Gebieds-ATLAS
gemeente Enkhuizen Januari 2013
Opdrachtgever Gemeente Enkhuizen Postbus 11 1600 AA ENKHUIZEN
Datum 18 jan. 2013
Status Definitief, na inspraak
Goedkeuring K. Calmes
Vrijgave A. van Dongen
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
1 1.1 1.2 1.3 1.4 2 2.1 2.2 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10 4.11
Inleiding ................................................................................................................................ 2 Aanleiding en doel....................................................................................................................... 2 Opzet en gebruik ' Gebieds-ATLAS' ............................................................................................. 2 Proces .......................................................................................................................................... 2 Leeswijzer .................................................................................................................................... 3 Algemene kenschets ............................................................................................................. 4 Karakter gemeente Enkhuizen .................................................................................................... 4 Toekomstige ontwikkelingen ...................................................................................................... 4 Beleidskader ......................................................................................................................... 5 Inleiding ....................................................................................................................................... 5 Rijksbeleid ................................................................................................................................... 5 Provinciaal beleid ...................................................................................................................... 13 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier...................................................................... 18 Regionaal beleid ........................................................................................................................ 18 Gemeentelijk beleid .................................................................................................................. 22 Milieu- en gebiedsthema .....................................................................................................32 Inleiding ..................................................................................................................................... 32 Bodem ....................................................................................................................................... 32 Water......................................................................................................................................... 33 Archeologie en cultuurhistorie.................................................................................................. 36 Ecologie ..................................................................................................................................... 40 Lucht.......................................................................................................................................... 45 Geur........................................................................................................................................... 47 Akoestiek ................................................................................................................................... 49 Externe veiligheid ...................................................................................................................... 50 Bedrijven en milieuzonering...................................................................................................... 55 Kabels en leidingen.................................................................................................................... 57
Bijlagen: Bijlage 1: Bijlage 2: Bijlage 3: Bijlage 4: Bijlage 5: Bijlage 6: Bijlage 7: Bijlage 8: Bijlage 9: Bijlage 10: Bijlage 11:
Themakaart Bodem Themakaart Archeologie Themakaart Water Themakaart Cultuurhistorie Lijst Monumenten Themakaart Ecologie en natuur Themakaart Bedrijven en milieuzonering Themakaart Geluid Themakaart Externe veiligheid Themakaart Kabels en leidingen Toelichting ruimtelijke instrumenten
blad 1 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
1 1.1
Inleiding Aanleiding en doel De gemeente Enkhuizen is gestart met de actualisatie van een deel van de bestemmingsplannen, zoals de bestemmingsplannen voor de binnenstad en havens, bedrijventerreinen en Westeinde. De gemeente wil bij het opstellen van deze plannen en bij het opstellen van andere nieuwe bestemmingsplannen een zekere eenduidigheid aanbrengen in de te beschrijven gebiedsthema’s. In het voorliggende rapport wordt een standaard geboden door middel van een 'Gebieds-ATLAS'. Het doel van de 'Gebieds-ATLAS' is tweeërlei: 1. De informatie dient als input voor de te actualiseren bestemmingsplannen; 2. De rapportage kan, met name door derden (de initiatiefnemer) worden gebruikt bij de beoordeling van plannen waarvoor een (postzegel)bestemmingsplan procedure of afwijkingsprocedure moet worden gevoerd en waarvoor een ruimtelijke onderbouwing moet worden opgesteld.
1.2
Opzet en gebruik ' Gebieds-ATLAS' Bij de actualisatie van een bestaand bestemmingsplan kan gekozen worden voor een conserverend plan of voor een plan waarin wijzigingen ten aanzien van het vigerend plan worden aangevraagd. Essentiële vragen die de gemeente zich moet stellen zijn: 1. Wijzigen de bestemmingen in het nieuwe bestemmingsplan? 2. Is het relevante beleid veranderd? 3. Worden er ruimtelijke ontwikkelingen meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan? Situatie A - 100% conserverend Als op alle drie de vragen ontkennend kan worden geantwoord, dan is er sprake van een 100% conserverend bestemmingsplan en dan is de informatie uit deze Gebieds-ATLAS en de themakaarten toereikend. Dit houdt in dat in beginsel kan worden volstaan met een kwalitatieve analyse naar de inhoud van de regeling en de gevolgen voor het bestemmingsplan en beschrijving hiervan in de toelichting van het bestemmingsplan. Situatie B - ontwikkelingen Indien één van bovenstaande vragen met ja kan worden beantwoord, dan zijn er mogelijk één of meerdere gebiedsonderzoeken nodig. Dan vormt deze Gebieds-ATLAS en de themakaarten een zeer goed handvat voor de keuze en uitvoering van deze onderzoeken. In hoofdstuk 4 van deze Gebieds-ATLAS worden alle gebiedsthema's behandeld. In dit hoofdstuk is duidelijk onderscheid gemaakt tussen conserverende bestemmingsplannen (situatie A) en wijzigingen c.q. ontwikkelingen waarbij mogelijk nader onderzoek nodig is (situatie B). In hoofdstuk 4 zijn hiervoor telkens de kopjes "conserverend bestemmingsplan" respectievelijk "ontwikkelingen" gebruikt. Deze Gebieds-ATLAS geeft aan op welke wijze de milieutoetsen dienen te worden uitgevoerd. Dit houdt in dat aan de hand van deze Gebieds-ATLAS en de themakaarten een analyse kan worden gemaakt welke milieutoetsen aan de orde zijn en wie deze op welk moment moet uitvoeren. De resultaten van deze onderzoeken leiden tot aanbevelingen in het bestemmingsplan over hoe deze resultaten doorwerken in de plannen. Ook voor andere ruimtelijke instrumenten, zoals omgevingsvergunningen, is deze Gebieds-ATLAS toepasbaar voor het bepalen van de nut en noodzaak van gebiedsonderzoeken. Dit is niet alleen handig voor medewerkers van de gemeente zelf, maar ook voor derden. Een projectontwikkelaar of particulier met een initiatief waarvoor een ruimtelijke procedure doorlopen dient te worden, kan uit deze Gebieds-ATLAS opmaken welke ruimtelijke thema's voor het betreffende plangebied van belang zijn. De themakaarten hebben hierbij een signaalfunctie, maar betreffen een momentopname. Een situatie kan immers wijzigen. Dit houdt in dat een nadere aanvullende analyse niet bij voorbaat uitgesloten kan worden. In bijlage 11 wordt in het algemeen ingegaan op bestemmingsplannen en andere ruimtelijke instrumenten, zoals omgevingsvergunningen.
1.3
Proces Deze Gebieds-ATLAS is afgestemd met de provincie Noord-Holland, het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Milieudienst West-Friesland en bureau Archeologie West-Friesland. Hierdoor kan tijdwinst gehaald worden bij het opstellen van bestemmingsplannen, omdat de aangegeven organisaties door middel van de afstemming reeds aangegeven hebben op welke wijze de verschillende thema's benaderd dienen te blad 2 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
worden. Ook de vijfjaarlijkse actualisatie zorgt voor een continue afstemming, waardoor wijzigingen in beleid of wetgeving tijdig doorgevoerd kunnen worden in deze Gebieds-ATLAS. Het concept van de Gebieds-ATLAS is conform de gemeentelijke inspraakverordening ter inzage gelegd. Binnen deze termijn zijn een tweetal reacties bij de gemeente ingediend. Onder ander de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft een reactie ingediend. De reacties worden hier kort weergegeven en behandeld. 1. Op de kaart voor het thema 'Bodem' is de voormalige stortplaats ingekleurd als 'wonen'. Dit is geen fout op de kaart. Immers, uit de inventarisatie komt naar voren welke gronden de geschikte bodemkwaliteit hebben om er eventueel wonen toe te staan. Deze gronden zijn dan ook aangegeven met 'wonen', waarbij geen directe relatie bestaat tussen het daadwerkelijk bestaande gebruik. 2. De reactie van de Veiligheidsregio heeft betrekking op het aspect 'Externe Veiligheid'. De reactie heeft geleid tot het op onderdelen aanvullen en complementeren van de paragraaf 'Externe Veiligheid' en de bijbehorende kaart.
1.4
Leeswijzer In de navolgende hoofdstukken wordt achtereenvolgens op de volgende onderwerpen ingegaan: Hoofdstuk 2 geeft een algemene kenschets van de gemeente Enkhuizen en er wordt ingegaan op het bestemmingsplannenbestand en toekomstige ontwikkelingen in de gemeente; Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van relevant rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid; In hoofdstuk 4 zijn alle relevante gebiedsaspecten binnen de gemeente Enkhuizen beschreven met aanverwante wet- en regelgeving.
blad 3 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
2 2.1
Algemene kenschets Karakter gemeente Enkhuizen De gemeente Enkhuizen is een stadsgemeente met aan de noordkant een klein agrarisch buitengebied. Het IJsselmeer vormt de oostelijke grens van de gemeente. Aan de noordwestzijde en zuidwestzijde grenst de gemeente respectievelijk aan de gemeente Medemblik en gemeente Stede Broec en aan de zuidzijde aan het Markermeer (figuur 1).
Figuur 1: Gemeentegrens Enkhuizen (rode lijn)
De gemeente Enkhuizen omvat naast de gelijknamige stad ook de buurtschappen Oosterdijk en Westeinde. In de gemeente wonen 18.275 inwoners (per 1 januari 2012) op een oppervlakte van 116.04 km², waarvan het overgrote deel bestaat uit water (103,62 km²) waaronder het IJsselmeer (31 december 2010, bron: CBS). Vanwege het verleden van de stad Enkhuizen als centrum voor de haringvisserij, staat de stad nu bekend als 'Haringstad'. De stad is, onder meer vanwege de watersport, een belangrijk toeristisch centrum (met bijvoorbeeld jachthavens, Sprookjeswonderland en het Zuiderzeemuseum). Daarnaast zijn in de gemeente Enkhuizen internationaal vermaarde zaadbedrijven en tuinbouw in de zogenoemde Seed Valley, alsmede een cluster van kunststofindustrie en Aquaculture gevestigd.
2.2
Toekomstige ontwikkelingen Grote toekomstige ontwikkelingen zijn hieronder opgesomd: Uitbreidingsbehoefte van de zaadveredelingsindustrie; Uitbreiding bedrijventerrein Schepenwijk (mogelijk later dan nu gepland door achterblijvende regionale vraag); Herstructurering van Krabbersplaat; Mogelijk ontwikkeling “nat bedrijventerrein” tegenover Krabbersplaat; Niet alle ontwikkelingen zijn al aan te merken als hard plan en met name hier opgenomen met een signaleringsfunctie.
blad 4 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
3 3.1
Beleidskader Inleiding In dit hoofdstuk wordt het rijks-, provinciaal, waterschaps-, regionaal en gemeentelijk beleid uiteengezet. Al het relevante beleid ten aanzien van het grondgebied van de gemeente Enkhuizen wordt beschreven. Het gemeentelijk beleid is hierbij onderverdeeld in generiek en specifiek beleid. Hierbij is het generieke beleid uitgebreid beschreven en het specifieke beleid is opgesomd, zodat bij ruimtelijke plannen het relevante beleid hieruit geselecteerd kan worden. Indien de beleidstukken nog actueel zijn kunnen de teksten over het generieke beleid één op één worden overgenomen in de toelichting van een bestemmingsplan (hoofdstuk Beleidskader). Daarbij kan het nog nodig zijn om nader in te zoomen op het plangebied van het desbetreffende bestemmingsplan.
3.2 3.2.1
Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte Op 22 november 2011 is onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) aangenomen. De SVIR is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR geeft een totaalbeeld van het huidig ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028): Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijkeconomische structuur van Nederland; Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk richt zich met de Structuurvisie op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Daarbij horen ook waterveiligheid en milieukwaliteit, evenals de bescherming van het werelderfgoed. Een opsomming van de 13 nationale belangen: 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1); 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie (nationaal belang 2); 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3); 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4); 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5); 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6); 7. Het in stand houden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7); 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8); blad 5 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
9. 10. 11. 12. 13.
Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9); Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10); Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11); Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12); Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13).
De rijksopgaven zijn eveneens gebiedsgericht beschreven in de SVIR. De regio Noordwest-Nederland beslaat de provincies Noord-Holland en Flevoland en het IJsselmeergebied. Voor de gemeente Enkhuizen, welke in de regio Noordwest-Nederland gelegen is, gelden de volgende opgaven van nationaal belang: Verbetering van de bereikbaarheid van de Metropoolregio Amsterdam (voornamelijk aan de noordkant van Amsterdam en op termijn de achterlandverbinding naar het oosten en het uitvoeren van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer); Het versterken van de mainport Schiphol en het bijbehorende netwerk van verbindingen door het opstellen van de Rijksstructuurvisie Mainport Amsterdam Schiphol Haarlemmermeer (SMASH). Hierin wordt onderzocht welke ruimtelijke en infrastructurele randvoorwaarden daartoe moeten worden geborgd; Het ontwikkelen van de Zuidas als economische toplocatie en infrastructuurknooppunt (weg, spoor en openbaar vervoer) samen met andere overheden; Het mogelijk maken van de drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam-Almere-Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw) samen met betrokken overheden (RRAAM); Het ruimtelijk mogelijk maken van de ontwikkeling Zaan-IJoevers in de regio Amsterdam (binnenstedelijke gebiedsontwikkeling: ontwikkelen aantrekkelijk woonwerkmilieu) samen met andere overheden; Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma50), het behouden van het kustfundament, het verbeteren van het ecologisch systeem van het Markermeer-IJmeer (Natura 2000) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van de gebiedsgerichte deelprogramma’s Kust, IJsselmeergebied en Waddengebied van het Deltaprogramma; Het samenwerken met decentrale overheden in de generieke deelprogramma’s Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma; Het voor de lange termijn behouden van een adequate zeetoegang van de IJmond (Zeesluis IJmuiden); Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV) en buisleidingennetwerk; Het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in de kop van Noord Holland, Flevoland en het IJsselmeer/Markermeer; Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden. De SVIR bepaalt voorts: "Op het IJsselmeer, Markermeer en IJmeer is de Europese Natura 2000-regelgeving van toepassing vanwege de unieke natuurwaarden in het gebied. Het IJsselmeer is daarnaast van (inter)nationaal belang omdat het een groot laaglandmeer is met landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten (als voormalige Zuiderzee) en een unieke weidsheid en openheid (rust, leegte, duisternis). In het Nationaal Waterplan (NWP) benoemt het Rijk vier opgaven voor het IJsselmeergebied: waterveiligheid, zoetwatervoorziening, ecologie en ruimte voor buitendijks bouwen. Binnen het Deltaprogramma worden deze opgaven gecombineerd met regionale ambities en wordt onderzocht of het IJsselmeerpeil op termijn moet meebewegen met de zeespiegel. In het NWP is bepaald dat het peil van het Markermeer-IJmeer en de Veluwerandmeren niet gekoppeld is aan dat van het IJsselmeer. Voor het Markermeer-IJmeer en de Veluwerandmeren dient rekening gehouden te worden met een maximale opzet van het zomerpeil van 30 centimeter. Hiermee wordt ondermeer de eventuele westwaartse (buitendijkse) uitbreiding van Almere en de ecologische schaalsprong van het Markermeer mogelijk gemaakt." Binnen de gemeente Enkhuizen zijn derhalve drie onderdelen van nationaal belang. De eerste is het versterken van de primaire waterkeringen, het verbeteren van het ecologisch systeem van het MarkermeerIJmeer (Natura 2000). De tweede betreft de aanwijzing van de voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in de kop van Noord Holland, Flevoland en het IJsselmeer/Markermeer. En tot slot het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden. blad 6 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Voor projecten in de nabijheid van of welke van invloed kunnen zijn op deze nationale doelen moet een nadere toets plaatsvinden.
3.2.2
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. In het huidige Barro zijn opgenomen: Het Project Mainportontwikkeling Rotterdam; Militaire terreinen en objecten; De Wadden; De kust (inclusief primaire kering); De grote rivieren; De Werelderfgoederen. In de wijziging van het Barro, die in 2012 in werking zal treden, worden de volgende onderwerpen toegevoegd: Reserveringen uitbreidingen weg en spoor; Veiligheid vaarwegen; Het netwerk voor elektriciteitsvoorziening; De buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer; Bescherming van de (overige) primaire waterkeringen; Reservering voor rivierverruiming Maas; De Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor de gemeente Enkhuizen is het beleid aangaande de Ecologisch Hoofdstructuur, primaire waterkeringen buiten het kunstfundament en het IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) van belang. In het Barro is nu nog geen specifiek beleid opgenomen ten aanzien van de genoemde relevante thema's voor de gemeente Enkhuizen. De buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer is evenwel een ontwikkeling die voor Enkhuizen gevolgen kan hebben. Wel worden de werelderfgoederen en de kust nader beschreven, deze onderwerpen zijn overgenomen in het provinciaal en gemeentelijk beleid. Dit wordt in de volgende paragraven beschreven.
3.2.3
Nationaal Milieubeleidsplan 4 Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4) bevat de strategische beleidslijnen voor de lange termijn (2030). In het NMP4 worden 7 milieuproblemen benoemd die tot 2030 van invloed zijn. Hierbij gaat het om: 1. Verlies aan biodiversiteit; 2. Klimaatverandering; 3. Overexploitatie van natuurlijke hulpbronnen; 4. Bedreigingen van de gezondheid; 5. Bedreigingen van de externe veiligheid; 6. Aantasting van de leefomgeving, en ten slotte; 7. Mogelijke onbeheersbare risico’s. Om aan deze problemen het hoofd te kunnen bieden zet het NMP4 in op systeeminnovaties, transities en beleidsvernieuwingen. Zo worden er in het NMP4 transitieagenda’s geformuleerd op het gebied van duurzame energie, biodiversiteit en landbouw. Een ander doel is dat de milieukwaliteit verbetert. Uiteindelijk moet circa 95% van de natuur in Nederland duurzaam worden beschermd. Daarnaast mogen er op termijn geen milieugerelateerde gezondheidseffecten meer zijn. Om deze vergaande beleidsambities te kunnen realiseren zullen de emissies van met name stikstof, koolwaterstof verbindingen, ammoniak en fijn stof in Nederland met 70-90% moeten worden gereduceerd ten opzichte van 1990. Het NMP4 verwacht daarbij veel van technologische oplossingen (doorbraaktechnologieën). Een deel van het grondgebied van de gemeente Enkhuizen maakt onderdeel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zowel op het land als het IJsselmeer en Markermeer. In het noorden is eveneens een blad 7 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
weidevogelleefgebied gelegen, op dit gebied wordt het landschap beschermd door de openheid te behouden. In paragraaf 4.5 onder ecologie gaan we hier nader op in.
3.2.4
Structuurschema Groene Ruimte Het Rijk heeft het IJsselmeergebied in het Structuurschema Groene Ruimte voor een groot gedeelte aangewezen als kerngebied in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In paragraaf 4.5 onder ecologie gaan we hier nader op in.
3.2.5
Kaderrichtlijn Water De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De KRW geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet er toe leiden dat: Aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; Verbetering van aquatisch milieu wordt bereikt, onder andere door een forse vermindering van lozingen en emissies; Duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; Er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater. In de KRW wordt de ligging van Enkhuizen aan het IJsselmeer als aandachtpunt beschreven. Het IJsselmeer wordt hierbij aangemerkt als 'Vogelrichtlijnengebied' en zwemwater. In paragraaf 4.3 onder water en 4.5 onder ecologie gaan we hier nader op in.
3.2.6
Waterbeleid in de 21e eeuw De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario’s, waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en hevigere buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie 'Waterbeheer 21e eeuw' heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet tenminste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerrein. Hiervoor is de watertoets verplicht gesteld. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 3.2.11.
3.2.7
Nota 'Anders omgaan met water' In dit kabinetsstandpunt deelt men de zorg van de ‘Commissie Waterbeheer 21e eeuw’ (WB21) dat het huidige systeem van waterbeheer zeker niet in staat is om de toekomstige ontwikkelingen als klimaatverandering, bevolkingsgroei en economische groei op te vangen. De WB21 heeft duidelijk gemaakt, dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Zeespiegelstijging, toenemende rivierafvoeren, intensievere regen en verdergaande bodemdaling vergroten de druk vanuit het water. De toegenomen en nog steeds groeiende verstedelijking en intensivering van het ruimtegebruik hebben de ruimte voor water sterk beperkt. Een nieuwe aanpak is vereist om de veiligheid voldoende te waarborgen en de kans op wateroverlast zo klein mogelijk te houden. Meer ruimte voor water, waterbewust bouwen en inrichten zijn daarbij sleutelbegrippen. De drietrapsstrategie ‘vasthouden-bergen-afvoeren’ moet helpen om wateroverlast en afwenteling naar benedenstroomse gebieden te voorkomen. Toepassing van het WB21- principe om niet af te wentelen (bestuurlijk, financieel noch waterhuishoudkundig) wordt beoordeeld via de watertoets. Mitigatie en/of compensatie komen alleen in aanmerking, als aanpassing van het plan of besluit onmogelijk is. Water moet weer meer de ruimte krijgen. Bij ruimtelijke inrichting en grondgebruik moet daarmee nadrukkelijk rekening worden gehouden. Het vooraf screenen van nieuwe ontwikkelingen door middel van een watertoets dient daartoe, zie hiervoor paragraaf 3.2.11. blad 8 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
3.2.8
Nationaal Waterplan Het Nationaal Waterplan (NWP) vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de andere voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het NWP is het rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009-2015. Het NWP beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het Nationaal Waterplan, dat ook Structuurvisie is op grond van de Wet ruimtelijke ordening, vervangt op onderdelen het beleid uit de Nota Ruimte voor het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. De bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang, maar beperkt zich niet tot gebieden in de ruimtelijke hoofdstructuur. Het Rijk stelt hiervoor op basis van een overstromingsrisicozonering in kwetsbare gebieden een afzonderlijke AMvB op. Het gaat om de bescherming van telecom en ict, energienetwerken en evacuatieroutes in geval van een overstroming. Het Rijk verbreedt en versterkt de werking van de watertoets. Aan provincies en gemeenten vraagt het Rijk om bij het opstellen van Structuurvisies waterbeheerders in een zo vroeg mogelijk stadium te betrekken door een wateradvies te vragen en een waterparagraaf op te stellen. Het Rijk zal verkennen welke effectieve mogelijkheden of middelen er zijn om, in aanvulling op het instrument van ruimtelijk reserveren, op lange termijn ruimte voor water beschikbaar te houden. Het waterbeleid in gebieden laat zien dat het IJsselmeer een strategische watervoorraad wordt voor de levering van zoet water. Hiervoor wordt op korte termijn het peilbeheer beperkt aangepast. Op langere termijn wordt binnen het Deltaprogramma onderzocht hoe met de toenemende zoetwatervraag kan worden omgegaan. Nu kiest het kabinet er voor om het peilbeheer van het Markermeer-IJmeer en de Veluwerandmeren los te koppelen. Hiervoor worden deze gebieden beter benut en kan beter tegemoet gekomen worden aan de ecologisch duurzame ontwikkeling. Gesteld wordt dat dit in het Markermeer-IJmeer ook mogelijkheden voor beperkte buitendijkse bebouwing biedt, maar met aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit van het geheel. De gemeente Enkhuizen is in het IJsselmeergebied gelegen. Hiervoor stelt het Nationaal Waterplan dat sprake is van natuurontwikkeling en de mogelijkheid tot kleinschalige buitendijkse bebouwing. Verder zijn de kenmerken: de Houtribdijk, buitendijks land, bebouwing en een historische Zuiderzeekern. Vergelijk figuur 2 voor een uitsnede van de bijbehorende kaart, hierop is het beleid ten aanzien van de gemeente Enkhuizen te zien.
blad 9 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Figuur 2: Uitsnede van kaart 20 bij het Nationaal Waterplan met de bijbehorende legenda
3.2.9
Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW - actueel 2008) Met dit NBW akkoord leggen de overheden vast op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdspad zij gezamenlijk de grote wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het geeft aan welke instrumenten ingezet worden om de opgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren. Het procesinstrument watertoets is alleen voor het bestemmingsplan en het inpassingsplan bij wet geregeld. Afgesproken is om de watertoets uit te voeren bij alle overige ruimtelijke plannen die van belang zijn voor het waterbeheer, waaronder Structuurvisies.
blad 10 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Bestuursakkoord Water 2011 In het regeerakkoord van het huidige kabinet staat dat het Rijk met de betrokken overheden wil komen tot een doelmatiger waterbeheer. Het regeerakkoord stelt verder dat de vergroting van de waterveiligheid van onze delta een kerntaak van de overheid blijft en nodig is om te kunnen blijven voldoen aan geldende normen. Het regeerakkoord geeft aan dat een deel van de rijkstaken op het terrein van water (aanleg en verbetering van primaire keringen in beheer bij de waterschappen) wordt overgedragen aan de waterschappen. Om te komen tot een doelmatiger waterbeheer en zo in samenhangend verband invulling te geven aan de voorgenomen besparing op de rijksbegroting, heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu aangekondigd te willen komen tot een nieuw Bestuursakkoord Water. De Tweede Kamer heeft dit voornemen onderschreven met een aangenomen motie in het kader van de behandeling van de Spoedwet 100 miljoen. Deze wet ziet toe op de financiële bijdragen voor de verbetering van primaire waterkeringen en (beschadigingen door) muskusratten en is op 1 juli 2011 in werking getreden. Provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven hebben aan de staatssecretaris aangegeven partij te willen zijn en hier een constructieve bijdrage aan te willen leveren. Doel van het Nationaal Bestuursakkoord Water is om het watersysteem ‘op orde te krijgen’. De voortgangsrapportage van eind 2010 geeft het beeld dat de uitvoering goed op koers ligt. Een groot deel is geborgd in plannen en wetgeving. De focus ligt op het doen van aanbevelingen voor de uitvoering van het nieuwe Bestuursakkoord Water. Ook wordt nagegaan of er aanvullende afspraken gemaakt moeten worden en hoe wordt omgegaan met de nieuwe klimaatscenario’s in 2012. De doelstellingen van het Nationaal Bestuursakkoord Water blijven onverkort leidend voor de komende jaren om het watersysteem op orde te krijgen en te houden. De rapportage over de voortgang van het Nationaal Bestuursakkoord Water zal onderdeel worden van de rapportage over dit nieuwe Bestuursakkoord Water. De maatregelen in het nieuwe Bestuursakkoord Water zijn gericht op: Heldere verantwoordelijkheden, minder bestuurlijke drukte; Beheersbaar programma voor de waterkeringen; Doelmatig beheer van de waterketen; Werkzaamheden slim combineren Het waterschapsbestuur.
3.2.10
Watertoets Bij ruimtelijke plannen geldt vanaf 1 november 2003 de wettelijke verplichting van een watertoets, waarvan de resultaten worden opgenomen in een zogenaamde waterparagraaf. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21e eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld. Onderzoek ten behoeve van het wateradvies zal door de initiatiefnemer moeten worden uitgevoerd. De resultaten van de watertoets dienen in de vorm van een zogenaamde waterparagraaf te worden opgenomen in (de onderbouwing van) het ruimtelijk plan. Handreiking Watertoets 3 De Handreiking Watertoets 3 is een actuele uitwerking van de Bestuurlijke Notitie Watertoets en geeft een algemene beschrijving van het gedachtegoed achter het watertoetsproces, de wettelijke verankering, de verschillende rollen en producten in het licht van de vernieuwde wetgeving en nieuwe beleidsafspraken. Dit om initiatiefnemers te helpen om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundig en ruimtelijk beleid goed toe te passen en uit te voeren. In de handreiking zijn tips opgenomen voor het ontwikkelen van gezamenlijke ambities en overkoepelende afspraken over de gezamenlijke uitvoering van het watertoetsproces. Conform het NBW en het Nationaal Waterplan wordt de werking van de watertoets geëvalueerd. In de evaluatie zijn drie fases aangebracht: Fase 1 - Recapitulatie en inventarisatie van relevante nieuwe ontwikkelingen vanaf 2006. Deze fase is inmiddels afgerond. blad 11 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Fase 2 - Praktijkverkenning naar de actuele toepassing van de watertoets. Op dit moment wordt de aanbesteding voor dit traject voorbereid. Fase 3 - Visievorming en actieprogramma. De hoofdconclusie van de evaluatie in fase 1 luidt: "Uit de bureaustudie komt naar voren dat er momenteel een incompleet beeld bestaat van de toepassing en effectiviteit van de watertoets in de brede context van het totale ruimtelijke ordeningsproces. Om te kunnen leren voor een betere toepassing van de watertoets in de praktijk op met name het strategische planvormingsniveau, waar ook de locatiekeuzen tot stand komen, is het noodzakelijk juist dit bredere proces te beschouwen."
3.2.11
Wet Verankering en bekostiging Gemeentelijke Watertaken In de Wet Verankering en bekostiging Gemeentelijke Watertaken is de verbreding van het gemeentelijke rioolrecht tot een bestemmingsheffing geregeld. Hiermee kunnen gemeenten ook voorzieningen bekostigen voor regenwaterafvoer en de aanpak van grondwaterproblemen in bebouwd gebied. De nieuwe wet is per 1 januari 2008 in werking getreden. Gemeenten hebben via een zorgplicht een formele rol toegekend in de aanpak van stedelijke grondwaterproblemen. Het gemeentelijk grondwaterbeleid moet zijn opgenomen in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). De Wet Verankering en bekostiging Gemeentelijke Watertaken is in feite een “Wijziging van de Gemeentewet, de Wet op de waterhuishouding en de Wet milieubeheer”. De wijzigingen houden verband met de introductie van zorgplichten van gemeenten voor het afvloeiend hemelwater en het grondwater, alsmede verduidelijking van de zorgplicht voor het afvalwater, en aanpassing van het bijbehorende bekostigingsinstrument (verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken). De bestaande zorgplicht wordt toegespitst op de inzameling en transport van stedelijk afvalwater, dat bestaat uit huishoudelijk afvalwater al dan niet gemengd met bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of ander afvalwater. Nieuw is de gemeentelijke zorgplicht voor de doelmatige inzameling van het afvloeiend hemelwater. Dat geldt ook voor de zorgplicht inzake overtollig grondwater. De gemeenten zorgen voor 'het in het openbaar gemeentelijk gebied treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet tot de zorg van het waterschap of de provincie behoort'.
3.2.12
Deltaprogramma IJsselmeergebied Het Deltaplan nieuwe stijl (de Deltawerken van de toekomst) heeft als doel ons land nu en in de toekomst te beschermen tegen hoog water en de zoetwatervoorziening op orde te houden. Daarbij spelen veel aspecten een rol, zowel op het gebied van leefomgeving en economie als op het vlak van natuur, landbouw en recreatie. Nederland is een laaggelegen, welvarende en dichtbevolkte delta, die kwetsbaar is voor overstromingen. Onze delta is te kostbaar om niet de benodigde maatregelen te treffen. Nederland is in het verleden al een paar keer verrast doordat onze veiligheid niet goed op orde was. Het Deltaplan nieuwe stijl moet er voor zorgen dat Nederland niet nog een keer verrast worden. Daarnaast is de zoetwatervoorziening van belang voor de economie en ook die moet voor de toekomst goed geregeld blijven. Het Deltaplan nieuwe stijl wordt uitgevoerd onder regie van de deltacommissaris. Dat is een regeringscommissaris waarvan de functie in de Deltawet wordt verankerd. Het ontwerp van deze Deltawet is op 1 februari 2010 bij de Tweede Kamer ingediend. Het IJsselmeergebied vormt een van de gebiedsgerichte deelprogramma’s binnen het Deltaprogramma en is voor Enkhuizen van belang. Klimaatverandering leidt er namelijk toe dat in de zomer de beschikbaarheid van zoetwater in het IJsselmeergebied afneemt door meer verdamping en een geringere (rivier)wateraanvoer. Aan de andere kant neemt de vraag naar zoet water toe door langdurigere droogteperiodes en een toenemende verzilting. Het kabinet kiest ervoor de strategische zoetwaterfunctie van het IJsselmeergebied te versterken. In een onderzoek naar zoetwatervoorziening kunnen antwoorden worden geformuleerd, die bepalend zijn voor hoe we het IJsselmeer gebruiken. In 2015 valt een lange termijnbesluit over het peilbeheer van het IJsselmeer, waarbij zowel veiligheid, zoetwatervoorziening, ecologie als ruimtelijke kwaliteit in de afweging worden meegenomen. Het deelprogramma IJsselmeergebied wordt getrokken door het ministerie van Infrastructuur en Milieu. De verwachting is dat in 2012 meer inzicht wordt geboden in de mogelijkheden om de flexibiliteit van het IJsselmeergebied te vergroten aan de hand van de mogelijke strategieën die recht doen aan de wateropgave blad 12 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
(waterveiligheid en zoetwatervoorziening) en de gewenste ruimtelijke en economische ontwikkeling van het gebied. Hiervoor is een plan van aanpak opgesteld.
3.3 3.3.1
Provinciaal beleid Structuurvisie Noord-Holland De Structuurvisie is 21 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 is elke overheidslaag verplicht een Structuurvisie op te stellen en haar ruimtelijke belangen te benoemen. Op basis van deze belangen kan elke overheid bepalen welke rol zij voor zichzelf ziet weggelegd en welke instrumenten zij toe wil passen om dit ruimtelijke belang te waarborgen of te bereiken Uitgangspunt voor 2040 is 'kwaliteit door veelzijdigheid'. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Gelet op voorgaande doelstelling heeft de provincie een aantal provinciale belangen aangewezen. De drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie: ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De Structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers. Om de provinciale belangen, die in de Structuurvisie zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (Prvs) opgesteld. Hierin worden een aantal algemene regels vastgesteld over de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen en over onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. De Structuurvisie is vanzelfsprekend relevant bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dit krijgt echter voornamelijk vorm doormiddel van de Prvs. Deze wordt in de volgende paragraaf behandeld. In de Structuurvisie Noord-Holland staan naast een algemene beleidslijn tevens specifiek gebiedsgerichte aspecten beschreven die relevant zijn voor de gemeente Enkhuizen. Hieronder worden de verschillende relevante aspecten uit de Structuurvisie beschreven: Bedrijventerrein: de gemeente Enkhuizen heeft strategische reserves tot 2020 op bedrijventerrein Schepenwijk 2 van 20 hectare. Deze reserves zijn gebaseerd op basis van plannen waarvoor op 10 maart 2009 nog geen bestemmingsplan is vastgesteld. Woningbouw: binnen West-Friesland, waar de gemeente Enkhuizen onderdeel van uitmaakt, bestaat een woningbouwcapaciteit van 13.700 woningen. Hiervan is 9.200 binnen bestaand bebouwd gebied en 4.500 daarbuiten. Landbouw: binnen de provincie Noord-Holland zijn typische landschapsbepalende sectoren aanwezig, zoals de melkveehouderij in de veenweidegebieden en de combinatie van de melkveehouderij in combinatie met de bollenteelt in West-Friesland (waaronder de gemeente Enkhuizen). Windenergie: de provincie Noord-Holland reserveert voor de realisatie van een extra circa 600 MW grootschalige windenergie enkele zoekgebieden in Noord-Holland Noord (de Kop van Noord-Holland en WestFriesland). Delen van het buitengebied van Enkhuizen en de IJsselmeerrand zijn aangewezen als zoekgebied voor grootschalige windenergie. Het stedelijk gebied is aangewezen als gebied voor kleinschalige duurzame energie oplossingen. Cultuurhistorie: binnen de grenzen van de gemeente Enkhuizen zijn de volgende cultuurhistorische elementen aanwezig: Westfriese omringdijk, oude zeeklei landschap, binnenstad Enkhuizen en landschap voormalige Zuiderzee (langs het IJsselmeer). Het stadsgezicht van Enkhuizen is rijksbeschermd.
3.3.2
Provinciale ruimtelijke verordening Structuurvisie De Provinciale ruimtelijke verordening Structuurvisie (Prvs) is net als de Structuurvisie zelf op 21 juni 2010 door Provinciale Staten vastgesteld. In de verordening zijn verschillende regels opgenomen. Er zijn regels voor het gehele provinciale gebied, regels voor uitsluitend het bestaand bebouwd gebied en regels voor uitsluitend het landelijk gebied. Afhankelijk van de ligging van het plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. De hiernavolgende figuren tonen fragmenten van de kaart bij de Prvs. In figuur 2.2 wordt getoond welke gebieden als bestaand bebouwd gebied (BBG) en welke als landelijk gebied in de Prvs zijn opgenomen. Hierop is te zien dat de binnenstad, de buitenstad en de bedrijventerreinen binnen het BBG vallen. De gronden ten zuiden van het Westeinde vallen gedeeltelijk binnen het BBG. Het gebied dat in figuur 3 groen is aangegeven blad 13 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
wordt in de Prvs aangeduid als landelijk gebied. Opvallend is dat het Schootsveld in het BBG en de jachthaven en het Enkhuizerzand in het landelijk gebied zijn opgenomen.
Figuur 3: Uitsnede van de kaart bij de Prvs; BBG en landelijk gebied (bron: gis.noord-holland.nl/Structuurvisie2040)
Gemeenten zijn verplicht om voor het hele grondgebied bestemmingsplannen te maken conform de Wet ruimtelijke ordening en hebben bij de invulling daarvan een grote mate van beleidsvrijheid. De provincie stimuleert wel de benutting van de binnenstedelijke ruimte, met name rond knooppunten van openbaar vervoer. De Prvs schrijft voor dat een bestemmingsplan in de gebieden aangewezen als landelijk gebied, niet mag voorzien in nieuwe bedrijventerreinen en kantoorlocaties, nieuwe woningbouw en overige vormen van verstedelijking. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen voor ontwikkelingen in het buitengebied. In figuur 4 is te zien welke aanduidingen de gronden in en om Enkhuizen in de Prvs nog meer hebben gekregen. In de figuur is te zien dat het open water voor de stad, het Krabbersgat, het Enkhuizerzand, de Buitenhaven en de Jachthaven zijn aangeduid als EHS grote wateren. Alleen de Buyshaven is aangeduid als Ecologische Hoofdstructuur. Overigens heeft er een herijking van de EHS gebieden plaatsgevonden. Deze herijking is nog niet doorgevoerd in de Structuurvisie en de Prvs. De blauwe lijn die om de stad loopt, is de primaire waterkering.
blad 14 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Figuur 4: Uitsnede van de kaart bij de Prvs; water en natuurgebied (bron: gis.noord-holland.nl/Structuurvisie2040)
De polders ten westen en de groene gebieden ten noorden van de stad zijn aangeduid als gebied voor grootschalige landbouw. Hierbinnen is een gebied opgenomen als zaadveredelingsconcentratiegebied. Ter plaatse van het Enkhuizerzand kent de provincie het kenmerk 'recreatieknooppunt' aan de gronden toe. Ten slotte zijn in figuur 5 de gebieden gearceerd weergegeven die zijn aangewezen als zoekgebied voor kleinschalige oplossingen van duurzame energie (groen) en de zoekgebieden voor grootschalige windenergie, dit zijn de gearceerde gebieden.
blad 15 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Figuur 5: Uitsnede van de kaart bij de Prvs; duurzame energie (bron: gis.noord-holland.nl/Structuurvisie2040)
De Prvs is van grote invloed op het ruimtelijk beleid van de gemeente. Nieuwe bestemmingsplannen worden door de provincie getoetst aan de Prvs. Het zuiden van de gemeente Enkhuizen bestaat voor het overgrote deel uit Bestaand Bebouwd Gebied en het noordelijke deel bestaat voor het overgrote deel uit landelijk gebied. Wanneer in de gebieden, die in de Prvs zijn aangeduid als landelijk gebied, (bouw)ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt door middel van het nieuwe bestemmingsplan, dan zal hier ontheffing voor moeten worden verleend door Gedeputeerde Staten van provincie Noord-Holland.
3.3.3
Bedrijventerreinen, Provinciaal Herstructureringsprogramma 2009 – 2020 Nationaal is door VROM het traject Mooi Nederland ingezet om verrommeling van onder andere bedrijventerreinen tegen te gaan. De provincie heeft daarbij een belangrijke rol als regisseur. In die rol wordt ook verwacht dat er actuele behoefteramingen voor bedrijventerreinen worden opgesteld en dat er wordt toegezien op bovenlokale/regionale afstemming. Hier hoort onder andere bij dat provincie toeziet op de regionale afstemming en inpassing in de vastgestelde planningsopgaven bij gemeentelijke bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen. De provincie heeft ook enkele bedrijventerreinen in Enkhuizen opgenomen in het Herstructureringsprogramma. Hierbij gaat het om de bedrijventerreinen Krabbersplaat en Ketenwaal. Beide terreinen vallen onder de projecten die starten in de periode 2010-2013. blad 16 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Krabbersplaat is daarbij aangewezen als bedrijventerrein in de categorie A. Dit wil zeggen dat het een bedrijventerrein is waarbij door veroudering de druk op het functioneren groot is waardoor een hoge urgentie aanwezig is voor herstructurering. De economische en sociale meerwaarde van herstructurering op deze terreinen is groot en het voorgestelde herstructureringsproject is (binnen de gestelde termijn tot en met 2013) in hoge mate uitvoerbaar. Dit bedrijventerrein moet gerevitaliseerd worden. Bovendien is Krabbersplaat in het herstructureringsprogramma voor de periode 2014 – 2020 aangedragen voor een herprofilering. Ketenwaal valt in categorie D. Deze bedrijventerreinen combineren een beperkte problematiek met een lage mate van uitvoerbaarheid. Dit bedrijventerrein komt in aanmerking voor een facelift. De herstructurering van de bedrijventerreinen komt terug in de Structuurvisie Enkhuizen 2020 en in andere regionale en gemeentelijke beleidstukken.
3.3.4
Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan Op 1 oktober 2007 hebben Provinciale Staten het 'Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan, Actualisatie van het PVVP 2007-2013 (PVVP)' vastgesteld. Hierin zet de provincie haar bijgewerkte visie op het verkeer en vervoer in de provincie en het verkeers- en vervoersbeleid voor de periode van 2007 tot 2013 uiteen. Uitgangspunt hiervoor was het beleid zoals dat in het 'Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan 2003' is opgenomen. In hoofdlijnen is het beleid gericht op 'vlot en veilig door Noord-Holland'. In de visie merkt de provincie op dat de ruimtelijke ordening belangrijke aanknopingspunten biedt voor het mobiliteitsvraagstuk. In bestaande situaties zijn er nauwelijks mogelijkheden voor wijzigingen. Bij herontwikkeling van bestaande situaties of nieuwe situaties zijn die mogelijkheden er wel. Mobiliteit is in deze situaties één van de sturende uitgangspunten. In het PVVP is bepaald dat bij de ontwikkeling van (ruimtelijke) plannen duidelijk moet worden gemaakt hoe de bereikbaarheid van het plangebied wordt gewaarborgd. Ook is in het PVVP bepaald dat 'oplossingen' moeten bijdragen aan de veiligheid, leefbaarheid en duurzaamheid van het gebied. Voor de gemeente Enkhuizen zijn de plannen voor de verbreding van de Westfrisiaweg (Corridor AlkmaarEnkhuizen) relevant. In nieuwe ruimtelijke plannen waarbij de Westfrisiaweg onderdeel uitmaakt van het plangebied dient rekening gehouden te worden met deze verbreding.
3.3.5
Provinciaal Milieubeleidsplan 2009 - 2013 In het Provinciaal Milieubeleidsplan heeft de provincie Noord-Holland de volgende lange termijn visie geformuleerd: 'In de toekomst leeft iedereen in een schoon Noord-Holland. Wonen, werken en recreëren doen we dan in een gezonde, schone en veilige omgeving. We ondervinden geen overlast meer van bodemverontreiniging en luchtvervuiling en ook lawaai en stank van bedrijven en verkeer behoren tot het verleden. Daarnaast leveren we een bijdrage aan het verminderen van de mondiale milieubelasting en de aantasting van de draagkracht van de aarde, in ieder geval voor dat deel waar we als provincie verantwoordelijk voor zijn'. In het Milieubeleidsplan beschrijft de provincie Noord-Holland wat zij gaat doen in de periode 2009 – 2013 om bij te dragen aan de lange termijn visie. Daartoe zijn activiteiten benoemd die er toe moeten leiden dat eind 2013 overal in Noord-Holland de zogeheten basiskwaliteit is bereikt. De basiskwaliteit is vastgelegd in Europese en nationale milieunormen en regels en hangt samen met de functie van een gebied: wonen, werken of recreëren. Daarbij heeft de provincie Noord-Holland twee overkoepelende doelen gesteld: 1. Het voorkomen van schade aan de menselijke gezondheid, dier en plant; 2. Het stimuleren van duurzame ontwikkeling in Noord-Holland voor nu en in de toekomst, zonder afwenteling van de milieubelasting naar elders.
3.3.6
Provinciaal waterplan 2010 - 2015 Op 16 november 2009 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland het Provinciaal Waterplan vastgesteld. De provincie heeft in het Waterplan de volgende strategische doelen geformuleerd: De provincie waarborgt met waterschappen en Rijkswaterstaat voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico’s via het principe: preventie (het op orde houden van de waterkeringen met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit), gevolgschade beperken blad 17 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
(bijvoorbeeld waterbestendig bouwen daar waar nodig) en rampenbeheersing (bijvoorbeeld goede vluchtroutes en informatievoorziening). De provincie zorgt samen met waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat dat water in balans en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het watersysteem en de beleving van het water wordt versterkt door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie. De provincie zorgt samen met gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en drinkwaterbedrijven voor schoon en voldoende water. Dit wordt gedaan door een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem. De provincie zorgt samen met gemeenten, waterschappen en belanghebbenden voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij hanteren we integrale gebiedsontwikkeling. De gemeente Enkhuizen wordt verder niet specifiek genoemd.
3.4 3.4.1
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Waterbeheersplan 2010 - 2015 Op 14 oktober 2009 is door Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) het 'Waterbeheersplan 2010-2015' (WBP4) vastgesteld. In het WBP4 heeft HHNK zijn beleid voor het water voor de periode van 2010 tot en met 2015 uiteengezet. Het beleid van HHNK is gericht op: Het beheren en waarborgen van een goed watersysteem; Het voorkomen en beheren van verontreiniging van het watersysteem; Het beheren en waarborgen van goede waterkeringen; Het behouden en ontwikkelen van een goede calamiteitenorganisatie die in bijzondere situaties direct bruikbaar is en die beschikt over actuele calamiteitbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit. Uitgangspunten van het beleid van HHNK zijn: Het beheersgebied van HHNK is beschermd tegen overstromingen; Dijkversterking blijft altijd mogelijk; Alle inwoners van het beheersgebied van HHNK hebben recht op het afgesproken beschermingsniveau tegen wateroverlast; Watersystemen zijn gezond voor mens, plant en dier; Problemen worden opgelost waar ze ontstaan; Met de watervoorraad wordt zorgvuldig omgegaan; Niet alles kan overal; Samenwerking staat centraal; Water is een ordenend principe in de ruimtelijke inrichting; Het waterbeheer is toekomstgericht. De gemeente Enkhuizen wordt verder niet specifiek genoemd.
3.5
Regionaal beleid De regio West-Friesland beslaat het gebied binnen de Westfriese Omringdijk. Het betreft de volgende gemeenten: Drechterland, Enkhuizen, Hoorn, Koggenland, Medemblik, Opmeer en Stede Broec. Deze gemeenten werken samen op verschillende terreinen. De gemeente Hoorn treedt op als centrumgemeente. Het gaat daarbij in ieder geval om de volgende taken: Faciliteren, coördineren en regisseren van bestuurlijk overleg (zowel over onderwerpen waarbij wordt samengewerkt als over onderwerpen/ontwikkelingen waarbij samenwerking mogelijk is); Regionale coördinatie beleid en inkoop volwasseneneducatie; Regionale coördinatie jeugdbeleid; Regionale Urgentiecommissie Huisvesting; Regionale Klachtencommissie Woningtoewijzing; Leerlingenvervoer. Het relevante regionale beleid wordt hieronder besproken. blad 18 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
3.5.1
Kadernota regionale woonvisie West-Friesland (2010) De Kadernota regionale woonvisie West-Friesland is een vervolg op de Regionale Woonvisie (2005-2015) en is door de gemeenteraad van Enkhuizen vastgesteld op 1 maart 2011. Uit een monitoring en evaluatie van deze visie is gebleken dat de demografische ontwikkelingen en de marktomstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat het vaststellen van een nieuwe visie gewenst is. Gemeenten in de regio kunnen deze Kadernota gebruiken als vertrekpunt en als basis voor het vaststellen van lokale Woonvisies. De Kadernota is afgestemd op de Verstedelijkingsafspraken 2010-2020, de provinciale Woonvisie 2010- 2020 en de provinciale Structuurvisie 2010-2040. In de kadernota zijn de volgende afspraken vastgelegd (voorstel): Uitgangspunt is het bouwen voor eigen behoefte (te verhogen met beperkt positief migratiesaldo) wat neerkomt op een woningbouwopgave in geheel West-Friesland met een bandbreedte van 8501020 woningen per jaar. Voor Enkhuizen geldt dat van 2010 tot 2014 per jaar 80 woningen mogen worden gerealiseerd. De deur op een kier zetten voor een beperkte overloop vanuit de Metropoolregio Amsterdam onder de voorwaarde dat eerst de bereikbaarheid en de woon-werkbalans verbeterd zijn. Alle gemeenten stellen vóór 2015 (zijnde de eerste periode van de regionale woonvisie) individueel of op onderdelen gezamenlijk een visie op, ten aanzien van: o Bestaande woningen geschikt(er) maken voor senioren (opplussen/domotica/woonzorgzones); o Het op beperkte schaal realiseren van starterswoningen en specifieke instrumenten inzetten om starters op de woningmarkt te helpen, zoals de Starterslening en MGEconstructies; o (Collectief) Particulier Opdrachtgeverschap en consumentgericht bouwen; o In de bestaande voorraad een energiebesparing realiseren van 30% in 2020; o Het streven naar een energieneutrale regio na 2020; o Het in stand houden en zo mogelijk versterken van de bestaande woonmilieus; o Het grootschalig(er) opwekken van duurzame energie; o In de nieuwbouw 60% in de betaalbare categorie realiseren (onderverdeeld in: goedkoop, middelduur en koop en huur) en 40% in de dure categorie; o Ten minste 25% – 40% van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren en slechts beperkt en in aansluiting op bestaande kernen, woningbouw in landelijk gebied toestaan. De afspraken die zijn gemaakt in de (ontwerp) Kadernota Regionale Woonvisie West-Friesland zijn relevant voor gemeentelijk ruimtelijk beleid. De afspraken zijn echter relatief globaal. Daarmee is het merendeel ervan in de huidige vorm niet direct toepasbaar binnen de nieuw op te stellen bestemmingsplannen. De gemeente Enkhuizen heeft nog geen lokale Woonvisie vastgesteld.
3.5.2
Regionale Visie bedrijventerreinen West-Friesland In de Regionale Visie bedrijventerreinen West-Friesland geven de 9 West-Friese gemeenten aan hoe ze om willen gaan met bedrijventerreinen. De opgave voor de regio West-Friesland is versterking van de economische positie en het bevorderen van de werkgelegenheid, onder meer door het bieden van ruimte aan bedrijven en de verbetering van de bereikbaarheid en de ontsluiting van bedrijfslocaties. In kwantitatieve zin is de opgave het faciliteren van 140 ha bedrijventerreinen tot 2014 waarvan 60% op regionale terreinen en voor de langere termijn (2014 tot 2030) nog eens 240 ha, waarvan eveneens 60% op regionale terreinen. De regionale terreinen heeft de provincie aangewezen, hoewel nog niet voldoende. Voor de lokale terreinen maken de gemeenten gezamenlijk een visie. De opgave is de realisatie van 60 ha voor de periode tot 2014 en 95 ha voor de periode daarna. Voor de gemeente Enkhuizen blijft het uitbreiden van het aantal arbeidsplaatsen in Enkhuizen doelstelling van het beleid. Door de ontwikkeling van de bedrijventerreinen is een belangrijke bijdrage geleverd aan de werkgelegenheid en de mogelijkheid voor bedrijven zich in Enkhuizen te vestigen. Hierdoor worden de reiskilometers voor een grote groep van Enkhuizer werknemers beperkt. De ontwikkeling van het laatste deel van het bedrijventerrein Schepenwijk dient voortvarend ter hand te worden genomen. Op het grondgebied van het gebied voor Schepenwijk II heeft de gemeente een voorkeursrecht in de zin van de Wet voorkeursrecht gemeenten vastgesteld. In het verlengde van de regionale visie is in 2009 een centraal coördinatiepunt bedrijventerreinen opgericht. Dit coördinatiepunt heeft tot doel: de regionale behoefte te monitoren en te ramen (1), regionaal te plannen (2), regionaal te typeren en segmenteren (3), bedrijven te begeleiden naar passende locaties (4), regionale blad 19 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
promotie en acquisitie (5), duurzaam beheer en parkmanagement (6), bepaling van het kwaliteitsniveau van de bedrijventerreinen (7) en programmering van de regionale herstructurering (8). Het centraal coördinatiepunt is ondergebracht bij het Ontwikkelingsbedrijf Noord-Holland Noord (NHN). In de provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 is een behoefteraming opgenomen die is gebaseerd op de behoefteraming bedrijventerreinen Noord-Holland Noord tot 2020 (vastgesteld op 3 februari 2009). Hierin staat onder de zogeheten 'zachte plannen', dit zijn de plannen waarvan nog geen bestemmingsplan op 10 maart 2009 was vastgesteld, dat in Enkhuizen tot 2020 20 hectare bedrijventerrein wordt ontwikkeld. Het betreft het bedrijventerrein Schepenwijk II.
3.5.3
Regionaal Herstructureringsprogramma bedrijventerreinen West-Friesland 2009-2013 (concept) Deze notitie (2010) is opgesteld door een ambtelijke werkgroep Bedrijventerreinen in de regio WestFriesland. In de notitie wordt de herstructureringsopgave van bedrijventerreinen in West-Friesland in de periode tot 2013 inzichtelijk gemaakt. Voor de gemeente Enkhuizen gaat het om de herstructurering van bedrijventerrein Krabbersplaat. De herstructurering van dit bedrijventerrein wordt gekoppeld aan de ontwikkeling van bedrijventerrein Schepenwijk 2. Nieuw gaat daarbij betalen voor oud, dit houdt in dat nieuwe bedrijven indirect voor de herstructurering van oude bestaande terreinen gaan betalen. Het bedrijventerrein Krabbersplaat is extensief bebouwd en kent verschillende soorten bedrijvigheid. Bovendien wordt er te veel geparkeerd op de openbare weg. In de toekomst moet het terrein zich sterker profileren als bedrijventerrein voor nautische (watergebonden) bedrijvigheid. Hierdoor kan extra bedrijvigheid worden aangetrokken, omdat in de regio niet veel van dergelijke terreinen aanwezig zijn. Door elders ruimte te bieden voor niet-watergebonden bedrijvigheid en verhuizing te stimuleren kan er worden gekomen tot herstructurering en thematisering. De provincie Noord-Holland, meldt bij brief (oktober 2010) aan de gemeenten dat zij vindt dat de regionale samenwerking zeer waardevol is, maar geeft aan dat zij nog een daadwerkelijk samenhangend bedrijventerreinprogramma missen. Tevens is de provincie van mening dat er een aantal elementen nog verdere uitdieping behoeven: Rol van een gemeenschappelijk grond- en uitgiftebeleid gekoppeld aan afspraken over de segmentering in aansluiting op een samenhangende planning of programmering; Het tot stand brengen van een gemeenschappelijk grondprijsbeleid; Het waarborgen van duurzaam beheer (toekomstbestendig, economische en ruimtelijk) en het betrekken van maatschappelijke organisaties. In de ogen van de provincie betreft dit een actualisatie/uitwerking van de bedrijventerreinenvisie en tevens een mogelijkheid om de samenwerking op regionaal niveau verder vorm te geven. De actualisatie/uitwerking van de bedrijventerreinenvisie heeft plaatsgevonden en is verwerkt in het regionale programma wat het bestuurlijk VVRE op 8 december 2011 heeft vastgesteld. Ontwikkelingen van nieuwe terreinen zullen aldus eerst beargumenteerd aan het VVRE moeten worden voorgelegd. Het concentreren van nautische bedrijvigheid op Krabbersplaat en niet-watergebonden bedrijvigheid op Schepenwijk is in de Structuurvisie Enkhuizen 2020 opgenomen.
3.5.4
Regionale Detailhandelsvisie West-Friesland In april 2009 is door de 9 West-Friese gemeenten de regionale Detailhandelsvisie opgesteld. Het doel van de visie is om op regionale schaal de recreatieve en doelgerichte winkelgebieden te versterken. Binnen de regio is complementariteit het uitgangspunt. De binnenstad van Hoorn en het Van Aalstweggebied in Hoorn gaan de concurrentie aan met vergelijkbare centra in de aangrenzende regio’s van Noord-Holland. Enkhuizen wordt in deze visie aangeduid als recreatief winkelcentrum. Als zodanig heeft het winkelcentrum van Enkhuizen per definitie een sterke regionale functie. In de visie zijn de volgende uitgangspunten voor recreatieve winkelcentra geformuleerd die voor Enkhuizen relevant zijn: Enkhuizen, Hoorn en Medemblik hebben een regionale verzorgingsfunctie. Deze functie kan verstrekt worden met de nadruk op het recreatief winkelen, waarbij de combinatie van winkels, horeca en toerisme essentieel is; blad 20 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
3.5.1
Omdat Het Streekhof binnen de gemeente Stede Broec en de binnenstad van Enkhuizen op korte afstand van elkaar liggen, is afstemming tussen beide centra noodzakelijk; Binnen de na te streven winkelstructuur kunnen Hoorn, Enkhuizen, Medemblik en Bovenkarspel elkaar functioneel aanvullen en zich verder ontwikkelen zonder ontwrichtende gevolgen; Een goede bereikbaarheid en optimale parkeervoorziening zijn harde randvoorwaarden voor het realiseren van het beleidsdoel; De eigen identiteit en sterke punten van West-Friesland dienen nog meer zichtbaar gemaakt te worden; Voordurende aandacht voor de kwaliteit en diversiteit van het winkelaanbod; Herontwikkeling binnen of aan de rand van de binnenstad met specifieke aandacht voor grootschalige winkelformules van 600 tot 1000 m2 bvo; Versterken diversiteit van functies: horeca, winkels, toerisme, cultuur; met behoud van een compact centrumgebied.
Bodemkwaliteitskaart regio West-Friesland In 2011 heeft de Milieudienst West-Friesland een bodemkwaliteitskaart op laten stellen. Het rapport bevat een toelichting en de kaarten laten de bodemkwaliteit van de verschillende gemeenten zien. Het doel van het rapport en de bijbehorende kaarten is hergebruik van grond binnen de regio West-Friesland op eenvoudige wijze faciliteren. Deze bodemkwaliteitskaart vervangt de vorige (uit 2006) en bevat hernieuwde uitgangspunten en de resultaten van nieuwe onderzoeksgegevens. De bodemkwaliteitskaart bestaat uit: Een kaart met indeling in bodemkwaliteitszones en uitgesloten gebieden; Een ontgravingskaart; Een toepassingskaart. De kaart met indeling in bodemkwaliteitszones en uitgesloten gebieden maakt onderscheid tussen 8 bodemkwaliteitszones: Bodemkwaliteitszones Omschrijving W1 Wonen voor 1900 (centrum Hoorn, Enkhuizen en Medemblik) W2 Wonen voor 1900 (excl. centrum Hoorn, Enkhuizen en Medemblik) + Wonen 1900-1950 W3 Wonen 1950-1980 W4 Wonen na 1980 W4a Wijk Bangert-Oosterpolder in Hoorn I1 Oude industrie (± voor 1970) I2 Nieuwe industrie (± na 1970) Buitengebied Buitengebied, sport en recreatie en volkstuinen Een aantal gebieden zijn uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart. Dit zijn gebieden waar de bodemkwaliteit verondersteld wordt heterogeen te zijn dan wel het bodemgebruik een belemmering vormt voor vrij grondverzet (bijvoorbeeld stortplaatsen en infrastructuur). Daarnaast is oppervlaktewaterbodem uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart. Voor Enkhuizen bestaat de bodemkwaliteit uit: Uitgesloten gebied, Industrie, Wonen en AW2000 (onder meer Buitengebied). Vergelijk voor een uitsnede van de bodemkwaliteitskaart voor de gemeente Enkhuizen onderstaande figuur. Op de themakaart Bodem, welke als bijlage 1 bij deze Gebieds-ATLAS is gevoegd, zijn eveneens verschillende categorieën opgenomen. Wonen, bebouwing (algemener) en industrie zijn hier de belangrijke categorieën, naast de aanduiding van de gemeentegrens, spoorlijn, provinciale weg en het oppervlaktewater.
blad 21 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Figuur 6: Uitsnede Regionale Bodemkwaliteitskaart 2011, gemeente Enkhuizen, inclusief bijbehorende legenda.
3.6 3.6.1
Gemeentelijk beleid Inleiding In de volgende paragrafen wordt ingegaan op het generieke beleid, te weten Stadsvisie Enkhuizen 2030 respectievelijk Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan. Voor het specifieke beleid is een opsomming per thema opgenomen (in hoofdstuk 4), zodat bij bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen het relevante beleid specifiek per thema toegevoegd kan worden.
3.6.2
Stadsvisie Enkhuizen 2030 De Stadsvisie Enkhuizen 2030 is vastgesteld door de gemeenteraad van Enkhuizen op 2 december 2009 en heeft als ondertitel 'Enkhuizen: Gastvrije haven en historische glorie'. De Coalitie en het College van Burgemeester en Wethouders hebben besloten de Stadsvisie als uitgangspunt te nemen voor de ruimtelijke ontwikkeling van Enkhuizen de komende jaren. De Stadsvisie bestaat uit drie delen. Het eerste en tweede deel beslaan de 'Stadsvisie Enkhuizen 2030'. Het eerste deel beschrijft een globale en wervende toekomstvisie die zich toespitst op de onderwerpen identiteit, sociale samenhang, economie, wonen en bouwen, toerisme en recreatie en ten slotte infrastructuur en mobiliteit. In het tweede deel zijn 34 richtinggevende uitspraken geformuleerd die de basis vormen voor het derde deel: de Structuurvisie Enkhuizen 2020. In deze Structuurvisie is de visie op hoofdlijnen uit de Stadsvisie zoals geformuleerd in de het eerste deel, vertaald naar een meer concrete, ruimtelijke visie. blad 22 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Identiteit In 2030 is Enkhuizen modern met een zichtbaar rijke geschiedenis als waterstad. Het is een functionele en overzichtelijke stad, door slimme zonering van gerichte gebieden voor toerisme, wonen en werken. De drie pijlers van het Enkhuizen van 2030 zijn: Een uniek historisch hart dat in de eerste plaats een rustige plek is voor bewoners; Een sterke toeristische functie die zich ook uitstrekt naar het buitengebied; Grootschalige werkgelegenheid in de buitenste ring van Enkhuizen, zoals op Krabbersplaat en de Schepenwijk. Het gaat hierbij voornamelijk om Seed Valley, een internationaal centrum voor veredeling van voedingsgewassen. Richtinggevende uitspraken die relevant zijn voor bestemmingsplannen: Enkhuizen gaat uit van haar kernkwaliteiten en benut haar cultuurhistorisch erfgoed en de unieke ligging aan het water. Enkhuizen brengt samenhang aan in de fysieke structuur van de stad door voor concentratiegebieden en goede verbindingen te kiezen. De binnenstad en de wijken zijn geen concurrerende gebieden, maar vullen elkaar goed aan. Enkhuizen benut en versterkt de bestaande verbindingen tussen binnenstad/buitenstad, zowel voor bewoner als toerist. De binnenstad wordt alleen vernieuwd op vlakken waar dit aansluit bij de cultuurhistorische waarden en waar dit leidt tot kwaliteitsverbetering. Enkhuizen zet zich sterk op de kaart als toeristische trekpleister. De gemeente Enkhuizen heeft een voorbeeldfunctie in het streven naar energie-neutraliteit. In 2030 is gemeente Enkhuizen een regiegemeente met vooral een voorwaardenscheppende, regisserende en stimulerende rol. Het feitelijk beheren of uitvoeren ligt bij andere partijen of wordt samen met andere gemeentes opgelost. Economie Toerisme en detailhandel zijn de economische dragers van Enkhuizen in 2030. Daarnaast dragen de specialistische sectoren op het gebied van onder meer monumenten, scheepsbouw en agribusiness bij aan de economie. Enkhuizen presenteert zich als waterstad. Bij de herinrichting van de Paktuinen richting het IJsselmeer zijn kleine kroegjes gevestigd en aan de Oude Haven vestigen zich kleine nautische bedrijven en de Zeevaartschool. Voor recreatief winkelen gaat men naar het historisch centrum. Dit ontleent zijn aantrekkingkracht mede aan kleine galeries en boetiekjes. Voor boodschappen en grote inkopen gaan Enkhuizenaren en inwoners van de regio naar het overdekte winkelcentrum in de buitenring. Aan de Oosterhaven worden ambachtelijke bedrijfjes aan huis gerund. De Oosterhaven is daarmee een verlengstuk van het Zuiderzeemuseum. Richtinggevende uitspraken die relevant zijn voor bestemmingsplannen: Enkhuizen streeft naar een vitale economische structuur die gebaseerd is op meerdere sectoren. Enkhuizen versterkt de regionale verzorgingsfunctie voor toerisme. Er wordt door Enkhuizen ingezet op het doorontwikkelen van Seed Valley. Enkhuizen streeft naar een coöperatief MKB, met name in de toeristische sector en de detailhandel. De gemeente kiest voor concentratie en bundeling van voorzieningen. Wonen Door de combinatie van kleinschaligheid en levendigheid is Enkhuizen in 2030 een gewilde woonplaats. Woonwijken zijn gemengd qua type huishouden, leeftijd en economische klasse. Uitzonderingen hierop zijn de historische binnenstad en plan Noord, die vooral bij kapitaalkrachtige senioren in trek zijn. In delen van de binnenstad gelden strenge bouwrestricties en projectontwikkelaars hebben op de populariteit van de binnenstad ingespeeld. Het karakter van de stad wordt ook buiten de binnenstad zichtbaar gemaakt. Rondom de stadswal en in nieuwbouwwijken is een historiserende bouwstijl toegepast. In het geval van bevolkingskrimp worden bouwplannen niet goedgekeurd, maar staan de kwaliteitsversterking en behoud van het groen voorop. Richtinggevende uitspraken die relevant zijn voor bestemmingsplannen: Enkhuizen streeft naar een balans in sociale woningbouw en koopaanbod. Enkhuizen verkent mogelijkheden voor verdere benutting van ruimte bij groei, zoals de mogelijkheden op het IJsselmeer. Enkhuizen verkent in hoeverre bij bevolkingskrimp soepele woningonttrekking mogelijk is. Ook maatregelen tegen leegstand worden onderzocht.
blad 23 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Toerisme en recreatie In 2030 is Enkhuizen de toonaangevende toeristische trekpleister van West-Friesland. Het grootschalige toerisme vindt plaats in het buitengebied en in het oude centrum vindt de relatief kleinschalige recreatie plaats. De gemeente heeft sinds 2015 een concentratiebeleid voor de binnenstad door de Oude Haven als voorkeursgebied voor vestiging van kleinschalige toeristische bedrijven te hanteren. Anno 2030 is de Oude Haven dan ook een aantrekkelijke binnenhaven, die doet denken aan de haven van Kopenhagen. De binnenstad, het Streekbos en de havens zijn verbonden door wandel- en fietsroutes. De routes tussen de binnenstad en het buitengebied zijn aantrekkelijk en breed opgezet. Richtinggevende uitspraken die relevant zijn voor bestemmingsplannen: Enkhuizen wil in 2030 de toonaangevende toeristische trekpleister van West-Friesland zijn. Enkhuizen kiest voor toerisme en recreatie voor concentratiegebieden om overlast en drukte te voorkomen en synergie tussen faciliteiten te bevorderen. Enkhuizen zet in op verbetering van de openbare ruimte en verbindende routes en op versterking en uitbreiding van het groen in de hele stad. De gemeente verkent in hoeverre waterrecreatie op en rond het IJsselmeer, maar ook in het achterland kan worden uitgebreid. De gemeente onderzoekt of er behoefte is aan een nieuw toeristisch buitengebied en zo ja, wat er nodig is om dit te realiseren. Infrastructuur In 2030 staan de binnen- en buitenstad beter met elkaar in verbinding. De binnenstad is bovendien autoluw en er zijn ondergrondse parkeergarages gebouwd. Op deze manier is er meer plek voor groen en speelvoorzieningen. Richtinggevende uitspraken die relevant zijn voor bestemmingsplannen: De gemeente onderzoekt mogelijkheden om het water en de haven meer de stad binnen te halen. Enkhuizen stimuleert het gebruik van alternatieve vervoerswijzen, zodat de (binnen)stad autoluw kan zijn. De ligging aan het water is een belangrijke kernkwaliteit van Enkhuizen. Het waterfront en de havens worden verstevigd. Structuurvisie 2020 De Structuurvisie Enkhuizen 2020 vloeit voort uit een uitwerking van de Stadsvisie Enkhuizen 2030, het 'overgebleven' beleid van het Structuurplan 2004 en andere beleidsplannen. De Structuurvisie beperkt zich tot het ruimtelijk beleid en is daarmee de ruimtelijke vertaling van de Stadsvisie. In de Structuurvisie is aangegeven wat de ruimtelijke gevolgen zijn van het gemeentelijk beleid waarvoor gekozen wordt. Behalve dat de Structuurvisie Enkhuizen 2020 is gebaseerd op de Stadsvisie 2030, bouwt ze ook voort op het Structuurplan van de gemeente Enkhuizen dat in 2004 is opgesteld. Gerealiseerde en lopende projecten Allereerst wordt in de Structuurvisie vastgesteld wat de lopende en reeds geplande projecten zijn waarmee in de Structuurvisie rekening is gehouden. Dit zijn ontwikkelingen waar ook bij het opstellen of herzien van bestemmingsplannen rekening mee gehouden dient te worden. Hierna is door middel van een serie kaarten uit de Structuurvisie een overzicht gegeven van de gerealiseerde en lopende projecten die zich in of tegen de plangebieden van de bestemmingsplannen voordoen (figuren 7 tot en met 13).
blad 24 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Figuur 7: Gerealiseerde en lopende projecten Binnenstad
Figuur 8: Gerealiseerde projecten Noord - Buitenstad
blad 25 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Figuur 9: Noord ‐ landbouw en natuur
Figuur 10: Noord ‐ Buitenstad blad 26 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Figuur 11: Noord ‐ Kustzone
Figuur 12: West ‐ wonen en agrotechnologie (Westeinde)
blad 27 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Figuur 13: Zuid - de werkstad
Na de inventarisatie van de lopende plannen en geplande projecten is de visie voor Enkhuizen in 2020 beschreven. Per thema worden de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid verwoord en vervolgens wordt ingezoomd op een aantal uitwerkingen en detailleringen. Het beleid en de specifieke uitwerkingen die van toepassing zijn op nieuw op te stellen bestemmingsplannen worden hierna besproken. Identiteit Het ruimtelijk beleid van de gemeente is gericht op behoud van de cultuurhistorische kwaliteit van de binnenstad. De visie daarachter is dat ontwikkelingen in de stad altijd plaats zullen moeten vinden met respect voor het geheugen van de stad. Dit betekent niet dat alles behouden moet worden, maar wel dat de continuïteit van het karakter van de binnenstad uitgangspunt is bij ontwikkelingen. Het karakter van de binnenstad komt tot uitdrukking op drie niveaus. Ten eerste de plattegrond, het patroon van straten, pleinen, grachten en haven. Ten tweede is de schaal van de bebouwing belangrijk. Daaronder vallen het volume en afmetingen in relatie tot de omgeving. Ten derde gaat het om de architectuur: stijl, materiaal en kleur. De continuïteit van het historische karakter van de stadplattegrond, de schaal van de bebouwing en de architectuur worden (mede) gewaarborgd door het bestemmingsplan. Met betrekking tot behoud van de schaal van de bebouwing zal in het op te stellen bestemmingsplan voor de binnenstad uitgegaan worden van de huidige situatie, met een afwijkingsmogelijkheid wanneer met behulp van een massastudie is aangetoond dat een afwijking kan passen in het historisch beeld. Economie De economische pijlers van Enkhuizen zijn het toerisme, de zaadteeltbedrijven, de kunststofindustrie, de nautische bedrijvigheid en de middenstand. Voor de nieuw op te stellen bestemmingsplannen zijn de volgende uitspraken relevant: 1. Voor winkels is in Enkhuizen genoeg netto vloeroppervlak; uitbreiding daarvan is niet nodig. In de binnenstad is het winkelvloeroppervlak per winkel in het algemeen kleiner dan 700 m2. Gezien het beleid de binnenstad autoluw te maken wordt niet gestreefd naar grotere winkels, behalve op de locatie Molenweg. blad 28 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
2.
3.
4.
In de landbouw zal de autonome ontwikkeling van schaalvergroting en intensivering doorgaan. Naast de autonome ontwikkeling zullen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen op voormalige landbouwgrond het totale areaal doen afnemen. Hierbij dient uit het oogpunt van zuinig ruimtegebruik het ontstaan van reststukken voorkomen te worden. In de polder Het Grootslag zullen in de toekomst landbouw en natuur blijvend aanwezig zijn. Aan de westzijde van Enkhuizen zal een herschikking van functies plaatsvinden. Ten noorden van het Westeinde worden de zaadteeltbedrijven (veelal aangeduid als Seed Valley) geconcentreerd. Aan de zuidzijde van het Westeinde wordt ruimte gemaakt voor woningbouw. Om bedrijventerreinen blijvend te laten voldoen aan de eisen van de tijd is herstructurering nodig. Dit geldt zowel voor de Krabbersplaat als voor Ketenwaal. De noodzakelijke herstructurering van Krabbersplaat zal in samenhang met de ontwikkeling van de 2e fase van het bedrijventerrein Schepenwijk II plaatsvinden. Op Krabbersplaat zal meer ruimte worden geboden aan watergebonden bedrijvigheid, terwijl op Schepenwijk landgebonden bedrijvigheid centraal staat. Deze bedrijvigheid kan profiteren van de ligging aan de N506. Voor Schepenwijk II fase 2 wordt onderzocht of er mogelijkheden moeten worden gecreëerd voor publieksfuncties, zoals grootschalige detailhandel. Uitgangspunt is om tussen Krabbersplaat en Broekerhaven een zogeheten voorland te creëren waarop zich nieuwe nautische bedrijven en wellicht een containeroverslag en een windmolenpark kunnen vestigen. De herinrichting en uitbreiding van de bedrijventerreinen mag de mogelijkheid om de N506 buitendijks naar de Houtribdijk te leiden, niet in de weg staan.
Daarbij zijn de volgende randvoorwaarden gesteld: Het behoud van het profiel van het Westeinde. Inpassing van de grote sloten in de polder. Een zorgvuldige vormgeving en inpassing van de zuidelijke rand. Agrarische gebruiksmogelijkheden voor de resterende ruimte. De verschillende plannen op het gebied van de bedrijventerreinen worden in figuur 14 weergegeven.
Figuur 14: Weergave van de nieuwe ontwikkelingen op bedrijventerrein in de gemeente Enkhuizen
3.6.3
HERT-visie De gemeente is bezig met het opstellen van een zogenoemde HERT-visie: Enkhuizen kloppend hart van WestFriesland. De afkorting staat voor Havens, Economie, Recreatie en Toerisme. Het concept is gereed (januari blad 29 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
2012). In de HERT-visie komen verschillende onderdelen van de Stadsvisie Enkhuizen 2030 en de Structuurvisie 2020 terug, in feite vormt de visie een verlengde van deze twee vastgestelde visies. In de HERTvisie zijn de feiten en cijfers van Enkhuizen opgenomen. Aan de hand van deze gegevens is het toekomstbeeld voor 2020 geschetst waarbij ontwikkelingsrichtingen voor de economie, de bedrijventerreinen, Seed Valley, de binnenstad en winkels buiten het centrum aangegeven zijn. Dit resulteert in de HERT-visie in een uitvoeringsprogramma. Wanneer de HERT-visie vastgesteld is, wordt deze paragraaf geactualiseerd.
3.6.4
Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP 2011-2015), gemeente Enkhuizen Het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan gemeente Enkhuizen is vastgesteld op 2 oktober 2009 door de gemeenteraad van Enkhuizen. Het gemeentelijk rioleringsplan is geen doel op zich, maar een beleidsmatig planningsinstrument. In het GRP wordt de samenhang tussen de doelstellingen en de verschillende activiteiten op het gebied van de riolering en de daarvoor benodigde kosten verduidelijkt. In het GRP is de huidige situatie van de riolering beschreven, zoals die ontstaan is na uitvoering van het rioleringsbeleid van de afgelopen periode. Na een evaluatie zijn nieuwe doelen geformuleerd. Voor zover daaraan niet wordt voldaan, zijn in het GRP aangegeven op welke wijze die doelen bereikt zullen worden. De totale strategie voor de komende planperiode is uitgewerkt in concrete maatregelen. Van deze maatregelen zijn de personele en financiële consequenties in beeld gebracht. De reikwijdte van deze maatregelen is in het GRP aangegeven. De precieze uitvoering ervan wordt, gezien de plantermijn van het GRP en de zich voortdurend ontwikkelende opvattingen over stedelijk waterbeheer, bepaald door de resultaten van nader onderzoek en overleg. Het GRP vormt daarmee de verbindende schakel tussen de gemeentelijke begroting enerzijds en de rioleringsberekeningen (Basisrioleringsplan, BRP) en het beheer van de riolering (Rioolbeheerplan, RBP) anderzijds. Een nadere uitwerking van de in het GRP beschreven strategie vindt jaarlijks plaats in operationele programma’s en actielijsten. Deze uitwerking heeft tot doel concreet aan te geven welke voorzieningen zullen worden aangelegd in het komende jaar, welk onderzoek zal worden uitgevoerd en welke maatregelen aan de bestaande voorzieningen zullen worden getroffen. De hieraan verbonden kosten worden in de gemeentelijke begroting opgenomen.
3.6.5
Specifiek gemeentelijk beleid In deze paragraaf worden de specifieke beleidsstukken weergegeven per thema. Voor bestemmingsplanactualisaties of ruimtelijke plannen voor het mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen, dient specifiek gekeken te worden naar de relevantie van de verschillende stukken. De relevante stukken dienen opgenomen te worden in de beleidsparagraaf van de toelichting van het bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing bij de omgevingsvergunning. Tabel 3.1: Overzicht beleidsstukken gemeentelijk beleid Thema Beleid Wonen en Beleidsnota speelruimte (nog niet vast gesteld) woonklimaat Raadsbesluit burgerinitiatief inzake UMTS-zendmasten (15 augustus 2005) Bedrijven, detail Beleid ondersteunende horeca in detailhandel 2010 handel en horeca Beleidsregels en voorbereiding-besluit concentratie publieksfuncties voor de binnenstad Beleidsovereenkomst Herinrichting Centrumgebied Enkhuizen Nota vrijstellingenbeleid horeca Enkhuizen 1997 Beleidsnota standplaatsen, markt en evenementen Verordening op de warenmarkt voor de gemeente Enkhuizen 2003 Beleidsnotitie bed & breakfast ten behoeve van gemeenten Welstand Welstandsnota Enkhuizen (wordt momenteel, april 2012, herzien) Onderzoek/Quickscan oeverbeschoeiing in de Boerenhoek te Enkhuizen Water & havens Nota Steigers en walkanten Enkhuizen (2006, verwerkt in het bestemmingsplan) Havenverordening en Havenatlas Enkhuizen Verkeer Verkeersplan Enkhuizen 2005–2015 Cultuurhistorie & Archeologische Beleidsnota Gemeente Enkhuizen (concept) Archeologie Cultuurhistorische verkenning Enkhuizen, de Oude Haven blad 30 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Externe veiligheid Visies voor specifieke locaties
Rijks- en gemeentelijke monumenten Monumentale bomen Beleidsvisie Externe Veiligheid 2009-2011 (wordt momenteel herzien) Beleidsvisie Schootsveld
Gemeente Enkhuizen - Werkboek Westeinde - stedenbouwkundige verkenning Herontwikkelingslocaties binnenstad
blad 31 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
4 4.1
Milieu- en gebiedsthema Inleiding In dit hoofdstuk worden de verschillende milieu- en gebiedsthema's beschreven. Per thema komt allereerst de wetgeving aan bod. Daarna wordt bij de meeste thema's ingegaan op de relevantie voor Enkhuizen (aangegeven in de subparagraaf "Situatie plangebied"). Zoals ook in paragraaf 1.2 is vermeld, wordt vervolgens een beschrijving van het thema bij een conserverend bestemmingsplan (situatie A) en de te nemen stappen bij een ontwikkeling (situatie B) ten aanzien van benodigd onderzoek gegeven. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de thema's (§ 4.2 t/m 4.10): 1. Bodem; 2. Water; 3. Archeologie en cultuurhistorie; 4. Ecologie; 5. Lucht; 6. Geur; 7. Akoestiek; 8. Bedrijven en milieuzonering; 9. Kabels en leidingen.
4.2 4.2.1
Bodem Wetgeving Wet bodembescherming De Wet bodembescherming is gericht op het voorkomen en bestrijden van bodemverontreiniging en op de sanering van bestaande bodemverontreiniging. De Wet bodembescherming is van toepassing op het gehele grondgebied, waaronder tevens de territoriale zee valt. Kern van de Wet bodembescherming wordt gevormd door de algemene bepalingen voor de bescherming van de bodem (hoofdstuk III). Daarin is onder andere een verplichting opgenomen voor ieder die op of in de bodem handelingen verricht en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken (artikel 13). Een ander belangrijk deel van de Wet bodembescherming wordt gevormd door de bepalingen voor de aanpak van bodemverontreiniging (Hoofdstuk IV). De saneringsregeling voor waterbodems die voorheen was opgenomen in de Wet bodembescherming is nu opgenomen in de Waterwet. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wet bodembescherming ligt vooral bij verschillende decentrale overheden. In het geval van rijkswateren, met inbegrip van de Noordzee, berusten de taken en bevoegdheden onder de Wet hoofdzakelijk bij de Minister van I&M.
4.2.2
Situatie plangebied Bodemfuncties In bijlage 1 is de bodemfunctiekaart weergegeven. Dit geeft een indicatie van het huidige gebruik van de bodem en een indicatie van de verontreinigingen. Op de website van Milieudienst Westfriesland zijn de meest actuele gegevens ten aanzien van de gesteldheid van de bodem te vinden. De website is: http://www.mdwf.nl/ Geologie Conform de archeologische beleidsnota worden binnen de gemeente Enkhuizen hoofdzakelijk zeekleigronden aangetroffen. Zowel de grote getij-inversieruggen als de kleinere geul- en kreeksystemen zijn (goed) te herkennen. De grote getij-inversieruggen bestaan uit zeer lichte tot matig lichte zavel. De kleinere geul- en kreeksystemen bestaan voornamelijk uit zware zavel. Ter hoogte van het bewoningslint van Bovenkarspel (Westeinde en Zuiderzee Route) worden dikke eerdgronden aangetroffen. Deze zijn ontstaan door ophoging blad 32 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
met afval gedurende eeuwenlange bewoning op vrijwel dezelfde locatie. De historische kern van Enkhuizen en een groot deel van de gebieden buiten de Westfriese Omringdijk zijn niet gekarteerd. Binnen het grondgebied van de gemeente Enkhuizen bevinden de voor de archeologie relevante geologische eenheden zich vrijwel direct aan het maaiveld. Om deze reden verschaft de geomorfogenisch gekarteerde bodemkaart van Ente bruikbare informatie over de (paleo)geografische opbouw van het onderzoeksgebied dan doorgaans het geval is bij bodemkaarten in holocene sedimentatiegebieden. Bij Kadijken zijn onlangs nieuwe vondsten gedaan wat inhoudt dat voor het nieuwe woongebied onderzoeken noodzakelijk zijn die de gevolgen in kaart brengen. Bodemwaarden Verschillende bodemwaarden worden weergegeven op de themakaart archeologie in bijlage 2.
4.2.3
Conserverend plan Bij conserverende bestemmingsplannen kan volstaan worden met het beschrijven van de huidige situatie. Hierbij dient gebruik gemaakt te worden van de bodemfunctiekaart in bijlage 1 bij dit rapport en de informatie ten aanzien van bodem op de website van http://www.mdwf.nl/.
4.2.4
Ontwikkeling Bij ontwikkelingen wordt doorgaans eerst een bodemonderzoek op de projectlocatie conform de norm NEN 5740 gehanteerd, de onderzoeksstrategie voor verkennend bodemonderzoek. Over het algemeen bestaat een (verkennend) bodemonderzoek (NEN 5740) uit 4 stappen: 1. Historisch onderzoek, c.q. dossieronderzoek (NVN 5725) gevolgd door het bepalen van de onderzoeksopzet; 2. Monsterneming grond en grondwater; 3. Laboratoriumonderzoek; 4. Toetsing, interpretatie en rapportage van de resultaten. Afhankelijk van de resultaten van dit onderzoek kan uitvoering van een nader onderzoek nodig zijn en wellicht een sanering bij ernstige bodemverontreiniging. Dit is op voorhand niet te bepalen.
4.3 4.3.1
Water Wetgeving Waterwet De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. De Waterwet verving bij de inwerkingtreding in december 2009 de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland: Wet op de waterhuishouding Wet op de waterkering Grondwaterwet Wet verontreiniging oppervlaktewateren Wet verontreiniging zeewater Wet droogmakerijen en indijkingen (Wet van 14 juli 1904) Wet beheer rijkswaterstaatswerken (het zogenaamde 'natte gedeelte') Waterstaatswet 1900 Ook verhuist de saneringsregeling voor waterbodems van de Wet bodembescherming naar de Waterwet (via de Invoeringswet). Naast de Waterwet blijft de Waterschapswet voor de waterschappen bestaan. Met de Waterwet zijn het Rijk, de waterschappen, de gemeenten en de provincies straks beter in staat om wateroverlast, waterschaarste en waterverontreiniging tegen te gaan. Ook is het gebruik van water in de wet geregeld. Denk hierbij aan water voor scheepvaart, drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en recreatie. Afhankelijk van de functie worden eisen gesteld aan de kwaliteit en de inrichting van het water(systeem). blad 33 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Iedereen in Nederland leeft met water. Daarom heeft ook iedereen in Nederland, direct of indirect, met de Waterwet te maken. De voorgaande vergunningstelsels op het gebied van water zijn gebundeld. Er is één watervergunning voor alle handelingen in het watersysteem. Er is namelijk één overheidsloket voor zowel de watervergunning als de omgevingsvergunning van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M). Het ministerie van Verkeer & Waterstaat (V&W) en I&M werken samen aan de invulling van dit loket. Voor het bevoegd gezag betekent de Waterwet dat de vergunning aan alle aspecten van het waterbeheer moet worden getoetst. Watervergunning Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld: zes vergunningen uit de bestaande 'waterbeheerwetten' zijn opgegaan in één watervergunning. Voor alle handelingen in het watersysteem is slechts één vergunning nodig: de watervergunning. Het ‘bevoegd gezag’ voor de verlening van de watervergunning is het waterschap voor het regionale watersysteem en Rijkswaterstaat voor het hoofdwatersysteem. Grondwater De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Nieuwe wetgeving vraagt om een andere verdeling van taken en rollen in het regionale waterbeheer en efficiënte samenwerking tussen provincie, waterschappen en gemeenten. Operationele grondwatertaken Volgens de Waterwet hebben de waterschappen een deel van de operationele grondwatertaken van de provincie overgenomen. Dit betekent dat de waterschappen deels verantwoordelijk zijn geworden voor het verlenen van vergunningen voor het onttrekken van grondwater. Als het gaat om drinkwatervoorziening, koude- en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen blijft de provincie verantwoordelijk voor de vergunningverlening. Milieubeschermingsgebieden voor grondwater In de milieubeschermingsgebieden voor grondwater komen de bevoegdheden steeds meer te liggen bij de gemeenten. Dit is onder andere een gevolg van de nieuwe Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De provincie en de waterschappen gaan voor de Wabo de rol van adviseur vervullen. Tabel 4.1: Verantwoordelijkheden grondwater
Provincie Strategisch grondwaterbeheer Operationeel grondwaterbeheer Grondwateronttrekking voor: koude/warmte opslag industrie > 150.000 m3/jaar drinkwater
Waterschappen Operationeel grondwaterbeheer Grondwateronttrekkingen voor: bronbemalingen waterbodemsanering beregening overig tot max. 150.000 m3/jaar
Indirecte lozingen In de Waterwet is eveneens opgenomen dat de bevoegdheid tot het verlenen van vergunningen voor indirecte lozingen (lozingen op het gemeentelijke vuilwaterriool) is over gegaan van de waterschappen naar de gemeenten. Op de themakaart Water, opgenomen in bijlage 3 zijn de relevante persleiding, de primaire waterkering, de regionale waterkering volgens de Keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: Hoogheemraadschap), de binnenbeschermingszone en de kernzone.
4.3.2
Conserverend plan Het opstellen van een waterparagraaf is ook bij een conserverend bestemmingsplan of beheersverordening zonder ontwikkelingen verplicht conform de Wro. In deze waterparagraaf kan worden volstaan met het blad 34 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
beschrijven van het vigerende beleidskader en de huidige situatie ten aanzien van de water kwaliteit en kwantiteit (zie paragraaf 4.3.4 'Aandachtspunten waterparagraaf'). Een overleg met het Hoogheemraadschap dient ook te allen tijde plaats te vinden.
4.3.3
Ontwikkeling Bij ruimtelijke plannen waarbinnen een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt dienen de gevolgen ten aanzien van de waterhuishouding in kaart gebracht worden in de waterparagraaf. In de waterparagraaf dient het vigerende beleidskader beschreven te worden en de gevolgen die dit heeft voor de ontwikkeling ten aanzien van de water kwaliteit en kwantiteit (zie paragraaf 4.3.4 'Aandachtspunten waterparagraaf'). Een overleg met het Hoogheemraadschap dient plaats te vinden.
4.3.4
Aandachtspunten waterparagraaf Inleiding De watertoets is een procesinstrument dat is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) 2003 en 2008. De bedoeling van het instrument is om wateraspecten van meet af aan mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het gaat hierbij om vijf thema's: waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, afvalwaterketen en beheer en onderhoud van nieuw oppervlaktewater. De resultaten van de watertoets middels een zogenoemde waterparagraaf (verplicht) worden opgenomen in (de ruimtelijke onderbouwing van) het bestemmingsplan of herziening hiervan. De watertoets wordt altijd afgesloten met een formele adviesaanvraag van de gemeente aan het Hoogheemraadschap. De formele adviesaanvraag behandelt het plan, het proces en de gezamenlijke afspraken die zijn gemaakt over de wateraspecten. De afspraken over de wateraspecten worden voor watertoetsplichtige plannen toegelicht in een verplichte waterparagraaf. Bij de formele adviesaanvraag wordt het ontwerpplan in eindconcept bijgevoegd. Het waterschap beoordeelt tenslotte het gevolgde proces, inclusief de resultaten hiervan opgenomen in de waterparagraaf, en geeft op basis hiervan een (formeel) wateradvies af. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft op haar website een checklist met watertoetsaspecten geplaatst. Hiernavolgend wordt deze checklist weergegeven. De checklist geeft verschillende aandachtpunten weer ten aanzien van de op te stellen waterparagraaf ten behoeve van het bestemmingsplan. Deze lijst kan gebruikt worden voor het opstellen van de waterparagraaf, maar vervangt in geen geval het verplichte wateradvies van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Op welke wateraspecten let het Hoogheemraadschap bij de watertoets? In de onderstaande tekst staan de wateraspecten per thema aangegeven, deze lijst kan gebruikt worden als checklist. In de formele adviesaanvraag aan het Hoogheemraadschap dient aangegeven te worden op welke wijze rekening is gehouden met deze wateraspecten. Checklist Wateraspecten Waterkwantiteit: Dempen = graven: o 100% compensatie van gedempt oppervlaktewater binnen het plan- of peilgebied. Compensatie van toename verharding afhankelijk van o.a. de toelaatbare peilstijging, afvoercapaciteit en rioolstelsel. Waar mogelijk en wenselijk verbetering van de waterhuishouding in samenwerking met het Hoogheemraadschap door realisatie van extra waterberging (evt. in combinatie met natuur, openbaar groen of recreatie). Waterkwaliteit: Realisatie van doorspoelbaar watersysteem door: o ontsluiting van doodlopende watergangen; o geen nieuwe doodlopende watergangen. Voorkomen van 'snipper-blauw' (vijvers met stilstaand water, geïsoleerde slootjes e.d.). Voorkomen van vervuiling van oppervlaktewater door: o het beperken van de toepassing van: blad 35 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
koperen, loden of zinken dakbedekking; chemische onkruidbestrijdingsmiddelen; verduurzaamd hout als oeverbeschoeiing; o het zoveel mogelijk beperken van bladval in het oppervlaktewater. Voorkomen van directe afstroming van potentieel vervuild regenwater op het oppervlaktewater. Waar mogelijk aanleg van natuurvriendelijke oevers (zoals plasbermen en rietoevers). Dit kan extra waterberging opleveren.
Waterkeringen: Rekening houden met een vrijwaringzone langs een waterkering: o Primaire waterkeringen: 100 meter uit teen van de waterkering; o Regionale keringen: 50 meter uit teen van de waterkering. Rekening houden met max. verkeersbelasting. Afvalwaterketen: Afkoppelen/niet aankoppelen van verhard oppervlak. Aangeven of en hoe een toename van het (vuilwater) aanbod in het riool wordt verwerkt. In nieuwe gebieden geen regenwater naar de rioolwaterzuivering, maar naar het oppervlaktewater afvoeren of infiltreren. Beheer en onderhoud nieuw oppervlaktewater: Watergangen en kunstwerken zodanig dimensioneren dat deze door het Hoogheemraadschap varend kunnen worden onderhouden (in de regel geldt dat sloten met een breedte van minimaal 6 meter en een diepte van 1 meter hieraan voldoen). Indien geen varend onderhoud mogelijk of wenselijk is, rekening houden met een of twee onderhoudsstroken (ongeveer 5 meter breed) langs watergangen. Oppervlaktewater binnen nieuwe stedelijke gebieden kan in onderhoud worden overgenomen door het Hoogheemraadschap. Hierover moeten in een vroeg stadium van de planvorming afspraken worden gemaakt. Hoe kunnen de afspraken in het bestemmingsplan worden vastgelegd? De gemeente legt de afspraken over de wateraspecten vast in de waterparagraaf van het bestemmingsplan. Daarnaast is het de bedoeling dat de gemeente een aantal zaken op de verbeelding en in de planregels regelt. Hiervoor heeft het Hoogheemraadschap de volgende aanbevelingen voor vastlegging van de wateraspecten door de gemeente: Geef het oppervlaktewater de bestemming ‘water’, en besteed in de toelichting aandacht aan de functie van dit water. Neem in de bestemming ‘waterstaatkundige werken’ (waterkeringen en watergangen) ook de onderhouds- en vrijwaringzones mee. Geef in de bestemmingsomschrijving aan de bestemmingen waar nieuw oppervlaktewater gerealiseerd kan worden (bijv. agrarische doeleinden of natuur), een medebestemming ‘water’. Neem in de eventuele wijzigingsbevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders op dat bij functiewijziging of ingrepen met consequenties voor het watersysteem contact met het Hoogheemraadschap dient te worden opgenomen, en afspraken worden gemaakt over compenserende maatregelen.
4.4 4.4.1
Archeologie en cultuurhistorie Inleiding In deze paragraaf wordt allereerst ingegaan op archeologie waarbij de wetgeving aan bod komt en vervolgens wat te doen bij een conserverend bestemmingsplan en bij een ontwikkeling. Vervolgens wordt ingegaan op cultuurhistorie (§ 4.4.5) en monumenten (§ 4.4.6) die meer beschrijvend van aard zijn en waarin ook kort wordt ingegaan op de verankering ervan in een bestemmingsplan.
4.4.2
Wetgeving archeologie Wet op de Archeologische Monumentenzorg In 1992 werd het Europese Verdrag van Valletta, tegenwoordig vaak aangeduid als het Verdrag van Malta, onder andere ook door Nederland ondertekend. De doelstelling van dit verdrag is onder andere te komen tot blad 36 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
een bescherming van het Erfgoed in brede zin, zowel ondergronds als bovengronds en dit te kunnen delen met een zo groot mogelijk publiek. Een van de uitgangspunten is daarbij het verstoordersprincipe. Dit houdt zoveel in dat bij nieuwe ontwikkeling de kosten voor onderzoek naar mogelijk aan te tasten waarden en het eventueel behoud daarvan voor rekening komen van de initiatiefnemer. In 1998 werd het interimbeleid inzake archeologie van kracht. Onder dit interimbeleid werd al zo veel mogelijk in de geest van het verdrag gehandeld en werd archeologie opengesteld voor de markt. Het proces is vervolgens in 2007 afgerond: in september 2007 werd de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz 2007) van kracht als onderdeel van de Monumentenwet 1988. Bij de WAMz 2007 hoort ook enkele algemene maatregelen van bestuur. Onder de WAMz is de gemeente de bevoegde overheid inzake archeologie en dient de gemeente het aspect archeologie onder meer te borgen in de nieuw te verschijnen bestemmingsplannen. De in 2007 in werking getreden Wet op de archeologische monumentenzorg heeft naaste enkele andere wetten de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Deze wijziging houdt onder meer in dat gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen (ook conserverende bestemmingsplannen) rekening moeten houden met de in de grond aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Met deze bepaling is, in overeenstemming met het Verdrag van Valletta (Malta), de archeologische monumentenzorg gekoppeld aan de ruimtelijke ordening. Archeologische beleidsnota Enkhuizen Op basis van de vindplaatsen- en verwachtingenkaart van 'De Streek', de archeologische verwachtingenkaarten van de Bronstijd en de Middeleeuwen is een vindplaatsen- en verwachtingenkaart van de gemeente Enkhuizen samengesteld. De verwachtingenkaarten van de Bronstijd en de Middeleeuwen zijn ook separaat opgenomen in de archeologische beleidsnota gemeente Enkhuizen. De archeologische beleidskaart geeft drie categorieën met bekende archeologische waarden aan en zes categorieën met verwachtingswaarden. Deze categorieën dienen als dubbelbestemming opgenomen te worden binnen de nieuw op te stellen bestemmingsplannen. Voor het IJssel- en Markermeer is nog geen beleidskaart vervaardigd. Bij bodemroering dient rekening gehouden te worden met onderzoek (-kosten) en eventuele aanwezige archeologische waarden. Bij nieuwe ontwikkelingen waarbij bodemingrepen worden voorzien dient het archeologisch beleid tevens als uitgangspunt voor mogelijk onderzoek. Hierbij is de omvang in m2 en de diepte van de bodemingreep leidend. De categorieën die als dubbelbestemming in een nieuw bestemmingsplan opgenomen dienen te worden staan hieronder weergegeven. Tabel 4.2: Verschillende archeologische zones archeologische beleidsnota Archeologische beleidsnota, gemeente Enkhuizen Bekende archeologische waarden
Aanduiding bestemmingsplan
Terrein van hoge archeologische waarde (Westfriese Omringdijk) Terrein van zeer hoge archeologische waarde
WR - A - 1 WR - A - 2
Terrein van hoge archeologische waarde
WR - A - 3
Onbekende archeologische waarden Oude woongronden (Bronstijd en Middeleeuwen)
Aanduiding Bestemmingsplan WR - A - 4
Bewoning uit d Middeleeuwen
WR - A - 5
Kreekruggen en -flanken (Bronstijd)
WR - A - 6
Komgronden
WR - A - 7
Onbekend / geen data
WR - A - 8
Geen
WR - A - 9
Voorschriften bij ingrepen dieper dan 35 cm -mv archeologisch onderzoek verplicht archeologisch onderzoek verplicht. Vergunning via de provincie Noord-Holland archeologisch onderzoek verplicht in plangebieden groter dan 30 m2 Voorschriften bij ingrijpen dan 35 cm -mv archeologie onderzoek in principe verplicht in plangebieden groter dan 30 m2 archeologie onderzoek in principe verplicht in plangebieden groter dan 500 m2 archeologie onderzoek verplicht in plangebieden groter dan 1.000 m2 archeologie onderzoek verplicht in plangebieden groter dan 15.000 m2 archeologie onderzoek verplicht in plangebieden groter dan 10.000 m2 geen onderzoek noodzakelijk blad 37 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
4.4.3
Conserverend plan Ook bij een conserverend bestemmingsplan of beheersverordening dient de gemeente een goede regeling op te nemen ten aanzien van de in de grond aanwezige en te verwachten archeologische waarden. Voor de gemeente Enkhuizen impliceert dit de opname van de op de gemeentelijke archeologische beleidskaart aangegeven Archeologisch Waardevolle (Verwachtings) Gebieden als dubbelbestemming in bestemmingsplannen.
4.4.4
Ontwikkeling Bij ruimtelijke plannen waarbinnen een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt dient getoetst te worden aan het archeologische beleid van de gemeente Enkhuizen, waarbij Archeologie West-Friesland een adviserende rol heeft. Archeologie West-Friesland kan in een vroeg stadium door middel van een archeologische Quickscan aangeven of een archeologisch onderzoek in het kader van de Monumentenzorg noodzakelijk is. In een Quickscan worden extra gegevens met betrekking tot een ontwikkelingslocatie nader in kaart gebracht en afgezet tegen de geplande bodemingrepen. De initiatiefnemer dient bij nieuw vast te stellen bestemmingsplannen waarbij een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt rekening te houden met de in de grond aanwezige en te verwachten archeologische waarden (artikel 38, lid 1). Het wetsvoorstel vraagt om in de voorbereidingsfase van een nieuw bestemmingsplan inventariserend archeologisch onderzoek te laten uitvoeren. Dit impliceert onder andere de toetsing van bestemmingsplannen aan de nu opgestelde archeologische beleidskaart en de verplichting aan te geven welke conclusies de gemeente daaraan verbindt. Met deze archeologische informatie kan de gemeente besluiten aanpassingen in de planontwikkeling aan te brengen teneinde aangetoonde waardevolle archeologische waarden te behouden. Voorts kan de gemeente beschermende voorschriften opstellen omtrent het gebruik van de grond. De kosten die voortkomen uit archeologisch (voor)onderzoek worden gedragen door de initiatiefnemer van de ontwikkeling. Vervolgens kunnen aan de initiatiefnemer aanvullende eisen ten aanzien van technische en bouwkundige maatregelen worden gesteld om de archeologie te behouden. De initiatiefnemer kan verplicht worden tot het doen van opgravingen of kan verplicht worden de bodemverstorende activiteiten te laten plaatsvinden onder begeleiding van een archeoloog.
4.4.5
Cultuurhistorie Cultuurhistorie Enkhuizen (Bron: Archeologie West-Friesland) Enkhuizen is gelegen in het oosten van West-Friesland, aan het oostelijke einde van een oost-west georiënteerde bewoningsas: de Streekweg. De aan deze weg gelegen dorpen bevonden zich oorspronkelijk noordelijker langs een oudere bewoningsas (de Zuiderkadijk). Deze as met de aanliggende dorpen is ten gevolge van de vorderende veenontginningen verplaatst naar de locatie van de huidige Streekweg, waarschijnlijk in de 12de eeuw. De stad Enkhuizen is ontstaan uit een samensmelting van twee dorpen: Enchusen en Gommerskarspel. De kern van Gommerskarspel lag waarschijnlijk bij de huidige Westerkerk, de locatie van het oude Enchusen moet worden gezocht in het huidige IJsselmeer, in het verlengde van de Streekweg/Westerstraat. Door de aanleg van de Westfriese Omringdijk in de 13de eeuw kwam het oude Enkhuizen buitendijks te liggen. Ten gevolge van de stijgende zeespiegel en het afslaan van dit buitendijkse land is het dorp door zijn inwoners geleidelijk verplaatst naar het gebied binnen de Omringdijk. Hierdoor kwam Enkhuizen tegen Gommerskarspel aan te liggen. In 1356 kregen de dorpen stadsrechten en werden zij door graaf Willem V onder de naam Enkhuizen officieel samengevoegd tot stad. In de periode hierna kreeg Enkhuizen een stedelijk karakter door de aanleg van havens, het oprichten van poorten en verdedigingswerken en de bouw van publieke gebouwen, waaronder een stadhuis, gasthuis en waag. Pas na de St. Elizabethvloed van 1421 werd het buitendijks gelegen Enkhuizen definitief opgegeven. Op dat moment was alleen de kerk hier waarschijnlijk nog aanwezig. Deze kerk werd afgebroken en vanaf 1423 begonnen de Enkhuizenaren met de bouw van de huidige Zuiderkerk, gewijd aan St. Pancratius. Iets later werd de Westerkerk, gewijd aan St. Gummarus, door de parochianen van Gommerskarspel vergroot. In de 15de eeuw werden vier kloosters in Enkhuizen opgericht, namelijk drie vrouwenkloosters bij de Westerkerk en een mannenklooster bij de Zuiderkerk. Onder druk van de gespannen politieke situatie door de Hoekse en Kabeljauwse twisten begon men in 1489 de hele stad met wallen te omgeven. De Westerkerk en omliggende kloosters kwamen hierbij binnen de stadsomwalling te liggen. blad 38 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Dankzij de bloeiende haringvisserij en handel nam het aantal inwoners van Enkhuizen in de 16de eeuw zeer snel toe. Dit veroorzaakte de bouw van steeds meer huizen, die nu vaak werden uitgevoerd in baksteen in plaats van hout. Tevens was meer havenruimte nodig, wat tussen 1540 en 1570 resulteerde in de aanleg van de Oude Haven, Vissershaven en Oosterhaven. De Oude Haven werd beschermd door de in 1540 gebouwde Drommedaris, de enige nog bestaande verdedigingstoren van Enkhuizen. Gebrek aan ruimte voor de snel groeiende bevolking en toenemende economische activiteiten was de belangrijkste reden om de stad grootschalig uit te breiden aan de west- en noordzijde rond 1600. De stadsmuren en torens werden vervangen door moderne verdedigingswerken in de vorm van aarden wallen en bastions. Tevens werden nieuwe havens binnen de stad gegraven, namelijk de Nieuwe Haven, Oude Buishaven en Nieuwe Buishaven. Rond 1620 bereikte de economische bloei van Enkhuizen zijn piek. Op dat moment woonden ongeveer 21.000 mensen binnen de vest. De bloei was in de eerste plaats te danken aan de haringvisserij. Hiernaast speelden de handel en scheepvaart een grote rol, met name de Sontvaart (handel op het Oostzeegebied), kust- en Straatvaart (handel op Frankrijk en landen langs de Middellandse Zee) en handel met Azië door de VOC. Rond het midden van de 17de eeuw was de bloeiperiode voorbij en vond op zowel economisch als demografisch gebied verval plaats. Het dieptepunt van de crisis werd bereikt rond 1850, toen Enkhuizen nog slechts ca. 5000 inwoners telde. De leegloop had als gevolg dat veel huizen werden gesloopt en de stad een landelijk karakter kreeg, met name in de Boerenhoek. Pas vanaf de late 19de eeuw was weer sprake van groei door de aanleg van de spoorlijn en intensivering van de land- en tuinbouw, met name de teelt van bloemzaad. Beschermd stadgezicht In een beschikking van 17 september 1984 van de voormalige ministeries van WVC (welzijn, volksgezondheid en cultuur) en VROM (volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieu) is Enkhuizen aangewezen als beschermd stadsgezicht in de zin van artikel 20 van de Monumentenwet. In de beschikking wordt gesteld dat dit is gedaan op basis van de volgende overwegingen: Het specifieke karakter van de welvarende 17de eeuwse havenstad in de oostelijke stadshelft in het uitgebreide havenareaal en in de dichte bebouwing is bewaard gebleven. In het westelijke stadsdeel in het vaarten- en wegenpatroon en in de kleine schaal van de bebouwing komt tot uiting dat de in de 17de eeuw verwachte stedelijke groei is uitgebleven, waardoor dit gebied twee eeuwen lang als tuinengebied heeft gefunctioneerd. De ligging aan de voormalige Zuiderzee en de relatie tussen de omwalde stad en de deels nog onbebouwde omgeving is van grote waarde. De ruimtelijke ontwikkeling heeft grotendeels binnen de structuur en schaal van de middeleeuwse stad en latere uitbereidingen plaatsgevonden. Het bebouwingsbeeld in de grote delen van de oude stad is nog samenhangend en waardevol. In de toelichting bij de beschikking wordt het karakter van de verschillende stadsdelen uitvoerig besproken. Deze toelichting is een zeer toegankelijke beschrijving van de stad en is te gebruiken bij het vastleggen van de ‘karakteristieke’ maatvoering van bebouwing en inrichtingsmogelijkheden in de openbare ruimte. In figuur 15 is de begrenzing van het beschermd stadsgezicht weergegeven.
blad 39 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Figuur 15: Begrenzing Rijksbeschermd Stadsgezicht (bron: geo.noord-holland.nl/chw)
Voor het beschermd stadsgezicht dient een dubbelbestemming in ieder bestemmingsplan opgenomen te worden, ongeacht of het een conserverend bestemmingsplan is of een bestemmingsplan waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Het beschermd stadsgezicht moet altijd als zodanig bestemd en hiermee beschermd worden. Cultuurhistorische waarden De cultuurhistorische waarden binnen de gemeente Enkhuizen bestaan uit verschillende elementen, zoals de Westfriese Omringdijk, landschap en geologie en monumenten. Deze elementen worden uitvoerig in de voorgaande paragraven beschreven en worden daarom hier niet nader behandeld. De Westfriese Omringdijk is weergegeven op de kaart in bijlage 4.
4.4.6
Monumenten Rijksmonumenten De gemeente Enkhuizen heeft 363 rijksmonumenten binnen haar gemeentegrenzen. Provinciale monumenten Binnen de gemeente Enkhuizen is één provinciaal monument aanwezig. Het betreft hier de Westfriese Omringdijk. Gemeentelijke monumenten De gemeente Enkhuizen heeft 207 gemeentelijke monumenten binnen haar gemeentegrenzen. Monumenten zijn beschermd via de Monumentenwet en provinciaal en gemeentelijk monumentenbeleid. In de bestemmingsplannen hoeven monumenten daarom niet (dubbel) beschermd te worden. Wel kunnen monumenten op de verbeelding van het bestemmingsplan worden aangegeven. Het betreft dan enkel een informatieve aanduiding (signaleringsfunctie) waaraan in het bestemmingsplan geen juridische gevolgen zijn verbonden. Bijlage 4 bevat een kaart en bijlage 5 bevat een overzichtslijst van alle monumenten.
4.5 4.5.1
Ecologie Wetgeving Flora- en faunawet (soortenbescherming) De Flora- en faunawet vormt het wettelijk kader voor de bescherming van in het wild levende in- en uitheemse planten- en diersoorten. Deze wet integreert de verschillende wettelijke regelingen die voorheen blad 40 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
dienden ter bescherming van in- en uitheemse planten en dieren in Nederland, waaronder (Hoofdstuk V van) de Natuurbeschermingswet 1967, de Vogelwet, de Wet bedreigde uitheemse diersoorten en de Jachtwet. De Flora- en faunawet bevat geen specifieke bepaling waarin het toepassingsgebied is aangegeven. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Een algemene zorgplicht voor een ieder voor alle in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving is opgenomen in artikel 2 van de Flora- en faunawet. Kern van deze wet wordt gevormd door hoofdstukken II en III. Hoofdstuk II heeft betrekking op de aanwijzing van beschermde in- en uitheemse planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet bepaalt dat als beschermde inheemse diersoort worden aangemerkt: a. Alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren, waaronder alle zeezoogdieren, met uitzondering van gedomesticeerde dieren behorende tot bij AMvB aangewezen soorten en met uitzondering van de zwarte rat, de bruine rat en de huismuis; b. Alle van nature op het Europese grondgebied van de lidstaten van de EU voorkomende soorten vogels, waaronder alle zee- en kustvogels, met uitzondering van gedomesticeerde vogels behorende tot bij AMvB aangewezen soorten; c. Alle van nature in Nederland voorkomende soorten amfibieën en reptielen; en d. Alle van nature in Nederland voorkomende soorten vissen, waaronder een groot aantal zeevissen, met uitzondering van de soorten waarop de Visserijwet van toepassing is. Andere planten- en dierensoorten zijn bij AMvB aangewezen als beschermd (Besluit van 28 november 2000, houdende aanwijzing van planten- en dierensoorten ingevolge de Flora- en faunawet). De aanwijzing geschiedt bij ministeriële regeling indien dit noodzakelijk is ter uitvoering van internationale verplichtingen of bindende besluiten van organen van de EU of andere volkenrechtelijke organisaties. Een dergelijke aanwijzing is vervat in de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet. Hoofdstuk III bevat algemene verbodsbepalingen ten aanzien van de planten- en diersoorten die zijn aangewezen als beschermd. De belangrijkste verboden zijn: Verboden handelingen met betrekking tot beschermde planten: Artikel 8: Het plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen, beschadigen, ontwortelen of om een andere manier van de groeiplaats verwijderen van planten Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van planten Verboden handelingen met betrekking tot beschermde dieren: Artikel 9: Het doden, verwonden, vangen of bemachtigen van dieren. Het met het oog op bovenstaande doelen opsporen van dieren. Artikel 10: Het opzettelijk verontrusten van dieren Artikel 11: Het beschadigen, vernielen, uithalen wegnemen, verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren. Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van dieren In artikel 75 van de Flora- en faunawet worden de ontheffingsmogelijkheden weergegeven. Op 23 februari 2005 is de Algemene Maatregel van Bestuur m.b.t. artikel 75 van de Flora- en faunwet in werking getreden. Middels deze AMvB wordt onder bepaalde voorwaarden een algemene vrijstelling geregeld van de ontheffingsplicht van de Flora- en faunawet. Deze vrijstelling geldt voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, bestendig gebruik en bestendig beheer en onderhoud en voor bepaalde (algemeen voorkomende) soorten. Welke voorwaarden verbonden zijn aan de vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen in het zoekgebied. In de AMvB worden hiertoe verschillende beschermingsregimes onderscheiden. Soorten van tabel 1 – algemene soorten – lichtste beschermingsregime AMvB Voor deze soorten geldt voor ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de ontheffingsplicht. Voor deze soorten is derhalve geen ontheffing nodig. Wel geldt ten aanzien van deze soorten de zorgplicht, die eveneens van de Flora- en faunawet uitgaat. Soorten die vallen onder de vrijstelling betreffen onder andere algemene zoogdiersoorten, zoals algemene muizen- en spitsmuizen, de egel, konijn en mol, ree en vos; blad 41 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
algemene amfibieënsoorten, waaronder de bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander en plantensoorten als grasklokje en gewone dotterbloem. Soorten van tabel 2 – overige soorten – middelste beschermingsregime AMvB Voor soorten van tabel 2 van de AMvB is bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling mogelijk van de ontheffingsplicht, indien gewerkt wordt volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode. Ontbreekt zo’n gedragscode, dan dient ontheffing aangevraagd te worden, welke wordt getoetst aan het criterium ‘doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort’(lichte toets). Daarnaast geldt ook voor soorten van tabel 2 de algemene zorgplicht.
Soorten van tabel 3 – genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en in Bijlage 1 van de AMvB – zwaarste beschermingsregime AMvB Voor soorten van tabel 3 geldt het zwaarste beschermingsregime en is bij ruimtelijke ontwikkelingen geen vrijstelling mogelijk van de ontheffingsplicht, ook niet met een gedragscode. Voor deze soorten dient een ontheffing aangevraagd te worden, welke aan vier criteria wordt getoetst (zware toets): de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats wordt niet aangetast, er is sprake van een in of bij wet genoemd belang, er is geen alternatief en ‘doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort’. Daarnaast geldt ook voor soorten van tabel 3 de algemene zorgplicht. Vogels In de Flora- en faunawet is opgenomen dat broedende vogels altijd zijn beschermd. Ingrepen zullen veelal buiten het broedseizoen plaats moeten vinden. Daarnaast is er een lijst met vogels die een vaste nestlocatie hebben, bijvoorbeeld omdat ze moeilijk een eigen/nieuw nest kunnen maken (bijvoorbeeld een Buizerd of Sperwer) of jaarrond aanwezig zijn (bijvoorbeeld een Steenuil). Alleen voor de vogelsoorten op deze lijst geldt dat de verblijfplaats (nest) jaarrond beschermd is onder artikel 11 van de algemene verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet. Deze vormen de meest streng beschermde groep. Vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels zijn aangewezen in de “aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten” (Ministerie van LNV, 2009). Op verschillende locaties in Enkhuizen zijn zwaluwen gesignaleerd, zwaluwen komen voor op de zogenoemde rode lijst. Deze ‘Rode Lijst van de Nederlandse broedvogels’ is in 2004 vastgesteld. Op deze lijst staan 78 vogelsoorten vermeld. Wanneer een dier op de rode lijst voorkomt is deze nog geen beschermde diersoort in de zin van de Flora- en faunawet, maar houdt het een signaleringfunctie in, omdat wel sprake is van een bedreigde soort. De overige hoofdstukken van de Flora- en faunawet hebben onder andere betrekking op: De aanwijzing als beschermde leefomgeving en de gevolgen die daaruit voortvloeien (Hoofdstuk IV); Bijzondere bepalingen omtrent faunabeheereenheden en faunabeheerplannen en de jacht, bijzondere vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen, waaronder de omgevingsvergunning (Hoofdstuk V); Het faunafonds (Hoofdstuk VI); Toezicht, straf en dwangbepalingen (Hoofdstuk VIII). Met betrekking tot de verbodsbepalingen uit Hoofdstuk III geldt een uitgebreid stelsel van uitzonderingen, dat geregeld is in Hoofdstuk V en een aantal lagere regelingen. Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming) De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van de Natura 2000-gebieden en vertaalt deze bescherming naar de Nederlandse regelgeving (daarnaast bevat de wet een regeling voor andere specifieke beschermde natuurmonumenten van nationaal belang). Op basis van de Natuurbeschermingswet worden in Nederland de Natura 2000- gebieden aangewezen. Deze worden door middel van een ministeriële aanwijzing vastgelegd. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd, die door provincies in beheerplannen moeten worden uitgewerkt. Op dit moment is de aanwijzing van Vogelrichtlijngebieden definitief, maar voor Habitatrichtlijngebieden is de aanwijzing nog in procedure. Bij gebieden die onder beide richtlijnen vallen, worden de aanwijzingen gecombineerd in één aanwijzing als Natura 2000-gebied.
blad 42 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
4.5.2
Situatie plangebied Natuurgebieden Natura 2000-gebieden Enkhuizen grenst aan het IJsselmeer en Markermeer, die deel uitmaken van het Europese natuurnetwerk Natura 2000. Deze aanduidingen zijn opgenomen op de themakaart Ecologie en Natuur, in bijlage 6. Voor het IJsselmeer bestaat de opgave vooral uit het scheppen van voldoende rust- en ruiplaatsen voor watervogels zoals Fuut, Smient, Slobeend en ganzen. Moerasvorming langs de oevers verzacht de overgang van land naar water en schept een paaiplaats voor vis en broedbiotoop voor de roerdomp. Voor het Markermeer bestaat de opgave vooral uit behoud en herstel van samenhang tussen slaapplaatsen en foerageergebieden voor grasetende watervogels en meervleermuizen. De belangrijkste kraamkamerfunctie en slaapfunctie van de meervleermuis ligt vooral in gebouwen buiten de Natura 2000-gebieden.1 Ecologische Hoofdstructuur De geïsoleerde ligging van de veelal kleine reservaten maakt de natuur in West-Friesland kwetsbaar voor versnippering. Ecologische verbindingen met riet- en bloemrijk hooiland zijn hier belangrijk. Binnen de gemeente Enkhuizen is het EHS gebied 'De Ven' gesitueerd. De Ven en de Kreupel De Ven bestaat uit buitendijks grasland en rietland met bosopslag en herbergt een grote kolonie aalscholvers van unieke omvang in Nederland. Binnendijks liggen vochtige en kruidenrijke graslanden en rietmoeras. De Kreupel is een nieuw aangelegd complex van natuureilanden in het IJsselmeer. Op het eiland zijn grote kolonies aanwezig van onder meer aalscholver en vis dief, tevens is het gebied en een belangrijke pleisterplaats voor zwarte sterns. De hoofddoelstelling voor het natuurbeheer van de Kreupel is: Het ontsluiten van voedselrijke wateren voor voedsel zoekende vogels; Het bieden van broedgelegenheid aan kale grondbroeders; Het bieden van rust-en voedselplaatsen voor watervogels. Overige gebieden Ook buiten de specifieke natuurgebieden zijn locaties waar beschermde planten- en diersoorten waargenomen zijn. Zo zijn waterlopen, openbaar groen, het landelijk gebied en ook het stedelijk gebied geschikt leefgebied voor diverse soorten planten- en diersoorten: Waterlopen; waterlopen vormen een geschikte leefomgeving voor diverse amfibieën en vissoorten. Afhankelijk van de kwaliteit en helderheid van het water is plantengroei mogelijk. Verschillende vogelsoorten maken een drijfnest op het water, of nestelen in rietkragen. Binnen de gemeentegrenzen bevinden zich een groot aantal waterlopen, waarvan een deel met rietkraag; Openbaar groen; het openbaar groen in de vorm van parken, gazons en overige beplanting vormt het leefgebied van broedvogels en kleine zoogdieren zoals muizen en de egel. Afhankelijk van het beheer is het groen meer of minder interessant voor vlinders en andere insecten. Soms komt een gevarieerde ondergroei tot ontwikkeling of ontstaan stroken met bloemrijk grasland; Landelijk gebied; akkers en weilanden met een intensief agrarisch gebruik herbergen over het algemeen weinig tot geen bijzondere natuurwaarden. Waar het landschap een open karakter heeft vormen akkers en weilanden de broedbiotoop voor weidevogels. Landschappelijke beplanting en erfbeplanting bieden broedgelegenheid aan zangvogels. Voor het overige vormen bermen en oevers soms een uitwijkplaats voor soorten die zich op landbouwpercelen niet meer kunnen handhaven; Stedelijk gebied; in de bebouwde omgeving beperken natuurwaarden zich veelal tot algemeen voorkomende soorten. Verschillende vleermuissoorten gebruiken stedelijk gebied als jachtbiotoop. Bebouwing zelf kan een schuilplaats vormen voor vleermuizen. Verder zijn diverse muizensoorten te verwachten in de bebouwde omgeving, evenals de bruine rat (huismuis en bruine rat zijn niet beschermd). Erven en tuinen vormen het jachtgebied van de egel. Op oude muren komen soms beschermde muurplanten voor.
1
Ontwerp Natuurbeheersplan 2012 blad 43 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Bijzondere planten- en diersoorten Amfibieën en Reptielen West-Friesland is voor amfibieën een gebied met weinig bijzondere waarden. De soorten die er voorkomen zijn die soorten die landelijk wijdverspreid voorkomen en algemeen zijn (opgenomen in tabel 1 van de Floraen faunawet). Voorkomende soorten zijn Bruine kikker, Bastaardkikker, Meerkikker, Gewone pad en Kleine watersalamander. Zeldzame soorten en strikt beschermde soorten als Rugstreeppad, Heikikker of Kamsalamander komen niet voor binnen de gemeente Enkhuizen. Strikt beschermde hagedissen en slangen komen evenmin voor binnen de gemeente. Zoogdieren Binnen de gemeente komen de algemene wijdverspreide zoogdiersoorten voor (konijn, haas, vos, diverse muizen en spitsmuissoorten). De soorten die voorkomen zijn, op vleermuizen na, allemaal soorten die staan vermeld in tabel 1 van de Flora- en faunawet, de algemene soorten met het lichtste beschermingsregime. Landelijk strikt beschermde soorten als Das of Boommarter komen niet voor in West-Friesland. Strikt beschermde soorten als Noordse woelmuis en Waterspitsmuis die binnen de provincie Noord-Holland voorkomen, komen niet voor in Enkhuizen. Alle vleermuizen zijn strikt beschermd in Nederland, het gaat dan zowel om de verblijfplaatsen (bijvoorbeeld in gebouwen of holle oude bomen) als vliegroutes en foerageergebieden. Binnen de gemeente zijn, met name in de oudere stadswijken en rondom landelijke gelegen boerderijen, gebouwbewonende soorten als Gewone dwergvleermuis, Laatvlieger en Meervleermuis te verwachten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de verblijfplaats dient een natuuronderzoek plaats te vinden om de effecten op deze strikt beschermde soortgroep in beeld te brengen. Binnen de gemeente zijn naar verwachting geen verblijfplaatsen aanwezig van vleermuissoorten die in bomen verkeren aangezien daarvoor geschikte bossen ontbreken. Vaatplanten Het buitengebied van de gemeente Enkhuizen bestaat grotendeels uit intensief beheerd akkerland met watergangen met voedselrijk water en goed onderhouden oevers. Het voorkomen van beschermde vaatplanten is in dergelijke gebieden beperkt. Beschermde planten zijn met name aan te treffen in natuurterreinen en natuurlijk beheerde wegbermen, kavelranden en wegbermen. Te verwachten soorten zijn licht beschermde soorten als gewone dotterbloem en zwanebloem (tabel 1-soorten). Striktbeschermde plantensoorten zijn wel binnen de gemeente Enkhuizen aanwezig. In de oude stad op kademuren komen diverse groeiplaatsen voor van beschermde muurplanten zoals Steenbreekvaren en Tongvaren. Beide soorten zijn opgenomen in tabel 2 van de Flora- en faunawet. Groeiplaatsen van deze beschermde (muur)planten dienen behouden te blijven. De groeiplaatsen zijn beschermd middels de Flora- en faunawet. Insecten en ongewervelden Het voorkomen van strikt beschermde insecten en ongewervelden binnen de gemeente kan worden uitgesloten. Beschermde vlinders en libellen zijn in Nederland bijna uitsluitend alleen aanwezig in natuurterrein met een specifiek biotoop zoals hoogvenen, blauwgraslanden of laagveenmoerassen. Dergelijke gebieden zijn niet binnen de gemeente aanwezig. Vissen In de provincie Noord-Holland komen een aantal beschermde vissoorten voor die ook voorkomen binnen de gemeente Enkhuizen. Binnen de gemeente zijn Bittervoorn (tabel 3-soort) en Kleine modderkruiper (tabel 2) aanwezig. Versteende oevers langs het IJssel- en Markermeer zijn geschikt leefgebied voor de strikt beschermde Rivierdonderpad. Naast deze soorten bestaat de visgemeenschap uit soorten als blankvoorn, brasem, baars, snoekbaars en nog diverse algemene soorten die middels de algemene zorgplicht uit de Floraen faunawet beschermd worden.
4.5.3
Conserverend bestemmingsplan Voor een conserverend bestemmingsplan of beheersverordening waarbinnen geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt is een omschrijving van de flora- en fauna, zoals opgenomen in deze Gebieds-ATLAS, toereikend.
blad 44 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
4.5.4
Ontwikkeling Voorafgaand aan ruimtelijke ingrepen is het van belang om goed te beoordelen of er mogelijke nadelige effecten zijn op beschermde gebieden, of beschermde soorten in het plangebied of daarbuiten. Tijdens de uitwerking van de plannen dient daartoe het volgende in kaart te worden gebracht: Ligt het plangebied in, of in de nabijheid van een gebied met een beschermde status (EHS of Natura 2000)?; Welke beschermde dieren- en plantensoorten komen in en nabij het plangebied voor?; Leidt het realiseren van het plan tot negatieve effecten op geconstateerde natuurwaarden?; Zijn er mitigerende maatregelen mogelijk?; Is, om de plannen te kunnen uitvoeren, ontheffing in het kader van de flora- en faunawet of een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet vereist? Het antwoord op deze vragen kan worden gegeven door de uitvoering van een natuurtoets.
4.6 4.6.1
Lucht Inleiding In deze paragraaf wordt ingegaan op het aspect luchtkwaliteit. Hierbij wordt de wet- en regelgeving uiteengezet en wordt de specifieke situatie voor Enkhuizen beschreven. De informatie die in deze paragraaf uiteengezet is, geeft inzicht in de benodigde aanpak voor het aspect lucht bij bestemmingsplannen of ruimtelijke onderbouwingen voor nieuwe ontwikkelingen. De hoofdvraag hierbij is of de ontwikkeling past binnen de regeling 'Niet In Betekenende Mate bijdragen' of dat de ontwikkeling in het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) is opgenomen. Dit bepaalt de aanpak voor nader onderzoek.
4.6.2
Wetgeving Wet luchtkwaliteit De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, ook wel de Wet luchtkwaliteit genoemd. De ‘Wet luchtkwaliteit’ bestaat uit de volgende AMvB en ministeriële regelingen: Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Besluit NIBM); Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Regeling NIBM); Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007; Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Grondslagen Wet milieubeheer (art. 5.16) In artikel 5.16 Wet milieubeheer (Wm) wordt aangegeven dat het uitoefenen van bevoegdheden behorend bij bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (art. 5.16 Wm, lid 2 onder c), mogen worden uitgeoefend als wordt voldaan aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden: Er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde (art 5.16 lid 1 sub a); Deze, per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt (art 5.16 lid 1 sub b); Deze slechts in ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging (art 5.16 lid 1 sub c); Deze onderdeel is van regionaal programma van maatregelen (conform art 5.13) of van het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden (art 5.16 lid 1 sub d). Luchtkwaliteitseisen De ruimtelijke ordening en luchtkwaliteit zijn deels gekoppeld. Dit maakt het mogelijk om niet voor elk ruimtelijk plan te hoeven toetsen aan de normen. Hierbij is met name het begrip 'in betekenende mate' van belang2. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn grenswaarden voor luchtverontreinigende stoffen opgenomen. De betreffende grenswaarden zijn in onderstaande tabel inzichtelijk gemaakt.
2
Projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Wanneer een ontwikkeling minder dan 3% van de grenswaarde bijdraagt, dan is deze ontwikkeling per definitie 'niet in betekende mate' en hoeft er geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. Deze 3% komt overeen met een maximale toenamen van 1,2 μg/m3 voor de concentraties fijn stof en stikstofdioxide. blad 45 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Tabel 4.3: Grenswaarden met ingang van 1 augustus 2009 Grenswaarden in μg/m3 geldend op Component
Fijn stof (PM10) Fijn stof (PM2,5) Stikstofdioxide (NO2) Koolmonoxide (CO) Lood (Pb) Zwaveldioxide (SO2) Benzeen (C6H6) * **
Concentratiesoort jaargemiddelde 24-uursgemiddelde jaargemiddelde jaargemiddelde uurgemiddelde 8-uurgemiddelde jaargemiddelde 24-uursgemiddelde uurgemiddelde jaargemiddelde
01-08-2009
11-06-2011
01-01-2015
48* 75 60 300 10.000 0,5 125 350 10
40 50 60 300 10.000 0,5 125 350 5
40 50 25 40** 200** 10.000 0,5 125 350 5
*) Toegestane aantal overschrijdingen per jaar 35 18
Buiten de zone 'midden' en de agglomeraties Amsterdam/Haarlem, Rotterdam/Dordrecht en Utrecht is deze grenswaarde 40 µg/m3. In de agglomeratie Heerlen/Kerkrade is deze grenswaarde al op 01-01-2013 van kracht.
Besluit niet in betekende mate bijdragen In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel stikstofdioxide (NO2) als fijn stof (PM10) niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2 µg/m3. Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Wel moet worden aangetoond dat als gevolg van het project de jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 niet met meer dan 1,2 µg/m3 toenemen. In de onder het Besluit NIBM vallende Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn een aantal categorieën van plannen (projecten) opgenomen waarvoor tot een bepaalde omvang zonder meer geldt dat deze plannen niet in betekenende mate bijdragen. Blijft de ontwikkeling binnen de voor deze categorieën opgenomen grenzen, dan is het project per definitie niet in betekenende mate, hoeft dit niet met berekeningen te worden aangetoond en hoeft ook in dat geval verder geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. De categorieën waarvoor een grens is aangegeven waarbinnen toetsing aan de grenswaarden niet hoeft plaats te vinden zijn woningen en kantoren. De grenzen van deze regeling worden hieronder aangegeven en gelden vanaf inwerkingtreding van het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit uit 2009). Tabel 4.4: 3% criterium Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
3% criterium (vanaf inwerkingtreding NSL) Wonen - 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg - 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling
Kantoor - 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg - 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling
Aanpak afwijkende functies Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet bestaat uit woningen of kantoorruimte is het toepassen van de NIBM-regeling tevens mogelijk. Hierbij dient aannemelijk gemaakt te worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit kan gedaan worden door het te verwachten aantal verkeersbewegingen van de voorgenomen ontwikkeling te vergelijken met het aantal verkeersbewegingen dat gelijk staat aan de realisatie van 1500 woningen. blad 46 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Voorbeeld: Wanneer als vuistregel 5 verkeersbewegingen per woning wordt genomen, vallen ontwikkelingen met max. 7500 verkeersbewegingen met één ontsluitingsweg ook binnen de NIBM-regeling. Als voorbeeld wordt hier een zorgcentrum genomen. - Personeel: 2 artsen, 2 verpleegkundigen en 2 medewerkers van de apotheek. - Patiënten: tijdens kantooruren 8 - 17 uur per uur 12 patiënten. - Klanten: 12 klanten voor de apotheek. Verkeersbewegingen: Personeel 6 maal 2 (heen- en terugreis) = 12 verkeersbewegingen Patiënten 9 uur maal 12 maal 2 (heen- en terugreis) = 216 verkeersbewegingen Klanten 9 uur maal 12 maal 2 (heen- en terugreis)= 216 verkeersbewegingen Totaal: 444 verkeersbewegingen per dag Conclusie: Het zorgcentrum zorgt in totaal voor 444 verkeersbewegingen per dag. Hiermee blijft deze ontwikkeling ruimschoots beneden de 7500 verkeersbewegingen. De ontwikkeling past binnen de NIBM-regeling.
4.6.3
Situatie plangebied Punten van aandacht voor de gemeente Enkhuizen ten aanzien van de luchtkwaliteit zijn de verschillende bedrijven op de bedrijventerreinen en mogelijke nieuwvestiging op deze terreinen met de mogelijkheid tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast zijn alle andere ontwikkelingen, die niet binnen de NIBMregeling of de NSL vallen aandachtspunten. Reeds bekende ontwikkelingen staan weergegeven in paragraaf 2.2.
4.6.4
Conserverend bestemmingsplan Bij conserverende bestemmingsplannen kan volstaan worden met een korte beschrijving van de wet- en regelgeving aangaande luchtkwaliteit. De tekst die opgenomen is in paragraaf 4.6.2 is hiervoor voldoende.
4.6.5
Ontwikkeling Bij ontwikkelingen dient nagegaan te worden of de ontwikkeling valt binnen de 'regeling niet in betekenende mate bijdragend', binnen de kaders zoals beschreven onder 'Aanpak afwijkende functies' of het NSL. Wanneer een ontwikkeling niet valt binnen de hiervoor opgesomde categorieën dient een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd te worden conform de Wet milieubeheer.
4.7 4.7.1
Geur Wetgeving In de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) worden eisen gesteld aan de maximale geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken ten opzichte van geurgevoelige objecten, zoals woningen. De Wgv is in plaats gekomen van de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden. Het nationale geurbeleid bestaat uit de volgende beleidslijnen: Als er geen hinder is, zijn maatregelen niet nodig; Als er wel hinder is, worden maatregelen op basis van Beste Beschikbare Technieken (BBT) afgeleid; Voor bepaalde branches is het hinderniveau bepaald en in een bijzondere regeling vastgelegd; De mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. De Wgv stelt alleen eisen aan de geurhinder vanwege dierenverblijven. In het algemeen kan de geuremissie vanuit die geurbronnen door het treffen van redelijk eenvoudige maatregelen of voorzieningen of door het aanhouden van minimumafstanden worden voorkomen of tot een acceptabel niveau worden teruggebracht (Infomil, 2007). De Wgv maakt onderscheid tussen dieren met geuremissiefactoren (bijvoorbeeld varkens en schapen) en dieren zonder geuremissiefactoren. Voor dieren waarvoor een geuremissiefactor is opgenomen mag de geurbelasting op een geurgevoelig object de wettelijk vastgestelde norm niet overschrijden. Voor dieren waarvoor geen geuremissiefactor is opgenomen dient een minimale afstand tussen een veehouderij en een blad 47 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
geurgevoelig object te worden aangehouden. Verder is binnen de Wgv een onderscheid gemaakt in twee categorieën voor geurgevoelige objecten, te weten objecten gelegen binnen de bebouwde kom en objecten gelegen buiten de bebouwde kom. Dieren met geuremissiefactoren Indien de ligging van de geurgevoelige objecten bekend is, kan per object worden bepaald welke waarde voor de geurbelasting op de buitenzijde van het geurgevoelig object is toegestaan. Deze maximale waarde voor de geurbelasting is opgenomen in artikel 3 van de Wgv en wordt uitgedrukt in aantallen Europese odour units in een volume-eenheid lucht (ouE/m3). Voor de geurbelasting is uitgegaan van de gebruikelijke 98-percentiel geurconcentratie. Dat betekent dat de berekende geurconcentratie gedurende 98 procent van het jaar niet wordt overschreden (ouE/m3; P98). Tabel 4.5: Geurbelastingsnormen uit de Wgv
Het geurgevoelig object is gelegen in een: - concentratiegebied, binnen bebouwde kom - concentratiegebied, buiten bebouwde kom - niet-concentratiegebied, binnen bebouwde kom - niet-concentratiegebied, buiten bebouwde kom
Ten hoogste toegestane geurbelasting: 3.0 ouE/m3 14.0 ouE/m3 2.0 ouE/m3 8.0 ouE/m3
Dieren zonder geuremissiefactoren Voor veehouderijen met dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld en voor veehouderijen met pelsdieren gelden wettelijk vastgestelde afstanden tussen veehouderij en geurgevoelig object. De beoordeling van geurhinder bestaat uit de toetsing of aan de voorgeschreven minimumafstanden wordt voldaan (artikel 4, eerste en tweede lid Wgv). Het gaat hier om de afstand tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de buitenzijde van het geurgevoelig object. De minimumafstand tussen een veehouderij met 'afstandsdieren' en een geurgevoelig object (artikel 4, eerste lid van de Wgv) bedraagt: Binnen de bebouwde kom 100 meter; Buiten de bebouwde kom 50 meter. De ligging van het geurgevoelig object is hierbij bepalend.
4.7.2
Situatie plangebied Binnen het grondgebied van de gemeente Enkhuizen zijn geen geurbelastende bedrijven aanwezig. Op de grens, binnen de gemeente Medemblik, zijn wel enkele bedrijven gevestigd. In bijlage 7 zijn de geurcontouren van deze bedrijven weergegeven.
4.7.3
Conserverend bestemmingsplan Bij conserverende bestemmingsplannen en beheersverordeningen waarbinnen geen ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt die geurgevoelig zijn, geur uitstoten of geur uitstotende bedrijven binnen het plangebied hebben, is het thema geur niet relevant voor het ruimtelijke plan. In het ruimtelijke plan hoeft dan ook geen passage te worden opgenomen ten aanzien van het thema geur. Wanneer binnen het plangebied van een conserverend bestemmingsplan of beheersverordening een geuruitstotend bedrijf is gesitueerd dient hiervoor een passage opgenomen te worden in het plan. Een beschrijving van de huidige situatie op basis van de weergegeven bedrijven en de daarbij behorende geurcontouren in de bijlage is hierbij voldoende.
4.7.4
Ontwikkeling Bij een ontwikkeling nabij of een ontwikkeling van een geuruitstotend bedrijf dient onderzoek plaats te vinden naar de mogelijke geurhinder van geurgevoelige bestemmingen (woningen, scholen etc.). De in deze paragraaf weergegeven wet- en regelgeving geeft hiervoor de eerste aanzet.
blad 48 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
4.8
Akoestiek
4.8.1
Wetgeving Algemeen De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid zijn de Wet geluidhinder (Wgh) en de luchtvaartwet3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wetten aan de orde: Het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen, zones rondom industrieterreinen en zones rondom luchtvaartterreinen; Het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-) wegen; Het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen; Herziening van zonegrenzen van industrieterreinen en luchtvaartterreinen. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeurgrenswaarde (48 dB voor gezoneerde wegen; 55 dB voor spoorwegen en 50 dB(A) voor gezoneerde industrieterreinen). Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeurgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van hogere waarden. Hierbij mag de geluidsbelasting de uiterste grenswaarde echter niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen kunnen per geluidsbron en situatie verschillen. Om voor vaststelling van een hogere grenswaarde in aanmerking te kunnen komen, dient aan de volgende wettelijke eis te worden voldaan: het dient om een situatie te gaan waarbij het treffen van maatregelen om het verwachte geluidsniveau terug te brengen onvoldoende doeltreffend is, dan wel op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard stuit. Wegverkeerslawaai Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km-gebieden. Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen, binnen zones van wegen dienen getoetst te worden aan de normen van de Wgh die gelden voor de betreffende nieuwe situatie. In artikel 74 van de Wgh is de zonering van wegen geregeld. De breedte van de zone langs wegen is afhankelijk van de ligging van een weg (in stedelijk gebied of buitenstedelijk) en van het aantal rijstroken (tabel 4.6). Tabel 4.6: Zonebreedte wegverkeer Aantal rijstroken
5 of meer 3 of meer 3 of 4 1 of 2
Zonebreedte [m] Stedelijk gebied 350 200
Buitenstedelijk gebied 600 400 250
In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek vereist. In een aantal gevallen kan het voorkomen dat ook 30 km-wegen een hogere geluidsbelasting hebben. Ook deze wegen moeten worden meegenomen in het akoestisch onderzoek. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de bebouwde kom langs een bestaande weg bedraagt 63 dB (Lden). Buiten de bebouwde kom bedraagt de uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen 53 dB (Lden). In artikel 82 en volgende worden de grenswaarden vermeld met betrekking tot nieuwe situaties bij zones. In tabel 4.7 zijn deze waarden (voorkeursgrenswaarden en de maximaal toelaatbare hogere grenswaarde) opgenomen.
3
luchtvaartwet is niet relevant binnen de gemeente Enkhuizen blad 49 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Tabel 4.7: Grenswaarden voor woningen langs een bestaande weg Status van de woning Voorkeursgrenswaarde [dB] nieuw te bouwen woningen vervangende nieuwbouw nieuw te bouwen agrarische woning nieuw te bouwen zorgwoningen
*
48 48 48 48
Maximale ontheffing [dB] Stedelijk Buitenstedelijk 63 53 68 58* 58 58 53 53
: vervangende nieuwbouw langs auto(snel)weg binnen bebouwde kom 63 dB
Spoorweglawaai Spoorwegen hebben volgens artikel 106b van de Wet geluidhinder een zone waarvan de breedte afhankelijk is van het aantal sporen en de intensiteit van het gebruik. In het Besluit geluidhinder is op een kaart per categorie spoorlijn de breedte van de zone aangegeven. Voor het spoor bij Enkhuizen is de zone 100 meter (bron: infomil.nl). Bij nieuwe/gewijzigde geluidsgevoelige bestemmingen in de zone moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde bedragen respectievelijk 53/55 en 68 dB (tabel 4.8). Tabel 4.8: Grenswaarden in de zone van een spoorweg (bron: infomil.nl) Bestemming Voorkeursgrenswaarde Woning Andere geluidsgevoelige gebouwen Geluidsgevoelige terreinen
55 dB 53 dB 55 dB
Hoogst toelaatbare geluidsbelasting 68 dB 68 dB 63 dB
Industrielawaai Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers moet op grond van artikel 41 van de Wet geluidhinder een geluidzone worden vastgesteld. In deze zone gelden regels ten aanzien van nieuwbouw van geluidsgevoelige bestemmingen. Door middel van zonebeheer moet worden voorkomen dat de geluidbelasting ten gevolge van de geluidemissie van de bedrijven gezamenlijk, de geluidbelasting buiten de zone hoger wordt dan de voorkeursgrenswaarde. Binnen de zone moeten zonodig maatregelen worden getroffen. De voorkeursgrenswaarden bedragen respectievelijk 50 en 55 dB(A) (etmaalwaarde). Vervangende nieuwbouw is in bepaalde situaties toegestaan. Artikel 51 Wgh (nieuwe geluidszones) en artikel 61 Wgh (bestaande geluidszones) bevatten een regeling voor vervangende nieuwbouw. Daarbij mag de vervanging niet leiden tot een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige functie of structuur. Ook mag er geen wezenlijke verhoging van het aantal geluidsgehinderden ontstaan bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen. Wanneer aan beide voorwaarden is voldaan, mag een hogere waarde tot 65 dB(A) worden vastgesteld. Situatie plangebied In het buitengebied van Enkhuizen mag 60 of 80 km/u gereden worden. In de bebouwde kom mag over het algemeen 50 km/u gereden worden, waarbij binnen een aantal gebieden de maximum snelheid 30 km/u betreft. Op de themakaart Geluid in bijlage 8 zijn de buitenstedelijke wegen voorzien van een zone van 250 meter. Voor de wegen in de bebouwde kom is dit niet gedaan, omdat de gehele bebouwde kom hierdoor zou bestaan uit één grote zone (200 meter aan beide zijden van bijna alle wegen). Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente is het van belang specifiek voor die situatie na te gaan welke wegen met een maximum snelheid van 50 km/u of meer binnen een straal van 200 meter zijn gesitueerd. Deze wegen dienen vervolgens betrokken te worden in het akoestisch onderzoek. De spoorlijn kent eveneens een geluidszone.
4.9 4.9.1
Externe veiligheid Inleiding Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing.
blad 50 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
4.9.2
Wetgeving Belangrijkste wet- en regelgeving voor inrichtingen (bedrijven) 1. Besluit externe veiligheid inrichtingen 2. Regeling externe veiligheid inrichtingen 3. Activiteitenbesluit 4. Besluit LPG tankstations milieubeheer 5. Besluit risico's zware ongevallen 1999 6. Vuurwerkbesluit 7. Munitiecomplexen 8. Overige ontplofbare stoffen 9. Luchthavens (RMBL) Belangrijkste wet- en regelgeving voor het transport van gevaarlijke stoffen 1. Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) 2. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) Algemeen Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het beleid voor transportmodaliteiten staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRvgs), en eisen aan het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn opgenomen in het 'Besluit houdende milieukwaliteitseisen externe veiligheid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen' (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen verder uitgewerkt. Plaatsgebonden Risico (PR) Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten (bijv. woningen) geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten (bijv. kantoren) geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde (figuur 16).
Figuur 16: Plaatsgebonden risicocontouren en fN-curve (groepsrisico)
Groeprisico (GR) Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR kan niet ‘op de kaart’ worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve (figuur 16). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. blad 51 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Verantwoordingsplicht In het Bevi, de cRvgs en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de cRvgs en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen. Conform de cRvgs dient bij een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden. De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting. Via het Bevb kan de exploitant verplichtingen opgelegd krijgen tot het nemen van technische en organisatorische maatregelen of het verleggen van een buisleiding om het groepsrisico voor de omgeving in relatie tot de buisleiding te beperken.
Figuur 17: Verplichte en onmisbare onderdelen van de verantwoordingsplicht van het groepsrisico
Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt sinds jaar en dag plaats via het spoor, over de weg en het water. Knelpunt hierbij is dat er geen plafond bestaat voor de omvang en samenstelling van dit vervoer. Theoretisch kan het vervoer ongelimiteerd toenemen, met dan eveneens ongelimiteerde gevolgen voor de ruimtelijke ordening. Het beleid achter het landelijke Basisnet is dat een plafond vastgesteld wordt voor dit vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet zal onderdeel uitmaken van het wettelijke kader van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid (BTEV) dat eind 2008 als ambtelijk concept is gepubliceerd, maar nog geen vastgesteld beleid is. Plasbrandaandachtsgebied Met de komst van het Basisnet en het 'Besluit transportroutes externe veiligheid' wordt ook een nieuw toetsingselement toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied. De binnen de gemeente aanwezige provinciale wegen en het spoor, maken geen onderdeel uit van het plasbrandaandachtsgebied. Dit aspect is dan ook niet relevant voor de gemeente Enkhuizen. Wijziging 'Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' In de wijziging van de 'Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (CRvgs), gepubliceerd op 21 december 2009 in de Staatscourant, is ingespeeld op de ontwikkelingen rondom basisnet Weg en basisnet Water. De ontwikkelingen rondom Basisnet Spoor worden naar verwachting in een nieuwe wijziging van de cRvgs in de zomer van 2011 doorgevoerd. Veranderingen die vanwege de ontwikkelingen omtrent Basisnet Weg en Water zijn doorgevoerd, betreffen de volgende: Berekeningen van PR 10-6/jr.-contouren voor (rijks)wegen zijn niet meer nodig, aangezien veiligheidszones in bijlage zijn gegeven die als plaatsvervangend voor de PR 10-6/jr.-contouren gelden; Bij vaarwegen is een onderscheid gemaakt tussen 'rode' en 'zwarte' vaarwegen afhankelijk van het type schip dat over deze vaarweg stoffen vervoert. In bijlage is dit onderscheid gemaakt en tevens aangegeven welke transporthoeveelheden dienen te worden gehanteerd bij risicoberekeningen. Deze aantallen zijn zo gekozen dat ze geen PR 10-6/jr.-contour veroorzaken die buiten de vaarweg is gelegen. Vaarwegen die niet in de bijlage worden genoemd, hebben geen noemenswaardige risicocontouren; Bij de berekening van het groepsrisico voor zowel Weg als Water dienen de getallen uit respectievelijk bijlage 5 en 6 te worden gebruikt. In het geval van de Weg wordt alleen nog gebruik gemaakt van de hoeveelheden LPG.
blad 52 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Hogedruk aardgasleidingen en K1, K2, K3 Vanaf 1 januari 2011 regelt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en bijbehorende regeling de externe veiligheid rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Het Bevb sluit zoveel mogelijk aan bij het Bevi. Op grond van de contour van het PR van 10-6 per jaar moet door het bevoegd gezag (vrijwel altijd de gemeente) gekozen worden of de aanleg van een nieuwe buisleiding (of uitbreiding van een bestaande) past binnen het ruimtelijk beleid dat wordt gevoerd. De norm voor het PR is een harde norm (grenswaarde). Daarnaast geldt voor het GR een oriëntatie- of richtwaarde (gewenste situaties maar waarvan in specifieke omstandigheden onderbouwd van kan worden afgeweken). De normen en het beleid dat de gemeente voert, moeten worden opgenomen in het bestemmingsplan c.q. doorwerken in andere ruimtelijke besluiten.
4.9.3
Situatie plangebied Binnen het plangebied zijn op basis van de risicokaart Noord-Holland 6 activiteiten relevant. Het gaat hierbij om 5 bedrijven en 1 gasleiding. In de onderstaande tabel staan de bedrijven en de gasleiding weergegeven met daarbij het plaatsgebonden risico (10-6 PR) en het groepsrisico (GR). Deze bedrijven zijn ook terug te vinden op de kaart Externe Veiligheid in bijlage 9. Tabel 4.9: Risicovolle activiteiten
Bedrijf 1 (Esso, De Dolfijn 2) Bedrijf 2 (BP, Lindenlaan 1)
Type
Inrichtingen
LPG
Vulpunt
LPG
SBI
Milieuvergunning 505
09/WM/007ENK
Plaatsgebonden risico (10-6)
Invloedsgebied
35 m
150 m
Reservoir
505
09/WM/007ENK
25 m
150 m
Afleverinstallatie
505
09/WM/007ENK
15 m
150 m
Vulpunt
505
07/WM/031ENK
35 m
150 m
Reservoir
505
07/WM/031ENK
25 m
150 m
Afleverinstalatie
505
07/WM/031ENK
15 m
150 m
2521
10/WM/017ENK
20 m
73 m
1520
WM145
0m
W-573-05-KR-012
0m
0m 70 m (1%letaliteit), 50 (100%letaliteit)
Bedrijf 3
Vervaardigen platen, folie, buizen en profielen van kunststof
Bedrijf 4
Visverwerking
Bevi inrichting
Buisleiding 1
Buisleiding (6 inch, 40 bar)
hogedruk aardgasleiding
N302
Provinciale weg
58 m
N506 Vaarroute IJsselmeer
Provinciale weg
58 m
Vaarroute
0m
Bevi-inrichtingen: Plaatsgebonden risico: binnen de plaatsgebonden risicocontour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden opgericht, nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn enkel bij zwaarwegende belangen toegestaan. Groepsrisico: binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichtingen dient (in principe) het groepsrisico te worden bepaald met een QRA. Verantwoordingsplicht: bij elke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting dient de verantwoordingsplicht te worden ingevuld. Buisleidingen: Plaatsgebonden risico: geldt hier niet, maar mogen in analogie met Bevi-inrichtingen geen nieuwe kwetsbare objecten erbinnen worden opgericht, nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn enkel bij zwaarwegende belangen toegestaan. Van belang is wel dat een belemmeringenstrook van 5 meter geldt waarbinnen niet gebouwd mag worden. Groepsrisico: bij elke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgasleiding dient een QRA uitgevoerd te worden, waarbij de hoogte van het groepsrisico wordt bepaald.
blad 53 van 58
0m
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Verantwoordingsplicht: bij elke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgasleiding geldt een verantwoordingsplicht. Buiten de 100%-letaliteitsafstand, maar binnen de 1%-letaliteitsafstand kan de verantwoordingsplicht beknopter worden ingevuld.
Een analyse van de aanwezige transportassen laat zien dat over de spoorlijn naar Enkhuizen op dit moment geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Conform het Basisnet Spoor worden beperkte hoeveelheden gevaarlijke stoffen verwacht over het spoor. Wat betreft de provinciale wegen N302 en N506 is sprake van verouderde tellingen en kan niet zonder meer ervan worden uitgegaan dat onderstaande gegevens nog juist zijn. In 2010 is een rapport uitgebracht in opdracht van Provincie Noord-Holland, te weten “Verkennend onderzoek vervoer gevaarlijke stoffen over Provinciale wegen, Provincie Noord-Holland” waarin echter geen gedetailleerde informatie voor de betreffende wegvakken te vinden is. Tabel 4.10: Transportassen met invloedsgebied Transportas
Stofcategorie
N302
LF1
N506
Spoorlijn
Invloedsgebied 58
LF2
58
GF3
355
LF1
58
LF2
58
GF3
355
Geen vervoer
n.v.t.
Transportassen Plaatsgebonden risico: wordt voor provinciale en lokale wegen in het algemeen berekend, waarbij dezelfde beperkingen gelden binnen de risicocontour als voor de andere risicobronnen. Naar verwachting is in Enkhuizen geen sprake van een dergelijke contour. Groepsrisico: bij elke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van GF3 dient in principe een QRA uitgevoerd te worden, waarbij de hoogte van het groepsrisico wordt bepaald. Als de transportintensiteiten laag liggen en/of de ontwikkelingen beperkt zijn, kan gemotiveerd worden volstaan met een kwalitatief verhaal. Verantwoordingsplicht:bij een toename van het groepsrisico of bij ligging van het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde (hier zal in Enkhuizen waarschijnlijk geen sprake van zijn) geldt een verantwoordingsplicht. Bij ontwikkelingen buiten de 200 meter hoeft daarbij geen aandacht te worden besteed aan ruimtelijke maatregelen. De 6 aangegeven activiteiten zijn tevens indicatief op kaart weergegeven. Deze kaart heeft een signaalfunctie en betreft een momentopname. Voor een actueel overzicht van alle relevante activiteiten ten aanzien externe veiligheid wordt verwezen naar de website www.risicokaart.nl.
4.9.4
Conserverend bestemmingsplan Ook bij conserverende plannen is nader onderzoek naar het thema externe veiligheid nodig. Op grond van het Bevi en het Bevb moet ook bij ruimtelijke besluiten die conserverend van aard zijn een verantwoording van het groepsrisico plaatsvinden. Op grond van de circulaire RnVGS moet deze plaatsvinden wanneer het groepsrisico kan toenemen of groter is dan de oriëntatiewaarde. Een onderdeel van de verantwoording van het groepsrisico zijn de personendichtheid in het invloedsgebied, de hoogte van het groepsrisico (door middel van een berekening of onderbouwing met vuistwaarden, dat het groepsrisico dermate gering is dat een berekening achterwege kan blijven) en een advies van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord. Bij de verantwoording van het groepsrisico binnen het invloedsgebied, kan gebruik gemaakt worden van de rapportages van Prevent Adviesgroep B.V. die in de afgelopen jaren zijn opgesteld. Daarnaast dient ook het gemeentelijke beleid op het gebied van Externe Veiligheid betrokken te worden.
4.9.5
Ontwikkeling Bestemmingsplannen in de ontwikkelingsfase en tracés voor weg-, rail- en scheepvaartverkeer worden in de planfase getoetst aan het Bevi, Bevb en de circulaire RnVGS. Daarnaast dient de beleidsvisie Externe Veiligheid te worden betrokken bij een verantwoording van het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van blad 54 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten dient nagegaan te worden of deze plaatsvinden in de nabijheid van inrichtingen of transportassen. Wanneer dit het geval is dient nader onderzoek plaats te vinden.
4.10 4.10.1
Bedrijven en milieuzonering Wetgeving Handreiking bedrijven- en milieuzonering (VNG, 2009) Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen: Het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies; Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen. Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Enkhuizen de VNG handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke (indicatieve) richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Vanuit de jurisprudentie is gebleken dat niet zonder meer van een richtafstand mag worden afgeweken. Een duidelijke motivatie is vereist. Een nadere analyse of onderzoek kan afwijken van de richtafstand rechtvaardigen. Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving (Wgv) of de veiligheidsregelgeving zoals beschreven in de paragraaf externe veiligheid. Deze wetgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van de gewenste ontwikkelingen. Type gebieden conform Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' Rustige woonwijk Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Om een goede milieuzonering op te stellen is een analyse en beschrijving van de omgeving nodig. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden standaard ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden. Gemengd gebied Naast het omgevingstype rustige woonwijk kent de genoemde handreiking ook het omgevingstype gemengd gebied. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies, voor met name het aspect geluid, met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het aspect geluid is veelal het maatgevende aspect. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies: direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied. Gezien de aanwezige blad 55 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied al een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter en de richtafstand van 100 meter voor een bedrijf in milieucategorie 4.11 kan verlaagd worden tot 50 meter. Tabel 4.11: Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype Milieucategorie 1 2 3.1 3.2 4.1 4.2 5.1 5.2 5.3 6.1
Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk (in meters) 10 30 50 100 200 300 500 700 1.000 1.500
Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied (in meters) 0 10 30 50 100 200 300 500 700 1.000
Het systeem van richtafstanden gaat dus uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocaties en omgevingstype rustige woonwijk of gemengd gebied. Functiemenging Binnen gemengde gebieden kunnen milieubelastende en milieugevoelige functies op zeer korte afstand van elkaar gelegen zijn of worden gesitueerd. In deze gebieden is het niet goed mogelijk om het principe van functiescheiding toe te passen. Bij gebieden met een dergelijke functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. De richtafstandenlijst is voor gebieden met functiemenging niet toepasbaar. Voor deze gebieden bevat de VNG-uitgave een 'Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging'. Daarin zijn alle milieubelastende activiteiten opgenomen die in principe in een gebied met functiemenging kunnen worden toegelaten. De milieubelastende activiteiten zijn ingedeeld in categorie A, B of C. Categorie A bestaat uit activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze in gebieden met functiemenging aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding van wonen en bedrijven zijn hiervoor voldoende. Categorie B staat voor activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, maar een zodanige milieubelasting voor hun omgeving hebben dat ze bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies plaats dienen te vinden. Categorie C bestaat uit de activiteiten die vanwege hun verkeersaantrekkende werking op een goede ontsluiting op de hoofdinfrastructuur zijn aangewezen. Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden samengevat de volgende randvoorwaarden: 1. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid; 2. Productie en/of laad- en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats; 3. De activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig; 4. Activiteiten met een hoge vervoersintensiteit moeten beschikken over een goede aansluiting op de hoofdinfrastructuur.
4.10.2
Situatie plangebied In de bijlage zijn de drie bedrijventerreinen binnen de gemeente Enkhuizen weergegeven met de milieucontour conform de handreiking 'bedrijven en milieuzonering' (VNG, 2009). Tabel 4.12 geeft een overzicht van de drie bedrijventerreinen met bijbehorende maximale milieucategorie conform het vigerende bestemmingsplan en de daarbij behorende milieucontour. Tabel 4.12: Toepassing afstanden 'Bedrijven en milieuzonering' op de bedrijventerreinen in Enkhuizen Bedrijventerrein Maximale milieucategorie vigerend bestemmingsplan Milieucontour (m) Ketelwaal 3.2 100 Schepenwijk 3.2 100 Krabberplaats 5.3 1000
blad 56 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
Binnen bebouwd gebied kunnen ook bedrijven gevestigd zijn. Deze dienen per situatie beoordeeld te worden.
4.10.3
Conserverend bestemmingsplan Bij conserverende bestemmingsplannen en beheersverordeningen waarbinnen geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt dienen bedrijven die conform de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' een milieucontour hebben opgenomen te worden in een bedrijvenlijst in de bijlage bij het plan. Conflict situaties bij milieugevoelige bestemmingen worden hierbij in kaart gebracht.
4.10.4
Ontwikkeling Binnen ruimtelijke plannen waarbij een ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt dient nagegaan te worden of de ontwikkeling milieugevoelig dan wel milieubelastend conform de handreiking bedrijven en milieuzonering. Uitgangspunt is dat een milieugevoelige functies niet binnen de milieucontour van milieubelastende functie mag worden gerealiseerd en dat bij milieubelastende functies de milieucontour niet verder mag reiken dan de gevel van de milieugevoelige functie. Deze analyse dient uitgeschreven te worden in de toelichting of ruimtelijke onderbouwing van het ruimtelijke plan. Wanneer niet voldaan kan worden aan deze eis, dient een nadere analyse plaats te vinden.
4.11 4.11.1
Kabels en leidingen Inleiding In de gemeente komt een hoogspanningslijn, buisleiding (Westeinde Zuid), een persleiding van het hoofdriool en een drinkwatertransportleiding voor. Hieronder wordt niet, zoals in de vorige paragraven, ingegaan op wetgeving, maar wordt eerst ingegaan op hoogspanningslijnen in het algemeen. En daarna op de buisleiding, persleiding hoofdriool en de drinkwatertransportleiding.
4.11.2 4.11.2.1
Algemeen Hoogspanningsleiding Zakelijk rechtstrook Aan weerszijden van een hoogspanningslijn is in het algemeen sprake van een zogenaamde zakelijke rechtstrook, waarbinnen een recht van opstal geldt. Dit recht is meestal gevestigd door de beheerder van de hoogspanningslijn, het distributiebedrijf. Bij een zakelijk rechtstrook wijken de belangen van de eigenaar van het terrein voor het belang van de beheerder van de hoogspanningslijn. Het recht van opstal vanwege een hoogspanningslijn houdt in, dat er een strook grond aan weerszijden van de lijn moet worden vrijgehouden van bebouwing: de zakelijk rechtstrook. De breedte van deze vrij te houden zakelijk rechtstrook is afhankelijk van de capaciteit en de uitvoering van de hoogspanningslijn. Bij deze 50 kVlijn geldt volgens de netbeheerder Liander een zakelijk rechtstrook (op de kaart opgenomen als "hoogspanning indicatieve zone"). Magneetvelden In de brief van het voormalige ministerie van VROM (kenmerk SAS/2005183118, thans Infrastructuur en Milieu) worden gemeenten geadviseerd om in nieuwe situaties afstand te houden tot hoogspanningsleidingen vanwege het mogelijke verband tussen gezondheidsrisico's en elektromagnetische straling. In de brief wordt aangegeven dat er in de afgelopen decennia veel onderzoek is gedaan naar de mogelijke effecten op de gezondheid van de magnetische velden afkomstig van deze lijnen. Uit deze onderzoeken kwamen wisselende resultaten naar voren. Rond de millenniumwisseling zijn twee analyses uitgevoerd waarbij al deze resultaten op hun wetenschappelijke waarden zijn beoordeeld en vervolgens zijn de methodische juiste studies samengevoegd. Hieruit blijkt een zwakke, maar statistisch significante associatie tussen het optreden van leukemie bij kinderen in de leeftijd tot 15 jaar en de magnetische velden van bovengrondse hoogspanningslijnen. Zowel de Gezondheidsraad als het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) kwamen tot de conclusie dat het gedegen analyses zijn, maar geven daarbij ook aan dat er ondanks veel daarop gericht onderzoek, geen aanwijzingen zijn gevonden voor een oorzakelijk verband tussen blootstelling aan magnetische velden van hoogspanningslijnen en het ontstaan van leukemie bij kinderen. Het is volgens de staatssecretaris dan ook niet duidelijk of uit nader onderzoek in de toekomst zal blijken dat de verhoogde kans op leukemie inderdaad door deze velden wordt veroorzaakt of blad 57 van 58
Gebieds-ATLAS gemeente Enkhuizen Januari 2013
dat hiervoor andere oorzaken gevonden zullen worden. Bij brief van november 2008 werkt de minister een aantal vraagpunten uit. Het advies 'tot voorzorg' blijft echter onveranderd. De staatssecretaris adviseert de gemeenten en provincies om bij vaststelling van streek4- en bestemmingsplannen, dan wel bij wijzigen van bestaande plannen, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla. Tot dusver werd als maximale toelaatbare waarde 100 microtesla gehanteerd. Ter operationalisering van dit beleid heeft RIVM een internetsite ontwikkeld, waar opgezocht kan worden wat de indicatieve zone is van elke lijn in gemeente/provincie. Voor een 50 kV-hoogspanningslijn geldt een indicatieve zone van 2 keer 40 meter aan weerszijden van de lijn. 4.11.2.2
Leidingen Voor de buisleiding (Westeinde Zuid), persleiding van het hoofdriool en drinkwatertransportleiding is van belang dat bij deze leidingen een bepaalde afstand tot gevoelige functies in acht genomen moet worden. Voor bestemmingsplannen is de ligging van de leidingen van belang aangezien deze gekoppeld zijn aan een bepaalde afstand die aangehouden dient te worden waarbinnen geen bebouwing mag plaatsvinden.
4.11.3
Situatie plangebied In bijlage 10 zijn de relevante leidingen binnen de gemeente Enkhuizen indicatief weergegeven op kaart voor kabels en leidingen. Wanneer ontwikkelingen binnen de gemeente plaatsvinden binnen de indicatieve zone van de hoogspanningleiding (vergelijk hiervoor de kaart externe veiligheid), waarbij kinderen langdurig verblijven, dient onderzoek gedaan te worden naar het jaargemiddelde magneetveld. Deze mag niet hoger zijn dan 0,4 microtesla. Alleen door de RIVM gecertificeerde onderzoeksbureaus (rivm.nl) mogen deze onderzoeken uitvoeren. Voor de buisleiding, persleiding en de drinkwatertransportleiding gelden afstanden die bij bestemmingsplannen overgenomen moeten worden. De kabels en leidingen welke op de kaart in bijlage 10 aangegeven zijn als 'overig' zijn gebaseerd op de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse Netten (WION).
4.11.4
Conserverend bestemmingsplan Bij conserverende bestemmingsplannen dient de hoogspanningsleiding opgenomen te worden in het ruimtelijke plan. In de planregels en toelichting van het plan dient de zakelijke en indicatieve zone aangegeven te worden.
4.11.5
Ontwikkeling Bij bestemmingsplanwijzigingen dienen zakelijke rechtsstroken betreffende de aanwezigheid van kabels en leidingen altijd in acht te worden genomen. Wanneer ontwikkelingen plaatsvinden binnen de zakelijke rechtsstroken dient overleg plaats te vinden met de leidingbeheerder. Wanneer ontwikkelingen plaatsvinden van functies waarbij kinderen in de leeftijd tot 15 jaar langdurig verblijven, binnen de indicatieve zone van de hoogspanningsleiding, dient onderzoek gedaan te worden naar de daadwerkelijke magneetveldzone. Wanneer het jaargemiddelde magneetveld ter plaatse van de ontwikkeling hoger is dat 0,4 microtesla kan de ontwikkeling niet plaatsvinden op basis van gezondheidsredenen.
4
Structuurvisie onder de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. blad 58 van 58