen. Vogels met bonte kleuren die een hernieuwde poging deden in hun houwvast bij het eten van hun aangeboden overvloedigheid. Verschillende dartelde en sputterde om elkaar heen om gelijktijdig op elkanders plek te willen landen. Johan keek en overzag de overvolle pruimenbomen en de deels aangetaste vruchten op de grond. Zo veel en zo vol, waarom dan met zijn allen op een paar vierkante centimeter? Het eind van de boomgaard werd gemarkeerd door vermetselde bovenmaatse rivierstenen. Voorbij deze grens lag onregelmatig grasland met hier en daar een boom zo ver als je kon kijken als een rafelig tapijt. Een weiland dat met haar afbakening, eens bedachtzaam neergelegd, heeft kunnen vergroeien. Johan maakte een omzichtige beweging in de richting van de vermeende aanwezigheid. Een opgeworpen takkenwal versperde zijn zicht. Hierachter kon hij wegkruipen. Dit obstakel kon hij met glunder gebruiken om ongezien dichterbij te komen. Johan verwachtte in dit spanningsveld meneer 1923 niet meer. Het was alsof een hert in de windrichting de jacht kon ruiken. Achter de bescherming werd zijn zicht volledig weggenomen en hij kon zich niet anders dan overgegeven aan zijn intuïtie. Met zijn oren gespitst en met de knieën bijna onder zijn kin schuift hij achterlangs de takkenwal. Voorzichtig langszij met het zicht op de voorzijde van de boomgaard ziet hij van voren af de eens met discipline uitgezette bomenrijen met daarboven haar warrig en verweven schaduwdak. Streken zonlicht raken in weerkaatsing als kleine zonnevijvers. Johan voelt de onzekere spanning door zijn lijf pompen, slikt, waarom zo ingewikkeld, raadselachtig? Abrupt maar met de grootst mogelijke nonchalance staat Johan op, krabt in de nek en schud zijn rug alsof hij overvallen is door een leger rode mieren. Met al zijn toneelspel houdt Johan één punt waarvan hij in voorbereiding de omtrekken van een personage kon voorstellen belangstellend in de gaten. Voor goed zicht op langere afstand had hij geen bril nodig, de kleuren van een contrastrijke punt stof met bloemetjespatroon die hij in het verdere terrein ontdekte deed zijn hart met volle verbazing kort overspringen. De kleurlijn volgend verdween deze achter een robuuste fruitboom. Het lange gras rondom was naar de grond en volledig weggedrukt.
MIDDACHTEN
8
Hier bevond zich overduidelijk de figuur waarbij hij zich had ingebeeld dat deze persoon ongezien zijn handelingen wilde volgen. Het was zeker niet die Daniël Dubbeldam. Met kordate stappen overbrugde Johan de helft van de afstand richting de opzichtige stof. Met een berekende hoogte onderscheidde hij duidelijk de achterzijde van een lang recht geknipte zwarte haardos. Met een enkele zijdelingse stap stond Johan achter een jonge vrouw. Onbeweeglijk bleef zij tegen de fruitboom aangedrukt staan. Bij iedere volgende voetstap die duidelijk haar richting aangaven bleef de vrouw roerloos staan. Johan stokte, ontdeed zich van zijn tas, en brak zijn passen af. Op een enkele meter afstand drukte hij zijn achterwerk in het gras. Met beide armen omsloot en trok hij zijn onderbenen naar zich toe en zette zijn kin afwachtend op een knie. De stilte werd enkel gebroken door zijn eigen ademhaling. Johan’s ogen gleden van onder naar boven over de fijne bloemenstof naar haar twee zomers ontblote schouders. Daar tussen glanzend, vrij vallend ongekamde haar. Een jurk die bij aanschaf met veel gevoel voor trends was aangeschaft. De vrouwelijke vormen waren fragiel, breekbaar als een kerstengel. In het verglijden van de seconden, op het moment dat hij overwoog de vredigheid te doorbreken, kwam de vrouw los van haar roerloze stilstand. Met een zichtbare verlegenheid keerde alleen haar hoofd in zijn richting. Een teder, natuurlijk gezicht met ogen als twee glinsterende groenbruine steenkolen staarden hem aan. Haar smalle mond opende twijfelend in woorden zonder geluid. De rest van haar lichaam draaide bij en haar hand bewoog omzichtig richting haar wipneus en wreef deze zacht onderlangs. Alsof er een spiegel tegenover hem stond ging zij op weinig afstand in een identieke opgetrokken houding tegenover hem zitten. Johan kon nu haar leeftijd schatten, bekeek haar handen, nagels en gezichtshuid. Naturel, met lachrimpeltjes naast haar ogen, de scherpe lijnen van haar zachte mond overgaand in een lichte gecamoufleerde gelaatskleur. Als ze zichtbaar ademde, haar kleine witte tanden met aan de rechter voorzijde eentje zijdelings iets weggedrukt. De lijnen van haar armen, gesteund rond haar benen. De vormen van haar slanke kleine voeten gestoken in een populaire slipper. De teennagels voorzien van een zwaar beschadigd zwarte lak. En opnieuw de hoogte op het voorhoofd van haar halflang tot lange haar. Johan kneep zijn ogen toe waarmee hij haast zou willen vragen, veertig jaar?. Hij volgde haar ogen die hij tijdens zijn gadeslaan over zijn lijf zag gaan als een minuten lang zachte aanraking.
MIDDACHTEN
9
Voortdurend wanneer de ogen elkaar opzochten. Seconden werden minuten. Een onherkenbaar gevoel denderde door zijn buik. Gedachtes vlogen door zijn hoofd, gedachten waarin hij zich afvroeg wat hij aangegeven door de situatie zou kunnen zeggen. In de meeste gevallen gebruikte hij zijn bravoure waarmee hij zijn verlegenheid kon wegpoetsen. Maar dit keer was er totaal iets anders met hem aan de hand. Gepakt door, ja waardoor? Schoonheid? De esthetiek van het moment waarin je tegelijkertijd niet alleen naar de ander maar ook naar jezelf zit te kijken waarvan je onvoorzien innerlijk volledig deel uit maakt. Geen filmisch beeld. De werkelijkheid. Johan ging verzitten en strekte zijn been waarop hij met zijn rechter voet, in een steeds frequenter ritme begon te wiebelen. “Kan je daar niet mee ophouden?”. Johan schrok van deze vraag, hij wist eigenlijk ook niet wat zij exact bedoelde. Stoppen met elkaar opnemen in deze absorberende stilte met het gevoel dat je tot elkaar wil doordringen? Opstaan? Weg gaan? Haar liefzachte stem golfde in die enkele maar pinnige woorden samen met een lichte geur van zoete wijnen. Haar mond maakte in de teruggevallen stilte telkens weer een tuitende beweging zonder dat ze ergens op wilde kauwen. Johan richtte zich op en ging met zijn handen naar de grond op zijn hurken zitten. De ruwe grond prikte in zijn hand, hij keek erin, en plukte met zijn tanden een onregelmatigheid uit zijn huid. “Waarmee moet ik ophouden?.” “Met dat storende gewiebel” was haar vinnige antwoord. In deze vragen met het korte antwoord keken zij elkaar voor het eerst echt aan. Ogen bleven in elkaar staan. Glinsteringen voltrokken. Johan hoorde zichzelf zijn naam noemen gevolgd door een stamelende groet wat niet meer werd dan een ongemakkelijk “Hay”. Opgesloten in dit onhandige welkom lag zijn opluchting dat hij met dit antwoord niet werd afgewezen. Tegelijkertijd keek Johan in zijn verademing naar haar mond, luisterde naar haar stem, volgde haar lippen. Met bewegende liefkozing zonder lichamelijke aanrakingen begeleide zij het woord “Migdana”. Het klonk als een Zuid-Europese taal. Alsof er een toverspreuk over Johan werd uitgesproken verzuchte Johan vragend “Migdana?”. “Ja, Migdana. Mijn naam”. Stilaan kwam er meer beweging in deze mysterieuze meisjesvrouw. Met zijn ogen kon hij niet van haar gezicht, handen en de los vallende stof rond haar borsten en de huid van haar benen afblijven.
1 MIDDACHTEN
0
Zoals zij voor hem zat riep alles in haar “vrij met mij”. Of waren dat alleen de mannelijke hormonen die door Johan’s lijf heen werden gesmeten. Hij zag de ogen van Migdana zonder enige schroom via zijn buik naar zijn onderlichaam dwarrelen. Ze hielden stil bij de veters in zijn schoenen. Ze keek op, indringend met grote parelende ogen, knipperde. Rond haar lippen ontstond opnieuw een tuitende tick. De lipbewegingen ondersteunde kennelijk haar gedachtes. Lezen kon Johan het niet. In deze stilte spraken alleen de niet te achterhalen denkbeelden met elkaar. Johan voelde zich kleiner worden en verlegen. De knoop in zijn buik vervlocht zich met de verwarringen in zijn hoofd. Het invallende licht met de schaduwen verzachtte de glooiingen en lijnen en nam de tijd weg uit haar gezicht. Plots, tegenover hem, zat het mooiste meisje uit de klas. Herinneringen. Het meisje wat je tijdens de lessen deed afleiden en wegdromen. Je aandacht niet op de juiste momenten bracht. Fantasieën en niet alleen verhalen die je niet anders wilde beleven dan met haar. Alles opgenomen in een soort van feeërieke mist. Op zijn donder kreeg van de leraar omdat hij voor de zoveelste keer achterover, zijn stoel op de grond liet kletteren omdat de werkelijkheid niet meer bij hem was. Johan probeerde beweging in zijn situatie te brengen. Al zittend trok hij zijn jas uit. Knullig bleef zijn elleboog in de rechter mouw steken maar probeerde zo achteloos als nog mogelijk het vormloze ding naast hem neer te leggen. Johan keek naar zijn jas alsof het terug kon praten. Vanuit zijn ooghoek zag hij een glimlach op haar gezicht. “Lukt het?” zei Migdana enigszins smalend. Het enige wat Johan er op kon antwoorden was een stamelend, “Ja”,”warm hè?”. Tering Tyfus wat voelde hij zich op zo’n moment een onbeholpen lul. Een vorm van onzekerheid die Johan niet wilde erkennen. Als deze lichaamsaarzeling in hem omhoog kwam wanneer hij door een vrouwspersoon onaangekondigd werd geraakt wist hij er meestal wel met een uit de lucht gegrepen losse opmerking of beweging een draai aan te geven. Dit keer liet zijn omkeertalent hem in de steek. Hij wist steeds beter dat in de stappen van zijn leven waarvan hij achteraf de afbraak zag vooral voortkwamen uit het willen en doen zonder dat hij maar een klein stukje in beginsel overzag. Geen schaakspel, drempels en bergen. En met opgesloten wijsheid zou hij het toch niet anders doen. Noem het naïef of overmoedig. Johan vond zich in zijn grondslag een alleskunner, een vent van alle dag en niets was het te vreemd. Een ezel, stenen en rotsblokken op zijn route, door het geloof of verlangen, daar verliet Johan zich niet in.
MIDDACHTEN
1 1
Maar zijn jas verdomde het om terug te praten. Johan zat vast. Hij moest en zou... Als in een glazen stolp zette hij de wereld rond zich heen. Geluiden werden dof, kleuren vervaagde, Migdana werd een voorbijganger. Hij wreef een niet aanwezige vlek van zijn broek. Die meid is giftig. Er schoot een scherp kaatslicht voorbij. Stilzwijgend zonder dat Johan het had opgemerkt zat Migdana met een tussen twee magere vingers en haar duim geklemd spiegeltje met het zonlicht te spelen. Het rechthoekig reflecterende spiegelglas liet het zonlicht in een kleine gerichte lichtstraal op de grond voor zijn voeten dansen. Van links naar rechts, van rechts naar links en korte plagerige cirkeltjes. De lichtvlek hield even stil om daarna de punt van zijn schoen op te zoeken. Alsof het op zijn lichaam sprong. Langzaam kroop het zonlamplicht van zijn linker onderbeen naar zijn knie. Johan kon niet anders dan het licht op zijn broekspijp intrigerend volgen. Zijn aandacht trok aan het spiegellicht als gekleefd aan een magneet. Met een bijna verkrampte nek volgde Johan het licht over de grens van zijn broeksriem. Verder omhoog sloop het om midden op zijn borst stil te houden. Met een kleine lichtbeweging richting zijn gezicht vertrok het ineens secondenlangzaam, alsof het iedere knoop langs deze lijn van zijn overhemd wilde raken, naar beneden. Op het moment dat het ter hoogte van zijn navel passeerde beet Johan op zijn onderlip. Hij hield zijn adem in. Gelijktijdig kwam de omgevingsruis terug. De notie van zijn omgeving. Hij wou dit spel niet doorbreken en durfde in deze wending niet naar Migdana te kijken. Het enige wat hij kon doen was verbaasd zien en voelen waar de zonnelans stil bleef staan. Midden op zijn kruis. Met een in hittegloed het groeien van zijn mannelijkheid. De stof achter Johan’s ritssluiting bleef onaangeraakt waar door Migdana het vuur werd aangestoken omspannen. Speel een spel? Gooi de dobbelsteen! Johan kon er niet aan ontkomen. Hij zette beide handen in het gras en stond met een bedekt ongemak op. Zijn bewegingen en denkpatronen in standje ongemak. Geen woorden. Geen spontane opvang. Hoe doen anderen dat toch? Wat is dat toch iedere keer? Migdana was sneller en trok het spiegeltje met een ruk terug. In een reflex schoot Johan’s hand er achter aan. In de zelfde snelheid stond hij in de kijk met zijn eigen ogen. Helder blauw met zachte rimpeltjes aangemaakt door de altijd aanwezige lach. In de aanhef van zijn neus lagen links en rechts zijn verzorgde wimpers. “En wat zie je nu?” ”Dat ben jij!” kraakte Migdana. Johan had zijn gedachte niet meer bij elkaar, voelde zijn onderlichaam een weg banen met de
MIDDACHTEN
1 2
vouwen in zijn onderbroek. Hij kon hem toch niet achterloos met een snelle handbeweging rechtleggen? Johan maakte een vreemdsoortige pirouette gevolgd door een knik, een buiging van het aller diepste. Migdana gooide als een vluchtende spin haar lichaam naar achteren en kroop op handen en voeten meters achterwaarts. Haar opgeschrokken bewegingen ging over in een scherp geluid van het knakken van een in droogboom dikke tak. Een gebroken helft van het teruggetrokken make-upspiegeltje was diep binnengedrongen in de kneep van Migdana’s hand. In een soort van berusting staarde zij naar de bloedstroom die rond haar duim en wijsvinger ontstond. Met dit bloed bracht Migdana het leven terug, keek Johan smeekvragend aan waarin haar pijn was af te lezen. Het zonverbleekte gras verkleurde onder iedere beweging vlekkenrood. Johan schopte zijn schoenen uit, en trok aan zijn sokken. “Nee!” Sjorde zijn overhemd over zijn hoofd. Zette zijn tanden in een naad en met pijn in zijn mond scheurde hij repen verbandstof. “Oh lieverd”, “Au!” was het enige wat Johan nog kon uitspreken. Migdana ondersteunde met haar vrije hand de pols waarin een starende lege blik de vingers van Johan volgde bij het wegnemen van de spiegelscherf. Ogen bleven ogen volgen. Als een ritueel bond Johan de lap stof met volle aandacht rond Migdana’s verwondde hand. Johan’s hartslag bonkte. Donker en rondtrekkend vlekken verkleurde het wit naar rood. Johan trok opnieuw twee repen tussen zijn tanden. Knoopte ze samen tot een draagband. Nog steeds woordeloos hield hij Migdana de mitella voor waarop zij even zwijgend met een kleine hoofdbeweging toestemde. Johan nam in al zij tederheid de hand van Migdana geruststellend over. Kleverig bloed pekte in Johans hand en bracht die van Migdana hoger in de geknutselde mitella. De vrij gevallen hand van Migdana zocht die van Johan waarin het bloed leek of het elkaar in handen samensmolt. Johan legde zijn hand op Migdana’s schouder, in één beweging kuste hij stilletjes haar wang en rook Migdana’s zoete adem. Een geur die hij bij nog geen ander had herkend. Kruidig en bessen tegelijkertijd. “Zijn er ergens in huis verbandmiddelen, pleisters?” Johan trok alles achterlatend in de richting van het zandpad en het huis. Migdana liet zichzelf los. Nam haar verbonden hand en stak deze toe in die van Johan. Vreemd, niet tegenspreken, bedacht Johan. Migdana kermde zacht ook al was het een lichte handdruk waarin Johan haar meenam. Voelbaar vloeide Migdana’s bloed als een uitgedrukte spons in de hand van Johan.
MIDDACHTEN
1 3
In het gezond gebruinde uiterlijk van Migdana werd haar gezicht witter en witter. Het hart van Johan klom steeds verder op. “Godverdomme”, “Gods”, “Kolere, schiet nou op!”. Woorden blijven hangen en hij neemt Migdana in zijn armen op. “Jezus”, “Niet nu!”. Johan’s overwegingen antwoordden kort. Het is goed, het komt goed. Ze is zo mooi, zo, zo.. Johan valt opnieuw terug in zijn gedachtenstilte en het vacuüm van zijn handelen. “Niet, Niet, Niet” De zon, de schaduw het landschap kroop voort in de snelheid waarop hij Migdana dragen kon. Zijn voeten, de deur, het huis, naar binnen. Het vinden van, Ja van wat?. “Nee nu niet, niet jij”, “Zo mooi in al haar schoonheid en mysterie”, “Niet nu Nee”. Johan voelde niet een kans maar werd overmand door ongekende gevoelens van liefde. Liefde voor het leven. Liefde voor, liefde voor de esthetiek en zijn eigen plaats daar binnen niet willen ontkennen. Migdana’s ogen diep getroffen in zijn verlangen. Het zien, het weten, het voelen met de verhalen en creativiteit die zij in stilte al heeft willen vertellen? De muur vermenst in stenen als een Normandisch afgebakend grondgebied? De gelegenheid om het te vragen had Johan nog niet genomen. Had hij wel vragen? Wilde Johan wel vragen? Vragen stellen. Migdana’s lichaam levenloos, bij iedere volgende stap zwaarder, verstrakte. Haar knieholte en onderrug worstelden tegen de kracht van zijn armen. Een felle pijnscheut trof midden op Johans oor. Nagels drongen in het vlees van zijn gehoorschelp, trok en nagelsneed, liet los en opnieuw sloeg het hard op zijn gehoor. Het lichaam van Migdana vocht zich los uit de mantel van Johan’s armen. “Blijf van mij af!”, “Laat me los!”, “kasteloze”. Migdana’s stem beet rouw door de lucht. Johan verbeet de pijn die niet alleen door zijn hoofd heen trok. Bij de woorden van Migdana schoot opnieuw al zijn onzekerheid los. In reactie van een complete afkeer. Los, laten vallen, dat wat hij in zijn armen droeg, vies en een fout voorwerp. Vloekend vroeg Johan zich af of hij diegene was die hierom had gevraagd. Natuurlijk was hij nieuwsgierig geweest en had hij de werkelijkheid van deze vrouw in zijn gedachte. Niet als aasgier of paria. Louter en alleen voortgekomen door de onverwachte ontmoeting. De oude man, de binnenplaats, de appelcider, de boomgaard, de zon. De plek en de plaats waarop Johan en Migdana werden samengebracht. Migdana’s lichaam beruste. Trillend en met een zucht van verlichting hield Johan zich staande, waarop Johan net zo onverwacht als dat deze kwam opnieuw een vinnig klap op de volle zijkant van zijn hoofd opving.
1 MIDDACHTEN
4
Migdana hing als een kwade aap met een hand in Johans haren. “Klootzak!”. Johans hoofd bonkte, zijn huid trok alsof hij in een open haardvuur zat. Johan verzuchte radeloos “God vergeef mij, wie of wat heeft mij naar hier gebracht”. Ze is mooi. Haar mond, haar lippen, haar tanden, haar… , “ze is gewelddadig”
Wordt vervolgd. --------------- / ---------------
1 MIDDACHTEN
5