Excerpten Basiswetenschappen Bron
Associatie tussen kanker en agenesie van gebitselementen
Küchler EC, Lips A, Tannure PN, et al. Tooth agenesis association with selfreported family history of cancer. J Dent Res 2013; 92:149-155.
Omdat agenesie van gebitselementen, de frequentst voorkomende congenitale craniofaciale anomalie, vaker voorkomt bij patiënten met orale schisis dan in de generale populatie, zouden beide afwijkingen een gemeenschappelijke genetische achtergrond kunnen hebben. Bij dieren is vastgesteld dat genen die een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van kanker, ook betrokken zijn bij de odontogenese. Daarom werd de hypothese gesteld dat individuen met agenesie en hun verwanten een zelfgerapporteerd, vergroot risico op kanker hebben en dat de genen die een rol spelen bij het ontstaan van kanker tevens van doen hebben met agenesie. Er werden 82 patiënten met agenesie in het blijvende gebit, uitgezonderd derde molaren, vergeleken met 328 personen zonder agenesie. Voor moleculaire analyse werd DNA onttrokken aan wangcellen. Bekeken werden verschillende mutaties van een viertal genen waarvan eerder was gebleken dat zij samenhangen met specifieke typen van lip- en palatumspleten waarbij agenesie voorkomt. Van 1 gen, AXIN2 op chromosoom 17, was door de onderzoekers al eerder een relatie met kanker vastgesteld. Verschillende mutaties in AXIN2, dat een rol speelt bij celgroei, -proliferatie en -differentiatie, en genen voor fibroblastgroeifactoren gingen gepaard met diverse vormen van agenesie, bijvoorbeeld van alleen de incisieven in de mandibula of juist van de laterale incisieven in de maxilla. Het risico of een zelfgerapporteerde familiegeschiedenis van kanker, in welk lichaamsdeel dan ook, bleek inderdaad vergroot voor de groep met agenesie. Van een groot aantal specifieke typen kanker zijn in de tabel uitsluitend de typen opgenomen die significant vaker voorkwamen bij de agenesiepatiënten; voor bijvoorbeeld long- en colonkanker was dat net niet het geval. De onderzoeksbevindingen benadrukken het potentiële verband tussen agenesie en kanker, maar nieuw prospectief onderzoek is nodig.
Prothetische tandheelkunde
Duurzaamheid van zirkonium In 2001 schokte de Food and Drug Adminmistration van de Verenigde Staten de medische wereld met een waarschuwing voor fracturen van zirkonium heupimplantaten waarbij de heupkop afbrak. De oorzaak bleek het indringen van vocht in porositeiten van het zirkonium. Ook in de dentale wereld is de sterkte van zirkonium bij veroudering van groot belang, gezien het gebruik van zirkonium als restauratiemateriaal en als materiaal voor implantaatopbouwen. In dit onderzoek werd de sterkte van zirkonium gemeten na kunstmatige veroudering. Daartoe werden dunne staafjes zirkonium gemaakt (0,2 x 22 x 3 mm) van de merken Lava™, Zirkonzahn™ en Zirprime™. De staafjes werden kunstmatig verouderd door ze boven een waterbadje te verwarmen in een autoclaaf onder een druk van 1,0 MPa en 180 °C gedurende 8–48 uur (industriële norm). Ook werd een mildere verouderingstest uitgevoerd bij 0,2 MPa en 134 °C gedurende 50–200 uur. De resultaten lieten zien dat tijdens de industriële test de staafjes Lava™ en Zirkonzahn™ na 15 uur aanzienlijk in buigsterkte afnamen en ten slotte na 28 uur spontaan braken. Bij Zirprime™ bleef de buigsterkte vrijwel gelijk en trad er ook geen breuk op (zie tab.). Bij de mildere test trad geen breuk op, maar nam na 150 uur de buigsterkte af van 1.400 MPa naar 1.000 MPa. Dit was een duidelijke afname van de sterkte, maar de resterende sterkte was klinisch nog altijd voldoende. De onderzoekers merkten op dat de hier gehanteerde verouderingstests rond de 50 jaar simuleren, terwijl de ISO-test, die slechts 5 uur duurt, 5 jaar veroudering simuleert. De onderzoekers benadrukken dat er veel kwaliteitsverschil in zirkonium is. De korrelgrootte, het gehalte yttrium en de restspanning van het materiaal na fabricage bepalen de weerstand tegen de terugval van zirkonium
A.H.B. Schuurs, Amsterdam
Alle soorten kanker Hersentumoren/zenuwstelsel Borstkanker Prostaatkanker
Agenesie
Controles
n (%)
n (%)
45 (54,9)
102 (31,1)
3
(3,7)
1
(0,3)
p-waarde
0,00006 0,026
odds ratio (95% BCI)
2,7 (1,6 – 4,4) 12,4 (1,2 – 120,9
10 (12,2)
15
(4,6)
0,009
2,9 (1,2 - 6,7
9 (11,0)
11
(3,4)
0,004
3,5 (1,4 – 8,8)
BCI = 95% betrouwbaarheidsinterval Aantal en percentage van agenesiepatiënten en van controlegroep met een familiegeschiedenis van kanker.
Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde
277
120 | mei 2013
Excerpten
Buigsterkt (MPa) Uren
Zirprime™
Lava™
Zirconzahn™
0
1100
1100
1400
10
1100
1200
1150
20
1300
800
800
30
900
0
0
50
1100
0
0
solitaire restauraties waarin een vijfjaarsoverlevingspercentage 95,6% (CI 92,4%-97,5%) wordt gemeld. De onderzoekers wijzen erop dat slechts 3% van de gefaalde kronen rechtstreeks een verband hadden met het basismateriaal van kobalt-chroom en dat er gedurende deze onderzoeksperiode geen enkele biologische complicatie ten gevolge van dit metaal werd gerapporteerd. L. van Zeghbroeck, Brussel
Buigsterkte (MPa) van zirkonium staafjes als functie van veroudering (horizontale as) bij 180 °C en 1,0 MPa in stoom.
Bron Otorp A, Ascher A, Svanborg P. A 5-year retrospective study of cobalt-chro-
naar de poreuze en zwakke monolitische kristalstructuur. Het inzicht is inmiddels gegroeid dat niet alleen door een hoge temperatuur, maar ook door vocht de buigsterkte van zirkonium kan afnemen. Klinisch onderzoek naar de sterkte van zirkonium omvatte meestal niet meer dan 5 jaar. Langer duurzaamheidsonderzoek moet uitwijzen hoe zirkonium zich in de mondomgeving handhaaft. A. van Luijk, Almere
Bron Flinn BD, de Groot DA, Mancl LA, Raigrodski AJ. Accelerated aging characteristics of three yttria-stabilized tetragonal zirconia polycrystalline dental materials. J Prosthet Dent 2012; 108: 223-230.
Vijfjaarsevaluatie van solitaire metaalporseleinrestauraties in kobalt-chroom Kobalt-chroom wint aan populariteit als basis voor fineermetaalkronen gezien zijn lage kostprijs en excellente mechanische eigenschappen. Klinische onderzoeken zijn echter beperkt beschikbaar. In dit retrospectief onderzoek, uitgevoerd in een tandartsenpraktijk in Zweden, werden bij 55 patiënten (35 mannen en 20 vrouwen) 90 solitaire metaal-fineerkronen geplaatst met een basis van kobaltchroom. Alle kronen werden door hetzelfde tandtechnisch laboratorium vervaardigd. De metalen basis werd vervaardigd met de verloren wastechniek en nadien werd veldspaatporselein opgebakken. De kronen werden gecementeerd met zinkfosfaatcement (n = 79) of composietcement (n = 11). Gedurende de vervolgperiode werden het biologisch en het technisch falen geregistreerd. De tandarts die de kronen plaatste, deed ook de jaarlijkse controle. Na 5 jaar waren 6 patiënten (8 kronen) niet meer beschikbaar voor het onderzoek. Gedurende deze periode toonden 15 kronen (17%) een complicatie waarvan er 8 (9%) faalden als gevolg van breuk van de pijler, verlies van de kroon of verlies van de stiftopbouw. Bij 4 van deze gefaalde kronen leidde de complicatie tot het extraheren van het gebitselement (4%). Alle 4 de kronen waren al eerder endodontisch behandeld. Het cumulatieve overlevingspercentage werd bepaald op 90,3. Het cumulatieve succespercentage was 81,5. Deze cijfers liggen lager dan een regelmatig geciteerd systematisch literatuuronderzoek naar
Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde
mium-based single crowns inserted in a private practice. Int J Prosthodont 2012; 25: 480-483.
Invloed van implantaatpositie en afdruktechniek op nauwkeurigheid werkmodel Wanneer implantaten niet parallel aan elkaar worden geplaatst kan de nauwkeurigheid van het definitieve model beïnvloed worden door de afdruktechniek. Dit heeft een funeste invloed op het uiteindelijk werkstuk. Het doel van dit preliminair in vitro-onderzoek was de invloed van 5° en 25° convergerend geplaatste implantaten te meten op de nauwkeurigheid van het definitieve model. Drie verschillende technieken werden getest, te weten de gesloten-lepeltechniek, de open-lepeltechniek op implantaatniveau en open-lepeltechniek met implantaatopbouwen. Bij de open-lepeltechniek werden de implantaten en de implantaatopbouwen steeds verbonden met kunststof (splinting). Voor elke techniek werden 3 verschillende afdrukmaterialen getest: een polyether (Impregum 3M Espe™), een polyvinylsiloxaan (PVS regular Kerr™) en een alginaat (Alginot Kerr™). Van elke combinatie werden 5 afdrukken genomen wat in totaal resulteerde in 90 modellen waarvan de afwijking in een hoek werd geanalyseerd met een AutoCad-softwareprogramma na digitale fotografie. De nulhypothese was dat noch implantaatpositie, noch afdruktechniek, noch afdrukmateriaal invloed zouden hebben op de nauwkeurigheid van het definitieve model. Deze nulhypothese werd verworpen aangezien zowel de techniek als het materiaal een significante invloed bleek te hebben op de nauwkeurigheid van het definitieve model. Deze verschillen waren niet significant voor de 5°-groep maar wel voor de 25°-groep. De onderzoekers concludeerden dat bij lichte divergentie of convergentie van de implantaten het afdrukmateriaal en de afdruktechniek weinig invloed hadden op de nauwkeurigheid van het werkmodel. Wanneer er echter een groot verschil in parallelliteit is tussen de verschillende implantaten wordt door de onderzoekers een open-lepeltechniek met verblokking van de implantaten voor de afdrukname aangeraden. L. Van Zeghbroeck, Brussel
278
120 | mei 2013
Excerpten
Bron
Mondziekten, kaak- en aangezichtschirurgie
Rutkunas V, Sveikata K, Savickas R.Effects of implant angulation, material selection, and impression technique on impression accuracy: a preliminary laboratory study. Int J Prosthodont 2012; 25: 512-515.
Hyposialie, Candida-infecties en slijmvliesafwijkingen
Aangetoond is dat het 1 tot 7 keer per week gedurende 1 tot 4 weken reinigen van gebitsprothesen in een magnetron prothesestomatitis kan genezen. In het onderhavige onderzoek werden 3 extra reinigingsmethoden van gebitsprothesen getest op effectiviteit: 4 keer per dag 1 minuut onderdompelen in een nystatineoplossing en 1 of 3 keer per week in een beker gevuld met gedistilleerd water 3 minuten in een magnetron plaatsen bij een intensiteit van 650 Watt. Er werden 60 proefpersonen met een volledige gebitsprothese in de bovenkaak en prothesestomatitis van het palatum durum gerandomiseerd verdeeld in 3 groepen met een evenwichtige verdeling naar leeftijd, geslacht en enkele risicofactoren voor prothesestomatitis. Per groep werd gedurende 14 dagen 1 van de 3 extra reinigingsmethoden uitgevoerd, terwijl de proefpersonen hun gebitsprothesen voor het slapen gaan en na elke maaltijd volgens een standaardmethode moesten reinigen en ’s nachts niet mochten dragen. Uitkomstvariabelen waren de ernst van de prothesestomatitis en het aantal gekweekte Candida-kolonies in monsters genomen van de biofilm op het palatumslijmvlies en op de bovenprothese. De metingen vonden plaats vooraf en na 14, 30, 60 en 90 dagen. De ernst van de prothesestomatitis werd blind door 2 onderzoekers op standaardfoto’s van het palatum vastgesteld volgens de 4 typeringen van Newton: geen ontsteking, petechiën, erytheem zonder hyperplasie, gegeneraliseerd erytheem met hyperplasie. De 3 extra reinigingsmethoden zorgden zowel na 14 als na 30 dagen voor een significante en gelijkwaardige verbetering van de prothesestomatitis en voor een significante en gelijkwaardige vermindering van het aantal gekweekte Candida-kolonies. Omdat de 3 extra reinigingsmethoden even effectief bleken, luidt het advies gebitsprothesen voor het slapen gaan en na elke maaltijd te reinigen, ’s nachts niet te dragen en 1 keer per week 3 minuten in een magnetron te plaatsen bij een intensiteit van 650 Watt.
Van hyposialie wordt aangenomen dat het het orale microbiële ecosysteem uit evenwicht brengt en daardoor opportunistische orale infecties in de hand werkt, waarvan Candida-infecties de belangrijkste zijn. Deze infecties kunnen orale slijmvliesafwijkingen veroorzaken. Om meer inzicht in deze problematiek te krijgen, is een onderzoek verricht onder 48 proefpersonen met hyposialie en 15 gezonde controlepersonen met een vergelijkbare gemiddelde leeftijd. Voor de proefpersonen was bij 34 het syndroom van Sjögren en bij 14 een met medicatie behandelde neuropsychiatrische ziekte gediagnosticeerd. Zowel bij de proefals bij de controlepersonen werden de speekselsecretiesnelheden in rust en na kauwstimulatie bepaald en werd beoordeeld of de volgende slijmvliesafwijkingen aanwezig waren: atrofie van de tongpapillen, cheilitis angularis en atrofie van het wangslijmvlies. Van de tong, een mondhoek en het wangslijmvlies werd een cultuurmonster genomen. Deze monsters werden geënt op een medium voor het kweken van Candida, waarop later het aantal Candida-kolonies werd geteld. Met een bijzondere vorm van de polymerasekettingreactie kon van elke Candida-kolonie worden vastgesteld om welk type het ging. Om de relatie tussen de verschillende typen Candida en de ernst van een Candida-infectie te kunnen bepalen, werden de proefpersonen ingedeeld naar het aantal aanwezige slijmvliesafwijkingen. De proefpersonen hadden statistisch significant lagere speekselsecretiesnelheden in rust en na kauwstimulatie, meer slijmvliesafwijkingen op basis van een Candidainfectie en meer Candida-kolonies dan de controlepersonen. Het meest voorkomende type was Candida albicans. Andere typen kwamen bij de controlepersonen niet voor, maar bij de proefpersonen waren de meest voorkomende Candida glabrata, Candida tropicalis en Candida krusei. Hoe groter het aantal slijmvliesafwijkingen op basis van een Candida-infectie bij de proefpersonen was, des te lager waren de speekselsecretiesnelheden in rust en na kauwstimulatie. Uit dit onderzoek is duidelijk geworden dat personen met hyposialie een risicogroep zijn voor het ontwikkelen van Candida-infecties en de daaruit voortvloeiende slijmvliesafwijkingen.
C. de Baat, Ridderkerk
C. de Baat, Ridderkerk
Bron
Bron
Silva MM, Mima EG, Colombo AL, et al. Comparison of denture microwave
Shinozaki S, Moriyama M, Hayashida JN, et al. Close association between oral
disinfection and conventional antifungal therapy in the treatment of den-
Candida species and oral mucosal disorders in patients with xerostomia.
ture stomatitis: a randomized clinical study. Oral Surg Oral Med Oral Pathol
Oral Dis 2012; 18: 667-672.
Behandeling prothesestomatitis met magnetron
Oral Radiol 2012; 114: 469-479.
Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde
279
120 | mei 2013
Excerpten
Een nieuwe bacterie die halitose veroorzaakt Ruikbare gassen bij halitose zijn onder andere zwavelverbindingen die vrijkomen door enzymatische omzetting van de aminozuren methionine en cysteïne. Deze aminozuren komen vrij doordat anaerobe bacteriën eiwitten uit aanwezige substraten afbreken. Recent is ontdekt dat Solobacterium moorei daarbij betrokken is. Het onderhavige onderzoek werd uitgevoerd om de consequenties van deze ontdekking te specificeren. Delen van een op de tong van een halitosepatiënt geisoleerde stam Solobacterium moorei werden toegevoegd aan 5 besloten cultuurmedia die respectievelijk methionine, cysteïne, door hitte geïnactiveerd foetaal runderserum, door hitte geïnactiveerd menselijk speeksel en mucine bevatten. Na 24 uur werden de in de besloten ruimte geproduceerde gassen met behulp van een halimeter onderzocht om de concentraties zwavelverbindingen te meten. Tevens werd de invloed onderzocht van een aantal enzymen die de omzetting van aminozuren tot zwavelverbindingen remmen. Als eerste kon worden aangetoond dat Solobacterium moorei cysteïne wel, maar methionine niet kan omzetten in diwaterstofsulfide. Om de eiwitten in serum, speeksel en mucine af te breken tot aminozuren was toevoeging nodig van bepaalde eiwitafbrekende enzymen (proteasen). Verder werd vastgesteld dat de productie van zwavelverbindingen uit mucine wordt geremd door de aanwezigheid van een stof die het enzym ơ-galactosidase remt. De conclusie van dit bacteriologisch onderzoek was dat Solobacterium moorei een belangrijke rol speelt bij de productie van vluchtige zwavelverbindingen. Om deze productie mogelijk te maken zijn het enzym ơ-galactosidase nodig en een substraat dat proteasen bevat. Dit impliceert dat het mogelijk moet zijn de productie van zwavelverbindingen te verstoren door een stof die het enzym ơ-galactosidase remt.
klasse 2-restauraties bepaald en werden factoren geïdentificeerd die daarop van invloed waren. In dit practice-based onderzoek werden ruim 4.000 restauraties vervaardigd bij 1.873 patiënten met een mediane leeftijd van 15 jaar. De restauraties bestonden uit composiet (82%), compomeer (13%), amalgaam (5%) of glasionomeercement (1%). Van de restauraties werd 93% vervaardigd vanwege primaire cariës en 6% was een vervanging. Na een gemiddelde vervolgperiode van 4,6 jaar bleek 62% van de restauraties succesvol, had 11% gefaald en was 27% niet meer beschikbaar voor beoordeling (vanwege uitval van patiënten). Gemiddeld faalde jaarlijks 2,9% van de composietrestauraties en 1,6% van de amalgaamrestauraties. Voor de composietrestauraties waren de belangrijkste reden hiervoor: secundaire cariës (74%), verloren (8%), breuk (5%) en randdefecten (2%). Bij amalgaam was de belangrijkste reden ook secundaire cariës. De belangrijkste variabelen die gerelateerd waren aan een kortere levensduur van de composietrestauraties waren: jonge leeftijd patiënt, hoge cariëservaring, diepe caviteiten en een worstvormige preparatietechniek in tegenstelling tot de klassieke klasse 2-preparatievorm. Geconcludeerd werd dat in dit onderzoek een langere levensduur werd gevonden voor amalgaamrestauraties dan voor composietrestauraties en dat voor beide typen de belangrijkste reden voor falen secundaire cariës was. J.H.G. Poorterman, Hilversum
Bron Kopperud SE, Tveit AB, Gaarden T, Sandvik L, Espelid I. Longevity of posterior dental restorations and reasons for failure. Eur J Oral Sci 2012; 120: 539548.
Redenen voor restauratievervanging
Tandheelkundige restauraties hebben een beperkte levensduur. Het vervangen van restauraties beslaat een aanzienlijk deel van de werkdag van een tandarts. Vervangen van restauraties leidt tot een grotere caviteit en meer weefselopoffering, met alle nadelen en risico’s van dien (pulpaschade, breuk). In dit onderzoek werd de levensduur van
Een van de meest voorkomende behandelingen in de tandartspraktijk is het maken en overmaken van restauraties. Het aantal patiënten dat nog het eigen gebit bezit neemt toe en daarmee ook de kans op (her)behandeling. In dit onderzoek werden de redenen voor restauratievervanging geëvalueerd op basis van geslacht, praktijkervaring en aard van betaling (privaat versus loondienst). Voor het onderzoek waren 520 werkzame tandartsenalgemeen practici op basis van de namenlijst van de Finse Dental Association uitgenodigd mee te werken aan een schriftelijke enquête over de redenen om plastische restauraties te vervangen in het front of in de zijdelingse delen (van composiet of amalgaam). De respons was 57%. Deze tandartsen werd gevraagd de 6 belangrijkste redenen te rangschikken per categorie. Fracturen en uitgevallen restauraties werden het meest genoemd en bij composietrestauraties speelde ook secundaire cariës een grote rol. Het geslacht van de tandarts en het afstudeerjaar was hierop niet van invloed. Wel noemden private tandartsen vaker dan hun collega’s in loondienst patiëntvoorkeuren, zoals
Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde
280
C. de Baat, Ridderkerk
Bron Tanabe S, Grenier D. Characterization of volatile sulphur compound production by Solobacterium moorei. Arch Oral Biol 2012; 57: 1639-1643.
Sociale tandheelkunde
Levensduur van restauraties in de zijdelingse delen
120 | mei 2013
Excerpten
esthetiek en anatomische vormgeving, als redenen voor restauratievervanging. Geconcludeerd werd dat secundaire cariës en diverse vormen van breuk de meest genoemde redenen voor restauratievervanging waren. Het complexe proces van indicatiestelling en behandelplanning wordt door vele factoren beïnvloed, hetgeen nodig nader moet worden onderzocht. J.H.G. Poorterman, Hilversum
Bron Palotie U, Vehkalahti MM. Reasons for replacement of restorations: dentists’ perceptions. ACTA Odontol Scand 2012; 70: 485-490.
Levensduur van gerepareerde restauraties Vervanging van een gehele tandheelkundige restauratie is een invasieve behandeling met een hoger risico op complicaties en verlies van het gebitselement in de toekomst. Vandaar dat er groeiende steun is voor reparatie in plaats van gehele restauratie. In dit onderzoek werd retrospectief de invloed van reparatie op de levensduur van restauraties onderzocht. In een tandartspraktijk werden 1.202 amalgaam- en 747 composietrestauraties vervaardigd. Hiervan faalden er 407 (293 respectievelijk 114). Hiervan werden 246 restauraties gerepareerd; de andere restauraties werden vervangen. Van de gerepareerde restauraties werden reden van falen, aantal vlakken, datum reparatie en datum laatste tandartsbezoek van de patiënt geregistreerd. Er werden 133 amalgaamrestauratie gerepareerd (57% vanwege breuk) en 113 composietrestauraties (62% vanwege cariës). Van de gerepareerde restauraties was 61% zonder verdere tussenkomst na 4,8 jaar nog functioneel. Gemiddeld faalde jaarlijks 9,3% van de gerepareerde amalgaamrestauraties en 5,7% van de composietrestauraties, een significant verschil. Restauraties gerepareerd vanwege breuk hadden een lagere overlevingskans dan vanwege cariës. Regressieanalyse liet invloed zien van het geslacht van de patiënt op het succes van reparatie (bij vrouwen een 2 maal zo groot risico op hernieuwd falen), maar geen invloed van gebruikt materiaal. De gevonden resultaten zijn daarmee meer een gevolg van een aantal samenwerkende variabelen. Geconcludeerd werd dat het repareren van een restauratie voor een verlengde levensduur kan zorgen, waarbij er meer succes wordt behaald wanneer de restauratie wordt gerepareerd vanwege cariës dan vanwege breuk.
Gerodontologie
Onderwijs in mondzorg aan onzelfredzame ouderen In de ontwikkelde landen wordt het meer en meer gebruikelijk dat tandartsen-algemeen practici onzelfredzame ouderen thuis of in verzorgings- of verpleeghuizen bezoeken om mondzorg te verlenen. De opleidingen tandheelkunde moeten hierop inspelen door aanstaande tandartsen al tijdens hun studie hiermee vertrouwd te maken. Het doel van dit onderzoek was de effectiviteit van een daartoe ontwikkelde onderwijsmodule te evalueren. Aan een van de opleidingen tandheelkunde in Japan werd een probleemgeoriënteerde onderwijsmodule ontwikkeld bestaande uit een introducerend college, een huisbezoek bij een onzelfredzame oudere en een daarop volgende theoriecursus van 5 dagen. De 65 studenten werkten in 9 groepen. Per groep kregen de studenten een thuiswonende onzelfredzame oudere toegewezen die door een paar studenten afzonderlijk werden bezocht voor een anamnese en een klinisch onderzoek. Tijdens de theoriecursus kregen de studenten algemene informatie over onzelfredzame ouderen, werden alle huisbezoeken van de studenten besproken en maakten de studenten per groep een mondzorgplan voor de aan hen toegewezen oudere. Op de laatste dag werden alle mondzorgplannen gepresenteerd en plenair besproken. Voor en na het volgen van de onderwijsmodule vulden de studenten een vragenlijst in met zelfanalyserende meerkeuzevragen over algemene onderwerpen van de gerodontologie, over hun vermogen om naar ouderen te luisteren, over het werken in een groep en over zelfstudie. De resultaten van de vooraf en achteraf ingevulde vragenlijsten werden met elkaar vergeleken op basis van de gegeven antwoorden. De zelfevaluaties van de studenten na afloop van de probleemgeoriënteerde onderwijsmodule waren statistisch significant positiever dan die van voor het volgen van de onderwijsmodule. Hiermee is de effectiviteit van een dergelijke onderwijsmodule bewezen en daarom verdient deze vorm van onderwijs ook in andere opleidingen tandheelkunde navolging. C. de Baat, Ridderkerk
Bron Matsuka Y, Nakajima R, Miki H, et al. A problem-based learning tutorial for dental students regarding elderly residents in a nursing home in Japan. J Dent Educ 2012; 76: 1580-1588.
J.H.G. Poorterman, Hilversum
Bron Opdam NJ, Bronkhorst EM, Loomans BA, Huysmans MC. Longevity of repaired restorations: a practice based study. J Dent 2012; 40: 829-835.
Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde
281
120 | mei 2013
Excerpten
Implantologie
Slijtage van zirkonium tegenover porselein en glazuur Zirkonium is harder dan opgebakken porselein. In dit onderzoek werd in vitro de ruwheid en slijtage van zirkonium tegenover natuurlijke gebitselementen en opgebakken porselein onderzocht. Zirkonium proefstukjes werden verdeeld in 3 groepen (n = 8): groep 1 werd gepolijst, groep 2 werd geglazuurd en groep 3 werd gepolijst en daarna geglazuurd. Als antagonist waren er 2 groepen: een groep met opgebakken porselein (Ceramco3™) en een groep met humaan glazuur als controle. Hiervoor werden de mesiobuccale knobbels van geëxtraheerde molaren gebruikt. De slijtagetest werd uitgevoerd met de slijtagetestmachine van de universiteit van Alabama. Tijdens het testen werden de proefstukjes constant gespoeld met een vloeistof (33% glycerine, 66% gedestilleerd water). Met een profilometer werd een driedimensionale scan gemaakt van de proefstukjes en de antagonisten voorafgaand aan de test, na 200.000 cycli en na 400.000 cycli. Deze scans werden over elkaar gelegd om de mate van slijtage te bepalen. De groepen lieten voorafgaand aan het testen significant verschillende ruwheden van het oppervlak zien. Gepolijst zirkonium had het minst ruwe oppervlak, gevolgd door geglazuurd en gepolijst zirkonium, en tot slot geglazuurd zirkonium. Opgebakken porselein en glazuur waren significant ruwer (Ra-waarde) dan de zirkoniumgroepen. Na testen liet gepolijst zirkonium (groep 1) geen slijtage zien. Glazuur en gepolijst en daarna geglazuurd zirkonium (groep 3) lieten dezelfde hoeveelheid slijtage zien. Geglazuurd zirkonium (groep 2) vertoonde meer slijtage dan glazuur of gepolijst en daarna geglazuurd zirkonium. Opgebakken porselein liet het grootste volumeverlies zien. Geconcludeerd werd dat gepolijst zirkonium minder slijtage veroorzaakt tegenover een antogonist van tandglazuur dan tegen een antogonist van opgebakken porselein. Gepolijste volledige zirkoniumrestauraties kunnen dus geïndiceerd worden op plekken met grote belasting in de mond. Als zirkonium wordt geglazuurd, dan wordt geadviseerd het zirkonium voorafgaand aan glazuren te polijsten.
materiaal. Een oplossing voor dit probleem is het gebruik van zirkonium implantaatopbouwen. Zirkonium is echter 10 keer zo hard als titanium en de hypothese is dat een zirkonium implantaatopbouw het titanium implantaat tijdens functie kan beschadigen door slijtage van het metaal. Er werden 6 implantaten in een kunsthars blokje geplaatst: 3 met een zirkonium implantaatopbouw en 3 met een titanium implantaatopbouw. Vervolgens werden ze belast (1.200.000 cycli op 100 N) in een vermoeiingstestmachine. Met scanningelektronenmicroscopie (SEM) en driedimensionale microcomputertomografie werden het implantaat en de implantaatopbouw vooraf en na het belasten op slijtage beoordeeld. Gedurende de belasting waren er geen fracturen van de implantaatopbouw of losse schroeven waargenomen. Bij de titanium implantaten met een zirkonium implantaatopbouw werd meer slijtage waargenomen. Met vergelijkingssoftware werd geconstateerd dat de maximale slijtage op de schouder van het implantaat 10,2 μm voor de zirkonium en 0,7 μm voor titanium implantaatopbouwen was en dit was statistisch significant verschillend (p ≤ 0,001). Zirkonium implantaatopbouwen veroorzaakten onder cyclische belasting meer slijtage in vitro aan titanium implantaten dan aan titanium implantaatopbouwen. C.R.G. van den Breemer en M.S. Cune, Groningen
Bron Stimmelmayr M, Edelhoff D, Güth JF, Erdelt K, Happe A, Beuer F. Wear at the titanium-titanium and the titanium-zirconia implant-abutment interface: a comparative in vitro study. Dent Mater 2012; 28: 1215-1220.
Restauratieve tandheelkunde
Duurzaamheid van klasse II-restauraties
Het gebruik van titanium implantaatopbouwen kan afbreuk doen aan de esthetiek door de grijze kleur van het
Klinisch experimenteel onderzoek naar de duurzaamheid van klasse II-restauraties was het onderwerp van een metaanalyse van 59 artikelen die waren gepubliceerd in de periode 1966-2011. In de onderzoeken waren 58 composieten (inclusief compomeren), 38 adhesiefsystemen en 63 combinaties van adhesieven/composieten betrokken. Ook amalgaamrestauraties maakten deel uit van de analyse. De looptijd van de onderzoeken varieerde van 2 tot 10 jaar. Van de navolgende variabelen werd de invloed op de duurzaamheid onderzocht: randverkleuring, randaansluiting, secundaire cariës, breuk, slijtage, kleurgelijkenis, oppervlaktegladheid, retentie en postoperatieve sensibiliteit. Ze werden gescoord als acceptabel of niet-acceptabel. Uit de resultaten bleek dat grofkorrelige (conventionele) composieten het meest verkleurden, hybride composieten en compomeren het minst. Oppervlaktegladheid resulteerde niet in significante verschillen tussen de materialen. Slijtage was materiaal afhankelijk. Conventionele composieten en compomeren waren minder slijtvast dan de overige materialen. Amalgaam was het meest slijtvast. Ten
Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde
282
M.R.E. Pols en M.S. Cune, Groningen
Bron Janyavula S, Lawson N, Cakir D, Beck P, Ramp LC, Burgess JO. The wear of polished and glazed zirconia against enamel. J Prosthet Dent 2013; 109: 22-29.
Slijtage door zirkonium en titanium implantaatopbouwen
120 | mei 2013
Excerpten
aanzien van breuk van restauraties werden geen significante verschillen tussen de materialen vastgesteld. Er werd echter significant meer breuk gevonden bij restauraties die niet onder rubberdam waren vervaardigd. De frequentie van secundaire cariës was in de meeste onderzoeken laag, met een gemiddelde van 3% na 10 jaar. De frequentie was onafhankelijk van de materiaalkeuze. De mate van randverkleuring was afhankelijk van de wijze van conditioneren van het tandweefsel. Zonder etsen en applicatie van een adhesief deed zich al snel verkleuring van de restauratieranden voor en na 4 jaar was dat bij 58% van deze restauraties het geval. Minder randverkleuring werd vooral bereikt door het etsen van het glazuur en in iets mindere mate door de toepassing van een zelfetsend adhesief. Een onvolkomen randaansluiting werd na 4 jaar aangetroffen bij 27% van de restauraties die waren vervaardigd zonder etsen en zonder adhesief, bij 32% van de restauraties vervaardigd met een zelfetsend adhesief en bij 13% van de restauraties vervaardigd met een etsen-en-spoelensysteem. Postoperatieve sensibiliteit ten slotte had zich weinig voorgedaan. De belangrijkste redenen voor het vervangen van de restauraties waren breuk en secundaire cariës. Een zeer gering aantal restauraties was vervangen wegens retentieverlies, onacceptabele verkleuring, onacceptabele randaansluiting, endodontische behandeling of knobbelfractuur. Het vervangingspercentage van compomeerrestauraties was hoger dan dat van andere materialen. Restauraties waarbij zelfetsende adhesieven waren gebruikt waren vaker vervangen dan restauraties waarbij de etsen-en-spoelentechniek was toegepast. Restauraties die onder rubberdam waren vervaardigd, waren significant duurzamer dan restauraties waarbij dat niet was toegepast. Het gemiddelde succespercentage van klasse II-composietrestauraties (exclusief compomeerrestauraties) was 92% na 10 jaar en was vrijwel gelijk aan dat van amalgaam. De onderzoekers concludeerden dat de beste resultaten waren verkregen met hybride en microfijne composieten, onder toepassing van de glazuuretstechniek en vervaardigd onder rubberdam.
onderdeel van dit onderzoek. Als tandartsen alleen op de palpatiegegevens varen, is de kans op een fout-positieve uitslag groot omdat de kauwspieren bij andere aandoeningen dan temporomandibulaire disfunctie reactief gevoelig kunnen zijn. Een belangrijk aspect van het klinisch onderzoek is ook de provocatie van de (voor de patiënt herkenbare) pijn tijdens functie. Dit kan bijvoorbeeld door weerstand te provoceren of door de patiënt 1 minuut de kiezen op elkaar te laten bijten. De onderzoekers analyseerden retrospectief de gegevens van 329 patiënten met een classificatie ‘myogene temporomandibulaire disfunctie’ op basis van de Research Diagnostic Criteria for tempormandibular disorders (RDC/TMD) en verdeelden de 127 geïncludeerde patiënten in 2 groepen: patiënten die pijn tijdens functie aangaven (MPD+; 30% van de geïncludeerden) en patiënten die geen pijn tijdens functie aangaven (MPD-; 70% van de geïncludeerden). Deze 2 groepen werden vergeleken ten aanzien van palpatiepijn van de musculus masseter en de musculus temporalis, de mondopening, de pijnintensiteit en een aantal andere parameters. De patiënten in de groep MPD– waren gemiddeld ouder dan de patiënten in de groep MPD + (44 versus 37 jaar) en hadden een grotere actieve mondopening (46 versus 41 mm in de groep MPD+) en een grotere passieve mondopening (51 versus 48 mm). Deze gegevens duiden mogelijk op het bestaan van een myogene subgroep met een andere pathofysiologisch substraat. Door alleen palpatie te gebruiken bleek dat een substantieel aantal patiënten met een volgens de RDC/TMD geclassificeerde myogene temporomandibulaire disfunctie (30%) geen pijn bij functie hadden en dus fout-positief gediagnosticeerd waren. Toepassen van de RDC-criteria of de onlangs vernieuwde RDC/TMD-criteria in een klinische praktijk leidt tot een aantal patiënten met een ‘myogene temporomandibulaire disfunctie’ die naar verwachting niet zullen reageren op een behandeling gericht op die aanname. M.H. Steenks, Groenekan
Bron Reiter S, Goldsmith C, Emodi-Perlman A, Friedman-Rubin P, Winocur E.
Ch. Penning, Leidschendam
Masticatory muscle disorders diagnostic criteria: the American Academy of Orofacial Pain versus the research diagnostic criteria/temporomandibular
Bron
disorders (RDC/TMD). J Oral Rehabil 2012; 39: 941-947.
Heintze SD, Rousson V. Clinical effectiveness of direct class II restorations – a meta-analysis. J Adhes Dent 2012; 14: 407-431.
Gnathologie
Vastellen van myogene temporomandibulaire disfunctie door palpatie Om bij een patiënt vast te stellen of een pijnklacht kan zijn gebaseerd op een myogene temporomandibulaire disfunctie, is een uitgebreid functieonderzoek nodig. Pijnprovocatie tijdens palpatie van de kauwspieren is een belangrijk
Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde
283
120 | mei 2013