Exportmarketing. Exportbevordering van Nederland naar Nieuw Zeeland.
Arnaud van Oers Amsterdam, december 1996
VOORWOORD.
Als onderdeel van mijn studie Bedrijfskunde van de Financiële Sector aan de Vrije Universiteit te Amsterdam heb ik op de Nederlandse Ambassade te Wellington een onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om de export van Nederland naar Nieuw Zeeland te bevorderen.
Mijn speciale dank gaat uit naar de Nederlandse ambassade, voor het beschikbaar stellen van de faciliteiten. Ik heb mijn werkzaamheden gedurende mijn hele periode in Nieuw Zeeland met veel plezier uitgevoerd. Vanuit Nederland werd ik regelmatig met opbouwende kritiek gevoed. Mijn speciale dank gaat dan ook uit naar mevrouw Van Rijn, welke mijn onderzoek in betere banen heeft weten te leiden.
Arnaud van Oers.
1
SAMENVATTING. Het doel van het rapport is om aan te geven welke sectoren of produkten de beste kansen bieden om de Nederlandse export naar Nieuw Zeeland te vergroten. Hiertoe worden ten eerste 4 handelstheorieën besproken, te weten de theorie van de absolute en de relatieve kostenvoordelen en de relatieve beschikbaarheid van produktiefactoren, allen benaderingen vanuit de aanbodzijde. Tenslotte komt de vraagpatronentheorie van Linder aan bod. Deze theorieën zijn verklarend van aard en geven verklaringen die ook van toepassing zijn op de handelsrelatie tussen Nederland en Nieuw Zeeland. Deze theorieën abstraheren van een aantal essentiële factoren in de internationale handel.
In bovengenoemde theorieën wordt onder andere geabstraheerd van handelsbelemmerende factoren welke van invloed zijn op de handelsrelatie tussen Nederland en Nieuw Zeeland. Afstand blijkt de beste verklarende variabele voor internationale handelstransporten, echter blijft de internationale handel afhankelijk van diverse variabelen. Naast afstand en transportkosten zijn dat prefererende en discriminerende arrangementen alsmede niet kwantificeerbare factoren. Onder prefererende en discriminerende arrangementen vallen de invoerheffingen en restricties. Deze zijn op korte termijn verdedigbaar, maar op lange termijn zullen zij leiden tot een negatief nut voor het protectionistische land. Nieuw Zeeland zal tot het jaar 2001 de invoerheffingen verlagen, hetgeen leidt tot kostenvermindering voor reeds exporterende ondernemingen en exportmogelijkheden creëren voor Nederlandse ondernemingen die nog niet naar Nieuw Zeeland exporteren.
Niet kwantificeerbare factoren zijn zeer verschillend van aard. De invloed van niet kwantificeerbare handelsbelemmeringen is afhankelijk van zowel de exporterende onderneming, het te exporteren produkt alsmede de exportmarkt. Informatie is een belangrijke niet kwantificeerbare handelsbelemmering. In Nederland bestaan diverse informatieverschaffende organisaties, waardoor versplintering van onderzoek en gegevens ontstaat. Daarnaast blijkt een ondernemer slechts een beperkt aantal instanties te raadplegen, op zoek naar informatie met betrekking tot exportmarkten.
2
Een bestudering van de Nederlandse export laat zien dat Nederland een toenemend overschot op de handelsbalans heeft en dat de Nederlandse export vooral binnen Europa plaats vindt (met name Duitsland). De grootste Nederlandse exportcategorie is voor machines, vervoermiddelen en fabrikaten. De Nieuw Zeelandse import is voor wat betreft oorsprong redelijk verdeeld over de diverse continenten (Azië, Amerika, Europa en Oceanië). De import naar sectoren is minder eenduidig doordat registratie plaats vindt in zowel SITC als in HS-codes, waarbij aanmerkelijke verschillen bestaan. De Nederlandse economie is een meer open economie dan de Nieuw Zeelandse economie. De handel tussen Nederland en Nieuw Zeeland is relatief klein. Nederland heeft een toenemend handelsoverschot in de handelsrelatie met Nieuw Zeeland. Met name de Nieuw Zeelandse import van tabak en tabaksfabrikaten is voor een groot deel afkomstig vanuit Nederland. Dit kan verklaard worden door de relatief zeer lage transportkosten voor tabak en tabaksfabrikaten ten opzichte van de verkoopprijs.
Om een nader inzicht te krijgen in mogelijke exportkansen voor Nederlandse produkten naar Nieuw Zeeland levert het vergelijken van de handelsstatistieken van beide landen de nodige problemen op, doordat beide landen met een andere indeling voor produktgroepen hanteren. De gehanteerde indeling met slechts 2-cijferige codes is erg globaal. Daarnaast komen nichemarkten niet tot uitdrukking in deze benadering, terwijl deze niche-markten juist in Nieuw Zeeland van belang zijn voor de Nederlandse ondernemingen. Als een sectorbenadering op basis van de aanwezige statistieken niet leidt tot het gewenste inzicht in exportmogelijkheden is van belang aan te geven waar de export kansen wel liggen.
Het aangeven van exportkansen kan aan de hand van een SWOT-analyse, waarbij wordt aangegeven wat de sterke en zwakke kanten zijn van de Nieuw Zeelandse markt en wat de mogelijke kansen en bedreigingen zijn in de (nabije) toekomst. Nieuw Zeeland biedt de grootste mogelijkheden als exportmarkt voor ondernemingen die aan de volgende kenmerken voldoen. Deze ondernemingen kunnen gebruik maken van de sterke punten, ondervinden relatief weinig last van de zwakke punten, daarnaast kunnen zij inspelen op de mogelijkheden in de toekomst en zullen zij minder getroffen worden door de mogelijke bedreigingen
3
Om aan te geven welke sectoren of produkten mogelijkheden bieden om de export te vergroten, lijkt op basis van statistische gegevens onmogelijk. Wel valt aan te geven aan welke randvoorwaarden voldaan moet worden om de exportkansen te vergroten. Export zal met name plaats kunnen vinden in sectoren met kwalitatief hoogwaardige produkten of produkten met een ander specifiek concurrentievoordeel waardoor gebruik gemaakt kan worden van niche-markten. Daarnaast bestaat de mogelijkheid tot export van produkten waarbij de transportkosten een klein deel van de uiteindelijke kostprijs vormen.
4
INHOUDSOPGAVE.
Voorwoord.
1.
Samenvatting.
2.
Inhoudsopgave.
5.
Inleiding.
8.
1.
Internationale handel.
9.
1.1.
Absolute kostenvoordelen.
10.
1.2.
Relatieve kostenvoordelen.
11.
1.3.
Relatieve beschikbaarheid van produktiefactoren.
12.
1.4.
Vraagpatronentheorie van Linder.
14.
1.5.
Samenvatting.
15.
2.
Handelsbelemmerendende factoren.
17.
2.1.
Afstand en transportkosten.
17.
2.1.1.
Afstand als determinant voor internationale handel.
25.
2.2.
Transactiekostenbenadering van de export.
27.
2.3.
Discriminerende en prefererende arrangementen.
30.
2.3.1.
Inefficiëntie van protectionistische maatregelen.
31.
2.3.2.
Non tarifaire handelsbelemmeringen.
32.
2.3.2.1.
Invloed van non tarifaire handelsbelemmeringen.
33.
2.3.3.
Tarifaire handelsbelemmeringen.
33.
2.3.3.1.
Inefficiëntie van tarifaire handelsbelemmeringen.
34.
2.3.4.
De gevolgen van tariefverlaging.
34.
2.3.5.
Tariefverlaging in Nieuw Zeeland.
36.
2.3.6.
Invloed op de exportmogelijkheden van Nederland naar Nieuw Zeeland. 37.
5
2.4.
Niet kwantificeerbare factoren.
39.
2.4.1.
Informatiebehoefte.
41.
2.4.2.
Kosten van informatie.
43.
2.4.3.
Bron van informatie.
45.
2.4.3.1.
De rol van de ambassade in de informatieverschaffing.
47.
2.4.3.1.1. Het midden- en kleinbedrijf.
47.
2.4.3.1.2. Het grootbedrijf.
47.
2.4.3.1.3. Multinationals.
47.
2.4.4.
Conclusies.
48.
2.5.
Conclusies.
50.
3.
De Nederlandse export.
52.
3.1.
De Nederlandse export in de loop der jaren.
52.
3.2.
De Nederlandse export naar belangrijkste sectoren.
53.
3.3.
De Nederlandse export naar regio.
55.
3.4.
Conclusies.
56.
4.
De Nieuw Zeelandse import.
57.
4.1.
De Nieuw Zeelandse import in de loop der jaren.
57.
4.2.
De Nieuw Zeelandse import naar belangrijkste sectoren.
58.
4.3.
De Nieuw Zeelandse import naar regio.
58.
4.4.
Conclusies.
59.
5.
De handelsrelatie tussen Nederland en Nieuw Zeeland.
60.
5.1.
Opvallende handelsstromen.
61.
5.2.
Conclusies.
63.
6.
Kwantificering van het exportpotentieel.
64.
6.1.
Implicaties.
66.
6.2.
Niche-markten.
68.
6.3.
Conclusies.
69.
6
7.
SWOT-analyse van de Nieuw Zeelandse markt.
70.
7.1.
Sterke punten.
70.
7.2.
Zwakke punten.
73.
7.3.
Mogelijkheden.
76.
7.4.
Bedreigingen.
77.
7.5.
Conclusies.
78.
8.
Conclusies en Aanbevelingen.
79.
Literatuurlijst
83.
7
INLEIDING. Mijn onderzoek richt zich op de exportbevordering vanuit Nederland naar Nieuw Zeeland. Hierbij is mijn doelstelling geweest te onderzoeken welke sectoren de beste kansen bieden om de export naar Nieuw Zeeland te vergroten, welke produkten (in grotere hoeveelheden) zouden kunnen worden uitgevoerd en hoe deze export gestimuleerd zou kunnen worden. Daarnaast hoop ik inzicht te kunnen geven in de factoren die handelsstromen beïnvloeden.
Mijn probleemstelling luidt : Welke sectoren of produkten bieden de beste kansen om de Nederlandse export naar Nieuw Zeeland te vergroten ?
Indien er een antwoord is op deze probleemstelling, kan bekeken worden hoe deze export gestimuleerd kan worden.
Het eerste hoofdstuk handelt over het ontstaan en de reden van internationale handel. Hoofdstuk 2 gaat verder in op specifieke factoren welke de internationale handel beïnvloeden, dit zijn de handelsbelemmerende factoren. In hoofdstuk 3 komt de Nederlandse export aan de orde om de omvang en richting hiervan te beschrijven, waarna aansluitend in hoofdstuk 4 de import van Nieuw Zeeland wordt bekeken om inzicht te krijgen in de omvang en de afkomst van Nieuw Zeelandse importprodukten. In hoofdstuk 5 worden hoofdstuk 3 en 4 aan elkaar gekoppeld om te zien of er overeenkomsten zijn tussen de Nederlandse export en de Nieuw Zeelandse import en om eventuele mogelijkheden voor extra handelsstromen te onderzoeken. In hoofdstuk 6 zal getracht worden de in hoofdstuk 5 bedoelde handelsstromen te kwantificeren om zo een beter inzicht te krijgen in de exportmogelijkheden. Vervolgens zal in hoofdstuk 7 een SWOT-analyse van de Nieuw Zeelandse markt worden uitgevoerd om duidelijk de sterke en zwakke punten alsmede de kansen en bedreigingen van de Nieuw Zeelandse markt in kaart te brengen. Afsluitend zullen in hoofdstuk 8 de conclusies en aanbevelingen beschreven worden.
8
1.
INTERNATIONALE HANDEL.
De transacties tussen een land en het buitenland, worden gerekend tot de internationale handel. Wanneer goederen en/of diensten voortgebracht in land A worden afgezet in land B, is er sprake van internationale handel. Voor land A betreft het hier uitvoer (export) en voor land B gaat het om invoer (import) van goederen en/of diensten. Export van produkten vindt plaats met het oog op het vergroten van het nationaal produkt, om zo ook de nationale consumptie te kunnen vergroten. Produkten worden geïmporteerd omdat deze nationaal niet aanwezig zijn of import kan ontstaan als substitutie voor lokale produktie, indien import goedkoper is of aan andere eisen voldoet dan lokaal geproduceerde goederen en/of diensten.
Internationale handel is een zeer oud verschijnsel. De eerste goederen welke internationaal verhandeld werden, waren voornamelijk luxe goederen. De meeste landen importeerden deze goederen omdat ze niet in eigen land aanwezig waren of geproduceerd konden worden. Tegenwoordig is de internationale handel al lang niet meer beperkt tot die goederen die in bepaalde landen niet beschikbaar zijn of in bepaalde landen geproduceerd kunnen worden. Internationale handel is het gevolg van internationale arbeidsverdeling. Diverse theorieën trachten een verklaring te vinden voor de internationale arbeidsverdeling. Het kenmerk van deze theorieën is, dat zij transportkosten buiten beschouwing laten. Tevens laten zij andere handelsbelemmeringen buiten beschouwing, daar de meeste theorieën zijn ontwikkeld om een protectionistische handelspolitiek te bestrijden. De meest relevante theorieën zijn die van de absolute en relatieve kostenvoordelen, de relatieve beschikbaarheid van produktiefactoren en de vraagpatronen theorie, welke in de volgende paragrafen besproken zullen worden.
9
1.1. ABSOLUTE KOSTENVOORDELEN. Volgens Adam Smith (1776) is internationale arbeidsverdeling slechts mogelijk, wanneer landen absolute kostenvoordelen hebben bij de produktie van bepaalde goederen. Dit is het geval indien een land bijvoorbeeld over betere gronden, goedkopere arbeid of betere technieken beschikt. Door specialisatie kan een land beter gebruik maken van absolute kostenvoordelen. De consumptie in landen welke zich specialiseren in bepaalde goederen en/of diensten en vervolgens gaan handelen met andere landen zal groter kunnen zijn, dan mogelijk zou zijn geweest in een situatie van totale autarkie. voorbeeld1: Twee landen, land A en land B, produceren de goederen X en Y. Arbeid is de enige produktiefactor. Land A en land B beschikken over respectievelijk 80 en 100 eenheden arbeid. De produktiviteitscijfers zijn als volgt: Produktie per arbeidsjaar eenheden X
eenheden Y
land A
5
2,5
land B
4
10
De binnenlandse prijs van goed X uitgedrukt in goed Y is in land A: X = 0,5 Y De binnenlandse prijs van goed X uitgedrukt in goed Y is in land B: X = 2,5 Y
In een situatie van autarkie, geldt dat de consumptie gelijk is aan de produktie, hierbij kan gelden: consumptie X
consumptie Y
land A
100
150
land B
200
500
Geldt er een ruilvoet van X = Y, dan zullen beide landen zich specialiseren in het goed waarin zij een absoluut kostenvoordeel hebben. Land A zal 400 eenheden X produceren en land B zal 1000 eenheden Y produceren. Vervolgens zal er een ruil plaatsvinden van 250 eenheden X voor 250 eenheden Y.
10
De consumptie in beide landen is dan als volgt: consumptie X
consumptie Y
land A
150
250
land B
250
750
Door specialisatie en internationale handel is de consumptie van beide goederen in beide landen gestegen, bij onveranderde produktiemogelijkheden.
1.2.
RELATIEVE KOSTENVOORDELEN.
Iets minder doorzichtig dan de theorie van de absolute kostenvoordelen is theorie van de relatieve (of comparatieve) kostenvoordelen ontwikkeld door Ricardo (1817). Ricardo toont aan dat ook wanneer een land geen absoluut kostenvoordeel heeft, internationale arbeidsverdeling leidt tot een toename van de consumptiemogelijkheden in beide landen. Produktie zal dan ook plaats moeten vinden in het land dat een relatief kostenvoordeel heeft. Ook dit zal verduidelijkt worden aan de hand van een voorbeeld.
voorbeeld: Twee landen, land A en land B, produceren de goederen X en Y. Arbeid is de enige produktiefactor. Land A en land B beschikken over respectievelijk 80 en 100 eenheden arbeid. De produktiviteitscijfers zijn als volgt:
Produktie per arbeidsjaar eenheden X eenheden Y land A
8
4
land B
4
1
De binnenlandse prijs van goed X uitgedrukt in goed Y is in land A: X = 0,5Y De binnenlandse prijs van goed X uitgedrukt in goed Y is in land B: X = 0,25 Y
1
voorbeelden bewerkt, afkomstig uit Van Ierland, Heijman, Kroese en Oskam
11
In een situatie van autarkie, geldt dat de consumptie gelijk is aan de produktie, hierbij kan gelden: consumptie X consumptie Y land A
160
240
land B
200
50
Geldt er een ruilvoet van X = 3Y, dan zullen beide landen zich specialiseren in het goed waarin zij een absoluut kostenvoordeel hebben. Land A zal 320 eenheden Y produceren en land B zal 400 eenheden X produceren. Vervolgens zal er een ruil plaatsvinden van 180 eenheden X voor 60 eenheden Y. De consumptie in beide landen is dan als volgt: consumptie X consumptie Y land A
180
260
land B
220
60
Door specialisatie en internationale handel is de consumptie van beide goederen in beide landen gestegen, bij onveranderde produktiemogelijkheden. Ondanks het feit dat produktie van beide goederen voordeliger is in land B, is het door een beperkte produktiecapaciteit economisch aantrekkelijk voor beide landen om zich te specialiseren in het goed waar het een relatief kostenvoordeel heeft.
1.3.
RELATIEVE BESCHIKBAARHEID VAN PRODUKTIEFACTOREN
In de theorieën van de absolute en comparatieve kostenvoordelen wordt aangetoond dat vrijhandel de welvaart van alle, bij de internationale handel betrokken, partijen vergroot. Zij gaan uit van verschillende produktiefuncties in de diverse landen. Omdat technische kennis niet land gebonden is, maar erg beweeglijk is en over alle grenzen heen gaat, is deze veronderstelling niet geheel juist. Heckscher en Ohlin (1991) hebben daartoe een theorie ontwikkeld die de relatieve kostenverschillen verklaart met behulp van de relatieve beschikbaarheid van de produktiefactoren.
12
Het is aan te nemen dat twee landen niet over precies dezelfde hoeveelheid produktiefactoren beschikken. Meestal heeft het ene land relatief veel kapitaal en relatief weinig arbeid en bestaat in een ander land de omgekeerde situatie. Het kan dan zo zijn, dat een land absoluut veel kapitaalfactoren heeft, maar relatief gezien toch een tekort aan kapitaal heeft.
De verschillen in relatieve beschikbaarheid van de produktiefactoren zijn onder andere het gevolg van een ongelijke geografische spreiding van natuurlijke hulpbronnen. Daarnaast kan ook het menselijk economisch handelen (nu en in het verleden) de verschillen in relatieve beschikbaarheid van produktiefactoren verklaren.
Volgens Heckscher en Ohlin (1991) specialiseert ieder land zich in de produktie en export van die goederen, die relatief veel gebruik maken van de in het land in overvloed aanwezige produktiefactoren. De redenatie is als volgt: Land A heeft relatief veel kapitaal. Hierdoor is kapitaal relatief overvloedig en daardoor relatief goedkoop. Kapitaalintensieve produkten zijn dan relatief gezien goedkoper. Er zal een tendentie zijn om kapitaalintensieve produkten te exporteren en arbeidsintensieve produkten te importeren.
Land B heeft relatief veel arbeid. Hierdoor is arbeid relatief overvloedig en daardoor relatief goedkoop. Arbeidsintensievere produkten zijn dan relatief goedkoper. Er zal een tendentie zijn om arbeidsintensievere produkten te exporteren en kapitaalintensieve produkten te importeren. Op deze manier biedt deze theorie een verklaring voor het patroon van internationale handel en de specialisatie in de produktie tussen landen.
Met de eerder besproken theorieën van Ricardo (1817) en Heckscher en Ohlin (1991) kunnen veel van de huidige handelsstromen worden verklaard. Een groot deel van de comparatieve voordelen van ontwikkelingslanden ligt bij de produkten waarvoor de produktiefactor natuur belangrijk is. Het betreft hier dan voornamelijk klimaat en grondstoffen. Tevens speelt de factor van de grote hoeveelheid ongeschoolde arbeid waarover deze landen beschikken een rol. Comparatieve voordelen van een land zijn continue in beweging. Zo is bijvoorbeeld de concurrentiepositie van landen welke over veel natuurlijke grondstoffen beschikken verslechterd door de komst van synthetische substituten. 13
1.4.
VRAAGPATRONENTHEORIE VAN LINDER.
De handelstheorie van Heckscher en Ohlin (1991) is de meest gangbare theorie van de internationale handel. Zij gaat echter uit van een aantal veronderstellingen, waaraan in de praktijk niet altijd wordt voldaan. Bijvoorbeeld zou er sprake zijn van volledige concurrentie, constante schaalopbrengsten, slechts twee produktiefactoren, internationale immobiliteit van de produktiefactoren, vrijhandel en volledig vrije overdracht van technologie. Volgens deze theorie leidt de beschikbaarheid van de produktiefactoren in landen tot comparatieve kostenverschillen. Bovendien stelt zij dat landen het produkt exporteren dat veel van de relatief overvloedige produktiefactor gebruikt. Empirisch onderzoek heeft aangetoond dat deze handelstheorie belangrijke handelsstromen niet kan verklaren. Deze theorie kan niet de toenemende handel in gelijksoortige produkten tussen landen, die een zelfde relatieve factorschaarste hebben verklaren. Een voorbeeld van intraindustriële handel is de export van Duitse auto’s naar Italië en gelijktijdige import van Italiaanse auto’s door Duitsland. Markt-focus is een verklaring voor dit verschijnsel, geen enkele onderneming kan in elke markt aan elke vraag voldoen. Zelfs zeer grote ondernemingen zullen keuzes moeten maken van produkt-markt combinaties. Een onderneming zal een doelmarkt moeten kiezen en zal zich vervolgens specifiek op dit marktsegment of enkele marktsegmenten gaan richten. Zo kan het zijn dat Italiaanse auto’s beter voldoen aan de vraag van een bepaald segment in de Duitse automobielmarkt en vice versa.
Nieuwe handelstheorieën zijn ontwikkeld om een betere verklaring te geven voor de huidige internationale goederen- en dienstenstroom dan de voorgenoemde handelstheorieën. Eén van deze theorieën is de vraagpatronentheorie van Linder (1961). Linder heeft er op gewezen dat de handel in industriële produkten kan worden verklaard door de vraagpatronen van de landen. Landen met een hoog inkomen per hoofd van de bevolking hebben meestal behoefte aan veel gedifferentieerde produkten van relatief hoge kwaliteit. Het omgekeerde geldt voor landen met een laag inkomen per hoofd van de bevolking. De preferenties kunnen wel hetzelfde zijn in landen met hoge en lage inkomens, maar het vraagpatroon is afhankelijk van de hoogte van het inkomen.
14
Ondernemers richten hun produktie dikwijls in eerste instantie op de binnenlandse markt. Zij zullen daarom ook de door de binnenlandse markt gevraagde produkten vervaardigen van de gewenste kwaliteit. Pas wanneer een ondernemer een goede marktpositie in eigen land heeft verworven, zal hij overwegen zijn produkten te gaan exporteren. (Ansoff, 1968) Export brengt voor een onderneming extra risico’s mee en legt beslag op financiële middelen en management tijd. Om deze middelen vrij te kunnen maken en de risico’s te kunnen dragen, dient er een basis te zijn om op terug te kunnen vallen, dit is de marktpositie in eigen land. Het bestaan van een produktieoverschot is een eerste voorwaarde, maar bij nieuwe investeringen kan ook het eventuele exportpotentieel een doorslaggevende reden zijn.
Wanneer het inkomensniveau en de smaak van twee landen niet veel van elkaar verschillen, zijn de exportvooruitzichten gunstig. Naast inkomensniveau en smaak spelen het economisch en politiek-sociaal klimaat en de culturele- en zakelijke omgeving een rol (Kotler 1991, p.404). Men veronderstelt dat landen met een gelijk inkomen per hoofd een zelfde vraagstructuur hebben. Deze theorie verklaart deels waarom er meer handel plaatsvindt tussen de industrielanden onderling dan tussen industrielanden en ontwikkelingslanden. Dit in tegenstelling tot de theorie van Heckscher en Ohlin (1961), waarbij er handel zou ontstaan tussen landen met hoge lonen (industrielanden) en landen met lage lonen (ontwikkelingslanden). Arbeidsintensieve produkten zouden worden geproduceerd in het land met lage lonen en kapitaalintensieve produkten zouden geproduceerd worden in het land met de hoge loonkosten en vervolgens zou er handel ontstaan tussen beide landen. 1.5.
SAMENVATTING.
Internationale handel is op diverse wijzen verklaard, zowel vanuit de aanbodzijde (absolute en relatieve kostenvoordelen en de relatieve beschikbaarheid van produktiefactoren) alsook vanuit de vraagzijde (vraagpatronentheorie). De theorieën welke de handel verklaren vanuit de aanbodzijde leggen de nadruk met name op het verschil in produktieomstandigheden als ook de beschikbaarheid van produktiefactoren. In de relatie tussen Nederland en Nieuw Zeeland zou de internationale handel verklaard kunnen worden door de aanbodzijde van de produktie. Nieuw Zeeland beschikt over een grote hoeveelheid aan natuurlijke bronnen. Met name goedkope energie en de aanwezigheid van grondstoffen zijn produktiefactoren welke in Nieuw Zeeland relatief goedkoop zijn. Voor Nederland geldt dat er veel kapitaal beschikbaar is door de institutionele besparingen. Door de aanwezigheid van het kapitaal in Nederland zal Nederland 15
zich ontwikkelen als een land met kapitaalintensieve produktie technieken, op basis van de comparatieve voordelen. Hierdoor zou Nederland kapitaalintensieve produkten kunnen exporteren naar Nieuw Zeeland. Daarentegen zou Nieuw Zeeland produkten naar Nederland kunnen exporteren waarbij voor de produktie ervan veel gebruik gemaakt wordt van de aanwezige natuurlijke hulpbronnen of waarvan de produktie energie-intensief is.
Ook de vraagpatronentheorie zou de handel tussen Nederland en Nieuw Zeeland kunnen verklaren. Beide landen kennen een soort gelijk economisch klimaat, een zelfde stadium in de industriële ontwikkeling en een politiek, sociaal en zakelijk klimaat dat niet veel van elkaar afwijkt. Het zijn juist deze factoren in de aanbodtheorie die de exportmogelijkheden naar een markt verklaren. Het aanbod in het ene land kan aansluiten op de vraag in het andere land. Zo bestaat in beide landen een vraag naar dezelfde soort (luxe) goederen. Echter de beperking aan alle genoemde theorieën is dat handelsbelemmerende factoren buiten beschouwing zijn gelaten en dan met name de factoren afstand en transportkosten. Juist deze factoren spelen in de handel tussen Nederland en Nieuw Zeeland een grote rol.
16
2. HANDELS BELEMMERENDE FACTOREN. De handel tussen twee landen wordt door diverse factoren beïnvloed. Een belangrijke rol spelen de handels belemmerende factoren. Deze handelsbelemmerende factoren zijn te verdelen in drie categorieën (Geraci en Prewo, 1977), te weten: - afstand en transport kosten - discriminerende of prefererende arrangementen - tarifaire en non-tarifaire handelsbelemmeringen - niet kwantificeerbare factoren, zoals taal en cultuur
Vooral in de handelsrelatie tussen Nederland en Nieuw Zeeland zullen de factoren afstand en transportkosten van invloed zijn. Een belangrijke determinant van transportkosten is afstand, dit wordt dan ook vaak direct met elkaar in relatie gebracht. Echter volgens mevrouw K. Poiton, Area Business Manager Nedlloyd Lines NZ Ltd, is het beter om te zeggen, dat niet afstand, maar concurrentie en handelsstroomevenwicht de grootste invloed hebben op de transportkosten. Voor wat betreft de invloed van concurrentie gelden de standaard regels voor de marktwerking. Indien de vraag groter is dan het aanbod, zal de prijs stijgen, daarentegen zal een aanbodoverschot een neerwaartse druk op de prijs uitoefenen. Voor wat betreft handelsstroomevenwicht, geldt dat indien er slechts een handelsstroom in één richting is, de kosten voor transport hoger zijn, dan wanneer er een handelsstroomevenwicht is. Naast de factoren concurrentie en handelsstroomevenwicht zijn in mindere mate de volgende factoren van invloed: afstand, gewicht, volume, waarde der goederen en frequentie. 2.1. AFSTAND EN TRANSPORTKOSTEN. Recentelijk is er nauwelijks onderzoek gedaan naar de relatie tussen transportkosten en handel, echter in het verleden zijn er wel enkele onderzoeken verricht naar deze relatie. Deze onderzoeken hebben meestal een macro-economische invalshoek. (Beckerman, 1956; Geraci and Prewo, 1977; Clavaux 1977).
17
Beckerman (1956) heeft een onderzoek verricht naar de concentratie van de handel naar diverse landen binnen Europa. Zijn bevinding was dat voor de handel van diverse Europese landen geldt dat elk land zich richt op 2 tot 3 landen. Dit betreft meestal de meest nabij gelegen landen. Er wordt een vergelijking gemaakt tussen 1938 en 1953 en er blijkt dat dezelfde concentratie geconstateerd kan worden. Hij komt tot 4 conclusies, (1) Er is een opvallende concentratie van elk land op een klein aantal andere landen, (2) de mate van concentratie is iets afgenomen tussen 1938 en 1953, (3) deze conclusies gelden zowel voor import als export en (4) de relatie lijkt niet verminderd in de periode 1938-1953.
Een zelfde concentratie onderzoek uitgevoerd in de jaren 1983, 1988 en 1993 geeft het volgende te zien. Tabel 1 2 belangrijkste
3 belangrijkste
handelspartners
handelspartners
impor t 1983
32,78 %
41,94 %
1988
40,60 %
48,07 %
1993
32,53 %
41,06 %
1983
44,40 %
54,74 %
1988
39,56 %
49,96 %
1993
39,48 %
49,42 %
export
Nederlandse export naar landen. gegevens: OECD, Foreign Trade by commodities
18
Uit deze cijfers blijkt dat de Nederlandse handel in de periode 1983-1993 met name in de export een afname in de concentratie te zien geeft, evenals in het onderzoek van Beckerman (1956). Met betrekking tot de import is een minder duidelijk patroon te herkennen. Voor de export blijkt vooral Duitsland voor Nederland het grootste afzetgebied, gevolgd door België en Frankrijk, voor wat betreft de import komt Groot-Brittannië op de derde plaats in plaats van Frankrijk.
Wordt een soort gelijke vergelijking voor Nieuw Zeeland gemaakt, dan geldt een sterkere
Tabel 2
concentratie in de import en een minder sterke
2 belangrijkste
3 belangrijkste
handelspartners
handelspartners
1983
37,84 %
53,39 %
1988
38,55 %
55,23 %
1993
39,27 %
55,49 %
concentratie in de export. Een concentratie in de import is waar te nemen, bij de export is geen
impor
doorlopende stijging in de concentratie waar te
t
nemen. Er is de afgelopen 10 jaar ook een duidelijke concentratie naar 2 landen, te weten Australië en Japan, het aandeel van de handel met de Verenigde Staten neemt af. De concentratie in de handel welke Nieuw
expor
Zeeland te zien geeft in de periode 1983 -1993 is
t
tegen de tendens is welke Beckerman (1956)
1983
28,74 %
41,79 %
heeft geconstateerd.
1988
34,79 %
58,53 %
1993
34,59 %
46,27 %
Nieuw Zeelandse export naar landen. gegevens: New Zealand External Trade Statistics
19
Afname van concentratie kan duiden op een afname in het verschil in economische afstand tussen de diverse landen. Als economische afstand noemt Beckerman (1956) niet alleen transportkosten, maar ook niet kwantificeerbare factoren als taal en cultuur. Afname van transportkosten en relatieve afstanden zou een verklaring kunnen zijn, uitgaande van de Nederlandse tendens van deconcentratie. Maar de Nieuw Zeelandse handel geeft een concentratie te zien in de afgelopen jaren, waardoor de transportkosten en de relatieve afstanden geen sluitende verklaring zijn voor de concentratie en deconcentratie. De oorzaak van de mate van concentratie zal ook zeker in de door Beckerman genoemde niet kwantificeerbare factoren moeten worden gezocht.
Een land richt zich volgens zowel tabel 1 als tabel 2 op een beperkt aantal landen. Niet duidelijk valt aan te geven of deze neiging tot een beperkt aantal landen sterker of minder sterk wordt. Voor Nederland neemt de concentratie af, mogelijk door de versterking van de banden binnen de Europese Gemeenschap. Voor Nieuw Zeeland is de concentratie de afgelopen jaren toegenomen.
Indien er sprake zou zijn van een mondiale tendens tot concentratie of deconcentratie, zouden verklaringen gezocht kunnen worden in onafhankelijke factoren. Dat er verschillende trends zijn waar te nemen in Nederland en Nieuw Zeeland, duidt waarschijnlijk op de invloed van verschillende factoren.
In onderzoeken wordt bij voorkeur gewerkt met één-factormodellen, om de omvang van de internationale handel tussen de diverse landen te verklaren, door de inzichtelijkheid in de relaties in dergelijke modellen. Deze één-factormodellen hebben een lage verklaringsgraad, op de eerste plaats door de beperkingen van de gekozen factor en ten tweede door de moeilijkheden die optreden bij kwantificering van de gekozen factor. In de onderzoeken met één-factormodellen worden met name afstand en transportkosten als verklarende factor gebruikt.
De factor afstand is geen juiste verklarende factor voor de handel tussen twee of meerdere landen. (Beckerman 1956, Moneta 1959, Geraci en Prewo 1977, Binkley 1987) Verschillende redenen worden gegeven, waarom afstand niet een juiste verklarende factor is.
20
Beckerman (1956) geeft aan als beperking, dat de factor afstand een minder eenduidig begrip is. De keuze van metingspunt tussen twee landen is arbitrair. Als beperkingen van de factor afstand geldt dat het een statisch begrip is en niets zegt over handelsstromen in de toekomst en is daarom niet bruikbaar in strategische analyses (Moneta, 1959). Moneta duidt hier op absolute afstanden. Door technische ontwikkelingen is de relatieve afstand afgenomen in de loop der jaren, de absolute afstand is echter gelijk gebleven. Deze ontwikkelingen hebben invloed op de handel, maar kunnen niet tot uitdrukking worden gebracht in de factor afstand. Tevens heeft Moneta aangetoond dat de invloed van afstand laag is voor goederen met een hoge waarde.
De factor afstand heeft ook als bezwaar dat deze impliceert dat de kosten van transport in twee richtingen tussen twee landen gelijk zouden zijn, terwijl dit niet geldt bij een verschillende samenstelling van het exportpakket (Geraci en Prewo, 1977). Daarnaast is afstand afhankelijk van de gevolgde route en de tijdspanne waar binnen levering dient plaats te vinden (Binkley, 1987). Deze laatste twee factoren zijn afhankelijk van het te exporteren produkt en de aanwezige infrastructuur.
Ter verklaring van de omvang van de handel tussen twee of meer landen is er gezocht naar andere factoren dan afstand welke de handel beter zouden kunnen verklaren. Beckerman (1956) probeert een relatie te vinden tussen transportkosten en handel in plaats van afstand en handel, hiertoe neemt hij als maatstaf voor transportkosten het verschil tussen de waarde van de geëxporteerde goederen, geregistreerd tegen de F.O.B.-waarde en de C.I.F.-waarde.
Beckerman (1956) realiseert zich dat er hier onvolkomenheden voordoen, maar probeert ondanks deze bezwaren tot een ordinale rangschikking te komen, welke de relatieve afstand tot de diverse landen weergeeft. Met deze ordinale rangschikking komt hij echter niet tot een andere conclusie dan eerdere onderzoeken, namelijk dat er een sterke correlatie bestaat tussen afstand en handel en dat deze relatie zich zowel bij import als bij export voordoet.
21
Hij vervolgt zijn onderzoek met de nadruk te leggen op relatieve afstanden in plaats van absolute afstanden, hierbij rekening houdende met: 1. relatieve afstand heeft invloed op zowel import als export. 2. de export van het éne land is de import van het andere land en vice versa. 3. relatieve afstanden zijn niet noodzakelijkerwijs symmetrisch.
Deze laatste relatie is op zich interessant, maar wordt verder niet uitgewerkt. Zeker voor Nieuw Zeeland is een onderzoek naar relatieve afstanden interessant. Zo geldt dat voor Nieuw Zeeland het meest nabije land Australië is, echter voor Australië zijn Papua Nieuw Guinea en Indonesië naderbij gelegen. Dit zou kunnen inhouden dat voor Nieuw Zeeland het grootste handelsland Australië is, terwijl Nieuw Zeeland in de Australische handelscijfers als derde zou verschijnen, cetaris paribus. Echter Beckerman (1956) merkt dan ook direct op dat het onmogelijk is om alle overige factoren (zoals BBP, bevolkingsomvang etc.) te elimineren in het onderzoek. tabel 3
In de Australische cijfers verschijnt Nieuw Zeeland
Major Trading Partners
opmerkelijk genoeg op de derde plaats maar niet, zoals
Australia
New Zeeland
1
Japan
Australia
relatieve afstanden zouden veronderstellen, na Indonesië en Papua Nieuw Guinea. In de internationale handel spelen
2
United States
Japan
andere factoren dus ook een rol zoals BBP,
3
New Zealand
United States
bevolkingsomvang, en mate van ontwikkeling zoals
4
Korea, Rep.
United Kingdom
verondersteld in de vraagpatronentheorie van Linder.
5
United Kingdom
Korea, Rep.
6
China
China
7
Singapore
Taiwan
Uiteindelijk komt Beckerman (1956) tot de conclusie dat
8
Germany
Hong Kong
fysieke afstand toch een belangrijke verklaring blijft voor de
9
Taiwan
Italy
internationale handel, ondanks een afname van de
10
Hong Kong
Malaysia
economische afstanden en een daling van de vrachtkosten.
22
Ook anderen hebben getracht de internationale handel te verklaren vanuit de transportkosten. Geraci en Prewo (1977) hebben in hun onderzoek ook de factor transportkosten gebruikt. Evenals Beckerman (1956) nemen zij voor transportkosten het verschil tussen de F.O.B.-waarde (Free On Board) en de C.I.F.-waarde (Cost Insurance Freight). Echter bij meer dan 20% van de door hen gebruikte waarnemingen leidt dit tot negatieve waarden voor de transportkosten. Deze waarnemingen tezamen met de waarnemingen waar de transportkosten de 30% overschrijden laten zij buiten beschouwing. Vervolgens komen zij tot de conclusie dat het gebruik van afstand in plaats van transportkosten leidt tot onderschatting van gevoeligheid van bilaterale handel voor transportkosten. Zij onderkennen dus dat afstand niet de verklarende factor is, maar kunnen ook niet met transportkosten tot een nadere verklaring komen.
Hilbert (1994) geeft een kwantificering aan, zij schrijft : “Studies suggest that if distance doubles, then trade between countries of equal size declines by two thirds. A common border between countries increases trade by a factor of 2.5. A common language also leads to more trade, as do past political and commercial ties.” Haar laatste toevoeging geeft al aan dat meerdere factoren van belang zijn. Een onderbouwing van de relatie tussen afstand en internationale handel wordt niet gegeven.
Ook McCallum (1995) komt in zijn onderzoek tot de conclusie dat niet transportkosten en afstand de belangrijkste factoren zijn. Uit onderzoek naar handel tussen diverse staten in Canada en de Verenigde Staten, blijken Canadese ondernemingen de neiging te vertonen meer naar Canadese staten te transporteren, ook als deze zich op grotere afstand bevinden. Zelfs na de incorporatie van een vrijhandelszone blijken landsgrenzen een barrière te vormen. Daar waar Hilbert (1994) aangeeft dat een gemeenschappelijke grens de handel vergroot, toont McCallum aan dat dezelfde grens ook een belemmering vormt in de internationale handel.
23
Afstand en transportkosten bieden niet de mogelijkheid om internationale handelsstromen volledig te verklaren, andere variabelen blijken ook van grote invloed te zijn. Clacaux (1977) probeerde een relatie tussen internationale handel en diverse variabelen. Onderzocht is welke andere variabelen, de internationale handel kunnen verklaren, zoals bevolkingsomvang, oppervlakte van het land van export en het land van import. Een duidelijke relatie wordt niet gevonden en ook Clavaux (1977) maakt de overgang van afstand naar transportkosten door te verwijzen naar een onderzoek van Geraci en Prewo (1977). Hierbij wordt verondersteld dat de transportkosten bij grotere afstanden sneller zullen afnemen in verhouding tot de cumulatieve waarde van de geëxporteerde goederen, doch minder dan de relatieve afname van de totale hoeveelheid. Dit in samenhang met het feit dat over een grotere afstand relatief minder laagwaardige produkten worden verhandeld en dat de transportkosten voor laagwaardige produkten lager zijn per gewichtseenheid (zie paragraaf 2). Dit is dan moeilijk te controleren meent Clavaux (1977), daar er veel problemen rijzen bij het vaststellen van de afstand. Hij vraagt zich af hoe de factor afstand dient te worden vastgesteld. Tevens vraagt hij zich af welke rol respectievelijk de wijze van transport, de waarde van de goederen, de samenstelling van het exportpakket en de natuurlijke en kunstmatige handelsbelemmeringen spelen.
In zijn conclusie vermeldt Clavaux (1977) dat de factor afstand uiteindelijk in het algemeen bepalend is voor de diverse kwantitatieve aspecten van de buitenlandse handel van een land. Clavaux (1977) heeft getracht aan te tonen dat een fysische vergelijking ook op zou gaan in de economie, namelijk de Wet van Newton, waarbij de handel tussen twee landen verklaard kan worden uit het quotiënt van de produktie (massa) en de afstand in het kwadraat. Maar toepassing van het gravitatiemodel van Newton op de wereldhandel wordt niet onderstreept maar meer als theoretisch verdedigbaar beschouwd. Andere mogelijke verklarende variabelen voor internationale handel zijn het potentiële exportaanbod van het exportland, de potentiële invoervraag van het importland en de weerstand tegen handel tussen de betrokken landen. Onderzoek hierna is gedaan door Linneman (1966). Hij gaat daarbij uit van het produkt van de grootheden ‘nationale produktie’ en ‘Potential Foreign Trade Ratio’, deze quota worden vooral bepaald door de bevolkingsgrootte en deze neemt hij dan ook op als extra variabele. Dit onderzoek is verder uitgewerkt door Clavaux (1977) en hij komt tot de conclusie dat bij de gevonden relatie van Linneman (1966), de factor bevolkingsgrootte alleen op korte afstand als verklarende variabele kan gelden. 24
Van de onderzochte variabelen blijkt afstand de meest eenduidige factor te zijn, meer dan transportkosten, bevolkingsomvang, oppervlakte van het land van export en import en de nationale produktie van beide landen. De factor afstand heeft op meerdere factoren invloed dan op transportkosten alleen. Een exporteur wil zijn markt bezoeken, hierdoor zijn van invloed de reistijd en andere barrières zoals taal.
Voor de Nieuw Zeelandse markt vormt de taal geen barrière, maar in diverse gesprekken met ondernemers in Nieuw Zeeland blijkt dat Nieuw Zeeland voor Europa ontzettend veraf is gelegen. Zelfs een ondernemer welke naar Australië gaat, zal nog een vliegreis van vier uur moeten ondernemen om in Nieuw Zeeland te komen, een markt met slechts drie en een half miljoen mensen. Dit blijkt vaak te veel gevraagd. Ook ondernemers en emigranten in Nieuw Zeeland blijven de afstand tot Nederland als barrière ervaren. Transportkosten zijn niet de enige belemmerende factor.
25
2.1.1. Afstand als Determinant voor Internationale Handel. Eerder genoemde onderzoeken tonen aan dat indien een onderneming gaat exporteren, zij dit bij voorkeur zal doen naar dicht bij gelegen landen. Pas indien nabij gelegen markten (met minder barrières) zijn verkend zal een onderneming de stap nemen naar verder weg gelegen landen. Accumulatie van de export van alle ondernemingen zal dan een concentratie te zien geven naar nabij gelegen landen en een relatie tussen afstand en handel zal niet verwonderlijk zijn. Echter een kwantificering van deze relatie is moeilijk te maken. Dat er meer factoren een rol spelen in de export lijkt vanzelfsprekend. Voorbeelden van diverse factoren zijn onder meer te vinden in Nieuw Zeeland. In vroeger dagen vond er voornamelijk handel plaats met Groot-Brittannië, door de koloniale banden. Heden ten dagen zijn er ondernemingen die hun bestaansrecht ontlenen aan de behoefte naar Nederlandse produkten van geëmigreerde Nederlanders. Een duidelijke niche markt in de Nieuw Zeelandse markt. Een markt als deze, zal niet tot uitdrukking komen in de exportcijfers, als zijnde een mogelijkheid, maar is wel aantrekkelijk genoeg voor enkele bedrijven om zich op te richten.
Echter dat afstand een zeer belangrijke determinant is, kan onderstreept worden door de volgende grafiek. Diverse determinanten welke in de genoemde onderzoeken aan de orde kwamen, zijn uitgezet tegen de factor afstand. Bij gebruik van een normale schaal overheersen de meest nabije landen. Zelfs na eliminatie van de vier grootste handelspartners domineert het grootste land de verticale as. Bij gebruik van een logaritmische schaal is het mogelijk om onderscheid waar te nemen in de handel tussen de diverse landen.
De punten in de grafiek zijn verbonden door lijnen, dit is slechts om de factoren beter te kunnen onderscheiden. Interpolatie is niet mogelijk door de veelheid aan factoren die een rol spelen in de internationale handel. In deze grafiek is aangegeven hoe groot de handel is met een bepaald land, waarbij de handel wordt afgezet tegen diverse factoren. Deze factoren komen overeen met de determinanten welke Clavaux (1977), Linneman (1966) en Beckerman (1956) hebben aangeduid. Om de diverse factoren in één grafiek weer te geven, zijn alle relaties relatief ten opzichte van de handel van Nederland met Duitsland.
26
Transportkosten zijn niet opgenomen als determinant, omdat deze kosten niet eenduidig zijn vast te stellen. Op de horizontale as zijn weergegeven de landen waarmee de handel wordt gedreven. De landen op de as zijn in verband met het inzicht vervangen door de afstand van het desbetreffende land met Nederland. De factoren afstand, oppervlakte, inwoners, nationaal inkomen en inkomen per hoofd van de bevolking zouden een te grote invloed kunnen hebben op de cijfers, maar ook na correctie voor deze factoren blijkt de afstand grote invloed te hebben op de handel.
De fysische relatie welke Clavaux probeerde aan te tonen komt hier dan ook enigszins terug, echter een lineaire relatie is niet te schatten. Wel komt naar voren dat afstand een grotere invloed op de handel heeft dan bevolkingsomvang en inkomen2.
grafiek 1
Handel in Relatie tot Diverse Grootheden 10
1
0.1
handel/afstand handel/opp.
0.01
handel/inwoners handel/GDP
0.001
handel/ GDP per capita
0.0001
0.00001 0
2
5
10 Duizenden afstand in kilometers
voor data zie bijlage 1.
27
15
20
2.2. TRANSACTIEKOSTEN BENADERING VAN DE EXPORT. Voor het bepalen van een produktielocatie van een onderneming wordt gebruik gemaakt van de transactiekosten benadering (S. Klein, G.L. Frazier en V.J. Roth, 1990). Deze benadering wordt niet gebruikt in de verklaring voor het exportpotentieel. Mijns inziens zijn deze factoren niet alleen van invloed op de beslissing voor een vestigingslocatie, maar zijn deze factoren ook direct van invloed op de exportmogelijkheden van een onderneming. De onderscheiden factoren in de transactiekosten benadering zijn: • Transportkosten. Als gemiddelde voor de transportkosten wordt door diverse organen (Kamer van Koophandel, New Zealand Statistics, Tradenz) de 15 procentsnorm gehanteerd, hetgeen inhoudt dat van de verkoopwaarde, 15 procent transportkosten zijn. Dit komt ook overeen met de gegevens welke zijn verstrekt door bedrijven die ik heb bezocht of schriftelijk heb benaderd. Worden de transportkosten veel hoger dan zal het voor een aantal produkten niet meer lonend zijn om deze te transporteren. Er zal dan, indien mogelijk, lokale produktie of substitutie plaats vinden. Naarmate de transportkosten hoger zijn, zullen minder produkten onder de afkapgrens blijven en zal het exportpotentieel voor die markt kleiner zijn. Produkten met in verhouding weinig transportkosten zullen een minder nadelige invoed hebben van deze transportkosten. De concurrentiepositie wordt minder aangetast door de transportkosten en de produkten hebben dus een groter exportpotentieel. • De verdeling van marges. Ondernemingen met hoge marges op de produkten kunnen bij geëxporteerde produkten de marges verlagen om de buitenlandse prijs aantrekkelijk te houden. Dit verhoogt het export potentieel. Voor ondernemingen waarbij de marges al onder druk staan is een verdere verlaging van de marges niet mogelijk.
28
• De verdeling van de toegevoegde waarden. Vindt veel waarde toevoeging plaats in het export land, dan kan het zijn dat het import land niet over bepaalde produktie technieken beschikt. In dit geval is voor het export land het exportpotentieel groter, doordat substitutie of lokale produktie niet tot de mogelijkheden behoort. • Koopkracht. Is de koopkracht van het import land groot, dan wordt meer belang gehecht aan kwaliteit. Substitutie zal dan minder snel plaatsvinden, hierdoor zal het export potentieel groter zijn. • Preferenties van de consumenten. Hechten de consumenten in het importland veel waarde aan produktie uit het desbetreffende exportland, dan zal lokale produktie minder aantrekkelijk zijn en zal het exportpotentieel voor het exportland groter zijn. Zo blijkt babyvoeding van Nutricia voor de Aziatische markt geproduceerd in Nieuw Zeeland beter te verkopen dan het zelfde produkt op de zelfde wijze bereid in Indonesië. Dit door het ‘green and clean’ imago dat Nieuw Zeeland heeft, zo wordt bijvoorbeeld Zweden vaak geassocieerd met veiligheid. Een imago kan ook negatief werken op de exportmogelijkheden, zoals in het verleden het geval was met produkten uit Zuid Afrika (apartheidsbeleid) of Japan (inferieure kwaliteit). Het imago van een land kan ook wijzigen in de tijd. Diverse onderzoeken hebben aangetoond dat inderdaad het land van herkomst van een produkt invloed heeft op de koopgewoonte van de consument (Bilkey en Nes, 1982; Erickson, Johansson en Chao, 1984; Hong en Wyer, 1989). Naast het imago van een land is er ook de mogelijkheid het imago van een produkt te benutten, hier is sprake van ‘branding’. Een voorbeeld van branding is bijvoorbeeld Heineken bier, het exportpotentieel van Heineken is vergroot door de naamsbekendheid en de daarmee geassocieerde kwaliteit over de gehele wereld. • Prijsgevoeligheid. Nagle (1987) heeft diverse factoren onderscheiden die de prijsgevoeligheid beïnvloeden voor een koper van een produkt op een internationale markt. Indien de prijsgevoeligheid laag is, is het exportpotentieel groot.
29
Een transactiekostenbenadering geeft wel inzicht in de kwalitatieve aspecten welke een rol kunnen spelen bij de exportmogelijkheden van een onderneming naar bepaalde landen maar niet in de kwantitatieve aspecten der factoren. Kwantificering van voornoemde factoren is onmogelijk, daar in enkele landen wel sprake kan zijn van een trade-off tussen produceren, substitutie en importeren, terwijl deze keuze in andere landen in het geheel niet, of in mindere mate mogelijk is. Tevens zijn de consumenten in het éne land wel bereid en in de gelegenheid de kosten voor import te betalen en zullen consumenten in andere landen kiezen voor een substituut produkt of zullen het doen zonder bepaalde produkten. Ook een ordinale rangschikking is niet te maken, daar de invloed van de verschillende factoren produkt afhankelijk is. Elke onderneming zou voor elke markt de genoemde factoren moeten afwegen alvorens te gaan exporteren. Als een onderneming al exporteert is het van belang de veranderingen in deze factoren te volgen.
2.3. DISCRIMINERENDE EN PREFERERENDE ARRANGEMENTEN. In paragraaf 2.1 zijn de factoren transportkosten en afstand behandeld. In de verdeling van Geraci en Prewo (1977) wordt de tweede categorie handelsbelemmerende factoren gevormd door discriminerende en prefererende arrangementen. Dat de invloed van afstand en transportkosten groter is dan de invloed van discriminerende en prefererende arrangementen is aangetoond in de onderzoeken van Rousslang en To (1993) en Finger en Yeats (1976).
Nieuw Zeeland is een land dat gekenmerkt wordt door een grote natuurlijke barrière (geografische ligging) met als gevolg hoge transportkosten. Ondanks deze natuurlijke barrière heeft Nieuw Zeeland tussen 1950 en 1980 vele extra tarifaire en non-tarifaire belemmeringen opgericht, om importen te verlagen en de lokale werkgelegenheid te behouden en te stimuleren. Na 1980 is Nieuw Zeeland begonnen met het minimaliseren van alle tarifaire en non tarifaire belemmeringen. Om zo door internationale concurrentie de welvaart van de Nieuw Zeelandse economie in zijn geheel te stimuleren.
30
Zeker in een land waar transportkosten al een aanzienlijke kostenfactor vormt, kunnen extra barrières de importen sterk beïnvloeden. Er treedt dan een cumulatie van handelsbelemmeringen op. De heffingen en restricties zoals deze voor 1980 bestonden hebben dus ook zeker hun invloed gehad op de Nieuw Zeelandse economie. Ook de geplande reductie in tarieven en restricties zal zijn gevolgen hebben voor de Nieuw Zeelandse economie. Naast de af te schaffen tarieven zal een groot aantal non-tarifaire belemmeringen blijven bestaan. Deze belemmeringen zijn niet ter bescherming van bepaalde sectoren, maar ter bescherming van de consument, het land en de natuur. Dit kan voor de import extra kosten met zich meebrengen, bijvoorbeeld als gevolg van het toegenomen tijdsbeslag, zoals het plaatsen in quarantaine of het verkrijgen van een health-certificate. 2.3.1. Inefficiëntie van Protectionistische Maatregelen. Vanuit macro-economisch perspectief is voor het protectionistische land geen voordeel te behalen uit het in stand houden van niet internationaal concurrerende ondernemingen. Liberalisering leidt tot concurrentie op de wereldmarkt waarbij alle producenten een zelfde toegang hebben tot hun produktiefactoren, hetgeen leidt tot optimale bestemming van de bronnen. Ook producenten en consumenten zullen direct voordeel hebben bij liberalisering van de handel. Producenten zullen te maken krijgen met lagere kosten, hetgeen de concurrentiepositie doet verbeteren. Consumenten zullen hun koopkracht zien toenemen en dus ook hun reële inkomen, tevens zullen zij het voordeel hebben van een beter en breder aanbod van produkten. Edwards (1993) heeft in zijn onderzoek onder 54 landen aangetoond dat de totale factorproduktiviteit het snelste groeide in landen met de laagste handelsbarrières. Eveneens tonen Knight, Loayza en Villaneuva (1993) aan dat open handelspolitiek een significante determinant is voor groei.
Het macro-economisch nut van importbarrières op lange termijn is dus vaak negatief, echter op korte termijn kan het wel zijn voordelen opleveren. Zeker indien een bedrijfstak geherstructureerd wordt, kan een tijdelijke bescherming voordelen opleveren.
31
Een onderneming of een bedrijfstak welke niet kan concurreren met internationale standaarden (qua kwaliteit, prijs of branding) zou in een zeer korte tijd een enorm marktaandeel kunnen verliezen, hetgeen een bedreiging kan vormen voor het voortbestaan op lange termijn. Door te herstructureren en produktaanpassingen te verrichten in een beschermde omgeving, kan een goede naam en vertrouwen worden gewonnen. Hierdoor vergroot de kans op continuïteit voor deze onderneming of sector.
Ondanks het negatieve economische nut van discriminerende en prefererende arrangementen bestaat er een heel scala aan importbarrières, Geraci en Prewo (1977) geven aan dat discriminerende en prefererende arrangementen zijn te verdelen in tarifaire en non-tarifaire handelsbelemmeringen.
Discriminerende arrangementen zijn alle tarifaire en non-tarifaire belemmeringen. Prefererende arrangementen zijn van toepassing als voor bepaalde landen, om uiteenlopende redenen een lager tarief of minder restricties van toepassing zijn. Dit kan op unilaterale basis plaatsvinden (vaak geldend voor ontwikkelingslanden), op bilaterale basis (Australië en Nieuw Zeeland via de Closer Economic Relations) of op multilaterale basis (de Europese Gemeenschap). Handelsbelemmeringen worden doorgaans door de overheid opgelegd, echter ondernemingen kunnen hier ook aan bijdragen, door voor buitenlandse ondernemingen andere eisen en prijzen te stellen dan voor lokale producenten.
2.3.2. Non Tarifaire Handelsbelemmeringen. Non tarifaire belemmeringen zijn doorgaans alle barrières in internationale handel, welke niet direct een prijs hebben. Er zijn vele varianten van non tarifaire belemmeringen. Harrigan (1993) heeft een indeling gemaakt van non-tarifaire handelsbelemmeringen (NTB’s)3. Opmerkelijk in het schema van non-tarifaire handelsbelemmeringen is, dat tarieven worden onderscheiden. Hiermee duidt de auteur op de tarieven welke samenhangen met quota of tarieven welke geen heffing zijn op de waarde van de lading.
3
voor data zie Bijlage 2.
32
Opvallend aan het onderzoek van Harrigan is dat, ondanks het hele scala aan non-tarifaire handelsbelemmeringen dat is ontwikkeld in de loop der jaren, hij concludeert dat de invloed van NTB’s op importen marginaal is. Indien alle NTB’s zouden worden opgeheven zou dit een onmerkbaar verschil hebben op de importen. Deze conclusie, zo geeft Harrigan aan, moet ook bevredigend zijn voor voorstanders van vrijhandel, welke vreesden dat het GATT-programma te niet werd gedaan door het gebruik van alle NTB’s. Vervolgens merkt hij op dat transportkosten en tarifaire belemmeringen wèl een groot effect hebben op de importen, alhoewel de tarieven over het algemeen laag waren. 2.3.2.1. Invloed van non tarifaire belemmeringen. De invloed van NTB’s is grotendeels afhankelijk van de exportmarkt, het produkt dat geëxporteerd wordt en het distributiekanaal. Voor de consument is er weinig verschil tussen tarifaire en non tarifaire belemmeringen, beiden werken namelijk kostprijs verhogend. Tenzij er een geheel importverbod geldt, dan zal de consument het moeten stellen zonder het desbetreffende produkt of zal genoegen moeten nemen met de, vaak duurdere, lokaal geproduceerde goederen.
Nieuw Zeeland verlaagt de importheffingen drastisch, maar handhaaft de NTB’s, welke vallen onder de noemer gezondheid en veiligheid. Nu de importheffingen op een aantal artikelen worden verlaagd, lijkt de veiligheid en gezondheid een grotere rol te gaan spelen. Dit geldt in Nieuw Zeeland voor bijvoorbeeld autobanden. Sinds de verlaging van de importheffingen op autobanden, zijn de eisen met betrekking tot veiligheid en kwaliteit verhoogd. Dit komt overeen met het onderzoek van Dick (1994), welke aantoont dat NTB’s worden gebruikt ter compensatie voor industrieën welke getroffen worden door tariefverlagingen. Volgens de heer Wilson van Influx Tyres zijn de eisen waaraan geïmporteerde autobanden moeten voldoen hoger dan de standaarden voor lokaal geproduceerde banden. Lokale producenten kunnen hun eigen standaard ontwikkelen, deze standaard ter goedkeuring aanbieden en vervolgens produceren volgens deze standaard. Voor geïmporteerde banden geldt dat ze moeten voldoen aan bepaalde internationale standaarden, welke hoger zijn dan de lokaal goedgekeurde normen.
33
2.3.3. Tarifaire Handelsbelemmeringen. In tegenstelling tot non tarifaire belemmeringen kennen de tarifaire belemmeringen een prijs. Deze heffing wordt vaak berekend over de waarde van de te importeren goederen, maar kan ook plaatsvinden in absolute bedragen per te importeren produkt.
2.3.3.1. Inefficiëntie van tarifaire belemmeringen. Tarifering is voor de overheid een inefficiënte wijze van fondsenwerving vergeleken met BTW en inkomstenbelasting. De kosten welke gemaakt dienen te worden om importen te belasten zijn in verhouding hoog tot de opbrengsten welke worden verkregen uit deze heffingen. Alle belastingen en tariferingen verstoren het economisch gedrag van de actoren. Het gevolg hiervan is dat het nationale inkomen lager is dan wanneer tarifering niet zou worden ingesteld. In het algemeen geldt dat deze invloed het minst negatief is als de heffingen plaats vinden op een lage, gelijkmatige en zo groot mogelijke basis (Review of post-1996 Tariff Policy, p.7). BTW en inkomstenbelasting (in mindere mate) voldoen aan deze criteria, echter tarifering vindt plaats op een ongelijkmatige en zeer smalle basis met soms hele hoge tarieven. Door deze smalle basis zijn de kosten van de heffingen relatief hoog. Dit is bevestigd door Mr. Graham Webb van het Nieuw Zeelandse ‘Ministry of Commerce’.
2.3.4. De Gevolgen van Tariefverlaging. De relatieve kosten van tarifering nemen meer dan evenredig toe bij het verlagen van de tarieven tot een niveau dat ongelijk is aan nul. Bij een forse heffing op grotere ladingen met goederen is heffing en controle rendabel. Bij verlaging van de tarieven dienen dezelfde kosten gemaakt te worden om de heffingen te innen, terwijl de opsporing van fraude minder rendement oplevert.
Tariefverlaging lijkt de inflatie te doen tegengaan, doordat tariefverlaging leidt tot een verlaging van de importprijzen en hun lokaal geproduceerde substituten. Eveneens hebben tarieven de vraag naar lokaal geproduceerde goederen kunstmatig verhoogd. Dit heeft geleid tot een overwaardering van de eigen valuta. Tariefverlaging zal indirect een neerwaartse druk uitoefenen op de reële wisselkoers.
34
Een onderzoek naar de gevolgen van verlaging van de importbarrières voor Canada ( Baldwin and Gorecki, 1983) heeft aangetoond dat tariefverlaging eerder leidt tot effectieve bedrijfsgrootte en toetredingsbeslissingen dan tariefverhoging. Wanneer een klein land zijn barrières opheft, zijn economie openstelt en zijn economie afstemt op wereldprijzen, zullen produktiefactoren geleid worden van voorheen beschermde sectoren naar, op wereldniveau, meer waarde creërende sectoren. Dit zal leiden tot grotere schaalvoordelen en het effectiever bewerken van markten. Voor de Nieuw Zeelandse situatie is een raming gemaakt van de opbrengsten van het afschaffen van de importbarrières4. Hierbij wordt uitgegaan van een schatting van de gemiddelde arbeidsproduktiviteit in de beschermde sectoren, welke volgens het onderzoeksbureau BERL (Business and Economic Research Limited) uitkomt op NZ$ 14.000,- per jaar. Dit wordt vergeleken met de gemiddelde arbeidsproduktiviteit in de onbeschermde sectoren welke NZ$ 60.000,- per jaar bedragen en vermenigvuldigd met het aantal mensen werkzaam in de beschermde sectoren (25.600). Dit leidt tot de volgende berekening:
25.600 X ( NZ$ 60.000 - NZ$ 14.000) = NZ$ 1,18 miljard of 1,4 % BBP.
Deze berekening geeft niet weer de toename van netto produktie als gevolg van de tariefreductie, of het voordeel dat consumenten zullen hebben, of het verlies dat nu wordt gemaakt, maar geeft de toename van het BBP op lange termijn weer. Als de economie sneller groeit neemt het verschil in arbeidsproduktiviteit toe en het aantal mensen werkzaam in deze sector neemt dan langzamer af, hetgeen de invloed op de groei van het BBP doet toenemen. Als de economie sneller groeit, neemt de arbeidsproduktiviteit in de onbeschermde sectoren toe, terwijl deze in de beschermde sectoren nagenoeg gelijk zal blijven. De werkgelegenheid in de onbeschermde sectoren daalt daardoor en blijft in de beschermde sectoren gelijk.
4
Review of post-1996 Tariff Policy, p. 150
35
Een probleem bij het verlagen van de tarieven is het vaststellen van het tempo waarin verlaging van de tarieven dient plaats te vinden. Er dient rekening gehouden te worden met de starheid van bedrijfstakken. Het vinden van nieuwe produktieprocessen, produkten, markten en diensten. De implementatie hiervan vergt enige tijd. Eveneens is deze tijd nodig voor werknemers om een baan in een andere sector of bedrijfstak te vinden of om zich om te scholen. Daarentegen zal een vertraging van de deregulering ook de voordelen voor andere sectoren vertragen, hetgeen de algehele kosten voor de economie doet toenemen. Tevens bestaat het gevaar dat er twijfels gaan rijzen of de veranderingen daadwerkelijk worden doorgevoerd, hetgeen de aanpassingen en groei in de meer concurrerende sectoren doet vertragen.
2.3.5. Tariefverlaging in Nieuw Zeeland. Nieuw Zeeland zal in de komende vier jaar een verlaging in de importheffingen doorvoeren. De tariefverlaging is een onderdeel van de liberalisering in Nieuw Zeeland en erkent de belangrijkheid van vrije handel als een component voor economische groei. De huidig geldende tarieven zijn ingevoerd om lokale producenten een voordeel te geven ten opzichte van buitenlandse producenten.
Tarieven zullen voor 1 juli 2000 verlaagd worden tot de volgende vier tariefgroepen: tabel 4
1 0%
voor alle goederen die geen heffing kennen en voor de goederen met een 5 procents heffing op 1 juli 1996.
2 5%
voor alle goederen welke nu belast zijn onder de 15 procent met uitzondering van motorvoertuigen, deze gaan naar 10%.
3 10 %
voor goederen nu belast tussen 15 en 20 procent.
4 15 %
voor goederen nu belast boven de 20 procent.
Vanaf het jaar 2000 zullen tarieven boven de 5 % slechts gelden voor: motorvoertuigen, tapijten, elektrische apparaten, enkele textielprodukten en schoeisel. Accijnzen zullen hetzelfde zijn voor importeurs en voor de binnenlandse producenten.
36
De grootste absolute reductie treedt op in apparaten en schoeisel. De grootste relatieve reductie doet zich voor bij rubber, electrische machinerieën en garen. De artikelen welke de grootste absolute en relatieve reductie kennen zijn allen goederen welke na het jaar 2000 nog steeds een heffing van boven de 5% kennen (zie bijlage 3).
2.3.6. Invloed op de Exportmogelijkheden van Nederland naar Nieuw Zeeland. Voor exporteurs wordt het dus mogelijk aantrekkelijker om naar Nieuw Zeeland te exporteren, doordat de tarifaire belemmeringen worden verlaagd. Dat verbetert de concurrentiepositie ten opzichte van lokale producenten. De transportkosten blijven echter wel in het nadeel van de Nederlandse producenten werken, zowel ten opzichte van de lokale producent alsook ten opzichte van de buitenlandse producent met lagere transportkosten.
Door verlaging van de importheffingen verlaagt de finale kostprijs en nemen de transportkosten als percentage van de kostprijs toe. Dit zou dan zelfs in het nadeel van Nederland kunnen werken ten opzichte van andere exporterende landen, welke lagere transportkosten hebben.
bijvoorbeeld: voor land A (Nederland) geldt als transportkosten 15% van de produktiekosten, voor land B geldt dat de transportkosten 10% van de produktiekosten bedragen. Voor beide landen geldt een importheffing van 25 % over de produktiekosten. Afschaffing van de importheffing levert een kosten nadeel op voor land A. land A
land B
Produktiekosten
960
1000
Transportkosten resp. 15% en 10%
144
100
Importheffing 25% over de produktiekosten
240
250
finale kostprijs met heffing
1344
<
1350
finale kostprijs zonder heffing
1104
>
1100
Voor de export van hoogwaardige produkten is de invloed van de tariefreductie nihil, daar concurrentie niet op basis van prijs plaats vindt. Tevens geldt voor veel produkten welke in Nieuw Zeeland niet geproduceerd (kunnen) worden al langere tijd een heffingsvrijstelling. Voor Nederlandse exporterende ondernemingen zal het dus eerder gaan om een kostenvoordeel dan een concurrentievoordeel. 37
De reductie van tarieven voor apparaten zal van invloed zijn op de importen van bijvoorbeeld Philips in Nieuw Zeeland. Eerder genoemd transportkosteneffect zal niet van toepassing zijn op de consumentenelectronica, daar het merendeel van de produktie voor de Nieuw Zeelandse markt plaats vindt in Azië. Ook de export van schoeisel kan aantrekkelijker worden voor Nederlandse ondernemingen. Hierbij gebruik makend van niche markten, zoals bijvoorbeeld veiligheidsschoenen of schoenen met een andere (brede) leest.
Voor nog niet exporterende ondernemingen kan de tarievenreductie leiden tot exportkansen, met name voor die producenten die produkten produceren die kunnen concurreren met lokale producenten, welke voorheen beschermd werden door de tarifaire importbarrières. Het betreft dan met name de produkten met de grootste absolute daling in heffingen. Zoals blijkt uit bijlage 3 liggen dan met name de kansen in de export van apparaten (- 15%), schoeisel (-15%), motorvoertuigen en componenten (-10%) en electrische machinerieën (-8%).
38
2.4. NIET KWANTIFICEERBARE FACTOREN. De derde categorie welke Geraci en Prewo onderscheiden is ‘niet kwantificeerbare grootheden’. Dit is een zeer omvangrijke categorie, met de meest uiteenlopende factoren. Menig onderzoek is gewijd aan niet kwantificeerbare factoren, zoals:
Taal: Zowel bij onderhandelingen als bij de uiteindelijke leveringen kan taal een barrière vormen. Export binnen een taalgebied zal dan ook eenvoudiger zijn doordat produkten en beschrijvingen niet hoeven te worden aangepast. Export zal eerder binnen een taalgebied plaatsvinden dan daarbuiten. (Shipman,1992) In een onderzoek van Enderwick en Akoorie (1994) wordt aangetoond dat Nieuw Zeelandse ondernemingen met een talen specialist in dienst significant beter resultaat boeken bij het opzetten van export. Voor veel Nederlandse ondernemingen vormt de Engelse taal geen grote belemmering, maar de eerste export in een nieuw taalgebied zal altijd extra kosten met zich meebrengen. Voor Nieuw Zeeland vormt taal dan ook een minder grote barrière, omdat een export naar Nieuw Zeeland zelden een eerste export binnen het Engelse taalgebied zal zijn.
Management houding: Ondernemingen kunnen ingedeeld worden in 2 categorieën, te weten exporterende en nietexporterende ondernemingen. Eeveneens kan een indeling gemaakt worden naar gewenst en minder gewenste export. Dit uitzettend in een matrix geeft het volgende beeld: tabel 5 Houding ten aanzien van export exportgedrag
Gewenst
Minder gewenst
Exporterend
actieve exporteurs
passieve exporteurs
potentiële exporteurs
niet exporteurs
Niet-exporterend
Diverse onderzoeken zijn verricht naar de relatie tussen exporthouding en exportgedrag. Eshgi (1992) geeft een overzicht van de verrichte onderzoekingen naar een correlatie tussen beide factoren. Bij 15 van de 24 onderzoeken wordt geen of een zeer geringe correlatie aangetoond. Eenduidigheid tussen de relatie van de factoren managementhouding en exportgedrag bestaat er niet. 39
Ondernemingsgrootte: Eenduidigheid bestaat wel omtrent de relatie tussen ondernemingsgrootte en de mogelijkheid tot exporteren (Bonaccorsi, 1992). Dit is ondermeer te verklaren doordat grotere ondernemingen over het algemeen de beschikking hebben over meer financiële middelen. Grotere ondernemingen kunnen ook meer schaalvoordelen benutten en kennen lagere waarden toe aan de risico’s verbonden aan exporteren (Katsikeas en Morgan, 1993).
Etnocentrisme: In de internationale handel kan etnocentrisme een rol spelen, hetgeen inhoudt dat aan produkten uit het eigen land een hogere waarde wordt toegekend. Dit kan door de overheid gebeuren door middel van importrestricties, maar ook de consument kan bepaalde voorkeuren hebben. Kwantificering van etnocentrisme wordt gedaan middels het gebruik van de CETSCALE (Netemeyer, Durvasula en Lichtenstein, 1991), maar ook hier zijn meerdere factoren die de CETSCALE beïnvloeden en daardoor de meting bemoeilijken. Van invloed zijn bijvoorbeeld leeftijd en sociale klasse. Het bestaan van etnocentrisme is aangetoond en heeft ook invloed op de exportmogelijkheden, waarbij het etnocentrisme in bepaalde landen hoger is dan in andere landen.
Informatie: Informatie is een zeer belangrijke, niet kwantificeerbare determinant, in het slagen van internationale handel. Informatie wordt nader toegelicht, op de eerste plaats door het belang van deze factor en op de tweede plaats door de rol die de ambassade heeft in het verstrekken van informatie. In verschillende gradaties komt het belang van informatie terug in de literatuur. Het Amerikaanse ‘Department of Commerce’ schrijft dat accurate en tijdige kennis het voornaamste middel is voor een succesvol exportprogramma (Business America, 1991). Katsikeas en Morgan (1994) gaan in hun onderzoek verder door te zeggen: “het effectieve gebruik van relevante, goede en tijdige informatie is van belang om veel exportproblemen te ondervangen. Negeren van de factor informatie kan leiden tot twijfel en onzekerheid”. Czinkota en Ronkainen (1990) schrijven zelfs dat onvoldoende kennis de hoofdreden is voor het niet slagen in internationale handel. Informatie is hoe dan ook een niet te veronachtzamen factor. Als een onderneming zich dan bewust is van het feit dat het informatie nodig heeft om succesvol te kunnen zijn in een exportmarkt, dan is het nog de vraag welke informatie het nodig heeft. 40
2.4.1. Informatiebehoefte. Cafferata en Mensi (1994) maken een onderscheid in informatiebehoefte, waarbij zij als belangrijkste factor onderscheiden het pad waarlangs een onderneming internationaal gaat opereren. pad 1: Indirecte Internationalisatie, de onderneming is een onderaannemer van een grotere onderneming welke internationale activiteiten ontplooit, de onderaannemer heeft geen direct contact met buitenlandse markten. pad 2: Gelegenheidsexport, een kleine onderneming heeft internationale klanten, maar heeft voor nationale en internationale klanten de zelfde leveringscondities. Het aandeel van export in vergelijking tot de gehele omzet is klein. pad 3. Doelbewuste Export Oriëntatie, doet zich voor als een kleine onderneming systematisch over de grens kijkt voor exportmogelijkheden. pad 4: Export geleide ondernemingsontwikkeling, de onderneming zoekt continue naar exportmogelijkheden. Het hoofddoel van internationalisatie is van reactieve aard, alhoewel dezelfde keuze ook een deel kan uitmaken van een offensieve strategie. pad 5: Bewust onderzoek naar het vinden van concurrentie voordelen over de grens, de onderneming heeft duidelijke exportplannen en is in zeer uitgebreide mate internationaal georiënteerd, hetgeen ongebruikelijk is voor kleine ondernemingen.
Op elk van deze paden heeft de onderneming een andere informatie behoefte, welke volgens de auteurs toeneemt naarmate de onderneming meer op export is gericht. Het pad van internationalisatie is niet een elkaar opvolgende ontwikkeling, maar is een (deels) bewuste keuze van de onderneming. Het eerste en tweede pad zijn reactieve exportpaden terwijl pad drie, vier en vijf actieve exportpaden zijn.
41
Veel eerste exporten verlopen via de vraagzijde, een ondernemer wordt geconfronteerd met een vraag naar een produkt uit een ander land. Dit verloopt vaak via informele kanalen (Barker en Taynak, 1994; Badrinath, 1994). Bij deze reactieve wijze van export vormt informatie een minder belangrijke rol, daar er ook weinig risico’s zijn bij het verkopen aan een dergelijke klant. In een later stadium gaat deze onderneming over tot het bestuderen van literatuur en het oriënteren op internationale handel. Vooral in deze tweede fase is een goede ondersteuning van belang voor het slagen van de exportactiviteiten. Tot deze zelfde conclusie komen ook (Czinkota en Ronkainen, 1994), een onderneming rolt met toeval in een exportmarkt, wat dan niet direct inhoudt dat dit de meest geschikte en beste exportmarkt voor deze onderneming is.
Een tweede determinant voor de informatiebehoefte welke Cafferata en Mensi aangeven is de wijze waarop de organisatie gestructureerd is. Dit hangt direct samen met de eerste factor welke ze hebben bekeken. Een organisatie welke een actief exportbeleid gaat voeren, zal hier zijn organisatie op aanpassen. Is de organisatie sterk exportgericht en heeft ze daar functies voor gecreëerd, dan zal de vraag naar informatie ook van een andere aard zijn. Als derde en laatste determinant noemen zij de concurrentievoordelen welke de onderneming wil en/of kan behalen door te internationaliseren. Deze voordelen kunnen bestaan uit kostenvoordelen, produktdifferentiatie, marktdifferentiatie en distributievoordelen. Afhankelijk van het doel van de internationalisatie zal een onderneming informatie inwinnen.
De behoefte aan informatie is ook ondernemingsafhankelijk. Eén der belangrijkste determinanten is bedrijfsgrootte. Daar waar kleine en middelgrote ondernemingen afhankelijk zijn van informatie van derden heeft een grote onderneming veelal de beschikking over een interne research- en informatiedienst. Ook heeft een grote onderneming het voordeel van het beschikbaar zijn van financiële bronnen, kan een grote onderneming meer schaalvoordelen behalen en wordt bij grote ondernemingen het risico van exporteren als lager ervaren. Een kleine onderneming heeft de behoefte aan andere en vaak méér informatie (Cafferata en Mensi, 1994; Badrinath 1994).
Om een beter inzicht te krijgen in de informatiebehoefte, zou gebruik gemaakt kunnen worden van onderstaande matrix.
42
tabel 6 Ondernemingsgrootte wijze van export
Midden en kleinbedrijf
Groot
Actief
1
3
Reactief
2
4
De informatiebehoefte bij 1 is het grootst en bij 4 het kleinst, maar is naar mijn idee niet uit te zetten op een continuüm. De informatiebehoefte is namelijk zeer afhankelijk van de markt waar de onderneming in opereert en het te exporteren produkt.
De informatie welke een onderneming vraagt hoeft niet gelijk te zijn aan de informatie welke een onderneming het meest van dienst zou kunnen zijn in het opzetten van haar exportactiviteiten. Een reden voor het falen van exportoperaties is, dat ondernemingen vaak hun eigen kunnen overschatten op het gebied van informatieverwerving en marktonderzoek (Czinkota en Ronkainen, 1995). Een oorzaak voor het overschatten van de eigen kwaliteiten zijn de kosten van het verwerven van informatie. Een ondernemer denkt dezelfde middelen op een effectievere wijze te kunnen inzetten.
2.4.2. Kosten van Informatie. In het onderzoek van Czinkota en Ronkainen (1994) wordt als eerste verklaring genoemd voor het mislukken van een export programma, dat er te weinig informatie is ingewonnen. De kosten ervan werden als te hoog ervaren De kosten van informatie hebben dus direct invloed op de verwerving van informatie.
Belich en Dubinsky (1995) hebben een onderzoek gedaan naar de ‘make or buy-decision’ in het verkrijgen van informatie met betrekking tot exportmarkten. Zij hanteren de transactiekosten benadering om te verklaren of een onderneming beter de informatie intern kan verzamelen (integratie) of deze beter extern kan inwinnen (externe bronnen). Zij benoemen hiertoe 12 beïnvloedende variabelen onderverdeeld in 6 categorieën.
43
Uitgaande van de literatuur en axioma’s hebben zij hypotheses opgesteld. Deze hypotheses veronderstellen dat een onderneming de meest effectieve wijze van informatie-inwinning gebruikt. Vervolgens hebben ze deze hypotheses getoetst door middel van een vragenlijst. Van de twaalf stellingen konden er slechts vijf niet worden verworpen. tabel 7 6 hoofdgroepen
onderverdeling
verondersteld
stelling
integratie
verworpen
formalisatie
externe bronnen
verworpen
centralisatie
externe bronnen
verworpen
nadruk op korte termijn opbr. externe bronnen
verworpen
nadruk op verkopen
integratie
verworpen
produkt differentiatie
integratie
niet verworpen
export intensiteit
integratie
niet verworpen
produkt levenscyclus
externe bronnen
niet verworpen
produkt samenstelling
integratie
niet verworpen
externe bronnen
verworpen
integratie
verworpen
integratie
niet verworpen
Opbrengst verkopen Organisatiestructuur
Doel en Strategie
Produkt gerel. variabelen
Omgevings gerel. variabelen markt afstand mate van concurrentie Internationale gerichtheid
Hiermee is aangetoond dat ondernemingen niet de meest effectieve en efficiënte wijze hanteren om informatie in te winnen. Zij geven hiervoor drie mogelijke verklaringen, a. persoonlijke belangen prevaleren boven de ondernemingsdoelstelling. b. de overvloed aan variabelen leidt tot veronachtzaming der onafhankelijke factoren. c. de hypotheses zijn gebaseerd op grote ondernemingen en getoetst op ondernemingen van het midden en kleinbedrijf, managers van kleine ondernemingen handelen anders dan de managers van grote ondernemingen.
De vraag is alleen, waar de kwalitatief beste informatie tegen de relatief laagste kosten kunnen worden verkregen. Vele instanties houden zich bezig met het verstrekken van informatie. Van belang is om te weten wanneer een onderneming beter extern informatie kan inwinnen of beter de informatieverwerving kan incorporeren in de organisatie. Is echter besloten de informatie extern in te winnen, dan dient de onderneming te weten waar de gewenste informatie het best kan worden verkregen.
44
2.4.3. Bron van Informatie. Een onderscheid dient gemaakt te worden tussen de diverse informatieverschaffers. In de Verenigde Staten bestaat een veelvoud aan informatieverschaffers (Cox, 1994) en ook in Nederland kan een ondernemer op vele plaatsen terecht als hij wil gaan exporteren. Tabel 8 geeft in volgorde van bekendheid (onder exporteurs) de verschillende organisaties weer. tabel 8 export bevorderende organisaties
bekendheid (n=360)
Kamer van Koophandel
50 %
Bank
18 %
Ministerie van Economische Zaken
14 %
Economische Voorlichtingsdienst (EVD)
12 %
Nederlandse ambassades in het buitenland
10 %
Nederlands Centrum voor Handelsontwikkeling (NCH)
7%
Federatie Nederlandse Exporteurs (Fenedex)
7%
Ministerie van Buitenlandse Zaken
1%
bron: AMRO bank
Diverse elementen komen in dit onderzoek aan het licht. a. een onderneming gebruikt een beperkt aantal bronnen om aan zijn informatie over exporteren te voldoen. b. kleine ondernemingen zijn geneigd meer gebruik te maken van lokale Kamers van Koophandel. c. kleine ondernemingen concentreren hun export op nabije markten waarvoor niet veel informatie en/of ondersteuning nodig is.
In menig onderzoek is exportassistentie gelijk aan informatieverschaffing, Mortanges en Van Gent (1991) brengen hier duidelijk onderscheid in aan. Zij bepleiten een nauwere samenwerking tussen publieke exportbevordering en informatiediensten, de private sector en de academische wereld, omdat exportbevordering meer is dan het creëren van een informatiebalie. Exportbevordering houdt ook in dat de informatieverstrekkers optreden als managers en adviseurs, welke assistentie kunnen geven over het gehele exportproces.
45
Mortanges en Van Gent (1991) hebben een onderzoek verricht naar de dienstverlening en effectiviteit van de EVD en komen tot de conclusie dat de EVD op micro-economisch gebied ondernemingen onvoldoende bewust kan maken van de exportpromotie en het informatiepakket dat zij leveren. Grotere ondernemingen maken meer gebruik van de diensten van de EVD, maar zij verzorgen ook het grootste gedeelte van de export. Nieuwe exportgroei moet komen van het midden- en kleinbedrijf, terwijl juist deze ondernemingen een gebrek hebben aan exportkennis en ervaring. Zij zijn dan ook van mening dat er een betere basiskennis moet komen over ‘Exportmarketing’ en schrijven: “Er is een behoefte om de kennis vergaard in de academische wereld te transfereren naar zowel de publieke organisaties als de private sector, betrokken bij internationale handel” 2.4.3.1. De rol van de Ambassade in de Informatieverstrekking. Volgens de heer Texier, ( Nederlandse ambassade te Wellington) is er in relatie tot de ambassade duidelijk sprake van een drie-deling, namelijk: midden en kleinbedrijf, grootbedrijf en multinationals, elk met hun eigen behoefte aan informatie. 2.4.3.1.1. Het midden en kleinbedrijf. Het MKB begint met oriëntatie in eigen land, bij de Kamer van Koophandel, de Fenedex, branche-organisaties e.d. Vervolgens benaderen deze ondernemingen de ambassade met specifieke vragen, van praktische aard en sectorgericht. Dit gebeurt vaak schriftelijk. De aard van de vragen verschilt per onderneming, het gaat om het verstrekken van gegevens over douanevoorschriften, produkteisen, of andere ondernemingen in de branche, zowel concurrenten als eventuele counterpartners, zoals agenten. Tevens geldt het bij elkaar brengen van contacten als één van de taken van de ambassade. Later wordt de ambassade nog benaderd bij het afleveren of het in gebruik stellen van een fabriek of machine. Echter daarna vindt bij weinig bedrijven nog feedback plaats richting de ambassade over het wel of niet slagen van de verschillende operaties. Dit bemoeilijkt de werkzaamheden bij nieuwe operaties, omdat niet bekend is wat fout of goed is gegaan bij eerdere projecten.
46
2.4.3.1.2. Het grootbedrijf. Grote bedrijven proberen in principe de zaken zelf te regelen en vragen geen assistentie van de ambassade. Echter als er zich problemen voordoen, met contracten en betalingen, weten deze ondernemingen de weg naar de ambassade te vinden. Het grootbedrijf heeft minder vaak met dergelijke problemen te maken dan het MKB, maar als het fout gaat, dan gaat het ook om grotere bedragen. De assistentie van de ambassade voor bemiddeling wordt dan gevraagd. Dit betreft dan voornamelijk het benaderen van autoriteiten op lokaal, regionaal en nationaal niveau. 2.4.3.1.3. Multinationals. De aller grootste ondernemingen onderhouden slechts contact op sociaal niveau met de ambassades. Deze ondernemingen kennen de wegen en de regels en beschikken zelf over de kanalen om eventuele problemen op te lossen. 2.4.4. Conclusies. Het midden- en kleinbedrijf (MKB) verdient extra aandacht met betrekking tot het verschaffen van informatie. Qua informatiebehoefte bestaat de grootste behoefte aan informatie bij het actief exporterend MKB, zoals naar voren kwam in paragraaf 2.4.1. In tegenstelling tot grote ondernemingen, zal het MKB minder middelen vrij kunnen maken om een marktonderzoek uit te voeren of deze informatie in te kopen zoals bedoeld in paragraaf 2.4.2. De informatieverschaffers zullen hier rekening mee moeten houden en hun diensten zullen hier op aangepast moeten zijn. De grootste taken liggen binnen het MKB, door de behoefte aan informatie en de beperkte beschikbaarheid van financiële middelen, in combinatie met de verwachte exportgroei in dit segment (Mortanges en Van Gent, 1991). Het is onmogelijk voor een ondernemer in het MKB om alle informatieverschaffende organisaties te raadplegen, hij zal waarschijnlijk een keuze gaan maken. Deze keuze zal voornamelijk berusten op toegankelijkheid, hetgeen niet garandeert dat deze ondernemer ook de informatie aantreft die het beste aansluit bij zijn behoeften.
Het zou gewenst zijn als de informatieverschaffende organisaties hun krachten gaan bundelen. Een mogelijkheid zou zijn het opzetten van een exportloket. Door bundeling van de krachten kan beter worden ingespeeld op zowel de informatievraag als de informatiebehoefte van de onderneming, alsmede kunnen de kosten worden beperkt. 47
Het grootste voordeel is, dat een adviesorganisatie duidelijk in kaart kan brengen welk exportland aantrekkelijk is voor combinaties van ondernemingen en produkten. Zo zal voor de ene onderneming land A heel aantrekkelijk zijn, terwijl voor een andere onderneming land B meer mogelijkheden biedt, hetgeen ook nog produktafhankelijk is. Door de betreffende organisatie hoeft echter maar één keer een landen onderzoek gedaan te worden. Een kostenreductie kan ontstaan doordat een landenonderzoek nu nog door diverse instanties onafhankelijk wordt uitgevoerd. Een betere begeleiding zou ook verwezenlijkt kunnen worden door een dergelijke informatieloket. Het lijkt mij niet gewenst hier een nieuwe organisatie voor in het leven te roepen, maar deze samenwerking zou moeten worden ondergebracht bij één van de reeds bestaande organisaties. Dit om niet nog een extra organisatie in het leven te roepen. De Kamers van Koophandel zouden een goed uitgangspunt kunnen zijn, in samenwerking met de lokale of regionale bank, gevoed met informatie van de andere exportondersteunende organisaties, een personele herverdeling zou mogelijk nodig zijn. Het lijkt mij echter van groot belang dat één organisatie van hulp kan zijn bij het opzetten van exporteren door een onderneming. Behalve de kostenreductie kan de ondernemer dan ook bij één instantie alle gewenste informatie halen. Doordat deze organisatie weet wat de ondernemer wenst, zal hij ook niet overladen worden met onbruikbare informatie. Tevens kan ook direct de financiering worden geregeld, nu de betreffende organisatie meer inzicht heeft in de voorbereiding van de ondernemer. De financier heeft nu een beter inzicht in de risico’s verbonden aan de exporttransacties.
Vanuit de aanbodzijde is het gewenst om de krachten te bundelen en te komen tot één exportloket. De kosten kunnen aanzienlijk dalen doordat onderzoeken centraal gecoördineerd worden. Marktonderzoeken kunnen gezamenlijk uitgevoerd worden. Tevens heeft de financier meer inzicht in de risico’s welke de ondernemer loopt. Dit kunnen zowel ondernemingsspecifieke risico’s alsmede landenrisico’s zijn. Ook vanuit de vraagzijde is een bundeling van krachten gewenst. De ondernemer hoeft geen keuze meer te maken tussen de diverse organisaties, maar kan een compleet beeld vormen bij één informatieverschaffende instantie. Ook de ondernemer kan voordeel hebben bij de kostenreductie. Het is daarom gewenst dat er een ‘one-stop export shop’ wordt gecreëerd om zo de drempel tot exporteren te verlagen. 48
Met betrekking tot de export naar Nieuw Zeeland, geldt dat veel ondernemingen zich niet bewust zijn van het bestaan van deze markt, ondanks de vele mogelijkheden die dit land biedt. De juiste informatie gecombineerd met een goede begeleiding kan de export naar juist minder bekende gebieden vergroten, daar een onderneming in het zoeken naar exportgebieden zal beginnen met landen waarmee zij bekend en vertrouwd is. 2.5. CONCLUSIES. In de internationale handel spelen handelsbelemmerende factoren een belangrijke rol. Met name de factor afstand en daarmee samenhangend de transportkosten zijn van groot belang. Met name met betrekking tot de handelsrelatie tussen Nederland en Nieuw Zeeland is dit een factor die van groot belang is. De afname van relatieve afstanden door voortgaande technologische ontwikkelingen kan positieve invloed hebben op de handelsstroom van Nederland naar Nieuw Zeeland. Afname van transportkosten zou ook direct van invloed kunnen zijn op de internationale handelsrelaties. Ondanks een reducering van relatieve afstanden en transportkosten blijft Nieuw Zeeland voor Nederlandse ondernemingen ver weg. Naast afstand en transportkosten als handelsbelemmerende factoren kunnen ook nationale overheden hun invloed uitoefenen op de internationale handel. De Nieuw Zeelandse overheid is bezig de importheffingen en belemmeringen te reduceren. Dit kan het voor Nederlandse ondernemers aantrekkelijker maken om op de Nieuw Zeelandse markt te opereren. Afschaffing van de importtarieven kan daarentegen ook in het nadeel van Nederlandse ondernemers werken ten opzichte van exporteurs in andere landen. Voor ondernemingen welke andere dan prijsvoordelen hebben, kan afname van de importtarieven een directe daling van de kosten betekenen.
49
Niet kwantificeerbare barrières zijn eveneens van invloed op de handelsrelatie tussen Nederland en Nieuw Zeeland. Er bestaan vele niet kwantificeerbare belemmeringen. Informatie is er één van, echter wel een zeer belangrijke. Een ondernemer zal niet naar een markt gaan exporteren, als hij zich niet bewust is van het bestaan van deze markt. In Nederland wordt Nieuw Zeeland nog te vaak gezien als onderdeel van het grote buurland Australië. Een marketing activiteit om de bewustwording van de Nieuw Zeelandse markt te vergroten kan daarom ook de exportmogelijkheden vergroten. Ook als een ondernemer besloten heeft te gaan exporteren, zal hij beginnen met het inzamelen van informatie. Informatie is nu nog zeer gefragmenteerd te verkrijgen bij de diverse organisaties. Bundeling van krachten zou kunnen leiden tot een betere en succesvollere begeleiding van de (potentiële) exporterende onderneming, met name in het midden en kleinbedrijf. Het creëren van een informatieloket waar de informatie van de diverse bronnen bijeengebracht is, kan de exportdrempel verlagen. Indien een ondernemer nog slechts naar één instantie hoeft te gaan om de nodige informatie te vergaren over de exportmogelijkheden, zal dit de drempel tot export doen verlagen. Tevens kan er een betere aansluiting plaats vinden tussen onderneming, produkt en potentiële markten, doordat de informatieverstrekkende instantie op de hoogte is van de omstandigheden in de diverse markten. Deze informatieverschaffende instantie kan de onderneming wijzen op de markt welke de meeste mogelijkheden biedt voor de desbetreffende onderneming. Dit is met name effectief voor minder bekende exportmarkten, zoals Nieuw Zeeland. Doordat de ondernemer zich niet bewust is van deze markt kan zij het mogelijke exportpotentieel niet benutten.
50
3.
DE NEDERLANDSE EXPORT.
3.1. DE NEDERLANDSE EXPORT IN DE LOOP DER JAREN. De Nederlandse export vertoont in exportsom (het produkt van export prijzen en exportvolume) een lichte stijgende trend in de afgelopen 10 jaar. Na een lichte daling in de jaren 1992 en 1993, heeft de groei zich weer voortgezet in 1994 en 1995 en zal waarschijnlijk ook toenemen in 1996. In 1994 heeft de exportsom de 250 miljard gepasseerd en zal voor 1995 een sterkere stijging vertonen naar verwachting tot een totaal van 314 miljard gulden. Het exportvolume is de afgelopen 10 jaar alleen toegenomen, met een positieve mutatie verschillend tussen de 1% en 12% per jaar. De exportprijzen hebben een kleinere deviatie en bevinden zich op een lager niveau. De mutaties van de exportprijzen zijn tussen de 4% positief en 3% negatief. De daling in de exportsom in 1993 is direct het gevolg van dalende prijzen, de exportprijzen daalden dat jaar met 2,5 %. 1994 gaf een herstel te zien in zowel exportvolume (+7%) als in exportprijzen (+2 %).
Nederland heeft gedurende het gehele afgelopen decennium een overschot op de handelsbalans. Het overschot op de handelsbalans vertoont een stijgende tendens.
grafiek 2
Totale Nederlandse Import en Export 400
( X MLN HFL )
300
expor t
200
impor t
100
0 1986
1987
1988
1989
1990
1991
gegevens: EVD / CBS
51
1992
1993
1994
1995
tabel 9 ter vergelijking5
In vergelijking met andere landen is Nederland internationaal georiënteerd. De handelsquote, het saldo van de export en import uitgedrukt in het Bruto Binnenlands Produkt als maatstaf voor de internationale handel, bedraagt over 1993 voor Nederland 88,0 %.
3.2.
land
handelsquote
België
117,6
Ierland
106,9
Nederland
88,0
Denemarken
54,6
Zweden
54,2
Canada
48,5
Nieuw Zeeland
44,0
Verenigd Koninkrijk
40,4
Duitsland
37,8
Frankrijk
34,0
Australië
28,9
Verenigde Staten
16,5
DE NEDERLANDSE EXPORT NAAR BELANGRIJKSTE SECTOREN.
tabel 10 produktgroep
export aandeel in 1994
toename in 1994
machines en vervoermaterialen
25,0 %
HFL 5,5 miljard
fabrikaten en div. gefabr. goederen
23,0 %
HFL 6,0 miljard
voeding en levende dieren
17,4 %
HFL 2,5 miljard
chemische produkten
17,3 %
HFL 7,3 miljard
gegevens verstrekt door de EVD, export naar SITC-codes 1994
De Nederlandse export wordt gedomineerd door vier hoofdgroepen van produkten, gezamenlijk vertegenwoordigen zij 84,7 % van de Nederlands export in 1994. Ook deze produktgroepen zorgden voor de grootste toename in de export in absolute bedragen over dat zelfde jaar.
52
5
Bron: National Accounts of OECD Countries, 1996, Volume 1, countries’ submissions and Secretariat estimates.
53
De samenstelling van het exportpakket laat in de periode van 1993 tot 1994 verschuivingen zien in de richting van de chemie, grondstoffen en in mindere mate de fabrikaten. Vooral de chemie laat na jaren van matige groei of afname weer een stevige groei zien. Van de voedingsmiddelen laten groenten en fruit, koffie, thee en cacao een stijging zien, vlees, vis, zuivel, graan en suiker zijn nagenoeg constant gebleven. Vooral de exportresultaten van zuivel vallen tegen.
De categorie ‘Machines en vervoermaterialen’ laat een stabiele groei zien. De export van dataverwerkende machines en vrachtwagens compenseren de tegenvallende resultaten in de luchtvaartsector6. tabel 11 De totale Nederlandse uitvoer 1993 - 1994 x miljoen guldens. mutaties van de uitvoer naar de belangrijkste sectoren.
Totaal
1993
1994
mutatie
243.569
265.983
9,2 %
43.851
46.308
5,6 %
6.283
6.911
10,0 %
0
voeding, levende dieren
1
dranken en tabak
2
grondstoffen
13.747
15.406
12,1 %
3
brandstoffen
21.847
20.198
- 7,6 %
4
dierl/pl. oliën, vetten
2.017
2.410
19,5 %
5
chemische produkten
38.794
46.059
18,7 %
6
fabrikaten
30.282
34.587
14,2 %
7
machines, vervoermat.
60.958
66.423
9,0 %
8
div. gefabr. goederen
25.000
26.724
6,9 %
9
niet afz. gen. goederen
789
958
21,4 %
De Nederlandse uitvoerontwikkeling 1994, publikatie EVD, p. 15, tabel 4,2
De uitvoer van diensten is niet in deze statistieken opgenomen, maar deze bedroegen in 1994 ongeveer 57 miljard waarbij technische dienstverlening het grootste aandeel heeft (43,8%).
6
De Nederlandse uitvoerontwikkeling in 1994, publikatie EVD, oktober 1995, p.14.
54
3.3. DE NEDERLANDSE EXPORT NAAR REGIO. De Nederlandse export richt zich vooral op Europa. 83,5% van de Nederlandse export blijft binnen Europa, en zelfs 77,1 % blijft binnen de Europese Gemeenschap. Deze verdeling is redelijk ongewijzigd gebleven in de afgelopen jaren, alleen heeft er een stijging richting Azië plaats gevonden van 5,71 % in 1991 tot 7,3 % in 1994. Dit heeft echter relatief weinig invloed op de afzonderlijke exportmarkten. Er is duidelijk géén evenredige spreiding over de continenten. De verdeling is als volgt: tabel 12
Europa
83,5 %
w.v. EU-15
77,1 %
Afrika
1,8 %
Amerika
6,1 %
Azië
7,3 %
Oceanië
0,5 %
Binnen Europa is Duitsland de grootste Nederlandse exportmarkt, ruim 25 % van de totale Nederlandse export wordt naar Duitsland geëxporteerd.
Bovenstaande gegevens dienen met de nodige voorzichtigheid te worden bekeken. Doordat de binnengrenzen in de Europese Unie zijn opgeheven sinds 1 januari 1993, vindt er geen goederenregistratie meer plaats aan de grens. Wel zijn exporterende en importerende bedrijven verplicht een aangifte te doen van goederenstromen, maar niet alle bedrijven zijn verplicht tot deze registratie. Voor het ontbrekende deel (in 1984 ca. 8%) maakt het CBS schattingen.
55
3.4.
CONCLUSIE
In de Nederlandse economie is de export van groot belang. Dit komt tot uitdrukking in een handelsquote van 88,0 %. De Nederlandse export bestaat voor een groot deel uit machines en vervoermaterialen. Het exportpakket van Nederland bestaat voornamelijk uit bewerkte produkten, gevolgd door fabrikaten en diverse gefabriceerde goederen. De bewerking van produkten vergroot de exportwaarde. Van belang is dan om te weten, welk soort machines en gefabriceerde goederen het hier betreft. In hoofdstuk 2 is aangetoond dat vooral export van bewerkte goederen naar Nieuw Zeeland mogelijkheden biedt, als het gaat om goederen met een specifiek karakter. De Nederlandse export richt zich voornamelijk op nabijgelegen gebieden. Met name Europa (en daarbinnen vooral Duitsland) is het grootste exportgebied voor Nederland. De reden dat Nederland zich met name op naderbij gelegen gebieden richt, kunnen verschillend zijn, te weten: (1) De bewerkingen zijn zeer elementair en bieden geen exportmogelijkheden naar gebieden op grotere afstand. Deze bewerkingen zijn eenvoudig op andere plaatsen uit te voeren, transportkosten vormen dan direkt een concurrentienadeeel. (2) De bewerkingen worden ook op andere plaatsen verricht, hierdoor neemt ook het exportpotentieel van Nederland af. Indien produktie al plaats vindt dichter bij de afzetmarkt, dan ondervindt Nederland hiervan een concurrentienadeel in de vorm van transportkosten. (3) Het exportpotentieel wordt onvoldoende benut. Uitgaande van de laatste situatie is er daadwerkelijk de mogelijkheid om de export te vergroten. Een verdere bestudering van de exportmogelijkheden van Nederlandse produkten zou dan ook tot de mogelijkheden behoren. Dit zou gestimuleerd kunnen worden door directe exportpromotie binnen Nederland, om ondernemers te wijzen op de mogelijkheid hun afzetmarkt te vergroten.
56
4.
DE NIEUW ZEELANDSE IMPORT.
4.1. DE NIEUW ZEELANDSE IMPORT IN DE LOOP DER JAREN. De Nieuw Zeelandse import heeft in de afgelopen 10 jaar een enorme groei doorgemaakt. In 1975 bedroeg de import nog geen NZ$ 3 miljard, in 1985 was deze toegenomen tot NZ$ 12,1 miljard en in 1995 heeft de import de NZ$ 21 miljard overschreden. Dit is een direct gevolg van de economische verandering in de afgelopen 10 jaren (Akoorie en Enderwick, 1996). De export blijft echter het laatste jaar achter bij de import. De Nieuw Zeelandse handelsbalans heeft een sterk fluctuerend verloop. Volgens de voorspellingen zou er vanaf 1996 weer een verbetering komen richting een handelsoverschot (Economic & Fiscal Outlook, 1995).
grafiek 3
Totale Nieuw Zeelandse Import en Export 25
15 Duizenden
( X MLN NZ$)
20
export import 10
5
0 1983
1984
1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
JAAR gegevens: New Zealand's Extrenal Trade Statistics
Het grootste handelsoverschot vertoont Nieuw Zeeland met Zuid Korea (715 miljoen) het grootste handelstekort heeft Nieuw Zeeland met de Verenigde Staten (bijna 2 miljard) (New Zealand External Trade Statistics, year ending 1995).
Nieuw Zeeland is minder op het buitenland georiënteerd dan Nederland, voor Nieuw Zeeland is de handelsquote slecht 47 % (voor Nederland 88 %).
57
4.2. DE NIEUW ZEELANDSE IMPORT NAAR BELANGRIJKSTE SECTOREN. Bij de Nieuw Zeelandse import zijn er drie categorieën die er duidelijk uitspringen, dat zijn ‘machinerieën’, ‘voertuigen’ en ‘elektrische machines’, respectievelijk 15,92%; 12,57% en 10,62%. Dit geldt als wordt gekeken naar de cijfers verstrekt door Statistics New Zealand, Commodity tables in HS-codes (Harmonised Standards). Wordt echter de indeling van de OESO gehanteerd, Trade by Commodities in SITC-codes (Standard International Trade Codes), dan is veruit de grootste categorie import voor Nieuw Zeeland ‘chemisch produkten’ gevolgd door ‘machines en vervoermaterieel’. Vergelijkingen zijn moeilijk te maken, daar de indeling van produkten naar categorieën arbitrair is.
Alhoewel Nieuw Zeeland probeert meer bewerkingen in eigen land te laten geschieden (Industry Outlook, 1996), is het nu nog zo, dat de export voor het grootste deel bestaat uit primaire produkten, terwijl de import meer uit fabrikaten en halffabrikaten bestaat.
4.3. DE NIEUW ZEELANDSE IMPORT NAAR REGIO. De Nieuw Zeelandse import geeft een gediversificeerd beeld weer. Dit is in het verleden anders geweest. Werd in 1970 nog 38,8 % uit landen van de huidige EG geïmporteerd, en zelfs bijna 30 procent uit Groot-Brittannië, nu geeft het import patroon van Nieuw Zeeland een geheel ander beeld weer. De Nieuw Zeelandse import is nu geografisch meer gespreid, namelijk uit Australië, Azië, Europa en Noord Amerika respectievelijk 20,91%; 29,52% ; 21,50 en 21,73 %. Sinds de jaren 80 heeft vooral de invoer vanuit Azië een sterke groei doorgemaakt, zowel in absolute als ook in relatieve zin. Bedroeg de import in 1980 vanuit Azië slechts NZ$ 1,4 miljard, in 1995 is dit gestegen tot NZ$ 6,2 miljard, gedurende de laatste 15 jaar een groei van gemiddeld meer dan 10 procent per jaar.
58
De import vanuit Europa is ook sterk toegenomen, maar door de enorme toename van import vanuit Azië heeft Europa verhoudingsgewijs duidelijk terrein verloren. De sterke relaties met Azië zijn het directe gevolg van de economische expansie in Zuidoost Azië en zullen waarschijnlijk alleen maar verbeteren in de nabije toekomst, of zoals de Maleisische minister van arbeid, Mr. Leo Moggie het aangaf: “New Zealand cannot ignore being on the fringe of one of the fastest-growing economic regions of the world... [while] behaving as if it is still an outpost of Europe”7
4.4. CONCLUSIES. De Nieuw Zeelandse economie is een meer gesloten economie dan de Nederlandse economie, met een handelsquote van 47%. Dit zou er op kunnen duiden dat de exportkansen voor Nederland klein zijn, echter het beleid in Nieuw Zeeland is gericht op een meer open economie. Het is dan ook te verwachten dat de handelsquote in de (nabije) toekomst zal toenemen. De Nieuw Zeelandse import bestaat voornamelijk uit halffabrikaten en fabrikaten, hetgeen een overeenkomst vertoont met het Nederlandse exportpakket. De wens bestaat om in Nieuw Zeeland meer bewerkingen uit te voeren van de geproduceerde grondstoffen, hetgeen de mogelijkheid biedt voor de export van de daarvoor benodigde machinerieën. Het zal hier voornamelijk gaan om machines, bruikbaar in de houtverwerkende industrie of in de zuivel en vleesverwerkende industrie.
7
Trade and Investment seminar, Kuala Lumpur, 16 februari 1993
59
5.
DE HANDELSRELATIE TUSSEN NEDERLAND EN NIEUW ZEELAND.
De handelsstromen tussen Nederland en Nieuw Zeeland zijn relatief klein. In absolute bedragen was er in 1995 een goederenstroom van Nederland naar Nieuw Zeeland van NZ$ 253,8 miljoen en een goederenstroom van Nieuw Zeeland naar Nederland van NZ$ 103,4 miljoen. Nederland heeft dus duidelijk een overschot in de handelsrelatie met Nieuw Zeeland. Dit overschot is het afgelopen jaar enorm toegenomen.
De handelsstroom zoals deze tot uiting komt in de import en exportgegevens is afhankelijk van diverse factoren, waaronder volume, prijsniveau en wisselkoers. De beschikbare data geven geen inzicht in de invloed van de diverse onafhankelijke factoren per periode. Wel is waar te nemen dat in de Nieuw Zeelandse en Nederlandse gegevens een gelijke trend is waar te nemen. De data voor de Nederlandse import en export waren beschikbaar tot 1994, terwijl deze voor Nieuw Zeeland beschikbaar waren tot 1995.
grafiek 4
Handelsstromen tussen Nederland en Nieuw Zeeland
x miljoen NZD / HFL
300
200
van NL naar NZ in HFL van NL naar NZ in NZ$ van NZ naar NL in HFL van NZ naar NL in NZ$ 100
0 1985
1987
1989
1991
1993
handelsgegevens verstrekt door: Economische Voorlichtingsdienst (EVD) en New Zealand Statistics
60
1995
Relatief zijn dit marginale hoeveelheden voor beide landen: De export naar Nieuw Zeeland als percentage van de totale Nederlandse export:
0,08 %
De import vanuit Nieuw Zeeland als percentage van de totale Nederlandse import:
0,05 %
De export naar Nederland als percentage van de totale Nieuw Zeelandse export:
0,62 %
De import vanuit Nederland als percentage van de totale Nieuw Zeelandse import:
1,07 %
Voor Nederland zit er duidelijk een groei in de export en een daling in de import, hetgeen het handelsoverschot met Nieuw Zeeland doet toenemen. Nederlandse ondernemingen weten blijkbaar beter gebruik te maken van hun competitieve voordelen in Nieuw Zeeland dan dat Nieuw Zeelandse ondernemingen dat in Nederland kunnen doen. Als wordt aangenomen dat de goederen, welke getransporteerd worden tussen Nederland en Nieuw Zeeland en vice versa ongeveer gelijk zijn geweest in gewicht en volume (1986-1989), dan zouden de transportkosten ook ongeveer gelijk geweest moeten zijn voor transport in beide richtingen. Dit doordat de wederzijdse handelsstromen in dat geval nagenoeg in evenwicht zijn geweest. Dan blijkt dat de afzet in Nieuw Zeeland van goederen geproduceerd in Nederland stijgt en daarentegen de afzet in Nederland van goederen in geproduceerd Nieuw Zeeland afneemt. Doordat de wisselkoers van beide landen in deze periode niet opmerkelijk is gewijzigd en beide landen ook gedurende deze periode een gematigde inflatie kennen, is de verandering in export voornamelijk te verklaren uit de stijging van het exportvolume. 5.1. OPVALLENDE HANDELSSTROMEN. De wederzijdse handelsstromen bekijkende zijn er slechts enkele produkten en/of produktgroepen die er uitspringen. Wordt bekeken welk percentage van een bepaald produkt wordt geïmporteerd of geëxporteerd, dan valt daar bij op dat Nieuw Zeeland in enkele produktgroepen relatief veel uit Nederland importeert. Dit zijn: tabel 13
Categori
Produkt(groep)
procentuele import van Nieuw
e
Zeeland vanuit Nederland
12
tabak en tabaksfabrikaten
16,92 %
29
overige ruwe dierl/pl produkten
10,20 %
57
kunststof in primaire vormen
4,14 %
61
Daar waar Nederland sterk vertegenwoordigd is in de importcijfers van Nieuw Zeeland, zijn er twee verklaringen mogelijk. Op de eerste plaats kan het zo zijn, dat Nederland een uniek produkt levert, dat enkel en alleen vanuit Nederland geïmporteerd kan worden. Van belang is om dit marktaandeel te behouden of zelfs uit te breiden, eventueel door het produkt en/of het merk te beschermen door middel van patenten. Het gaat hier voornamelijk om hoogwaardige produkten. Ten tweede kan een meer dan evenredige vertegenwoordiging verklaard worden uit een marktinefficiëntie. De invoer vindt nu nog plaats vanuit Nederland, maar is voordeliger vanuit een ander land te realiseren. Deze handelsstromen zullen in de toekomst verdwijnen, door vervanging van import uit landen die gekenmerkt worden door lagere transportkosten naar Nieuw Zeeland. Een voorbeeld hiervan zijn de dalende import in Nieuw Zeeland vanuit Engeland. Dat er sprake zou zijn van een marktinefficiëntie voor de Nederlandse export is onwaarschijnlijk, omdat de export van Nederland naar Nieuw Zeeland jaarlijks toeneemt. Mocht er sprake zijn van een marktinefficiëntie, dan zou een daling van de export in de tijd te verwachten zijn door het toetreden van nieuwe concurrenten.
Opvallend in de importcijfers van Nieuw Zeeland is de relatief grote invoer van tabak en tabaksfabrikaten uit Nederland. Dit is te verklaren uit een hoog percentage gebruikers van RYOsigaretten (Roll Your Own). Ook Nederland kent een groot gebruik van RYO-sigaretten. Dan blijkt dat vooral Van Nelle Drum in Nieuw Zeeland een zeer goede naam heeft en dat het dus hier gaat om ‘branding’ en kwaliteit.
Specifiek in deze sector spelen transportkosten niet zo’n grote rol. De F.O.B.-waarde van een kilo tabak is NZ$ 17,86, de C.I.F.-waarde is NZ$ 18,76 en de vrachtkosten bedragen slecht NZ$ 0,91 per kilo ( respectievelijk 5,10 %, 4,85%). Vervolgens wordt hier een belasting (accijns) over geheven van NZ$ 197,- per kilo, hetgeen de uiteindelijke importkosten brengt op NZ$ 215,76. De transportkosten bedragen dan nog slechts minder dan een half procent van de importwaarde. Verder valt hier nog bij op te merken dat Nederland veel goede sigarenmerken kent, waarbij het dus wederom om kwaliteit gaat, waarvan de waarde per eenheid erg hoog is en dus ook de transportkosten geen belemmering vormen.
62
Volgens de heer IJsselstein, Production Director van Wills New Zealand, onderdeel van British America Tobacco, neemt de import van RYO-tabak vanuit Nederland iets af, doordat de Nieuw Zeelandse consument de fijne tabak prefereert boven de ‘Birds eye’-tabak uit Nederland. Rothmans, importeur van Van Nelle, wilde hier geen informatie over verstrekken of mededelingen doen.
5.2. CONCLUSIES. De handelsstromen tussen Nederland en Nieuw Zeeland zijn voor beide landen in absoluut en relatief opzicht klein. De Nederlandse export naar Nieuw Zeeland neemt de afgelopen jaren aanzienlijk toe, terwijl de export van Nieuw Zeeland naar Nederland afneemt. Doordat de wisselkoersen en de inflatie in beide landen de afgelopen jaren een gelijk verloop te zien hebben gegeven, is de verandering in de handelsstromen verklaarbaar uit een verandering in het goederenvolume in de handel tussen beide landen. Nieuw Zeeland importeert relatief veel tabak en tabaksfabrikaten uit Nederland, terwijl Nederland geen tabaksproducerend land is. Opmerkelijk is dat juist in deze produktgroep de transportkosten een marginaal gedeelte van de finale kostprijs verklaart. Dit stemt overeen met de bevindingen in hoofdstuk 2, waarin is aangetoond dat met name transportkosten een belemmering kunnen vormen voor de export naar Nieuw Zeeland. Doordat Nederland een relatief goed produkt produceert en tegen concurrerende prijzen kan aanbieden bestaat er een groot marktpotentieel.
63
6. KWANTIFICERING VAN HET EXPORTPOTENTIEEL. Om het exportpotentieel van land I naar een ander land te bekijken, wordt het gehele exportpakket van land I ingedeeld naar produkten of produktgroepen, om een inzicht te krijgen in de produkten welke land I goed kan exporteren. Dit wordt vergeleken met de export naar land J, om inzicht te krijgen in het produkt of de produktgroep welke nog relatief weinig naar land J wordt geëxporteerd. Vervolgens wordt de import van land J eveneens bekeken verdeeld naar produkt of produktgroepen, om inzicht te krijgen in welke produkten door land J worden geïmporteerd, dit wordt vergeleken met de import vanuit land I om inzicht te krijgen in het produkt of de produktgroep, welke nog relatief weinig uit land I worden geïmporteerd.
In formule vorm:
K = (
E ip Ei
-
E ij p E ij
)+ (
I I
j
p
-
j
I I
ji
p
)* 100
ji
waarbij geldt: K= Exportkans, E = export,
i = exporterend land,
I = import,
j = importerend land,
p = produkt (groep)
Het eerste quotiënt geeft de procentuele export weer van produkt p door land I en het tweede quotiënt geeft de procentuele export van produkt p vanuit land I naar land J weer. Het derde quotiënt geeft de procentuele import van produkt p door land J weer en het laatste quotiënt geeft de procentuele import van produkt p door land J vanuit land I weer.
Behalve dat met deze analyse kansen kunnen worden bekeken, kan ook worden bekeken in welke sectoren een land oververtegenwoordigd is en waar dan eventueel andere partijen zouden kunnen toetreden.
64
Beperkingen aan dit model: • Het betreft relatieve mogelijkheden, tegenwoordig komt de nadruk meer te liggen op nichemarkten, hetgeen niet tot uitdrukking komt in deze formule. • Bij iedere mogelijke exportkans dient ook te worden bekeken of deze exportkans ook werkelijk realiseerbaar is. • De handel tussen twee landen is van meer factoren afhankelijk dan vraag en aanbod.
Dit model toepassend op de handelsrelatie van Nederland en Nieuw Zeeland, leidt tot de volgende mogelijke kansen en bedreigingen voor export8:
tabel 14 Exportkansen hoofdcategorie
0,
voeding, levende dieren
K = 14,55
subcategorie
05,
groenten en fruit
K = 5,41
hoofdcategorie
3,
minerale brandstoffen
K = 14,77
subcategorie
33,
ruwe aardolie en aardolieprodukten
K = 11,76
subcategorie
67,
ijzer en staal
K = 3,39
subcategorie
78,
voertuigen voor het wegvervoer
K = 11,89
hoofdcategorie
5,
chemische produkten
K = -37,49
subcategorie
54,
medicinale, farmaceutische produkten
K = -24,91
subcategorie
57,
kunststof in primaire vormen
K = - 8,42
subcategorie
74,
diverse machines n.a.g.
K = -9,28
subcategorie
77,
elektrische apparaten n.a.g.
K = -8,55
Exportbedreigingen
Bij de oververtegenwoordigde segmenten kan bekeken worden of het gemakkelijk is voor andere landen om ook toe te treden of dat het gaat om een niche-markt, een comparatief, competitief of natuurlijk voordeel.
8
voor data, zie bijlage 3.
65
6.1. IMPLICATIES. Bij de toepassing van dit model op de handelsrelatie tussen Nederland en Nieuw Zeeland dient rekening te worden gehouden met het volgende: • De specificaties van produkt en produktgroepen zijn vrij globaal, een verdere verdeling naar vier-cijferige SITC-codes of zelfs naar produktniveau zou een beter inzicht geven. • Nieuw Zeeland werkt met HS-codes (Harmonised Standards), terwijl veel andere landen, waaronder Nederland registreren in SITC-codes (Standard International Trade Codes), bij deze vertaling kunnen er nog al wat fouten optreden. Hierbij komt nog dat de handelsstroom tussen Nederland en Nieuw Zeeland erg klein is, waardoor de gebruikte waarden zéér klein zijn.
Echter wanneer we dit model met de nodige voorzichtigheid toepassen dan kunnen de volgende mogelijke exportkansen worden gevonden:
In de categorie 0 en 05 tekenen zich kansen af, Nederland exporteert veel voeding en levende dieren en dan met name groenten en fruit, maar exporteert relatief weinig naar Nieuw Zeeland. Voor Nieuw Zeeland geldt dat het relatief veel groenten en fruit importeert, maar niet uit Nederland. Op basis van deze data zou een nader onderzoek naar deze categorie gewenst zijn. Enkele factoren welke een rol kunnen spelen zijn: • Transportkosten. De transportkosten kan de handel van voeding, levende dieren en groenten en fruit belemmeren. • Aard van de produkten. Het kan zijn dat Nederland goederen in deze categorie exporteert welke in Nieuw Zeeland zelf ook voor handen zijn, terwijl Nieuw Zeeland goederen importeert welke Nederland niet exporteert. Dit zou verholpen kunnen worden door de categorieën verder onder te verdelen. 2 cijferige SITC-codes geven dan te weinig inzicht.
66
Wat in deze cijfers ook niet tot uitdrukking komt zijn mogelijkheden, voor produkten welke seizoensgebonden zijn. Het is goed denkbaar dat Nederland en Nieuw Zeeland, met name voor seizoensgebonden produktie complementair kunnen zijn. Doordat registratie op jaar basis plaats vindt, komen seizoengebonden transporten niet tot uitdrukking. De inverse seizoenen van beide landen kunnen mogelijkheden opleveren, niet alleen op bilaterale wijze (wederzijdse leveringen in de gunstige seizoenen), maar ook op multi-laterale basis. Een samenwerking tussen een Nederlandse en een Nieuw Zeelandse producent, zou kunnen leiden tot het continue (het hele jaar door) leveren aan een derde land.
Onder categorie 33 en tevens categorie 3, minerale brandstoffen, lijken de kansen minder groot. De benodigde infrastructuur vormt een belemmering voor export naar Nieuw Zeeland. De Nederlandse export in de categorie minerale brandstoffen bestaat voornamelijk uit de export van aardgas. Deze export vindt plaats via pijpleidingen en heeft als bestemming voornamelijk Europa. De import van minerale brandstoffen in Nieuw Zeeland bestaat voornamelijk uit olie uit het Midden Oosten. Een directe vergroting van export van minerale brandstoffen vanuit Nederland naar Nieuw Zeeland lijkt niet tot de mogelijkheden te behoren. In Nieuw Zeeland wordt steeds meer gebruik gemaakt van lokaal gewonnen aardgas. Nederland zou know-how op het gebied van aardgaswinning kunnen exporteren, alsmede ligt er een mogelijkheid tot export van aanverwante artikelen. Nieuw Zeeland importeert bijvoorbeeld gaskachels vanuit Nederland, vanwege de goede prijs-kwaliteit verhouding.
Enkele andere kansen welke zich voordoen op basis van de data, hebben niet direct geleid tot het bepalen van een exportpotentieel. Het betreft de categorieën: “voertuigen voor het wegvervoer” en “ijzer en staal”. Bij navraag bij de beide branche-organisaties (resp. BOVAG, Vereniging de Nederlandse Ijzer- en Staalproducerende Industrie) over de samenstelling van de export naar produkt en regio konden zij geen extra gegevens verstrekken. Bij het informeren naar eventuele mogelijkheden tot het vergroten van de export naar Nieuw Zeeland, werd als antwoord gegeven dat er weinig interesse bestaat voor een actieve benadering van een dergelijke kleine exportmarkt ver van huis.
67
In de oververtegenwoordigde factoren valt voornamelijk de hoofdcategorie “chemische produkten” op. Bij navraag bij de “Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie” konden ook zij mij geen informatie geven of het hier gaat om produkten welke specifiek leverbaar zijn vanuit Nederland, of dat er mogelijk sprake zou kunnen zijn van een marktinefficiëntie.
6.2. NICHE-MARKTEN. Zoals aangegeven bij de beperkingen van het model in paragraaf 6.1, komen niche-markten niet tot uitdrukking met een sectorbenadering. Ondernemingen die zich richten op niche-markten, benaderen niet de gehele markt of grote segmenten daarvan, maar richten zich op segmenten binnen segmenten. Het gaat dan om kleine specifieke markten. De onderneming die zich op een specifiek gedeelte van de markt richt, is ook beter bekend met de wensen van de doelgroep. Door op deze wensen in te spelen kan een hogere marge berekend worden, door de hogere toegevoegde waarde. Niche markten worden gekenmerkt door hoge marges bij een laag volume, daar waar massa verkopen zich richten op een groot volume met lage marges. Een belangrijk punt is dat ondernemingen met een klein marktaandeel, zeer winstgevend kunnen zijn. Clifford en Cavanagh ( 1985) hebben onderzocht waarom bepaalde kleine- en middelgrote ondernemingen zeer succesvol zijn. Zij constateerden dat alle onderzochte ondernemingen gebruik maakten van niche-markten. Een ideale niche markt heeft de volgende karakteristieken: • De niche is voldoende groot en heeft voldoende koopkracht om winstgevend te kunnen zijn. • De niche heeft een groei potentie. • De niche is niet interessant genoeg voor grote concurrenten. • De onderneming heeft de benodigde vaardigheden en middelen om deze niche effectief te benaderen. • De onderneming kan zich beschermen tegen een aanval van een concurrent door de reeds opgebouwde relatie met de klant.
68
In de meeste bedrijfstakken bestaan er enkele grote ondernemingen welke in grote hoeveelheden produceren tegen lage kosten. Naast deze grote ondernemingen bestaat er ruimte voor de diverse ondernemingen welke zich richten op een niche-markt. De laatst genoemde ondernemingen richten zich op bepaalde segmenten van de markt die niet verzorgd worden door de grote ondernemingen. Ondernemingen die zich richten op een niche markt verzorgen een kleinere markt, maar kunnen daarvoor ook een premie in rekening brengen.
Een onderneming zou een niche-markt binnen de Nieuw Zeelandse markt kunnen onderscheiden om zich op te richten. Dit zou inhouden dat binnen een sector bepaalde segmenten niet worden verzorgd, maar waarbij wel de mogelijkheid aanwezig is om een afzet te creëren. De niche-markten binnen de Nieuw Zeelandse markt komen niet tot uitdrukking in de sectorbenadering, omdat een niche-markt zich eerder op produktniveau onderscheidt dan op ondernemings- of sectorniveau. Niche-markten binnen Nieuw Zeeland, welke niet tot uitdrukking komen in sectorbenaderingen, zijn bijvoorbeeld marktsegmenten binnen de voedingssector. Het leveren van produkten speciaal gericht op Nederlandse immigranten is hiervan een voorbeeld.
6.3. CONCLUSIES. Het bepalen van het exportpotentieel op basis van sector-gegevens is minder toepasbaar voor de export naar Nieuw Zeeland door de specifieke factoren die een rol spelen bij deze handel. Deze specifieke factoren zijn dan met name afstand, transportkosten en bevolkingsomvang. Hierdoor zijn het meer specifieke segmenten die benaderd kunnen worden, zogenaamde niche-markten. Niche markten zijn van belang voor de export naar Nieuw Zeeland omdat een Nederlandse ondernemer niet kan handelen als ‘volume leader’ door het concurrentienadeel. Uitzonderingen zijn hierop mogelijk, zoals de Nederlandse tabaksindustrie, omdat transportkosten nihil zijn voor deze sector in verhouding tot de verkoopprijs van het eindprodukt. Voor de meeste ondernemingen zijn echter wel specifieke concurrentievoordelen van belang voor het opereren in de Nieuw Zeelandse markt.
69
7. SWOT-ANALYSE VAN DE NIEUW ZEELANDSE MARKT. Voordat een Nederlandse ondernemer gaat exporteren naar Nieuw Zeeland dient hij op de hoogte te zijn van de aspecten welke in voorgaande hoofdstukken zijn toegelicht. • Transportkosten vormen over deze afstand een niet te vergeten factor • Tarifaire en non tarifaire belemmeringen zijn direct van invloed op de mogelijkheden van exporterende ondernemingen. • Niet kwantificeerbare handelsbelemmeringen. Een exporterende ondernemer dient zich hier op voor te bereiden en dient goed beslagen ten ijs te komen.
Is aan deze eisen voldaan, dan zijn er zeker mogelijkheden om te exporteren naar Nieuw Zeeland. Om een inzicht te krijgen in de kansen welke de Nieuw Zeelandse markt biedt voor Nederlandse exporteurs, zou gebruik gemaakt kunnen worden van een SWOT-analyse van de Nieuw Zeelandse markt voor Nederlandse ondernemers. Dit leidt tot de volgende opsomming:
7.1. STERKE PUNTEN. De Nieuw Zeelandse markt biedt enkele specifieke voordelen. Dit zijn met name:
Schaalvoordelen: Een Nederlandse ondernemer kan schaalvoordelen behalen in een thuismarkt, met Europa naast de deur, welke voor een Nieuw Zeelandse ondernemer niet te behalen zijn. Nieuw Zeelandse ondernemingen hebben het nadeel van een kleine thuismarkt. Indien een Nieuw Zeelandse onderneming dergelijke schaalvoordelen wil behalen, dient export plaats te vinden over een zeer grote regio, namelijk Azië en Oceanië. Transportkosten zullen dan ook in het nadeel van een Nieuw Zeelandse producent werken.
Weinig corruptie: In het onderzoek van Transparancy International9 scoort Nieuw Zeeland al twee jaar achter elkaar het hoogst op de ranglijst van minst corrupte landen. Transparancy International is een in Duitsland gevestigde onafhankelijk niet-commerciële onderneming.
9
http://www.gwdg.de/~uwvw/icr.htm
70
Een Westerse markt: De Nieuw Zeelandse markt wordt ervaren als een markt met weinig ondoorzichtige regels en contracten. Ondernemingen die zaken doen met Nieuw Zeeland zullen dan ook niet voor verrassingen komen te staan op het gebied van onderhandelen en het afhandelen van transacties.
Kleine taalbarrière: Nieuw Zeeland is een Engelstalig land, hetgeen de taal barrière sterk verkleint. Daarnaast geldt met name voor een Nederlandse ondernemer, dat het mogelijk is om een Nederlandstalige counterpart te vinden. Door de aanwezigheid van zeer veel Nederlands sprekende immigranten of Nieuw Zeelanders met een Nederlandse achtergrond, vormt de taal geen grote barrière.
World Competitiveness Report 1996.
Stabiele economie: Nieuw Zeeland kent een stabiele economische omgeving, hetgeen het gevaar van betalingsproblemen doet verminderen. Kenmerken van de
WEF
IMD
Singapore
1
2
Hong Kong
2
3
Nieuw Zeeland
3
11
economische stabiliteit zijn:
Verenigde Staten
4
1
• doorzettende reële groei van het bruto nationaal produkt (BNP) van 3,5
Luxemburg
5
8
Zwitserland
6
9
Noorwegen
7
6
• lage inflatie, die sinds jaren tussen de 1,5 en 2 procent gehouden wordt.
Canada
8
12
Taiwan
9
18
• lage werkloosheid, welke is teruggedrongen tot circa 6 procent.
Maleisië
10
23
• groot fiscaal overschot.
Denemarken
11
5
Australië
12
21
• stabiele dollarkoers.
Japan
13
4
Thailand
14
30
Groot Brittannië
15
19
Finland
16
15
Nederland
17
7
Chili
18
13
Oostenrijk
19
16
Zuid Korea
20
27
Zweden
21
14
Duitsland
22
10
Frankrijk
23
20
Israël
24
24
België
25
17
tot 4 procent per jaar.
• open en professioneel geïnstitutionaliseerd bank- en giroverkeer.
Dit wordt onderstreept door het “world competitiveness report 1996” van het World Economic Forum te Basel. Tot en met 1995 brachten het World Economic Forum (WEF) en het Institute for Management Development (IMD) gezamenlijk een world competitiveness report uit. In 1996 zijn voor het eerst twee onafhankelijke rapporten gepubliceerd.
71
Beide rapporten proberen tot uitdrukking te brengen de gevolgen voor de economie van het gevolgde beleid en de invloed hiervan op de internationale concurrentie positie. Het World Economic Forum heeft “competitiveness” omschreven als “the ability of a country to achieve sustained high rates of growth in GDP per capita”. Nieuw Zeeland werd bij het World Economic Forum als derde land gekwalificeerd na Singapore en Hong Kong en bij het IMD scoorde Nieuw Zeeland een elfde plaats, respectievelijk voor en na Nederland.
Beide rangschikkingen zijn subjectieve metingen, doordat het aantal factoren en de daaraan toegekende wegingsfactoren arbitrair zijn. Het geeft echter wel aan dat Nieuw Zeeland een land is dat meer in de belangstelling komt door een gunstig economisch klimaat.
In het world competitiveness report van 1995 scoorde Nieuw Zeeland opvallend goed, voornamelijk met het overheidsbeleid, met name vanwege hoge scores op efficiency en doorzichtigheid van de overheid, overheidsinvloed in de industrie en sociaal politieke stabiliteit. Tevens stak Nieuw Zeeland gunstig af voor wat betreft (technische) infrastructuur en management kwaliteiten.
In het rapport “Nieuwe Markten voor het MKB” (1996) wordt Nieuw Zeeland aanbevolen als mogelijke exportmarkt. In dit rapport worden diverse factoren van de verschillende mogelijke exportlanden vergeleken. Nieuw Zeeland scoort ook in dit rapport erg goed, het wordt dan ook aanbevolen als exportland nummer 1. Als belangrijkste voordeel wordt genoemd dat het vinden van geschikte, betrouwbare agenten/importeurs in Nieuw Zeeland geen problemen oplevert, dit in tegenstelling tot alle andere onderzochte landen. Als tweede voordeel wordt genoemd het geringe betalingsrisico, doordat Nieuw Zeelanders gemaakte afspraken in principe nakomen. Vervolgens worden andere factoren genoemd welke de exportmogelijkheden positief beïnvloeden. Zo kenmerkt Nieuw Zeeland zich door geringe bureaucratie, een stabiele koers van de dollar ten opzichte van de gulden, een relatief goede bestedingskracht en een duidelijk doorzettende economische groei van 4%. De reistijd en kosten worden in dit rapport niet als een bezwaar gezien, omdat geldt dat indien een contract eenmaal gemaakt is, een regelmatig bezoek aan deze markt niet noodzakelijk is. Hetgeen resulteert in lagere kosten op de langere termijn.
72
Ook wordt de geringe bevolkingsomvang als sterk punt aangeduid, een kleine markt vergroot de overzichtelijkheid. Tevens zouden de exportmogelijkheden vanuit Nieuw Zeeland naar Australië en het Verre Oosten tot de mogelijkheden behoren. Mijns inziens is dit een minder sterk punt, daar export direct naar het land van bestemming een aanmerkelijke reductie in transport en/of administratiekosten kan opleveren. Het voordeel dat Nieuw Zeeland biedt door de relaties welke het heeft met Australië en landen in Azië moet aanmerkelijk groot zijn, voordat het loont om een extra schakel in de distributieketen in te voegen. Ook als het fysieke transport niet via Nieuw Zeeland verloopt, zal er toch sprake zijn van kosten welke gemaakt zijn in Nieuw Zeeland en dus ook vergoed dienen te worden. Een te maken kosten/baten-analyse kan uitwijzen of het voor een onderneming aantrekkelijk is om export naar derde gebieden via Nieuw Zeeland te laten lopen, zowel fysiek als administratief.
7.2.
ZWAKKE PUNTEN.
Ook dient een Nederlandse exporteur de nadelen van de Nieuw Zeelandse markt onder ogen te zien, dit zijn met name:
Transportkosten: Zoals in eerdere hoofdstukken besproken werken transportkosten prijsverhogend. Dit heeft een direct negatief gevolg voor de exportkansen. De transportkosten doen het concurrentievoordeel verminderen of verdwijnen. In hoofdstuk 2 zijn de gevolgen van de transportkosten behandeld.
73
Binnenlandse distributie: Nieuw Zeeland is een uitgestrekt land. De meeste bedrijvigheid doet zich voor rond Auckland. 70% van de bedrijvigheid, alsmede 70% van de bevolking is geconcentreerd, in en ten noorden van Hamilton. Om de gehele bevolking van drie en een half miljoen inwoners te bereiken zijn extra inspanningen nodig. Hogere binnenlandse transport- en verwerkingskosten kunnen in het nadeel van de Nederlandse exporteur werken, zoals aangegeven in paragraaf 2.1. Door de afstand tussen de Nederlandse producent en de Nieuw Zeelandse transporteur kunnen minder concurrerende contracten het gevolg zijn. Tevens zijn de binnenlandse transportaderen in Nieuw Zeeland minder ontwikkeld dan in de meeste West Europese landen. Het gaat dan met name om de snelwegen en de verbinding over de Cookstrait.
Kleine markt: Nieuw Zeeland is een kleine markt. Met een bevolking van slechts drie en een half miljoen inwoners is het niet voor elk produkt de moeite waard een export tot stand te brengen. Bij produkten waarvan de toegevoegde waarde per eenheid erg hoog is, zal het eerder lonend zijn inspanningen te verrichten om de afzet te vergroten. Bij produkten waarvan de toegevoegde waarde per eenheid produkt laag is en waarbij de afzet in een markt gering is, zal het minder snel aantrekkelijk zijn om extra inspanningen te verrichten om de afzet te vergroten. Van groot belang is het aantal produkten, waarover de kosten kunnen worden verdeeld en de opslag welke berekend kan worden zonder het produkt uit de markt te prijzen. Er moet voor bepaalde produkten, met lagere marges, al een redelijk marktpenetratie plaatsvinden wil een rendabele afzet worden behaald. Wat de afzet en de marges dienen te zijn om de exportinspannigen te kunnen bekostigen is afhankelijk van het produkt en de markt waarop de onderneming zich richt.
Binnenlandse consumptie: In het eerder genoemde world competitiveness report waren er ook enkele factoren waar Nieuw Zeeland beduidend lager scoorde. Dit waren met name het lage Bruto en Netto Nationaal Produkt (BNP en NNP). Een oorzaak hiervan kan zijn de geringe bevolkingsomvang, omdat er geen vermelding ‘per capita’ is gemaakt. Daarentegen scoorden ook laag de factoren ‘Privat Final Consumption’ en werkloosheid. Beide factoren beïnvloeden sterk de import en daardoor direct de exportmogelijkheden voor Nederlandse ondernemingen. 74
Met name de particuliere consumptie kan van invloed zijn op de exportmogelijkheden voor Nederlandse ondernemingen. Er bestaat een grotere mogelijkheid tot export als de consumptie van Nieuw Zeeland en Nederland op een zelfde niveau zijn, zoals aangegeven door Linder (paragraaf 1.4).
Geografisch geïsoleerd. Nieuw Zeeland wordt in één adem genoemd met Australië, echter is Nieuw Zeeland nog 1000 kilometer verwijderd van Australië, waarbij voor personenvervoer alleen het vliegtuig uitkomst biedt. Veel andere landen hebben het voordeel als tussenstop te kunnen dienen op een langere vlucht. Een goed voorbeeld hiervan is Indonesië als tussenstop naar Australië. Voor Nieuw Zeeland bestaat deze mogelijkheid niet. Het betreft een eindbestemming, waarbij orders vaak het enige reisdoel zijn.
Concurrentiepositie: Exporteurs vanuit Nederland hebben een concurrentienadeel ten opzichte van exporteurs uit bepaalde andere landen. Nieuw Zeeland kent een heffingsvrijstelling voor enkele eilandengroepen in de grote oceaan, als vorm van ontwikkelingshulp. Tevens gelden lagere importtarieven en vrijstellingen voor Australië, door de CER-overeenkomst (Closer Economic Relations) alsook een beperkte heffing voor landen van de Gemene Best. Het betreft dan voornamelijk Groot Brittannië en Canada. Door de lagere importheffingen op produkten uit deze landen, hebben de Nederlandse exporteurs een concurrentienadeel.
75
7.3. MOGELIJKHEDEN. Een aantal factoren zal export naar Nieuw Zeeland in de (nabije) toekomst doen vergemakkelijken. Belangrijke factoren zijn:
Telecommunicatie: Het onderhouden van contacten met een buitenlandse markt zal beter gaan verlopen. De kosten van telecommunicatie zijn in de afgelopen jaren al drastisch verlaagd en de tarieven lijken nog verder te gaan dalen door toenemende concurrentie. De vermindering van kosten heeft vooral zijn voordelen voor communicatie over grotere afstanden, daar treedt immers de grootste absolute kostendaling op. Ook wordt telecommunicatie laag drempeliger, door meerdere toepassingen op het internet. Het is dan ook eenvoudiger geworden om informatie in te winnen over klanten, leveranciers en produkten over de gehele wereld. Zo is het mogelijk om tegen relatief lage kosten de benodigde informatie te vergaren. Het belang van informatie is aangetoond in paragraaf 2.3.
Afnemende tarifaire belemmeringen: Door een proces van liberalisering in Nieuw Zeeland worden de tarifaire handelsbelemmeringen verminderd, zoals aangegeven in paragraaf 2.3. Een afname van de tarifaire belemmeringen kan het voor bepaalde produkten aantrekkelijk maken om deze naar Nieuw Zeeland te exporteren, welke voorheen een dusdanige heffing kende dat export niet rendabel kon zijn. Ook verbetert de concurrentie positie van Nederlandse exporteurs, doordat preferenties van andere landen teniet worden gedaan door een daling in de importheffingen voor alle landen. Bijvoorbeeld: personenauto’s kennen een heffing van 25%, tenzij geproduceerd in en geïmporteerd vanuit Groot Brittannië, dan geldt een heffing van 20%. Volgens de geplande tariefreductie zal in het jaar 2000 een importheffing van 15% gelden op personenauto’s, ongeacht het land van herkomst. Hiermee zal een concurrentievoordeel voor Groot Brittannië verdwijnen.
76
Dalende tarieven: Door continue verbeteringen in het goederen- en personenvervoer zullen de tarieven dalen en kan de service toenemen. Daarnaast zal ook door de liberalisering van het luchtverkeer in Nieuw Zeeland een kostendaling ontstaan. Ondanks de reductie van de tarieven, zal Nederland een transportkosten nadeel blijven houden op naderbij gelegen landen en zal ook afstand een barrière blijven vormen.
7.4. BEDREIGINGEN. Mogelijke bedreigingen welke bedrijven zouden belemmeren in hun exportpogingen naar Nieuw Zeeland in de (nabije) toekomst zijn:
Non tarifaire handelsbelemmeringen: Ondanks de reducering in tarifaire handelsbelemmeringen, is er in Nieuw Zeeland nog geen sprake van het daadwerkelijk reduceren van non-tarifaire belemmeringen. De neiging kan ontstaan om juist de non-tarifaire handelsbelemmeringen aan te scherpen, nu de bescherming door tarifaire handelsbelemmeringen wordt verlaagd. Dat inderdaad non-tarifaire handelsbelemmeringen worden gevormd ter compensatie van tarifaire handelsbelemmeringen is ter sprake gekomen in paragraaf 2.2.2.1.
Internationale handelsrelaties: Nieuw Zeeland heeft met verschillende landen in de regio al prefererende arrangementen. Importheffingen voor veel produkten uit Australië zijn nihil, door de CER-overeenkomst (Closer Economic Relations). Naast de GATT-onderhandelingen (General Agreemanet on Tariffs and Trade) ontwikkelt Nieuw Zeeland sterkere banden met Azie in het kader van de ASEAN. In hoeverre de ontwikkeling van banden met Azië invloed zal hebben op de internationale handel met derde landen is moeilijk te voorzien. Vooralsnog zijn de onderhandelingen met Aziatische landen meer op politiek niveau en zullen zij geen invloed hebben op tarifaire- en non-tarifaire handelsbelemmeringen. Door het toenemende aantal inwoners in Nieuw Zeeland afkomstig uit Azië kunnen de banden verstevigd worden met deze regio, maar een verslechtering van de concurrentiepositie van derde landen zal hierdoor niet ontstaaan.
77
7.5. CONCLUSIES. Voor Nederlandse ondernemers zijn er bepaalde voordelen, waardoor juist de Nieuw Zeelandse markt aantrekkelijk is om naar te exporteren. In drie internationaal uitgevoerde onderzoeken (World Competitiveness Report, Transparency International Corruption Index en Nieuwe Markten voor het MKB) scoort Nieuw Zeeland opmerkelijk goed. De binnenlandse hervormingen en liberalisering van de afgelopen jaren hebben blijkbaar hun vruchten afgeworpen.
Als grootste nadeel van de Nieuw Zeelandse markt blijft de locatie. Tranportkosten en reistijd vormen een barrière voor de Nederlandse exporteur alsmede een concurrentienadeel ten opzichte van dichterbij gelegen exportlanden. Dit nadeel wordt versterkt door het feit dat het een kleine markt is. Kansen welke zich in de toekomst kunnen voordoen ontstaan voornamelijk door de voortschreidende techniek en het dalen van relatieve afstanden, versterkt door de liberalisering van de handel in Nieuw Zeeland. Afhankelijk van de ontwikkeling van de non-tarifaire belemmeringen kunnen de exportkansen naar Nieuw Zeeland vergroten. De exportmogelijkheden voor bepaalde goederen en/of diensten is afhankelijk van de invloed van de diverse factoren op de desbetreffende export. Het is echter zeer ondernemingsafhankelijk of er gebruik gemaakt kan worden van de geboden voordelen. Het is dus niet aan te geven welke ondernemingen direkt gebruik kunnen maken van de Nieuw Zeelandse markt, maar een beter bewustzijn in Nederland van Nieuw Zeeland en met name van de voordelen die deze markt biedt, zou de handel met Nieuw Zeeland positief kunnen beïnvloeden. Door de kleine markt en de hoge kosten van transport is het van belang dat Nederlandse ondernemingen welke naar Nieuw Zeeland willen exporteren, duidelijk een competitief voordeel dienen te hebben boven de lokale producent en bij voorkeur ook over producenten uit naderbij gelegen landen. De exportkansen liggen mijns inziens dan ook in de export van kwalitatief hoogwaardige produkten of produkten met een hoge toegevoegde waarde per eenheid produkt.
78
8. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN. Internationale handel is ontstaan om de consumptiemogelijkheden in het land van export te vergroten. De internationale handel is te verklaren door absolute en relatieve kostenvoordelen, de relatieve beschikbaarheid van produktiefactoren alsook door de vraagpatronen in de verschillende landen. De eerste drie theorieën verklaren vanuit het aanbod van produktiefactoren. De vraagpatronentheorie benadert de internationale handel vanuit de vraagzijde van de economie. De handel tussen Nederland en Nieuw Zeeland is zowel vanuit de aanbodzijde alsook vanuit de vraagzijde te verklaren. Deze theorieën geven slechts een globale verklaring op macro-economisch gebied, een nadere bestudering van de diverse factoren kan meer inzicht verschaffen in de internationale handelsstromen. Afstand en transportkosten vormen een verklaring voor de internationale handelsrelaties. Diverse onderzoeken benadrukken dat afstand als meest verklarende variabele kan worden aangemerkt. Transportkosten, bevolkingsomvang, oppervlakte van het land van import en export en de nationale produktie van beide landen blijken een mindere verklaringskracht te hebben. Transactiekosten die bepalend zijn in de keuze van een produktielokatie zijn ook van invloed op de exportmogelijkheden van een onderneming en geven een inzicht in de kwalitatieve aspecten die bepalend zijn voor de exportmogelijkheden.
Naast eerder genoemde factoren hebben discriminerende en prefererende arrangementen invloed op internationale handelsstromen. Handelsbelemmeringen hebben op de lange termijn een negatieve invloed op de economische ontwikkelingen in het protectionistische land. Op korte termijn kunnen protectionistische maatregelen genomen worden om een onderneming of een bedrijfstak te herstructureren. Nieuw Zeeland zal de komende jaren een verdere daling in de importheffingen doorvoeren. Indien de daling in tarifaire belemmeringen niet teniet wordt gedaan door een stijging in non-tarifaire belemmeringen, kan dit leiden tot een toename van het Nederlandse exportpotentieel naar Nieuw Zeeland. Voor produkten die al naar Nieuw Zeeland worden geëxporteerd, zal het gaan om een kostenvoordeel. Voor nog niet exporterende ondernemingen kan de tarievenreductie leiden tot een vergroting van de exportmogelijkheden. Als derde hoofdgroep van handelsbelemmerende factoren zijn van belang de niet kwantificeerbare factoren. Een veelheid van niet kwantificeerbare factoren valt te onderscheiden, enkele zijn taal, management houding, ondernemingsgrootte, etnocentrisme en informatie. 79
Van belang is om onderscheid te maken in de factor informatie tussen: informatiebehoefte, de kosten van informatie en de bron van informatie. De informatiebehoefte is sterk ondernemingsen produktafhankelijk. Bij de bepaling van de benodigde informatie blijken de kosten een rol van belang te spelen, waarbij het eigen kunnen van de onderneming met betrekking tot informatieverwerving vaak wordt overschat. Ook in Nederland is een veelheid aan informatieverschaffende instanties te vinden. Onderzoek heeft aangetoond dat ondernemingen slechts gebruik maken van een beperkt aantal bronnen.
Zowel vanuit de vraagkant als vanuit de aanbodkant zou het bundelen van krachten van de informatieverstrekkende organisaties gewenst zijn. De informatieverstrekkende organisaties hebben baat bij de samenwerking uit het oogpunt van kostenreductie, daarnaast zal gezamenlijk onderzoek leiden tot een betere advisering van de klant. De aantrekkelijkheid van een exportmarkt is afhankelijk van zowel het te exporteren produkt, de exporterende onderneming alsmede de markt waarnaar geëxporteerd gaat worden. Door een samenwerking kan er beter inzicht komen in de combinatie van factoren. Tevens heeft de informatieverstrekkende organisatie op deze wijze meer inzicht in de risico’s die een onderneming loopt in een markt. De ondernemingen zullen baat hebben bij een bundeling van krachten, doordat zij bij één organisatie de gewenste informatie en advies kunnen krijgen. Dit zal een ‘overload’ aan informatie voorkomen, tijdbesparend werken. Wellicht kunnen de ondernemingen ook profiteren van de ontstane kostenreductie. Van belang is dat niet een nieuwe instantie in het leven wordt geroepen, maar dat deze wordt ondergebracht bij één van de bestaande informatieverstrekkende organisaties.
Nederland is een open economie met een handelsquote van 88%. De afgelopen jaren heeft Nederland een stijgend overschot op de handelsbalans. Nederland exporteert voornamelijk binnen de Europese Gemeenschap (en daarbinnen vooral naar Duitsland). Nieuw Zeeland is een wat meer gesloten economie met een handelsquote van 47%. Nieuw Zeeland heeft een sterk fluctuerende handelsbalans. Voor de komende jaren wordt een verbetering van de handelsbalans verwacht alsmede een verhoging van de handelsquote.
80
Nieuw Zeeland geeft een geografisch gespreide import weer, waarbij Azië de belangrijkste leverancier van goederen is. Doordat in Nieuw Zeeland de wens bestaat om meer bewerkingen in eigen land uit te voeren, bestaat er de mogelijkheid dat met name de import zal stijgen van de hiervoor benodigde machinerieën.
De handelsstromen tussen Nederland en Nieuw Zeeland zijn klein. Nederland heeft de afgelopen jaren een stijgend handelsoverschot in relatie tot Nieuw Zeeland. Een belangrijk gedeelte (17%) van de Nieuw Zeelandse import van tabak en tabaksfabrikaten is afkomstig vanuit Nederland, ondanks dat Nederland geen tabaksproducerend land is. Opvallend is dat juist in deze categorie transportkosten een te verwaarlozen invloed hebben.
Een kwantificering van de exportmogelijkheden vanuit Nederland naar Nieuw Zeeland, door de exportcijfers van Nederland (naar Nieuw Zeeland en in het totaal) te vergelijken met de Nieuw Zeelandse importcijfers (vanuit Nederland en in het totaal), levert de nodige problemen op. De Nederlandse handelsgegevens worden geregistreerd op basis van SITC-codes, de Nieuw Zeelandse handelscijfers worden daarentegen geregistreerd in HS-codes. Deze indelingen zijn niet convertibel, hetgeen vergelijkingen van export- en importcijfers belemmert. De indeling in 2-cijferige codes is te globaal om duidelijke markten te ontdekken, een verdere verdeling in 4 cijferige-codes zou misschien een beter inzicht geven in de mogelijkheden. Daarnaast zijn de cijfers op jaarbasis, hierdoor worden seizoeneffecten geëlimineerd. Niche-markten komen ook niet tot uitdrukking in de sectorbenadering, terwijl juist deze niches van groot belang lijken te zijn voor de Nederlandse exporteurs: in niche-markten vindt minder concurrentie plaats op basis van prijs, maar juist kwaliteit en specifieke kenmerken zijn van groot belang. De prijsgevoeligheid is aanmerkelijk lager in deze markten.
Deze sectorbenadering lijkt geen antwoord te kunnen geven op welke sectoren met name aantrekkelijk zijn voor Nederlandse ondernemingen om zich op te richten bij de export naar Nieuw Zeeland. Met name in een land waar de transportkosten en afstand een belemmering vormen, zijn er slechts kansen voor produkten met een specifiek competitief voordeel of het dienen produkten te zijn waarbij de transportkosten een te verwaarlozen factor zijn in de uiteindelijke kostprijs.
81
Indien met voorgaande rekening is gehouden zijn er mogelijkheden te onderkennen voor ondernemingen die produkten produceren die aan eerder genoemde criteria voldoen. Indien deze mogelijkheden voldoende reden zijn om te gaan exporteren naar Nieuw Zeeland, of om de mogelijkheden verder te onderzoeken, dan biedt de SWOT-analyse de mogelijkheid om het inzicht in de Nieuw Zeelandse markt te vergroten. De sterke punten van Nieuw Zeeland zijn voornamelijk dat het een Westerse markt is, waar Engels de voertaal is. Nieuw Zeeland heeft een stabiele economie en kent weinig corruptie.
Daarnaast kan een Nederlandse ondernemer gebruik maken van schaalvoordelen, die voor Nieuw Zeelandse ondernemer minder te behalen zijn. De nadelen van de Nieuw Zeelandse markt zijn met name de transportkosten en de afstand, alsmede de geringe bevolkingsomvang en een minder hoog inkomen. Mogelijkheden die de Nieuw Zeelandse markt in de (nabije) toekomst aantrekkelijker kunnen maken zijn de dalende tarieven voor telecommunicatie en transport alsmede de dalende tarifaire belemmeringen van de Nieuw Zeelandse markt. Een exporteur dient echter ook rekening te houden met de mogelijke bedreigingen op een buitenlandse markt in de (nabije) toekomst. Voor Nieuw Zeeland zijn dit met name de mogelijke toename van non-tarifaire handelsbelemmeringen en de veranderende internationale samenwerkingsverbanden en vrijhandelszones. Deze SWOT-analyse biedt ondernemingen een overzicht van de mogelijkheden en onmogelijkheden van de Nieuw Zeelandse markt met betrekking tot exporteren.
Het is niet eenduidig aan te geven welke sectoren de mogelijkheid bieden om de export naar Nieuw Zeeland te vergoten. Voor wat betreft de export van produkten is van belang dat deze produkten voldoen aan bepaalde eigenschappen. Produkten met relatief lage transportkosten bieden mogelijkheden, doordat het concurrentienadeel ten opzichte van lokale producenten, of producenten uit naderbij gelegen gebieden, klein is. Daarnaast is er de mogelijkheid om goederen af te zetten die specifieke eigenschappen hebben en daardoor een afzetmogelijkheid hebben in een niche-markt.
Om de export in het algemeen en met name naar Nieuw Zeeland te stimuleren zou het gewenst zijn dat diverse informatieverschaffende organisaties hun krachten zouden bundelen. Daarnaast
82
zou het wijzen van ondernemers op de specifieke mogelijkheden in de Nieuw Zeelandse markt kunnen leiden tot een toename van de export vanuit Nederland naar Nieuw Zeeland.
83
LITERATUURLIJST. Akoorie, M. en Enderwick, P. (1996), ‘Fast Forward, New Zealand Business in World Markets’, Longman Paul, Auckland, 1996. Bilkey, Warren J. en Erik Nes, (1982), ‘Country-of-Origin Effects on Product Evaluations’, Journal of International Business Studies, Spring/Summer 1982. Bronder, C. and Pritzl, R. (1992), ‘Developing Strategic Alliances: A Conceptual Framework for Succesful Cooperation’, European Management Journal, 10 (4), december. Clifford, Donald K. en Cavanagh, R.E. (1985), ‘The Winning Performance:”How America’s high- and midsize growth companies succees”, New York, Bantam Books, 1985. Cox, T. (1994), ‘Where to Get Export Assistance’, Business America, april 1994, p. 11-30. Baldwin, J.R. en Gorecki, P.K. (1983), ‘Trade, Tariffs and Relative Plant Scale in Canadian Manufacturing Industries: 1970-1979, Discussion Paper 232, Economic Council of Canada. Badrinath, R. (1994), ‘Helping Small and Medium-size Firms to Enter Export Markets’, International Trade Forum, 1994, Vol. 2, p. 4-29. Barker, A.T. en Kaynak, E. (1992), ‘An Empirical investigation of the Differences between Initiating and Continuing Exporters’, European Journal of Marketing, Vo. 26, No. 3, p. 27-36. Beckerman , W. (1956), ‘Distance and the Pattern of Intra-European Trade’, The Review of Economic and Statistics, Vol. 38, p. 31-40. Belich, T.J. en Dubinsky, A.J. (1995), ‘Factors Related to Information Acquisition in Exporting Organizations’, Journal of Business Research, Vol 33, p. 1-11. Binkley, J.K. (1987), ‘Trade Instability and Distance between Trading Countries’, Oxford Bulletin of Economics and Statistics, Vol.49, No. 4, p. 401-415. Birch, Rt Hon. B., Minister of Finance, ‘Economic & Fiscal Outlook 1995’, june 1995. Bonaccorsi, A. (1992), ‘On the Relationship between Firm Size and Export Intensity’, Journal of International Business Studies, Vol. 23, No. 4, p. 605-635. Cafferata, R. en Mensi, R. (1994), ‘The Role of Information in the Internationalisation of SMEs: A Typological Approach’, International Small Business Journal, Vol 13, No. 3, p. 35-45. McCallum, J. (1995) ‘National Borders Matter: Canada - U.S. Regional Trade Patterns’, International Marketing Review, Vol 12, No. 1, p. 615-623. Clavaux, F.J. (1977), ‘De Factor Afstand in de Internationale Handel, geldt de wet van Newton ook voor de wereldhandel?’, ESB, Vol. 62, No. 3134, p. 1248-1253. Czinkota, M.R. en Ronkainen, I.A. (1994), ‘Market Research for Your Export Operations: part I - Using Secondary Sources of Research’, International Trade Forum, 1994, Vol. 3, p. 22-33. Czinkota, M.R. en Ronkainen, I.A. (1995), ‘Market Research for Your Export Operations: part II - Conducting Primary Market Research’, International Trade Forum, 1995, Vol. 1, p. 1630. Douglas, S.P. en Craig, S.C. (1992), ‘Advances in International Marketing, Review’, International Journal of Marketing, Vol. 9, p. 291-318. Edwards, S. (1993), ‘Trade Policy, Exchange Rates and Growth’, National Bureau of Economic Research. Inc. Working Paper No. 4511, Cambridge, Massachusetts. Enderwick, P. en Akoori, M.E.M. (1994), ‘The Employment of Foreign Language Specialists and Export Success - The Case of New Zealand’, International Marketing Review, Vol. 11, Iss. 4, p. 4-18. Erickson, Gary M., Johny K. Johansson en Paul Chao (1984), ‘Image Variables in MultiAttribute Product Evaluations: Country-of-Origin Efects, Journal of Consumer Research, Vol. 11, September 1984. Eshgi, A. (1992), ‘Attitude-behaviour Inconsistency in Exporting’, International Marketing Review, Vol. 9, No. 3, p. 40-61. 84
Finger, J.M. en Yeats, A.J. (1976), ‘Effective Protection by Transportation Costs and Tariffs: A Comparison of Magnitudes’ Quarterly Journal of Economics 90, p. 169-176. Geraci, V.J. en Prewo, W. (1977), ‘Bilateral Trade Flows and Transport Costs’, Review of Economics and Statistics, februari 1977 Harrigan, J. (1993) , ‘OECD Imports and Trade Barriers in 1983’, Journal of International Economics, Vol 35, p. 91 - 111 Hechsher, Eli F. en Bertil Ohlin (1991), ‘Hecksher-Ohlin Trade Theory’, translated from Swedish, Editorials and Introduction by Harry Flam and June Flanders, Cambridge, Massachussets, The MIT Press, 1991 Hilbert, P. (1994), ‘Trends for a Better Tomorow’, Business Mexico, Vol 4, Iss. 1, p. 38-42. Hong, Sung-Tai en Robert S. Wyer, Jr. (1989), ‘Effects of Country-of-Origin and ProuctAttribute Information on Product Evaluation: An Information Processing Perspective’, Journal of Consumer Research, Vol. 16, September 1989. Van Ierland, E.C., W.J.M. Heijman, E.P. Kroese en E.A. Oskam, (1990) ‘Leerboek Algemene Economie’, Leiden/Antwerpen, 1990. Katsikaes, C.S. en Morgan, R.E. (1993), ‘Differences in Perception of Exporting Problems Based on Firm Size and Export Market Experience’, European Journal of Marketing, Vol. 28, No. 5, p. 17-35. Klein, S., Frazier, G.L. en Roth, V.J. (1990), ‘A Transaction Cost Analysis Model of Channel Integration in International Markets’, Journal of Marketing Research, Vol. 28, No. August, p. 320-327. Knight, M. Loyayza, N. en Villanueva, D. (1992), ‘Testing the Neoclassical theory of Economic Growth’. IMF Staff Papers, Vol. 40, No. 3. Lewis, W.W. (1992), ‘Corporate Strategies Drive Globalisation’, Paper presented at the conference ‘Europe and Global Economic Interdependence’, januari 1992 te Brugge. Linder, Staffan Burenstam (1961), ‘An Essay on Trade and Transformation’, Almqvist & Wiksell, Stockholm, 1961. Linneman, Dr H. (1966) ‘An Econometric Study of International Trade Flows’, North Holland Publishing Company, Amsterdam, 1966. Moneta, C. (1959), ‘The Estimation of Transportation Costs in International Trade’, Journal of Political Economy, Vol. 67, p. 41-58. Mortanges, C.P. de, en Gent, A.P. van, (1991) ‘International Marketing and Government Export Promotion in the Netherlands’, in Seringhaus, F.H.P. en Rosson P.J. (eds.) ‘Export Development and Promotion: The Role of Public Organisations’. Nagle, Thomas T. (1987) ‘The Strategy and Tactics of Pricing’, Englewood Cliffs, N.J. Prentice Hall, 1987. Netemeyer, R.G. (1991), ‘A Cross-National Assessment of the Reliability and Validity of the CETSCALE’, Journal of Marketing Research, Vol. 28, August 1991, p. 320-327. Philps, C, Doole, I. en Lowe, R. (1994), ‘International Marketing Strategy’, Routledge, New York, First Edition. Ricardo, D. (1817), ‘The Principle of Political Economy and Taxation’ Dent and Sons, London, 1973. Rousslang, D.J. en To, T. (1993), ‘Domestic Trade and Transportation Costs as Barriers to International Trade’, Canadian Journal of Economics, Vol. 26, No. 1, p. 208-221. Seringhaus, F.H.P. and Rosson, P.J. (Eds.) (1991), ‘Export Promotion and Development, The role of Organisations’, Kluwer, Boston, Dordrecht, London, 1991. Shipman, A. (1992), ‘Talking the Same Languages’, International Management, June, p. 69-70. Sleuwage, L. (1992), ‘Advances in International Marketing, Invited comment’, International Journal of Research in Marketing, Vol. 9, p. 319-323. 85
Smith, A. (1776), ‘The Wealth of Nations’, (An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations), Penguin Books, Harmondsworth, Middlesex, 1977. EVD, informatiedossier, ‘De Nederlandse uitvoerontwikkeling in 1994’, oktober 1994. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Centraal Gelderland, ‘Nieuwe markten voor het MKB’,1996. Ministry of Commerce, ‘Review of Post-1996 Tariff Policy’, november 1994. Ministry of Foreign Affairs and Trade, ‘New Zealand’s External Trade Statistics, december years ending 1995’, mei 1996. Ministry of Foreign Affairs and Trade, ‘New Zealand’s Post-96 Tariff Policy: Implications for APEC Liberalisation’, interne publikatie, februari 1996. Ministry of Foreign Affairs and Trade, ‘Industry Outlook’, interne publicatie, 1996. New Zealand Statistics, ‘Investments in New Zealand’, februari 1996. OECD, electronic publications, ‘Revenue Statistics of OECD Member Countries’, publikatie is te downloaden via het internet. World Economic Forum (WEF) en Institute of Management Development (IMD), ‘World Competitiveness Report 1995’ Basel, 1995. The Dominion, ‘Rabobank eyes NZ businesses’, 2 april 1996, p.16 door Cathie Bell. The Economist, ‘The C-Word Strikes Back, Let those who measure national competitiveness compete’, June 1st 1996. FEM, ‘Made in USA, by Holland’, 11 mei 1996, p. 19-20, door Harmen Keiser. FEM, ‘Nieuw Zeeland ziet het licht’, p. 14-16, door Hans Vriens.
86