Ferdinand Erfmann Opening Museum MORE 30 januari 2016 Toen ik door Ype Koopmans werd gevraagd of ik de opening zou willen doen voor deze tentoonstelling sloeg in eerste instantie mij de schrik om het hart. Wat de doorslag heeft gegeven het uiteindelijk toch te doen is het prachtige museum. En ook de wijze waarop ons contact verliep en dat van Feiko Hoekstra die de catalogus schreef. Het was zo plezierig dat ik daarom ‘ja' heb gezegd. Ik zou geen doorwrocht kunsthistorisch verhaal houden waarschuwde ik. Het zou een verhaal worden waar ik over de ontmoetingen en gesprekken met Erfmann wilde vertellen. Natuurlijk las ik ook de recensies in de kranten en die waren niet mis. Wat ik daar te weten ben gekomen strookte niet met datgene zoals ik mij Erfmann herinner. Wat ik las was sensatie, vaak ter eer en glorie van degene die de tekst had geschreven. Hoe er in één van de artikelen over Dieuwke Bakker stichtster van Galerie Mokum - wordt geschreven deed mij werkelijk pijn. Ik heb besloten mijn eigen verhaal te vertellen en wil met u de ervaringen delen die ik had met recensenten die ik persoonlijk heb gekend zoals Henk Romijn Meijer en Lambert Tegenbosch. En of dit dan het ware verhaal is? Ik kan het u niet vertellen maar u zult het voor vandaag mee moeten doen! Eigenlijk is het een wonder dat er nu nog zoveel tekeningen en schilderijen van Ferdinand Erfmann te bekijken zijn. En er ook nog relatief veel van deze bijzondere kunstenaar bekend is. Want na zijn dood in 1968 liet Erfmann zijn gehele oeuvre - bestaande uit duizend schilderijen en duizenden tekeningen - na aan het Stedelijk Museum. Het Stedelijk Museum voerde echter een totaal ander beleid en directeur Willem Sandberg dacht een groots gebaar te maken door de kunst en uitgebreide documentatie over te dragen aan een familielid. Wie had ooit kunnen vermoeden dat het levenswerk van Erfmann voor een gedeelte op de vuilnisbelt zou belanden en een gedeelte te koop werd aangeboden op het Amsterdamse Waterlooplein. Het was Dieuwke Bakker die de verzameling voor verder verval behoedde. Zij zorgde voor tentoonstellingen in de galerie, zij gaf de kunstenaar zowel voor als na zijn dood de aandacht die hij verdiende. Dat er veel boeiends verloren is gegaan laat zich raden, want wat er wel bewaard bleef spreekt boekdelen. Schetsboeken, kasboeken en fotoboeken met foto’s van Erfmann poserend in zijn meest geliefde poses als acrobaat en krachtmens. Daarnaast waren er nog de mappen met brieven (alles in oude spelling ) aan vrienden, vriendinnen en vijanden. De vijanden waren
de mensen die te hard hun radio lieten spelen of hun katten niet op de juiste manier verzorgden. Als opvolgster van Dieuwke (zij overleed in 1984) heb ik een deel van deze nalatenschap in 1995 geschonken aan de Rijksdienst voor Kunsthistorische Documentatie (de RKD). In die tijd waren er meerdere studenten kunstgeschiedenis aan het afstuderen op het werk en leven van Erfmann. Daarom leek het mij een goede zaak om het grootste deel van het archief bij de RKD onder te brengen, zodat ook in de toekomst het archief van nut kan zijn bij het schrijven van scripties. Ferdinand Erfmann is in 1901 in Rotterdam geboren. Van 1914 tot 1919 bezocht hij de 5 jarige HBS te Rotterdam en Amsterdam. Negen jaar later volgde hij een korte tijd een opleiding aan het instituut voor tekenleraren en aan het instituut voor kunstnijverheidsonderwijs. In 1927 en 1928 bezocht hij de Rijksacademie te Amsterdam. Omdat Erfmann geen kans zag van de schilderkunst te bestaan, was hij gedwongen andere beroepen uit te oefenen om in zijn onderhoud te kunnen voorzien. Zijn leven draagt door dit alles een nogal fragmentarisch karakter, bovendien leed hij aan ernstige stemmingswisselingen. Maar vanaf zijn kindertijd heeft hij zich altijd geuit in tekeningen en later ook in schilderijen. Zij waren volgens zijn eigen woorden een logisch uitvloeisel van zijn innerlijk leven en een duidelijke herkenning van zijn tegenstrijdige levensomstandigheden. Erfmann kwam uit een theater/toneel familie. Vader Eberhard Erfmann vertolkte omstreeks 1900 ‘Hamlet' in de Tivoli Schouwburg te Rotterdam. Hij overleed in 1944. Zijn moeder die in 1963 op 87 jarige leeftijd overleed, beschreef hij als één van de meest talentvolle toneelspeelster van Nederland. 'Zij blonk uit in de klassieke rollen.’ Zijn gevoelens voor zijn moeder waren zeer warm, voor zijn vader daarentegen heel wat minder. In een terugblik stelt Erfmann zijn vader verantwoordelijk voor zijn onmacht om een blijvende relatie aan te gaan met een vrouw. ‘Zijn ziekelijke jaloezie, de hatelijke en verachtelijke opmerkingen waarmee hij mij voortdurend in de modder trapte. Speciaal wat betreft de meisjes die ik mee naar huis nam. Daarom dacht ik dat alle meisjes te min of te burgerlijk waren om mee te trouwen. Het gif dat Pa in mijn ziel druppelde is daarvan de oorzaak geweest.’ Later (1947) zou Erfmann schrijven: ‘Nu ik de veertig ben gepasseerd, dringt dit alles steeds feller en bewuster tot mij door. Het laat mij geen ogenblik meer met rust. Mijn chronische onlustgevoel is een absolute zielsziekte.’ Zijn depressies waar hij in die tijd ernstig aan leed, hebben niet geleid tot zelfmoord, ondanks dat hij dit zelf zag als de enige uitweg om een einde te maken aan ondraaglijke kwellingen.
Ferdinand Erfmann woonde achter het Stedelijk Museum - in de van der Veldestraat nummer 5- maar nu niet bepaald in weelde. Een kamer met mooi licht van 4x5meter diende als atelier en woning. Verder was er een kleine tussenzolder voor de kolen en daarachter een donkere kamer waar meer dan 200 schilderijen waren opgeslagen. Dan nog een kleine ruimte gebruikt als keuken en washok. Op de gang stonden nog eens 300 schilderijen. Tegen het eind van zijn leven dreigde het werk - waarin hij zelf sterk geloofde hem op straat te zetten. Erfmann voerde een vermakelijk en tegelijk triest proces tot vlak voor zijn dood met zijn onderverhuursters. Voor zijn 60ste verjaardag werd Erfmann een tentoonstelling aangeboden in het Amsterdamse Museum Fodor (nu Foam) Willem Sandberg liet het hele museum ontruimen. Het was voor Erfmann een hoogtepunt waarover hij tot aan zijn dood bleef praten. “Dat hele grote Fodor Museum vol provocerende Erfmannen die hun onverkoopbaarheid hingen te bewijzen!’ Hij geloofde heilig in de totale miskenning. ‘Zij zijn allemaal onverkoopbaar. Omdat zij de mensen allemaal dezelfde schok geven.’ Commentaren als: “ Ik vind je werk pervers, ik vind je werk zo geestig, ik vind je werk zo duidelijk.” Het zijn allemaal opmerkingen van leken.’ Neerslachtig gaat hij verder: ‘Wat zal ik doen met mijn oeuvre voor mijn dood? Ik weet het nog niet. Waarschijnlijk laat ik alles verbranden. Dat is dát.’ Gelukkig is dát tenminste nooit gebeurd. Erfmann was een eenzame man voortdurend met zichzelf in gesprek gewikkeld en die altijd te kort schoot aan de hoge verwachtingen en de eisen die hij zichzelf stelde. Succes paste niet in het beeld dat Erfmann van zichzelf had. Hij was trots en uiterst kwetsbaar over zijn werk, zelfs bij een waarderend woord was voorzichtigheid geboden. Op kritiek reageerde hij heftig en het was waar wat hij van zichzelf zei: ‘Het gezegde “Spreken is zilver en zwijgen is goud” is niet op mij van toepassing, want ik ben zeer spraakzaam. Zonder enig bedenken deel ik mijn mening mede. Juist daardoor zeg ik altijd de dingen precies zoals zij me invallen.’ Erfmann bezat een puriteins gevoel voor rechtvaardigheid. Zodra er maar iets naar een valse beschuldiging zweemde kon hij in een hartstochtelijke woede uitbarsten. Tijdens een interview vertelde Erfmann aan journalist dat hij trapezewerker was geweest maar na een val alleen nog acrobatiek op de grond beoefende. Dit is een totaal verzonnen verhaal. Erfmann heeft - evenals zijn ouders - weliswaar op de planken gestaan, maar zijn optredens waren volgens getuigen zonder enig talent maar wel met een donderende stem en heroïsche gebaren. Acrobaat en acteur was hij slechts in zijn dromen.
Erfmann leed aan ernstige suikerziekte volgens hem gekregen door psychische oorzaken. Zelf zegt hij daarover: ‘Toen ik 27 jaar was heb ik door onlustgevoelens suikerziekte gekregen.’ Tot Erfmann bedenkt dat hij wellicht toch een uitweg kan vinden in Duitsland omdat daar veel meisjes en vrouwen te vinden zijn. ‘Zou ik er dan één vinden die absoluut aan mijn teeltkeus beantwoordt? Een slank lichaam, kleine borsten, brede heupen, zwaar gespierde armen en benen, wie weet kan ik het geluk dan toch nog vinden.’ Zelf vertelde hij: ‘Ik was weg van meisjes met hele zware benen en armen. Een mooi gezichtje was iets wat ik op de koop toe nam als zijnde een extra toegift, maar het imponeerde mij niet.’ Zijn voorkeur is duidelijk terug te vinden in zijn schilderijen. De namen van de vrouwen die een rol hebben gespeeld in zijn leven, zijn soms ook terug te vinden in zijn tekeningen. Uiteindelijk vond Erfmann toch een middel dat hem grote tevredenheid gaf. En dat was het acrobatische transvestietdom. Hij liet satijnen harembroeken en hemdjes maken en zich zo fotograferen. Aan een vriendin schreef hij: Ík verdiep mij niet meer in de tragiek van mijn leven, ik houd mij niet meer met mijzelf bezig, want ieder mens en ieder leven is in wezen tragisch.' Dan gaat hij verder: ‘Ik ben nu eenmaal een solitair. Overdag doe ik boodschappen en huishoudelijk werk, ’s avonds schilder ik. Dinsdag en vrijdagavond ga ik naar de Arti Sociëteit maar pas om tien uur. De andere dagen hoor ik alleen mijn eigen stem en de stem van mijn katten. Verder niet en ik heb eerlijk gezegd ook geen behoefte om met mensen om te gaan. Alleen als zij mij nodig hebben kunnen zij altijd een beroep op mij doen.’ Zijn kasboeken laten duidelijk zien dat dit ook zo was. Met mensen die in moeilijkheden zaten, liefdadige instellingen, zoals de dierenbescherming, de anti-vivisectie, deelde hij het beetje geld waarvan hij leefde. Toen hij in 1966 AOW kreeg, kocht hij onmiddellijk een racefiets waarop hij gekleed in plus-four en dikke trui, zijn inkopen deed op de Amsterdamse Albert Cuypmarkt. Een paar jaar voor zijn dood begon Erfmann steeds ernstiger en zakelijker met een naderend einde rekening te houden. Hij wist hoe bedrieglijk de schijn van zijn onverwoestbare uiterlijk was. Aan het begin van zijn vakantie op Corsica in de zomer van 1968 raakte hij bij het zwemmen in zee in een coma waaruit hij niet mee bijkwam toen hij aan land was gebracht. Lambert Tegenbosch, voormalig kunstredacteur van de Volkskrant, schreef het volgende: Dat Erfmann ’s avonds en ‘s nachts schilderde wijst er op dat het hem om andere
dingen ging dan waar het de schilders gewoonlijk om gaat: Namelijk het afdwingen van het licht van de dag. Erfmann tekende zijn schilderijen compleet op doek. De schilderijen die hij maakte, verbeelden zoals hij graag had willen leven. Daarom schilderde hij de acrobaten, de trapezewerkers, die in kracht en behendigheid uitblinken en met hun mooie lijven het publiek in verrukking brengen. Daarom schilderde hij morsig deftige heertjes met hoed en monocle, die bolle meisjes van plezier met hun betalend bezoek gaan vereren. Daarom schilderde hij zijn vrouwen met dijen als forten en armen om bomen mee te ontwortelen. Erfmann zag zijn werk klassiek en platonisch. Hij had er geen enkel belang bij zich met een teleurstellende wereld van alledag bezig te houden. Voor hem was er een andere wereld. De wereld van dromen en verlangen.” Einde citaat. Voor de kijker bevat het werk mogelijk een eigenaardige humor. Maar Erfmann heeft niets humoristisch bedoeld. Hij was een en al ernst. Hij had een schilderij gemaakt van 2 vrouwen, de een al in bed en de ander in bed stappend. Erfmann ontkende dat daaruit iets lesbisch begrepen kon worden. Voor hem waren het gewoon een man en een vrouw, maar hij vond de vrouwen zo mooi dat hij het liefst ook de man als vrouw uitbeeldde. En zo heeft Erfmann het aan mij verteld.
janna van zon