Garderbroekerweg X ontwerpbestemmingsplan
8 maart 2011 Nr. 1120
Garderbroekerweg X
Inhoudsopgave
Toelichting
5
Hoofdstuk1 INLEIDING 1.1 Aanleiding
5 5
Hoofdstuk2 BESTAANDESITUATIE 2.1 Begrenzing plangebied 2.2 Geldende bestemmingen
5 5 7
Hoofdstuk3 PLANBESCHRIJVING 3.1 Ontwikkelingen
8 8
Hoofdstuk4 BELEIDSKADER 4.1 Rijk 4.2 Provincie 4.3 Gemeente
13 13 14 17
Hoofdstuk5 RANDVOORWAARDEN 5.1 Archeologie 5.2 Bodem 5.3 Ecologie 5.4 Externe veiligheid 5.5 Geluid 5.6 Geur 5.7 Leidingen 5.8 Luchtkwaliteit 5.9 Milieuzonering 5.10 Water
19 19 21 21 23 23 24 25 26 26 26
Hoofdstuk6 JURIDISCHEASPECTEN 6.1 Juridische aspecten 6.2 Handhaving
27 27 29
Hoofdstuk7 ECONOMISCHEUITVOERBAARHEID 7.1 Grondexploitatie
30 30
Hoofdstuk8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKEUITVOERBAARHEID 8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro 8.2 Inspraak 8.3 Zienswijzen
30 30 30 31
Bijlagen bij de toelichting Bijlage 1 bodemonderzoeksrapport Bijlage 2 quickscan natuurtoets Bijlage 3 akoestisch onderzoeksrapport
33 35 87 109
Regels
133
Hoofdstuk1 Artikel 1 Artikel 2
INLEIDENDEREGELS Begrippen Wijze van meten
134 134 136
Hoofdstuk2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5
BESTEMMINGSREGELS Agrarisch - Onbebouwd Wonen - Enkelvoudig Wonen - Woongebouw
138 138 138 140
2
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X
Hoofdstuk3 Artikel 6 Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9
ALGEMENEREGELS Anti-dubbeltelregel Algemene afwijkingsregels Algemene wijzigingsregels Algemene procedureregels
143 143 143 143 143
Hoofdstuk4 Artikel 10 Artikel 11
OVERGANGS-EN SLOTREGELS Overgangsrecht Slotregel
144 144 144
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
3
Garderbroekerweg X
4
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X
Toelichting Hoofdstuk 1
INLEIDING
De initiatiefnemers, de heren G.J. Goorhuis en G.J. Goorhuis, zijn voornemens op het perceel aan de Garderbroekerweg 189 te Kootwijkerbroek een woongebouw met twee wooneenheden te realiseren. In de huidige situatie bevindt zich op het perceel een agrarische onderneming en deze is tevens als zodanig bestemd. De realisatie van het woongebouw past niet binnen de voorschriften van de agrarische bestemming. Echter het beleid 'functieverandering in het buitengebied' biedt mogelijkheden om onder voorwaarden woningen te realiseren in het buitengebied. In ruil voor het slopen van agrarische bedrijfsgebouwen en het beëindigen van de agrarische onderneming(en) wordt het woongebouw gerealiseerd. In het onderhavige plan wordt door middel van salderen op een drietal locaties stallen gesloopt zodat de som voldoende metrages omvat voor de realisatie van twee wooneenheden. Om de realisatie van het woongebouw juridisch-planologisch te verankeren dient een partiële herziening van het bestemmingsplan te worden opgesteld.
1.1
Aanleiding
Op 4 november 2009 is bij de gemeente een verzoek ontvangen om de hiervoor genoemde plannen mogelijk te maken. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de gemeente Barneveld per brief (kenmerk 436690) meegedeeld in principe medewerking te verlenen aan het opstarten van een procedure om te komen tot een partiële herziening van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 2.1
BESTAANDE SITUATIE
Begrenzing plangebied
Het onderhavige bestemmingsplan beperkt zich tot het herbestemmen van de percelen Garderbroekerweg 189 (A) en Dijkerweg 23 (B), en het toevoegen van een aanduiding voor een grotere oppervlakte aan bijgebouwen op de salderingslocatie Laageinderweg 69 (C) dat reeds de bestemming 'Wonen' heeft. De drie locaties zijn aangegeven in de onderstaande figuur.
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
5
Garderbroekerweg X
Het plangebied Gardebroekerweg 189 bevindt zich in het buitengebied van de gemeente Barneveld aan de noordoostzijde van de woonkern Kootwijkerbroek. Het plangebied wordt aan de west- en noordzijde begrensd door agrarisch gebied in de vorm van gras- en akkerland. Aan de zuidoostzijde vormt de woning aan Garderbroekerweg 191 inclusief tuin de begrenzing. Aan de zuid- en zuidwestzijde vormt de Garderbroekerweg de grens met aan de overzijde agrarisch gebied in de vorm van grasland. 6
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X
De salderinglocaties bevinden zich in het buitengebied van de gemeente Barneveld aan de oostzijde van de woonkern Kootwijkerbroek.
2.2
Geldende bestemmingen
De plangebieden liggen binnen het bestemmingsplan Buitengebied 2000 en hebben de volgende bestemmingen:
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
7
Garderbroekerweg X Garderbroekerweg 189: 'Agrarisch gebied I'. De gebieden met deze bestemming zijn uitsluitend bestemd voor agrarische doeleinden en agrarisch verwante bedrijvigheden. Binnen het agrarisch bouwperceel is een bedrijfscomplex met een bedrijfswoning toegestaan. De realisatie van het (burger)woongebouw is binnen deze bestemming niet toegestaan. Herbestemming naar 'Wonen' is noodzakelijk; Dijkerweg 23: 'Wonen met agrarische activiteiten'. Door het beëindigen van de agrarische activiteit blijft hier uitsluitend de woonfunctie over. Herbestemming naar 'Wonen' is noodzakelijk; Laageinderweg 69: 'Wonen'. Het perceel heeft reeds de bestemming wonen. Binnen de huidige bestemming is 60 m² aan bijgebouwen bij de woning toegestaan.
Hoofdstuk 3 3.1
PLANBESCHRIJVING
Ontwikkelingen
Huidige situatie Garderbroekerweg 189 In de huidige situatie bevindt zich op het perceel aan de Garderbroekerweg 189 een agrarische onderneming in de vorm van een gemengd bedrijf met een tak rundvee en mestvarkens. De milieuvergunning laat maximaal 18 melkkoeien, 2 stieren en 91 varkens toe. Met dit aantal dieren heeft de onderneming een omvang van 28 NGE en is derhalve geen volwaardige en duurzame agrarische onderneming (een volwaarig bedrijf heeft een omvang van 70 NGE en is gelijk aan 1fte). Ten behoeve van deze onderneming bevinden zich op het perceel een aantal agrarische bedrijfsgebouwen, een bedrijfswoning en een bijgebouw (zie de onderstaande figuur). In het overige deel bevinden zich tuin bestaande uit grasveld, struiken en volwassen bomen, verhardingen in de vorm van op-/afritten en manoeuvreerruimte en agrarisch gebied in de vorm van maisland.
8
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X
Dijkerweg 23 In de huidige situatie bevindt zich op het perceel aan de Dijkerweg 23 een woning met een agrarische tak. De milieuvergunning laat maximaal 150 vleeskalveren toe en heeft hiermee een omvang van circa 21 NGE. Ten behoeve van deze onderneming bevindt zich een agrarisch bedrijfsgebouw met een omvang van 423 m² en een bedrijfswoning met bijgebouw op het perceel.
Laageinderweg 69 In de huidige situatie bevindt zich op het perceel aan de Laageinderweg 69 een woning met bijgebouw. Behorend bij een voormalig agrarisch bedrijf bevinden zich in het plangebied tevens agrarische bedrijfsgebouwen met een omvang van 1.031 m². Tevens berust op het perceel een milieuvergunning voor het houden van 8 koeien en 2 varkens (2 NGE).
Toekomstige situatie Daar het realiseren van de woning niet is toegestaan binnen de bestemming 'Agrarisch gebied I' wordt gebruik gemaakt van het beleidsdocument 'Regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten'. In ruil voor het slopen van bedrijfsbebouwing (meer dan 2.000 m²) en het beëindigen van de agrarische onderneming (inclusief de agrarische ondernemingen op de salderingslocaties) mag een woongebouw met een inhoud van 800 m³ worden gerealiseerd. Door het beëindigen van de agrarische ondernemingen wordt de bedrijfswoning herbestemd naar een burgerwoning. Op het adres Garderbroekerweg 189 is het oppervlak van de te slopen bedrijfsgebouwen 711 m². Om aan de benodigde minimale 2.000 m² te slopen bedrijfsbebouwing te voldoen wordt op de overige adressen het volgende gesloopt: Dijkerweg 23: 423 m² bedrijfsgebouwen; Laageinderweg 69: 1.031 m² bedrijfsgebouwen waarvan 150 m² wordt teruggebouwd als bijgebouw. Derhalve blijft 881 m² over om te salderen. Het totaal te slopen areaal bedrijfsgebouwen komt hiermee op 2.015 m².
Garderbroekerweg 189 Het te realiseren woongebouw wordt ten noordwesten van de reeds bestaande woning aan de Garderbroekerweg 189 gerealiseerd. Deze bevindt zich op een afstand van circa 60 meter vanaf de Garderbroekerweg. Het woongebouw krijgt een maximale inhoud van 800 m³ en omvat twee wooneenheden. Beide woningen krijgen een bijgebouw van 80 m². Per wooneenheid heeft het perceel een maximum oppervlak van 1.500 m².
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
9
Garderbroekerweg X
In de nieuwe situatie worden zowel het nieuwe woongebouw als de reeds bestaande woning gesitueerd aan een (boeren)erf. Het erf is bereikbaar vanaf de Garderbroekerweg via een oprijlaan. Parkeren geschiedt op eigen terrein. Het onderhavige plan wordt landschappelijk ingepast in de omgeving. In de onderstaande figuur is weergegeven hoe het plangebied wordt ingericht. Bestaande beplanting blijft behouden. Aan weerszijden worden lanen met zomer eiken geplant.
10
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
11
Garderbroekerweg X
Dijkerweg 23 De agrarische bedrijfsgebouwen worden allen verwijderd. De milieuvergunning wordt ingetrokken en het perceel wordt herbestemd naar 'Wonen'. Op het adres worden geen nieuwe bijgebouwen gerealiseerd. Het nieuwe perceel wordt conform de onderstaande landschappelijke inpassing ingericht. De locatie waar de stallen verdwijnen wordt ingericht met enkele volwassen bomen en weiland. Aan de noordoostzijde wordt een erf gerealiseerd. De oprijlaan wordt verplaatst van de zuidwestzijde naar de oostzijde direct naar de Dijkerweg. Aan weerszijden van deze oprijlaan komt een groenstrook of een nieuwe haag.
12
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X
Laageinderweg 69 Op het perceel aan de Laageinderweg 69 worden alle bedrijfsgebouwen verwijderd. Op het adres berust nog een milieuvergunning. Deze vergunning blijft behouden daar het gaat om het hobbymatig houden van dieren. De bestaande woonbestemming blijft behouden. Er wordt een bijgebouw van 150 m² gerealiseerd.
Hoofdstuk 4 4.1
BELEIDSKADER
Rijk
Het nationaal ruimtelijk beleid tot 2020 is vastgelegd in de Nota Ruimte. In deze nota geldt de periode 2020 tot 2030 als doorkijk naar de lange termijn. De nota stelt ruimte voor ontwikkeling met het motto 'decentraal wat kan en centraal wat moet'. Het algemene doel van de nota is 'krachtige steden en een vitaal platteland bevorderen'. Andere doelen zijn: verbetering van de leefbaarheid en de sociaaleconomische positie van steden; verbetering van de bereikbaarheid; een goede afstemming tussen infrastructuur en verstedelijking; behoud en versterking van de variatie tussen stad en land; borging van de milieukwaliteit en veiligheid voor de bevolking in relatie tot risicovolle activiteiten. Revitalisering, herstructurering en transformatie van woon- en werkgebieden is derhalve cruciaal om de ruimtelijke doelen van deze nota te kunnen bereiken. Voor zover schaal, gevaar of hinder van bedrijven en voorzieningen het toelaten verdient functiemenging voorrang. Juist woon- en werkgebieden bieden een aantrekkelijke omgeving met mogelijkheden om lopend of op de fiets tal van bestemmingen te bereiken. Daarnaast is het belangrijk dat provincies en gemeenten voldoende ruimte voor parken, groengebieden, sportterreinen en 'groene' en 'blauwe' recreatiemogelijkheden reserveren in en om de stad. Doorwerking plangebied Het plangebied behoort niet tot de nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Gemeenten mogen hier samen met de provincie de gewenste ruimtelijke invulling bepalen, binnen de beleidsdoelen en regels die het rijk stelt. De algemene basiskwaliteit is de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, dus datgene waar een ruimtelijk plan minimaal aan moet voldoen.
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
13
Garderbroekerweg X Het economische draagvlak en de vitaliteit van de meer landelijke gebieden staan onder druk. Om deze te vergroten, wil het kabinet de mogelijkheden voor zowel hergebruik als (vervangende) nieuwbouw in het buitengebied verruimen, gekoppeld aan ontwikkeling van de landschappelijke kwaliteit en realisatie van bijvoorbeeld nieuwe natuurgebieden of extra capaciteit voor waterberging. Het plangebied is een uitwerking van het uitgangspunt om een vitaal platteland te bevorderen, door vervangende nieuwbouw door sloop van verouderde agrarische bebouwing in het buitengebied mogelijk te maken. Met het plan wordt een kwaliteitswinst voor de beeldkwaliteit en ruimtelijke kwaliteit behaald.
4.2
Provincie
4.2.1
Streekplan
Provinciale Staten heeft op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan zijn de gebieden in het onderhavige plan aangewezen als: multifunctioneel platteland: Garderbroekerweg 189 (A) en Dijkerweg 23 (B); concentratie intensieve teelten: Laageinderweg 69 (C).
Multifunctioneel gebied Het multifunctionele gebied beslaat het grootste deel van de provincie. Dit gebied omvat de steden, dorpen, buurtschappen buiten de provinciaal ruimtelijke hoofdstructuur, waardevolle landschappen en het multifunctioneel platteland. In het provinciaal planologisch beleid wordt op deze gebieden geen expliciete provinciale sturing gericht maar geeft globale doelstellingen voor deze gebieden. Ontwikkeling van multifunctioneel gebied door: uitvoering reconstructieplannen accommoderen van nieuwe economische dragers accommoderen behoefte aan centrum-dorps landelijk wonen / werken 14
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X inspelen op regionale structuurkenmerken gebiedsspecifieke strategie in waardevolle landschappen Concentratiegebied intensieve teelten In de reconstructieplannen zijn zones aangegeven waarmee de mogelijkheden voor nieuwvestiging, hervestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijbedrijven worden bepaald. Buiten de reconstructiegebieden is nieuwvestiging niet toegestaan; hervestiging en uitbreiding wel. Het streekplan heeft de zones en het bijbehorende beleid uit het reconstructieplan direct overgenomen.
4.2.2
Reconstructieplan Gelderse Vallei / Utrecht Oost
Het reconstructieplan moet de problemen die zich voordoen in het landelijk gebied (de 'gestapelde' problematiek) in de concentratiegebieden integraal aanpakken en moet een goede ruimtelijke structuur bevorderen, in het bijzonder met betrekking tot landbouw, natuur, bos, landschap, recreatie, water, milieu en infrastructuur. Daarnaast moet de reconstructie het woon-, werk- en leefklimaat en de economische structuur verbeteren. De problematiek binnen de bebouwde kom van dorpen en steden in het gebied is geen onderdeel van dit plan.
De gebieden behorend bij het onderhavige plan zijn ingedeeld in: verwevingsgebied: Garderbroekerweg 189 (A) en Dijkerweg 23 (B); landbouwontwikkelingsgebied: Laageinderweg 69 (C).
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
15
Garderbroekerweg X
Het beleid voor verwevingsgebieden is gericht op het bevorderen van een passende combinatie van landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen met bijbehorende kwaliteiten. In landbouwontwikkelinggebieden is ruimte voor de intensieve veehouderij. De te realiseren woonbestemmingen passen binnen het beleid 'Verwevingsgebieden'. Het plangebied aan de Laageinderweg heeft reeds een woonbestemming. Buiten het slopen van stallen zijn er geen veranderingen. Het provinciale beleid vormt derhalve geen belemmering voor de realisering van het onderhavige plan.
4.2.3
Beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten
De gemeenten Ede, Wageningen, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel hebben in het kader van het gemeentelijk samenwerkingsverband Regio De Vallei, voor hun complete buitengebieden een eigen beleidsinvulling ontwikkeld voor functieverandering, nevenfuncties op agrarische bedrijven en uitbreiding van niet-agrarische bedrijven. De gemeenten zijn van mening dat de karakteristiek van hun buitengebied dermate specifiek is, dat een eigen beleidsinvulling wenselijk is. Functieverandering, nevenactiviteiten en uitbreiding van bestaande niet-agrarische bedrijven kunnen niet zondermeer worden toegestaan. De gemeenten hebben een aantal criteria die meewegen bij de beoordeling van de specifieke situatie. Naast de voorwaarden voor functieverandering zoals vermeld in het Streekplan, zullen de gemeente uit de Regio Vallei de volgende criteria meenemen bij de beoordeling van functieveranderingsmogelijkheden: de functieverandering wordt ingepast in het omringende landschap, bijvoorbeeld door de aanleg (en zo nodig bestemmen) van natuur- en landschapselementen. Daarbij moet aansluiting gezocht worden bij bestaande plannen voor natuur en landschap, zoals het Reconstructieplan en Landschapsontwikkelingsplannen. De initiatiefnemer zal daartoe een erfinrichtingsplan dienen te overleggen; de functieverandering moet bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke en economische vitaliteit door middel van sloop van bebouwing al dan niet in combinatie met verbetering van publieke functies zoals natuurontwikkeling, bijdragen aan recreatieve routes of waterberging en dergelijke op plaatsen waar dit wenselijk is; ingeval van sloop van bestaande legale bebouwing geldt als peildatum voor het aanwezig zijn van bestaande voormalige bedrijfsgebouwen: 2 jaar voor de datum dat de aanvraag voor functieveranderingen wordt ingediend. Voor deze methode met verschuivende datum is aan de ene kant gekozen om daarmee te voorkomen dat nieuwe bedrijfsbebouwing gebouwd worden, met als doel deze in te zetten voor het bereiken van sloopnormen in het kader van functieverandering. Aan de andere kant maakt het mogelijk dat ook relatief jonge gebouwen ingezet kunnen worden voor functieverandering, wat in de huidige economische tijd met snelle veranderingen gevraagd zal gaan worden; opslag van goederen buiten gebouwen wordt niet toegestaan; detailhandel wordt niet toegestaan, tenzij het betreft detailhandel in ter plaatse of in de regio geproduceerde producten; de functieverandering mag niet leiden tot milieuhinder voor de omgeving; in geval van vrijgekomen gebouwen van een stoppend agrarisch bedrijf dient de milieuvergunning te zijn ingetrokken; indien sprake is van vervangende nieuwbouw en verbouw, zal de gemeentelijke Welstandsnota als toetsingskader gelden; nevenactiviteit mag geen beperking opleveren voor omliggende agrarische bedrijven. Het realiseren van extra wooneenheden na sloop van gebouwen, verloopt via een stappenplan, waarbij in de eerste plaats hergebruik van bestaande bebouwing aan de orde is. Als dit niet mogelijk is, worden de mogelijkheden voor vervangende nieuwbouw van een woongebouw met soms meerdere wooneenheden verkend. Dit kan ter plaatse van de vrijgekomen bebouwing, behalve in het landbouwontwikkelingsgebied maar wel in het verwevingsgebied indien dit voor een goede ruimtelijke ordening wenselijk is. In de volgende tekst wordt de werkwijze beschreven. 16
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X
Stap 1: hergebruik Stap 2: vervangende nieuwbouw Op locatie of elders. Als de bestaande bebouwing ongeschikt is voor ombouw naar wooneenheden, dan is nieuwbouw van één of twee (geschakelde) woongebouwen met één of meerdere wooneenheden mogelijk volgens de volgende staffeling:
minimaal te slopen bebouwing
maximale inhoud te bouwen woongebouw
1.000 m²
600 m³
2.000 m²
800 m³
3.000 m²
2 maal 600 m³
Daarbij gelden de volgende voorwaarden: De maximale inhoud per wooneenheid is 600 m³. Bij de voormalige agrarische bedrijfswoning wordt een bijgebouw toegestaan van maximaal 150 m². Bij het nieuw te bouwen woongebouw mag maximaal 70 m² bijgebouw per wooneenheid worden gebouwd. Het woonperceel bedraagt maximaal 1.500 m². Bij de beoordeling worden de voorwaarden gehanteerd zoals ze zijn benoemd in hoofdstuk 4 van de regionale beleidsinvulling functieverandering en nevenactiviteiten Conclusie Onderhavige ontwikkeling betreft functieverandering van agrarisch naar wonen. Conform het bovenstaande beleid mag een woongebouw met twee wooneenheden worden gerealiseerd. Tevens worden woningen gerealiseerd conform de bovenstaande puntsgewijze voorwaarden.
4.3
Gemeente
De Structuurvisie 2009 van de gemeente Barneveld (Raad 20 januari 2009) bevat een analyse van de bestaande ruimtelijke situatie in en rond de verstedelijkte gebieden in de gemeente (negen woonkernen en bedrijventerrein Harselaar) en een visie op de gewenste ontwikkelingsrichting voor de komende 10 jaar daarvan. Met de Structuurvisie beoogt de gemeente primair de in (een uitwerking van) het provinciale Streekplan 2005 opgenomen "zoekzones voor verstedelijking", waarbinnen toekomstige uitbreidingen van woon- en werkgebieden en maatschappelijke voorzieningen moeten worden gevonden, in het gemeentelijke ruimtelijk beleid te implementeren. Deze uitbreidingslocaties zijn noodzakelijk om op termijn te kunnen voldoen aan de vraag naar voldoende ruimte voor wonen, werken en voorzieningen, met als doel ook in 2019 nog op een prettige manier te kunnen wonen, werken en recreëren. Voor een groot deel waren de "zoekzones" reeds als beoogde uitbreidingslocaties opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie "Kompas naar 2015". De hoofdlijnen van de structuurvisie 2009 zijn als volgt: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
concentratie woon- en bedrijfsbebouwing; inbreiding voor uitbreiding; verkeer en vervoer; voorzieningen in de kernen; regionale samenwerking; overleg tussen gemeente en waterbeheerders.
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
17
Garderbroekerweg X
Alle locaties in het onderhavige plan behoren bij een zone die is aangeduid als 'Landelijk gebied'. Dit landelijk gebied is steeds minder exclusief een agrarisch gebied. De functies wonen, werken, recreatie en natuur spelen, naast de agrarische productie, een belangrijke rol. Dat leidt tot een gezamenlijke verantwoordelijkheid om deze meervoudige kwaliteiten van het landelijk gebied op een verantwoorde wijze te versterken en te borgen. Bepaalde ontwikkelingen, waaronder de toevoeging van woningen, kantoren en niet agrarische bedrijven, leiden tot vergroting van de financiële draagkracht van het gebied. Dergelijke ontwikkelingen worden gezien als "kostendragers". Andere ontwikkelingen zorgen voor een investeringsnoodzaak. Daarbij kan worden gedacht aan natuur- en landschapsontwikkeling, structuurversterking van de landbouw en verbetering van de waterhuishouding en de toegankelijkheid/verblijfskwaliteit. Dergelijke ontwikkelingen worden gezien als "kostenlaters". Per saldo dienen de "kostendragers" en de "kostenlaters" van ontwikkelingen in het landelijk gebied elkaar in evenwicht te houden. Om het landelijk gebied ook op lange termijn op een kwalitatief verantwoord niveau te houden zullen ontwikkelingen van verstedelijking door uitbreidingsplannen (woongebieden, bedrijfsterreinen) en functieverandering van agrarische bedrijvigheid naar wonen en werken, derhalve samen op moeten gaan met maatregelen op het gebied van versterking van de landschappelijke en waterhuishoudkundige kwaliteit, de landbouwkundige structuur, de bereikbaarheid en het recreatieve verblijf. "Verevening" is hierbij het sleutelwoord. De kostendragers dragen bij aan de realisatie van de kostenlaters. Ofwel door kwaliteitsverhogende maatregelen op/rond het perceel waar de kostendragers ontstaan, danwel elders in het gebied, of door een combinatie daarvan. Op de locatie zelf vindt in veel gevallen kwaliteitsverbetering plaats door sloop van overtollige bebouwing en landschappelijke inpassing van resterende nieuwe bebouwing. Om ondoelmatigheid door versnipperingen van initiatieven te voorkomen, 18
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X verdient het de voorkeur om een fonds in het leven te roepen waaruit op planmatig gestructureerde en samenhangende wijze verbeteringsmaatregelen worden gefinancierd. In de beleidsvisie "Functieverandering en nevenactiviteiten" van de Regio Vallei, wordt uitgegaan van een financiële bijdrage per kubieke meter nieuwe woning in het buitengebied en per vierkante meter nieuwe niet-agrarische bedrijfsbebouwing. Doorwerking plangebied Onderhavig plan zorgt voor het verwijderen van niet renderende agrarische ondernemingen en het verwijderen van oude agrarische bebouwing uit het buitengebied. De Structuurvisie ondersteunt deze ontwikkelingen. Onderhavig plan kan gezien worden als een "kostendrager" en draagt bij aan de realisatie van "kostenlaters" door kwaliteitsverhogende maatregelen op/rond het perceel danwel elders in het gebied toe te passen.
Hoofdstuk 5 5.1
RANDVOORWAARDEN
Archeologie
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. De gemeente Barneveld heeft een archeologische beleidsadvieskaart voor het gehele grondgebied van de gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat de percelen in het onderhavige plan allen een middelmatige verwachting op het vinden van archeologische resten hebben (zie onderstaande figuur).
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
19
Garderbroekerweg X
In het onderhavige plan worden op alle drie percelen agrarische bebouwing gesloopt. Op het perceel Garderbroekerweg 189 wordt het woongebouw met twee bijgebouwen nieuw gerealiseerd. Het overige bijgebouw is een bestaand gebouw. Op het perceel Laageinderweg wordt uitsluitend één bijgebouw gerealiseerd. De omvang van de te realiseren bebouwing is kleiner dan 1.000 m². Tevens bevindt de nieuw te realiseren bebouwing zich op de locatie waar de agrarische bedrijfsgebouwen zijn geamoveerd. Op deze locaties is dusdanig in de grond geroerd dat een archeologisch onderzoek geen nut heeft. De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm. Echter zijn er op locaties kleiner dan 1.000 m² binnen de zone 'middelmatig' tot op heden geen archeologische resten gevonden. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
20
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X
5.2
Bodem
In het kader van de ontwikkeling van het gebied dient te worden beoordeeld of de uiteindelijke bodemkwaliteit binnen dit gebied uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aan zekere kwaliteitsnormen voldoet om te voorkomen dat op verontreinigde grond wordt gebouwd. Er is uitsluitend een bodemonderzoek benodigd aan de Garderbroekerweg 189. Op de overige twee adressen wordt niet gebouwd. Er heeft daar dan ook geen bodemonderzoek plaatsgevonden. Door Hunneman Milieu Advies Raalte BV is een bodemonderzoeksrapport uitgebracht (nr. 2010843/dh/sh, december 2010) dat is bijgevoegd als bijlage 1. Conclusie Zintuiglijk zijn in de vaste bodem geen noemenswaardige bijmengingen aan bodemvreemde materialen waargenomen. Zintuiglijk zijn in de vaste bodem ter plaatse van de voormalige bovengrondse dieseltank geen oliecomponenten waargenomen. Zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal op of in de bodem aangetroffen. In de bovengrond zijn verhoogde gehalten aan PAK en zink aangetoond. De verhoogd aangetoonde gehalten overschrijden de achtergrondwaarden, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. In de ondergrond en in het grondwater zijn geen gehalten aangetoond boven respectievelijk de achtergrond- en streefwaarden. Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaren voor de voorgenomen functiewijziging en nieuwbouw op de locatie.
5.3
Ecologie
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren. Er heeft voorafgaand aan een eventueel ecologisch onderzoek een quickscan plaatsgevonden. Uit deze quickscan is naar voren gekomen dat de locaties Garderbroekerweg 189 en Laangeinderweg 69 nader onderzocht dienen te worden. Voor de locatie Dijkerweg is dit niet het geval. Conclusie Dijkerweg 23 Op 17 mei 2010 is de locatie bezocht. Het perceel bevindt zich op dusdanige afstand van het Natura 2000 gebied 'De Hoge Veluwe' dat geen rekening met de bijbehorende gebiedsbeschermingswetgeving gehouden hoeft te worden. De Flora en Faunawet blijft echter van belang. In het plangebied hoeven geen (grotere) bomen gerooid te worden; Er wordt een agrarische schuur gesloopt zonder; Tijdens de inspectie zijn uitsluitend enkele sporen aangetroffen van vogels (oude nesten) maar het betreffen geen extra beschermde soorten; De schuur bevat geen spouwmuren of een geïsoleerde kap. Dit beperkt de aanwezigheid van vleermuizen aanzienlijk. Het is op deze locatie niet te verwachten dat extra beschermde soorten door de geplande sloop gevaar lopen. Het is derhalve niet noodzakelijk een nader onderzoek uit te voeren.
Conclusie Garderbroekerweg 189 en Laageinderweg 69 EcoGroen Advies BV heeft op 10 december 2010 een quickscan natuurtoets uitgevoerd (projectcode 10-402) dat is bijgevoegd als bijlage 2. Hieronder volgt de conclusie. Gebiedsgericht natuurbeleid Op basis van de aard van de ruimtelijke ingrepen kan geconcludeerd worden dat deze geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000 - gebieden, Beschermde "Garderbroekerweg X"(ontwerp)
21
Garderbroekerweg X Natuurmonumenten, EHS – gebieden en gebieden met natuurwaarden buiten de EHS. Aangetroffen en te verwachten soorten In de plangebieden zijn geen potentiële vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen aangetroffen. De voorgenomen plannen hebben daarnaast ook geen nadelige gevolgen op vlieg- en/of jachtroutes en foeragerende vleermuizen; In de plangebieden zijn geen verblijfplaatsen van middelhoog beschermde Steenmarter aangetroffen. Ook sporen die duiden op de aanwezigheid van een verblijfplaats van Steenmarter zijn niet gevonden. De aanwezigheid van een vaste verblijfplaats van deze soort is zodoende niet aannemelijk; Verspreid in de plangebieden zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoorten te verwachten; Verblijfplaatsen van Steenuil en Huismus (soorten met jaarrond beschermde nesten) zijn aangetroffen/ te verwachten op beide locaties. De schuren en beplanting vormen broedgebied voor algemene broedvogels zoals Merel, Zwarte roodstaart, Spreeuw, Holenduif en Witte kwikstaart.; Overwintering van laag beschermde amfibieënsoorten als Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander is in de plangebieden te verwachten; Er zijn geen reptielen of beschermde planten, ongewervelden en vissen aangetoond of te verwachten. Vervolgstappen en mitigerende maatregelen Om na te gaan of als gevolg van de voorgenomen plannen verblijfplaatsen van Steenuil en Huismus in het geding zijn, is het nodig aanvullend onderzoek plaatsvindt. De meest geschikte periode voor dit onderzoek is half februari- half april (Steenuil) en maart juni (Huismus). Het onderzoek kan gecombineerd uitgevoerd worden; Bij de beoogde plannen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Voor de in voorliggende situatie aanwezige of te verwachten tabel 1-soorten geldt in deze situatie echter automatisch vrijstelling van artikel 75 van de Flora- en faunawet; Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering op te starten in de periode voor half maart en na half juli. Overigens wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Wanneer in de periode tussen half juli en eind oktober gestart wordt met de werkzaamheden is het van belang om na te gaan of bewoonde nesten van Holenduif aanwezig zijn in de invloedsfeer van de plannen. Holenduif kan namelijk broeden tot eind oktober. Maatregelen Garderbroekerweg 189 Aan de Garderbroekerweg 189 blijft de schuur, waarin mogelijk een vaste rust- of verblijfplaats van een steenuil is gevestigd, bestaan. Derhalve hoeven er daar geen extra maatregelen genomen te worden. Als extra waarborg is er reeds een nestkast geplaatst. Ten behoeve van de mussen zijn op perceel mussenflats met nestplaatsen gebouwd. Laageinderweg 69 Uit nader onderzoek naar de “steenuilschuur” op Laageinderweg 69 is gebleken dat geen mitigerende maatregelen nodig zijn, omdat de steenuil daar incidenteel verblijft. Er zijn geen braakballen aangetroffen en geen krijtstrepen op de balken. Als extra waarborg zijn er reeds twee nestkasten geplaatst. Ten behoeve van de mussen zijn drie mussenflats gebouwd, met 9 nestplaatsen. Er zijn derhalve voldoende mitigerende maatregelen genomen.
22
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X
5.4
Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.
Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
5.5
Geluid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige objecten, moet worden nagegaan of voor deze gronden een zogenaamde geluidszone van kracht is. Met uitzondering van een aantal wegen, bevinden zich in principe langs alle wegen geluidzones. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of de voorkeursgrenswaarde of de maximaal toelaatbare geluidbelasting wordt overschreden. In het onderhavige plan wordt uitsluitend op de locatie Garderbroekerweg 189 een geluidsgevoelig object gerealiseerd. Voor de overige locaties is een onderzoek niet noodzakelijk. Adviesburo Van der Boom BV heeft een akoestisch onderzoeksrapport uitgebracht (2 december 2010, opdrachtnummer 10-258). Het rapport is bijgevoegd als bijlage 3.
Conclusie "Garderbroekerweg X"(ontwerp)
23
Garderbroekerweg X
Toetsing en hogere waarde De hoogste geluidbelasting op de nieuwe woning bedraagt 44 dB na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh ten gevolge van wegverkeer op de Garderbroekerweg. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee op de woningen niet overschreden. Voor de woningen hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd.
Eis geluidwering Volgens het Bouwbesluit moet de zgn. karakteristieke geluidwering GA;k van de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied in een woning ten minste gelijk zijn aan de invallende geluidbelasting verminderd met 33 dB; voor verblijfsruimten gelden 2 dB lagere waarden voor de geluidwering G A;k. De voorschriften hebben tot doel de geluidbelasting binnenshuis in de verblijfsgebieden van een woning te beperken tot 33 dB. Voor woninggevels het een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek bedraagt de geluidwering G A;k. ten minste 20 dB. Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. De hoogste geluidbelasting op de gevels bedraagt 44 dB zonder aftrek. De benodigde geluidwering GA;k. bedraagt 20 dB. Aanvullende geluidwerende voorzieningen zijn niet nodig
5.6
Geur
De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de Wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad een geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Garderbroekerweg 189 In de omgeving van de Garderbroekerweg 189 zijn agrarische bedrijven gelegen. De locatie is in de gemeentelijke geurverordening in een zone ingedeeld met een maximum belasting van 14 ou/m³. Het onderhavige plan omvat de realisatie van twee woningen in het kader van het beëindigen van een agrarische onderneming en het herbestemmen van de agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning. Artikel 3 en artikel 14 van de Wet geurhinder en veehouderij is van toepassing op het onderhavige plan. Artikel 3 1. Een vergunning voor een veehouderij wordt geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen: a. binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 3,0 odour units per kubieke meter lucht; b. binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 14,0 odour units per kubieke meter lucht; c. buiten een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 2,0 odour units per kubieke meter lucht; d. buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 8,0 odour units per kubieke meter lucht. 2. In afwijking van het eerste lid bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij: a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen. Artikel 14 1. Indien een aanvraag om een vergunning is ingediend voor het tijdstip waarop deze wet met betrekking tot zodanige aanvraag in werking treedt, blijft het voor dat tijdstip ten aanzien van zodanige aanvraag geldende recht van toepassing tot het tijdstip waarop de beschikking op de aanvraag onherroepelijk is geworden. 24
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X 2. Voor de toepassing van de artikelen 3, 4 en 6 bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een woning die op of na 19 maart 2000 is gebouwd: a. op een kavel die op dat tijdstip in gebruik was als veehouderij, b. in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van de veehouderij, en c. in samenhang met de sloop van de bedrijfsgebouwen die onderdeel hebben uitgemaakt van de veehouderij, ten minste 100 meter indien de woning binnen de bebouwde kom is gelegen en ten minste 50 meter indien de woning buiten de bebouwde kom is gelegen. De wet geurhinder en veehouderij heeft voor de voorliggende ontwikkelingen een uitzondering (art. 3 en 14) opgenomen voor de aan te houden afstand van een geurgevoelig object tot een agrarische onderneming. Bij te ontwikkelen woningen in het kader van het beëindigen van een veehouderij en bij woningen die onderdeel waren van een agrarische bedrijf dient een afstand tot een ander agrarische bedrijf minimaal 50 meter te bedragen. In de omgeving bevinden zich de volgende agrarische ondernemingen die mogelijk hinder kunnen veroorzaken: nr.
Adres
Soort bedrijf (omvang)
Afstand tot plangebied (meter)
1
Garderbroekerweg 189
Varkenshouderij (3718 vleesvarkens)
150
2
Garderbroekerweg 191
Varkenshouderij (40 vleesvarkens)
50
3
Garderbroekerweg 198
Pluimveehouderij (35.000 kippen)
300
4
Garderbroekerweg 202
Rundvee (643 vleeskalveren)
300
5
Garderbroekerweg 208
Rundvee (310 vleeskalveren)
100
De meest in de nabijheid gelegen agrarische onderneming bevindt zich aan de Garderbroekerweg 191. De afstand bedraagt 50 meter. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan. Dijkerweg 23 De agrarische onderneming wordt beëindigd. De bestemming 'Wonen met agrarische activiteiten' wordt herbestemd naar 'Wonen'. Aangezien het perceel reeds een woonbestemming heeft, veranderd er niets. Laageinderweg 69 De locatie Laageinderweg is reeds bestemd als 'Wonen'. Aan deze situatie wordt niets gewijzigd. Uitsluitend stallen worden gesloopt. Een nader onderzoek is niet noodzakelijk.
5.7
Leidingen
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
25
Garderbroekerweg X
5.8
Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht. Tevens worden twee agrarische bedrijven beëindigd. In feite brengt het onderhavige plan een verbetering van de luchtkwaliteit met zich mee.
5.9
Milieuzonering
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen. In de directe nabijheid van de onderhavige locaties bevinden zich, buiten de agrarische bedrijven die onder 'Geur' staan beschreven, geen bedrijven die mogelijk een belemmering kunnen vormen voor de realisatie van het onderhavige plan.
5.10
Water
Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf. In casu gaat het om een afname van verhard oppervlak, betreffende 2.000 m². De nieuwe bebouwing is kleiner dan 1.000 m². Voor het nieuwe woongebouw zal een aansluitvergunning aangevraagd moeten worden. Voor drukriolering geldt dat er alleen afvalwater op mag worden geloosd. Het regenwater van de daken en van de terreinverharding moet op eigen terrein geborgen worden.
26
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X
Hoofdstuk 6 6.1
JURIDISCHE ASPECTEN
Juridische aspecten
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod. Bevoegdheid Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen. Inleidende regels Begrippen In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik. Wijze van meten Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit bijlage 12 van SVBP2008 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld. Bestemmingsregels Bestemming 'Agrarisch - Onbebouwd' Veel postzegelplannen in het buitengebied hebben betrekking op functieverandering. Het nieuwe bestemmingsvlak is vaak kleiner dan het voormalige bouwperceel, waardoor er een passende bestemming voor het restgebied gevonden moet worden. De bestemming 'Agrarisch – Onbebouwd' is bedoeld als eenvoudige oplossing voor dit soort situaties. De omschrijving is zo gekozen, dat ook niet-bedrijfsmatig agrarisch gebruik, bijvoorbeeld het houden van een paar schapen door de bewoner van de nieuwe woning, "Garderbroekerweg X"(ontwerp)
27
Garderbroekerweg X passend is binnen deze bestemming. Bestemming 'Wonen - Enkelvoudig' De bestemming 'Wonen - Enkelvoudig' is bedoeld voor vrijstaande woningen (met name in het buitengebied) waarvan de maximale inhoud is vastgelegd binnen de bouwregels van deze bestemming. Verder is voor de bijgebouwen een regeling opgenomen die afwijkt van de bouwregels voor situaties binnen de bebouwde kom. Bestemming 'Wonen - Woongebouw' Deze bestemming wordt gebruikt voor woongebouwen in het buitengebied waarin meer dan één woning mag voorkomen. In beginsel kan dit alleen bij functieverandering, wanneer meer dan 2000 m2 aan bebouwing is gesloopt. In een dergelijk geval is een woongebouw van 800 m3 toegestaan, waarin twee woningen mogen voorkomen. De inhoud per woning wordt niet vastgelegd, maar samen mogen ze niet groter zijn dan 800 m³. Algemene regels Anti-dubbeltelbepaling Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Algemene afwijkingsregels Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond. Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg. Algemene procedureregels Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging. Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan. Algemene wijzigingsregels In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. Overgangs- en slotregels Overgangsregels Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). 28
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X
Slotregel Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
6.2
Handhaving
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn: de regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving; handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren; niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving. Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavings-instrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom. In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving). Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol. Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door: de regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels; het afwijkingenbeleid. In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden. Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
29
Garderbroekerweg X
Hoofdstuk 7 7.1
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
Grondexploitatie
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen wat onder een bouwplan valt. Dit plan maakt de bouw van twee woningen mogelijk. Volgens artikel 6.2.1 onder sub a van het Bro wordt een bouwplan voor een of meer woningen aangewezen als een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 eerste lid van de Wro. In artikel 6.12 tweede lid onder sub a staat dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen als het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, stelt de gemeenteraad geen exploitatieplan vast. De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
8.1
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd.
8.2
Inspraak
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken. In casu is afgezien van het houden van inspraak. Het is namelijk niet waarschijnlijk dat het ter inzage leggen van het plan voor de inspraak toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. De omvang van het plan is namelijk beperkt en het plan kent weinig flexibiliteit zodat eventuele opmerkingen van belanghebbenden in het kader van de zienswijzen behandeld kunnen worden.
30
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X
8.3
Zienswijzen
p.m.
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
31
Garderbroekerweg X
32
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X
Bijlagen bij de toelichting
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
33
Garderbroekerweg X
34
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X
Bijlage 1 bodemonderzoeksrapport
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
35
Garderbroekerweg X
36
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X
Bijlage 2 quickscan natuurtoets
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
87
Garderbroekerweg X
88
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
‘Quickscan natuurtoets twee locaties, Kootwijkerbroek’ Inventarisatie en beoordeling van natuurwaarden in het kader van natuurwet- en regelgeving
Colofon Titel: ‘Quickscan natuurtoets twee locaties, Kootwijkerbroek’ Subtitel: Inventarisatie en beoordeling van natuurwaarden in het kader van natuurwet- en regelgeving Projectcode: 10-402 Status: Definitief Datum: 10 december 2010 Auteur: Ing. J.G. (Janneke) Lindenholz Veldonderzoek: Ing. M. (Mark) Hoksberg Eindredactie: Drs. I. (Iwan) Veeman Opdrachtgever: Dhr. G-J. Goorhuis Contactpersoon: Dhr. J. Nap (Architectenbureau DBL Lunteren BV) ................................................................................ EcoGroen Advies BV Postbus 625 8000 AP Zwolle T: 038 423 64 64 F: 038 423 64 65 I: www.ecogroen.nl
© EcoGroen Advies (2010) Alles uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt mits onder vermelding van de bron: Lindenholz J.G. (2010). ‘Quickscan natuurtoets twee locaties, Kootwijkerbroek’; Inventarisatie en beoordeling van natuurwaarden in het kader van natuurwet- en regelgeving. Rapport 10-402. EcoGroen Advies, Zwolle.
QUICKSCAN NATUURTOETS TWEE LOCATIES KOOTWIJKERBROEK
Inhoud Samenvatting en conclusies 1
Inleiding............................................................................................................................................. 1 1.1 Aanleiding en doelstelling ............................................................................................................ 1 1.2 Situatie......................................................................................................................................... 1 1.3 Algemene opzet ........................................................................................................................... 2
2
Gebiedsgericht natuurbeleid............................................................................................................... 3 2.1 Inleiding ....................................................................................................................................... 3 2.2 Natuurbeschermingswet .............................................................................................................. 3 2.3 Nota Ruimte ................................................................................................................................. 3
3
Flora en fauna van het onderzoeksgebied .......................................................................................... 5 3.1 Inleiding ....................................................................................................................................... 5 3.2 Flora ............................................................................................................................................ 6 3.3 Zoogdieren .................................................................................................................................. 6 3.4 Broedvogels................................................................................................................................. 6 3.5 Overige soorten ........................................................................................................................... 8
4
Geraadpleegde bronnen .................................................................................................................... 9
Bijlagen I - Wettelijk kader II - Steenuil Garderbroekerweg III - Steenuil Laageinderweg IV – Nestgelegenheid Huismus
QUICKSCAN NATUURTOETS TWEE LOCATIES KOOTWIJKERBROEK
Samenvatting en conclusies Aanleiding en doelst elling In opdracht van de heer G-J. Goorhuis (contactpersoon dhr. J. Nap; Architectenbureau DBL Lunteren BV) heeft EcoGroen Advies BV een quickscan natuurtoets uitgevoerd ten behoeve van een ruimtelijke onderbouwing voor de beoogde sloop- en bouwwerkzaamheden op twee locaties in Kootwijkerbroek. De Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet verplichten vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen of activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. In het voorliggende onderzoek worden de consequenties in beeld gebracht van de ruimtelijke ingrepen en vindt toetsing plaats aan de Flora- en faunawet en vigerend gebiedsgericht natuurbeleid.
Gebieds ger ic ht nat uur beleid Op basis van de aard van de ruimtelijke ingrepen kan geconcludeerd worden dat deze geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000 - gebieden, Beschermde Natuurmonumenten, EHS – gebieden en gebieden met natuurwaarden buiten de EHS.
Aanget r off en en t e v er wacht en s oort en
In de plangebieden zijn geen potentiële vaste verblijfplaatsen voor vleermuizen aangetroffen. De voorgenomen plannen hebben daarnaast ook geen nadelige gevolgen op vlieg- en/of jachtroutes en foeragerende vleermuizen; In de plangebieden zijn geen verblijfplaatsen van middelhoog beschermde Steenmarter aangetroffen. Ook sporen die duiden op de aanwezigheid van een verblijfplaats van Steenmarter zijn niet gevonden. De aanwezigheid van een vaste verblijfplaats van deze soort is zodoende niet aannemelijk; Verspreid in de plangebieden zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde, zoogdiersoorten te verwachten; Verblijfplaatsen van Steenuil en Huismus (soorten met jaarrond beschermde nesten) zijn aangetroffen/ te verwachten op beide locaties. De schuren en beplanting vormen broedgebied voor algemene broedvogels zoals Merel, Zwarte roodstaart, Spreeuw, Holenduif en Witte kwikstaart.; Overwintering van laag beschermde amfibieënsoorten als Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander is in de plangebieden te verwachten; Er zijn geen reptielen of beschermde planten, ongewervelden en vissen aangetoond of te verwachten.
Verv olgst appen e n mit igerende maat r egelen
Om na te gaan of als gevolg van de voorgenomen plannen verblijfplaatsen van Steenuil en Huismus in het geding zijn, is het nodig aanvullend onderzoek plaatsvindt. De meest geschikte periode voor dit onderzoek is half februari- half april (Steenuil) en maart juni (Huismus). Het onderzoek kan gecombineerd uitgevoerd worden; Bij de beoogde plannen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Voor de in voorliggende situatie aanwezige of te verwachten tabel 1-soorten geldt in deze situatie echter automatisch vrijstelling van artikel 75 van de Flora- en faunawet; Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering op te starten in de periode voor half maart en na half juli. Overigens wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Wanneer in de periode tussen half juli en eind oktober gestart wordt met de werkzaamheden is het van belang om na te gaan of bewoonde nesten van Holenduif aanwezig zijn in de invloedsfeer van de plannen. Holenduif kan namelijk broeden tot eind oktober.
QUICKSCAN NATUURTOETS TWEE LOCATIES KOOTWIJKERBROEK
1 Inleiding 1.1
Aanleiding en doelstelling In opdracht van Dhr G-J. Goorhuis (contactpersoon dhr. J. Nap; Architectenbureau DBL Lunteren BV) heeft EcoGroen Advies BV een quickscan natuurtoets uitgevoerd ten behoeve van een ruimtelijke onderbouwing voor de beoogde sloop- en bouwwerkzaamheden op twee locaties in Kootwijkerbroek. De Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet verplichten vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen of activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. In het voorliggende onderzoek worden de consequenties in beeld gebracht van de ruimtelijke ingrepen en vindt toetsing plaats aan de Flora- en faunawet en vigerend gebiedsgericht natuurbeleid. Een toelichting op de genoemde wet- en regelgeving is gegeven in bijlage I.
1.2
Situatie Laageinderweg 69 Deze locatie is gelegen in het buitengebied ten zuidoosten van Kootwijkerbroek. Het plangebied bestaat uit meerdere schuren en een woning. De beoogde plannen bestaan uit de sloop van de schuren. Het huidige woonhuis blijft gehandhaafd.
Garderbroekerweg 189 Deze locatie is gelegen in het buitengebied ten noordoosten van Kootwijkerbroek. De locatie bestaat uit een woning, diverse schuren en enige beplanting. De voorgenomen plannen bestaan uit de sloop van enkele opstallen en de realisatie van twee woningen met bijgebouwen. Op beide locaties ontbreekt permanent oppervlaktewater.
Figuur 1: Kaarten met de situering van de plangebieden (rood omcirkeld)( Bron kaartondergrond: Google Earth).
1.3
Laageinderweg 69
Garderbroekerweg 189
QUICKSCAN NATUURTOETS TWEE LOCATIES KOOTWIJKERBROEK
1
1.3
Algemene opzet Voorliggende ecologische beoordeling is gebaseerd op één veldbezoek op 6 december 2010 en bekende verspreidingsgegevens (zie Hoofdstuk 4 Geraadpleegde bronnen). Om inzicht te krijgen in de aanwezige natuurwaarden en beperkingen met betrekking tot de beoogde ruimtelijke ingreep van het plangebied, zijn twee sporen gevolgd: Ten eerste is in kaart gebracht welk gebiedsgericht natuurbeleid uitwerking heeft in beide gebieden (hoofdstuk 2); Ten tweede is nagegaan welke beschermde planten- en diersoorten in de gebieden voorkomen of kunnen voorkomen (hoofdstuk 3). Uit de verzamelde informatie volgt een korte beschrijving van de verwachte effecten van de ruimtelijke ingreep op beschermde soorten en welke mitigerende (verzachtende of inpassings) maatregelen eventueel nodig zijn om de functionaliteit van het leefgebied van beschermde soorten te garanderen.
QUICKSCAN NATUURTOETS TWEE LOCATIES KOOTWIJKERBROEK
2
2 Gebiedsgericht natuurbeleid 2.1
Inleiding In het kader van dit onderzoek wordt, naast de aanwezigheid van beschermde soorten, aandacht besteed aan gebieden met een beschermingsstatus. De volgende wet- en regelgeving is daarbij van belang: Natuurbeschermingswet, waarin onder andere opgenomen de Natura 2000- gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijn) en Beschermde Natuurmonumenten; Nota Ruimte, in omgevingsvisies uitgewerkt voor bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), ganzen(foerageer)gebied en weidevogelgebied. De beschermingsregimes hebben tot doel de natuurwaarden in de betreffende gebieden veilig te stellen. In sommige situaties dienen ook ruimtelijke ingrepen buiten de begrenzing van deze gebieden getoetst te worden op mogelijke schadelijke uitstralende effecten. In de onderstaande paragrafen wordt kort ingegaan op de eventuele effecten die de geplande werkzaamheden kunnen hebben op nabijgelegen gebieden met een beschermingsstatus.
2.2
Natuurbeschermingswet Natura 2000-gebied De beschermde waarden van een Natura 2000-gebied worden uitgedrukt in de vorm van instandhoudingsdoelstellingen voor habitattypen, vogels en/of andere soorten. Plannen of projecten in, of in de nabijheid van, een Natura 2000-gebied die de kwaliteit van de instandhoudingsdoelstellingen kunnen verslechteren of een storend effect kunnen hebben op soorten, moeten getoetst worden op hun gevolgen voor het gebied. Dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Veluwe. De locatie aan de Garderbroekerweg ligt op ruim 1300 meter afstand en de locatie aan de Laageinderweg op ruim 2 kilometer. Tussen de plangebieden en het Natura 2000-gebied bevindt zich lokale infrastructuur, bebouwing en agrarisch gebied. Gezien de aard van de ingrepen (sloop- en nieuwbouw) wordt geconcludeerd dat de voorgenomen plannen geen effecten zullen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Veluwe. Het aanvragen van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet is dan ook niet noodzakelijk.
Beschermd Natuurmonument In de wijde omgeving van de plangebieden bevinden zich geen Beschermde Natuurmonumenten. Effecten van de plannen op dergelijke gebieden zijn dan ook niet aan de orde.
2.3
Nota Ruimte De Nota Ruimte is één van de structuurschema’s waarin de visie van het Rijk over natuur en landelijk gebied is vastgelegd. De nota richt zich op het behoud, herstel en ontwikkeling van wezenlijke natuurlijke kenmerken en waarden. Vanuit deze doelstelling is de Ecologische Hoofdstructuur opgesteld en zijn ondermeer weidevogelbeheer- en ganzengebied aangewezen.
Ecologische Hoofdstructuur Binnen de Ecologische Hoofdstructuur geldt de ‘Nee, tenzij’-benadering. Dit houdt in dat een ingreep niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Volgens de kaart Atlas Groen Gelderland van de provincie Gelderland liggen de plangebieden
QUICKSCAN NATUURTOETS TWEE LOCATIES KOOTWIJKERBROEK
3
niet in en grenzen ze niet aan de EHS. Het dichtstbijzijnde gebied behorend bij de EHS is Natura 2000-gebied Veluwe. In paragraaf 2.2. is reeds geconcludeerd dat negatieve effecten op dit gebied niet te verwachten zijn.
Overige natuurwaarden De plangebieden hebben geen betekenis als ‘weidevogelgebied’, ‘ganzenfoerageergebied’ of andere natuur buiten de EHS. Dergelijke gebieden liggen ook niet in de directe omgeving. Op basis van de afstand en aard van de ingrepen kan worden geconcludeerd dat aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van gebieden met belangrijke natuurwaarden buiten de EHS niet aan de orde is.
QUICKSCAN NATUURTOETS TWEE LOCATIES KOOTWIJKERBROEK
4
3 Flora en fauna van het onderzoeksgebied 3.1
Inleiding Onderzoeksmethode Op 6 december 2010 is op beide planlocaties een veldbezoek uitgevoerd. Tijdens dit bezoek is aandacht besteed aan de beschermde soorten binnen de Flora- en faunawet (FFW) en vooral aan de juridisch zwaarder beschermde soorten (tabel 2 en 3) en bedreigde (Rode Lijst) soorten. Daarnaast is op basis van de terreingesteldheid, bekende verspreidingsgegevens (zie hoofdstuk 4 ‘geraadpleegde bronnen’) en expert judgement, een uitspraak gedaan over mogelijk aanwezige beschermde soorten. Naast veldonderzoek is gebruik gemaakt van bestaande verspreidingsgegevens van flora en fauna, afkomstig van verspreidingsatlassen (zie literatuurlijst) en overige databanken (onder andere RAVON en waarneming.nl). Deze gegevens zijn in de onderstaande beschrijving van soortgroepen betrokken.
Wettelijk kader Flora- en faunawet De Flora- en faunawet verplicht een ieder die ruimtelijke ingrepen of andere activiteiten wil ontplooien, na te gaan in hoeverre dit negatieve effecten kan hebben op van nature in Nederland in het wild voorkomende planten- en diersoorten – ongeacht of deze beschermd zijn of niet. De zorgplicht van artikel 2 uit de Flora- en faunawet stelt dat optredende negatieve effecten zo veel mogelijk vermeden of geminimaliseerd dienen te worden. Voor schade aan juridisch zwaarder beschermde soorten kan de aanvraag van een ontheffing van de Flora- en faunawet bij het Ministerie van LNV noodzakelijk zijn.
Aangepaste beoordeling ontheffingen Flora- en faunawet Tot voor kort was het noodzakelijk voor het verwijderen, verstoren of beschadigen van een vaste verblijfplaats een ontheffing op de Flora- en faunawet aan te vragen. Door uitspraken van de Raad van State in het voorjaar van 2009 is de beoordeling van ontheffingsaanvragen van de Flora- en faunawet voor ruimtelijke ingrepen aangepast. Sinds 26 augustus van dat jaar wordt daardoor gewerkt volgens een nieuw stroomschema (zie bijlage I) en is het in veel gevallen niet meer noodzakelijk om een ontheffing van de Flora- en faunawet aan te vragen (Dienst regelingen 2009a). Voor soorten van tabel 1 geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen automatisch vrijstelling van artikel 75 van de Flora- en faunawet. Voor tabel 2 soorten zijn drie opties mogelijk: 1) Werken volgens de eisen van een goedgekeurde Gedragscode Flora- en faunawet; 2) Het aanvragen van een reguliere ontheffing; 3) Het opstellen van een ecologisch werkprotocol indien aangetoond kan worden dat de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats van de soort behouden blijft. Overigens is het in de eerste twee gevallen ook noodzakelijk om een op de situatie toegesneden ecologisch werkprotocol op te stellen. Voor tabel 3 soorten en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn zijn twee opties mogelijk: 1) Het aanvragen van een reguliere ontheffing; 2) Het opstellen van een ecologisch werkprotocol indien aangetoond kan worden dat de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats van de soort behouden blijft en dat de soort binnen het leefgebied succesvol kan overwinteren, foerageren en/’of voortplanten. Hierbij geldt voor het aanvragen van ontheffing dat ook een ecologisch werkprotocol opgesteld moet worden waarin de te nemen mitigerende maatregelen beschreven worden.
QUICKSCAN NATUURTOETS TWEE LOCATIES KOOTWIJKERBROEK
5
3.2
Flora Garderbroekerweg 189 Op het erf rondom en de schuren zijn algemene plantensoorten aangetroffen die duiden op voedselrijke omstandigheden als Grote brandnetel, Gewone paardenbloem, Grote weegbree, Zachte ooievaarsbek, Klein varkenskers, Paarse dovenetel, Klein kruiskruid, Reukloze kamille, Vogelmuur en Melganzenvoet.
Laageinderweg 69 Rondom de schuren en op het erf zijn algemene soorten aangetroffen van voedselrijke omstandigheden als Gewone vlier, Kropaar, Grote brandnetel, Fluitenkruid en Harig knopkruid. Beschermde of bedreigde soorten van de Rode lijst zijn op beide locaties niet aangetroffen. Gezien de terreingesteldheid en soortensamenstelling worden deze ook niet verwacht.
3.3
Zoogdieren Vleermuizen Verblijfplaatsen van vleermuizen bevinden zich in donkere en voor vleermuizen bereikbare ruimten in bijvoorbeeld bomen, huizen en kelders. De te slopen bebouwing is niet geschikt als vaste verblijfplaats voor vleermuizen en er worden geen bomen gekapt. Schade aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen is zodoende niet aan de orde. Daarnaast worden geen opgaande lijnvormige structuren verwijderd die voor vleermuizen kunnen dienen als vlieg- en jachtroute en worden geen essentiële foerageergebieden verstoord of vernietigd. Vervolgstappen, zoals nader onderzoek of het nemen van mitigeren maatregelen zijn dan ook niet van toepassing.
Grondgebonden zoogdieren De schuren zijn op beide locaties aan de binnen- en buitenzijde gecontroleerd op geschikte openingen en verblijfplaatsen van de middelhoog beschermde Steenmarter (FFW tabel 2). Verblijfplaatsen zijn hierbij niet aangetroffen. In één van de schuren aan de Garderbroekerweg zijn enkele prooiresten van een marterachtige aangetroffen, waarschijnlijk afkomstig van een zwervend exemplaar. Verder zijn hier en aan de Laageinderweg in en rondom de schuren geen sporen aangetroffen als uitwerpselen en prenten die kunnen duiden op de aanwezigheid van deze soort. De aanwezigheid van een (vaste) verblijfplaats van Steenmarter is zodoende niet aannemelijk. Andere zwaarder beschermde soorten worden ook niet in de plangebieden verwacht. Binnen de plangebieden zijn een aantal vaste verblijfplaatsen van enkele laag beschermde (FFW tabel 1) zoogdiersoorten te verwachten, namelijk Mol, Huisspitsmuis, Gewone bosspitsmuis en Egel. Voor tabel 1 soorten geldt echter automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen van de Flora- en faunawet. Schade aan de algemene en laag beschermde zoogdieren kan – indien de planning van de werkzaamheden dit toelaat - geminimaliseerd worden door werkzaamheden zoveel mogelijk uit te voeren buiten de voortplantingsperiode (maart tot augustus). De minst schadelijke periode is september tot december (mits vorstvrij).
3.4
Broedvogels Aangezien dit onderzoek een quickscan betreft, is geen volledige broedvogelinventarisatie uitgevoerd. Op basis van het uitgevoerde veldbezoek in combinatie met de terreingesteldheid, bekende verspreidingsgegevens en expert judgement is echter wel een goede uitspraak te doen over de te verwachten soorten.
Broedvogels met jaarrond beschermde nestplaatsen Van veel broedvogels zijn nesten alleen gedurende het broedseizoen beschermd. Nestlocaties kunnen dan buiten het broedseizoen zonder overtreding van de Flora- en faunawet verstoord of verwijderd worden. Voor een aantal broedvogelsoorten geldt echter dat
QUICKSCAN NATUURTOETS TWEE LOCATIES KOOTWIJKERBROEK
6
de nestlocaties inclusief de functionele omgeving jaarrond beschermd zijn. Dit betreffen de broedvogels Boomvalk, Buizerd, Gierzwaluw, Grote gele kwikstaart, Havik, Huismus, Kerkuil, Oehoe, Ooievaar, Ransuil, Roek, Slechtvalk, Sperwer, Steenuil, Wespendief en Zwarte wouw. Voor sommige andere soorten geldt dat de nesten jaarrond beschermd zijn als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Als nesten van genoemde soorten worden aangetroffen dient een omgevingscheck te worden uitgevoerd. Een deskundige moet dan vaststellen of er voor de soort een vervangende, potentiële nestlocatie en/of foerageergebied te vinden is in de omgeving. Als dat niet het geval is dient er een alternatieve nestlocatie en/of foerageergebied te worden aangeboden. Indien dat ook niet mogelijk is dient er ontheffing te worden aangevraagd. Op beide locaties is het voorkomen van Steenuil en Huismus vastgesteld cq. te verwachten. Aanwijzingen voor de aanwezigheid van nestlocaties van de andere broedvogels met jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen. Deze nesten worden ook niet verwacht.
Steenuil Tijdens het veldbezoek zijn op beide locaties sporen (braakballen, feces en veren) aangetroffen die erop duiden dat in het plangebied broed- of rustlocaties aanwezig zijn van Steenuil (Rode Lijst 3, kwetsbaar). Zo zijn op het erf van de Garderbroekerweg in een (te behouden) schuur een grote hoeveelheid verse sporen aangetroffen (zie bijlage II voor de betreffende schuur). Daarnaast is tijdens het veldbezoek op dit erf een Steenuil waargenomen. Uit navraag bij de Steenuilenwerkgroep Barneveld (dhr. P. Derksen) blijkt dat op deze locatie meerdere malen Steenuilen zijn waargenomen en in de baltsperiode gehoord (kan duiden op de aanwezigheid van een territorium en broedlocatie). Op basis van deze gegevens is op het erf van de Garderbroekerweg een verblijfplaats van Steenuil te verwachten. Gezien de periode van onderzoek (in de wintertijd, buiten de broedtijd en baltsperiode) kon echter niet worden vastgesteld of het hier een broedlocatie betreft of een roestplaats. Op het erf van Laageinderweg is geen Steenuil waargenomen. In één van de schuren zijn wel verse braakballen en feces aangetroffen (zie bijlage III voor de betreffende schuur). Van deze locatie zijn geen gegevens bekend bij de Steenuilenwerkgroep Barneveld. Vermoedelijk is ook hier een nest- of roestplaats aanwezig.
Vervolgstappen Als gevolg van de beoogde plannen (sloop van bebouwing en realisatie van nieuwbouw) verdwijnen mogelijk vaste verblijfplaatsen en leefgebieden van Steenuil die van belang zijn voor de functionaliteit van de leefomgeving van de soort (zie ook kader 1). Kader 1 Steenuil Het leefgebied van Steenuil bestaat uit kleinschalig cultuurlandschap, met een veelheid aan holle bomen, oude schuren en ruige graslanden, vaak in de randen van oude dorpen of steden. Als standvogel is de soort het gehele jaar in het territorium aanwezig. Steenuil foerageert voornamelijk binnen 200 meter rond de nestlocatie en de gemiddelde grootte van een Steenuilterritoria bedraagt circa12 hectare (Bloem et al. 2001).
Om een goede effectbeoordeling van de beoogde plannen ten aanzien van Steenuil te kunnen maken is het van belang te weten of Steenuil in de plangebieden broedt en waar geschikt leefgebied aanwezig is. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of het nemen van mitigerende maatregelen afdoende is of dat een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet moet worden aangevraagd. De meeste geschikte periode voor het uitvoeren van het benodigde aanvullend onderzoek is half februari tot half april. In deze periode kunnen territoria van Steenuil geïnventariseerd worden door de baltsroep na te bootsen. Een Steenuil verraadt zijn aanwezigheid door hier op te reageren met een (balts)roep (Bloem et al. 2001). Wanneer broedlocaties aanwezig zijn en als gevolg van de plannen in het geding zijn dienen mitigerende maatregelen te worden genomen. Hierbij kan gedacht worden aan het realiseren van een vervangende verblijfplaats (bijvoorbeeld nestkast) en het realiseren van geschikt leefgebied.
QUICKSCAN NATUURTOETS TWEE LOCATIES KOOTWIJKERBROEK
7
Huismus In de aanwezige schuren kan het voorkomen van enkele broedende Huismussen niet worden uitgesloten. Omdat nesten van Huismussen sinds 26 augustus 2009 jaarrond beschermd zijn mogen ze niet zondermeer worden verwijderd. Om na te gaan of en zo ja, in welke aantallen Huismus aanwezig is, dient aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd in de daarvoor geschikte periode (maart-juni). Dit onderzoek kan gecombineerd worden met het steenuilenonderzoek. Wanneer hieruit blijkt dat Huismussen broeden in de te slopen gebouwen is het van belang om na te gaan of de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaats behouden blijft. Wanneer door het nemen van mitigerende maatregelen de functionaliteit van de verblijfplaats gewaarborgd blijft, is het aanvragen van een ontheffing niet nodig. Bij mitigerende maatregelen kan gedacht worden aan: Verwijderen van nestlocatie buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot en met augustus); Realiseren van vervangende nestgelegenheid voor Huismus in of aan de nieuwe bebouwing te realiseren (zie bijlage IV).
Overige soorten De schuren en directe omgeving vormen geschikt broedbiotoop voor soorten als Merel, Zwarte roodstaart, Spreeuw, Holenduif en Witte kwikstaart. In de schuren aan de Garderbroekerweg zijn (oude) nesten van Boerenzwaluw (Rode Lijst 4, gevoelig) vastgesteld. Het is veelal niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor verbodsbepalingen die gelden voor broedvogels. Er mogen daarom geen activiteiten worden ondernomen op locaties waar nesten of andere vaste rust- of verblijfplaatsen van de vogels aanwezig zijn. Werkzaamheden die broedbiotopen van vogels verstoren of beschadigen dienen buiten het broedseizoen van de aanwezige vogels te worden gestart. Voor de meeste soorten kan de periode tussen half maart en half juli worden aangehouden als broedseizoen. De broedperiode verschilt per soort en soms ook per jaar. In het kader van de Flora- en faunawet wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Wanneer in de periode tussen half juli en eind oktober gestart wordt met de werkzaamheden is het van belang om na te gaan of bewoonde nesten van Holenduif aanwezig zijn in de invloedsfeer van de plannen. Deze soort kan namelijk broeden tot in oktober.
3.5
Overige soorten Aangezien permanent oppervlaktewater ontbreekt op beide locaties is de aanwezigheid van vissen en voortplanting van amfibieën uitgesloten. Wel kunnen kleine aantallen algemene amfibieën overwinterend worden aangetroffen in de aanwezige schuren en overhoekjes. Het gaat hier om algemene en laag beschermde (FFW tabel 1) soorten als Bruine kikker, Kleine watersalamander en Gewone pad. Overwintering van zwaarder beschermde amfibieën kan worden uitgesloten omdat zich in de nabijheid van de planlocaties geen geschikte voortplantingswateren bevinden. Bij de realisatie van de plannen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van dergelijke amfibieën verloren gaan. Voor deze soorten geldt echter automatisch vrijstelling van artikel 75 van de Flora- en faunawet, waardoor het nemen van vervolgstappen voor deze soorten niet aan de orde is. Wel is het wenselijk om rekening te houden met deze kwetsbare soortgroep. Effecten op amfibieën kunnen – mits de planning van de werkzaamheden dit toelaat - geminimaliseerd worden door de werkzaamheden uit te voeren buiten de meest kwetsbare perioden van amfibieën die globaal lopen van maart t/m half augustus (voortplantingsperiode) en november t/m maart (overwinteringsperiode). Gezien de terreingesteldheid van de onderzoekslocaties en bekende verspreidingsgegevens, kan verder worden geconcludeerd dat er geen reptielen en beschermde dagvlinders, libellen en overige ongewervelden aanwezig en te verwachten zijn.
QUICKSCAN NATUURTOETS TWEE LOCATIES KOOTWIJKERBROEK
8
4 Geraadpleegde bronnen Bloem H., K. Boer, N. Groen, R. van Harxen & P. Stroeken (2001). De Steenuil in Nederland. Handleiding voor onderzoek en bescherming. Stichting Steenuilenoverleg (STONE). Broekhuizen S., B. Hoekstra, V. van Laar, C. Smeenk & J.B.M. Thissen (1992). Atlas van de Nederlandse zoogdieren. Stichting Uitgeverij KNNV. Creemers, R.C.M.& J.J.C.W. van Delft (2009). De amfibieën en reptielen van Nederland. - Nederlandse Fauna 9. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden. Dienst Regelingen (2009). Aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet. Vastgesteld 26 augustus 2009. Dienst Regelingen (2009). Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten ontheffing Flora- en faunawet ruimtelijke ingreep. Vastgesteld 26 augustus 2009. Lange E., P. Twisk, A. van Winden en A. Diepenbeek (1994). Zoogdieren van West-Europa. Uitgegeven door de KNNV. Limpens H., K. Mostert & W. Bongers (red.) (1997). Atlas van de Nederlandse vleermuizen, Stichting Uitgeverij van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Utrecht. Ministerie van LNV (2004). Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit TRCJZ/2004/5727, houdende vaststelling van rode lijsten flora en fauna. Ministerie van LNV (2009). Natura 2000-gebieden.(www.synbiosys.alterra.nl/natura2000) Provincie Gelderland. Atlas Groen Gelderland (http://geodata2.prv.gelderland.nl/apps/groengelderland/) RAVON, Reptielen Amfibieën Vissen Onderzoek Nederland (www.ravon.nl). Steenuilenwerkgroep Barneveld; schriftelijke mededeling dhr. P. Derksen. Waarneming.nl (website met soortenwaarnemingen in Nederland).
QUICKSCAN NATUURTOETS TWEE LOCATIES KOOTWIJKERBROEK
9
BIJLAGEN
QUICKSCAN NATUURTOETS TWEE LOCATIES KOOTWIJKERBROEK
10
BIJLAGE I: WETTELIJK KADER Flora- en faunawet Inleiding Sinds 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht. Onder de Flora- en faunawet zijn ongeveer 500 soorten in Nederland aangewezen als beschermde dier- of plantensoort. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende plant- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is `nee, tenzij`. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. De Flora- en faunawet kent een groot aantal verbodsbepalingen die samenhangen met ruimtelijke ingrepen, plannen en projecten. Zo is het verboden beschermde inheemse planten te plukken of te beschadigen en geldt voor beschermde dieren een verbod op het doden, verwonden en opzettelijk verontrusten. Ook is het verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde inheemse dieren te beschadigen of te verstoren of eieren te rapen of te vernielen. De verbodsbepalingen betreffende planten op hun groeiplaats zijn opgenomen in artikel 8. De verbodsbepalingen betreffende dieren in hun natuurlijke leefomgeving zijn vermeld in artikel 9 tot en met 12. Van het verbod op schadelijke handelingen (`nee`) kan onder voorwaarden (`tenzij`) worden afgeweken, met een ontheffing of vrijstelling. Het verlenen hiervan is de bevoegdheid van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) of, in geval van beheer en schadebestrijding, van gedeputeerde staten van de provincies.
Beschermde dier- en plantensoorten Beschermde inheemse planten- en diersoorten zijn bij algemene maatregel van bestuur aangewezen. Het zijn soorten die van nature in Nederland voorkomen en die in hun voortbestaan worden bedreigd of het gevaar lopen in hun voortbestaan te worden bedreigd. Ook zijn soorten aangewezen die niet noodzakelijkerwijs in hun voortbestaan worden bedreigd, maar wel bescherming genieten ter voorkoming van overmatige benutting. De volgende diersoorten zijn beschermd volgens de Flora- en faunawet: Alle van nature in Nederland voorkomende soorten zoogdieren, met uitzondering van gedomesticeerde dieren en met uitzondering van de zwarte rat, de bruine rat en de huismuis; Alle van nature op het Europese grondgebied van de Lidstaten van de Europese Unie voorkomende soorten vogels met uitzondering van gedomesticeerde vogels; Alle van nature in Nederland voorkomende soorten amfibieën en reptielen; Alle van nature in Nederland voorkomende soorten vissen, met uitzondering van de soorten waarop de Visserijwet 1963 van toepassing is; Een aantal ongewervelden (o.a. insecten, libellen en kevers) die in hun voortbestaan bedreigd zijn of het gevaar lopen in hun voortbestaan te worden bedreigd.
Wijze van toetsing Door uitspraken van de Raad van State in het voorjaar van 2009 is de beoordeling aangepast bij ontheffingsaanvragen voor ruimtelijke ingrepen. Sinds 26 augustus van dat jaar werken we daardoor volgens een nieuw stroomschema (zie volgende pagina). Gaat u een ruimtelijke ingreep uitvoeren en zijn beschermde soorten aanwezig, dan zijn er vaak twee opties: 1) Voorkom overtreding van de Flora- en faunawet. Het gaat dan om het behoud van de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats van de soort. Het betreft de functies van het leefgebied die ervoor zorgen dat de soort succesvol kan rusten of voortplanten, bijvoorbeeld nesten, migratieroutes en foerageergebied. Als u deze veilig stelt door vooraf mitigerende maatregelen te treffen, heeft u mogelijk geen ontheffing meer nodig. Om zeker te zijn dat uw maatregelen voldoende zijn, kunt u ze vóóraf laten beoordelen door Dienst Regelingen. Als deze voldoende zijn krijgt u een beschikking met daarin de goedkeuring van uw maatregelen. De goedkeuring krijgt u in de vorm van een afwijzing van uw ontheffingsaanvraag. U heeft namelijk geen ontheffing nodig doordat u met uw maatregelen overtreding van de Flora- en faunawet voorkomt. 2 ) Kan de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats van de soort niet worden gegarandeerd door mitigerende maatregelen? Dan dient u een reguliere ontheffingsaanvraag in waarbij de onderstaande vragen gesteld worden: In welke mate wordt de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats aangetast? Is er een bij wet genoemd belang? (behalve bij Tabel 2-soorten) Is er een andere bevredigende oplossing? (behalve bij Tabel 2-soorten) Komt de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar?
Beoordeling Dienst Regelingen Dienst Regelingen beoordeelt of het bij wet genoemd belang zwaarder weegt dan het overtreden van de verbodsbepaling(en). Voor Tabel 2-soorten gelden minder zware eisen en kan een door het ministerie goedgekeurde gedragscode ook uitkomst bieden. De gedragscode moet wel van toepassing zijn op uw activiteit en u moet kunnen aantonen dat u precies zo werkt als in de gedragscode staat. Voor Bijlage 1-soorten uit Tabel 3 krijgt u alleen ontheffing wanneer sprake is van een bij wet genoemd belang. Bij een ruimtelijke ingreep betreft het meestal één van de onderstaande vier belangen: Bescherming van flora en fauna (b) Volksgezondheid of openbare veiligheid (d)
Dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten (e) Uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling (j) Voor vogels en soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn geldt dat u alleen ontheffing kunt krijgen op grond van een bij wet genoemd belang uit respectievelijk de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. In de praktijk zijn de mogelijkheden voor het verkrijgen van een ontheffing voor die soorten dan ook zeer beperkt, met name voor vogels1.
Toetsingsschema Flora- en faunawet (Bron: Dienst Regelingen 2009. Aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijk ingrepen Flora- en faunawet).
Rode lijsten Los van de Flora- en faunawet heeft de Minister van LNV ter uitvoering van de bepalingen in artikelen 1 en 3 van het Verdrag van Bern een aantal Rode Lijsten voor bedreigde en kwetsbare soorten dieren en planten gepubliceerd2. Voor soorten van de Rode Lijsten heeft de overheid zich verplicht onderzoek en werkzaamheden te bevorderen die nodig zijn voor bescherming en beheer. Het voorkomen van een soort op de Rode Lijst heeft geen wettelijke beschermingsstatus tot gevolg. Opname op de Rode Lijst zegt alleen iets over de zeldzaamheid en populatieontwikkelingen van de betreffende soorten.
Natuurbeschermingswet 1998 Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op Natura 2000 gebieden in Nederland en verankert een deel van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de nationale wetgeving. Natura 2000 bestaat uit een netwerk van Europese natuurgebieden. Het vormt de basis van het Europese natuurbeleid. Natura 2000 is gericht op de instandhouding en ontwikkeling van soorten en ecosystemen die voor Europa belangrijk zijn. Nederland regelt aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV. Daarnaast stelt Nederland voor al haar Natura 2000-gebieden beheerplannen op waarin de te beschermen waarden, de zogeheten instandhoudingsdoelen, nader worden uitgewerkt in ruimte, tijd en omvang. In deze samenvatting zijn alleen de meest relevante onderdelen van de wetgeving vereenvoudigd weergegeven. Aan deze tekst kunnen derhalve geen rechten worden ontleend. Voor meer achtergronden en de oorspronkelijke wetsteksten kunt u terecht op www.minlnv.nl ‘Onderwerpen Natuur’. U kunt daar ook verleende ontheffingen inzien.
1 2
In de Vogelrichtlijn worden alleen de belangen b en d én de veiligheid van het luchtverkeer (belang c) genoemd; Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van TRCJZ/2004/5727, houdende vaststelling van rode lijsten flora en fauna.
BIJLAGE II: STEENUIL GARDERBROEKERWEG In het blauw gearceerd gebouw zijn sporen van Steenuil aangetroffen.
BIJLAGE III: STEENUIL LAAGEINDERWEG In het blauw gearceerd gebouw zijn sporen van Steenuil aangetroffen.
BIJLAGE IV: NESTGELEGENHEID HUISMUS De Huismus is de afgelopen decennia sterk in aantal achteruit gegaan; sinds 5 november 2004 is de soort op de Rode Lijst van bedreigde vogelsoorten opgenomen. Vergeleken met 1960 is de populatie gehalveerd. Eén van de belangrijkste oorzaken van de achteruitgang is het verdwijnen van nestgelegenheid en openbaar groen. Hieronder zijn de drie belangrijkste mogelijkheden beschreven om vervangende nestgelegenheid voor Huismus te creëren. Huismussenpannen Het bedrijf Waveka verkoopt speciale Huismussendakpannen en grote dakpanfabrikanten als Lafarge en Koramic kunnen door hen gemaakte dakpantypen op verzoek uitvoeren in een nestpan-variant voor Huismussen (ronde opening), hoewel dit niet voor alle typen kan.
Figuur 1: Mussendakpan (www.waveka)
Vogelvide De Vogelvide biedt Huismussen een veilige nestelplek onder dakpannen. Het product kan worden aangebracht bij de onderste rij pannen op het dak, ter hoogte van de dakvoet. Simpel gezegd is het een prefab nestkast die over de gehele breedte van het dak kan worden aangebracht. De Vogelvide® voldoet aan de eisen zoals gesteld in het Bouwbesluit. De Vogelvide kent een aantal geïntegreerde functies zoals:
past onder vrijwel alle soorten pannen en alle soorten pannendaken; waarborgt een goede ventilatie van het dak; voorkomt dat vogels verder onder de pannen kruipen, zodat vervuiling wordt tegengegaan; duurzaam en eenvoudig, zowel in de professionele bouwwereld als door particulieren toe te passen.
De Vogelvide is de afgelopen jaren met goed resultaat getest in Noordwijk, Amsterdam, Alkmaar en Hardenberg. Voor meer informatie wordt verwezen naar de website van de Vogelbescherming (www.vogelbescherming.nl) en Monier (www.monier.nl).
Figuur 2: Vogelvide (www.vogelbescherming.nl)
Mussenkasten en mussenflats Deze houten of betonplex nestkasten zijn kant en klaar te koop, maar zijn ook eenvoudig zelf te (laten) maken. Ze zijn erg geschikt om onder oversteken en dakgoten te plaatsen. Ondanks het gebruik van duurzame materialen hebben deze kasten een beperkte levensduur en daarom verdient de vogelvide de voorkeur. Wel zijn deze kasten geschikt als tijdelijke maatregel, bijvoorbeeld als de vervangende nieuwbouw op zich laat wachten. In zo’n geval kunnen bestaande panden in de buurt met zulke kasten worden uitgerust. Nestkasten worden onder andere geleverd door Vivara. Ze zijn in alle kleuren te verven. Adressen voor nadere informatie: www.waveka.nl www.vivara.nl http://www.haagsevogels.nl/cms/index.php?page=mussenflat-bouwen
Figuur 3: Mussenkast (www.vivara.nl)
Garderbroekerweg X
Bijlage 3 akoestisch onderzoeksrapport
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
109
Garderbroekerweg X
110
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Geluidbelasting wegverkeer op woningen Garderbroekerweg te Kootwijkerbroek versie 2 december 2010
opdrachtnummer
10-258
datum
3 december 2010
opdrachtgever
Dhr. G.J. Goorhuis Lage Valkseweg 115 6741 GB Lunteren
auteur
A.D. Postma
INHOUDSOPGAVE bladzijde
INHOUDSOPGAVE .......................................................................................... I SAMENVATTING ............................................................................................1 1
INLEIDING ..........................................................................................2
2
GELUIDBELASTING WEGVERKEER........................................................3
3
2.1
Verkeerscijfers
3
2.2
Rekenmodel
3
2.3
Resultaten
4
CONCLUSIES .....................................................................................5 3.1
Toetsing en hogere waarde
5
3.2
Eis geluidwering
5
BIJLAGEN
onderwerp
Geluidbelasting woning
opdrachtnummer
10-258
bestand
10-258r1.doc
bladzijde
pagina i
SAMENVATTING In opdracht van dhr. G.J. Goorhuis is een onderzoek ingesteld naar de geluidbelasting door wegverkeer op een woningbouwlocatie aan de Garderbroekerweg 189 te Kootwijkerbroek. Op de locatie wordt een nieuwe woning gerealiseerd. Op de locatie worden schuren gesloopt en worden twee extra woningen gerealiseerd. Op het perceel ligt reeds een bestaande woning. De woningbouwlocatie is gelegen buiten de bebouwde kom van Kootwijkerbroek binnen de geluidzone van de Garderbroekerweg. De woningen liggen op ca. 74 meter uit de as van de weg. Een situatieoverzicht is weergegeven in tekening 1 in bijlage I. De geluidbelasting is berekend met behulp van een rekenmodel op basis van de weg- en verkeersgegevens zoals aangeleverd door de gemeente Barneveld. Tabel i geeft voor de Garderbroekerweg een overzicht van de berekende invallende geluidbelasting Lden in 2020, incl. 2 dB aftrek ex. art. 110-g Wgh. opdrachtnummer
10-258
datum
3 december 2010
opdrachtgever
Dhr. G.J. Goorhuis Lage Valkseweg 115 6741 GB Lunteren
TABEL i: overzicht berekende invallende geluidbelasting Lden (dB) tgv de Garderbroekerweg na aftrek van 2 dB Punt
gevel
1,5 m
4,5 m
1
Zuidgevel
42
44
2
Oostgevel
35
38
3
Westgevel
42
43
De hoogste geluidbelasting op de nieuwe woning bedraagt 44 dB na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh ten gevolge van wegverkeer op de Garderbroekerweg. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee op de woningen niet overschreden. Voor de woningen hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd.
auteur
A.D. Postma
Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. De hoogste geluidbelasting op de gevels bedraagt 44 dB zonder aftrek. De benodigde geluidwering GA;k. bedraagt 20 dB. Aanvullende geluidwerende voorzieningen zijn niet nodig
1
INLEIDING In opdracht van dhr. G.J. Goorhuis is een onderzoek ingesteld naar de geluidbelasting door wegverkeer op een woningbouwlocatie aan de Garderbroekerweg 189 te Kootwijkerbroek. Op de locatie wordt een nieuwe woning gerealiseerd. Op de locatie worden schuren gesloopt en worden twee extra woningen gerealiseerd. Op het perceel ligt reeds een bestaande woning. De woningbouwlocatie is gelegen buiten de bebouwde kom van Kootwijkerbroek binnen de geluidzone van de Garderbroekerweg. De woningen liggen op ca. 74 meter uit de as van de weg. Een situatieoverzicht is weergegeven in tekening 1 in bijlage I. De voorkeursgrenswaarde voor de etmaalwaarde van de geluidbelasting op de gevels van de woning t.g.v. een weg bedraagt 48 dB. De gemeente kan volgens art. 83, lid 1 en 2 van de Wet geluidhinder (Wgh) voor woningen een hogere waarde vaststellen, in principe tot: - 53 dB in buitenstedelijk gebied - 63 dB in stedelijk gebied. Een hogere waarde mag alleen worden vastgesteld als maatregelen om de geluidbelasting tot 48 dB te beperken onvoldoende doeltreffend zijn of als deze maatregelen ernstige bezwaren hebben van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard (Wgh art 110-a). De gemeente of provincie moet zelf motiveren waarom ze een hogere waarde wil vaststellen en waarom niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan.
onderwerp
Geluidbelasting
De op de geplande woninggevels invallende geluidbelasting Bi kan worden bepaald met een rekenmodel, volgens het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006. Deze methoden zijn gebaseerd op het berekenen van de geluidemissie (afhankelijk van het aantal en type voertuigen, het soort wegdek, de rijsnelheid en enkele correctiefactoren) en de geluidoverdracht tussen de weg en het immissiepunt (woninggevel).
woning
opdrachtnummer
10-258
bestand
10-258r1.doc
bladzijde
pagina 2
Daarbij is gebruik gemaakt van de volgende gegevens: - situatieoverzicht en voorlopige uitgangspunten van de opdrachtgever, - verkeerscijfers van de gemeente Barneveld. De geluidbelasting wordt berekend in hoofdstuk 2.
2
GELUIDBELASTING WEGVERKEER
2.1
Verkeerscijfers Bij het berekenen van de geluidbelasting wordt uitgegaan van de verkeersintensiteit in de toekomstige situatie. De weg- en verkeersgegevens zijn in tabel II.1 weergegeven. Bij de berekeningen is uitgegaan van een prognose van de verkeersintensiteit in 2020 uit het verkeersmodel van de gemeente Barneveld. TABEL II.1: overzicht weg- en verkeersgegevens Wegvak Omschrijving - etmaalintensiteit jaar 2020 - daguurintensiteit [%]
2.2
onderwerp
Geluidbelasting woning
opdrachtnummer
10-258
bestand
10-258r1.doc
bladzijde
pagina 3
Garderbroekerweg 2100 6,7
- avonduurintensiteit [%]
2,4
- nachtuurintensiteit [%]
0,67
- perc. lichte motorvoertuigen dag/avond/nacht [%]
95
- perc. middelzware vrachtw dag/avond/nacht [%]
3
- perc. zware vrachtwagens dag/avond/nacht [%]
2
- rijsnelheid [km/uur]
80
- type wegdek
DAB
- verkeerregelinstallatie binnen 150 m
nee
- obstakel binnen 100 meter
nee
Rekenmodel De op de geplande woning invallende geluidbelasting Bi kan worden bepaald met een rekenmodel, volgens het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006. In deze situatie is binnen de randvoorwaarden gebruik gemaakt van rekenmethode II.
2.3
Resultaten Tabel II.2 geeft voor de Garderbroekerweg een overzicht van de berekende invallende geluidbelasting Lden in 2020, incl. 2 dB aftrek ex. art. 110-g Wgh. TABEL
II.2:
overzicht
berekende
invallende
geluidbelasting
Lden
(dB)
tgv
de
Garderbroekerweg na aftrek van 2 dB Punt
gevel
1,5 m
4,5 m
1
Zuidgevel
42
44
2
Oostgevel
35
38
3
Westgevel
42
43
Voor de invoergegevens in het model en de rekenresultaten wordt verwezen naar de berekeningen in bijlage II.
onderwerp
Geluidbelasting woning
opdrachtnummer
10-258
bestand
10-258r1.doc
bladzijde
pagina 4
3
CONCLUSIES
3.1
Toetsing en hogere waarde De hoogste geluidbelasting op de nieuwe woning bedraagt 44 dB na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh ten gevolge van wegverkeer op de Garderbroekerweg. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee op de woningen niet overschreden. Voor de woningen hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd.
3.2
Eis geluidwering Volgens het Bouwbesluit moet de zgn. karakteristieke geluidwering GA;k van de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied in een woning ten minste gelijk zijn aan de invallende geluidbelasting verminderd met 33 dB; voor verblijfsruimten gelden 2 dB lagere waarden voor de geluidwering GA;k. De voorschriften hebben tot doel de geluidbelasting binnenshuis in de verblijfsgebieden van een woning te beperken tot 33 dB. Voor woninggevels met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek bedraagt de geluidwering GA;k. ten minste 20 dB. Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. De hoogste geluidbelasting op de gevels bedraagt 44 dB zonder aftrek. De benodigde geluidwering GA;k. bedraagt 20 dB. Aanvullende geluidwerende voorzieningen zijn niet nodig
A.D. Postma.
onderwerp
Geluidbelasting woning
opdrachtnummer
10-258
bestand
10-258r1.doc
bladzijde
pagina 5
Bijlage I Tekeningen
onderwerp
Geluidbelasting woning
opdrachtnummer
10-258
bestand
10-258r1.doc
bladzijde
pagina 6
tekening 1 Ontvanger
schaal 1:1500 project-nummer : 10-258 versie : 2 december 2010
Situatie-overzicht
3 1
2
Bijlage II Berekeningen geluidbelasting en toelichting
opdrachtnummer
10-258
datum
3 december 2010
opdrachtgever
Dhr. G.J. Goorhuis Lage Valkseweg 115 6741 GB Lunteren
auteur
A.D. Postma
Adviesburo Van der Boom bv Zutphen 10-258 Garderbroekerweg Kootwijkerbroek Rapport: Model: Groep: Groepsreductie:
Bijlage II 30 november 2010 Invallende geluidbelasting Garderbroekerweg zonder aftrek
Resultatentabel eerste model LAeq totaalresultaten voor toetspunten (hoofdgroep) Nee
Naam Toetspunt 01_A 01_B 02_A 02_B 03_A
Omschrijving zuidgevel zuidgevel oostgevel oostgevel westgevel
03_B
westgevel
Hoogte 1,50 4,50 1,50 4,50 1,50
Dag 44,3 46,2 37,0 40,3 43,4
Avond 39,8 41,8 32,5 35,8 39,0
Nacht 34,3 36,2 27,0 30,3 33,4
Lden 44,4 46,3 37,0 40,4 43,5
4,50
44,9
40,4
34,9
45,0
Alle getoonde dB-waarden zijn A-gewogen
Geomilieu V1.62
30-11-2010 20:35:27
Adviesburo Van der Boom bv Zutphen 10-258 Garderbroekerweg Kootwijkerbroek Model: Groep:
Naam 01
Bijlage II 30 november 2010 Lijst van bodemgebieden
eerste model (hoofdgroep) Lijst van Bodemgebieden, voor rekenmethode Wegverkeerslawaai - RMW-2006 Omschr. hard
Bf 0,00
Geomilieu V1.62
30-11-2010 20:33:47
Adviesburo Van der Boom bv Zutphen 10-258 Garderbroekerweg Kootwijkerbroek Model: Groep:
Bijlage II 30 november 2010 Lijst van gebouwen
eerste model (hoofdgroep) Lijst van Gebouwen, voor rekenmethode Wegverkeerslawaai - RMW-2006
Naam 01 02 03 04 05
Omschr. woningen nieuw bijgebouw nieuw bijgebouw nieuw woning bestaand bakhuis bestaand
Hoogte 8,00 5,00 5,00 8,00 3,00
Maaiveld 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
HDef. Relatief Relatief Relatief Relatief Relatief
Cp 0 dB 0 dB 0 dB 0 dB 0 dB
Zwevend False False False False False
Refl. 63 0,80 0,80 0,80 0,80 0,80
Refl. 125 0,80 0,80 0,80 0,80 0,80
Refl. 250 0,80 0,80 0,80 0,80 0,80
Refl. 500 0,80 0,80 0,80 0,80 0,80
Refl. 1k 0,80 0,80 0,80 0,80 0,80
Refl. 2k 0,80 0,80 0,80 0,80 0,80
Refl. 4k 0,80 0,80 0,80 0,80 0,80
Refl. 8k 0,80 0,80 0,80 0,80 0,80
06 07 08 09
schuur bestaand woning bestaand woning bestaand woning bestaand
5,00 8,00 8,00 8,00
0,00 0,00 0,00 0,00
Relatief Relatief Relatief Relatief
0 dB 0 dB 0 dB 0 dB
False False False False
0,80 0,80 0,80 0,80
0,80 0,80 0,80 0,80
0,80 0,80 0,80 0,80
0,80 0,80 0,80 0,80
0,80 0,80 0,80 0,80
0,80 0,80 0,80 0,80
0,80 0,80 0,80 0,80
0,80 0,80 0,80 0,80
Geomilieu V1.62
30-11-2010 20:34:24
Adviesburo Van der Boom bv Zutphen 10-258 Garderbroekerweg Kootwijkerbroek Model: Groep:
Naam 01 02 03
Bijlage II 30 november 2010 Lijst van ontvangers
eerste model (hoofdgroep) Lijst van Toetspunten, voor rekenmethode Wegverkeerslawaai - RMW-2006 Omschr. zuidgevel oostgevel westgevel
Maaiveld 0,00 0,00 0,00
Geomilieu V1.62
HDef. Relatief Relatief Relatief
Hoogte A 1,50 1,50 1,50
Hoogte B 4,50 4,50 4,50
Hoogte C ----
Hoogte D ----
Hoogte E ----
Hoogte F ----
Gevel Ja Ja Ja
30-11-2010 20:34:46
Adviesburo Van der Boom bv Zutphen 10-258 Garderbroekerweg Kootwijkerbroek Model: Groep:
Naam 01
Bijlage II 30 november 2010 Lijst van wegen
eerste model (hoofdgroep) Lijst van Wegen, voor rekenmethode Wegverkeerslawaai - RMW-2006 Omschr. Garderbroekerweg
Geomilieu V1.62
ISO H 0,00
ISO M 0,00
HDef. Relatief
Invoertype Verdeling
Hbron 0,75
Helling 0
Wegdek W0
V(MR) --
V(LV) 80
V(MV) 80
V(ZV) 80
Totaal aantal 2100,00
%Int.(D) 6,70
%Int.(A) 2,40
%Int.(N) 0,67
%Int.(P4) --
%MR(D) --
%MR(A) --
%MR(N) --
30-11-2010 20:35:08
Adviesburo Van der Boom bv Zutphen 10-258 Garderbroekerweg Kootwijkerbroek Model: Groep:
Naam 01
Bijlage II 30 november 2010 Lijst van wegen
eerste model (hoofdgroep) Lijst van Wegen, voor rekenmethode Wegverkeerslawaai - RMW-2006 %MR(P4) --
%LV(D) 95,00
Geomilieu V1.62
%LV(A) 95,00
%LV(N) 95,00
%LV(P4) --
%MV(D) 3,00
%MV(A) 3,00
%MV(N) 3,00
%MV(P4) --
%ZV(D) 2,00
%ZV(A) 2,00
%ZV(N) 2,00
%ZV(P4) --
MR(D) --
MR(A) --
MR(N) --
MR(P4) --
LV(D) 133,66
LV(A) 47,88
LV(N) 13,37
LV(P4) --
30-11-2010 20:35:08
Adviesburo Van der Boom bv Zutphen 10-258 Garderbroekerweg Kootwijkerbroek Model: Groep:
Naam 01
Bijlage II 30 november 2010 Lijst van wegen
eerste model (hoofdgroep) Lijst van Wegen, voor rekenmethode Wegverkeerslawaai - RMW-2006 MV(D) 4,22
MV(A) 1,51
Geomilieu V1.62
MV(N) 0,42
MV(P4) --
ZV(D) 2,81
ZV(A) 1,01
ZV(N) 0,28
ZV(P4) --
LE (D) 63 77,96
LE (D) 125 87,87
LE (D) 250 93,28
LE (D) 500 98,12
LE (D) 1k 104,00
LE (D) 2k 101,69
LE (D) 4k 93,74
LE (D) 8k 83,91
LE (A) 63 73,50
LE (A) 125 83,41
LE (A) 250 88,82
30-11-2010 20:35:08
Adviesburo Van der Boom bv Zutphen 10-258 Garderbroekerweg Kootwijkerbroek Model: Groep:
Naam 01
Bijlage II 30 november 2010 Lijst van wegen
eerste model (hoofdgroep) Lijst van Wegen, voor rekenmethode Wegverkeerslawaai - RMW-2006 LE (A) 500 93,66
Geomilieu V1.62
LE (A) 1k 99,54
LE (A) 2k 97,23
LE (A) 4k 89,28
LE (A) 8k 79,45
LE (N) 63 67,96
LE (N) 125 77,87
LE (N) 250 83,28
LE (N) 500 88,12
LE (N) 1k 94,00
LE (N) 2k 91,69
LE (N) 4k 83,74
LE (N) 8k 73,91
LE (P4) 63 --
LE (P4) 125 --
LE (P4) 250 --
LE (P4) 500 --
30-11-2010 20:35:08
Adviesburo Van der Boom bv Zutphen 10-258 Garderbroekerweg Kootwijkerbroek Model: Groep:
Naam 01
Bijlage II 30 november 2010 Lijst van wegen
eerste model (hoofdgroep) Lijst van Wegen, voor rekenmethode Wegverkeerslawaai - RMW-2006 LE (P4) 1k --
Geomilieu V1.62
LE (P4) 2k --
LE (P4) 4k --
LE (P4) 8k --
30-11-2010 20:35:08
Grenswaarden nieuwe woningen langs bestaande wegen Wanneer de geluidbelasting op een nieuw te bouwen woning(en), door wegverkeer, in het zgn. maatgevende jaar (10 jaar na aanvraag vergunning) en na toepassing van de zgn. "tijdelijke aftrek" ex. art. 110-g Wgh, hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, kan alleen een bouwvergunning worden verleend als het bevoegd gezag een hogere grenswaarde heeft vastgesteld. In de meeste gevallen zijn B&W bevoegd om een hogere waarde vast te stellen (Wgh art 110 a). Uitzonderingen zijn: - de aanleg van een rijks- of provinciale weg of een hoofdspoorweg - bij vaststellen of wijzigen van een zone rond een industrieterrein van regionale betekenis Volgens art. 83 lid 1, 2 en 4 kan een hogere toelaatbare geluidbelasting worden vastgesteld voor nieuwe woningen langs een bestaande weg, van ten hoogste: - 53 dB in buitenstedelijk gebied - 58 dB voor een agrarische bedrijfswoning - 63 dB in stedelijk gebied - 68 dB voor een spoorweg Een hogere waarde mag alleen worden vastgesteld als maatregelen om de geluidbelasting tot 50 dB(A) te beperken onvoldoende doeltreffend zijn of als deze maatregelen ernstige bezwaren hebben van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard (Wgh art 110a) Met de wijziging van de Wet geluidhinder op 1 januari 2007 is het merendeel van de overige randvoorwaarden en criteria, waaronder een hogere waarde kan worden verleend, komen te vervallen. De gemeente of GS moet zelf motiveren waarom ze een hogere waarde wil vaststellen en waarom niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan.
Het bevoegd gezag kan geen hogere waarde vaststellen dan de maximale hogere waarden voor de betreffende situatie. Op grond van de Interimwet Stad en Milieu kan hier onder strikte voorwaarden van worden afgeweken. B&W laten de vastgestelde hogere waarde zo snel mogelijk vastleggen in het kadaster. Adviesburo Van der Boom 17-01-07
onderwerp
Geluidbelasting woning
opdrachtnummer
10-258
bestand
10-258r1.doc
2
Garderbroekerweg X
Regels
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
133
Garderbroekerweg X
Hoofdstuk 1 Artikel 1
INLEIDENDE REGELS
Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder: 1.1
Aan huis verbonden beroep of bedrijf
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet bestaande uit ambachtelijke en/of detailhandelsactiviteiten, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend. 1.2
Aanbouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; 1.3
Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; 1.4
Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde; 1.5
Bebouwingspercentage
het in procenten uitgedrukte deel van een bouwvlak, bestemmingsvlak dan wel bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd; 1.6
Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak; 1.7
Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0203.1120-0001 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen); 1.8
Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; 1.9
Bevoegd gezag
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning; 1.10
Bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak; 1.11
Bijgebouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan de bij omschrijving van de hoofdbestemming opgesomde functies, zoals een garage, huishoudelijke bergruimte of hobbyruimte; 1.12
Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats; 134
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X
1.13
Bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder; 1.14
Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; 1.15
Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; 1.16
Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; 1.17
Dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw; 1.18
Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; 1.19
Gebouw
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; 1.20
Gebruiken
het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven; 1.21
Hoofdgebouw
een (deel van een) gebouw, dat vanwege zijn indeling en uiterlijke verschijningsvorm, gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel of bouwvlak moet worden aangemerkt en waartoe eventuele uitbouwen, aanbouwen en bijgebouwen niet worden gerekend; 1.22
Maaiveld
gemiddelde hoogte van het afgewerkte terrein dat een gebouw of bouwwerk omgeeft; 1.23
Nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub d, van de Wet ruimtelijke ordening; 1.24
Omgevingsvergunning
Vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; 1.25
Overkapping
een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, bestaande uit tenminste een en maximaal één wand; 1.26
Peil
het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de gemiddelde hoogte van het afgewerkte bouwterrein;
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
135
Garderbroekerweg X
1.27
Plan
het bestemmingsplan 'Garderbroekerweg X' van de gemeente Barneveld; 1.28
Uitbouw
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist; 1.29
Verbeelding
De bij het bestemmingsplan behorende kaart (analoog of digitaal) waarop onder meer de begrenzing van het plan, de in het bestemmingsplan voorkomende bestemmingen, aanduidingen en topografische en kadastrale gegevens zijn weergegeven. 1.30
Vloeroppervlak
grootte van de oppervlakte van een bouwlaag; 1.31
Wet ruimtelijke ordening
Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan; 1.32
Wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening; 1.33
Woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2
Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1
De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; 2.2
De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; 2.3
De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; 2.4
De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; 2.5
De oppervlakte van een overkapping
de loodrechte projectie van de overkapping op het maaiveld;
136
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X
2.6
Het vloeroppervlak
boven de vloeren, tussen de binnenwerkse gevelvlakken en/of scheidingsmuren. 2.7
Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders weergegeven: a. b. c. d.
voor lengten in meters (m); voor oppervlakten in vierkante meters (m²); voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³); voor verhoudingen in procenten (%).
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
137
Garderbroekerweg X
Hoofdstuk 2 Artikel 3 3.1
BESTEMMINGSREGELS
Agrarisch - Onbebouwd
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch - Onbebouwd' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. agrarisch gebruik in de vorm van het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; met daaraan ondergeschikt: b. c. d. e. f.
openbare nutsvoorzieningen; recreatief medegebruik; erfontsluitingswegen; waterhuishoudkundige voorzieningen; sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;
met de daarbij behorende: g. bouwwerken geen gebouwen zijnde. 3.2
Bouwregels
1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
Artikel 4 4.1
Wonen - Enkelvoudig
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Enkelvoudig' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. woningen; b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit; c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen; met de daarbij behorende: d. tuinen en erven; e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 4.2
Bouwregels
4.2.1
Woning
Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen: a. per bestemmingsvlak mag één woning worden gebouwd, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'aantal woningen', want daar geldt het aantal woningen dat op de verbeelding is weergegeven; b. indien een bouwvlak is aangeduid, mag het hoofdgebouw van een woning uitsluitend worden gebouwd binnen dat bouwvlak; c. de inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 600 m3, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume (m3)', want daar geldt de maximale inhoud zoals op de verbeelding is weergegeven; d. de goothoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 3,5 m en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte', want daar geldt de maximale goot- en bouwhoogte zoals op de verbeelding is weergegeven; e. het bouwen van een ondergronds bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke ruimte vormt is uitsluitend toegestaan onder de begane grondvloer van een woning.
138
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X
4.2.2
Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen: a. de oppervlakte aan bijgebouwen per woning mag niet meer bedragen dan 60 m2, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)', want daar geldt de maximale oppervlakte zoals op de verbeelding is weergegeven; b. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m. 4.2.3
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 6 m bedragen; b. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen. 4.3
Nadere eisen
1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: a. een samenhangend bebouwingsbeeld; b. de beeldkwaliteit; c. de landschapskwaliteit; d. de verkeersveiligheid; e. de milieusituatie; en f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 9.1 van toepassing.
4.4
Afwijken van de bouwregels
1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 en toestaan dat de inhoud van een woning met ten hoogste 150 m3 wordt vergroot, uitsluitend indien sprake is van vermindering (door sloop) van bebouwing die behoort bij de betreffende woning en welke onder het overgangsrecht is gebracht, volgens onderstaande tabel: Sloop bebouwing m3
Tot 225 Vanaf 225 m3
Terugbouwgedeelte
Toevoeging woninginhoud
1/3 1/4
Max. 75 m3 Max. 75 m3
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarde van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.1 en toestaan dat de goothoogte van een woning wordt vergroot met maximaal 3 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen wordt vergroot met maximaal 1/3 deel, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen nog verder wordt vergroot dan op grond van artikel 4.4, lid 3, kan worden toegestaan, uitsluitend indien sprake is van vermindering (door sloop) van bebouwing die behoort bij de betreffende woning en welke onder het overgangsrecht is gebracht, volgens onderstaande tabel: Sloop bebouwing
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Terugbouwpercentage
Toevoeging oppervlakte bijgebouwen
139
Garderbroekerweg X
Tot 125 m2 Van 125 m2 tot 312 m2 Van 312 m2 tot 687,5 m2 Vanaf 687,5 m2
60 % 40 % 20 % 10 %
Max. Max. Max. Max.
75 m2 75 m2 75 m2 75 m2
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit. 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 4.2.2 en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen nog verder wordt vergroot dan op grond van artikel 4.4, lid 3, kan worden toegestaan, uitsluitend wanneer deze extra oppervlakte aan bijgebouwen zal worden benut voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit en wanneer deze extra oppervlakte niet meer bedraagt dan de oppervlakte die op grond van artikel 4.2.2 is toegestaan. 4.5
Specifieke gebruiksregels
Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van bijgebouwen, tot ten hoogste 60 m2, mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit; b. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn; c. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan; d. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
Artikel 5 5.1
Wonen - Woongebouw
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Woongebouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. woongebouwen; b. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit; c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen; met de daarbij behorende: d. tuinen en erven; e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 5.2
Bouwregels
5.2.1
Woongebouw
Voor het bouwen van woongebouwen gelden de volgende bepalingen: a. per bestemmingsvlak mag één woongebouw worden gebouwd; b. indien een bouwvlak is aangeduid, mag het hoofdgebouw van een woning uitsluitend worden gebouwd binnen dat bouwvlak; c. de inhoud van een woongebouw mag niet meer bedragen dan 800 m3; d. een woongebouw dient twee woningen te omvatten, waarbij de inhoud van een woning niet meer dan 600 m3 mag bedragen; e. een woongebouw dient een enkelvoudige hoofdvorm te hebben; f. de goothoogte van een woning mag niet meer bedragen dan 3,5 m en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte', want daar geldt de maximale goot- en bouwhoogte zoals op de verbeelding is weergegeven.
140
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X
5.2.2
Bijgebouwen
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen: a. de oppervlakte aan bijgebouwen per woning mag niet meer bedragen dan 60 m2, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)', want daar geldt de maximale oppervlakte zoals op de verbeelding is weergegeven; b. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m. 5.2.3
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 6 m bedragen; b. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen. 5.3
Nadere eisen
1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: a. een samenhangend bebouwingsbeeld; b. de beeldkwaliteit; c. de landschapskwaliteit; d. de verkeersveiligheid; e. de milieusituatie; en f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Bij het stellen van nadere eisen is de procedure zoals weergegeven in artikel 9.1 van toepassing.
5.4
Afwijken van de bouwregels
1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel xx.2.1 en toestaan dat de inhoud van een woongebouw met ten hoogste 150 m3 wordt vergroot, uitsluitend indien sprake is van vermindering (door sloop) van bebouwing die behoort bij het betreffende woongebouw en welke onder het overgangsrecht is gebracht, volgens onderstaande tabel: Sloop bebouwing m3
Tot 225 Vanaf 225 m3
Terugbouwgedeelte
Toevoeging inhoud woongebouw
1/3 1/4
Max. 75 m3 Max. 75 m3
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit en mits de architectonische en/of cultuurhistorische waarde van de bebouwing niet in onevenredige mate worden geschaad. 2. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 3.2.1 en toestaan dat de goothoogte van een woongebouw wordt vergroot met maximaal 3 m, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit. 3. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.2 en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen wordt vergroot met maximaal 1/3 deel, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit. 4. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.2 en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen nog verder wordt vergroot dan op grond van artikel 5.4, lid 3, kan worden toegestaan, uitsluitend indien sprake is van vermindering (door sloop) van bebouwing die behoort bij de betreffende woning en welke onder het overgangsrecht is gebracht volgens onderstaande tabel: Sloop bebouwing
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Terugbouwpercentage
Toevoeging oppervlakte bijgebouwen
141
Garderbroekerweg X
Tot 125 m2 Van 125 m2 tot 312 m2 Van 312 m2 tot 687,5 m2 Vanaf 687,5 m2
60 % 40 % 20 % 10 %
Max. Max. Max. Max.
75 m2 75 m2 75 m2 75 m2
mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van landschap en beeldkwaliteit. 5. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van artikel 5.2.2 en toestaan dat de oppervlakte aan bijgebouwen nog verder wordt vergroot dan op grond van artikel 5.4, lid 3, kan worden toegestaan, uitsluitend wanneer deze extra oppervlakte aan bijgebouwen zal worden benut voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit en wanneer deze extra oppervlakte niet meer bedraagt dan de oppervlakte die op grond van artikel 5.2.2 is toegestaan. 5.5
Specifieke gebruiksregels
Gebruik van ruimten binnen de woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van bijgebouwen, tot ten hoogste 60 m2, mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit; b. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, dient tevens de bewoner van de woning te zijn; c. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn niet toegestaan; d. er mag geen detailhandel plaatsvinden.
142
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
Garderbroekerweg X
Hoofdstuk 3 Artikel 6
ALGEMENE REGELS
Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7
Algemene afwijkingsregels
1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan: a. indien en voor zover afwijkingen ten aanzien van de grens of de richting van wegen, parkeerstroken, paden, bermen en sloten en ligging van bebouwingsgrenzen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein, die bij de uitmeting blijkt, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen op de verbeelding is weergegeven niet meer dan 10 m zijn; b. ten behoeve van het bouwen in afwijking van de bepalingen ten aanzien van de afmetingen van de bebouwing, waaronder begrepen bebouwingspercentages, mits de afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de bij recht in het plan weergegeven maten. 2. Het afwijken van de bouwregels, als bedoeld in het eerste lid, kan niet indien enig aangrenzend terrein of enige aangrenzende bebouwing in een toestand wordt gebracht, die strijdig is met het plan en/of indien op enig aangrenzend terrein de verwerkelijking van het plan wordt belemmerd en dit niet door het stellen van voorwaarden aan de afwijking van de bouwregels kan worden voorkomen.
Artikel 8 8.1
Algemene wijzigingsregels
Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen, indien en voor zover dringende redenen die na het vaststellen van het plan tot hun kennis zijn gekomen hiertoe aanleiding geven en voor zover het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het gebied dat in het plan is begrepen niet wordt geschaad: 1. een bestemmingsgrens tussen twee bestemmingsvlakken zodanig wijzigen, dat het kleinste bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot; 2. een bebouwingsgrens zodanig wijzigen, dat het bebouwingsvlak met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot.
Artikel 9 9.1
Algemene procedureregels
Procedure bij het stellen van nadere eisen
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure: 1. een ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage; 2. burgemeester en wethouders geven voorafgaand aan de terinzagelegging kennis van het ontwerpbesluit in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze. De kennisgeving geschiedt tevens langs elektronische weg; 3. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder 1 genoemde termijn; 4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)
143
Garderbroekerweg X
Hoofdstuk 4 Artikel 10 10.1
OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 10.2
Overgangsrecht gebruik
1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Garderbroekerweg X' van de gemeente Barneveld. Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Barneveld d.d. tot vaststelling. Mij bekend, de griffier.
144
"Garderbroekerweg X"(ontwerp)