Evaluatie van het stelsel van de dienstencheques voor buurtdiensten en –banen 2011
Finaal eindrapport Op verzoek van: Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, Directie van de integratie van de werkzoekenden
Uitgevoerd door: IDEA Consult: Maarten Gerard Inge Neyens Daphné Valsamis
Brussel, juli 2012
IDEA Consult nv Kunstlaan 1-2, bus 16 B –1210 Brussel
Tel: (+32) 02 282 17 10 Fax: (+32) 02 282 17 15 www.ideaconsult.be
INHOUDSOPGAVE p. INHOUDSOPGAVE
3
INLEIDING ______________________________________________________ 7 1.1 Korte schets van het dienstencheque-systeem .............................................7 1.2 Doel van het evaluatieonderzoek ...............................................................7 1.3 Aanpak van de studie ...............................................................................8 1.4 Structuur van het rapport ....................................................................... 10 DEEL 1:
KERNCIJFERS OMTRENT HET DIENSTENCHEQUE-SYSTEEM IN 2011
11
1
Inleiding ___________________________________________________ 13
2
Omvang van het dienstenchequesysteem in 2011 ___________________ 14
3
Analyse van de dienstencheque-gebruikers ________________________ 16 3.1 Aantal dienstencheque-gebruikers en evolutie sinds de opstart van het systeem ................................................................................................ 16 3.2 Regionale spreiding van de dienstencheque-gebruikers ............................... 17 3.3 Profiel van de dienstencheque-gebruikers ................................................. 20 3.4 Intensiteit van het gebruik van dienstencheques ........................................ 22 3.5 Gebruik van elektronische dienstencheques............................................... 23
4
Analyse van de erkende dienstencheque-ondernemingen _____________ 25 4.1 Aantal dienstencheque-ondernemingen en evolutie sinds de opstart van het systeem .......................................................................................... 25 4.2 Regionale spreiding van de dienstencheque-ondernemingen ........................ 26 4.3 Profiel van de dienstencheque-ondernemingen .......................................... 28 4.4 Aantal werknemers en terugbetaalde dienstencheques ............................... 30
5
Analyse van de dienstencheque-werknemers ______________________ 31 5.1 Aantal dienstencheque-werknemers en evolutie sinds de opstart van het systeem ................................................................................................ 31 5.2 Regionale spreiding van de dienstencheque-werknemers ............................ 33 5.3 Profiel van de dienstencheque-werknemers ............................................... 35 5.4 Spreiding van banen naar type onderneming ............................................. 39
6
Belangrijke vaststellingen uit deel 1 _____________________________ 40
DEEL 2:
KWALITEIT VAN DE TEWERKSTELLING IN HET DIENSTENCHEQUE-SYSTEEM IN 2011
41
1
Inleiding ___________________________________________________ 43
2
Instroom naar het dienstencheque-systeem _______________________ 44 2.1 Aantal ingestroomde dienstencheque-werknemers ..................................... 44 2.2 Voormalige situatie van de dienstencheque-werknemers ............................. 46 2.3 Motieven om in het dienstencheque-systeem te werken .............................. 52 2.4 Wijze van instroom in het dienstencheque-systeem.................................... 55 2.5 Duurtijd om een dienstencheque-job te vinden .......................................... 56
3
Uitgevoerde activiteiten in het dienstencheque-systeem _____________ 57 3.1 De uitvoering van toegelaten activiteiten door dienstenchequewerknemers .......................................................................................... 57 3.2 De uitvoering van niet-toegelaten activiteiten door dienstenchequewerknemers .......................................................................................... 58
4
Loon- en arbeidsvoorwaarden van dienstencheque-werknemers _______ 62 4.1 Het aantal en soorten contracten ............................................................. 62 4.2 Het gemiddeld bruto uurloon ................................................................... 64 4.3 Het arbeidsstelsel van dienstencheque-werknemers ................................... 65 4.4 De effectief gepresteerde werkuren en dagen door dienstenchequewerknemers .......................................................................................... 68 4.5 Extralegale voordelen voor dienstencheque-werknemers............................. 70 4.6 De combinatie van dienstencheques met ander werk .................................. 71
juli 2012
3
5
Opleiding en omkadering van dienstencheque-werknemers ___________ 74 5.1 Opleidingen voor dienstencheque-werknemers .......................................... 74 5.2 De omkadering van dienstencheque-werknemers ....................................... 81
6
Periodes van inactiviteit van dienstencheque-werknemers ____________ 85 6.1 De afwezigheid van dienstencheque-werknemers wegens ziekte .................. 85 6.2 Het beleid van dienstencheque-ondernemingen bij het wegvallen van een prestatie ............................................................................................... 87 6.3 Het gebruik van tijdelijke werkloosheid door dienstenchequeondernemingen...................................................................................... 88
7
Tevredenheid van dienstencheque-werknemers ____________________ 90 7.1 Algemene tevredenheid van dienstencheque-werknemers over het systeem ................................................................................................ 90 7.2 Tevredenheid van dienstencheque-werknemers over hun onderneming ........ 91 7.3 Tevredenheid van dienstencheque-werknemers over specifieke aspecten van het systeem .................................................................................... 92 7.4 Mening van dienstencheque-werknemers over het systeem ......................... 93
8
Uitstroom uit het dienstencheque-systeem ________________________ 94 8.1 Aantal uitgestroomde dienstencheque-werknemers uit het systeem ............. 94 8.2 Gemiddelde duur in het systeem .............................................................. 96 8.3 Motieven van dienstencheque-werknemers om uit het systeem te stromen ... 98
9
Belangrijke vaststellingen uit deel 2 ____________________________ 101
DEEL 3:
DIVERSITEIT IN HET DIENSTENCHEQUE-SYSTEEM IN 2011
105
1
Inleiding __________________________________________________ 107
2
Tewerkstelling van dienstencheque-werknemers volgens nationaliteit en afkomst __________________________________________________ 108 2.1 Aantal tewerkgestelde dienstencheque-werknemers naar nationaliteit of afkomst in 2011................................................................................... 108 2.2 Evolutie in de tewerkstelling van dienstencheque-werknemers naar nationaliteit of afkomst ......................................................................... 110 2.3 Profielkenmerken van dienstencheque-werknemers naar nationaliteit of afkomst .............................................................................................. 112 2.4 Motieven om in te treden in het systeem ................................................ 115
3
Kwaliteit van de tewerkstelling in het dienstencheque-systeem volgens nationaliteit en afkomst ______________________________________ 118 3.1 Instroom in het dienstencheque-systeem naargelang de nationaliteit ......... 118 3.2 Arbeidsvoorwaarden naargelang nationaliteit ........................................... 123 3.3 Opleiding en omkadering van dienstencheque-werknemers naargelang nationaliteit ......................................................................................... 126 3.4 Tevredenheidaspecten van dienstencheque-werknemers naargelang nationaliteit ......................................................................................... 129 3.5 Uitstroom uit het dienstencheque-systeem naargelang nationaliteit ............ 131
4
Discriminatie van dienstencheque-werknemers ___________________ 134 4.1 Gevallen van discriminatie van dienstencheque-werknemers naar nationaliteit of afkomst ......................................................................... 134 4.2 Beleid van ondernemingen bij discriminerende vragen van gebruikers ........ 138
5
Belangrijke vaststellingen uit deel 3 ____________________________ 140
DEEL 4:
DE KOSTPRIJS VAN HET DIENSTENCHEQUE-SYSTEEM IN 2011
143
1
Inleiding __________________________________________________ 145
2
Bruto kostprijs van het stelsel van de dienstencheques in 2011 _______ 147
3
Directe terugverdieneffecten van het dienstencheque-systeem in 2011 _ 148 3.1 Terugverdieneffecten in de werkloosheid................................................. 148 3.2 Terugverdieneffecten in de sociale zekerheid ........................................... 148 3.3 Terugverdieneffecten in de bedrijfsvoorheffing......................................... 149
4
Indirecte terugverdieneffecten van het dienstencheque-systeem in 2011 150
juli 2012
4
4.1 4.2
Indirecte terugverdieneffecten van eerste orde ........................................ 150 Indirecte terugverdieneffecten van tweede orde....................................... 152
5
Netto kostprijs van het dienstencheque-systeem in 2011 ____________ 155
6
Evolutie van de kostprijs van het dienstencheque-systeem __________ 157
DEEL 5:
CONCLUSIES OMTRENT HET DIENSTENCHEQUE-SYSTEEM IN 2011
159
Algemene conclusie ______________________________________________ 161 BIJLAGEN: Bijlage 1:
169 Lijst met tabellen en figuren ________________________ 171
Bijlage 2: Methodologische bijlage ____________________________ 177 2.1. Enquête bij dienstencheque-werknemers ................................................ 177 2.2. Focusgroepen ...................................................................................... 180 2.3. Interviews met dienstencheque-ondernemingen ...................................... 181 Bijlage 3:
juli 2012
Extra tabellen en figuren ___________________________ 183
5
INLEIDING
1.1
Korte schets van het dienstencheque-systeem
Het dienstencheque-systeem is een initiatief van de federale regering ter bevordering van buurtdiensten en -banen1. Het federale stelsel van de dienstencheques, in voege sinds 1 januari 20042, maakt het mogelijk voor particuliere personen om een erkende onderneming te betalen voor hulp van huishoudelijke aard. Het stelsel van de dienstencheques had van bij de aanvang een drievoudig doel voor ogen:
Voldoen aan de vraag bij particulieren naar hulp bij een hele reeks huishoudelijke taken, op een administratief eenvoudige manier en tegen een prijs die voor de gebruiker van de diensten concurrentieel is met de prijzen die hij normaal zou betalen in het zwarte of grijze circuit;
De creatie van volwaardige jobs, waarbij laaggeschoolde werkzoekenden of personen, activiteiten die vroeger werden uigevoerd in het grijze of zwarte circuit, kunnen uitvoeren in een werknemersstatuut met behoorlijke loon- en arbeidsvoorwaarden verbonden met een arbeidsovereenkomst bij een erkende onderneming;
Het bestrijden van zwartwerk in de sector van huishoudelijke diensten.
Artikel 10 van de wet van 20 juli 2001 ter bevordering van buurtdiensten en –banen vermeldt de verplichting vanaf 2005 tot opmaak van een jaarlijks evaluatieverslag over het stelsel van de dienstencheques. Dit rapport bevat de resultaten van het achtste evaluatieonderzoek met betrekking tot het jaar 2011.
1.2
Doel van het evaluatieonderzoek
Het doel van deze studie is de realisatie van het achtste evaluatieverslag betreffende het werkgelegenheidsstelsel van de dienstencheques, zoals bedoeld in artikel 10 van de Wet van 20 juli 2001 tot bevordering van de buurtdiensten en buurtbanen. Overeenkomstig dit artikel 10 heeft de evaluatie betrekking op volgende aspecten:
Het werkgelegenheidseffect van de maatregel;
De globale bruto- en netto kostprijs van de maatregel, met bijzondere aandacht voor de terugverdieneffecten, onder meer inzake werkloosheidsuitkeringen;
De toepasselijke loon- en arbeidsvoorwaarden.
Daarnaast geeft het rapport op basis van beschikbare administratieve gegevens en databanken een overzicht van de omvang van het dienstencheque-systeem in 2011. De drie betrokken actoren worden hierbij geanalyseerd, met name de gebruikers, de ondernemingen en de werknemers. In de analyse wordt specifieke aandacht besteed aan de verdeling volgens regio en volgens type onderneming. Aanvullend werd een kwalitatieve bevraging gehouden bij een representatief staal van werknemers. Hierdoor krijgen we een beeld van de volgende elementen: motieven voor in- en uitstroom uit het systeem, de kwaliteit van de tewerkstelling en de tevredenheid.
1
Ingevoerd door de Wet van 20 juli 2001 ter bevordering van de buurtdiensten en -banen (B.S. 11.08.01). Zie ook het KB van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques.
2
Het stelsel van de dienstencheques bestond reeds in 2003 maar werd toen in samenwerking met de gewesten georganiseerd.
juli 2012
7
Daarnaast is een hoofdstuk van het rapport gewijd aan de diversiteit op de werkvloer. Hierin wordt er onder andere een beeld geschetst van het aantal, de profielkenmerken en het verloop van dienstencheque-werknemers met een niet-Belgische nationaliteit/afkomst, de eventuele problemen die hun tewerkstelling met zich meebrengt en hun tevredenheid over het systeem. Daarnaast werden ook dienstencheque-ondernemingen bevraagd om te bepalen of ondernemingen specifieke opleidinginspanningen ten aanzien van deze werknemers voorzien en of bepaalde ondernemingen zich toespitsen op het aanwerven van buitenlandse werknemers en de motieven hiervoor. Tot slot wordt de kostprijs van het dienstencheque-systeem berekend. Hierbij maken we een onderscheid tussen de brutokost en de nettokost van het systeem, rekening houdende met directe en indirecte jobcreatie, de meerontvangsten in de vennootschapsbelasting, meerontvangsten in de BTW, enz.
1.3
Aanpak van de studie
Om de omvang van het systeem in kaart te brengen werd voornamelijk gebruik gemaakt van onderstaande administratieve bronnen. 1.3.1
RVA-gegevens
De erkende ondernemingen zijn wettelijk verplicht via de jaarlijkse bevraging van de RVAgegevens te verstrekken over het aantal arbeidsovereenkomsten-dienstencheques gesloten in de loop van 2011 en het aantal lopende arbeidsovereenkomsten eind 20113. Daarnaast bevat deze bevraging ook gegevens over het contracttype (bepaalde versus onbepaalde duur), deeltijdarbeid, en prestaties van dienstencheque-werknemers. De tewerkstellingsgegevens van de RVA4 zijn beschikbaar op het niveau van de woonplaats van de werknemer en op het niveau van de maatschappelijke en de exploitatiezetel van de erkende ondernemingen. Ze bevatten onder andere het profiel van de dienstenchequewerknemers naar opleiding, leeftijd en geslacht. Via een koppeling met gegevens van de Kruispuntbank is het bovendien mogelijk om de nationaliteit van de dienstenchequewerknemers te verkrijgen. Deze gegevens zijn ook beschikbaar voor omkaderingspersoneel. Naast de jaarenquête werden diverse cijfergegevens door de RVA verzameld om de brutoen netto kostprijs van de dienstencheques in 2011 te berekenen(bvb. tijdelijke werkloosheid). 1.3.2
RSZ en RSZPPO
Vanaf het derde kwartaal van 2004 is in de multifunctionele aangifte een code voorzien om dienstencheque-werknemers aan te duiden. Op deze wijze beschikken RSZ en RSZPPO op kwartaalbasis over tewerkstellingsgegevens met betrekking tot het dienstenchequesysteem. Naast het aantal werknemers zijn er eveneens gegevens beschikbaar over het werkelijk aantal gepresteerde uren, het aantal voltijdse equivalenten, de lonen en de bijdrageverminderingen. In de toekomst zullen alle prestaties moeten worden aangegeven in uren en zal er een specifieke arbeidscode komen voor het aangeven van het aantal uren waarvoor een dienstencheque is ontvangen teneinde de controle te verbeteren. De gegevens van RSZPPO hebben betrekking op de openbare besturen (gemeenten) en OCMW’s. Van de overige werkgevers worden de gegevens verzameld via RSZ.
3
Lopende arbeidscontracten eind 2011 worden gedefinieerd als zijnde contracten die zowel in december 2011 als in januari 2012 liepen.
4
Van de 2.708 erkende ondernemingen hebben 2.416 ondernemingen geantwoord op de RVAenquête, wat een responsgraad van 89,2% oplevert.
juli 2012
8
1.3.3
Sodexo-gegevens
Voor dit onderzoek werd een bestand opgemaakt van alle actieve gebruikers in 2011 (834.959 actieve gebruikers die in de loop van 2011 minstens 1 bestelling plaatsten voor dienstencheques bij Sodexo). Dit bestand bevat een aantal profielkenmerken van de gebruikers, zoals leeftijd, geslacht en regio, alsook informatie over het aantal aangekochte cheques. 1.3.4
Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg
In de evaluatie wordt gebruik gemaakt van gegevens van de FOD WASO omtrent het opleidingsfonds dienstencheques voor het jaar 2010. Zowel gegevens omtrent het aantal geldige aanvragen, het aantal terugbetaalde opleidingen als het aantal opgeleide dienstencheque-werknemers zijn in het rapport opgenomen. 1.3.5
Eigen enquête bij actieve dienstencheque-werknemers
In het kader van het evaluatie-onderzoek werd een schriftelijke enquête uitgevoerd bij een steekproef van dienstencheque-werknemers. 10.000 werknemers werden voor deze enquête via post aangeschreven. De netto-respons bedraagt 3.052 werknemers (responsgraad: 31%). Meer informatie over deze enquête is in bijlage te vinden. 1.3.6
Focusgroepen met stakeholders
In de loop van de maand maart 2012 werden twee focusgroepen georganiseerd met sectorfederaties, vakbonden en andere organisaties (zie lijst in bijlage). Deze focusgroepen behandelden de diversiteit binnen het dienstenchequesysteem en de invloed hiervan op verschillende elementen zoals rekrutering, doorstroom en opleiding van dienstencheque-werknemers, de arbeidsorganisatie binnen dienstenchequeondernemingen, discriminatieaspecten, enz. 1.3.7
Interviews met ondernemingen
In de loop van de maand april 2012, werden 12 face-to-face interviews georganiseerd met dienstencheque-ondernemingen. Ondernemingen werden hierbij bevraagd omtrent de diversiteit binnen hun onderneming en de invloed hiervan op verschillende elementen zoals hun rekruterings- en opleidingsbeleid, arbeidsorganisatie, discriminatieaspecten, enz.
juli 2012
9
1.4
Structuur van het rapport
Dit rapport bestaat uit 5 delen. Elk deel wordt beëindigd met een overzicht van de belangrijkste vaststellingen. In het eerste deel schetsen we een algemeen beeld van dienstencheques op basis van enkele kernindicatoren van dienstencheque-ondernemingen en dienstencheque-werknemers. aandacht aan de toestand anno 2011 alsook aan de evolutie van opstart.
het stelsel van de gebruikers, erkende Hierbij besteden we het systeem sinds de
In het tweede deel van het rapport onderzoeken we de kwaliteit van de tewerkstelling in het dienstencheque-systeem in 2011. Hierbij komen volgende thema’s specifiek aan bod:
Instroom in het dienstencheque-systeem
Uitgevoerde activiteiten in het dienstencheque-systeem
Loon- en arbeidsvoorwaarden van dienstencheque-werknemers
Opleiding en omkadering van dienstencheque-werknemers
Periodes van inactiviteit
Tevredenheidaspecten
Uitstroom uit het dienstencheque-systeem
Elk thema is geanalyseerd op basis van alle beschikbare en relevante gegevens verzameld in het kader van dit onderzoek. In het derde deel van het rapport gaan we dieper in op de diversiteit binnen het dienstencheque-systeem. Eerst en vooral wordt het aantal en de profielkenmerken van dienstencheque-werknemers van niet-Belgische afkomst in kaart gebracht. Hierna gaan we dieper in op de kwaliteit van de tewerkstelling in het dienstencheque-systeem voor allochtonen. Tot slot wordt discriminatie ten aanzien van dienstencheque-werknemers van niet-Belgische afkomst besproken. In het vierde deel van het rapport analyseren we de kostprijs van het dienstenchequesysteem in 2011. Hiervoor worden zowel de directe terugverdieneffecten van het dienstencheque-systeem als de indirecte terugverdieneffecten van het dienstenchequesysteem gekwantificeerd. Het vijfde deel bevat de algemene conclusies van het rapport. Tot slot worden in bijlage de lijst van tabellen en figuren; de methodologische bijlage en verschillende aanvullende tabellen opgenomen.
juli 2012
10
Deel 1: KERNCIJFERS OMTRENT HET DIENSTENCHEQUE-SYSTEEM IN 2011
juli 2012
11
1
INLEIDING
In dit hoofdstuk brengen we de omvang van het dienstencheque-systeem in 2011 in kaart. Hierbij besteden we zowel aandacht aan de gebruikers, de dienstencheque-ondernemingen als de dienstencheque-werknemers. Meer specifiek besteden we in dit hoofdstuk aandacht aan de evolutie van het aantal gebruikers, ondernemingen en werknemers in het stelsel van de dienstencheques sinds de opstart van het systeem, maar ook aan de regionale spreiding. Ook het profiel van de actoren in het systeem (gebruikers, ondernemingen en werknemers) is nader geanalyseerd. Hiervoor maken we voornamelijk gebruik van verschillende bestaande administratieve bronnen. Voor bepaalde aspecten wordt ook gebruik gemaakt van de resultaten van de enquête bij dienstencheque-werknemers. De verschillende gebruikte bronnen staan steeds duidelijk vermeld. Een samenvattende tabel met de meest belangrijke vaststellingen kan in het laatste hoofdstuk van dit deel teruggevonden worden.
juli 2012
13
2
OMVANG VAN HET DIENSTENCHEQUESYSTEEM IN 2011
In onderstaande tabel worden de kernindicatoren voor 2011 weergegeven met betrekking tot het gebruik van dienstencheques en de tewerkstelling in het dienstencheque-systeem. De tabel bevat alle basiscijfers voor de belangrijkste actoren van het systeem: ondernemingen, werknemers en gebruikers, inclusief de cijfers van de dienstencheques voor moederschapshulp voor zelfstandigen. Tabel 1: Kernindicatoren dienstencheques in 2011 Doelgroep
Indicator
Bereik
Aantal gebruikers die in 2011 minstens 1 bestelling plaatsten
834.959
Aantal aangekochte/bezorgde cheques in 2011 Gebruikers
waarvan dienstencheque voor zelfstandigen5 Aantal gebruikers van elektronische dienstencheques Aantal aangekochte/bezorgde elektronische cheques in 2011
Ondernemingen
437.749 128.143 17.928.003
Aantal erkende ondernemingen eind 2011
2.754
Aantal actieve ondernemingen in 20116
2.708
Aantal terugbetaalde cheques in 2011 Aantal erkende ondernemingen met elektronische dienstencheques in 2011 Aantal werknemers in de loop van 20117
Werknemers
109.101.714
8
105.273.001 1.840 149.827
Aantal werknemers eind 2011
112.961
Aantal jobs in de loop van 20119
164.789
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RVA en Sodexo (2011)
5
Dit zijn de cheques voor moederschapshulp waar enkel zelfstandigen een beroep op kunnen doen.
6
Een actieve onderneming is een onderneming die minstens één cheque heeft ingediend voor terugbetaling in de 12 maanden gevolgd op de erkenning en na afloop van deze periode tijdens elke nieuwe periode van 12 maanden dienstencheques voor terugbetaling heeft ingediend bij de uitgiftemaatschappij.
7
De werknemers worden slechts één keer geteld, ook al hebben zij gewerkt in verschillende ondernemingen.
8
Gegevens voor eind 2011 hebben betrekking op lopende contracten in de loop van december 2011 en januari 2012.
9
Het aantal banen geteld in de loop van het jaar is afhankelijk van het aantal werknemers dat in iedere onderneming werd aangegeven (volgens de exploitatiezetel).
juli 2012
14
Tabel 2 geeft een overzicht van de omvang van het dienstencheque-systeem sinds de opstart in 2004. De jaarlijkse groeivoet wordt weergegeven in Figuur 1. Tabel 2: Evolutie van het stelsel van de dienstencheques tussen 2004 en 2011 2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
504
840
1.163
1.504
1.892
2.292
2.576
2.708
61.759
87.152
103.437
120.324
136.915
149.827
98.814
190.734
316.101
449.626
557.48210
665.884
760.702
834.959
Terugbetaalde cheques (in milj.)
5,62
17,2
32,1
48,9
65,2
78,6
94,8
105,3
Aangekochte cheques (in milj.)
8,11
20,3
35,9
53,1
73,6
78,2
97,1
109,1
Actieve erkende ondernemingen Werknemers in de loop van het jaar Actieve gebruikers
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RVA en Sodexo (2004-2011)
Uit Figuur 1 blijkt dat het aantal terugbetaalde en aangekochte cheques blijft groeien in 2011 (meer dan 10%), maar dat deze groei niet meer zo sterk is als in 2010 (meer dan 20%). Het aantal actieve gebruikers, ondernemingen en werknemers stijgt aan een lager tempo (tussen 5% en 10%), wat aangeeft dat de intensiteit van gebruik van cheques per gebruiker in 2011 is toegenomen. Figuur 1: Groei van het stelsel van de dienstencheques tussen 2004 en 2011 250%
200%
150%
100%
50%
0% Actieve erkende ondernemingen
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
67%
38%
29%
26%
21%
12%
5%
41%
19%
16%
14%
9%
Werknemers (loop van jaar) Actieve gebruikers
93%
66%
42%
24%
19%
14%
10%
Terugbetaalde cheques
206%
87%
52%
33%
21%
21%
11%
Aangekochte cheques
150%
77%
48%
38%
6%
24%
12%
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RVA en Sodexo (2004-2011)
10
Op basis van berekeningen van IDEA Consult. Dit cijfer komt niet overeen met RVA-gegevens omwille van verschillen in de methodologie van berekeningen.
juli 2012
15
3
ANALYSE VAN DE DIENSTENCHEQUE-GEBRUIKERS
3.1
Aantal dienstencheque-gebruikers en evolutie sinds de opstart van het systeem
In 2011 telde het dienstencheque-systeem 834.959 actieve gebruikers tegenover 98.814 gebruikers bij de opstart in 2004. Het aantal gebruikers verachtvoudigde dus sinds de invoering van het systeem. Ondanks het feit dat het dienstencheque-systeem reeds 8 jaren geleden werd ingevoerd, blijft het nieuwe gebruikers aantrekken. Zo steeg het aantal gebruikers in 2011 ten opzichte van 2010 met 10%. De groeivoet is wat lager dan de voorbije jaren maar blijft nog relatief hoog. Het aantal dienstencheque-gebruikers blijft zich dus uitbreiden. Figuur 2: Groei van het aantal gebruikers van dienstencheques tussen 2004 en 2011 900.000
100%
800.000
90% 80%
700.000
70% 600.000 60% 500.000 50% 400.000 40% 300.000 30% 200.000
20%
100.000
Actieve gebruikers Groei
10%
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
98.814
190.734
316.101
449.626
557.482
665.884
760.702
834.959
93%
66%
42%
24%
19%
14%
10%
0%
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens Sodexo (2004-2011)
De uitbreiding van het aantal dienstencheque-gebruikers blijkt ook uit Figuur 3. Deze figuur geeft de evolutie weer van de penetratiegraad van het dienstencheque-systeem (het aandeel gebruikers op de totale populatie ouder dan 20 jaar) sinds 2006. Hieruit blijkt dat steeds meer inwoners gebruik maken van het dienstencheque-systeem. Terwijl in 2006, slechts 5,2% van de inwoners ouder dan 20 jaar gebruik maakten van dienstencheques, is dit aandeel bijna verdubbeld in 2011 (9,9%). Dit percentage betreft echter het aantal individuele gebruikers van dienstencheques en niet het aantal huishoudens dat gebruik maakt van dienstencheques. Een huishouden bevat doorgaans meerdere personen, waardoor het aantal Belgische huishoudens ook kleiner is dan het bevolkingsaantal. Indien we het aantal huishoudens waar minstens één persoon dienstencheques gebruikt11 vergelijken met het totaal aantal huishoudens in België12 bekomen we een penetratiegraad van 17% in 2011. Dat betekent dus dat binnen 17% van alle huishoudens (zowel alleenstaanden, koppels als gezinnen) dienstencheques worden gebruikt.
11
Bestaande uit het aantal unieke adressen van dienstencheque-gebruikers (Sodexo-gegevens).
12
Gegevens van de FOD Economie (2009).
juli 2012
16
Figuur 3: Penetratiegraad van gebruikers van dienstencheques tussen 2006 en 2011 10% 9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% 0% Penetratiegraad
2006
2007
2008
2009
2010
2011
5,2%
5,5%
6,8%
8,1%
9,1%
9,9%
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens Sodexo (2011) en ADSEI (2011)
3.2
Regionale spreiding van de dienstencheque-gebruikers
Tabel 3 geeft het aantal actieve gebruikers per regio weer ten opzichte van de totale bevolking. Vlaanderen heeft met 60,4% van de actieve gebruikers relatief iets meer gebruikers dan het corresponderende aandeel van de regio in de totale bevolking (58,3%). Brussel en Wallonië hebben met respectievelijk 9,2% en 30,4% elk een lager aandeel dan hun regionale bevolkingsaandeel. Tabel 3 toont verder aan dat in 2011 gemiddeld 9,9% van de bevolking actief gebruik maakte van het systeem van de dienstencheques. Tussen de regio’s onderling zijn echter wat verschillen op te merken. Vlaanderen heeft de hoogste penetratiegraad met 10,3% van de actieve gebruikers in de Vlaamse bevolking, Brussel heeft de laagste penetratie aangezien slechts 9,2% van de Brusselse bevolking actief in het systeem participeert. Met een penetratiegraad van 9,5% houdt Wallonië het midden tussen beide andere regio’s. Tabel 3: Aantal actieve gebruikers naar gewest en aandeel in totale bevolking in 2011 Actieve gebruikers
Bevolking (>= 20 j.)
Penetratiegraad
Aantal
%
Aantal
%
%
76.889
9,2%
838.601
9,9%
9,2%
Vlaanderen
504.259
60,4%
4.915.523
58,3%
10,3%
Wallonië
253.811
30,4%
2.678.811
31,8%
9,5%
Totaal
834.959
100%
8.432.935
100%
9,9%
Brussel
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens Sodexo (2011) en ADSEI (2011)
Binnen de regio’s zelf zijn er echter ook belangrijke verschillen op te merken wat het aandeel gebruikers van dienstencheques betreft. Kaart 1 geeft een gedetailleerd beeld van de relatieve spreiding van de actieve gebruikers per gemeente in 2011. Uit deze kaart blijkt duidelijk dat het gebruik van dienstencheques in bepaalde arrondissementen beter geïmplementeerd is dan in andere. Vooral in West- en OostVlaanderen en in Vlaams en Waals Brabant is het aandeel gebruikers ten opzichte van het aantal inwoners hoog. In de steden daarentegen (bvb. Brussel, Antwerpen, Gent,…) is het aandeel gebruikers relatief laag.
juli 2012
17
Kaart 1: Spreiding van het aantal gebruikers t.o.v. het aantal inwoners ouder dan 20 jaar per gemeente in 2011
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens Sodexo (2011) en NIS (2010)
Wanneer we het aantal gebruikers per regio bestuderen voor de periode 2008-2011, zien we dat er een evolutie in de regionale spreiding heeft plaatsgevonden. Tabel 4 geeft het aantal gebruikers per regio tussen 2008 en 2011 en de jaarlijkse groeivoet weer. Hieruit blijkt duidelijk dat Brussel de laatste jaren zijn achterstand ten opzichte van Vlaanderen probeerde in te halen. Zo steeg het aantal gebruikers in Brussel met 15% tussen 2010 en 2011 tegen slechts 9% in de rest van het land. Het aantal gebruikers in Wallonië steeg tussen 2010 en 2011 met ongeveer dezelfde groeivoet als het aantal in Vlaanderen, terwijl er in deze regio in de voorbije jaren een inhaalbeweging was op te merken. Tabel 4: Evolutie van het aantal gebruikers per regio tussen 2008 en 2011 Brussel
2008
2009
2010
2011
39.091
53.983
66.795
76.889
groeivoet Vlaanderen
38,1% 349.005
groeivoet Wallonië
16,8% 169.386
groeivoet Totaal
204.107 20,5%
557.482 groeivoet
407.794
665.884 19,4%
23,7% 460.957 13,0% 232.950 14,1% 760.702 14,2%
15,1% 504.259 9,4% 253.811 9,0% 834.959 9,8%
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
De Brusselse, en voordien Waalse, inhaalbeweging verklaren de evolutie in de regionale spreiding van de gebruikers tussen 2007 en 2011 (zie Figuur 4). Zo daalde het aandeel actieve gebruikers in Vlaanderen van 65% in 2007 tot 60,4% in 2011. Daartegenover zien we een lichte stijging van het Waalse aandeel van 29,3% in 2007 tot 30,4% in 2011 en een sterke stijging van het percentage Brusselse actieve gebruikers van 5,9% in 2007 tot 9,2% in 2011.
juli 2012
18
Figuur 4: Evolutie van het aandeel gebruikers naar gewest tussen 2007 en 2011 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Brussel
2007 (N=449.624)
2008 (N=557.482)
2009 (N=665.884)
2010 (N=760.702)
2011 (N=834.959)
5,9%
7,0%
8,1%
8,8%
9,2%
Vlaanderen
64,9%
62,6%
61,2%
60,6%
60,4%
Wallonië
29,3%
30,4%
30,7%
30,6%
30,4%
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
juli 2012
19
3.3
Profiel van de dienstencheque-gebruikers
Tabel 5 geeft het overzicht weer van de actieve gebruikers van dienstencheques naargelang hun leeftijd en regio. Uit deze gegevens blijkt dat de grootste groep gebruikers een leeftijd heeft tussen de 35 en 55 jaar, goed voor ongeveer 45% van de gebruikers. Iets meer dan een kwart van de actieve gebruikers bestaat uit 65-plussers. Er bestaan ook verschillen tussen de regio’s onderling. Brussel telt met 19,2% aanzienlijk meer actieve gebruikers jonger dan 35 jaar dan Vlaanderen en Wallonië (resp. 14% en 13%). In Wallonië en Vlaanderen zien we dan weer het grootste aandeel actieve gebruikers ouder dan 65 jaar (27% tegenover 23% in Brussel). Tabel 5: Aantal actieve gebruikers naar leeftijd en regio in 2011 Totaal (N= 834.959)
Brussel (N=76.889)
Vlaanderen (N= 504.259)
Wallonië (N= 253.811)
< 35 jaar (N=120.015)
14,4%
19,2%
14,2%
13,3%
Tussen 35 en 44 jaar (N=200.571)
24,0%
25,3%
24,2%
23,2%
Tussen 45 en 54 jaar (N=176.142)
21,1%
18,9%
21,6%
20,7%
Tussen 55 en 64 jaar (N=116.810)
14,0%
14,0%
13,1%
15,8%
Tussen 65 en 79 j. (N=134.290)
16,1%
13,7%
16,2%
16,6%
>=80 jaar (N=87.131)
10,4%
8,8%
10,7%
10,4%
Totaal (N=834.959)
100%
100%
100%
100%
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens Sodexo (2011)
Figuur 5 geeft de evolutie weer van het aandeel dienstencheque-gebruikers binnen de verschillende leeftijdsgroepen. Hieruit blijkt dat het aandeel 65-plussers licht stijgt sinds 2008 (van 25,1% in 2008 naar 26,5% in 2011). Het stijgende aandeel 65-plussers leidt tot een aantal vragen betreffende de doelstellingen van het dienstencheque-systeem. In principe is de maatregel bedoeld voor de combinatie arbeid-gezin, waardoor 65-plussers niet tot de doelgroep van gebruikers behoren. Bijkomend roept de stijging van het aandeel gebruikers van 80 jaar en ouder ook vragen op rond de nood aan zorgtaken bij het uitvoeren van dienstencheque-prestaties, waar noch het systeem noch de meeste werkgevers op zijn voorbereid.
juli 2012
20
Figuur 5: Evolutie van het aandeel gebruikers naar leeftijd tussen 2008 en 2011 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
2008 (N=548.557)
2009 (N=665.884)
2010 (N=760.702)
2011 (N=834.959)
< 35 jaar
13,6%
15,7%
15,0%
14,4%
Tussen 35 en 64 jaar
61,3%
59,4%
59,4%
59,1%
65+er
25,1%
24,8%
25,6%
26,5%
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens Sodexo (2008-2011)
juli 2012
21
3.4
Intensiteit van het gebruik van dienstencheques
In 2011 waren 834.959 actieve gebruikers goed voor een totaal van ongeveer 109,1 miljoen aangekochte dienstencheques. Tabel 6 geeft het gemiddeld aantal aangekochte cheques per gebruiker weer naargelang hun regio en leeftijd. Hieruit blijkt dat een gebruiker gemiddeld in 2011 127 cheques heeft aangekocht. Er zijn enkele verschillen op te merken tussen de regio’s. Zo werden er in Brussel gemiddeld 150 cheques per gebruiker gekocht tegenover gemiddeld 129 in Vlaanderen en 116 in Wallonië. De leeftijd blijkt eveneens een verschil te maken in het aankoopgedrag van de gebruikers. Jongere gebruikers tot 35 jaar kopen gemiddeld 100 cheques, terwijl de leeftijdsgroep tussen de 35 en 64 jaar met ongeveer 139 cheques gemiddeld het grootste aantal cheques aanschaft. Gebruikers op oudere leeftijd zitten in de middencategorie met een verbruik van gemiddeld 116 cheques in 2011. De Brusselaars en gebruikers tussen 35 en 64 jaar blijken dus de meest intensieve gebruikers van dienstencheques te zijn. Dit stemt ook overeen met de vaststellingen van voorbije jaren. Tabel 6: Aantal aangekochte cheques naar profiel van de gebruiker in 2011 Gemiddeld aangekochte cheques Totaal
Regio
Leeftijd
Totaal (N= 834.959)
127
Brussel (N= 76.889)
150
Vlaanderen (N= 504.259)
129
Wallonië (N= 253.811)
116
< 35 jaar (N= 120.015)
100
35-64 jaar (N= 493.523)
139
> 65 jaar (N=221.421)
116
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens Sodexo (2011)
Figuur 6 geeft vervolgens het gemiddeld aantal aangekochte cheques weer tussen 2007 en 2011. Hieruit blijkt dat de intensiteit van gebruik van dienstencheques zeer sterk varieert van jaar tot jaar. Na een stijging van 12% tussen 2007 en 2008, is het gemiddeld gebruik van dienstencheques gedaald tussen 2008 en 2009 (met 12,2%) om weer te stijgen tussen 2009 en 2010 (met 7,8%) en tussen 2010 en 2011 (met 2,4%). De piek in 2008 is echter waarschijnlijk toe te schrijven aan een verhoogde aankoop van cheques voor de aangekondigde prijsverhogingen in 2009. Figuur 6: Evolutie van het aantal aangekochte cheques per gebruiker tussen 2007 en 2011 135
15%
130
10%
125
5%
120
0%
115
-5%
110
-10%
105 Gemiddeld aantal cheques Groei
2007 117
2008
2009
2010
2011
131
115
124
127
12,0%
-12,2%
7,8%
2,4%
-15%
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens Sodexo (2007-2011)
juli 2012
22
3.5
Gebruik van elektronische dienstencheques
Tabel 7 geeft het aandeel gebruikers van elektronische dienstencheques weer naargelang hun profielkenmerken. Algemeen zien we dat ongeveer 14,4% van de gebruikers in 2011 beroep deden op elektronische dienstencheques. In Brussel wordt er echter aanzienlijk meer gebruik gemaakt van de elektronische cheques (20,6%) dan in Wallonië (12,7% van de totale actieve gebruikers). Vlaanderen situeert zich met 14,3% ongeveer op het gemiddelde. Ook naar leeftijd zijn er logischerwijze grote verschillen in het gebruik van elektronische cheques. Zo daalt het gebruik van elektronische dienstencheques lineair met de leeftijd van de gebruiker. Het meer verspreide gebruik van elektronische cheques in Brussel kan dus ook het gevolg zijn van de jongere populatie van gebruikers. Tabel 7: Aandeel gebruikers van elektronische cheques naar profiel (2011) % gebruikers elektronische cheques Totaal
Regio
Leeftijd
Totaal (N= 834.959)
14,4%
Brussel (N= 76.889)
20,6%
Vlaanderen (N= 504.259)
14,3%
Wallonië (N= 253.811)
12,7%
< 35 jaar (N= 120.015)
21,0%
35-64 jaar (N= 493.523)
16,4%
> 65 jaar (N=221.421)
6,4%
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens Sodexo (2011)
Figuur 7 toont de evolutie in het aandeel gebruikers van elektronische dienstencheques sinds 2006. In 2011 bedroeg dit aandeel 14,4% tegenover slechts 1,7% in 2006. Het gebruik van elektronische dienstencheques is dus sterk gestegen over de periode 2006 tussen 2011. De sterkste groei werd echter tussen 2006 en 2007 geregistreerd. Daarna is het aandeel elektronische gebruikers continu blijven groeien maar aan een steeds trager tempo. Wel merken we in 2011 opnieuw een lichte stijging op van de groei van het aandeel van gebruikers van elektronische dienstencheques (25,4%). Figuur 7: Evolutie van het gebruik van elektronische dienstencheques tussen 2006 en 2011 140.000
50% 45%
120.000
40% 100.000
35% 30%
80.000
25% 60.000
20%
40.000
15% 10%
20.000 0
5% 2006
2007
2008
2009
2010
2011
Aantal cheques
7.046
40.863
59.378
82.072
102.228
128.143
Aandeel gebruikers elektronische cheques
1,7%
9,1%
10,7%
11,4%
12,6%
14,4%
45,3%
38,2%
24,6%
25,4%
Groei
0%
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens Sodexo (2006-2011)
juli 2012
23
In 2012 zal het gebruik van elektronische dienstencheques hoogstwaarschijnlijk stijgen. Vanaf 1 april 2012 zijn de erkende dienstencheque-ondernemingen immers verplicht zowel het systeem van de papieren als van de elektronische dienstencheques aan te bieden. Het feit dat de onderneming zelf geen gebruik maakte van elektronische dienstencheques blijkt zowel uit de gebruikersenquête van 2010 als de werknemersenquête van 2011 (zie Figuur 73 in bijlage) een belangrijke oorzaak te zijn waarom gebruikers of werknemers niet met elektronische dienstencheques werken. De verplichting van ondernemingen om ook van elektronische dienstencheques gebruik te maken, zal dus hoogstwaarschijnlijk een impact hebben op het aandeel gebruikers van elektronische dienstencheques. Een groot deel gebruikers gaven in de enquête van 2010 echter ook aan dat ze geen elektronische cheques gebruiken omdat ze tevreden zijn over papieren cheques (46%). Lang niet alle gebruikers zullen dus overschakelen naar de elektronische cheques.
juli 2012
24
4
ANALYSE VAN DE ERKENDE DIENSTENCHEQUEONDERNEMINGEN
4.1
Aantal dienstencheque-ondernemingen sinds de opstart van het systeem
en
evolutie
In 2011 waren er op het einde van het jaar 2.754 ondernemingen erkend door de RVA, waarvan 2.708 beschouwd kunnen worden als actieve ondernemingen. Dit betekent dat deze ondernemingen in 2011 minstens één dienstencheque voor terugbetaling hebben ingediend. Tegenover 2010 steeg het aantal ondernemingen met 5%. Deze groei ligt lager dan in de voorbije jaren, maar blijft aanzienlijk aangezien het systeem ondertussen reeds 8 jaar bestaat. De verhouding van het aantal actieve ondernemingen t.o.v. het aantal erkende ondernemingen stijgt doorheen de jaren (van 76,5% in 2005 naar 98,3% in 2011). Dit toont aan dat de markt van de dienstencheques zich met de tijd verder stabiliseert en verankert. Mogelijk zorgde de afschaffing van de tijdelijke erkenning van dienstenchequeondernemingen in juli 2009 voor de afname in het verschil tussen het aantal erkende en actieve dienstencheque-ondernemingen. Figuur 8: Aantal erkende en actieve ondernemingen13 tussen 2004 en 2011 3.000
70%
2.500
60% 50%
2.000
40% 1.500 30% 1.000
20%
500 -
10% 2004
Erkende ondernemingen
785
Actieve ondernemingen
504
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
0%
1.038 1.438 1.720 2.130 2.499 2.664 2.754 840
1.162 1.504 1.892 2.292 2.576 2.708
Groei erkende ondernemingen
32%
39%
20%
24%
17%
7%
3%
Groei actieve ondernemingen
67%
38%
29%
26%
21%
12%
5%
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RVA (2004-2011)
13
Het aantal erkende ondernemingen heeft betrekking op de situatie op 31 december van elk jaar, terwijl het aantal actieve ondernemingen betrekking heeft op de laatste 12 maanden na de erkenning.
juli 2012
25
4.2
Regionale spreiding ondernemingen
van
de
dienstencheque-
Tabel 8 geeft het aantal erkende ondernemingen per regio tussen 2007 en 2011 samen met de groeivoet weer. Hieruit blijkt dat het aantal ondernemingen nog steeds groeit (gemiddeld 3,4%), maar met sterke verschillen tussen de regio’s. Zo ligt de aangroei in Wallonië en Vlaanderen het laagste en zien we in Brussel de sterkste aangroei met 8,9% meer erkende ondernemingen. Toch ligt ook voor Brussel de groeivoet aanzienlijk lager dan in 2009 (8,9% versus 35% in 2009). Vooral voor Wallonië valt op dat de groeivoet sterk gedaald is en voor het eerst in jaren onder de gemiddelde groeivoet ligt. Tabel 8: Erkende dienstencheque-ondernemingen per regio (2007-2011) 2007 Brussel
2008
214 groeivoet
Vlaanderen
315 +47,2%
921 groeivoet
Wallonië
Totaal
1.720
946 +18,4%
2.130 +23,8%
1.198
+2,4% 1.044
+10,4% 2.499
+17,3%
490 +8,9%
1.170 +3,7%
799 +36,6%
groeivoet
1.128 +11,0%
2011
450 +5,9%
1.016
585
2010
425 +35,0%
+10,3%
groeivoet
2009
1.066
+2,1% 2.664
+6,6%
2.754
+3,4%
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RVA (2007-2011)
De sterkere stijging van het aantal dienstencheque-ondernemingen in Brussel is ook op te merken in Figuur 9. Deze figuur geeft de regionale spreiding van de erkende dienstencheque-ondernemingen weer. Tussen 2010 en 2011 is het aandeel ondernemingen in Brussel gestegen van 16,9% tot 17,8%. Omwille van de lagere stijging van het aantal dienstencheque-ondernemingen in de twee andere regio’s, zien Vlaanderen en Wallonië hun aandeel ondernemingen licht dalen. Verder valt op dat de regionale spreiding van dienstencheque-ondernemingen de laatste jaren minder sterk is gewijzigd. Brussel en Wallonië hebben hun eerdere achterstand door een tragere opstart ingehaald, waardoor hun positie zich nu stabiliseert. De aanwezigheid van relatief minder ondernemingen in Vlaanderen ten opzichte van Wallonië en Brussel kan deels verklaard worden door de concentratie van maatschappelijke zetels in het Brussels gewest en anderzijds door de grootte van de ondernemingen. In Vlaanderen, zeker in zorgverband, zijn er grotere structuren en ondernemingen actief dan in Wallonië. Figuur 9: Aandeel erkende dienstencheque-ondernemingen (op maatschappelijke zetel) naar gewest tussen 2007 en 2011 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
2007 (N=1.720)
2008 (N=2.130)
2009 (N=2.499)
2010 (N=2.664)
2011 (N=2.754)
Brussel
12,3%
14,8%
17,0%
16,9%
17,8%
Vlaanderen
54,6%
47,7%
45,1%
43,9%
43,5%
Wallonië
33,1%
37,5%
37,9%
39,2%
38,7%
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RVA (2007-2011)
juli 2012
26
Figuur 10 geeft vervolgens het aandeel ondernemingen per provincie weer. Hieruit blijkt dat de meeste ondernemingen (maatschappelijke zetel) gevestigd zijn in Brussel (16,6%), Henegouwen (14,4%) en Luik (11%). Figuur 10: Aandeel ondernemingen per provincie (maatschappelijke zetel) in 2011 18%
16%
14%
12%
10%
8%
6%
4%
2%
0% Antwerpen
Brussel
Henegouwen
Limburg
Luik
Luxemburg
Namen
OostVlaanderen
VlaamsBrabant
WaalsBrabant
WestVlaanderen
10,1%
16,6%
14,4%
6,3%
11,0%
2,5%
4,3%
10,6%
7,1%
6,7%
10,3%
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
juli 2012
27
4.3
Profiel van de dienstencheque-ondernemingen
Dienstencheque-ondernemingen kunnen worden ingedeeld in verschillende types. Deze indeling per type gebeurt via de antwoorden die de ondernemingen zelf aankruisen op hun antwoordformulier van de jaarlijkse enquête van de RVA14. Onderstaande tabel geeft de verhouding weer van het aantal ondernemingen volgens de gehanteerde categorieën. Het grootste segment van de ondernemingen (46,4%) zijn handelsvennootschappen, gevolgd door natuurlijke personen (16,3%) en vervolgens door ondernemingen met een VZW-structuur (12,5%). Er zijn echter grote regionale verschillen wat het belang van de verschillende types ondernemingen betreft. Tussen de regio’s onderling spant Brussel de kroon in het percentage handelsvennootschappen met 68,6% van de ondernemingen. Vlaanderen scoort dan weer hoger dan de anderen op het percentage ondernemingen dat onder de publieke sector valt, OCMW’s en gemeentes (15,1%). In Wallonië zijn relatief het meeste VZW’s actief (14,1%). Het lage percentage invoegbedrijven in Vlaanderen (1,9%) ten opzichte van Wallonië (7,8%) is te verklaren door het stopzetten van invoegerkenningen voor dienstencheque-ondernemingen in Vlaanderen. Deze komen in Vlaanderen niet meer in aanmerking voor een erkenning en financiering als invoegbedrijf. Het aantal Vlaamse invoegbedrijven die nog dienstencheque-activiteiten uitvoeren daalt dus geleidelijk, waardoor dit type onderneming in Vlaanderen langzaam uitdooft. Tabel 9: Aantal dienstencheque-ondernemingen naar type onderneming en regio volgens maatschappelijke zetel in 2011
Private ond. Interim Invoegonderneming
Totaal (N= 2.416)
Brussel (N= 401)
Vlaanderen (N=1.075)
Wallonië (N=940)
46,4%
68,6%
43,7%
40,1%
1,0%
1,5%
1,3%
0,5%
4,1%
1,2%
1,9%
7,8%
VZW
12,5%
11,5%
11,4%
14,1%
OCMW en gemeente
10,2%
0,2%
15,1%
8,9%
9,4%
2,2%
12,3%
9,3%
16,3%
14,7%
14,3%
19,3%
PWA Natuurlijke persoon
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
14
Dit zorgt wel voor enige vertekening gezien sommige ondernemingen in meerdere categorieën passen, zoals invoegbedrijven. Interimbedrijven hebben vaak ook zelfstandige handelsvennootschappen voor dienstencheques.
juli 2012
28
Het aandeel dienstencheque-ondernemingen binnen de verschillende types is ook sterk geëvolueerd sinds de opstart van het systeem. Figuur 11 geeft het aandeel dienstencheque-ondernemingen volgens de verschillende types weer tussen 2004 en 2011. Hieruit blijkt dat het aandeel commerciële private ondernemingen en natuurlijke personen fors is gestegen tussen 2004 en 2011 vooral ten nadele van VZW’s, OCMW’s/gemeentes en PWA’s. Terwijl in 2004 het aandeel commerciële private ondernemingen en natuurlijke personen slechts 16% en 4% bedroeg, stegen hun aandelen in 2011 tot respectievelijk 46% en 16%. VZW’s, OCMW’s/gemeentes en PWA’s daarentegen vertegenwoordigden in 2011 elk slechts 10% van de dienstencheque-ondernemingen, terwijl ze in 2004 meer dan 20% van de ondernemingen vertegenwoordigden (en zelfs 30% in het geval van PWA’s). Het dalende aandeel bij OCMW’s en PWA’s is logisch aangezien het aantal OCMW’s en PWA’s begrensd is. Alle PWA’s en alle OCMW’s met poetsdiensten zijn reeds zeer snel in het systeem gestapt. Bij VZW’s geldt dit minder aangezien het relatief eenvoudig is nieuwe structuren op te zetten. Het zijn vaak echter bestaande grotere structuren die in het dienstencheque-systeem zijn ingestapt bij de opstart, waardoor dit type onderneming slechts beperkt uitbreidt en het relatieve aandeel terugvalt. Dezelfde evolutie is ook zichtbaar wanneer het aantal werknemers en het aantal terugbetaalde cheques per type onderneming worden vergeleken. Deze figuren zijn terug te vinden in bijlage. Figuur 11: Evolutie aandeel dienstencheque-ondernemingen naar type tussen 2004 en 2011 50%
40%
30%
20%
10%
0%
Private ond.
2004 (N=736)
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 (N=308) (N=1.082) (N=1.414) (N=1.724) (N=2.100) (N=2.291) (N=2.416)
16%
23%
30%
34%
38%
42%
45%
46%
Interim
2%
3%
3%
2%
2%
1%
1%
1%
Invoegonderneming
3%
5%
6%
6%
6%
5%
4%
4%
VZW
21%
17%
16%
16%
14%
15%
13%
13%
OCMW en gemeente
24%
22%
18%
15%
13%
12%
11%
10%
PWA
31%
23%
18%
15%
13%
11%
10%
9%
4%
6%
9%
13%
14%
14%
16%
16%
Natuurlijke persoon
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RVA (2004-2011)
juli 2012
29
4.4
Aantal werknemers en terugbetaalde dienstencheques
Tabel 13 geeft weer hoeveel cheques gemiddeld door dienstencheque-ondernemingen worden ingediend en hoeveel werknemers gemiddeld worden tewerkgesteld, uitgesplitst naar type onderneming. Algemeen heeft een dienstencheque-onderneming in 2011 gemiddeld 42.770 cheques ingediend en 63 werknemers tewerkgesteld. Net zoals in 2010 zijn er echter grote verschillen merkbaar naargelang het type onderneming. Interimbedrijven stellen gemiddeld het meeste werknemers te werk (885). Bij deze ondernemingen gaat het dan ook over een groot aantal werknemers, verspreid over een klein aantal ondernemingen. Natuurlijke personen zijn daarentegen vaak kleine ondernemingen. Gemiddeld tellen deze maar 13 werknemers per onderneming. Per werknemer werden er in 2011 gemiddeld 679 cheques binnengebracht. Dit is een beperkte groei ten opzichte van 2010 (673). Er zijn echter een aantal verschillen naargelang het type onderneming. Zo leverde een werknemer in een interimbedrijf in 2011 gemiddeld 597 cheques af tegen 707 bij een PWA. Bij interim-bedrijven gaat het ook vaker om deeltijdse contracten, terwijl bij andere ondernemingen zoals PWA’s meer werknemers halftijds of voltijds aan de slag zijn en dus meer prestaties leveren. Tabel 10: Terugbetaalde dienstencheques en aandeel werknemers naar type onderneming in 2011 Aantal ingediende dienstencheques per onderneming (N= 2.38915)
Aantal werknemers (N=149.827)
Aantal cheques per werknemer
%
Gem.
%
Gem.
Private ond.
50,2%
46.256
49,0%
66
701
Interim
12,8%
528.112
14,2%
885
597
7,1%
75.054
7,5%
115
653
13,2%
45.150
13,1%
66
684
OCMW en gemeente
5,2%
21.837
5,0%
31
704
PWA
8,1%
36.759
7,8%
52
707
Natuurlijk persoon
3,4%
8.795
3,4%
13
677
100%
42.770
100%
63
679
Invoegonderneming VZW
Totaal
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
15
Deze percentages zijn berekend op het aantal bedrijven dat op de enquête van de RVA antwoordde.
juli 2012
30
5
ANALYSE VAN DE DIENSTENCHEQUE-WERKNEMERS
5.1
Aantal dienstencheque-werknemers en evolutie sinds de opstart van het systeem
Voor de weergave van het aantal werknemers wordt zowel beroep gedaan op de cijfers van de RVA als van de RSZ/RSZPPO. De RVA werkt op jaarbasis, terwijl de RSZ/RSZPPO beschikt over kwartaalcijfers. In Tabel 11 wordt het aantal werknemers weergegeven voor het jaar 2011. Aan de hand van de enquête van de RVA kan het aantal werknemers werkzaam in de loop van 2011 en het aantal werknemers nog onder contract op het einde van 2011 worden bepaald. In de RVA-enquête moeten ondernemingen aangeven hoeveel werknemers zij tewerkstelden en hoeveel zij op het einde van het jaar nog onder contract hadden.Volgens deze gegevens waren er in de loop van 2011 149.827 individuele werknemers aan de slag. Op het einde van het jaar waren er nog 112.961 werknemers onder contract, wat deels kan verklaard worden door de uitstroom van een aantal werknemers uit het systeem, maar ook door werknemers die in dat kwartaal geen prestaties leverden. Tabel 11: Aantal dienstencheque-werknemers in 2011 volgens RVA en RSZ/RSZPPO 2011Q1
2011Q2
2011Q3
2011Q4
In de loop van 2011 RVA
Jaar 2011 149.827
Eind 2011
112.961
RSZ
In de loop van het kwartaal
108.819
111.616
113.667
116.094
RSZPPO
In de loop van het kwartaal
4.418
4.492
4.550
4.531
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RVA, RSZ en RSZPPO (2011)
De cijfers van de RSZ en de RSZPPO geven het aantal werknemers aan die in de loop van een kwartaal in de aangiftes van de ondernemingen werden aangegeven als dienstencheque-werknemers. Hierbij is het belangrijk op te merken dat deze cijfers afhankelijk zijn van de correcte aangifte door de werkgever. Soms worden niet alle werknemers aangegeven als dienstencheque-werknemer of wordt omkaderingspersoneel ten onrechte onder deze categorie geplaatst. De correctheid van de aangegeven cijfers stijgt echter wel met de tijd. De cijfers zijn ondertussen zo goed als volledig. In het vierde kwartaal van 2011 geven de RSZ/RSZPPO aan respectievelijk 116.094 en 4.531 unieke werknemers te hebben geregistreerd voor een totaal van 120.625 werknemers.
juli 2012
31
In onderstaande tabel worden de door de RSZ/RSZPPO geregistreerde uren weergegeven. In het totaal komt men aan ongeveer 109,9 miljoen geregistreerde uren, een getal dat hoger ligt dan het aantal door ondernemingen ingebrachte cheques (105.273.001). Hier speelt mogelijk een vertragingseffect tussen het leveren van de prestaties door de werknemer en het indienen van de cheque door de onderneming. Tabel 12: Aantal gepresteerde uren van dienstencheque-werknemers in 2011 volgens RSZ16/RSZPPO 2011Q1
2011Q2
2011Q3
2011Q4
RSZ/RSZPPO: werkelijk gepresteerde uren
Jaar 2011 109.860.226
RSZ RSZPPO
25.881.246
27.164.654
24.093.775
27.536.035
104.675.710
1.253.553
1.291.035
1.327.881
1.312.047
5.184.516
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RSZ en RSZPPO (2011)
Figuur 12 geeft vervolgens de evolutie van het aantal werknemers weer volgens RVAgegevens tussen 2006 en 2011. Hieruit blijkt duidelijk dat het aantal werknemers continu is blijven stijgen. Tussen 2010 en 2011 is het aantal werknemers nog met 9,4% gestegen. Hieruit blijkt dat de tewerkstelling in het systeem blijft stijgen, ondanks het feit dat het systeem ondertussen 8 jaar geleden geïmplementeerd werd. Het systeem blijft dus een belangrijke generator van nieuwe jobs. Figuur 12: Aantal dienstencheque-werknemers in de loop van het jaar (2006-2011) 160.000
45%
140.000
40% 35%
120.000
30%
100.000
25% 80.000 20% 60.000
15%
40.000
10%
20.000 -
5% 2006
2007
2008
2009
2010
2011
Aantal werknemers 61.759
87.152 103.437 120.324 136.915 149.827
Groei
41,1%
18,7%
16,3%
13,8%
0%
9,4%
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RVA (2006-2011)
16
Bij een voltijdse tewerkstelling is er bij de RSZ-aangifte geen referentie naar het aantal uren dat in een normale werkweek dient gepresteerd te worden. Daarom worden de aangegeven perioden opgesplitst in dagen voor voltijdse prestaties en uren voor deeltijdse tewerkstellingen. Als benadering van het aantal uren voor voltijdse prestaties werd het aantal dagen vermenigvuldigd met 7,6 in de veronderstelling dat elke dag 7u36 zou beslaan. Bij RSZPPO stelt dit probleem zich niet.
juli 2012
32
5.2
Regionale spreiding werknemers
van
de
dienstencheque-
Tabel 13 geeft het aantal werknemers weer per regio tussen 2007 en 2011. Net zoals het aantal gebruikers en ondernemingen is het aantal dienstencheque-werknemers vooral in Brussel sterk gegroeid. Het aantal dienstencheque-werknemers steeg er met 17%, terwijl de stijging in Vlaanderen en Wallonië slechts respectievelijk 8,3% en 6,0% bedroeg. De groeivoet in Brussel is bovendien bijna even hoog als het jaar ervoor (17% tussen 2010 en 2011 voor een groeivoet van 21% tussen 2009 en 2010), terwijl de groeivoet in de twee andere regio’s bijna twee keer zo laag is. Tabel 13: Evolutie aantal dienstencheque-werknemers per regio tussen 2007 en 2011 Brussel
2007
2008
2009
2010
2011
7.213
10.284
14.236
17.256
20.194
groeivoet
42,6%
Vlaanderen
38,4%
55.979 groeivoet
63.626 13,9%
23.960 groeivoet
17,0% 82.281
89.126
13,6%
29.527
33.643
23,2%
Buiten België Totaal
72.445
13,7%
Wallonië
21,2%
13,9%
8,3% 37.378
39.619
11,1%
6,0%
n.a.
n.a.
n.a.
n.a.
888
87.152
103.437
120.324
136.915
149.827
groeivoet
18,7%
16,3%
13,8%
9,4%
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RVA (2007-2011)
In Figuur 13 is duidelijk te zien hoe de snellere aangroei van het aantal werknemers in Brussel samenloopt met de sterke groei aan ondernemingen in Brussel. In 2006 kwamen slechts 8,1% van de dienstencheque-werknemers uit Brussel tegenover 67,8% in Vlaanderen. In 2011 bedroegen beide percentages respectievelijk 13,5% en 59,5%. Het aandeel dienstencheque-werknemers in Wallonië is daarentegen veel stabieler gebleven (24,1% in 2006 en 26,4% in 2011). Figuur 13: Evolutie aandeel dienstencheque-werknemers per regio tussen 2006 en 2011 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Brussel
2006
2007
2008
2009
2010
2011
8,1%
8,3%
9,9%
11,8%
12,6%
13,5%
Vlaanderen
67,8%
64,2%
61,5%
60,2%
60,1%
59,5%
Wallonië
24,1%
27,5%
28,5%
28,0%
27,3%
26,4%
Buiten België
0,6%
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RVA (2007-2011)
juli 2012
33
In Tabel 14 zijn de werknemers geordend volgens woonplaats met daarnaast het aantal gecreëerde banen volgens exploitatiezetel. Het is meteen duidelijk dat er meer banen zijn gecreëerd dan dat er werknemers in het systeem actief waren, 149.827 werknemers tegenover 164.789 banen. Dit verschil kan worden verklaard door het aantal werknemers dat deeltijds voor meerdere werkgevers werkte of in de loop van het jaar van dienstencheque-onderneming is veranderd17. Vergeleken met het aantal gecreëerde banen blijkt dat voor Wallonië het aandeel werknemers en het aandeel banen gelijk is. We merken wel een lichte verschuiving van het aandeel gecreëerde banen volgens exploitatiezetel in Vlaanderen, ten voordele van Brussel. Men zou hieruit kunnen concluderen dat meer werknemers in Brussel voor meerdere dienstencheque-werkgevers hebben gewerkt in het loop van het jaar (bvb. meer deeltijdse jobs in verschillende ondernemingen of hoger verloop). Tabel 14: Aantal dienstencheque-werknemers naar regio (volgens woonplaats van de werknemer) en banen gecreëerd (volgens exploitatie zetel) in 2011 Werknemers
Banen gecreëerd
Aantal
%
Aantal
%
Brussel
20.194
13,5%
25.065
15,2%
Vlaanderen
89.126
59,5%
96.262
58,4%
Wallonië
39.619
26,4%
43.462
26,4%
888
0,6%
/
/
149.827
100%
164.789
100%
Buiten België Totaal
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
Onderstaande tabel geeft tot slot het aantal dienstencheque-banen per provincie weer, vergeleken met het totaal aantal banen per provincie. Voor de meeste provincies is de verhouding gelijklopend. Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen en Limburg hebben relatief meer dienstencheque-jobs, terwijl Brussel, Luik en Vlaams-Brabant relatief ondervertegenwoordigd zijn. In totaal vertegenwoordigen dienstcheque-jobs dus 4,3% van de totale tewerkstelling in België. Het dienstencheque-systeem blijkt dus een belangrijke pijler te zijn van de Belgische tewerkstelling. Tabel 15: Aantal dienstencheque-jobs naar provincie in 2011 Dienstencheque-jobs in de loop van 2011 Aantal
%
Alle jobs in België op 31/12/201018 Aantal
%
Antwerpen
27.683
16,8%
628.728
16,5%
Brussel
25.065
15,2%
666.537
17,5%
Henegouwen
15.162
9,2%
365.834
9,6%
Limburg
15.754
9,6%
272.445
7,1%
Luik
12.930
7,8%
319.892
8,4%
Luxemburg
3.688
2,2%
75.400
2,0%
Namen
5.313
3,2%
136.565
3,6%
Oost-Vlaanderen
21.909
13,3%
463.794
12,2%
Vlaams-Brabant
10.656
6,5%
361.070
9,5%
6.369
3,9%
119.919
3,1%
20.260
12,3%
406.251
10,6%
Waals-Brabant West-Vlaanderen
Totaal (excl. Buitenland) 164.789 100% 3.816.435 Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RVA (2011) en RSZ en RSZPPO (2010)
17 18
100%
Zie volgend hoofdstuk. Alle banen in loondienst (zowel in de privé als bij de overheid). Zelfstandigen zijn niet inbegrepen.
juli 2012
34
5.3
Profiel van de dienstencheque-werknemers
In dit hoofdstuk gaan we dieper in op het profiel van dienstencheque-werknemers. Hiervoor baseren we ons op gegevens van de RVA en op gegevens van onze eigen enquête bij dienstencheque-werknemers. 5.3.1
Volgens RVA-gegevens
In Tabel 16 vinden we, op basis van RVA-gegevens, het aandeel dienstenchequewerknemers in 2011 terug naargelang belangrijke profielkenmerken, namelijk het geslacht, de leeftijd, het scholingsniveau en de nationaliteit. Al deze profielkenmerken worden gekruist volgens de regio van de werknemer. Tabel 16: Overzicht profielkenmerken van de dienstencheque-werknemers in 2011 Totaal (N= 149.827) Man
Brussel (N=20.194)
Vlaanderen (N= 89.126)
Wallonië (N=39.619)
Buiten België (N=888)
3,0%
5,2%
2,6%
2,5%
5,5%
Vrouw
97,0%
94,8%
97,4%
97,5%
94,5%
< 30 jaar
21,7%
22,5%
21,7%
21,5%
18,4%
30 tem 39 j.
29,2%
34,6%
27,7%
29,6%
30,1%
40 tem 49 j.
30,3%
26,8%
29,8%
33,0%
34,6%
>50 jaar
18,9%
16,1%
20,8%
15,9%
17,0%
Geslacht
Leeftijd
Scholingsniveau19
Nationaliteit
Laag
56,1%
63,4%
51,3%
62,9%
64,9%
Midden
39,2%
30,3%
44,3%
32,4%
33,1%
Hoog
4,7%
6,3%
4,3%
4,7%
2,0%
België
73,4%
23,0%
79,8%
86,1%
18,2%
EU-27 (excl. België)
18,6%
55,1%
13,4%
10,2%
81,2%
8,0%
21,9%
6,8%
3,7%
0,6%
Niet-EU-27
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
Volgende belangrijke vaststellingen kunnen gedaan worden:
19
Het overgrote deel van de werknemers zijn vrouwen. Hoewel in Brussel bijna dubbel zoveel mannen zijn tewerkgesteld als in de andere regio’s, vertegenwoordigen zij ook hier slechts 5,2% van de werknemers.
Wanneer we kijken naar de leeftijd van de werknemers zien we dat meer dan 60% van de werknemers een leeftijd heeft tussen 30 en 50 jaar. Bijna 1 op 5 dienstencheque-werknemers is echter ouder dan 50 jaar. Vlaanderen telt een groter aandeel oudere werknemers, terwijl Brussel meer jongere werknemers telt.
Uit de gegevens rond het scholingsniveau blijkt dat gemiddeld iets minder dan 6 op 10 werknemers laaggeschoold zijn. Brussel heeft de meeste laaggeschoolde werknemers (63,4%). Vlaanderen heeft daartegenover met 44,3% het hoogste percentage middengeschoolden, terwijl Brussel, met 6,3% hooggeschoolden, in vergelijking met het nationaal gemiddelde van 4,7% over een hoger aandeel hooggeschoolde werknemers beschikt. Mogelijk is dit te verklaren door de grotere aanwezigheid van hooggeschoolde immigranten in Brussel (met eventueel een niet-erkend buitenlandse diploma).
Iets minder dan 3 op 4 werknemers in het dienstencheque-systeem zijn van Belgische nationaliteit. Bij de resterende werknemers heeft 19% een EU-27 nationaliteit (excl. Belgische nationaliteit) en nog eens 8% een niet-EU-
Laaggeschoold=maximum lager secundair onderwijs; Middengeschoold=hoger secundair onderwijs; Hooggeschoold= universitair en niet-universitair hoger onderwijs
juli 2012
35
nationaliteit. Er zijn echter sterke regionale variaties. Minder dan 1 op 4 werknemers in Brussel heeft de Belgische nationaliteit, tegenover meer dan 8 op 10 in Vlaanderen en Wallonië. Zo hebben 55% van de Brusselse werknemers een EU-27 nationaliteit en 22% werknemers een niet-EU-nationaliteit. Figuur 14 toont echter aan dat het profiel van dienstencheque-werknemers sterk is gewijzigd sinds 2006. Terwijl in 2006 slechts 1 op 10 dienstencheque-werknemers ouder dan 50 jaar was, is dit aandeel reeds verdubbeld in 2011. Bijna 2 op 10 werknemers in het systeem waren ouder dan 50 jaar in 2011. Figuur 14: Aandeel dienstencheque-werknemers naar leeftijd tussen 2006 en 2011 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
2006 (N=61.759)
2007 (N=87.152)
2008 (N=103.437)
2009 (N=120.324)
2010 (N=136.915)
2011 (N= 149.827)
< 30 jaar
25,5%
25,3%
24,6%
23,3%
22,6%
21,7%
30 tem 49 j.
63,8%
62,6%
61,7%
60,9%
60,1%
59,5%
50+ er
10,7%
12,1%
13,7%
15,8%
17,4%
18,9%
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RVA (2006-2011)
Ook naar nationaliteit zijn er verschuivingen zichtbaar. Zo is het aandeel niet-Belgen in het dienstencheque-systeem gestegen van 24,5% in 2010 naar 26,6% in 2011. Tabel 17 geeft vervolgens een overzicht van de meest voorkomende niet-Belgische nationaliteiten bij dienstencheque-werknemers. Hieruit blijkt dat 8,2% van de dienstencheque-werknemers de Poolse nationaliteit heeft. Hierna volgen Fransen, Portugezen, Roemenen en Nederlanders, maar met veel lagere percentages (ongeveer 2%). Deze aandelen zijn licht gestegen sinds 2010 (7,5% Polen in 2010, versus 8,2% in 2011). Tabel
17:
Meest voorkomende werknemers in 2011
niet-Belgische Aantal
Polen
12.343
nationaliteiten
van
dienstencheque-
% van totaal (N= 136.915) 8,2%
Frankrijk
2.989
2,0%
Portugal
2.604
1,7%
Roemenië
2.576
1,7%
Nederland
2.477
1,7%
Marokko
1.779
1,2%
Italië
1.729
1,2%
Bulgarije
1.060
0,7%
Spanje
832
0,6%
Dem. Rep. Congo
807
0,5%
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
juli 2012
36
5.3.2
Volgens enquête gegevens
In Tabel 9 vinden we het aandeel dienstencheque-werknemers in 2011 terug naargelang een aantal cruciale bijkomende profielkenmerken. Het gaat om het aandeel werknemers met een aanvullende uitkering, de familiale situatie, de beroepsituatie van de partner en de afkomst, bepaald op basis van de resultaten van de enquête bij dienstenchequewerknemers. Al deze profielkenmerken worden bovendien gekruist naargelang de regio van de werknemer. Tabel 18: Aandeel dienstencheque-werknemers naar profielkenmerk naar regio Totaal (N=2.917)
Brussel (N=248)
Vlaanderen (N=1.305)
Wallonië (N=1.362)
15,6%
17,9%
13,3%
19,5%
1,3%
1,7%
1,1%
1,3%
Geen uitkeringen
83,2%
80,3%
85,5%
79,1%
Alleenstaand
26,7%
28,8%
24,5%
30,6%
Gehuwd/samenwonend
73,3%
71,2%
75,5%
69,4%
Werkende
87,2%
78,1%
89,0%
86,3%
Werkloos
7,6%
10,7%
7,3%
7,3%
Inactief
5,3%
11,2%
3,7%
6,4%
Niet-EU-afkomst
12,1%
41,7%
7,4%
8,8%
EU afkomst
87,9%
58,3%
92,6%
91,2%
Aanvullende werkloosheidsuitkering Aanvullende uitkeringen
Leefloon of financiële sociale hulp
Familiale situatie
Beroepssituatie van de partner
Afkomst
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Volgende belangrijke vaststellingen kunnen hieruit getrokken worden:
Meer dan 8 op 10 werknemers ontvangen geen aanvullende uitkering. Dit aandeel is het hoogst in Vlaanderen (85,5%). 15,6% van de dienstencheque-werknemers ontvangt een aanvullende werkloosheidsuitkering en 1,3% een leefloon of financiële sociale hulp.
Meer dan 7 op 10 dienstencheque-werknemers zijn gehuwd of samenwonend. Dit aandeel is het hoogst in Vlaanderen waar 75,5% werknemers gehuwd is of samenwoont.
De overgrote meerderheid dienstencheque-werknemers met een partner, heeft een partner die aan het werk is (87,2%). Slechts 7,6% van alle partners van dienstencheque-werknemers zijn werkloos en 5,3% inactief. Vooral in Vlaanderen is het aandeel partners van dienstencheque-werknemers met een job zeer hoog (89%). Brussel scoort minder (78,1%) terwijl Wallonië in een tussenpositie zit (86,3%).
12% van de dienstencheque-werknemers heeft een niet-Europese afkomst. Dit percentage loopt zelfs tot 41,7% in Brussel tegenover slechts 7,4% in Vlaanderen en 8,8% in Wallonië. Gezien de ondervertegenwoordiging van werknemers met een niet-EU-27 nationaliteit in de enquête, is de kans echter groot dat dit een onderschatting is van het aantal werknemers met een niet-EU-afkomst.
juli 2012
37
Tabel 19 vergelijkt vervolgens een aantal profielkenmerken van dienstenchequewerknemers in 2011 ten opzichte van 2007. Hieruit blijkt dat, ten opzichte van 2007, het aantal dienstencheque-werknemers zonder aanvullende uitkering is gestegen (van 77,2% naar 82%). Ook zijn er steeds minder alleenstaande dienstencheque-werknemers (van 32,6% naar 27,7%). Tot slot blijkt dat het aandeel dienstencheque-werknemers met een niet-EU-afkomst in een zeer beperkte mate is gestegen (van 11,7% naar 12,1%). Tabel 19: Evolutie profiel dienstencheque-werknemers (2007-2011) 2007 (N= 3.061)
2011 (N=2.917)
21,0%
16,7%
1,8%
1,3%
Geen uitkeringen
77,2%
82,0%
Alleenstaand
32,6%
27,7%
Gehuwd/samenwonend
67,4%
72,3%
Niet-EU-afkomst
11,7%
12,1%
EU-afkomst
88,3%
87,9%
Aanvullende werkloosheidsuitkering Aanvullende uitkeringen
Leefloon of financiële sociale hulp
Familiale situatie
Afkomst
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2007 en 2011)
juli 2012
38
5.4
Spreiding van banen naar type onderneming
In Tabel 20 is het aantal banen onderverdeeld per type onderneming. Hieruit blijkt dat de meerderheid van werknemers tewerkgesteld wordt in handelsvennootschappen en interimbedrijven, samen goed voor 65% van de tewerkstelling. Deze laatste vertegenwoordigen slechts 1,0% van het totale aantal ondernemingen, maar wel 14,4% van de tewerkstelling. Dit geeft aan dat interimbedrijven voornamelijk grote ondernemingen zijn. OCMW’s, gemeenten en PWA’s daarentegen vertegenwoordigen ongeveer 20% van het aantal dienstencheque-ondernemingen maar slechts 12% van de tewerkstelling. Daar is dus eerder sprake van een veelvoud aan kleine ondernemingen. Een opvallend verschil tussen de regio’s is de nog sterkere dominantie van handelsvennootschappen en interimbedrijven in het percentage banen in Brussel (respectievelijk 68,6% en 18,6%). Dit kan echter gedeeltelijk verklaard worden door het groot aandeel handelsvennootschappen en interimbedrijven waarvan de maatschappelijke zetel in Brussel gevestigd is. Invoegbedrijven en de publieke banen via OCMW’s en gemeenten vertegenwoordigen samen slechts 1,7% van de gecreëerde banen in Brussel, tegenover ongeveer 14% in Vlaanderen en Wallonië. Ook binnen de VZW’s en PWA’s worden aanzienlijk meer mensen tewerkgesteld in Vlaanderen en Wallonië dan in Brussel. Een andere verklaring is ook dat het aantal PWA’s en OCMW’s sterk begrensd is, zeker in Brussel, waardoor de ander types ondernemingen al snel een groter aandeel van de tewerkstelling voor hun rekening kunnen nemen. Tabel 20: Aantal dienstencheque-banen gecreëerd per type onderneming (volgens exploitatiezetel) naar regio in 2011 Totaal (N= 164.789)
Brussel (N=25.065)
Vlaanderen (N=96.262)
Wallonië (N=43.462)
Handelsvennootschap
49,5%
68,6%
46,2%
45,9%
Interim
14,4%
18,6%
13,8%
13,1%
Invoegonderneming
7,4%
1,6%
8,0%
9,4%
12,7%
4,4%
15,5%
11,2%
Gemeente en OCMW
4,8%
0,1%
6,0%
4,6%
PWA
7,4%
1,4%
8,0%
9,6%
Natuurlijk persoon
3,9%
5,3%
2,5%
6,2%
100%
100%
100%
100%
VZW
Totaal
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
juli 2012
39
6
BELANGRIJKE VASTSTELLINGEN UIT DEEL 1
Tabel 21: Overzicht belangrijkste vaststellingen uit deel 1 Thema
Subthema
Omvang systeem
Evolutie Regionale spreiding
Profiel gebruikers Gebruikers
Intensiteit gebruik
Elektronische cheques
Evolutie
Regionale spreiding Bedrijven
Profiel ondernemingen
Evolutie
Werknemers
Regionale spreiding
Profiel werknemers
juli 2012
Vaststellingen Hoewel het dienstencheque-systeem reeds 8 jaren geleden werd ingevoerd, blijft het in omvang toenemen. Zowel het aantal dienstencheque-ondernemingen, dienstencheque-werknemers, dienstencheque-gebruikers als cheques stegen met 5% tot 12%. 10% van de Belgische bevolking boven de 20 jaar gebruikt dienstencheques. De penetratiegraad van dienstencheques blijft jaar na jaar stijgen. Vooral in Brussel steeg het aantal gebruikers het sterkst tussen 2010 en 2011. In Vlaanderen en Wallonië is het aantal gebruikers minder sterk gestegen, waardoor de regionale spreiding van dienstencheque-gebruikers stabiel is geworden. De grootste groep gebruikers heeft een leeftijd tussen de 35 en 55 jaar, goed voor ongeveer 45% van de gebruikers. Iets meer dan een kwart van de actieve gebruikers bestaat uit 65-plussers. We merken echter een lichte stijging van de gemiddelde leeftijd van dienstencheque-gebruikers over de tijd. Terwijl in 2008 25,1% van de dienstencheque-gebruikers ouder dan 65 jaar waren, is dit aandeel gestegen naar 26,5% in 2011. In 2011 werden er gemiddeld 127 cheques per gebruiker aangekocht, dit is iets meer dan in 2010 (124). Brusselaars en gebruikers tussen 35 en 64 jaar zijn de meest intensieve gebruikers van dienstencheques. Ongeveer 14,4% van de gebruikers deed in 2011 beroep op elektronische dienstencheques. Het aandeel gebruikers van elektronische dienstencheques blijft jaar na jaar stijgen. Brusselaars en jongere gebruikers maken aanzienlijk meer gebruik van elektronische dienstencheques. In 2011 waren er op het einde van het jaar 2.708 actieve ondernemingen, wat 5% meer is dan in 2010. De stijging is dus redelijk beperkt, terwijl het aantal erkende, maar niet-actieve ondernemingen jaar na jaar daalt. Dit toont aan dat de markt van de dienstencheques zich met de tijd verder stabiliseert en verankert. Ook naar regionale spreiding van de dienstencheque-ondernemingen kan men spreken van een stabilisatie. Zo is de regionale spreiding van dienstenchequebedrijven de laatste jaren minder sterk geëvolueerd. Brussel en Wallonië hebben hun achterstand van het begin ingehaald, waardoor men nu kan spreken van een stabilisatie van hun positie. Het grootste segment van de ondernemingen (46,4%) zijn handelsvennootschappen, gevolgd door natuurlijke personen (16,3%) en vervolgens door ondernemingen met een VZW structuur (12,5%). Het aandeel dienstenchequeondernemingen binnen de verschillende types is echter sterk geëvolueerd sinds de opstart van het systeem. Zo is het aandeel commerciële private bedrijven en natuurlijke personen fors gestegen tussen 2004 en 2011 ten nadele van vooral VZW’s, OCMW’s/gemeentes en PWA’s. In de loop van 2011 waren 149.827 individuele werknemers aan de slag voor 164.789 banen. Dienstencheque-jobs vertegenwoordigen dus 4,3% van alle jobs in België. Tussen 2010 en 2011 is het aantal werknemers bovendien nog met 9,4% gestegen wat aantoont dat het systeem nog steeds een belangrijke generator van nieuwe jobs is. Het aantal dienstencheque-werknemers is sterker gestegen in Brussel dan in de twee andere regio’s. Hierdoor heeft Brussel proportioneel meer dienstenchequewerknemers (13,5%) dan gebruikers (9,2%). In Vlaanderen zijn het aandeel werknemers en gebruikers zo goed als gelijk (60%), terwijl er in Wallonië proportioneel meer gebruikers (30,4%) dan werknemers zijn (26,4%). Ten opzichte van de loontrekkende populatie is er in het dienstencheque-systeem een relatief sterkere vertegenwoordiging van vrouwen, laaggeschoolden en nietBelgen. Het profiel van dienstencheque-werknemers blijkt echter te evolueren met de tijd. Zo stijgt het aandeel 50-plussers en niet-Belgen jaar na jaar. Parallel zijn er echter steeds minder dienstencheque-werknemers met een aanvullende werkloosheidsuitkering en in een alleenstaande situatie.
40
Deel 2: KWALITEIT VAN DE TEWERKSTELLING IN HET DIENSTENCHEQUE-SYSTEEM IN 2011
juli 2012
41
1
INLEIDING
In het eerste deel van het rapport werd aandacht besteed aan de omvang van het dienstencheque-systeem in 2011. Hierbij werden zowel het aantal dienstenchequegebruikers, als het aantal dienstencheque-ondernemingen en werknemers in kaart gebracht. In dit deel van het rapport gaan we dieper in op de kwaliteit van een dienstencheque-job. Hiervoor maken we gebruik van beschikbare administratieve gegevens maar ook van de resultaten van de enquête bij dienstencheque-werknemers. De resultaten van deze kwalitatieve bevraging worden in dit deel thematisch besproken. Meer specifiek zullen volgende thema’s in dit deel aan bod komen:
De instroom van dienstencheque-werknemers: Hier gaan we dieper in op het aantal ingestroomde werknemers op basis van RVA-cijfers. Hierna komen er ook een aantal kwalitatieve aspecten van de instroom aan bod op basis van de werknemersenquête, zoals de wijze van instroom, de motieven voor instroom, de duur om een dienstencheque-job te vinden, enz.
De uitgevoerde activiteiten in het dienstencheque-systeem: Hier komen zowel toegelaten als niet-toegelaten activiteiten aan bod, op basis van de verklaringen van dienstencheque-werknemers.
Loon- en arbeidsvoorwaarden van dienstencheque-werknemers: Hier gaan we dieper in op het contracttype, het arbeidsstelsel van dienstenchequewerknemers, het uurloon, de gepresteerde werkuren en de voordelen voor dienstencheque-werknemers. Hiervoor maken we zowel gebruik van administratieve gegevens van de RVA en van de RSZ, maar ook van de resultaten van de werknemersenquête.
Opleiding en omkadering van dienstencheque-werknemers: In dit hoofdstuk worden niet enkel de opleidingen en omkadering van dienstencheque-werknemers geanalyseerd, maar ook de opleidingsnoden van dienstencheque-werknemers, volgens hun eigen perceptie.
Periodes van inactiviteit: In dit hoofdstuk gaan we dieper in op het ziekteverzuim van dienstencheque-werknemers, het beleid van ondernemingen in geval van het wegvallen van een prestatie en het gebruik van tijdelijke werkloosheid.
Tevredenheidsaspecten: In dit onderdeel wordt op basis van de resultaten van de enquête bij werknemers de tevredenheid van dienstencheque-werknemers omtrent het dienstencheque-systeem, ondernemingen en andere aspecten van het systeem geanalyseerd.
Uitstroom van dienstencheque-werknemers: Dit deel wordt beëindigd door een analyse van het aantal uitgestroomde dienstencheque-werknemers op basis van RVA-cijfers en van de motieven voor hun uitstroom, op basis van enquêtegegevens.
Tot slot worden de belangrijkste vaststellingen van dit deel samengevat in een overzichtstabel.
juli 2012
43
2 2.1
INSTROOM NAAR HET DIENSTENCHEQUE-SYSTEEM Aantal ingestroomde dienstencheque-werknemers
Elk jaar neemt het aantal werknemers in het dienstencheque-systeem toe. De instroom van nieuwe werknemers wordt weergegeven in onderstaande tabel. In 2011 stroomden 37.764 werknemers in het systeem, goed voor 25,2% van het totaal aantal dienstencheque-werknemers. De instroom is het grootste bij de private profitondernemingen met meer dan 28% van de totale tewerkstelling in deze ondernemingen. Hierbij was de instroom het grootste bij ondernemingen van het type natuurlijke personen (43% van de werknemers). Bij commerciële private ondernemingen gaat het om 29% nieuwe werknemers en bij interimbedrijven slechts om 22%. Bij de non-profit ondernemingen stroomt bijna een vijfde van de werknemers als nieuwe werknemer in, terwijl dit bij publieke ondernemingen slechts gaat om 14%. Tabel 22: Instroom in het stelsel van de dienstencheques in 2011
Private profit ond.
Aantal nieuwe instroom
Tewerkstelling in 2011
Percentage instroom t.o.v tewerkstelling
28.121
99.658
28,2%
Private ondernemingen Interim Natuurlijke personen Private non-profit ond. Invoegonderneming VZW PWA
21.319 4.647 2.155 8.552 2.544 4.379 1.629
Publieke ondernemingen
1.091
Gemeente OCMW Totaal
73.390 21.247 5.021 42.628
20,1% 11.222 19.668 11.738
7.541 84 1.007
37.764
29,0% 21,9% 42,9% 22,7% 22,3% 13,9% 14,5%
369 7.172 149.827
22,8% 14,0% 25,2%
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
juli 2012
44
In Figuur 15 wordt de algemene evolutie van het aandeel instromende dienstenchequewerknemers weergegeven. De figuur toont een duidelijke trend waarbij over de tijd het aandeel nieuwe instromers ten opzichte van het totaal aantal werknemers is gedaald van 44% in 2007 tot slechts 25% in 2011. Het aantal nieuwe werknemers steeg nog wel van 2008 tot 2010 door de sterke algemene groei van het systeem, maar valt ook terug in 2011. Deze relatieve daling over de tijd wijst zowel op een daling van de aangroei aan werknemers, als op een stabilisatie van de tewerkstelling binnen het systeem. Figuur 15: Evolutie van het aantal instromende dienstencheque-werknemers (2007-2011) 50%
41.000
45% 40.000
40% 35%
39.000
30% 25%
38.000
20% 37.000
15% 10%
36.000
5% 0%
2007
2008
2009
2010
2011
Instromers
38.243
36.907
39.401
40.094
37.764
Aandeel nieuwe instromers
43,9%
35,7%
32,7%
29,3%
25,2%
35.000
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2007-2011)
juli 2012
45
2.2
Voormalige werknemers
situatie
van
de
dienstencheque-
2.2.1 Professionele situatie van dienstencheque-werknemers vóór hun intrede in het dienstencheque-systeem Figuur 16 geeft de beroepssituatie weer van de werknemers vóór hun intrede in het dienstencheque-systeem, zoals aangegeven in de werknemersenquête. Hieruit blijkt dat één op twee werknemers tewerkgesteld in 2011 betaald werk had vóór intrede in het dienstencheque-systeem. Bijna 4 op 10 waren werkzoekend en nog eens 10% was inactief. Een kleine groep van nog geen 3% bevond zich in het buitenland vóór hun intrede in het systeem. Vergeleken met de resultaten van de werknemersenquête van 2007 is het aandeel werkzoekenden sterk gedaald van 46% naar 37%. Het aandeel werknemers met betaald werk ligt dan weer hoger in 2011 met een totaal van 50% terwijl dit in 2007 slechts 45% bedroeg. Ook het aandeel inactieven is licht gestegen (van 9% in 2007 tot 10% in 2011). Daarbij moet wel gesteld worden dat er in 2011 een nieuwe groep is meegerekend van werknemers die zich buiten België bevonden. Aangezien de instroom van niet-Belgische werknemers echter pas later is op gang gekomen en het totale aandeel beperkt is tot 3%, behouden de cijfers hun vergelijkbaarheid. Algemeen geeft de evolutie aan dat de nieuwe instroom vaker betaald werk had, in plaats van werkzoekend te zijn zoals bij eerdere analyses. Figuur 16: Voormalige situatie van dienstencheque-werknemers vóór hun intrede in het systeem volgens regio
Totaal (N=2.821)
49,5%
1. Brussel (N=233)
37,4%
35,5%
2. Vlaanderen (N=1.253)
33,7%
20%
61,4%
3. Wallonië (N=1.326)
24,6%
40,5%
0% Betaald werk
10%
20%
10% 3%
50,1%
30%
Werkzoekend
40%
50%
Inactief
60%
70%
11%
12% 2%
8% 2%
80%
90%
100%
Afkomstig uit het buitenland
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Er zijn echter belangrijke regionale verschillen op te merken:
Vlaanderen telt de grootste groep werknemers die voordien betaald werk had (61% versus 40% in Wallonië en 35% in Brussel).
In Wallonië wordt het grootste aandeel werkzoekenden geteld, 50% versus 33% in Brussel en 25% in Vlaanderen.
In Brussel zien we dan weer dat de groep inactieven en de groep werknemers die uit het buitenland komen veel groter zijn dan gemiddeld, respectievelijk 20% en 11%. Dit vooral ten koste van het aandeel werknemers dat vroeger betaald werk had, een categorie waarvoor Brussel het laagste scoort.
De regionale verschillen in 2011 zijn echter dezelfde als in 2007, met uitzondering van de grote groep werknemers uit een ander land die nieuw zijn en in Brussel in 2011 een omvangrijke groep vormen (11%). Tabel 23 geeft eveneens de voormalige beroepssituatie weer van dienstenchequewerknemers aan de slag in het systeem in 2011. Deze splitst per categorie echter nog
juli 2012
46
verder op in de specifieke situatie van de werknemer. In de categorie met betaald werk is de groep die voordien een vast contract had van onbepaalde duur de belangrijkste (27% van alle werknemers). Bij de werkzoekenden vormen de werkzoekenden met een uitkering de grootste groep (22% van alle werknemers). Bij de inactieven vormen huisvrouwen de grootste groep met 6,1% van alle werknemers. In de vierde categorie “verblijvend in een ander land” zien we dat de grootste groep voordien niet enkel in een ander land verbleef, maar daar meestal ook werkte (1,6%). In vergelijking met 2007 zijn alle groepen binnen een situatie met betaald werk iets meer vertegenwoordigd in 2011. Bij de groep van werkzoekenden zijn vooral de werkzoekenden in het PWA-circuit sterk teruggevallen van 12% in 2007 naar 7,3%. Dit is logisch aangezien de omzetting van PWA’ers naar dienstencheques in grote mate is voltooid en dus geen deel meer uitmaakt van de nieuwe instroom. Gelijklopend, zien we algemeen het aandeel van PWA in de tewerkstelling ook dalen. Tabel 23: Voormalige situatie van dienstencheque-werknemers vóór hun intrede in het systeem volgens regio
Betaald werk Uitzendkracht Werknemer/ambtenaar met COD Werknemer/ambtenaar met CBD Zelfstandige, vrij beroep Zwartwerk Werkzoekend
Brussel (N=233)
Vlaanderen (N=1.253)
Wallonië (N=1.326)
Totaal (N=2.821)
35,5%
61,4%
40,5%
49,5%
5,0%
6,2%
7,9%
6,9%
13,2%
39,7%
17,6%
27,1%
3,2%
7,9%
7,2%
7,2%
3,9%
4,4%
2,9%
3,7%
10,2%
3,2%
4,9%
4,6%
33,7%
Werkzoekend met uitkering Werkzoekend zonder uitkering Werkzoekend in beroepsopleiding Werkzoekend in PWA Inactief
24,6%
50,1%
37,4%
16,7%
13,7%
31,1%
22,2%
9,2%
5,3%
7,9%
6,8%
3,5%
0,5%
1,3%
1,1%
4,3%
5,1%
9,8%
7,3%
19,6%
12,0%
7,5%
10,4%
Student
2,3%
4,0%
1,1%
2,5%
(brug)pensioen
0,3%
0,1%
0,1%
0,1%
Huisvrouw
11,8%
5,9%
5,3%
6,1%
Onthaalmoeder
0,3%
0,9%
0,1%
0,4%
Leefloner
4,9%
0,2%
0,8%
0,9%
Invaliditeitsuitkering
0,0%
0,8%
0,1%
0,4%
Vrijwilligerswerk
0,0%
0,1%
0,0%
0,0%
Afkomstig uit het buitenland Werk in ander land
11,4%
2,0%
1,7%
2,7%
5,1%
1,4%
1,2%
1,6%
Werkzoekend in ander land
2,1%
0,0%
0,0%
0,2%
Inactief in ander land
4,2%
0,6%
0,5%
0,9%
Totaal
100%
100%
100%
100%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Als we de verschillen naar regio bestuderen, valt op dat in Brussel in de categorie van betaald werk één derde wordt ingenomen door werknemers die vroeger in het zwart werkten, veel meer dan in de andere regio’s. Ook zien we in Brussel een aandeel van 11% huisvrouwen, eveneens ver boven het gemiddelde van 6,1%. Vlaanderen telt dan weer uitzonderlijk veel werknemers die vroeger een betaalde functie hadden met een contract van onbepaalde duur, maar liefst 40% tegenover 18% in Wallonië en 13% in Brussel.
juli 2012
47
Wallonië valt dan weer op door de grote groep voormalig werkzoekenden met een uitkering, goed voor bijna één derde van alle werknemers uit de regio. 2.2.2
Dienstencheque-werknemers komende uit een betaalde functie
Bij de dienstencheque-werknemers die in de enquête hebben aangegeven voordien een betaalde job te hebben gehad, werd gepeild naar de redenen om over te stappen naar dienstencheques. Figuur 17 toont aan dat bijna 1 op 2 werknemers zelf bewust ontslag heeft genomen. Het aflopen van het contract is met 16% werknemers de tweede belangrijkste reden, gevolgd door een herstructurering of faillissement voor 14%. 10% van de respondenten geeft ook aan hun voormalige job nog te combineren met een dienstencheque-job. In vergelijking met 2007 zijn de drie belangrijkste redenen dezelfde gebleven, eveneens in dezelfde volgorde en voor ongeveer dezelfde waardes. Andere oorzaken zoals substitutie van taken zijn wel gedaald van 8% naar 5%. Ook werd er in 2011 een nieuwe categorie toegevoegd, namelijk ‘ik combineer beide jobs’. Dit antwoord kwam in 2007 veel voor in de categorie ‘andere redenen’, en werd in 2011 daarom opgenomen als een aparte antwoordcategorie. Er zijn echter belangrijke verschillen op te merken tussen de regio’s:
Vlaanderen spant de kroon met de helft van de werknemers die zelf ontslag heeft genomen tegenover telkens 36% in de andere regio’s. Daarentegen geeft slechts 4% werknemers in Vlaanderen aan hun vorige job te combineren met hun job in het dienstencheque-systeem, tegenover 13% in Wallonië en zelfs 18% in Brussel.
In Brussel staat de combinatie van de oude job met een dienstencheque-job met 18% op de tweede plaats. Een herstructurering of faillissement scoort daar met 17% ook hoger dan in de andere regio’s.
In Wallonië valt vooral op dat bijna een kwart van de werknemers is overgeschakeld na het aflopen van hun contract.
Figuur 17: Motieven van dienstencheque-werknemers komende uit een betaalde functie om van job te veranderen volgens regio Ik nam ontslag Contract liep af Herstructurering/faillissement Ik combineer beide Ontslagen Substitutie Andere reden 0%
10%
20%
30%
40%
Ik Herstructur combineer ering/failliss beide ement 8,3% 14,2%
Andere reden
Substitutie
Ontslagen
Totaal (N=941)
2,3%
4,9%
7,1%
1. Brussel (N=35)
6,9%
8,2%
3,4%
18,2%
17,0%
2. Vlaanderen (N=580)
2,7%
4,8%
7,6%
4,6%
3. Wallonië (N=324)
1,2%
4,9%
6,8%
13,4%
50%
60%
Contract liep af
Ik nam ontslag
16,2%
46,9%
9,8%
36,5%
14,4%
12,6%
53,4%
13,6%
23,6%
36,5%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
48
Aan deze werknemers werd ook gevraagd of hun voormalige job werd overgenomen door een andere werknemer (Figuur 18). Een derde van de werknemers geeft aan dat hun job na hun vertrek door iemand anders werd ingevuld, terwijl dat bij 30% van de werknemers niet het geval was. Nog eens 37% geeft aan geen idee te hebben of hun job door iemand anders werd ingevuld. Dit geeft dus aan dat de job die dienstencheque-werknemers verlaten in veel gevallen nog blijft bestaan. In 2007 waren de cijfers licht verschillend. Toen gaf slechts 31% van de respondenten aan dat de bestaande job was ingenomen door iemand anders, terwijl 28% aangaf dat dit niet het geval was en 41% geen idee had wat er met de functie was gebeurd. Figuur 18: Overname van vorige betaalde job door andere persoon na intrede in het dienstencheque-systeem (N=829)
34%
37%
Job overgenomen Job niet overgenomen Ik weet het niet
30%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
49
2.2.3
Dienstencheque-werknemers komende uit een werkzoekende situatie
Dienstencheque-werknemers die voordien werkzoekend waren werden ook bevraagd over hun voormalige werkloosheidsduur. Figuur 19 toont aan dat meer dan 40% van de bevraagde werknemers minder dan één jaar werkloos was vóór hun intrede in het dienstencheque-systeem, waarvan het merendeel (27%) minder dan 6 maanden werkloos was. 16% was tussen één en twee jaar werkloos, terwijl 44% meer dan twee jaar werkloos was vóór hun intrede. De voormalige werkloosheidsduur van dienstencheque-werknemers is sterk gedaald sinds 2007. In 2007 gaf 56% van de werknemers aan meer dan twee jaar werkzoekend te zijn geweest, waarvan de helft zelfs meer dan vijf jaar, tegenover slechts 28% van de werknemers die een werkloosheidsduur van minder dan één jaar had gekend. Het aandeel werknemers dat dus slechts één jaar werkzoekend was is sterk gestegen van 28% in 2007 naar 40% in 2011. Daarentegen is het aandeel werkzoekenden dat meer dan twee jaar werkloos was gedaald van 58% naar 43%. De oorzaak ligt in het feit dat de grotere groep van langdurig werklozen al ruim de kans heeft gehad om in het systeem te stromen. De nieuwe instroom bestaat dus meer uit jongere werknemers die nog niet lang werkloos waren of buitenlanders die nog niet lang als werkzoekend staan geregistreerd. Figuur 19: Aandeel dienstencheque-werknemers volgens hun werkloosheidsduur vóór hun intrede (N=693)
21,4% 27,1%
22,1%
13,2%
16,2%
Minder dan 6 maand
6 maand - 1 jaar
1 jaar - 2 jaar
2 jaar - 5 jaar
5 jaar of langer
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Gemiddeld waren voormalige werkzoekenden ongeveer 3 jaar werkloos vóór hun intrede in het systeem (Tabel 24). Er zijn echter belangrijke verschillen op te merken naargelang de profielkenmerken van dienstencheque-werknemers:
De voormalige werkloosheidsduur in Wallonië is hoger dan in de andere regio’s, 3,8 jaar tegenover slechts 2,3 jaar in Vlaanderen en 2,5 jaar in Brussel.
Hoe ouder de werknemer, hoe langer de voormalige werkloosheidsduur. Zo bedroeg de voormalige werkloosheidsduur van dienstencheque-werknemers jonger dan 30 jaar, 1,3 jaar versus 4,5 jaar voor de groep ouder dan 50 jaar. Dit is logisch aangezien de jongste groep slechts recent hun intrede heeft gemaakt op de arbeidsmarkt en nog geen anciënniteit, maar ook geen werkloosheidsduur heeft opgebouwd. Daartegenover is het vaak moeilijker voor oudere werknemers om aan de slag kunnen..
Vooral laaggeschoolden hebben een langere voormalige werkloosheidsduur, namelijk 3,5 jaar versus 2,3 jaar voor middengeschoolden en 2,4 jaar voor hooggeschoolden.
Werknemers met de Belgische nationaliteit hebben een beduidend hogere voormalige werkloosheidsduur dan werknemers met een andere nationaliteit (3,1 jaar versus 1,1 jaar). Dit is mogelijk te verklaren doordat werknemers met een
juli 2012
50
andere nationaliteit pas recent in België zijn toegekomen en dus geen lange werkloosheidsduur hebben opgebouwd.
Dezelfde trend is merkbaar bij de afkomst waarbij werknemers met een EUafkomst een langere werkloosheidsduur kenden dan deze met een niet-EU-afkomst (3,1 jaar t.o.v. 2,3 jaar).
Tabel 24: Gemiddelde werkloosheidsduur vóór intrede in dienstencheques volgens profiel Gemiddelde werkloosheidsduur (in aantal jaren) Regio
Leeftijd
Scholing
Nationaliteit
Afkomst
1. Brussel
2,46
2. Vlaanderen
2,29
3. Wallonië
3,77
1. < 30
1,30
2. 30 - 39
2,54
3. 40 - 49
4,23
4. >= 50
4,48
1. Laag
3,51
2. Midden
2,32
3. Hoog
2,45
1. Belg
3,09
2. EU-27 (excl. België)
1,88
3. Niet-EU-27
1,11
1. EU
3,08
2. Niet-EU Totaal
2,25 2,96
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
51
2.3
Motieven om in het dienstencheque-systeem te werken
2.3.1
Een dienstencheque-job als eigen keuze
In de enquête werd aan dienstencheque-werknemers gevraagd of het hun eigen keuze was om in het dienstencheque-systeem te werken. Tabel 25 toont aan dat meer dan 83% van de werknemers bewust koos voor een job in het systeem. Dit percentage is zo goed als niet veranderd sinds 2007, toen 84% van de werknemers aangaf bewust te hebben gekozen om als dienstencheque-werknemer te werken. Het is echter interessant om op te merken dat 63% van de werknemers die werden aangespoord door de RVA/Forem/Actiris/VDAB om via dienstencheques te werken nog steeds aangeven dat de dienstencheque-job een bewuste keuze was. Omgekeerd geeft 11% van diegenen die zelf via een advertentie een job hebben gezocht en aangenomen aan dat ze niet bewust voor een dienstencheque-job hebben gekozen. De ‘bewuste’ keuze om als dienstencheque-werknemer te werken dient dus voorzichtig geïnterpreteerd te worden. Tabel 25: Keuze voor het dienstencheque-systeem volgens werknemersprofiel % bewuste keuze Regio
Leeftijd
Scholing
Nationaliteit
Afkomst
1. Brussel (N=246)
88,1%
2. Vlaanderen (N=1.291)
81,5%
3. Wallonië (N=1.371)
84,0%
1. < 30 (N=354)
79,9%
2. 30 – 39 (N=664)
85,3%
3. 40 – 49 (N=992)
82,9%
4. >= 50 (N=898)
83,4%
1. Laag (N=1.505)
84,0%
2. Midden (N=1.197)
82,4%
3. Hoog (N=138)
76,2%
1. Belg (N=2.564)
82,4%
2. EU-27 (excl. België) (N=201)
90,0%
3. Niet-EU-27 (N=126)
85,1%
1. EU (N=2.499)
83,4%
2. Niet-EU (N=337) Totaal (N=2.908) Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
79,0% 83,1%
Naargelang bepaalde kenmerken van de dienstencheque-werknemers zijn er wel verschillen op te merken:
Tussen de verschillende regio’s blijkt dat meer werknemers in Brussel bewust kiezen voor dienstencheques (88%) dan in Wallonië (84%) en vooral Vlaanderen (81%).
Naar leeftijd blijken jongeren onder 30 jaar beduidend minder vaak bewust te kiezen voor dienstencheques (79%) dan oudere werknemers (tot 85%).
Hoe hoger de scholing, hoe minder bewust men voor dienstencheques kiest, gaande van 84% voor laaggeschoolden tot 76% voor hooggeschoolden. Hoger geschoolden verwachten en hebben normaal meer opportuniteiten op de arbeidsmarkt. Werken in het systeem van de dienstencheques zal dan sneller een noodzakelijke, tijdelijke keuze zijn, dan een bewuste positieve keuze.
Vergeleken naar nationaliteit, geven niet-Belgen vaker aan bewust voor het systeem te kiezen (90% met EU-nationaliteit en 85% met niet-EU-nationaliteit versus 82% voor Belgen). Deze resultaten blijken echter inconsistent met deze betreffende de afkomst. Zo blijken werknemers met een afkomst buiten de Europese Unie minder bewust te kiezen voor dienstencheques (79%) dan diegenen met een EU-afkomst (83,4%).
juli 2012
52
2.3.2
Motieven om te werken als dienstencheque-werknemer
Dienstencheque-werknemers werden ook bevraagd omtrent hun motieven om in het systeem te stappen. Figuur 20 toont aan dat de belangrijkste motieven de volgende zijn:
Om geld te verdienen (97,4% van de werknemers vinden dit een belangrijk tot zeer belangrijk motief);
Voor de flexibiliteit die het systeem biedt aan de werknemers (90,1%);
Voor de mogelijkheid om dicht bij huis te werken (87,5%);
Voor de opbouw van sociale rechten (87,2%);
Omdat werken voldoening geeft (78,2%);
Voor de sociale contacten (76,1%);
Volgende motieven worden daarentegen als zeer onbelangrijk beschouwd om als dienstencheque-werknemer te werken:
Om werkervaring op te doen (38,6%);
Omdat het een opstap naar ander soort werk is (39,2%);
Daarbij zijn twee motieven die bij de algemene populatie dienstencheque-werknemers relatief laag scoren, maar ook slechts van toepassing zijn op een deel van de werknemers:
Omdat men zijn werkloosheidsuitkering is verloren (20,1% van de werknemers vindt dit een belangrijk tot zeer belangrijk motief);
Omdat men verplicht werd (20,2%);
Daaruit kunnen we afleiden dat 20% van de werknemers toch al een aanmaning heeft gehad die ertoe leidde in te treden in het dienstencheque-systeem. Tot slot scoren de twee volgende motieven gematigd:
Omdat het een uitweg uit zwartwerk is (45,8% van de werknemers vinden dit een belangrijk tot zeer belangrijk motief);
Omdat men geen ander soort job kon vinden (46,5%);
Figuur 20: Motieven om te werken als dienstencheque-werknemer (N=2.827) Geld verdienen (3,62)
30,7%
Flexibiliteit (3,40)
5,8%
66,7% 35,3%
Dicht bij huis (3,36)
8,3%
34,9%
Sociale rechten (3,22)
7,8% 5%
32,9%
Sociale contacten (2,86)
54,8% 52,6% 54,3%
18,2%
52,6%
23,5%
Werken geeft voldoening (2,86) 6,8% 15,1%
56,1%
22,1%
Geen ander job (2,23)
29,4%
Uitweg uit zwartwerk (2,22)
30,9%
Opstap naar werk (2,10)
30,4%
Werkervaring (2,04)
24,2% 23,3%
21,0%
25,6%
20,2%
30,5%
36,2%
Werd verplicht (1,66)
25,5%
Heel onbelangrijk
10%
20%
29,3%
9,3%
26,7%
58,3% 0%
10,3%
25,3%
53,1%
Werkloosheidsuitkering kwijt (1,65)
28,9%
30%
Onbelangrijk
21,6% 40%
50%
Belangrijk
60%
70%
11,2% 9,0% 11,6% 8,5% 80%
90%
100%
Heel belangrijk
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
53
Vergeleken met 2007 blijkt dat geld verdienen als motief nog belangrijker is geworden in 2011, gaande van de tweede naar de eerste plaats. Daarentegen is het belangrijkste motief in 2007, de opbouw van sociale rechten, in belang gedaald. Er zijn echter verschillen op te merken in de motieven om als dienstencheque-werknemer te werken, naargelang de profielkenmerken van de werknemers (zie Figuur 77 tot Figuur 81 bijlage):
Vergeleken naar regio geven werknemers in Wallonië en Brussel vaker aan dat ze geen andere job kunnen vinden of dat de job voor hen geldt als werkervaring. In Vlaanderen scoren sociale contacten en werkvoldoening beter dan in de twee andere regio’s.
Oudere werknemers werken vaker als dienstencheque-werknemer om sociale rechten op te bouwen, voor de sociale contacten, voor de werkvoldoening en als uitweg uit zwartwerk. Jongeren werken vaker in het systeem om werkervaring op te doen en om geld te verdienen, wat aangeeft dat ze dienstencheques meer als een tijdelijke job beschouwen om in de arbeidsmarkt te treden dan als een job om zich verder te ontplooien.
Hooggeschoolden geven vaker aan dat ze geen andere job kunnen vinden. Voor hen gaat het dus vaker om een negatieve keuze, omdat ze (voorlopig) nergens anders terecht kunnen.
Niet-Belgen werken vaker in het systeem van de dienstencheques als uitweg uit zwartwerk (vooral bij werknemers uit de EU), voor de werkervaring of om sociale rechten op te bouwen, terwijl Belgen vaker dienstencheques verkiezen omwille van de flexibiliteit en de mogelijkheid om dicht bij huis te werken. Voor niet-Belgen is het systeem dus meer een mogelijkheid om in een legale context te werken, terwijl Belgische werknemers relatief vaker om praktische, mogelijke gezinsredenen, voor dienstencheques kiezen.
Vergeleken naar de afkomst van de werknemer, komt het zelfde patroon terug als bij de vergelijking volgens nationaliteit. EU-ers kiezen relatief meer voor flexibiliteit en nabijheid, terwijl niet-EU-ers relatief meer kiezen voor werkervaring en een uitweg uit zwartwerk.
juli 2012
54
2.4
Wijze van instroom in het dienstencheque-systeem
In de enquête werden dienstencheque-werknemers bevraagd omtrent hun wijze om in het dienstencheque-systeem te stappen. Figuur 21 toont aan dat 1 op 2 werknemers heeft gekozen om in het systeem te stappen op basis van een advertentie. Op de tweede plaats geeft een kwart van de werknemers aan dat de job hen werd aangeraden door iemand. De omzetting van het PWA-statuut of aandrang vanwege de RVA of Actiris/VDAB/Forem blijkt ook nog wel respectievelijk 7,5% en 6,3% van de werknemers te hebben doen instappen. Andere manieren zoals de substitutie van een reguliere job naar een dienstencheque-job, de vraag vanwege gebruikers of het aansporen van vakbonden, lijken dan weer amper een rol te spelen in de keuze om in het dienstencheque-systeem te stappen. Figuur 21: Wijze waarop men gekozen heeft te werken in de dienstencheques volgens regio
Zelf via advertentie Aangeraden PWA-statuut RVA/VDAB/FOREM/ACTIRIS Substitutie Gebruiker gevraagd Andere Vakbond 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
RVA/VDAB/F Zelf via OREM/ACTI PWA-statuut Aangeraden advertentie RIS 6,3% 7,5% 25,7% 50,2%
Vakbond
Andere
Gebruiker gevraagd
Substitutie
Totaal (N=2.892)
0,8%
0,9%
3,1%
5,4%
1. Brussel (N=253)
1,0%
0,7%
6,0%
2,5%
6,3%
6,4%
35,3%
2. Vlaanderen (N=1.305)
0,7%
0,8%
1,8%
6,5%
5,6%
5,9%
25,5%
53,2%
3. Wallonië (N=1.346)
1,0%
1,1%
4,6%
4,7%
8,1%
12,0%
21,7%
46,9%
41,8%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Vergeleken naar regio zijn er lichte verschillen op te merken:
Zo ligt in Brussel het aandeel werknemers dat zelf via een advertentie kiest om in het dienstencheque-systeem te stappen beduidend lager (41% versus 50% in totaal) en zijn er meer werknemers die met een dienstencheque-job starten omdat iemand het hen heeft aangeraden (35% versus 26% in totaal). In Brussel worden werknemers ook vaker door een gebruiker gevraagd via dienstencheques te werken (6%). Beide parameters duiden op een groter informeler circuit in deze regio.
Bijkomende interessante verschillen zijn dat in Wallonië werknemers vaker werden omgezet via een PWA-statuut (12% versus 7,5% in totaal) of door de RVA of de Forem werden aangespoord tot een dienstencheque-job (8,1% versus 6,3% in totaal).
In Vlaanderen worden reguliere jobs vaker omgezet in een dienstencheque-job (6,5% versus 5,4% in totaal).
juli 2012
55
2.5
Duurtijd om een dienstencheque-job te vinden
In de enquête werden dienstencheque-werknemers bevraagd naar de gemiddelde duurtijd tussen het moment dat ze besloten hebben om via dienstencheques aan de slag te gaan en het moment dat ze effectief hun dienstencheque-job vonden. Figuur 22 toont aan dat voor meer dan 1 op 2 werknemers het minder dan één week duurde om werk te vinden. Nog eens één derde vond werk in de tijdspanne van een week tot een maand. In totaal vond dus 86% van de werknemers werk in het systeem in minder dan een maand. Dat is meer dan in 2007 toen 80% van de werknemers aangaf werk te hebben gevonden binnen een maand. Werknemers blijken dus nog sneller aan de slag te kunnen via dienstencheques dan in 2007. Het feit dat meer werknemers tewerkgesteld in het dienstencheque-systeem in 2011 vóór hun intrede in het systeem een andere job hadden, is een indicatie dat het gaat om werknemers die beter hun weg kunnen vinden op de arbeidsmarkt en dus sneller werk vinden. Brusselse werknemers blijken gemiddeld minder vlug een dienstencheque-job te vinden, dan in de twee andere regio’s. 79% van de werknemers heeft in Brussel er minder dan één maand over gedaan tegenover 90% in Vlaanderen en 84% in Wallonië. Dit was ook reeds het geval in 2007. Figuur 22: Duur om werk te vinden in het dienstencheque-systeem volgens regio
Totaal (N=2.880)
54,8%
1. Brussel (N=240)
32,1%
45,9%
2. Vlaanderen (N=1.282)
31,8%
57,8%
3. Wallonië (N=1.357)
10%
20%
30%
10,6% 5,9%
32,2%
52,2%
0%
7,9% 2,5%
32,0%
40%
50%
Minder dan 1 week
Tussen 1 week en 1 maand
Tussen 3 en 6 maand
Meer dan 6 maand
60%
70%
6,3% 1,7%
10,3% 2,9%
80%
90%
100%
Tussen 1 en 3 maand
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
56
3
UITGEVOERDE ACTIVITEITEN DIENSTENCHEQUE-SYSTEEM
3.1
De uitvoering van toegelaten dienstencheque-werknemers
IN
HET
activiteiten
door
In de enquête werden dienstencheque-werknemers bevraagd omtrent hun uitgevoerde activiteiten via de dienstencheques (Figuur 23). De belangrijkste dienst is uiteraard de schoonmaak en wordt door 97% van de werknemers uitgevoerd. 71% van de werknemers geeft ook aan bij de gebruiker thuis te strijken. Op de derde plaats staan naaiwerk en maaltijden bereiden, elk met 18%. Mindermobielenvervoer is de dienst die het minst werknemers bereikt, slechts 3,4%. Er zijn echter een aantal regionale verschillen aanwezig bij de verschillende diensten, behalve bij de schoonmaakactiviteiten:
In Brussel zien we vooral dat andere diensten zoals maaltijden bereiden (24%), naaiwerk (22%) en de boodschappendienst (25%) beduidend hoger scoren dan het nationaal gemiddelde.
In Wallonië scoren strijken buitenshuis (18%) en de boodschappendienst (18%) ook bovengemiddeld.
In Vlaanderen valt vooral op dat strijken buitenshuis veel minder wordt uitgevoerd dan in de andere regio’s (7% t.o.v. 12% in Brussel en 18% in Wallonië).
Figuur 23: Diensten die door dienstencheque-werknemers worden uitgevoerd
Schoonmaak Strijken thuis Maaltijd Naaiwerk Boodschappendienst Strijken buitenshuis Mindermobielenvervoer 0%
10%
20%
30%
40%
60%
70%
80%
90%
100%
18,0%
18,1%
Strijken thuis 70,8%
1. Brussel (N=251)
2,4%
12,2%
24,8%
22,0%
23,8%
79,8%
96,2%
2. Vlaanderen (N=1.325)
2,3%
7,0%
11,7%
16,2%
18,7%
70,2%
96,7%
3. Wallonië (N=1.396)
4,7%
18,2%
18,3%
18,9%
16,5%
69,9%
96,4%
Totaal (N=2.972)
Mindermobie Strijken Boodschapp lenvervoer buitenshuis endienst 3,4% 12,7% 15,9%
50% Naaiwerk
Maaltijd
Schoonmaak 96,5%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
57
3.2
De uitvoering van niet-toegelaten activiteiten door dienstencheque-werknemers
In de enquête werd ook gepeild naar de uitvoering van niet-toegelaten activiteiten door dienstencheque-werknemers 20. Figuur 24 geeft weer welke activiteiten dienstenchequewerknemers aangaven te hebben uitgevoerd, maar die niet behoren tot de lijst van toegelaten activiteiten. De belangrijkste niet-toegelaten activiteiten die werden uitgevoerd in het kader van de dienstencheques zijn kinderopvang, al eens uitgevoerd door 2,7% van de werknemers, opvang van ouderen of gehandicapten en tuinonderhoud, elk uitgevoerd door 2,5% dienstencheque-werknemers. Activiteiten zoals schilderen/behangen of andere activiteiten worden slechts door 1% van de dienstencheque-werknemers uitgevoerd. Er zijn wel duidelijk enkele regionale trends:
Zo zijn er in Brussel systematisch meer werknemers die niet-toegelaten activiteiten uitvoeren. Voor kinderopvang gaat het om 7,3% van de werknemers en nog eens 6% die tuinonderhoud heeft gedaan.
In Vlaanderen scoort enkel kinderopvang met 2,9% van de werknemers iets hoger dan het gemiddelde van 2,7%, maar zit wat de andere niet-toegelaten activiteiten betreft, telkens onder het gemiddelde.
In Wallonië is de verdeling voor alle activiteiten vergelijkbaar met het nationaal gemiddelde, behalve kinderopvang dat met slechts 1,6% van de betrokken werknemers duidelijk lager scoort.
Figuur 24: Uitvoering van niet-toegelaten activiteiten door dienstencheque-werknemers naar regio
Kinderopvang
Opvang ouderen/zieken/gehandicapten
Tuinonderhoud
Herstelling woning
Andere activiteiten
Behangen/schilderen
0,0%
1,0%
2,0%
3,0%
4,0%
5,0%
6,0%
Opvang Tuinonderhoud ouderen/zieken /gehandicapten 2,5% 2,5%
7,0%
Behangen/schil deren
Andere activiteiten
Herstelling woning
Totaal (N=2.972)
1,0%
1,1%
1,8%
1. Brussel (N=251)
2,1%
1,6%
2,2%
5,9%
5,2%
7,3%
2. Vlaanderen (N=1.325)
0,7%
0,8%
1,3%
1,6%
1,7%
2,9%
3. Wallonië (N=1.396)
1,2%
1,3%
2,1%
2,6%
2,7%
1,6%
8,0%
Kinderopvang 2,7%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
20
In de enquête werd aan werknemers gevraagd of ze deze activiteiten uitvoeren, zonder aan te geven dat dit niet-toegelaten activiteiten zijn.
juli 2012
58
In totaal geeft 8% van de dienstencheque-werknemers dus aan al minstens één van de opgelijste niet toegelaten activiteiten te hebben uitgevoerd in het kader van zijn dienstencheque-contract (zie Tabel 26). Tabel 26: Aandeel werknemers dat aangeeft al niet-toegelaten activiteiten te hebben uitgevoerd naar profiel
Brussel (N=251) Regio
% werknemers dat niet-toegelaten activiteiten uitvoert 15,5%
Vlaanderen (N=1.326) Wallonië (N=1.397) 1. < 30 (N=354)
Leeftijd
Scholing
8,3%
3. 40 – 49 (N=1.017)
5,8%
4. >= 50 (N=923)
7,4%
1. Laag (N=1.540)
6,9%
2. Midden (N=1.222)
9,4%
3. Hoog (N=140)
8,7% 10,6%
3. Niet-EU-27 (N=133)
12,9%
2. Niet-EU (N=351)
Type
7,4%
2. EU-27 (excl. België) (N=201) 1. EU (N=2.544)
Afkomst
8,4% 10,4%
2. 30 – 39 (N=679)
1. Belg (N=2.621) Nationaliteit
6,0%
7,4% 12,0%
Private ond. (N=1.030)
9,0%
Interim (N=432)
8,1%
Invoegonderneming (N=262)
6,6%
VZW (N=402)
6,1%
OCMW en gemeente (N=70)
4,6%
PWA (N=148)
6,9%
Natuurlijke Persoon (N=13) Totaal (N=2.972) Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
/ 7,9%
Er zijn echter een aantal interessante vaststellingen te maken, naargelang het profiel van dienstencheque-werknemers:
Parallel aan de trend van bovenstaande figuur zien we dat het aandeel dienstencheque-werknemers dat niet-toegelaten activiteiten verricht veel hoger ligt in Brussel dan in de twee andere regio‘s. Maar liefst 15% van de werknemers voerden al niet-toegelaten activiteiten uit. In Vlaanderen gaat het slechts om 6% van de werknemers, terwijl in Wallonië het aandeel werknemers met 8,4% licht boven het nationaal gemiddelde ligt.
Naar leeftijd blijkt dat vooral jonge werknemers onder de 30 jaar niet-toegelaten activiteiten uitvoeren (10%). Dit aandeel daalt met de leeftijd tot 6% bij de leeftijdscategorie van 40 tot 49 jaar, om vervolgens weer te stijgen tot 7% bij de 50-plussers.
Volgens scholing is er geen duidelijk patroon. Laaggeschoolden lijken wel minder vaak niet-toegelaten activiteiten uit te voeren (7%) tegenover midden- en hooggeschoolden (9%).
Belgen voeren minder vaak niet-toegelaten activiteiten uit dan niet-Belgen. Slechts 7% van de Belgische werknemers voeren deze activiteiten uit, tegenover 11% van de werknemers uit de EU-27 en 13% van de werknemers van buiten de EU. De oorzaak ligt waarschijnlijk bij de beperktere kennis over de regelgeving van het systeem die -al dan niet bewust- wordt gebruikt door gebruikers en ondernemingen om de werknemer ook andere activiteiten te laten uitvoeren.
Volgens afkomst wordt hetzelfde beeld als bij nationaliteit bevestigd, werknemers met een EU-afkomst voeren minder vaak niet-toegelaten activiteiten uit dan deze met een afkomst buiten de EU (7% t.o.v. 12%)
juli 2012
59
Vergeleken naar de onderneming waar de werknemers voor werken lijkt het uitvoeren van niet-toegelaten activiteiten meer voor te komen bij private ondernemingen. Interimbedrijven en private ondernemingen scoren met 8% tot 9% hoger dan de 4% tot 7% bij non-profit ondernemingen. Door het lage aantal respondenten kunnen de gegevens bij natuurlijke personen niet gebruikt worden om er informatie over te verschaffen.
In de enquête werd vervolgens gepeild of dienstencheque-werknemers al vragen hebben gekregen van de gebruikers voor het uitvoeren van niet-toegelaten activiteiten via de dienstencheques. Figuur 25 toont aan dat 43% van de werknemers nog nooit zulke vragen heeft gekregen van de gebruikers. Voor 1 op 4 werknemers gebeurt dit zelden, terwijl 8% van de werknemers geregeld vragen krijgt van de gebruikers voor het verrichten van niettoegelaten activiteiten. Figuur 25: Vragen door gebruikers naar niet-toegelaten activiteiten volgens regio
Totaal (N=2.940)
42,8%
1. Brussel (N=245)
58,8%
2. Vlaanderen (N=1.306)
25,8%
43,5%
0%
10%
Nee, nooit
20%
Nee, zelden
40%
50%
8,8%
26,1%
23,0%
30%
7,7%
15,9% 4,1%
21,3%
39,3%
3. Wallonië (N=1.387)
25,1%
24,5%
60%
Ja, af en toe
6,9%
26,7%
70%
80%
90%
100%
Ja, geregeld
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Maar vergeleken naar regio zijn de resultaten opmerkelijk:
Ondanks het feit dat 15% van de Brusselse werknemers aangeeft niet- toegelaten activiteiten uit te voeren, geeft 60% aan nog nooit door de gebruiker hierom te zijn gevraagd.
In Vlaanderen echter geeft maar 39% van de werknemers aan nog nooit door een gebruiker te zijn gevraagd niet-toegelaten activiteiten uit te voeren, terwijl uit voorafgaande tabel blijkt dat slechts 6% van de werknemers effectief niettoegelaten activiteiten heeft uitgevoerd.
De cijfers voor Wallonië liggen in lijn van het nationaal gemiddelde.
Deze resultaten geven aan dat werknemers niet altijd bewust zijn dat ze niet-toegelaten activiteiten uitvoeren. Dit wordt ook bevestigd in Tabel 27, die de antwoorden op de vorige vraag weergeeft voor dienstencheque-werknemers die effectief niet-toegelaten activiteiten uitvoeren (Tabel 26). Hieruit blijkt dat één derde van de werknemers die niet-toegelaten activiteiten uitvoert ook aangeeft nooit door de gebruiker te zijn gevraagd om niet-toegelaten activiteiten uit te voeren. Een mogelijke verklaring hiervoor is het gebrek aan kennis van werknemers over de activiteiten die wel of niet zijn toegelaten, en het gebrek aan transparante communicatie hierover door bepaalde ondernemingen. Waarschijnlijk zijn werknemers die vaak niettoegelaten activiteiten uitvoeren, vooral dan in Brussel, minder op de hoogte van welke activiteiten ze mogen uitvoeren en welke niet. In Vlaanderen lijken werknemers het beste op de hoogte te zijn van welke activiteiten wel en niet toegelaten zijn.
juli 2012
60
Tabel 27: Antwoorden van werknemers die effectief al niet-toegelaten activiteiten uitvoerden Aandeel werknemers die effectief al niettoegelaten activiteiten uitvoerden Ja, geregeld (N=272)
17,2%
Ja, af en toe (N=737)
29,8%
Nee, zelden (N=713)
22,0%
Nee, nooit (N=1.247)
31,0%
Totaal (N=2.923)
100 %
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Aan dienstencheque-werknemers werd ook gevraagd of ze vragen van hun dienstencheque-onderneming krijgen voor het uitvoeren van niet-toegelaten activiteiten. Figuur 26 toont aan dat 85% van de werknemers aangeeft nog nooit een vraag te hebben gekregen van hun onderneming om niet-toegelaten activiteiten uit te voeren, terwijl slechts 2% aangeeft dat dit regelmatig gebeurt. Het valt meteen op dat vragen voor niettoegelaten activiteiten meer van de gebruiker zelf komen dan van de onderneming. De verschillen naar regio zijn eerder beperkt. In de drie regio’s geven ongeveer 95% van de werknemers nooit of zelden aan zulke vragen te krijgen van hun onderneming. Figuur 26: Vragen door dienstencheque-ondernemingen naar niet-toegelaten activiteiten volgens regio
Totaal (N=2.930)
85,3%
1. Brussel (N=246)
88,6%
2. Vlaanderen (1.303)
Nee, nooit
3,9%
11,8% 90,1%
75%
3,4%
4,9%
82,5%
3. Wallonië (N=1.379) 70%
9,5%
80% Nee, zelden
85% Ja, af en toe
90%
2,5%
3,5% 6,2% 95%
1,9%
2,1%
2,6%1,0% 100%
Ja, geregeld
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
61
4
4.1
LOON- EN ARBEIDSVOORWAARDEN VAN DIENSTENCHEQUE-WERKNEMERS
Het aantal en soorten contracten
De werknemers in het dienstenchequesysteem kunnen worden tewerkgesteld met contracten van onbepaalde of van bepaalde duur. De contracten van bepaalde duur kunnen verschillende looptijden omvatten, gaande van dag-, week-, of maandcontracten. De regelgeving van kracht sinds 1 september 2009 stelt echter dat een contract van een werknemer steeds moet worden omgezet naar onbepaalde duur, drie maanden na de eerste Dimona-aangifte indien de werknemer nog steeds bij dezelfde onderneming werkt, ongeacht het aantal gepresteerde werkdagen. Tabel 28 geeft weer hoeveel en welke type contracten er in 2011 werden afgesloten. In totaal werden er 94.461 contracten van onbepaalde duur (COD) en 133.412 contracten van bepaalde duur (CBD) afgesloten. Het aantal contracten van bepaalde duur worden echter sterk opgetrokken het veelvuldige gebruik van dit soort contracten door interimbedrijven. Slechts 21% van hun contracten zijn van onbepaalde duur. Bij de overige type ondernemingen bedraagt dit aandeel 50% of meer, met een uitschieter voor PWA’s met 75%. Het gemiddeld aantal contracten per dienstencheque-werknemer bedroeg 1,5 contracten per werknemer in 2011. Tabel 28: Aantal afgesloten contracten in het dienstenchequesysteem naar type in 2011 Aantal WN
Aantal CBD
Aantal COD
Priv. ond. 73.390 52.656 56.388 Interim 21.247 65.556 17.476 Invoegbedrijf 11.222 3.499 4.752 VZW 19.668 6.209 6.683 OCMW en gemeente 7.541 1.266 1.146 PWA 11.738 1.941 5.166 Nat. pers. 5.021 2.285 2.850 Totaal 149.827 133.412 94.461 Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
juli 2012
Totaal aantal contracten
Aantal contracten per WN
109.044 83.032 8.251 12.892 2.412 7.107 5.135 227.873
1,5 3,9 0,7 0,7 0,3 0,6 1,0 1,5
62
Figuur 27 geeft de evolutie weer in het aantal contracten sinds 2006. Na een stijging van het totaal aantal contracten van 705.650 in 2006 tot 986.681 in 2007 is dit aantal sindsdien gedaald tot 227.873 in 2011. Parallel is het gemiddeld aantal contracten per werknemer over de hele periode gedaald van 11,4 in 2006 tot 1,5 in 2011. Deze continue daling sinds 2006 is toe te schrijven aan de continue toename van contracten van onbepaalde duur zoals in bovenstaande tabel wordt aangegeven. Hieruit blijkt duidelijk dat de tewerkstelling in het dienstencheque-systeem zich stabiliseert en steeds duurzamer wordt. Figuur 27: Evolutie in totaal en gemiddeld aantal contracten per werknemer (2006-2011) 1.200.000
12
1.000.000
10
800.000
8
600.000
6
400.000
4
200.000
2
0 Aantal contracten Contract/wkn
2006
2007
2008
2009
2010
2011
705.650
986.681
726.728
660.658
319.316
227.873
11,43
11,32
6,10
5,00
2,33
1,5
0
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2006-2011)
juli 2012
63
4.2
Het gemiddeld bruto uurloon
Op basis van de gepresteerde uren en loonmassa verdiende een dienstenchequewerknemer volgens de berekening op basis van RSZ/RSZPPO-gegevens gemiddeld 10,54 EUR bruto per uur in 2011. Dit is 2,8% meer dan in 2010, of een stijging van 30 cent. Figuur 28 toont de evolutie van het uurloon sinds 2004. De cijfers geven aan dat het bruto uurloon van dienstencheque-werknemers gradueel is gestegen, behalve in 2009 met een eenmalige terugval van 3,3%. Deze daling werd echter gecompenseerd door de sterke stijging van 6,8% in 2010. Figuur 28: Evolutie in het bruto uurloon van dienstencheque-werknemers (2004-2011) 12
8%
10
6%
8
4%
6
2%
4
0%
2
-2%
0 Gemiddeld uurloon Groei
2004 8,76
2005
2006
2007
2008
9,05
9,28
9,42
9,93
3,3%
2,5%
1,5%
5,4%
2009
2010
2011
9,60
10,25
10,54
-4%
-3,3% 6,80% 2,83%
Bron: IDEA Consult op basis van RSZ en RSZPPO-gegevens (2011)
Het feitelijke dagloon van een werknemer is uiteraard afhankelijk van het aantal gewerkte uren per dag. Het gemiddeld aantal werkuren van dienstencheque-werknemers en het aantal prestaties in 2011 komen in de volgende paragrafen aan bod.
juli 2012
64
4.3
Het arbeidsstelsel van dienstencheque-werknemers
Tabel 29 geeft vervolgens het arbeidsstelsel21 van dienstencheque-werknemers weer. Gezien de aard van de taken is een dienstencheque-job per definitie een flexibele job. Hierdoor ligt het aantal voltijdse betrekkingen beduidend lager dan de halftijdse (i.c. tewerkstellingsratio van 50% tot 99%) en deeltijdse betrekkingen (i.c. tewerkstellingsratio van 0% tot en met 49%). In 2011 werkte 64% van de dienstencheque-werknemers in een halftijdse betrekking en bijna een kwart in een deeltijdse betrekking. Slechts 12% van de werknemers was in 2011 voltijds tewerkgesteld. Er zijn echter een aantal verschillen op te merken naargelang het profiel van dienstencheque-werknemers:
Als de vergelijking wordt gemaakt tussen de regio’s blijkt dat in Brussel meer werknemers voltijds werken (22%) dan in Vlaanderen (10%) of Wallonië (11%). Vooral werknemers woonachtig in het buitenland werken vaker deeltijds (30%).
Mannen werken vaker voltijds dan vrouwen (33% t.o.v. 11%), terwijl vrouwen vooral halftijds werken (65% t.o.v. 44%).
Tussen type ondernemingen zijn er ook grote verschillen op te merken. Vooral bij OCMW’s/gemeenten zijn er relatief meer voltijdse werknemers (18%), gevolgd door natuurlijke personen (15%). De meeste halftijdse betrekkingen zijn te vinden bij PWA’s en VZW’s (77% en 78%). Interimbedrijven scoren hier telkens het laagste, maar tellen wel relatief het meeste deeltijdse betrekkingen (52%).
Deze trends zijn identiek aan de trends opgemerkt in 2010. Tabel 29: Dienstencheque-werknemers volgens arbeidsstelsel naar profiel in 2011
Regio
Geslacht
Voltijds
Halftijds
Deeltijds
Brussel (N=20.194) Vlaanderen (N=89.126)
22,6% 9,8%
61,6% 64,1%
15,8% 26,1%
Wallonië (N=39.619)
10,8%
64,8%
24,4%
Buitenland (N=888)
6,5%
63,1%
30,4%
Man (N=4.440)
33,4%
44,4%
22,2%
Vrouw (N=145.387)
11,1%
64,5%
24,4%
Private onderneming (N=73.390)
14,4%
61,4%
24,1%
Interim (N=21.247) Type
4,3%
44,1%
51,6%
Invoegonderneming (N=11.222)
11,3%
74,0%
14,7%
VZW (19.668)
10,2%
77,9%
11,9%
OCMW en gemeente (N=7.541)
18,7%
75,6%
5,7%
5,8%
77,0%
17,2%
15,0%
59,4%
25,7%
11,8%
63,9%
24,3%
PWA (N=11.738) Natuurlijke persoon (N=5.021) Totaal (N=149.827) Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
Er is echter een lichte evolutie aan de gang in het arbeidsstelsel van werknemers, weergegeven in Figuur 29. Het aandeel werknemers dat slechts deeltijds werkt, is licht afgenomen van 27,4% in 2009 tot nog 24,3% in 2011. In 2010 was deze evolutie ten voordele van het aandeel voltijdse werkende werknemers van 10,4% in 2009 naar 11,9% in 2010. In 2011 blijft het aandeel voltijdse werknemers nagenoeg gelijk als in 2010, maar stijgt het aandeel werknemers dat halftijds werkt verder van 62,4% naar 63,9% in 2011.
21
Het arbeidsstelsel geeft de tewerkstellingsraad weer van de werknemers. Deze werden in drie categorieën gegroepeerd: deeltijds met een tewerkstelling van 1% tot en met 49%, halftijds met een tewerkstelling van 50% tot en met 99% en voltijds met een tewerkstelling van 100%.
juli 2012
65
Figuur 29: Evolutie van het aandeel dienstencheque-werknemers volgens arbeidsstelsel 100% 90%
27,4%
25,7%
24,3%
62,3%
62,4%
63,9%
10,4%
11,9%
11,8%
2009
2010
2011
80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Voltijds
Halftijds
Deeltijds
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
In de enquête werden dienstencheque-werknemers vervolgens gevraagd of hun aantal gewerkte uren een bewuste keuze was, of dat ze meer of minder zouden willen werken. Figuur 30 toont aan dat in totaal, 86% van de werknemers aangeeft bewust voor hun huidig aantal werkuren te hebben gekozen, terwijl 10% meer zou willen werken en 4% graag minder uren zou willen werken. In 2007 werden enkel werknemers met een deeltijdse betrekking gevraagd of ze meer uren wilden werken. Toen gaf 84% aan bewust voor hun aantal werkuren te hebben gekozen, terwijl 16% graag meer tot voltijds wilden werken. De cijfers zijn dus niet volledig vergelijkbaar al is het aandeel werknemers dat zijn uren bewust kiest niet drastisch verschillend. Opvallend is dat, naarmate een werknemer minder uren per week werkt, deze werknemer ook minder vaak aangeeft bewust voor het aantal uren te hebben gekozen. Zo heeft 7 op 10 werknemers bewust gekozen om minder dan 5 uur te werken en zouden 3 op 10 onder hen meer uren willen werken. Bij de groep die tussen de 25 en 35 uren werkt per week geeft 89% aan bewust te hebben gekozen voor hun aantal werkuren en nog slechts 7,5% wil graag meer uren werken. Omgekeerd blijkt dat hoe meer uren er in het systeem wordt gewerkt, hoe vaker werknemers aangeven minder uren te willen werken (8,3%). De grote meerderheid van de werknemers is dus tevreden met het aantal gewerkte uren en neemt bewust een bepaald pakket uren op. De aard en de zwaarte van de job kunnen verklaren waarom dienstencheque-werknemers bewust voor een niet-voltijdse job kiezen. Het feit dat het vaak over vrouwen met kinderen gaat, kan ook verklaren waarom dienstencheque-werknemers liever niet voltijds werken. Soms kiezen dienstenchequewerknemers ook bewust voor een laag aantal uren omdat ze hun dienstencheque-job aannemen ter aanvulling van een andere betaalde job waarvoor ze niet voldoende uren kunnen verkrijgen.
juli 2012
66
Figuur 30: Mate waarin dienstencheque-werknemers hun aantal uren bewust hebben gekozen volgens aantal gewerkte uren Totaal (N=2.939)
86,3%
Minder dan 5 uren (N=17)
71,9%
Tussen 5 en 15 uren (N=233)
10% 4% 28%
75,8%
22%
2%
Tussen 15 en 25 (N=1.174)
86,9%
11%2%
Tussen 25 en 35 uren (N=1.038)
88,8%
8%4%
Meer dan 35 uren (N=450)
86,0% 0%
Bewuste keuze
6% 8%
10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% Graag meer uren
Graag minder uren
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Deze vraag werd ook gekruist naargelang verschillende profielkenmerken van de dienstencheque-werknemers. De overzichtstabel is in bijlage opgenomen (zie Tabel 79). Hieronder worden een aantal frappante vaststellingen weergegeven:
Vooral in Vlaanderen geeft een meerderheid werknemers aan bewust voor hun aantal uren te hebben gekozen (91%) tegenover 75% in Brussel en 83% in Wallonië. Daarentegen willen vooral in Brussel werknemers meer uren werken (21% t.o.v. 7% in Vlaanderen en 12% in Wallonië).
Bij een vergelijking naar leeftijd valt vooral op dat werknemers jonger dan 30 jaar minder aangeven bewust voor hun uren te hebben gekozen (81% t.o.v. 88%) en vaker meer aangeven meer uren te willen werken (16%).
Hoe hoger het scholingniveau, hoe meer werknemers bewust hun uren hebben gekozen (van 84% naar 90%). Hoe lager het scholingsniveau, hoe liever men minder uren wil werken (2% naar 5%).
Belgen kiezen hun aantal werkuren meer bewust (87%) dan werknemers uit de EU (85%) en vooral van buiten de EU (81%). Omgekeerd zullen werknemers van buiten de EU vaker meer uren willen werken (17% t.o.v. 9% voor Belgen).
Werknemers met een EU-afkomst kiezen meer bewust voor hun uren dan deze met een niet-EU-afkomst (88% t.o.v. 76%). Deze laatste groep wil vaker meer uren werken (19% t.o.v. 8%).
Vooral werknemers uit VZW’s en PWA’s zijn zeer tevreden met hun uren (96% en 91%). Bij private en interimbedrijven wensen werknemers vaker meer uren te werken (12% en 13%), terwijl bij invoegondernemingen werknemers relatief vaker minder uren willen werken (7%). Mogelijk is dit te verklaren doordat bij VZW’s reeds relatief meer werknemers voltijds werken.
juli 2012
67
4.4
De effectief gepresteerde werkuren en dagen door dienstencheque-werknemers
Er is echter een verschil tussen het arbeidsregime zoals bepaald door het contract van dienstencheque-werknemers en de effectieve gepresteerde uren en dagen. Tabel 30 geeft het gemiddeld aantal werkuren per week per dienstencheque-werknemer voor elk kwartaal weer. Het gaat daarbij om een schatting, aangezien sommige werknemers niet het volledige kwartaal werden tewerkgesteld en dus gemiddeld meer werkuren per week presteren. Het gemiddeld aantal werkuren over het hele jaar 2011 ligt bij de RSZPPO hoger dan bij de RSZ, 22,2 uren voor RSZPPO ten opzichte van 17,9 voor RSZ. De kwartaalschommelingen op zich zijn voornamelijk te verklaren door seizoenseffecten met verhoogde of verlaagde tewerkstelling. Tabel 30: Gemiddeld aantal werkuren per week voor dienstencheque-werknemers in 2011 1° kwartaal 2011
2° kwartaal 2011
3° kwartaal 2011
4° kwartaal 2011
Gemiddelde 2011
RSZ
18,30
18,72
16,31
18,24
17,89
RSZPPO
21,83
22,11
22,45
22,27
22,16
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RSZ en RSZPPO (2011)
Figuur 31 geeft de evolutie weer van het aantal gewerkte uren van 2005 tot 2011. In 2011 is het totaal van werkuren ten opzichte van 2010 met 1,7% gestegen voor de RSZ (van 17,6 naar 17,9) en met 4,1% voor de RSZPPO (van 21,3 tot 22,2). De gangbare trends worden dus in 2011 verder gezet. Er is een duidelijke groei merkbaar in de cijfers van de RSZ. Het gemiddeld aantal gewerkte uren is sinds 2005 constant gestegen. De cijfers van de RSZPPO zijn dubbelzinniger. Na een piek in 2007 met 22,2 gewerkte uren per week nam het aantal uren af tot 20,6 uren in 2009 om dan weer toe te nemen. Ondertussen is in 2011 het gemiddelde niveau van 2008, 22,2 uren, weer bereikt. Figuur 31: Evolutie in het gemiddeld aantal gewerkte uren van dienstenchequewerknemers (2005-2011) 25
15%
20
10%
15
5%
10
0%
5 0 Werkuren RSZ Werkuren RSZPPO Groei RSZ Groei RSZPPO
-5%
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
15
15,6
16,5
16,9
17,2
17,6
17,9
18,6
20,9
22,5
22,2
20,6
21,3
22,2
4,0%
5,8%
2,4%
1,8%
2,3%
1,7%
12,4%
7,7%
-1,3% -7,2%
3,4%
4,1%
-10%
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RSZ en RSZPPO (2005-2011)
Deze werkuren zijn echter een onderschatting aangezien sommige werknemers niet het volledige jaar in het systeem waren tewerkgesteld. Dit blijkt ook uit Tabel 31, waar de verdeling van dienstencheque-werknemers volgens hun werkelijke prestaties in 2011 wordt weergegeven. Bijna 68% van de werknemers werkte meer dan 6 maanden in 2011. Nog eens 20% presteerde minstens één maand tot 6 maanden en 7% van de werknemers presteerde minder dan één maand. Bijna 5% leverde in 2011 helemaal geen prestatie. Dit zijn mogelijk werknemers die het hele jaar door op ziekteverlof waren.
juli 2012
68
Hierbij zijn enkele interessante verschillen op te merken naargelang het profiel van de werknemer:
De verschillen tussen de regio’s zijn relatief beperkt. In Wallonië is het aandeel werknemers zonder prestatie wel groter dan in de andere regio’s, bijna 7%. In Vlaanderen ligt het aandeel werknemers dat meer dan 6 maanden presteerde ook het hoogste (69%).
Tussen mannen en vrouwen is er geen verschil wat betreft inactiviteit, maar er is wel 36% van de mannen die minder dan 6 maanden presteerde tegenover slechts 27% van de vrouwen. Hoewel mannen dus vaker een voltijds arbeidsregime hebben dan vrouwen, presteren ze gemiddeld minder dagen.
Het hoogste aandeel inactieven wordt opgemerkt bij VZW’s (6,5%) en interimbedrijven (6,4%). Vooral bij natuurlijke personen is de groep die meer dan 6 maanden presteert erg laag (53%), terwijl deze bij OCMW’s en gemeenten het hoogste ligt (82%), gevolgd door PWA’s (80%).
Deze verschillen liggen volledig in lijn met de resultaten van 2010. Tabel 31: Prestaties van dienstencheque-werknemers naar gewest in 2011
Regio
Geslacht
Type
Inactief
<1 maand
1-6 maand
>6 maand
Brussel (N=20.194)
4,4%
8,0%
21,3%
66,3%
Vlaanderen (N=89.126)
4,2%
7,2%
19,7%
69,0%
Wallonië (N=39.619)
6,7%
7,6%
20,3%
65,5%
Buitenland (N=888)
5,2%
11,1%
21,3%
62,4%
Man (N=4.440)
4,8%
11,2%
25,2%
58,7%
Vrouw (N=145.387)
4,9%
7,3%
19,9%
67,9%
Private ond.(N=73.390)
3,9%
7,0%
23,5%
65,6%
Interim (N=21.247)
6,4%
14,2%
15,6%
63,8%
Invoegonderneming (N=11.222)
5,6%
6,8%
20,9%
66,8%
VZW (19.668)
6,5%
5,2%
17,0%
71,3%
OCMW en gemeente (N=7.541)
4,9%
3,0%
9,7%
82,3%
PWA (N=11.738)
5,3%
2,8%
12,3%
79,6%
Nat. persoon (N=5.021)
3,5%
11,6%
32,2%
52,6%
4,9%
7,4%
20,0%
67,7%
Totaal (N=149.827)
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
juli 2012
69
4.5
Extralegale werknemers
voordelen
voor
dienstencheque-
In Tabel 32 worden de bijkomende voordelen van dienstencheque-werknemers bovenop het loon opgelijst per regio. Sommige van deze voordelen komen voort uit afspraken binnen de bevoegde paritaire comités, terwijl andere enkel worden toegekend door aansturen van de onderneming. De dienstencheque-ondernemingen kunnen echter onder verschillende Paritaire Comités ressorteren. Binnen elk paritair comité zijn er verschillende barema’s bepaald voor de loon- en arbeidsvoorwaarden (bvb. verlof, eindejaarspremie, andere vergoedingen,…) en opleidingsmogelijkheden. Hierdoor is het moeilijk te bepalen wat de exacte loon- en arbeidsvoorwaarden van dienstencheque-werknemers zijn. Uit de bevraging van de werknemers blijken een eindejaarspremie (86%) en een verplaatsingsvergoeding (84%) de meest voorkomende voordelen bij werknemers, gevolgd door het ter beschikking stellen van werkkledij (65%). Een bedrijfswagen (0,7%) of gebruik maken van een auto (1,6%) of bromfiets (1,9%) blijkt het minst te worden toegekend. Een groep van 1,4% van de werknemers geeft ook aan geen enkel bijkomend voordeel te krijgen. In vergelijking met de resultaten bij de enquête bij ondernemingen in 2010, is de top drie gelijk gebleven. In Brussel valt op dat maaltijdcheques populairder zijn (59%) dan in Vlaanderen (42%) of Wallonië (48%). Werkkledij (51%), eindejaarspremie (76%) en verplaatsingsvergoeding (75%) scoren systematisch lager. In Vlaanderen zien we dat GSM’s aanbieden veel minder populair is dan in de andere regio’s (10% t.o.v. 25%), al betaalt men er wel sneller telefoonkosten terug (19% t.o.v. 9% in Brussel en 12% in Wallonië). Ook cadeaucheques zijn in Vlaanderen minder de regel dan in de andere regio’s (14% t.o.v. 21%). Tabel 32: Voordelen bovenop het loon voor dienstencheque-werknemers naar regio 1. Brussel (N=245)
2. Vlaanderen (N=1.315)
3. Wallonië (N=1.386)
Totaal (N=2.946)
Eindejaarspremie
76,3%
88,6%
84,4%
85,6%
Verplaatsingvergoeding
75,4%
83,7%
84,8%
83,5%
Werkkledij
51,3%
65,5%
65,8%
64,4%
Maaltijdcheques
58,8%
41,5%
47,6%
45,8%
GSM
25,3%
10,3%
25,4%
18,7%
Cadeaucheques
20,6%
13,5%
21,1%
17,6%
Telefoonkosten
8,7%
19,0%
11,7%
14,7%
12,3%
13,8%
6,3%
10,1%
Extra verlofdagen
4,4%
5,4%
4,0%
4,6%
Autoverzekering
0,0%
4,0%
2,9%
3,2%
Ander
0,8%
2,5%
1,9%
2,1%
Gebruik van een (brom)fiets
0,4%
1,2%
2,9%
1,9%
Gebruik van een auto
0,7%
0,9%
2,4%
1,6%
Geen van bovenstaande
1,3%
1,5%
1,4%
1,4%
Bedrijfswagen
1,5%
0,3%
1,0%
0,7%
337,8%
351,5%
363,6%
356,1%
Hospitalisatieverzekering
Totaal
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
70
4.6
De combinatie van dienstencheques met ander werk
4.6.1
De combinatie van verschillende dienstencheque-jobs
Sommige werknemers werken doorheen het jaar of tegelijkertijd voor meerdere dienstencheque-ondernemingen. Figuur 32 geeft de evolutie weer van het aandeel werknemers dat voor meerdere dienstencheque-ondernemingen werkte in hetzelfde jaar, van 2008 tot 2011 volgens de gegevens van de RVA. In 2011 werkte 91,3% voor één dienstencheque-onderneming en 7,7% van de werknemers voor 2 ondernemingen. Daarmee blijft het aandeel van werknemers dat voor meerdere werkgevers werkte sinds 2009 redelijk constant. Enkel in 2008 werkten meer dan 12% van de werknemers voor meer dan 1 werkgever. Sinds 2009 is dit aandeel gestabiliseerd rond de 8%. Figuur
32:
Evolutie van het aandeel dienstencheque-werknemers dienstencheque-werkgevers van 2008-2011
100% 98%
1,5%
96%
met
0,8%
0,7%
0,9%
7,5%
7,3%
7,7%
91,5%
91,7%
91,3%
2009
2010
2011
meerdere
94% 92%
10,7%
90% 88% 86% 84%
87,4%
82% 80% 2008 1 werkgever
2 werkgevers
3 werkgevers
Meer dan 3 werkgevers
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2008-2011)
Hierbij worden echter zowel werknemers meegeteld die tegelijkertijd voor meerdere dienstencheque-ondernemingen werken, als degenen die in de loop van het jaar van onderneming zijn veranderd. Op basis van enquêtegegevens geeft Tabel 80 in bijlage het aandeel dienstenchequewerknemers aan dat tegelijkertijd bij meerdere dienstencheque-ondernemingen aan de slag was in 2011. Werknemers die in de loop van 2011 dus wisselden van werkgever worden niet meegerekend zoals in bovenstaande figuur. Algemeen geeft slechts 2,6% van de werknemers aan tegelijk voor meerdere dienstencheque-ondernemingen te werken. De verschillen naargelang de kenmerken van de werknemers zijn eerder beperkt.
juli 2012
71
4.6.2
De combinatie van een dienstencheque-job met ander betaald werk
Sommige dienstencheque-werknemers combineren hun dienstencheque-job ook met een andere betaalde job. Tabel 33 toont aan dat 9,1% van de werknemers dienstencheques combineren met een andere betaalde functie. In 2007 was dit nog het geval bij 11% van de werknemers. Het aandeel werknemers dat een dienstencheque-job combineert met een andere job is dus gedaald. Mogelijk kan dit worden verklaard door de gestadige stijging van het aantal werkuren per werknemer via de dienstencheques, waardoor de behoefte of noodzaak om een dienstencheque-job te combineren met ander werk is gedaald. Enkele verschillen kunnen echter opgemerkt worden naargelang de profielkenmerken van de werknemers:
Brusselse werknemers combineren veel minder dienstencheque-jobs met een ander betaald werk dan in de andere regio’s (5,2% versus meer dan 9%).
Hoe hoger geschoold men is, hoe vaker men een dienstencheque-job combineert met een ander betaald werk, gaande van 7,7% voor laaggeschoolden tot 11,8% voor hooggeschoolden.
Werknemers met een EU-nationaliteit zullen gemiddeld minder vaak dienstencheque-jobs met betaald werk combineren (5,6%), dan werknemers van buiten de EU (10%).
Tabel 33: Aandeel dienstencheque-werknemers met ander betaalde job volgens profiel
1. Brussel (N=241) Regio
Leeftijd
% WN die DCH-job combineert met andere job 5,2%
2. Vlaanderen (N=1.313)
9,8%
3. Wallonië (N=1.379)
9,2%
1. < 30 (N=350)
9,5%
2. 30 – 39 (N=679)
8,7%
3. 40 – 49 (N=1.005)
8,6%
4. >= 50 (N=900)
9,8%
1. Laag (N=1.517) Scholing
Nationaliteit
7,7%
2. Midden (N=1.211)
10,6%
3. Hoog (N=140)
11,8%
1. Belg (N=2.594)
9,3%
2. EU-27 (excl. België) (N=196) 3. Niet-EU-27 (N=128)
Totaal (N=2.934) Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
5,6% 10,0% 9,1%
Hierna werden dienstencheque-werknemers ook bevraagd naar de motieven om hun dienstencheque-job te combineren met een ander betaald werk. Figuur 33 toont aan dat de hoofdmotivatie hier is om meer geld te verdienen. Meer dan 62% van de respondenten geeft dit als reden om de combinatie toe te passen. Op de tweede plaats, maar reeds beduidend minder belangrijk, geeft meer dan één derde werknemers aan dat ze gewoon onvoldoende uren kunnen werken via hun andere job en daarom een dienstencheque-job aannemen. Als derde motief voor één kwart van de werknemers speelt ook het afwisselingsaspect.
juli 2012
72
Figuur 33: Motieven van werknemers om dienstencheques met een andere betaalde job te combineren (N= 457) Meer geld verdienen
62,2%
Onvoldoende uren via andere job
36,5%
Voor afwisseling
25,1%
Werkervaring
15,3%
Ander job geeft mij voldoening
15,3%
Onvoldoende uren via DCH DCH geeft mij voldoening Andere reden 0,0%
8,9% 6,7% 3,2% 10,0% 20,0% 30,0% 40,0% 50,0% 60,0% 70,0% Motief voor intrede
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
73
5
OPLEIDING EN OMKADERING VAN DIENSTENCHEQUE-WERKNEMERS
5.1
Opleidingen voor dienstencheque-werknemers
5.1.1
Het opleidingsfonds dienstencheques
Het opleidingsfonds dienstencheques is in werking getreden op 11 juli 2007 en heeft als doel de opleidingsgraad van dienstencheque-werknemers te verhogen. Het voorziet de mogelijkheid voor ondernemingen om hun werknemers intern of extern op te leiden waarbij de opleidingen verband houdt met de uitgeoefende functie. Er zijn drie categorieën van opleidingen mogelijk: intern, extern of op het terrein. Afhankelijk van de categorie kunnen de ondernemingen een gedeeltelijke terugbetaling van hun opleidingskosten bij het opleidingsfonds bekomen. Zo wordt o.m. de factuur van de externe opleider terugbetaald en wordt er een forfaitaire terugbetaling voorzien van €40/uur voor een interne opleider en van €12,60 per uur voor de loonkost van een dienstencheque-werknemer. De omkaderingskost ligt vast op een forfait van €10 per halve dag. Voor 2010 werd € 7.293.000 beschikbaar gesteld aan het fonds. Ter vergelijking, in 2009 bedroeg dit bedrag € 7.175.000. Het fonds erkent meer dan 300 opleidingen van externe opleidingsverstrekkers en voorziet een minimum bedrag van € 1.000 per onderneming. In Tabel 34 wordt de verdeling van de middelen en het aantal opgeleide werknemers weergegeven. In totaal werd meer dan € 2,6 miljoen van het fonds besteed aan opleidingen in 2010. Het plafond van het budget is voorlopig dus nog niet in zicht en er blijft nog een ruime marge voor ondernemingen om meer te besteden aan opleidingen. Onderstaande tabel toont ook aan dat het grootste deel terugbetaalde opleidingen vooral ten voordele van VZW’s (36,1%) en private ondernemingen (23,4%) is. Dit is echter ook gelinkt aan het aantal werknemers binnen elk type onderneming. Tabel 34: Terugbetaalde bedragen door opleidingsfonds dienstencheques naar type in 2010 Geldige aanvragen
Opleidingsbedrag
Opgeleide werknemers22 Aantal %
Aantal
%
Aantal
%
Private onderneming
395
34,2%
€ 642.209,43
24,7%
9.370
23,4%
Interim
109
9,4%
€ 511.586,18
19,6%
3.345
8,3%
Invoegonderneming
130
11,3%
€ 319.792,01
12,3%
4.949
12,3%
VZW
187
16,2%
€ 579.282,83
22,2%
14.461
36,1%
2
0,2%
€ 5.166,40
0,2%
56
0,1%
OCMW
Gemeente
115
10,0%
€ 188.424,19
7,2%
2.790
7,0%
PWA
205
17,8%
€ 347.066,84
13,3%
4.684
11,7%
11
1,0%
€ 10.507,41
0,4%
451
1,1%
1.154
100%
€ 2.604.035,29
100%
40.106
100%
Natuurlijke Pers. Totaal
Bron: FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (2011)
Tabel 35 geeft vervolgens het aantal via het opleidingsfonds opgeleide werknemers weer, vergeleken met het aantal feitelijke werknemers naar type onderneming. In totaal werd 29% van de werknemers opgeleid via middelen van het fonds in 2010. De hoogste dekkingsgraad is terug te vinden bij VZW’s en invoegondernemingen met respectievelijk 77% en 44% van de werknemers die werden opgeleid. Ook OCMW’s en PWA’s scoren met 40% en 41% boven het gemiddelde. Bij natuurlijke personen blijft de verhouding het laagst met slechts 10% van de werknemers die via het fonds van een opleiding hebben
22
Hier wordt het aantal deelnames opgegeven en niet het aantal individuele werknemers waardoor dubbeltellingen mogelijk zijn.
juli 2012
74
genoten. Bij private ondernemingen en interimbedrijven gaat het respectievelijk om 15% en 16%, eveneens onder het gemiddelde. In vergelijking met 2009 zijn de opvallendste stijgingen merkbaar in het aandeel opgeleide werknemers bij natuurlijke personen met een sprong van 2% in 2009 naar 10% in 2010 en bij VZW’s met een sprong van 47% naar 77%. Ook private ondernemingen (11% naar 15%) en interimbedrijven (13% naar 16%) gaan er op vooruit. Enkel invoegondernemingen doen het in 2010 minder goed en vallen terug van 57% naar 44%. Tabel 35: Aandeel opgeleide werknemers naar ondernemingstype in 2010 Opgeleide werknemers
Werknemers 2010
Aantal
%
Private onderneming
9.370
23,4%
61.996
45,3%
15,1%
Interim
3.345
8,3%
21.327
15,6%
15,7%
Invoegonderneming
4.949
12,3%
11.362
8,3%
43,6%
14.461
36,1%
18.901
13,8%
76,5%
56
0,1%
308
0,2%
18,2%
VZW Gemeente
Aantal
%
Opgeleide WN/23 werknemers 2010
OCMW
2.790
7,0%
6.970
5,1%
40,0%
PWA
4.684
11,7%
11.430
8,3%
41,0%
Natuurlijke Pers. Totaal
451
1,1%
4.621
3,4%
9,8%
40.106
100%
136.915
100%
29,3%
Bron: FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (2011)
Figuur 34 geeft ten slotte de evolutie van het gebruikte opleidingsbedrag en het aandeel opgeleide werknemers weer sinds 2007. Doorheen de tijd is een positieve evolutie zichtbaar. Zo bereikte het fonds in 2007 slechts 8% van de dienstencheque-werknemers en betaalde opleidingen terug voor een waarde van € 718.363. In 2011 bedroegen deze aantallen respectievelijk 29% en € 2.604.035. Figuur 34: Evolutie in besteedde opleidingsbedrag en aandeel opgeleide dienstenchequewerknemers door het opleidingsfonds dienstencheques (2007-2010) 3.000.000
35,0%
2.500.000
30,0% 25,0%
2.000.000 20,0% 1.500.000 15,0% 1.000.000 10,0% 500.000
0 Opleidingsbedrag Aandeel opgeleide wkn
5,0%
2007
2008
2009
2010
718.363
2.133.102
2.526.124
2.604.035
8,0%
17,7%
23,0%
29,3%
0,0%
Bron: FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg (2007-2011)
23
Gezien bij het aantal opgeleide werknemers dubbeltellingen mogelijk zijn gaat het hier om een maximumhypothese.
juli 2012
75
5.1.2
Opleidingen voor dienstencheque-werknemers in 2011
In de enquête werd aan dienstencheque-werknemers gevraagd of ze van een opleiding hebben genoten in 2011. Tabel 36 toont aan dat 38% van de werknemers een opleiding hebben gekregen in 2011. Van de overblijvende groep werknemers zegt nog eens 6% dat ze geen opleiding hebben gekregen in 2011, maar wel bij hun indiensttreding. Een meerderheid van werknemers (56%) geeft wel aan dat ze noch in 2011, noch bij het begin van hun loopbaan als dienstencheque-werknemer een opleiding hebben genoten. In vergelijking met 2007 is het aandeel opgeleide werknemers er beduidend op vooruit gegaan. In 2007 had slechts 19% een opleiding ontvangen en nog eens 7% bij het begin van de tewerkstelling, tegenover 38% opgeleide werknemers in 2011 en 6% enkel bij het begin van de tewerkstelling. Toch zou men een hoger percentage mogen verwachten van opgeleide werknemers aangezien in 2010, 42% van de ondernemingen reeds aangaf opleidingen te bieden voor hun dienstencheque-werknemers (in de ondernemingsenquête van 2010). Het verschil in perceptie van opleiding, zeker rond opleidingen op de werkvloer, bij werknemers en ondernemingen kan hier een rol in spelen. Het totaal aandeel opgeleide dienstencheque-werknemers ligt hoger dan het aandeel opgeleide werknemers dat bereikt wordt via het opleidingsfonds, wat logisch is gezien niet alle opleidingen door het fonds worden erkend of gesubsidieerd. Het stijgende aandeel werknemers dat in de enquêtes aangeeft een opleiding te hebben genoten, duidt wel op een positieve invloed van het fonds op het aanbod van opleidingen van bedrijven aan dienstencheque-werknemers. Tabel 36: Opleiding voor werknemers in 2011 volgens profiel Opleiding
Geen opleiding
1. Brussel (N=230)
27,8%
68,0%
Bij indiensttreding 4,2%
2. Vlaanderen (N=1.277)
41,7%
52,3%
6,0%
3. Wallonië (N=1.351)
34,7%
60,5%
4,9%
1. < 30 (N=339)
34,8%
59,0%
6,3%
2. 30 – 39 (N=663)
39,9%
54,2%
5,8%
3. 40 – 49 (N=981)
39,7%
55,1%
5,3%
4. >= 50 (N=876)
36,2%
59,6%
4,2%
1. Laag (N=1.467)
38,7%
56,0%
5,3%
2. Midden (N=1.196)
38,1%
56,3%
5,6%
3. Hoog (N=133)
34,3%
60,2%
5,5%
1. Belg (N=2.538)
39,7%
55,2%
5,2%
2. EU-27 (excl. België) (N=186)
22,3%
71,6%
6,1%
3. Niet-EU-27 (N=120)
33,4%
55,3%
11,3%
1. EU (N=2.473)
38,8%
56,1%
5,1%
2. Niet-EU (N=321)
34,5%
57,6%
7,8%
Private ond. (N=994)
24,9%
70,7%
4,4%
Interim (N=424)
31,1%
65,9%
2,9%
Invoegonderneming (N=242)
53,2%
33,9%
13,0%
VZW (N=400) OCMW en gemeente (N=68)
62,6% 49,7%
31,6% 46,3%
5,8% 4,0%
PWA (N=145)
57,3%
33,1%
9,6%
Natuurl. Pers (N=10) 34,1% Totaal (N=2.895) 38,2% Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
65,9% 56,4%
0,0% 5,5%
Regio
Leeftijd
Scholing
Nationaliteit
Afkomst
Type
juli 2012
76
Er zijn echter werknemers:
verschillen
op
te
merken
naargelang
de
profielkenmerken
van
Brussel telt het laagste aandeel opgeleide werknemers in 2011 (28%) terwijl Vlaanderen het hoogste aandeel telt (42%).
De situatie naar leeftijd is niet eenduidig, al lijken werknemers jonger dan 30 jaar minder opleidingen in 2011 te hebben gekregen (35%), maar vaker bij hun indiensttreding (6%).
Hooggeschoolden krijgen minder vaak een opleiding (34%) dan midden- en laaggeschoolden (38%).
Belgen kregen gemiddeld meer opleidingen in 2011 (40%) dan niet-EU-ers (33%) maar vooral dan EU-ers (22%).
De vergelijking naar afkomst geeft een vergelijkbaar resultaat. De werknemers met een EU-afkomst hebben meer opleidingen in 2011 gekregen (39%) dan deze met een afkomst buiten de EU (34%).
Vergeleken naar type zien we dat werknemers bij non-profit ondernemingen vaker opleidingen hebben gekregen in 2011 (van 49% bij OCMW’s tot 63% bij VZW’s). Bij natuurlijke personen en interimbedrijven echter bedraagt dit percentage respectievelijk 34% en 31%. Bij private ondernemingen gaat het zelfs slechts om een kwart van de werknemers.
Figuur 35 geeft aan welke opleidingen de werknemers in 2011 hebben gevolgd. Hieruit blijkt dat ‘veilig en gezond werken’ door de meeste werknemers werd aangeduid. Hieronder wordt een hele reeks opleidingen begrepen rond ergonomie, handverzorging etc. In totaal volgden 59% werknemers dit soort opleidingen. De tweede belangrijkste set van opleidingen zijn deze rond ‘productenkennis en materiaal’, gevolgd door 56% werknemers. Op plaats drie en vier komen ‘technische opleidingen’ (33%) en ‘communicatie’ (28%). ‘Talen’ (2,1%) of ‘andere soort opleidingen’ werden amper gevolgd (2,2%). Een regionale vergelijking toont wel aan dat Vlaanderen en Wallonië het nationale patroon volgen, waarbij in Vlaanderen het belang van ‘veilig werken’ nog sterker aanwezig is (62%). In Brussel valt echter op dat de opleidingen ‘communicatie’ (41%) en ‘talen’ (9,1%) vaker voorkomen dan in de twee andere regio’s. De aanwezigheid van een grotere populatie anderstalige werknemers in Brussel is hier logischerwijs de oorzaak. Figuur 35: Gevolgde opleidingen door dienstencheque-werknemers volgens regio Poets-technieken Veilig-gezond werken Producten/materiaal Andere technische opleidingen Com-municatie Werk-organisatie Strijk-technieken EHBO Attitude Andere opleidingen Talen 0%
10%
20%
30%
40%
StrijkWerktechnieken organisatie
50% Communicatie
60%
70%
Andere Producten/ technische materiaal opleidingen
80%
90%
Veiliggezond werken
Poetstechnieken
55,6%
58,5%
69,7%
58,4%
43,5%
81,8%
31,1%
56,6%
61,7%
67,0%
33,9%
54,2%
57,0%
71,2%
Talen
Andere opleidingen
Attitude
EHBO
Totaal (N=1.045)
2,1%
2,2%
17,1%
19,3%
24,8%
25,0%
28,4%
32,9%
1. Brussel (N=63)
9,1%
0,0%
18,5%
21,3%
29,3%
33,8%
30,6%
41,0%
2. Vlaanderen (N=521)
1,4%
2,9%
15,3%
25,0%
23,7%
19,9%
32,2%
3. Wallonië (N=460)
2,0%
1,6%
18,8%
12,6%
25,5%
29,5%
23,7%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
77
5.1.3
Opleidingsbehoeften van dienstencheque-werknemers
In de enquête werd ook aan de werknemers gevraagd of ze nood hadden aan bijkomende opleidingen om hun job beter te kunnen uitoefenen. Figuur 36 toont aan dat 2 op 10 dienstencheque-werknemers van mening zijn dat ze behoefte hebben aan bijkomende opleidingen. Interessant is echter om op te merken dat het vooral de groep is die reeds opleidingen heeft ontvangen die nog bijkomende opleidingen wenst (30%). Bij de werknemers die geen opleidingen hebben gekregen of die enkel bij indiensttreding werden opgeleid, wenst respectievelijk 16% en 15% meer opleidingen in de toekomst. Figuur 36:Opleidingsbehoefte volgens het al dan niet al gekregen hebben van opleiding (N=2.790)
Totaal
78,8%
Opleiding reeds ontvangen
21,2%
69,9%
30,1%
Geen opleiding ontvangen
84,2%
15,8%
Opleiding slechts bij indiensttreding
84,8%
15,2%
0%
10%
20%
30%
Wenst geen opleiding
40%
50%
60%
70%
80%
90% 100%
Wenst opleiding
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Zoals aangegeven in Tabel 37 varieert de wens naar bijkomende opleidingen niet enkel op basis van de reeds ontvangen opleidingen, maar ook naargelang de profielkenmerken van de dienstencheque-werknemers. Volgende interessante vaststellingen kunnen hier gemaakt worden:
In Brussel wensen werknemers vaker een opleiding te volgen (30%) terwijl in Vlaanderen werknemers dit het minst wensen (19%). Dit weerspiegelt de eerdere vaststelling dat in Brussel minder werknemers opleidingen krijgen en in Vlaanderen het meest.
Hoe jonger men is, hoe meer men bijkomende opleidingen wenst (25% van de -30 jarigen tot slechts 15% van de vijftigplussers). Naarmate men ouder is, hebben werknemers meer competenties ontwikkeld of zien ze het nut niet meer van bijscholing.
Hooggeschoolden hebben minder nood middengeschoolden (18% t.o.v. 21%).
Werknemers van buiten de EU wensen meer opleidingen (31%) dan Belgen en EUers (respectievelijk 21% en 19%).
Dezelfde verhouding toont zich naar afkomst. 30% van de werknemers met een niet-EU-afkomst wensen opleidingen te volgen, t.o.v. 20% van de EU-ers.
Ondanks het feit dat binnen non-profit ondernemingen meer opleidingen worden gegeven aan dienstencheque-werknemers, zien we dat juist daar ook meer vraag is naar bijkomende opleidingen (24% tot 31%). Mogelijk speelt het zwakkere profiel van dienstencheque-werknemers binnen non-profit ondernemingen hier een rol.
juli 2012
aan
opleidingen
dan
laag-
of
78
Tabel 37: Wens van werknemers om bijkomende opleidingen te volgen naar profiel
1. Brussel (N=232) Regio
Leeftijd
Scholing
Nationaliteit
Afkomst
Type
2. Vlaanderen (N=1.263)
18,9%
3. Wallonië (N=1.349)
21,6%
1. < 30 (N=337)
24,9%
2. 30 – 39 (N=654)
24,0%
3. 40 – 49 (N=977)
18,7%
4. >= 50 (N=879)
15,0%
1. Laag (N=1.467)
21,3%
2. Midden (N=1.186)
21,3%
3. Hoog (N=133)
17,9%
1. Belg (N=2.520)
20,7%
2. EU-27 (excl. België) (N=185)
19,1%
3. Niet-EU-27 (N=126)
31,0%
1. EU (N=2.456)
19,7%
2. Niet-EU (N=321)
30,3%
Private ond. (N=995)
18,3%
Interim (N=422)
16,0%
Invoegonderneming (N=238)
27,5%
VZW (N=390)
25,5%
OCMW en gemeente (N=64)
25,6%
PWA (N=144)
30,5%
Natuurl. Pers (N=10) Totaal (N=2.846) Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
% WN met behoefte aan bijkomende opleidingen 29,6%
17,6% 21,0%
79
Figuur 37 toont vervolgens de opleidingen die werknemers bijkomend zouden willen volgen. Ook hier staat ‘veilig en gezond werken’ op de eerste plaats met 46% van de werknemers die ook bijkomende opleidingen van dit type zouden willen volgen. Op de tweede plaats staat ‘EHBO’ met 44% en op de derde en vierde plaats met 37% ‘poetstechnieken’ en ‘producten en materiaalkennis’. Bij de top vier zien we dat vooral ‘EHBO’ nog erg gewenst is (44%), maar slechts door een beperkt aandeel werknemers effectief al gevolgd is in 2011 (19%). Ook voor taalopleidingen zien we dat 22% werknemers dit wel zou willen volgen, terwijl slechts 2,1% van de werknemers al een taalopleiding gevolgd heeft in 2011. De oorzaak van het lagere aanbod taalopleidingen ligt hoogstwaarschijnlijk bij de duur en de kostprijs van deze opleidingen. Om een verschil te maken volstaan korte dagopleidingen niet, in tegenstelling tot de meeste andere opleidingen. Bij de vraag naar andere opleidingen zien we vooral vragen opduiken over hoe om te gaan met bejaarde gebruikers, hulpbehoevenden, … maar ook naar de uitvoering van administratieve taken. Figuur 37: Opleidingen die dienstencheque-werknemers bijkomend willen volgen Veilig/gezond werken
46,3%
EHBO
43,7%
Poetstechnieken
37,2%
Producten/materiaal
36,6%
Andere technische opleidingen
30,9%
Strijktechnieken
30,9%
Talen
22,3%
Werkorganisatie
21,6%
Communicatie
20,3%
Attitude
13,9%
Andere opleiding
3,5% 0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
45%
50%
Te volgen opleidingen
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
80
5.2
De omkadering van dienstencheque-werknemers
5.2.1
Aantal omkaderingspersoneel in 2011
Tabel 38 geeft het aantal omkaderingspersoneelsleden weer ten opzichte van het aantal werknemers naar type onderneming. In totaal werden er in 2011 5.077 personeelsleden tewerkgesteld voor de omkadering van dienstencheque-werknemers. Een aantal dat beduidend hoger ligt dan in 2010 (4.193). De verscherpte aandacht in de RVA-enquête bij dienstencheque-ondernemingen voor het omkaderingspersoneel sinds 2010 en zeker in 2011 zorgt ervoor dat hun gegevens vollediger zijn. Toch lijkt duidelijk dat de aanzienlijke stijging van 21% niet alleen met een betere registratie te maken heeft, maar dat er ook een effectieve stijging heeft plaatsgevonden. De oorzaak hiervan ligt waarschijnlijk in het groeiende aantal eerder kleinere ondernemingen die telkens ook een basis van personeelsleden nodig hebben. De grote meerderheid omkaderingswerknemers werkt bij private ondernemingen (49%), logisch aangezien dit ook de grootste groep ondernemingen is. Hun aandeel stemt bijna exact overeen met het aandeel werknemers dat in dit type onderneming actief is. Het laagste aandeel zien we bij natuurlijke personen (2,4%) en interimbedrijven (4,2%). Bij interimbedrijven is er ook een grote discrepantie tussen het aandeel omkadering (4,2%) en het aandeel werknemers (14,2%), wat bij natuurlijke personen veel beperkter is (2,4% omkadering t.o.v. 3,2% van de werknemers). Gemiddeld werd er in 2011 één omkaderingswerknemer ingezet voor 30 dienstenchequewerknemers. Bij interimbedrijven is de verhouding het laagst, 1 voor 100 dienstenchequewerknemers. De aard van de interim-sector verklaart op zich wel de verhouding. De tweede laagste verhouding is te vinden bij natuurlijke personen, 1 op 41 werknemers. Het blijft waarschijnlijk financieel moeilijker in kleine ondernemingen om omkaderingspersoneel aan te werven voor een beperkt aantal werknemers. De hoogste verhouding is terug te vinden bij gemeenten/OCMW’s waar ze 1 op 17 bedraagt. Ook in andere non-profit ondernemingen is de verhouding hoger, wat eveneens begrijpelijk is gezien de doelstellingen van de sector die meer het accent legt op arbeidsintegratie en begeleiding van dienstencheque-werknemers. Vergeleken met 2010 is de verhouding van het aantal dienstencheque-werknemers per omkaderingswerknemer verbeterd. In 2010 bedroeg de verhouding nog 1 op 33, tegen 1 op 30 in 2011. Zeker bij de interimbedrijven is de verhouding sinds 2010 sterk verbeterd, van 1 op 133 tot 1 op 100 in 2011. Ook bij private ondernemingen ging de verhouding er op vooruit van 1 op 35 naar 1 op 29. Enkel bij de non-profit ondernemingen bleven de verhoudingen nagenoeg identiek. Tabel 38: Aantal dienstencheque-werknemers per omkaderingspersoneelslid naar type onderneming in 2011 Omkaderingspersoneel Private ond.
Aantal 2.509
Werknemers
% 49,4%
Aantal 73.390
% 49,0%
Verhouding WN/Omkadering 29
Interim
212
4,2%
21.247
14,2%
Invoegonderneming
558
11,0%
11.222
7,5%
100 20
VZW
696
13,7%
19.668
13,1%
28
OCMW en gemeente
442
8,7%
7.541
5,0%
17
PWA
538
10,6%
11.738
7,8%
22
Natuurlijke pers. Totaal
122
2,4%
5.021
3,4%
41
5.077
100%
149.827
100%
30
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
juli 2012
81
5.2.2
Profiel van omkaderingspersoneel in 2011
Tabel 39 geeft vervolgens de profielkenmerken weer van de omkaderingspersoneelsleden. Omdat dezelfde parameters dan voor dienstencheque-werknemers in de RVA-enquête werden opgevraagd, kunnen de profielkenmerken van beide type werknemers met elkaar vergeleken worden:
Wat het geslacht betreft, is er een dominantie van vrouwelijke werknemers zowel bij omkaderingswerknemers (87%) als bij dienstencheque-werknemers (97%). Het aandeel mannelijke omkaderingswerknemers is wel beduidend hoger dan bij dienstencheque-werknemers (14% t.o.v. 3%). In Vlaanderen zien we die vervrouwelijking nog het sterkst met slechts 12% mannen tegenover 16% in Brussel en 15% in Wallonië.
In tegenstelling tot de dienstencheque-werknemers is het omkaderingspersoneel vrij jong, 28% is jonger dan 30 en nog een derde tussen de 30 en 39 jaar. Vergelijk dit met de dienstencheque-werknemerspopulatie waar slechts 51% jonger dan 39 jaar is tegenover 62% bij het omkaderingspersoneel. Zeker in Brussel is het profiel erg jong, met 35% in de categorie jonger dan 30 jaar en 36% in de categorie jonger dan 39 jaar. De andere regio’s benaderen het gemiddelde.
Het grootste deel van het omkaderingspersoneel heeft de Belgische nationaliteit (86%), 10% komt uit de EU en 4% van daarbuiten. De verhouding verschilt sterk tussen de regio’s. In Brussel heeft slechts 45% van de omkaderingswerknemers de Belgische nationaliteit en is 37% afkomstig uit de EU en 18% van daarbuiten. Het aandeel niet-Belgen is in verhouding met 2010 sterk toegenomen in Brussel van 42% naar 55%. Dit trekt ook het totale gemiddelde aandeel Belgen naar beneden van 90% naar 86%, hoewel er zich ook in de andere regio’s een zeer lichte stijging van het aandeel niet-Belgen heeft voorgedaan. In vergelijking met de dienstencheque-werknemers zijn er echter nog altijd relatief meer omkaderingspersoneelsleden met de Belgische nationaliteit dan dienstenchequewerknemers (86% t.o.v. 73%).
Tabel 39: Profiel van omkaderingspersoneel per regio (volgens woonplaats) in 2011
Geslacht
Leeftijd
Totaal (N=5.077)
Brussel (N=701)
Vlaanderen (N=2.617)
Wallonië (N=1.750)
Buitenland (N=9)
Man
13,5%
15,7%
11,7%
15,3%
33,3%
Vrouw
86,5%
84,3%
88,3%
84,7%
66,7%
Jonger dan 30 j.
27,6%
34,8%
26,8%
26,1%
11,1%
Van 30 - 39 j.
34,2%
36,4%
34,1%
33,3%
77,8%
Van 40 - 49 j.
25,2%
19,3%
25,0%
27,9%
11,1%
50 jaar of ouder
13,0%
9,6%
14,1%
12,7%
0,0%
92,2%
93,1%
44,4%
6,3%
5,8%
55,6%
1,5%
1,0%
0,0%
België 86,0% 45,4% EU-27 (excl. Nationaliteit 10,4% 36,8% België) Niet-EU-27 3,6% 17,8% Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
Tabel 40 geeft de verhouding weer van de nationaliteit van het omkaderingspersoneel volgens type onderneming. Hieruit blijkt dat er vooral bij private ondernemingen en natuurlijke personen beduidend meer omkaderingsleden zijn van niet-Belgische nationaliteit. Het gaat daar respectievelijk om 23% en 35%, terwijl dit bij de andere types ondernemingen slechts tussen de 1% en 5% bedraagt. In 2010 was deze verhouding ook al zichtbaar. Ook toen waren private ondernemingen en natuurlijke personen de types met het grootste aandeel niet-Belgische omkaderingswerknemers, al ging het toen om slechts 16% bij private ondernemingen en 31% bij natuurlijke personen.
juli 2012
82
Tabel 40: Nationaliteit van het omkaderingspersoneel naar type in 2011 Privaat (N=2.506)
Interim (N=212)
Invoeg (N=558)
VZW (N=663)
België 77,4% 95,8% 94,6% 95,3% EU-27 (excl. 16,4% 3,8% 4,1% 3,0% België) Niet-EU 6,2% 0,5% 1,3% 1,7% Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
Gemeente/ OCMW (N=442)
PWA (N=538)
Nat. Pers. (N=122)
99,3%
95,2%
64,8%
0,7%
4,3%
31,1%
0,0%
0,6%
4,1%
Tabel 41 geeft vervolgens de meest voorkomende niet-Belgische nationaliteiten weer bij omkaderingswerknemers. De meest voorkomende nationaliteit is de Poolse met 4,2% van het omkaderingspersoneel. De Braziliaanse nationaliteit staat op de tweede plaats met 1,5% van de werknemers. Daarna volgen een reeks van Europese landen, met Frankrijk, Portugal, Italië, Roemenië en Spanje. In vergelijking met 2010 valt sterk op dat de Braziliaanse nationaliteit opeens op de tweede plaats verschijnt. Polen stond ook toen op de eerste plaats, zij het met slechts 3,4% van de tewerkstelling. Tabel 41: Meeste niet-Belgische nationaliteiten omkaderingswerknemers in 2011 Aantal Polen
% van totaal (N= 5.077)
218
4,3%
Brazilië
74
1,5%
Frankrijk
71
1,4%
Portugal
61
1,2%
Italië
54
1,1%
Roemenië
46
0,9%
Spanje
29
0,6%
Marokko 27 Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
5.2.3
0,5%
Tewerkstellingskenmerken van omkaderingspersoneel in 2011
Tot slot gaan we dieper in op de tewerkstellingskenmerken van omkaderingspersoneel in 2011. Tabel 42 geeft het type contract weer van het omkaderingspersoneel in 2011. In totaal zijn twee derde van de afgesloten contracten voor omkaderingswerknemers contracten van onbepaalde duur.
Tussen de regio’s zien we dat in Brussel meer contracten van bepaalde duur worden afgesloten (44%) dan in Vlaanderen (26%) of Wallonië (38%).
Bij gemeenten & OCMW’s en interimbedrijven werden vaker contracten van bepaalde duur afgesloten (45% t.o.v. 32,5% in totaal). Omgekeerd werden bij invoegondernemingen, PWA’s en natuurlijke personen vooral contracten van onbepaalde duur afgesloten (tussen 72% en 80%).
Tabel 42: Type contracten omkaderingspersoneel naar regio en type onderneming in 2011
Regio
Type
Brussel (N=701) Vlaanderen (N=2.617) Wallonië (N=1.750) Private onderneming (N=2.032) Interim (N=188) Invoeg onderneming (N=244) VZW (N=382) Gemeente en OCMW (N=113) PWA (N=292) Natuurlijke pers. (N=89)
Totaal (N=3.340) Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
juli 2012
Bepaalde duur
Onbepaalde duur
43,7% 25,5% 37,9% 33,1% 44,7% 20,5% 32,5% 45,1% 27,7% 27,0% 32,5%
56,3% 74,5% 62,1% 66,9% 55,3% 79,5% 67,5% 54,9% 72,3% 73,0% 67,5%
83
Tabel 43 geeft het arbeidsregime en de effectieve prestaties weer van omkaderingspersoneelsleden. Daaruit blijkt dat omkaderingspersoneel vaker voltijds wordt tewerkgesteld (56%) en slechts beperkt deeltijds (8%). Vooral in Brussel zijn voltijdse betrekkingen veel voorkomend met maar liefst 80% van de werknemers tegenover 49% in Vlaanderen of 54% in Wallonië. In Wallonië zien we ook het hoogste aandeel deeltijds werkende werknemers (9%) ten opzichte van Vlaanderen (7%) en Brussel (5%). In vergelijking met dienstencheques zien we dat omkaderingspersoneelsleden vaker voltijds werken (55% tegenover 12%). In vergelijking met 2010 is het aandeel voltijdse tewerkgestelden wel gedaald van 60% naar 55%. Als we de prestaties van het omkaderingspersoneel bekijken, blijkt dat 9% geen prestatie leverde in 2011, 22% werknemers presteerden minder dan 6 maanden en 68% meer dan 6 maanden. Zeker in Brussel valt op dat maar liefst één derde van het omkaderingspersoneel geen prestaties leverde in 2011, tegenover 3% in Vlaanderen en 9% in Wallonië. Ook hier is een verzwakking tegenover 2010 toen nog slechts 5% geen prestaties leverde en 70% meer dan 6 maanden presteerde. In vergelijking met dienstencheque-werknemers was een groter aandeel omkaderingspersoneel inactief in 2011 (9% t.o.v. 5%). Tabel 43: Omkaderingspersoneel naar arbeidsstelsel en prestatie naar regio in 2011
Arbeidsregime
Prestaties
Totaal (N=5.077)
Brussel (N=701)
Vlaanderen (N=2.617)
Wallonië (N=1.750)
Voltijds
54,8%
79,0%
49,0%
53,8%
Halftijds
37,5%
16,1%
43,7%
36,8%
Deeltijds
7,7%
4,9%
7,3%
9,4%
Totaal
100%
100%
100%
100%
Geen prestatie
9,3%
32,4%
3,0%
9,4%
Minder dan 1 maand
5,3%
9,6%
4,5%
4,9%
1 - 6 maanden
16,9%
17,4%
16,0%
18,1%
> 6 maanden
68,4%
40,7%
76,5%
67,7%
100%
100%
100%
Totaal 100% Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
juli 2012
84
6
6.1
PERIODES VAN INACTIVITEIT VAN DIENSTENCHEQUE-WERKNEMERS
De afwezigheid wegens ziekte
van
dienstencheque-werknemers
In de enquête werden dienstencheque-werknemers bevraagd omtrent hun totaal aantal dagen afwezigheid wegens ziekte in 2011 (afwezigheid wegens arbeidsongeval of zwangerschap telt hierbij niet mee). Figuur 38 geeft het gemiddelde ziekteverzuim weer van werknemers in 2011. 28% van de werknemers stelt in 2011 nooit afwezig te zijn geweest wegens ziekte. Eén kwart van de werknemers is minder dan één week afwezig geweest en nog eens 30% minder dan één maand. Slechts 4% geeft aan langer dan een half jaar afwezig te zijn geweest wegens ziekte. In vergelijking met 2007 is het ziekteverzuim duidelijk toegenomen. Toen gaf 42% aan niet afwezig te zijn geweest, tegenover slechts 27% in 2011. De groep die minder dan 1 maand afwezig was bedroeg in 2007 41% tegenover 55% in 2011. Deze statistieken zijn ook veel hoger dan het algemene ziekteverzuim in de privésector in België. Volgens Securex-gegevens waren in 2010 49% van de werknemers niet afwezig wegens ziekte, tegenover slechts 27% van de dienstencheque-werknemers. Het werk in het dienstencheque-systeem is echter wel gemiddeld zwaarder dan in veel andere sectoren. Zoals later ook bij het onderdeel tevredenheid zal worden uitgediept, zijn dienstenchequewerknemers het minst tevreden over de zwaarte van de job en de werkdruk. Niet toevallig worden er reeds het meeste opleidingen gegeven rond ‘veilig en gezond werken’ en blijft dit de meest gevraagde opleiding van werknemers. Er zijn echter enkele regionale verschillen op te merken in het ziekteverzuim. Zo geven meer Brusselse werknemers aan nooit afwezig te zijn geweest wegens ziekte (33%) dan in Vlaanderen (28%) of Wallonië (26%). Zelfs voor Brussel blijft het gemiddelde ziekteverzuim van dienstencheque-werknemers echter veel hoger dan het gemiddelde over alle sectoren. Bijkomende kruisingen naar profielkenmerken geven aan dat ouderen vaker aangeven niet afwezig te zijn geweest wegens ziekte dan jongeren. Leeftijd lijkt dus geen verklarende factor te zijn voor het hogere ziekteverzuim. Ook hooggeschoolden en nietBelgische werknemers geven vaker aan niet afwezig te zijn geweest gedurende het jaar omwille van ziekte.
juli 2012
85
Figuur 38: Afwezigheid van dienstencheque-werknemers wegens ziekte volgens regio Meer dan 6 maand Tussen 3 en 6 maand Tussen 1 en 3 maand Tussen 1 week en 1 maand Minder dan 1 week Nooit 0%
5%
10%
15%
20%
30%
Tussen 3 en 6 maand 3,9%
35%
Totaal (N=2.869)
27,9%
Minder dan 1 week 24,4%
1. Brussel (N=238)
32,9%
26,4%
25,9%
7,8%
1,1%
5,9%
2. Vlaanderen (N=1.285)
27,7%
24,5%
31,4%
9,2%
4,3%
2,9%
3. Wallonië (N=1.345)
26,3%
23,0%
29,7%
11,9%
4,2%
5,0%
Nooit
Tussen 1 Tussen 1 week en 1 en 3 maand maand 30,2% 9,8%
25%
Meer dan 6 maand 3,9%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
86
6.2
Het beleid van dienstencheque-ondernemingen bij het wegvallen van een prestatie
Aan de dienstencheque-werknemers werd vervolgens gevraagd wat het beleid van hun dienstencheque-onderneming is bij het wegvallen van een prestatie. Figuur 39 toont aan dat ondernemingen hier meerdere oplossingen tegelijkertijd voor hanteren. De meerderheid van de werknemers (58%) geeft in de eerste plaats aan dat de weggevallen prestatie wordt vervangen door een prestatie bij een andere gebruiker. Bij 22% van de werknemers is tijdelijke werkloosheid ook een optie in dat geval. De derde meest voorkomende oplossing is dat de werknemer gewoon niet wordt betaald (19%). De vergelijking met de resultaten van de bevraging bij ondernemingen in 2010 toont echter opmerkelijke verschillen. Toen waren de meest dominante opties: de werknemer vervult andere taken in de onderneming (22%), de werknemer maakt gebruik van tijdelijke werkloosheid (22%), de werknemer kan vrijwillig recuperatie opnemen (22%) en de werknemer wordt gewoon doorbetaald zonder prestatie (20%). De optie waarbij de werknemer gewoon niet wordt betaald door de onderneming komt veel minder naar voor bij ondernemingen (slechts 4,7% ondernemingen) dan bij werknemers (18,6% werknemers). Vrijwillige recuperatie wordt door de werknemers ook veel minder als optie aangegeven dan bij ondernemingen (4,2% versus 22%), terwijl verplicht verlof slechts door 4,3% van de ondernemingen wordt aangegeven, maar bij 14,5% van de werknemers voorkomt. Het gaat hier echter om het percentage ondernemingen dat deze oplossingen aanreikt, niet het aantal werknemers dat wordt bereikt. Toch lijken ondernemingen een beter beeld te schetsen dan de werknemers over het gevoerde beleid bij het wegvallen van een prestatie. Het is natuurlijk logisch dat ondernemingen niet-toegelaten praktijken niet expliciet rapporteren. Figuur 39: Beleid van dienstencheque-ondernemingen als de gebruiker afbelt volgens regio Prestatie bij ander gebruiker Tijdelijke werkloosheid Wordt niet betaald Verplicht verlof Andere activiteiten in DCH-bedrijf Wordt uitbetaald Nooit meegemaakt Andere oplossing 0%
10%
20%
30%
40%
Andere oplossing
Nooit meegemaakt
Wordt uitbetaald
Totaal (N=2.896)
4,2%
10,4%
11,0%
Andere activiteiten in DCHbedrijf 14,3%
14,5%
18,6%
21,7%
58,9%
1. Brussel (N=245)
2,4%
11,5%
7,6%
13,2%
20,7%
26,2%
29,6%
44,0%
2. Vlaanderen (N=1.298)
4,1%
10,6%
11,6%
11,8%
11,6%
13,2%
26,9%
60,9%
3. Wallonië (N=1.353)
4,7%
10,1%
11,0%
17,0%
16,1%
22,5%
15,2%
59,6%
Verplicht verlof
50%
60%
Wordt niet Tijdelijke betaald werkloosheid
70% Prestatie bij ander gebruiker
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Het beleid van de onderneming varieert echter sterk naargelang de regio:
In Brussel is het meer de gewoonte van ondernemingen om gebruik te maken van tijdelijke werkloosheid (30%), werknemers niet uit te betalen (26%) of te verplichten om verlof op te nemen (21%).
In Vlaanderen wordt ook relatief meer gebruik gemaakt van tijdelijke werkloosheid (27%), maar worden werknemers in beperkte mate niet uitbetaald (13%) of verplicht om verlof op te nemen (12%).
In Wallonië worden vaker andere activiteiten binnen de onderneming uitgevoerd (17%), maar komt het ook vaak voor dat werknemers niet worden uitbetaald (23%).
juli 2012
87
6.3
Het gebruik van tijdelijke dienstencheque-ondernemingen
werkloosheid
door
Zoals aangegeven in de vorige paragraaf, wordt tijdelijke werkloosheid vaak door ondernemingen gebruikt indien een gebruiker onverwacht een prestatie afbelt. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op het gebruik van tijdelijke werkloosheid door dienstencheque-ondernemingen, op basis van RVA-cijfers. Tabel 44 geeft het gebruik weer van tijdelijke werkloosheid naar type onderneming. In 2011 werden er per onderneming gemiddeld 125 dagen ingebracht voor tijdelijke werkloosheid, voor een bedrag van 5.688 euro per onderneming. In de praktijk zullen sommige ondernemingen echter nooit tot zeer zelden beroep doen op tijdelijke werkloosheid en andere veel meer. We zien dat bij interimbedrijven het gemiddeld aantal dagen en het gemiddeld bedrag het hoogst liggen, wat een logisch gevolg is van de hoge concentratie werknemers bij een kleine groep ondernemingen. Tabel 44: Het gebruik van tijdelijke werkloosheid bij ondernemingen volgens type in 2011
Private ond. Interim
Gem. aantal dagen tijdelijke werkloosheid per onderneming
Gem. bedrag tijdelijke werkloosheid per onderneming (in EUR)
168,1
7.653,6
1.622,2
73.390,3
200,5
8.994,9
VZW
73,9
3.354,3
OCMW en gemeente
18,1
842,5
PWA
86,7
3.847,9
Natuurlijke persoon
23,2
1.064,3
125,3
5.687,9
Invoegonderneming
Totaal
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
In Tabel 45 kijken we specifiek naar het gebruik van tijdelijke werkloosheid voor werknemers in 2011. Voor de totale populatie van werknemers kunnen we stellen dat één werknemer gemiddeld 102 euro kostte aan tijdelijke werkloosheid in 2011. Kijken we echter specifiek naar de groep werknemers die effectief op tijdelijke werkloosheid werd gezet, komen we op een gemiddeld bedrag van 490 euro voor gemiddeld 11 dagen per jaar, minder dan één dag per maand. Als we het aantal dagen per rechthebbende werknemers in het kader van dienstencheques vergelijken met het gebruik van tijdelijke werkloosheid in andere sectoren, blijkt dat dienstencheque-bedrijven voor minder lange periodes op tijdelijke werkloosheid beroep doen (1 dag per maand, versus 7 per maand in andere sectoren). Tijdelijke werkloosheid wordt binnen dienstencheques dus duidelijk punctueel toegepast voor korte periodes (wanneer een prestatie bij de gebruiker wordt afgezegd en dat het niet vervangen kan worden door een andere prestatie). Er zijn echter verschillen naargelang het type onderneming. Per rechthebbende werknemer is het bedrag het hoogste bij OCMW’s en gemeenten (1.370 euro) en het laagste bij PWA’s (380 euro). Vergeleken met het gemiddelde op de totale populatie werknemers blijkt dat het bedrag het hoogste is bij private ondernemingen (132 euro per werknemer) en natuurlijke personen (101,3 euro) en het laagst bij OCMW’s en gemeentes (18,1 euro). Hieruit kunnen we afleiden dat er bij OCMW’s en gemeenten algemeen minder beroep wordt gedaan op tijdelijke werkloosheid, maar gemiddeld voor langere periodes en bijhorend hogere individuele bedragen.
juli 2012
88
Tabel 45: Het gebruik van tijdelijke werkloosheid voor werknemers volgens type in 2011 Werknemers met tijdelijke werkloosheid
Totaal werknemers
Gem. aantal dagen per werknemer
Gem. bedrag per werknemer (in EUR)
Gem. bedrag per werknemer(in EUR)
Private ond.
10,6
483,1
131,5
Interim
10,0
453,6
93,3
Invoegonderneming
11,4
510,3
88,2
VZW
14,5
657,3
59,5
OCMW en gemeente
29,5
1369,7
18,1
PWA
8,5
379,4
75,7
Natuurlijke persoon
12,2
559,7
101,3
Totaal
10,8
489,4
102,8
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
Figuur 40 toont de evolutie in het gebruik van tijdelijke werkloosheid sinds 2008. Het gebruik van tijdelijke werkloosheid steeg in de periode van 2008-2010, zowel in het gemiddelde bedrag per onderneming, het aantal dagen per werknemer als het gemiddelde bedrag per werknemer. In 2008 ging het nog maar om gemiddeld 85,7 dagen per onderneming, terwijl dit in 2010 reeds 133,8 dagen bedroeg. Hetzelfde zien we bij het bedrag per onderneming en per werknemer. In 2011 kenterde de opwaartse trend en daalden alle parameters licht tot een niveau onder dat van 2010, maar dat nog steeds hoger ligt dan in 2009 met een bedrag van 5.688 euro en 103 dagen per onderneming. Figuur 40: Evolutie van het gebruik van tijdelijke werkloosheid (2008-2011) 7.000
160
6.000
140 120
5.000
100
4.000
80 3.000
60
2.000
40
1.000 0
20 2008
2009
2010
2011
Gemiddeld bedrag/onderneming
3.103
5.050
5.868
5.688
Gem. aantal dagen/onderneming
85,7
116,8
133,8
125,3
54
97,6
110,4
102,8
Gem. bedrag/werknemer
0
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2008-2011)
juli 2012
89
7
TEVREDENHEID VAN DIENSTENCHEQUEWERKNEMERS
7.1
Algemene tevredenheid van werknemers over het systeem
dienstencheque-
In de enquête werd aan dienstencheque-werknemers gevraagd of ze graag in het dienstencheque-systeem werken. Figuur 41 toont aan dat in totaal 84% van de werknemers aangeeft graag tot zeer graag in het systeem te werken. Meer dan één derde, 37%, doet dit zelfs zeer graag. 16% werknemers geeft dus aan niet graag in het systeem te werken, waarbij 5% zelfs helemaal niet graag in het systeem werkt. De gemiddelde score bedraagt 3,15 op 4. Als we dit vergelijken met de resultaten van 2010 voor gebruikers zien we dat 88% van de gebruikers toen aangaf tevreden tot zeer tevreden te zijn omtrent het systeem. Werknemers en gebruikers verschillen dus niet veel in hun appreciatie van het systeem. Figuur 41: Mate waarin dienstencheque-werknemers graag in het systeem werken (N=2.952)
Tevredenheid (3,15)
5% 10,6%
0%
10%
47,5%
20%
30%
Helemaal niet graag
40%
36,5%
50%
Niet graag
60% Graag
70%
80%
90%
100%
Zeer graag
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
In Tabel 46 worden de tevredenheidsscores weergegeven volgens de profielkenmerken van de werknemers. Tabel 46: Tevredenheid dienstencheque-werknemers over het systeem naar profiel (score) Regio
Leeftijd
Scholing
Nationaliteit Afkomst
Type
1. Brussel 2. Vlaanderen 3. Wallonië 1. < 30 2. 30 - 39 3. 40 - 49 4. >= 50 1. Laag 2. Midden 3. Hoog 1. Belg 2. EU-27 (excl. België) 3. Niet-EU-27 1. EU 2. Niet-EU Private onderneming Interim Invoegonderneming VZW OCMW en gemeente PWA Natuurlijke persoon
Totaal
Score 2,89 3,30 2,95 2,92 3,13 3,22 3,33 3,18 3,13 2,91 3,17 3,00 2,98 3,18 2,97 3,08 3,23 3,08 3,24 3,33 3,24 3,12 3,15
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
90
Volgende vaststellingen kunnen uit bovenste tabel getrokken worden:
Werknemers in Vlaanderen zijn het meest tevreden over het dienstenchequesysteem (3,3), meer dan in Wallonië (2,95) en Brussel (2,89).
De tevredenheid van werknemers stijgt met de leeftijd van 2,92 voor de werknemers jonger dan 30 tot 3,33 voor de groep ouder dan 50.
Hoe lager de scholing, hoe meer de werknemer tevreden is, van 2,91 voor hooggeschoolden tot 3,18 voor laaggeschoolden. Hier spelen ongetwijfeld verwachtingen mee. Hooggeschoolden voelen zich minder thuis in het systeem en willen liever zo snel mogelijk doorstromen.
Belgen zijn meer tevreden dan andere nationaliteiten (3,17), met de werknemers van buiten Europa die het minst tevreden zijn (2,98).
Hetzelfde zien we bij afkomst. Werknemers met een EU-afkomst zijn meer tevreden dan deze met een afkomst buiten de EU.
Werknemers bij OCMW’s zijn het meest tevreden (3,33), terwijl werknemers bij invoeg ondernemingen en private ondernemingen het minst tevreden zijn (3,08). Zowel PWA’s, VZW’s (beide 3,24) als interimbedrijven (3,23) scoren ook goed.
7.2
Tevredenheid van hun onderneming
dienstencheque-werknemers
over
Vervolgens werd aan dienstencheque-werknemers gevraagd of ze graag bij hun dienstencheque-onderneming werken. Figuur 42 toont aan dat 89% van de werknemers graag tot zeer graag voor hun onderneming werkt. Meer dan 45% doet dit zelfs zeer graag. Slechts 11% van de werknemers geeft aan niet graag in hun huidige onderneming te werken. De gemiddelde score bedraagt 3,3 op 4. De tevredenheid van dienstencheque-werknemers over hun onderneming (3,3) scoort dus hoger dan de tevredenheid over het systeem zelf (3,15). Mogelijk omdat ze een betere band hebben met de onderneming en het voor sommigen moeilijker is het systeem in zijn abstractie te beoordelen. In 2010 gaven 76% van de gebruikers aan tevreden tot zeer tevreden te zijn over hun onderneming. Werknemers lijken dus meer tevreden over hun onderneming dan gebruikers, voor zover de resultaten kunnen worden vergeleken. Figuur 42: Mate waarin dienstencheque-werknemers graag voor hun dienstenchequeonderneming werken (N=2.952)
Tevredenheid (3,30) 4% 7,2%
0%
10%
43,5%
20%
30%
Helemaal niet graag
45,3%
40%
50%
Niet graag
60% Graag
70%
80%
90%
100%
Zeer graag
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
De tevredenheid van dienstencheque-werknemers over hun onderneming werd ook gekruist naar allerlei profielkenmerken van werknemers (zie Tabel 81 in bijlage). De vaststellingen zijn echter equivalent aan deze omtrent de tevredenheid over het systeem in het algemeen: werknemers in Vlaanderen, ouderen, laaggeschoolden, Belgen en werknemers tewerkgesteld binnen OCMW’s zijn in het algemeen meer tevreden over zowel het systeem als hun bedrijf dan werknemers in Brussel, jongeren, hooggeschoolden, nietBelgen en werknemers tewerkgesteld in private ondernemingen.
juli 2012
91
7.3
Tevredenheid van dienstencheque-werknemers specifieke aspecten van het systeem
over
Dienstencheque-werknemers werden vervolgens bevraagd omtrent hun tevredenheid over verschillende aspecten van het dienstencheque-systeem. Figuur 43 toont aan dat dienstencheque-werknemers in het algemeen meer tevreden dan ontevreden zijn over alle opgelijste aspecten. Het meeste zijn werknemers tevreden over:
De contacten met de gebruiker: 96% is hier tevreden tot zeer tevreden mee met een totaalscore van 3,33 op 4;
De werkuren: 95% is tevreden tot zeer tevreden;
Het respect vanwege de gebruiker: 90% is tevreden tot zeer tevreden;
De contacten met het bedrijf: 89% is tevreden tot zeer tevreden;
Het respect vanwege de onderneming: 88% is tevreden tot zeer tevreden.
De minst scorende aspecten van het systeem zijn op de laatste plaats het loon met 61% van de werknemers die tevreden tot zeer tevreden zijn en op de voorlaatste plaats de zwaarte van de job (met 69%). Al scoren deze aspecten minder goed dan de vorige, toch blijkt de meerderheid van de bevraagde werknemers tevreden te zijn over deze aspecten. Figuur 43: Tevredenheid dienstencheque-werknemers over specifieke aspecten (N=2.873) Contacten gebruiker(3,33)
60,1%
Werkuren (3,28)
63,6%
Respect gebruiker (3,21)
8%
Contacten DCH-bedrijf (3,16)
9% 5%
Bereikbaarheid gebruikers (3,14)
28,4%
58,8%
29,1%
Werksfeer (3,12)
8%
Uitgevoerde taken (2,97)
10%
22,5% 27,8%
67,5%
22,9%
64,0%
24,8%
78,7%
14%
Zwaarte job (2,7)
19,8%
59,0%
8%
Werkdruk (2,92)
60,4%
68,7%
10%
Hulp gebruiker (3,12)
31,2%
73,8%
7%
Hulp bedrijf (3,13)
31,8%
58,7%
9%
Respect DCH-bedrijf (3,15) Werkomgeving (3,14)
36,3%
74,3% 25%
Loon (2,62) 10%
Zeer ontevreden
20%
9,1% 65,1%
30% 0%
9,5%
4,0%
56,7% 30%
Ontevreden
40%
50%
Tevreden
60%
70%
5,4% 80%
90% 100%
Zeer tevreden
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
De tevredenheid van dienstencheque-werknemers over deze aspecten werd ook gekruist naar allerlei profielkenmerken van werknemers (zie Tabel 81 in bijlage). De vaststellingen zijn echter equivalent aan deze omtrent de tevredenheid over het systeem in het algemeen (en over de onderneming): werknemers in Vlaanderen, ouderen, laaggeschoolden en Belgen zijn in het algemeen meer tevreden over de opgelijste aspecten dan werknemers in Brussel, jongeren, hooggeschoolden en niet-Belgen.
juli 2012
92
7.4
Mening van systeem
dienstencheque-werknemers
over
het
Figuur 44 geeft weer in welke mate dienstencheque-werknemers akkoord gingen met verschillende stellingen omtrent het dienstencheque-systeem. De stellingen waarmee werknemers het meeste akkoord zijn:
Werken in het dienstencheque-systeem is beter dan werkloos te zijn: 93% is hiermee akkoord of helemaal akkoord met een score van 3,39;
Het dienstencheque-systeem biedt de mogelijkheid om werk en privé-leven te combineren: 90% van de werknemers is hiermee akkoord of helemaal akkoord;
Werken in het dienstenchequesysteem biedt veel flexibiliteit: 90% akkoord of helemaal akkoord;
Werken in het dienstencheque-systeem laat toe om dicht bij huis te werken: 87% akkoord of helemaal akkoord;
Werken in het dienstencheque-systeem is fysiek zwaar werk: 86% akkoord of helemaal akkoord;
De drie stellingen waar werknemers zich het minst in kunnen terugvinden zijn:
Werken in het dienstencheque-systeem is een opstap is naar beter werk: 47% van de werknemers is hiermee akkoord of helemaal akkoord;
Een dienstenchequejob biedt mogelijkheden om zich te ontplooien: 48% van de werknemers is hiermee akkoord of helemaal akkoord;
Het loon in het dienstencheque-systeem is aantrekkelijk: 55% akkoord of helemaal akkoord;
Deze resultaten komen ook overeen met de resultaten betreffende de motieven om dienstencheque-activiteiten te verrichten. Hieruit bleek ook duidelijk dat de flexibiliteit, het feit dat men dicht bij huis kan werken, enz. belangrijke voordelen zijn van het dienstencheque-systeem. Het systeem van de dienstencheques blijkt de dienstenchequewerknemers daarentegen niet de mogelijkheid te bieden om zich te ontplooien of een andere job te vinden. Ook de resultaten omtrent de loonsaspecten en de zwaarte van de job komen overeen met de tevredenheid van werknemers over deze aspecten. Figuur 44: Mate waarin dienstencheque-werknemers akkoord gaan over onderstaande aspecten (N=2.844) Beter dan werkloosheid (3,39) 5,4% Fysiek zwaar werk (3,31) Combinatie werk&privé (3,18)
12,1%
44,6%
41,7%
7,5%
Dicht bij huis werken (3,15)
46,7%
46,5%
62,4%
10,1%
28,1% 31,7%
54,9%
Flexibiliteit (3,12)
8,3%
64,9%
24,9%
Bedrijven hebben respect (3,11)
9,1%
64,2%
24,6%
Gebruikers tonen respect (2,95)
15,3%
63,3%
Verschil loon-uitkering te klein (2,89)
24,5%
Taken zijn aantrekkelijk (2,72)
24,5%
Loon is aantrekkelijk (2,49)
9,8%
Opstap naar beter werk (2,45)
9,3%
Mogelijkheden tot ontplooien (2,42)
34,7%
Helemaal niet akkoord
39,1% 20%
30%
Niet akkoord
6,5% 6,3%
49,2%
43,6%
10%
24,0%
46,4% 64,2%
12,5% 0%
18,2%
40%
50%
Akkoord
60%
40,3%
6,7%
43,0%
5,4%
70%
80%
90% 100%
Helemaal akkoord
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Deze resultaten werden ook gekruist naar allerlei profielkenmerken van werknemers. De verschillen naar type werknemers zijn echter relatief beperkt en moeilijk interpreteerbaar.
juli 2012
93
8
UITSTROOM UIT HET DIENSTENCHEQUE-SYSTEEM
8.1
Aantal uitgestroomde dienstencheque-werknemers uit het systeem
Elk jaar verlaat een deel van de werknemers het dienstencheque-systeem. Tabel 47 toont het aantal werknemers in de loop en op het eind van 2011. Gemiddeld werkten er in 2011 63 werknemers in een dienstencheque-onderneming tijdens het jaar en waren er nog 49 medewerkers op het einde van het jaar tewerkgesteld (75,4%). Bij OCMW’s/gemeenten en PWA’s lag dit percentage in 2011 het hoogste, respectievelijk 82% en 81% van de werknemers. Natuurlijke personen kenden in 2011 de grootste uitstroom met slechts 68% van de werknemers die nog steeds aan de slag waren op het einde van het jaar. De oorzaak van de lagere uitstroompercentages is waarschijnlijk het veelvuldige gebruik van contracten van onbepaalde duur bij gemeenten/OCMW’s en PWA’s. Tabel 47: Aantal werknemers naar type onderneming in de loop en eind 2011 Gemiddeld aantal werknemers per werkgever in 2011 Private ond.
Aantal werknemers eind 2011
Aantal werknemers eind 2011 als % van aantal werknemers in 2011
66
52
75,6%
Interim
885
618
69,8%
Invoegonderneming
115
89
76,4%
66
52
76,1%
VZW OCMW en gemeente
31
25
81,8%
PWA
52
42
81,0%
Natuurlijke persoon
13
10
68,2%
Totaal
63
49
75,4%
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
De effectieve uitstroom in aantallen tussen 2010 en 2011 bedroeg 24.852 werknemers, goed voor 18,2% van de werknemers in 2010, zoals weergegeven in Tabel 48. De uitstroom was het hoogste bij de profit ondernemingen, meer dan 20%, gevolgd door de non-profit met 16% en de publieke ondernemingen met 10%. De hoogste uitstroom ligt bij natuurlijke personen. Een kwart van de werknemers van 2010 verliet daar het systeem. De laagste uitstroom ligt dan weer bij de gemeenten waar slechts 8% van de werknemers vertrok. Tabel 48: Uitstroom uit het stelsel van de dienstencheques (2010-2011)
Private profit onderneming Private ond. Interim Natuurlijke personen Private non-profit onderneming Invoegonderneming VZW PWA Publieke ondernemingen
Aantal uitstroom
Tewerkstelling in 2010
% van de tewerkstelling in 2010
17.455
87.944
19,8%
61.996 21.327 4.621 41.693 11.362 18.901 11.430
19,4% 19,9% 24,9% 16,0% 16,9% 18,7% 10,5%
12.056 4.248 1.151 6.653 1.918 3.537 1.198 744
Gemeente OCMW Totaal
7.278 24 720
24.852
308 6.970 136.915
10,2% 7,8% 10,3% 18,2%
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2010 en 2011)
juli 2012
94
De evolutie in de uitstroom van dienstencheque-werknemers sinds 2007 wordt weergegeven in Figuur 45. In 2011 bedroeg de uitstroom in totaal 24.852 werknemers of 18,2% van de tewerkstelling van 2010. Na een stijging van de uitstroom tot 23,7% in 2008 ten opzichte van 20,8% in 2007, is de uitstroom jaar na jaar gedaald. Door de grote toename van het aantal werknemers blijft het absolute aantal uitstromende werknemers echter nog tot in 2011 toenemen. Figuur 45: Evolutie in het aantal en aandeel uitgestroomde werknemers in het dienstencheque-systeem (2007-2011) 30.000
25%
25.000
20%
20.000 15% 15.000 10% 10.000 5%
5.000
0
2007
2008
2009
2010
2011
Uitstromers
12.850
20.662
22.727
23.332
24.852
Aandeel nieuwe uitstromers
20,8%
23,7%
22,0%
19,4%
18,2%
0%
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2007-2011)
juli 2012
95
8.2
Gemiddelde duur in het systeem
In Figuur 46 wordt de anciënniteit van de werknemers in het systeem weergegeven volgens de werknemersenquête. Daaruit blijkt dat, op het moment van de bevraging, meer dan één derde van de werknemers reeds meer dan vijf jaar in het systeem actief is. Nog eens bijna één derde van de werknemers is tussen drie en vijf jaar actief in het systeem. In het totaal zijn dus tweede derde van de werknemers al langer dan drie jaar in het systeem aan de slag. Daarentegen is slechts 3,3% minder dan één jaar in het systeem actief. Dit toont dat werknemers steeds langer in het systeem blijven en het dienstencheque-systeem een vaste job biedt aan het merendeel van de werknemers. Figuur 46: Dienstencheque-werknemers volgens anciënniteitcategorie (N=2.826) 3,3%
14,4% < 1 jaar
33,4%
1 -2 jaar 18,2%
2-3 jaar 3-5 jaar >5 jaar
30,6%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Tabel 49 geeft vervolgens de gemiddelde anciënniteit van de dienstencheque-werknemers weer (op het moment van de bevraging). Gemiddeld is een werknemer in 2011 reeds 4,1 jaar actief in het systeem. We zien echter verschillen tussen groepen werknemers:
Volgens regio zien we dat in Vlaanderen de anciënniteit het hoogste ligt met een gemiddelde van 4,2 jaar, tegenover 3,9 jaar in Wallonië en 3,6 jaar in Brussel. Dit kan verklaard worden door de latere opstart van het systeem in Wallonië en Brussel.
Hoe ouder de werknemer, hoe langer deze reeds in het systeem actief is. Werknemers jonger dan 30 jaar zijn gemiddeld 3,1 jaar in het systeem actief, tegenover 4,7 jaar voor werknemers boven de 50 jaar. Dit is een logisch gevolg van de latere instroom van jongere werknemers in het systeem ten opzicht van oudere werknemers, samen met de hogere uitstroom van jonge werknemers.
Hooggeschoolden hebben een lagere anciënniteit in het systeem dan lager geschoolden, 3,5 jaar t.o.v. 4 en 4,1 jaar. De oorzaak ligt waarschijnlijk bij de hogere uitstroom van hooggeschoolden die indien ze de keuze hebben snel uit het systeem stappen.
Volgens nationaliteit zijn Belgen reeds langer in het systeem actief dan nietBelgen, 4,2 jaar t.o.v. 3,2 jaar en 3,3 jaar. De oorzaak ligt waarschijnlijk vooral in het feit dat de instroom van niet-Belgische werknemers pas later op gang is gekomen en velen onder hen nog niet zo lang in het systeem actief zijn.
Naar afkomst wordt dezelfde verhouding als bij nationaliteit gereflecteerd met een hogere anciënniteit voor werknemers van EU-afkomst (4,2 jaar) dan van niet-EUafkomst (3,4 jaar).
juli 2012
96
Tabel 49: Gemiddelde anciënniteit van dienstencheque-werknemers volgens profiel Gemiddeld aantal jaren anciënniteit 1. Brussel
3,6
2. Vlaanderen
4,2
3. Wallonië
3,9
1. < 30
3,1
2. 30 - 39
4,0
3. 40 - 49
4,5
4. >= 50
4,7
1. Laag
4,1
Scholingsniveau
2. Midden
4,0
Nationaliteit
3. Hoog 1. Belg 2. EU-27 (excl. België)
3,5 4,2 3,2
3. Niet-EU-27
3,3
1. EU
4,2
Regio
Leeftijd
Afkomst
2. Niet-EU
Totaal Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
3,4 4,1
97
8.3
Motieven van dienstencheque-werknemers om uit het systeem te stromen
Tot slot werd in de enquête aan dienstencheque-werknemers gevraagd of ze reeds gestopt waren of van plan waren te stoppen met hun dienstencheque-job. Tabel 50 toont aan dat 12% van de bevraagde werknemers in de enquête aangaven dat ze in 2011 of begin 2012 uit het systeem gestapt zijn. Nog eens 9% geeft aan dit in de toekomst te willen doen. In 2007 gaven meer werknemers in de enquête aan uit het systeem te zijn gestapt, 16% tegenover slechts 12% in 2011. Deze daling komt ook overeen met de daling van de uitstroompercentages op basis van RVA-cijfers. Er zijn echter belangrijke verschillen op te merken naargelang de profielkenmerken:
Vergeleken naar regio zijn er minder werknemers die stopten in Vlaanderen (10% t.o.v. 13% in de andere regio’s) of van plan zijn om te stoppen (8% t.o.v. 10% in Wallonië en 11% in Brussel).
Naarmate de werknemer ouder is zijn er minder bij die gestopt zijn of willen stoppen. Dat gaat van 20% gestopte werknemers en nog een 16% die het van plan zijn bij de groep onder de 30 jaar, tot slechts 7% die stopten en 4% die het van plan zijn bij de werknemers ouder dan 50.
Hooggeschoolden willen duidelijk meer uit het systeem stappen (22%). Waarschijnlijk omdat ze zich met hun diploma niet in de sector thuis voelen.
Hetzelfde beeld is zichtbaar vergeleken naar nationaliteit. Werknemers van buiten de EU willen vaker stoppen (22%) dan Belgen (8,4%) of EU-ers (7,3%). Mogelijk is dit ook gelinkt aan het hoger aandeel hooggeschoolden bij niet-EU-ers.
De afkomst geeft hetzelfde beeld. Minder werknemers met een EU-afkomst geven aan te zijn gestopt en zijn dat ook veel minder van plan dan mensen afkomstig van buiten de EU (8% t.o.v. 17%)
Tabel 50: Aandeel dienstencheque-werknemers dat is gestopt of van plan is te stoppen naar profiel
Regio
Leeftijd
Scholing
Nationaliteit
Niet gestopt
1. Brussel (N=240)
13,7%
74,9%
2. Vlaanderen (N=1.317)
10,3%
82,0%
7,8%
3. Wallonië (N=1.369)
13,2%
76,5%
10,3%
1. < 30 (N=351)
19,9%
64,5%
15,5%
9,6% 9,7%
80,9% 83,8%
9,5% 6,4%
4. >= 50 (N=904)
7,4%
88,5%
4,1%
1. Laag (N=1.512)
12,3%
81,0%
6,6%
2. Midden (N=1.209)
10,6%
79,2%
10,3%
3. Hoog (N=138)
13,1%
65,3%
21,7%
1. Belg (N=2.592)
11,7%
79,9%
8,4%
2. 30 – 39 (N=674) 3. 40 – 49 (N=999)
2. EU-27 (excl. België) (N=195) 3. Niet-EU-27 (N=125)
1. EU (N= 2.526) 2. Niet-EU (N=336) Totaal (N=2.927) Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête Afkomst
Van plan te stoppen 11,4%
Gestopt
9,5%
83,2%
7,3%
12,9%
65,6%
21,5%
11,4% 13,2% 11,6% (2011)
80,7% 69,9% 79,5%
7,9% 16,8% 8,9%
Figuur 47 geeft vervolgens weer of de werknemers die uit het systeem gestapt zijn dit deden uit vrije wil. Hieruit blijkt dat 70% effectief zelf is gestopt met zijn dienstenchequejob. Een kwart van de werknemers is echter ontslagen en bij nog eens 6% liep het contract af en is de werknemer geen nieuw contract binnen het dienstencheque-systeem aangegaan.
juli 2012
98
Figuur 47: De mate waarin stoppen als dienstencheque-werknemer een eigen keuze is (N=286)
25,3% Zelf gestopt Contract afgelopen 6,4%
Ontslag gekregen 68,4%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Figuur 48 geeft ten slotte de motieven aan van de werknemers om zelf hun contract stop te zetten. Hieruit blijkt dat de belangrijkste reden voor 48% van de werknemers het te lage loon is. Het fysieke zware werk was voor 35% ook een belangrijke reden om uit het systeem te stappen, gevolgd door het soort werk dat moet worden gedaan (23%) en persoonlijke redenen (22%). Dit is wel een drastische verandering met 2007 toen het motief dat dienstencheques een tijdelijke job is nog het hoogste scoorde met 37%. In 2011 gaf slechts 12% van de werknemers dit als reden op. Het vinden van een andere job stond in 2007 nog op de tweede plaats, aangeduid door een derde van de werknemers, maar is teruggezakt in 2011 tot een motief voor 20% van de werknemers. Daarentegen stond het te lage loon en het fysiek zware werk veel lager genoteerd met respectievelijk 21% en 24% van de werknemers die dit als motief opgaven. De mening en wensen van de werknemers zijn dus duidelijk veranderd gedurende de laatste 4 jaar. Er zijn verschillende mogelijke oorzaken. De eerste ligt in het gewijzigde profiel van de werknemers die andere eisen en verwachtingen hebben. De tweede ligt in de looptijd waarin de werknemers in het systeem actief zijn, waarbij werknemers of door hun anciënniteit of rechtstreeks door hun leeftijd meer belang gaan hechten aan hun loon en aan hun fysieke gezondheid. Ook de aanpassing van de regelgeving met betrekking tot het aantal contracten kan een invloed hebben gehad op de perceptie van de job bij werknemers.
juli 2012
99
Figuur 48: Motieven om te stoppen als dienstencheque-werknemer Te lage loon
48,3%
Fysiek te zwaar
35,4%
Soort werk
23,0%
Persoonlijke redenen
22,0%
Ander job gevonden
19,8%
Werkdruk
17,3%
Slechte behandeling onderneming
14,4%
slechte behandeling gebruiker
14,3%
Tijdelijk job
12,2%
Andere reden
9,4%
Laag aantal werkuren
7,0%
Kortlopende contracten
2,2%
Hoog aantal werkuren
1,4%
Aanmerking voor werkloosheidsuitkering
0,1% 0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
Mate van voorkomen
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
100
9
BELANGRIJKE VASTSTELLINGEN UIT DEEL 2
Tabel 51: Overzicht conclusies deel 3 Thema
Subthema’s Aantal ingestroomde werknemers
Voormalige situatie
Instroom in de dienstencheques
Motieven om in het systeem te werken
juli 2012
Vaststellingen In 2011 stroomde 25,2% nieuwe werknemers in het systeem in voor een totaal van 37.764 werknemers. Een dalende trend is op te merken in de nieuwe instroom van dienstencheque-werknemers, waarbij over de tijd het aandeel nieuwe instromers ten opzichte van het totaal aantal werknemers is gedaald van 44% in 2007 tot slechts 25% in 2011. Bijna de helft van de werknemers tewerkgesteld in 2011 had betaald werk vóór zijn intrede in het systeem. Bijna 4 op 10 waren werkzoekend, 10% was inactief terwijl een kleine groep van 3% zich in het buitenland bevond. Vergeleken met 2007 is het aandeel werkzoekenden sterk gedaald (met 10%-punten), terwijl het aandeel werknemers met betaald werk fors is gestegen. Vlaanderen telt de grootste groep werknemers die voordien betaald werk had, Wallonië het grootste aandeel werkzoekenden en in Brussel zijn de groepen van inactieven en diegenen die uit het buitenland komen veel groter dan gemiddeld. Bij de werknemers met een voormalige job, is de groep die een contract van onbepaalde duur had de belangrijkste (27%), bij werkzoekenden zijn het de uitkeringgerechtigde (22%) en bij inactieven de huisvrouwen (6,1%). Vooral het aandeel voormalig werkzoekenden in het PWA-circuit is sterk teruggevallen van 12% in 2007 naar 7,3% in 2011. Bijna 1 op 2 werknemers met een voormalige job nam bewust ontslag. Het aflopen van het contract is de tweede belangrijkste reden (16%), gevolgd door een herstructurering of faillissement (14%). 10% van de werknemers combineert hun voormalige job met een job in de dienstencheques. 34% van de werknemers geeft aan dat hun job na hun vertrek door iemand anders werd ingevuld, terwijl dat bij één derde van de werknemers niet het geval was. Nog eens 37% geeft aan geen idee te hebben of hun job door iemand anders werd ingevuld. Wat de voormalige werkzoekenden betreft, was 40% minder dan één jaar werkloos vóór zijn intrede in het dienstencheque-systeem, 16% was tussen één en twee jaar werkloos, terwijl 44% meer dan twee jaar werkloos was. De voormalige werkloosheidsduur van dienstencheque-werknemers is dus sterk gedaald tussen 2007 en 2011. De voormalige werkloosheidsduur is gemiddeld langer in Wallonië, naarmate de leeftijd van de werknemer stijgt, voor laaggeschoolden, voor Belgen en werknemers met een EU-afkomst. 83% van de werknemers koos bewust voor een job in het systeem. Dit percentage is zo goed als niet veranderd sinds 2007 (84%). Brusselaars, ouderen, laaggeschoolden, Belgen en werknemers met een EU-afkomst kiezen bewuster voor dienstencheques. De vier belangrijkste motieven om in het systeem te werken zijn: financiële redenen, de flexibiliteit van de job, de mogelijkheid dicht bij huis te werken en de opbouw van sociale rechten. Het verlies van werkloosheidsuitkering, verplicht worden of het opdoen van werkervaring zijn geen relevante motieven om in te treden in het systeem. Werknemers in Wallonië en Brussel geven vaker aan dat ze geen andere job kunnen vinden of dat de job voor hen geldt als werkervaring. In Vlaanderen scoren sociale contacten en de werkvoldoening beter dan in de twee andere regio’s. Oudere werknemers werken vaker als dienstencheque-werknemer om sociale rechten op te bouwen, voor de sociale contacten, voor de werkvoldoening en als uitweg uit zwartwerk. Jongeren werken vaker in het systeem om werkervaring op te doen en om geld te verdienen, wat aangeeft dat ze dienstencheques meer als een tijdelijke job beschouwen. Hooggeschoolden geven vaker aan dat ze geen andere job kunnen vinden. Voor hen gaat het dus vaker om een negatieve keuze. Voor niet-Belgen is het systeem meer een mogelijkheid om in een legale context te werken (uitweg uit zwartwerk en sociale rechten), terwijl Belgische werknemers relatief vaker om praktische redenen voor dienstencheques kiezen (flexibiliteit en dicht bij huis).
101
Wijze van instroom in het systeem Duurtijd om een job te vinden
De uitvoering van toegelaten activiteiten
Uitgevoerde activiteiten De uitvoering van niettoegelaten activiteiten
Het aantal en soort contracten Loonen arbeidsvoorwaarden in het dienstencheque -systeem
juli 2012
Het gemiddeld uurloon
Het arbeidsstelsel
1 werknemer op 2 kiest om in het systeem te stappen op basis van een advertentie en op de tweede plaats door mond aan mond reclame. Substitutie van een reguliere job, de vraag van gebruikers of aansporen van vakbonden spelen zo goed als geen rol. In Brussel scoort de mond aan mond reclame en de vraag van gebruikers veel hoger, wat duidt op een groter informeler circuit in deze regio. In Wallonië werden werknemers vaker omgezet via een PWA-statuut of door de RVA/Forem aangespoord. Bij 1 werknemer op 2 duurde het minder dan één week om een dienstencheque-job te vinden en één derde vond werk tussen één week en één maand. In totaal vinden 86% van de werknemers dus werk in het systeem in minder dan één maand, wat beduidend meer is dan in 2007 (80%). Net zoals in 2007 vinden Brusselse werknemers gemiddeld minder vlug een dienstencheque-job, dan in de twee andere regio’s. De belangrijkste dienst is uiteraard de schoonmaak en wordt door 97% van de werknemers uitgevoerd. 71% van de werknemers geeft ook aan bij de gebruiker thuis te strijken. Op de derde plaats staan ‘naaiwerk’ en ‘maaltijden bereiden’, elk met 18%. Mindermobielenvervoer is de dienst die het minste werknemers bereikt, slechts 3,4%. In Brussel scoren andere diensten zoals ‘maaltijden bereiden’, ‘naaiwerk’ en de ‘boodschappendienst’ beduidend hoger dan het nationaal gemiddelde. In Wallonië scoren ‘strijken buitenshuis’ en ‘boodschappendienst’ ook bovengemiddeld. In Vlaanderen valt vooral op dat ‘strijken buitenshuis’ veel minder wordt uitgevoerd dan in de andere regio’s. De belangrijkste niet-toegelaten activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van de dienstencheques zijn kinderopvang (2,7% werknemers), opvang van ouderen of gehandicapten (2,5%) en tuinonderhoud (2,5%). In totaal geeft 8% van de dienstencheque-werknemers aan minstens één van de opgelijste niet-toegelaten activiteiten te hebben uitgevoerd in het kader van hun dienstencheque-contract. Niet-toegelaten activiteiten worden meer uitgevoerd door werknemers wonend in Brussel, jongeren, niet-Belgen en werknemers tewerkgesteld bij profit ondernemingen. 43% van de werknemers verklaart nog nooit vragen naar niet-toegelaten activiteiten te hebben gekregen van hun gebruikers. Voor 1 op 4 werknemers gebeurt dit zelden, terwijl dit bij 8% van de werknemers geregeld gebeurt. Een derde van de werknemers die niet-toegelaten activiteiten uitvoeren, geven aan nooit door de gebruiker te zijn gevraagd naar zulke activiteiten Deze resultaten geven aan dat werknemers niet altijd bewust zijn dat ze niet-toegelaten activiteiten uitvoeren. 85% van de werknemers geeft aan nog nooit een vraag te hebben gekregen van hun onderneming voor het uitvoeren van niettoegelaten activiteiten, terwijl slechts 2% aangeeft dat dit regelmatig gebeurt. Het valt meteen op dat vragen voor niet-toegelaten activiteiten meer van de gebruiker zelf komen dan van de onderneming. 227.873 contracten werden in 2011 afgesloten in het dienstencheques-systeem, waarvan meer dan drie op vijf contracten van bepaalde duur en twee op vijf van onbepaalde duur. Gemiddeld kregen werknemers 1,5 contracten in 2011 tegen nog 2,3 in 2010. Interimbedrijven blijven gemiddeld meer gebruik maken van contracten van bepaalde duur, maar dit daalt continu met de tijd. Het gemiddeld aantal contracten per werknemer daalt continu sinds 2007. Een deel van deze daling is te verklaren door een correctere RVA-registratie, maar het wijst ook op de verdere verankering en stabilisatie van de tewerkstelling in het dienstencheque-systeem. Het uurloon van een dienstencheque-werknemer bedroeg gemiddeld 10,54 € in 2011, een stijging van 2,8% ten opzichte van 2010. Behoudens een terugval in 2009, is het uurloon continu gestegen sinds de opstart van het systeem. In 2010 werkte 64% van de dienstencheque-werknemers in een halftijdse betrekking en bijna één kwart in een deeltijdse betrekking. Slechts 12% van de werknemers waren voltijds tewerkgesteld. Werknemers werken meer voltijds in Brussel, als man en Bij OCMW/gemeenten. Ze werken meer halftijds in Vlaanderen, als vrouw en bij PWA’s en VZW’s. Een evolutie is merkbaar in het arbeidsstelsel van werknemers. Het aandeel werknemers dat deeltijds werkt is afgenomen van 27,4% in 2009 tot 24,3% in 2011, terwijl het aantal voltijdse betrekkingen steeg van 10,4% in 2009 naar 11,8% in 2011. 86% van de werknemers geeft aan bewust voor hun huidig aantal werkuren te hebben gekozen, terwijl 10% meer en 4% minder zou willen werken. Naarmate een werknemer minder uren per week werkt, heeft deze minder bewust voor het aantal uren gekozen.
102
De effectief gepresteerde uren en dagen
Extra legale voordelen De combinatie met ander werk
Opleiding en omkadering van dienstencheque -werknemers
Opleidingen voor werknemers
Omkadering van werknemers
juli 2012
Omgekeerd blijkt dat hoe meer uren er in het systeem wordt gewerkt, hoe vaker werknemers aangeven minder uren te willen werken. Werknemers kiezen meer bewust voor hun aantal uren als ze in Vlaanderen wonen, als ze ouder zijn, als ze hooggeschoold zijn, als ze Belg zijn en als ze een EU-afkomst hebben. Volgens RSZPPO waren dienstencheque-werknemers gemiddeld 22,2 uren per week aan de slag in 2011 tegenover 17,9 uren voor de RSZ. In 2011 zijn de werkuren met 1,7% gestegen t.o.v. 2010 voor de RSZ en met 4,1% voor de RSZPPO. Bijna 68% van de werknemers werkte meer dan 6 maanden in 2011, 20% presteerde minstens één maand tot 6 maanden en 7% werknemers presteerden minder dan één maand. Bijna 5% leverde in 2011 helemaal geen prestatie. In Wallonië is het aandeel werknemers zonder prestatie groter dan in de andere regio’s (7%), terwijl in Vlaanderen het aandeel werknemers dat meer dan 6 maanden presteerde het hoogste is. Het hoogste aandeel inactieven wordt opgemerkt bij VZW’s en interimbedrijven (6 en 7%). Vooral bij natuurlijke personen is de groep die meer dan 6 maanden presteert erg laag (53%), terwijl deze bij OCMW’s/gemeenten en PWA’s het hoogste ligt. De belangrijkste voordelen voor dienstencheque-werknemers bovenop het loon zijn verplaatsingenvergoedingen en eindejaarspremies, gevolgd door werkkledij. Bedrijfswagens of –fietsen worden zo goed als nooit toegekend. In 2011 werkte 9% van de werknemers voor meer dan één dienstencheque-onderneming. Slechts 2,6% onder hen werkten echter tegelijkertijd voor meerdere ondernemingen. In 2011 combineerden 9% van de werknemers dienstencheques met een andere betaalde functie, dit is lager dan in 2007 (11%). Men combineert vaker dienstencheques met ander werk in Brussel, als men hooggeschoold is en als niet-EU-er. De hoofdmotivatie om dienstencheques en betaald werk te combineren is om meer geld te verdienen en op de tweede plaats - maar reeds beduidend minder belangrijk - het gebrek aan voldoende uren binnen de dienstencheques. Het opleidingsfonds dienstencheques besteedde 2,6 miljoen euro aan opleidingen in 2010 wat een stijging van 3% betekent sinds 2009. 40.106 of 29% van de dienstencheque-werknemers werden opgeleid via middelen van het fonds in 2010. Vooral VZW’s en private ondernemingen maken het meest gebruik van middelen van het fonds voor hun opleidingen, in tegenstelling tot natuurlijke personen. Vergeleken met het totaal aantal werknemers scoren VZW’s het best, gevolgd door invoegbedrijven en PWA’s. In totaal heeft 38% van de dienstencheque-werknemers een opleiding gekregen in 2011 en nog eens 6% bij hun indiensttreding. Een meerderheid van de werknemers (56%) geeft wel aan dat ze noch in 2011, noch bij hun indiensttreding van een opleiding hebben genoten. In vergelijking met 2007 is het aandeel opgeleide werknemers er beduidend op vooruit gegaan (19%). De meeste opleiding wordt gegeven in Vlaanderen, aan laag -en middengeschoolden, aan Belgen, aan werknemers met een EUafkomst en aan werknemers in de non-profit. De twee meest gevolgde opleidingen zijn deze rond ‘veilig en gezond werken’ en ‘productkennis en materiaal’. Op plaats drie en vier, maar reeds veel minder gevolgd zijn er ‘technische opleidingen’ en ‘communicatie’. Talen kwamen amper aan bod. In Brussel valt op dat de opleidingen ‘communicatie’ en ‘talen’ vaker voorkomen dan in de twee andere regio’s. De grotere populatie anderstalige werknemers in Brussel is hier hoogstwaarschijnlijk de oorzaak. 2 op 10 dienstencheque-werknemers zijn van mening dat ze behoefte hebben aan bijkomende opleidingen. Het is echter vooral de groep die reeds opleidingen heeft ontvangen die nog bijkomende opleiding wenst (30%). Werknemers wensen meer opleidingen te volgen wanneer ze in Brussel wonen, jong, laaggeschoold en niet-EU-er zijn en in een non-profit onderneming werken. Bij de opleidingen die werknemers bijkomend zouden willen volgen staat ‘veilig en gezond werken’ op de eerste plaats. In totaal werden er in 2011 5.077 omkaderingspersoneelsleden tewerkgesteld. Gemiddeld werd er één omkaderingswerknemer ingezet voor 30 dienstencheque-werknemers. Net zoals in de vorige evaluatie is de laagste verhouding te vinden bij interimbedrijven (1 op 100) en natuurlijke personen (1 op 41) ) en de hoogste bij gemeenten/OCMW’s (1 op 17). Indien we het profiel van omkaderingspersoneel met dat van dienstencheque-werknemers vergelijken, blijkt dat omkaderingspersoneel
103
Afwezigheid wegens ziekte
Periodes inactiviteit
van
Beleid van de onderneming bij wegvallen van een prestatie
Gebruik van tijdelijke werkloosheid
In 2011 werden er per onderneming gemiddeld 125 dagen ingebracht voor tijdelijke werkloosheid van dienstencheque-werknemers voor een bedrag van €5.688 per onderneming of gemiddeld €103 per werknemer. In vergelijking met de periode 2008-2010 neemt het gebruik van tijdelijke werkloosheid dus af. Het gebruik ervan ligt echter nog steeds hoger dan in andere Belgische sectoren. 84% van de werknemers geeft aan graag tot zeer graag in het dienstencheque-systeem te werken. Werknemers uit Vlaanderen, ouderen, laaggeschoolden, Belgen en werknemers tewerkgesteld binnen OCMW’s zijn het meest tevreden terwijl werknemers uit Brussel, jongeren, hooggeschoolden, niet-Belgen en werknemers tewerkgesteld in private ondernemingen het minst tevreden zijn.
Algemene tevredenheid
Tevredenheid van dienstencheque -werknemers
Tevredenheid over de onderneming Tevredenheid over specifieke aspecten Mening over het systeem Aantal uitgestroomde werknemers
Uitstroom uit het dienstencheque -systeem
juli 2012
vaker mannen, gemiddeld jonger en vaker van Belgische nationaliteit zijn dan dienstencheque-werknemers. In vergelijking met dienstencheque-werknemers werken omkaderingsleden ook vaker voltijds, voor onbepaalde duur en voor langere periodes in het jaar. 28% van de werknemers was in 2011 nooit afwezig wegens ziekte. In vergelijking met 2007 is het ziekteverzuim duidelijk toegenomen. Toen gaf 42% aan niet afwezig te zijn geweest wegens ziekte. Het ziekteverzuim in het dienstencheque-systeem is ook beduidend hoger dan het algemene ziekteverzuim in de privésector in België. Op de eerste plaats geven werknemers aan dat een weggevallen prestatie wordt vervangen door een prestatie bij een andere gebruiker, als tweede optie wordt tijdelijke werkloosheid ingezet en als derde oplossing wordt de werknemer gewoon niet betaald. In 2010 meldden ondernemingen volgende praktijken: andere taken in de onderneming, gebruik van tijdelijke werkloosheid, vrijwillige recup of betaling zonder prestatie. Niet uitbetaling van het loon of verplicht verlof wordt door ondernemingen minder aangegeven. Ondernemingen rapporteren dus positiever dan de werknemers over het gevoerde beleid bij het wegvallen van een prestatie.
Duur in systeem
het
Motieven om uit te stromen
89% van de werknemers werkt graag tot zeer graag voor de onderneming, wat meer is dan de tevredenheid over het systeem. Naar profielkenmerken zijn dezelfde verschillen opmerkbaar dan bij de tevredenheid over het systeem in het algemeen. De werknemers zijn het meest tevreden over contacten met gebruikers en de onderneming, de werkuren en het respect vanwege de gebruikers en de onderneming, gaande van 96% tot 88% die hier tevreden tot zeer tevreden over zijn. Het loon en de zwaarte van de job scoren het minst, maar zelfs over deze aspecten is een ruime meerderheid echter nog tevreden. Ook hier blijkt dat werknemers wonend in Vlaanderen, ouderen, laaggeschoolden en Belgen in het algemeen meer tevreden zijn over de opgelijste aspecten dan werknemers in Brussel, jongeren, hooggeschoolden en niet-Belgen. De werknemers zijn het meest akkoord met het feit dat werken in het dienstencheque-systeem beter is dan werkloos te zijn, dat het een manier is om werk en privé-leven te combineren, dat het veel flexibiliteit biedt en dat het toelaat om dicht bij huis te werken. Werknemers zijn echter niet akkoord dat dienstencheque-jobs een opstap vormen naar beter werk, dat de job mogelijkheden geeft om zich te ontplooien en dat het loon aantrekkelijk is. 18,2% van de werknemers is uit het systeem gestroomd tussen 2010 en 2011. Sinds 2008 daalt het uitstroompercentage continu over de tijd. Het blijft echter het hoogste bij profit ondernemingen (20%), gevolgd door non-profit (16%) en publieke ondernemingen (10%). De gemiddelde anciënniteit in het systeem bedroeg 4,1 jaar in 2011. De anciënniteit is het hoogst bij werknemers wonend in Vlaanderen, oudere werknemers, laaggeschoolden, Belgen en werknemers met een EU-afkomst. 12% bevraagde werknemers geven aan dat ze uit het systeem gestapt zijn en 9% is dit van plan. Het uitstroompercentage is gedaald sinds 2007 (16%). Werknemers stoppen minder of willen relatief minder stoppen wanneer ze in Vlaanderen wonen, als ze ouder, laaggeschoold, Belg of van EU-afkomst zijn. 70% van de werknemers is zelf gestopt met zijn dienstencheque-job. In dit geval is de belangrijkste reden om te stoppen het te lage loon en het fysiek zware werk. De motieven om te stoppen verschillen sterk van 2007 toen de meeste dienstencheque-werknemers stopten omdat ze de dienstencheques als een tijdelijke job beschouwden. Dit resultaat toont aan dat de perceptie van dienstenchequewerknemers ten opzichte van hun job sterk is veranderd sinds 2007.
104
Deel 3: DIVERSITEIT IN HET DIENSTENCHEQUESYSTEEM IN 2011
juli 2012
105
1
INLEIDING
In dit deel van het rapport gaan we voor de eerste keer specifiek in op de diversiteit binnen het dienstencheque-systeem. Met diversiteit bedoelen we de tewerkstelling van werknemers met een niet-Belgische nationaliteit of afkomst. Hiervoor worden twee verschillende indicatoren gebruikt, namelijk de variabele nationaliteit, op basis van RVAcijfers en de variabele afkomst, op basis van de werknemersenquête. Eerst wordt het aantal dienstencheque-werknemers naar nationaliteit en afkomst in kaart gebracht. De evolutie van de tewerkstelling naar nationaliteit en afkomst wordt ook nader omschreven, net als het profiel van deze dienstencheque-werknemers. Tot slot worden de motieven van dienstencheque-werknemers met een niet-Belgische nationaliteit en nietEuropese afkomst om in te treden in het systeem omschreven, op basis van de werknemersenquête en de interviews met ondernemingen. In het tweede hoofdstuk gaan we dieper in op de kwaliteit van de tewerkstelling in het dienstencheque-systeem voor dienstencheque-werknemers met een niet-Belgische nationaliteit of niet-Europese afkomst. Mogelijke verschillen ten opzichte van Belgische dienstencheque-werknemers of werknemers met een Europese afkomst worden hier ook geanalyseerd, en waar mogelijk verklaard op basis van de interviews met ondernemingen. Volgende thema’s worden in dit hoofdstuk belicht:
De instroom in het dienstencheque-systeem naar nationaliteit
De arbeidsvoorwaarden naar nationaliteit
Opleiding en omkadering volgens nationaliteit en afkomst
Tevredenheidaspecten volgens nationaliteit en afkomst
Uitstroom uit het dienstencheque-systeem volgens nationaliteit en afkomst
Tot slot is er een hoofdstuk rond discriminatie van werknemers. Hiervoor gebruiken we verschillende gegevens uit de werknemersenquête van dit jaar, maar ook de gebruikers en ondernemingenquêtes van vorig jaar en de interviews en focusgroepen met ondernemingen en stakeholders uit de sector.
juli 2012
107
2
TEWERKSTELLING VAN DIENSTENCHEQUEWERKNEMERS VOLGENS NATIONALITEIT EN AFKOMST
2.1
Aantal tewerkgestelde dienstencheque-werknemers naar nationaliteit of afkomst in 2011
Op basis van de RVA-gegevens is het mogelijk om een beeld te geven van de hele populatie dienstencheque-werknemers naar nationaliteit. Sinds 2010 is elke dienstencheque-onderneming verplicht is om verschillende profielen tewerkstellingskenmerken van al haar dienstencheque-werknemers te communiceren aan de RVA, waaronder de variabele nationaliteit. Uit Tabel 52 blijkt dat in 2011 iets minder dan 3 op 4 werknemers in het dienstenchequesysteem van Belgische nationaliteit was. Bij de resterende werknemers heeft 19% een EU27 nationaliteit (excl. Belgische nationaliteit) en nog eens 8% heeft een niet-EUnationaliteit. De verschillen naar regio zijn echter zeer groot:
Minder dan 1 op 4 werknemers in Brussel heeft de Belgische nationaliteit. 55% van de Brusselse werknemers hebben een EU-27 nationaliteit en 22% van de werknemers heeft een niet-EU-nationaliteit.
Wallonië telt het hoogst aandeel Belgen, met een aandeel van 86,1%, terwijl in Vlaanderen 8 op 10 dienstencheque-werknemers een Belgische nationaliteit hebben.
Tabel 52: Aandeel dienstencheque-werknemers naar nationaliteit in 2011 Totaal (N= 149.827)
Brussel (N=20.194)
Vlaanderen (N= 89.126)
Wallonië (N=39.619)
Buiten België (N=888)
België
73,4%
23,0%
79,8%
86,1%
18,2%
EU-27 (excl. België)
18,6%
55,1%
13,4%
10,2%
81,2%
8,0%
21,9%
6,8%
3,7%
0,6%
Niet-EU-27
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RVA (2011)
Tabel 53 geeft vervolgens een overzicht van de meest voorkomende niet-Belgische nationaliteiten bij dienstencheque-werknemers. Hieruit blijkt dat 8,2% van de dienstencheque-werknemers een Poolse nationaliteit hebben. Hierna volgen Fransen, Portugezen, Roemenen en Nederlanders, maar met veel lagere percentages (ongeveer 2%). Ook deze aandelen zijn licht gestegen sinds 2010 (7,5% Polen in 2010, versus 8,2% in 2011). Tabel
53:
Meest voorkomende werknemers in 2011
niet-Belgische Aantal
Polen
12.343
nationaliteiten
van
dienstencheque-
% van totaal (N= 136.915) 8,2%
Frankrijk
2.989
2,0%
Portugal
2.604
1,7%
Roemenië
2.576
1,7%
Nederland
2.477
1,7%
Marokko
1.779
1,2%
Italië
1.729
1,2%
Bulgarije
1.060
0,7%
Spanje
832
0,6%
Dem. Rep. Kongo
807
0,5%
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
juli 2012
108
De variabele nationaliteit zegt eigenlijk weinig over de afkomst van dienstenchequewerknemers. Een deel van de allochtone populatie heeft trouwens de Belgische nationaliteit. Om het aandeel dienstencheque-werknemers naar afkomst in kaart te kunnen brengen, werd deze profielvariabele ook opgevraagd in de werknemersenquête. Iemand met een niet-EU-afkomst wordt gedefinieerd als iemand die minstens één ouder of twee grootouders heeft die een niet-Europese nationaliteit heeft. Dit betekent dat ook Belgische werknemers in de groep met een afkomst van buiten de EU kunnen worden ingedeeld. Tabel 54 toont aan dat 12,1% van de respondenten in de enquête een niet-EU-afkomst heeft. Op basis van de RVA-cijfers voor de hele werknemerspopulatie weet men dat 8% een niet EU-nationaliteit heeft. 4,1% van de werknemers met de Belgische nationaliteit hebben dus een niet EU-afkomst. Hoogstwaarschijnlijk is dit een onderschatting aangezien werknemers met een niet-Belgische nationaliteit ondervertegenwoordigd zijn in de enquête. Tabel 54: Aandeel dienstencheque-werknemers naar afkomst in 2011 Totaal (N=2.917)
Brussel (N=248)
Vlaanderen (N=1.305)
Wallonië (N=1.362)
Niet EU-afkomst
12,1%
41,7%
7,4%
8,8%
EU-afkomst
87,9%
58,3%
92,6%
91,2%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Ook voor de variabele afkomst zijn de regionale verschillen zeer groot:
4 op 10 werknemers in Brussel hebben een niet-EU-afkomst, terwijl 22% van de werknemers een niet-EU-nationaliteit hebben.
In Wallonië en Vlaanderen hebben ongeveer 8% van de dienstenchequewerknemers een niet-EU-afkomst.
Indien we het aandeel dienstencheque-werknemers naar nationaliteit vergelijken met de hele werknemerspopulatie in België, blijkt duidelijk dat niet-Belgen een belangrijke groep vertegenwoordigen binnen het dienstencheque-systeem. Tabel 55 toont aan dat in 2010 in België 8,6% van de niet-Belgische werknemers aan de slag waren, waarvan het merendeel (6,6% op 8,6%) een nationaliteit heeft uit de EU-27. In het dienstencheque-systeem gaat het om een veel grotere groep. In 2011 ging het bijna om 3 op 10 dienstencheque-werknemers, waarvan maar liefst 19% een nationaliteit uit de EU-27 had en 8% buiten de EU. Het is dus duidelijk dat niet-Belgen veel vaker aan de slag gaan in het dienstencheque-systeem dan in de meeste andere sectoren in België. De redenen hiervoor zullen in een latere fase aan bod komen, wanneer de motieven voor instroom in het dienstencheque-systeem van werknemers met een niet-Belgische nationaliteit geanalyseerd zullen worden. Tabel 55: Aandeel werknemers in België en in het dienstencheque-systeem naar nationaliteit in 2011 België (N=4.451.000)
Dienstencheque-systeem (N= 149.827)
91,4%
73,4%
EU-27 (excl. België)
6,6%
18,6%
Niet-EU-27
2,0%
8,0%
België
Bron: IDEA Consult op basis van EAK-gegevens (2010) en RVA-gegevens (2011)
juli 2012
109
2.2
Evolutie in de tewerkstelling van dienstenchequewerknemers naar nationaliteit of afkomst
Uit het vorige hoofdstuk blijkt duidelijk dat werknemers van niet-Belgische nationaliteit oververtegenwoordigd zijn in het dienstencheque-systeem. Omdat de gegevens omtrent nationaliteit slechts sinds 2010 consequent door de RVA verzameld worden, kan er nog geen lange termijn trend worden vastgesteld omtrent dit fenomeen. Ter illustratie geeft Figuur 49 de evolutie weer van het aandeel werknemers in het systeem volgens nationaliteit tussen 2010 en 2011. Het toont wel al duidelijk aan dat het aandeel buitenlandse werknemers van 2010 tot 2011 is gestegen van 24% naar 27%. Vooral het aandeel werknemers uit de EU-27 is gestegen van 17% naar 18,6%. Ook het aandeel zaakvoerders van een vreemde nationaliteit is gestegen in deze periode, wat weerspiegeld wordt in het stijgende aandeel niet-Belgen bij het omkaderingspersoneel zoals werd weergegeven in Tabel 39. Dit aandeel nam toe van 10% in 2010 naar 14% in 2011. Figuur 49: Evolutie van het aandeel werknemers volgens nationaliteit 2010-2011 100%
7,5%
8,0%
17,0%
18,6%
75,5%
73,4%
2010 (N=136.915)
2011 (N=149.827)
90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
België
EU-27 (excl. België)
Niet EU-27
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RVA
Indien we gebruik maken van de cijfers omtrent de afkomst van dienstenchequewerknemers op basis van de werknemersenquête, kunnen er wel langere termijn evoluties in kaart gebracht worden. Tabel 19 toont aan dat het aandeel dienstencheque-werknemers met een niet-Europese afkomst in een zeer beperkte mate is gestegen tussen 2008 en 2011 (van 11,7% naar 12,1%). Deze beperkte evolutie staat in contrast met de evolutie van het aandeel dienstencheque-werknemers naar nationaliteit tussen 2010 en 2011. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat vooral het aantal dienstencheque-werknemers met een Europese nationaliteit is gestegen de laatste jaren, en in mindere mate dienstenchequewerknemers met een niet-Europese nationaliteit of afkomst. Tabel 56: Evolutie profiel dienstencheque-werknemers (2008-2011) 2008 (N= 3.061)
2011 (N=2.917)
Niet-EU-afkomst
11,7%
12,1%
EU-afkomst
88,3%
87,9%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2008 en 2011)
juli 2012
110
Dit wordt bevestigd in de interviews met een aantal dienstencheque-ondernemingen. Hieruit blijkt dat de meeste ondernemingen de laatste jaren een stijging hebben opgemerkt van hun tewerkstelling van niet-Belgische werknemers, waaronder vooral Polen of andere nieuwe EU-landen. Verschillende verklaringen kunnen aangebracht worden voor deze stijging:
De afschaffing van de noodzaak van een arbeidskaart in 2009 voor Polen heeft voor een belangrijke opstoot gezorgd in de tewerkstelling van deze werknemers. Daarnaast is mond aan mond reclame volgens de bevraagde ondernemingen een belangrijke kanaal voor het rekruteren van allochtone/niet-Belgische werknemers. Niet-Belgische werknemers starten gewoonlijk bij een onderneming en brengen vervolgens familie of vrienden aan waardoor het aantal niet-Belgische werknemers verder toeneemt in de onderneming. De laatste jaren hebben een aantal ondernemingen zich ook specifiek gericht op de tewerkstelling van werknemers van bepaalde nationaliteiten (bvb. Poolse, Roemeense of Zuid-Amerikaanse nationaliteiten). Volgens sommige ondernemingen is er effectief een vraag van gebruikers voor werknemers van deze origine (Polen/Roemenen). Deze werknemers worden vaak ervaren door de gebruiker als harde werkers.
juli 2012
111
2.3
Profielkenmerken van dienstencheque-werknemers naar nationaliteit of afkomst
Uit de vorige hoofdstukken blijkt duidelijk dat niet-Belgen oververtegenwoordigd zijn in het dienstencheque-systeem. In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de profielkenmerken van deze werknemers. Hierbij wordt specifiek aandacht besteed aan specifieke verschillen ten opzichte van dienstencheque-werknemers van Belgische nationaliteit. Tabel 57: Aandeel dienstencheque-werknemers naar profielkenmerken en nationaliteit in 2011 Totaal (N=149.827) Man
Geslacht
Leeftijd
Scholingsniveau24
EU-27 (excl. België) (N=27.855)
Niet-EU (N=11.965)
3,0%
2,6%
2,7%
6,8%
Vrouw
97,0%
97,4%
97,3%
93,2%
< 30 jaar
21,7%
20,8%
24,6%
23,1%
30 tem 39 j.
29,2%
26,7%
33,4%
41,5%
40 tem 49 j.
30,3%
31,8%
26,1%
26,0%
>50 jaar
18,9%
20,6%
15,9%
9,4%
Laag
56,1%
54,8%
58,6%
61,9%
Midden
39,2%
41,0%
36,2%
30,0%
4,7%
4,2%
5,2%
8,1%
Private ond.
49,0%
42,2%
71,0%
59,8%
Interim
14,2%
14,5%
10,7%
18,9%
7,5%
8,6%
3,8%
6,1%
Hoog
Invoegonderneming VZW
Type
Belg (N=110.007)
13,1%
15,6%
5,5%
7,9%
Gemeente/OCMW
5,0%
6,5%
1,0%
0,9%
PWA
7,8%
9,6%
3,3%
2,4%
2,9%
4,8%
4,0%
3,4% Natuurlijk persoon Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
Tabel 57 toont aan dat er verschillen opgemerkt kunnen worden naargelang de profielkenmerken van dienstencheque-werknemers:
24
Het valt op dat er naar geslacht amper verschillen zijn tussen Belgen of werknemers met een EU-27 nationaliteit, maar dat er bij de werknemers van buiten de EU wel proportioneel meer mannen zijn (6,8% t.o.v. 2,6% en 2,7%) Als het profiel wordt vergeleken naar leeftijd, dan blijkt dat niet-Belgische werknemers vaak jonger zijn dan Belgische werknemers. Terwijl 48% van de Belgische werknemers jonger is dan 39 jaar, bedraagt dit aandeel 58% bij de werknemers uit de EU-27 en 65% bij deze van buiten de EU. Vooral het aandeel 50-plussers verschilt sterk met 21% bij Belgische werknemers, nog 16% bij werknemers uit de EU-27 en slechts 9% bij de groep daarbuiten. Wanneer het scholingsniveau wordt vergeleken zien we dat bij niet-Belgen het aandeel laaggeschoolden en hooggeschoolden hoger ligt dan bij de Belgische werknemers. Bij werknemers uit de EU speelt dit slechts licht met 59% laaggeschoolden en 5% hooggeschoolden tegenover respectievelijk 55% en 4% bij Belgische werknemers. Bij de groep werknemers buiten de EU gaat het echter al om 62% laaggeschoolden en 8% hooggeschoolden. tijdens de interviews met ondernemingen werd vastgesteld dat niet-Belgische werknemers vaak laaggeschoold waren, maar dat er meer individuele gevallen waren van hooggeschoolde werknemers.
Laaggeschoold=maximum lager secundair onderwijs; Middengeschoold=hoger secundair onderwijs; Hooggeschoold= universitair en niet-universitair hoger onderwijs
juli 2012
112
Volgens type blijkt dat niet-Belgische werknemers vaker aan de slag zijn in profit ondernemingen dan in non-profit ondernemingen. 60% van de Belgische werknemers zijn aan de slag bij profit ondernemingen tegenover 87% bij werknemers uit de EU-27 en 83% bij de werknemers van buiten de EU. Vooral bij private ondernemingen en natuurlijke personen is het aandeel niet-Belgische werknemers proportioneel hoger. Volgens de interviews met ondernemingen kunnen verschillende factoren de lagere proportie dienstencheque-werknemers van niet-Belgische nationaliteit in publieke en non-profit ondernemingen verklaren: o Invoegbedrijven en non-profit ondernemingen richten zich specifiek op moeilijkere doelgroepen (langdurig werklozen, OCMW’ers,…). Hierdoor is het mogelijk dat ze meer allochtonen of autochtonen bereiken, maar minder buitenlanders. o De arbeidsorganisatie: het beleid dat de onderneming voert rond werkkleding (bv. hoofddoek), vakantie etc. kan bepaalde werknemers aantrekken of afstoten. In publieke ondernemingen (OCMW’s, gemeentes) is de hoofddoek bvb. gewoonlijk verboden, waardoor deze werknemers zich eerder richten naar commerciële ondernemingen die de hoofddoek gewoonlijk wel aanvaarden. o De bedrijfsstrategie van de onderneming: Sommige natuurlijke personen en private ondernemingen richten zich specifiek op de tewerkstelling van werknemers van bepaalde nationaliteiten. Andere ondernemingen hebben zodanig veel eisen bij de aanwerving (perfecte kennis van de taal), dat de tewerkstelling van allochtonen en/of niet-Belgen bemoeilijkt wordt. Dit is vooral het geval bij ondernemingen waar ook een zorgcomponent aanwezig is. In dit geval moeten poetshulpen ook oog hebben voor de globale leefsituatie van de gebruiker, zodat een gezinshulp kan bijspringen indien nodig.
juli 2012
113
In Tabel 58 wordt dieper ingegaan op de profielkenmerken van dienstenchequewerknemers, naargelang hun afkomst (op basis van de werknemersenquête). Volgende verschillen kunnen opgemerkt worden naargelang de profielkenmerken:
Werknemers met een niet-EU-afkomst zijn vaker jonger dan 50 jaar dan werknemers met een EU-afkomst. Slechts 11,9% is ouder dan 50 ten opzichte van 17,9%. Naar scholing toe zien we dat werknemers met een afkomst van buiten de EU vaker lager geschoold zijn dan werknemers met een EU-afkomst maar ook vooral vaker hoger geschoold. Zo zijn ongeveer 13% van de werknemers met een nietEU-afkomst hooggeschoold tegenover 4% bij de groep met een EU afkomst. Uit de tabel blijkt ook dat werknemers met een afkomst buiten de EU vaker aan de slag zijn bij profit ondernemingen dan bij non-profit ondernemingen. 60% van de werknemers met een EU-afkomst werkt bij een profit onderneming, tegenover 75% van de werknemers met een niet-EU-afkomst. Vooral het hoge aandeel van de tewerkstelling in de interim-sector valt op bij deze laatste groep (27,8% versus 16,8%). De verschillen naar familiale situatie en aanvullende uitkeringen tussen beide groepen zijn eerder beperkt. Wat de beroepssituatie van de partner betreft, zijn wel opvallende verschillen op te merken. Bij 89% werknemers met een EUafkomst is de partner aan het werk, terwijl dit bij slechts 74% werknemers met een afkomst buiten de EU het geval is. Bij deze laatste groep is de partner vaker werkloos (16%) of inactief (11%) dan bij de werknemers met een EU-afkomst waar slechts 7% werkloos en 5% inactief is.
Tabel 58: Aandeel dienstencheque-werknemers naar profielkenmerken en afkomst in 2011 Totaal25 (N= 2.788)
Leeftijd
EU-afkomst (N=2.460)
Niet EUafkomst (N=328) 16,3%
< 30 jaar
22,4%
23,2%
30 tem 39 j.
29,6%
28,7%
36,0%
40 tem 49 j.
30,9%
30,2%
35,8%
>50 jaar
17,2%
17,9%
11,9%
Scholings-niveau
Laag Midden Hoog
53,0% 42,1% 4,9%
52,5% 43,6% 3,9%
55,5% 31,9% 12,6%
43,6%
42,9%
45,8%
18,3%
16,8%
27,8%
11,1%
11,3%
9,4%
Type
Private ond. Interim Invoegonderneming VZW OCMW en gemeente PWA Natuurlijk persoon
17,2%
18,7%
8,9%
3,0%
3,4%
0,8%
6,3%
6,5%
5,6%
0,6%
0,3%
1,8%
16,7%
15,4%
13,4%
1,3%
1,1%
1,7%
Aanvullende uitkeringen
Familiale situatie
Beroepssituatie van de partner
Aanvullende werkloosheidsuitkering Leefloon of financiële sociale hulp Geen uitkeringen
82,0%
83,6%
84,9%
Alleenstaand
26,3%
26,0%
28,2%
Gehuwd/samenwonend
73,7%
74,0%
71,8%
Werkende
87,1%
88,7%
73,8%
Werkloos
7,7%
6,6%
15,6%
Inactief
5,3%
4,6%
10,6%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
25
Voor sommige werknemers kon de afkomst niet worden bepaald
juli 2012
114
2.4
Motieven om in te treden in het systeem
Uit de vorige hoofdstukken blijkt dat niet-Belgische werknemers oververtegenwoordigd zijn in het dienstencheque-systeem en dat hun profielkenmerken verschillen van Belgische werknemers. In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de motieven van dienstenchequewerknemers met een niet-Belgische nationaliteit en van niet-Europese afkomst, om in het dienstencheque-systeem te werken. Figuur 50 geeft de motieven weer van dienstencheque-werknemers volgens nationaliteit, weergegeven in scores. Algemeen scoren motieven als geld verdienen, flexibiliteit, dicht bij huis werken en de opbouw van sociale rechten als belangrijkste. De algemene volgorde van motieven wijzigt slechts licht naargelang nationaliteit. Niet-Belgen duiden de opbouw van sociale rechten als tweede belangrijkste motief om in het systeem te stappen en dan pas flexibiliteit of dicht bij huis werken. Niet-Belgen lijken ook meer belang te hechten aan dienstencheques omwille van de werkervaring en als uitweg uit zwartwerk (vooral bij werknemers uit de EU), terwijl Belgen de flexibiliteit en de nabijheid bij huis duidelijk hoger inschatten dan niet-Belgen. Ook geven meer niet-Belgen aan geen ander job te hebben kunnen vinden dan Belgen. Voor niet-Belgen is het systeem dus meer een mogelijkheid om in een legale context te kunnen werken, terwijl Belgische werknemers relatief vaker om praktische, mogelijke gezinsredenen, voor dienstencheques kiezen. Maar algemeen kunnen we stellen dat de motieven tussen de verschillende groepen niet sterk verschillen. Dit is ook een conclusie die door de interviews wordt bevestigd. Volgens ondernemingen zijn de belangrijkste motieven: financiële redenen, de opbouw van sociale rechten, werk dichtbij huis, flexibiliteit, combinatie arbeid-gezin, etc. Zeker de laatste is erg belangrijk bij vrouwen met kinderen. Een bijkomend motief voor niet-Belgische en/of allochtone werknemers, dat naar voor komt uit de interviews, is de laagdrempeligheid van de dienstencheque-job. De drempel om in het dienstencheque-systeem te werken is beduidend lager dan voor andere jobs, vooral voor allochtonen zonder diploma of met een niet-erkend buitenlands diploma. Het dienstencheque-systeem wordt volgens de ondernemingen door die werknemers dan ook gezien als een manier om in de arbeidsmarkt te treden. Ondernemingen geven ook aan dat een dienstencheque-job nog één van de weinige jobs voor laaggeschoolden is. Dienstencheque-jobs worden echter vaak beschouwd als minderwaardige jobs waarbij mensen in het dienstencheque-systeem belanden als laatste toevlucht. Bij buitenlanders en in zeker mate ook bij allochtonen zou dit stigma volgens ondernemingen veel minder spelen.
juli 2012
115
Figuur 50: Motieven om in te treden in het dienstencheque-systeem volgens nationaliteit (score) Geld verdienen Flexibiliteit Dicht bij huis Sociale rechten Sociale contacten Werken geeft voldoening Geen ander job Uitweg uit zwartwerk Opstap naar werk Werk-ervaring Werd verplicht Werkloosheids-uitkering kwijt 0 Werkloos heidsWerd uitkering verplicht kwijt 1,65 1,66
Totaal
0,5
1
1,5
2
2,5
3
Werken Uitweg uit WerkOpstap Geen geeft Sociale Sociale zwartwer ervaring naar werk ander job voldoenin contacten rechten k g 2,04 2,1 2,22 2,23 2,86 2,86 3,22
1. Belg
1,65
1,63
2,02
2,02
2. EU-27
1,55
1,91
2,12
1,91
2,75
3. Niet-EU
1,58
1,92
2,39
2,4
2,44
2,17
2,18
3,2
3,5
4
Dicht bij Flexibilitei Geld huis t verdienen 3,36
3,4
3,62
3,4
3,44
3,62
2,87
2,88
2,55
2,73
2,63
3,47
3,12
3,18
3,65
2,74
2,88
2,9
3,37
2,91
3,02
3,57
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Figuur 51 geeft opnieuw de motieven gerangschikt naar score, ditmaal volgens de afkomst van de werknemers. Dezelfde verschillen als volgens nationaliteit zien we terugkeren vergeleken naar de afkomst van de werknemer. Werknemers met een EU-afkomst kiezen relatief meer voor flexibiliteit en nabijheid, dan werknemers met een afkomst buiten de EU. Bij deze laatste schuift sociale rechten als motief naar de tweede plaats. Verder zien we bij werknemers met een niet-EU-afkomst ook dat ze relatief meer kiezen voor werkervaring en een uitweg uit zwartwerk. Figuur 51: Motieven om in te treden in het dienstencheque-systeem volgens afkomst (score) Geld verdienen Flexibiliteit Dicht bij huis Sociale rechten Sociale contacten Werken geeft voldoening Geen ander job Uitweg uit zwartwerk Opstap naar werk Werk-ervaring Werd verplicht Werkloosheids-uitkering kwijt 0
0,5
Werkloos heidsWerd Werkuitkering verplicht ervaring kwijt
1 Opstap naar werk
1,5
2
2,5
3
Uitweg Werken uit Geen geeft Sociale Sociale zwartwer ander job voldoenin contacten rechten k g
3,5
4
Dicht bij Flexibilitei Geld huis t verdienen
Totaal
1,65
1,66
2,04
2,1
2,22
2,23
2,86
2,86
3,22
3,36
3,4
1. EU
1,65
1,62
1,99
1,99
2,21
2,18
2,87
2,87
3,22
3,38
3,43
3,62
2. Niet-EU
1,58
1,99
2,44
1,99
2,26
2,64
2,75
2,79
3,2
3,15
3,15
3,65
3,62
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
116
Uit de gegevens blijkt dat de motivatie van werknemers volgens nationaliteit en afkomst niet drastisch verschilt. Uit de enquête is er ook geen indicatie dat werknemers zozeer aangetrokken zouden zijn door het systeem dat ze er speciaal voor van uit het buitenland naar België zouden komen. Geïnterviewde ondernemingen schatten het aantal werknemers dat naar België komt specifiek vanwege het systeem laag in. Volgens hen komen ze niet naar België omwille van het dienstencheque-systeem, maar is het systeem wel de eerste job waar ze terechtkomen. De meeste werknemers lijken al enige tijd in België te wonen. Daarbij blijken de meesten ook niet van plan te zijn terug te keren naar hun vaderland, aangezien ze hier een huis kopen, familie hebben, enz.
juli 2012
117
3
KWALITEIT VAN DE TEWERKSTELLING IN HET DIENSTENCHEQUE-SYSTEEM VOLGENS NATIONALITEIT EN AFKOMST
3.1
Instroom in het dienstencheque-systeem naargelang de nationaliteit
3.1.1
Instroom naargelang nationaliteit in cijfers
Tabel 59 geeft de instroom weer van dienstencheque-werknemers in 2011 volgens nationaliteit. Zoals reeds eerder aangegeven waren er 37.764 nieuw instromende werknemers in 2011, goed voor een kwart van de totale populatie medewerkers. Uit onderstaande tabel blijkt dat deze nieuwe instroom voor 66% bestaat uit werknemers met een Belgische nationaliteit, terwijl 22% een EU-nationaliteit bezit. Nog eens 13% heeft een nationaliteit van buiten de EU. Als we dit vergelijken met de verhoudingen binnen de totale werknemerspopulatie blijkt dat er in 2011 relatief meer niet-Belgen in het systeem zijn ingestroomd dan Belgen. In totaal waren er 73% Belgen in 2011 in het systeem actief, terwijl de nieuwe instroom slechts uit 66% Belgen bestond. Daartegenover zijn de aandelen instromende buitenlanders hoger dan hun totaal aandeel in de werknemerspopulatie. Bij werknemers met een EU-nationaliteit gaat het om 22% nieuwe instroom t.o.v. 19% in de totale werknemerspopulatie. Bij werknemers van buiten de EU is het verschil nog groter, met 13% van de nieuwe instroom t.o.v. 8% in de totale werknemerspopulatie. In totaal zijn 4 op 10 niet-EU-ers, 3 op 10 EU-ers en 2 op 10 Belgen in 2011 in het dienstencheque-systeem ingestapt. Deze stijgende instroom van niet-Belgische werknemers verklaart ook het stijgend aandeel niet-Belgische werknemers in 2011 ten opzichte van 2010. Dit bevestigt de mening van dienstencheque-ondernemingen. Uit de interviews met ondernemingen bleek dat de meeste ondernemingen de laatste jaren een stijging hebben opgemerkt van de tewerkstelling van niet-Belgische werknemers. De grote instroom van niet-Belgen zou echter ook gecompenseerd kunnen worden door een hogere uitstroom van deze groep werknemers. Dit aspect zal op het einde van dit hoofdstuk verder geanalyseerd worden. Tabel 59: Instroom van dienstencheque-werknemers in 2011 volgens nationaliteit Instroom 2011
Werknemers 2011
Aantal
%
Aantal
%
Instroom t.o.v. totaal
24.795
65,7%
110.007
73,4%
22,5%
EU-27 (excl. België)
8.265
21,9%
27.857
18,6%
29,7%
Niet-EU-27
4.704
12,5%
11.963
8,0%
39,3%
37.764
100%
149.827
100%
25,2%
België
Totaal
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
juli 2012
118
3.1.2 Duurtijd nationaliteit
om
werk
te
vinden
in
het
dienstencheque-systeem
naargelang
In de enquête werd ook nagegaan hoe lang een dienstencheque-werknemer gemiddeld nodig had om een job te vinden in het dienstenchequesysteem. In onderstaande figuren wordt de gemiddelde duur weergegeven naargelang nationaliteit en afkomst. Hieruit blijkt duidelijk dat het moeilijker is als niet-Belg om werk te vinden in het dienstenchequesysteem. In Figuur 52 zien we dat 88% van de Belgische werknemers minder dan één maand nodig hadden om werk te vinden. Bij werknemers uit de EU daalt dit aandeel tot 82% en zelfs tot 63% voor werknemers van buiten de EU. Daartegenover groeit het aandeel werknemers dat er langer dan 6 maanden over doet van 2,2% bij Belgen, tot 6,9% bij werknemers uit de EU en 8,6% bij werknemers van buiten de EU. Figuur 52: Tijd nodig om werk te vinden in het dienstencheque-systeem volgens nationaliteit Totaal (N=2.880)
54,8%
1. Belg (N=2.538)
56,3%
2. EU-27 (excl. België) (N=195)
32,1% 32,1%
46,6%
3. Niet-EU (N=130) 10%
20%
25,2% 30%
7,4% 2,2%
36,4%
38,2% 0%
7,9% 2,5%
40%
50%
Minder dan 1 week
Tussen 1 week en 1 maand
Tussen 3 en 6 maand
Meer dan 6 maand
5,9% 4,2% 21,9%
60%
70%
80%
6,2% 90%
100%
Tussen 1 en 3 maand
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Figuur 53 vergelijkt vervolgens de nodige tijd om werk te vinden in het dienstenchequesysteem volgens afkomst. Ook hier zien we een dualiteit optreden. Werknemers met een Europese afkomst doen er minder lang over werk te vinden (89% in minder dan 1 maand) dan werknemers zonder EU-afkomst (70% in minder dan één maand). Figuur 53: Tijd nodig om werk te vinden in het dienstencheque-systeem volgens afkomst Totaal (N=2.880)
54,8%
1. EU (N=2.466)
32,1%
56,9%
2. Niet-EU (N=344)
32,3%
40,7% 0%
10%
20%
29,5% 30%
7,9% 2,5%
40%
50%
60%
Minder dan 1 week
Tussen 1 week en 1 maand
Tussen 3 en 6 maand
Meer dan 6 maand
6,6% 2,0%
17,1% 70%
80%
6,7% 90%
100%
Tussen 1 en 3 maand
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
119
Verschillende barrières kunnen verklaren waarom het voor niet-Belgen en allochtonen moeilijker is om een job te vinden in het dienstencheque-systeem. Ten eerste bleek uit het vorige hoofdstuk dat het profiel van niet-Belgen en allochtonen tewerkgesteld in het dienstencheque-systeem verschilt van deze van Belgische werknemers. Zo bleken laaggeschoolden meer vertegenwoordigd te zijn bij niet-Belgen en allochtonen dan bij Belgen. Daarnaast is het taalaspect volgens de bevraagde ondernemingen ook een belangrijke barrière bij de tewerkstelling van buitenlanders én allochtonen. De meeste ondernemingen geven aan een minimale kennis van één van de landstalen te eisen vóór de aanwerving. Bij sommige ondernemingen zijn de eisen echter hoger dan andere (bvb. wanneer de onderneming ook zorg biedt naast dienstencheques). Indien de kennis van de taal veel te beperkt is, maar de motivatie om in het systeem te werken wel aanwezig is, raden de ondernemingen de werknemer een taalopleiding aan. Volgens sommige ondernemingen is het immers ook een beetje de rol van dienstencheque-ondernemingen om de weg te tonen op de arbeidsmarkt. Het is ook duidelijk dat bij de tewerkstelling van niet-Belgen en allochtonen sommige specifieke, soms cultureel bepaalde situaties kunnen opduiken. Deze spelen ongetwijfeld ook een rol bij de (niet-)aanwerving van buitenlandse en allochtone werknemers in ondernemingen die zich hier niet aan willen aanpassen. Eén van deze factoren zijn de afspraken rond vakantieregelingen. Allochtonen/buitenlanders hebben vaker de gewoonte om voor langere periodes op vakantie te gaan naar het land van afkomst of waar hun familie woont. Ondernemingen moeten zich hierop organiseren door voldoende vervangingen te voorzien en deze langere vakantieperiodes toe te staan. Een andere belangrijke cultureel bepalende factor is het dragen van een hoofddoek. Voor sommige werknemers is de mogelijkheid om hun hoofddoek te dragen essentieel, terwijl niet elke onderneming dit aanvaardt. De manier waarop ondernemingen hiermee omgaan is erg verschillend. In de interviews komen verschillende afspraken naar voor bv. de hoofddoek gewoon toelaten, slechts gedeeltelijk (niet binnenshuis of afhankelijk van de gebruiker) of helemaal niet. Dit kan het aanwervingsproces voor de werknemers wel bemoeilijken. Tot slot kunnen er ook andere culturele verschillen opduiken, zoals bvb. het feit dat sommige vrouwen niet bij een man alleen willen gaan poetsen. De geïnterviewde ondernemingen geven aan dat ze hiermee zoveel mogelijk rekening proberen te houden. Daartegenover staan ongetwijfeld ondernemingen die deze aanpassingen niet wensen te doen en daarom ook weigerachtig staan tegenover een groep werknemers van vreemde origine.
juli 2012
120
3.1.3
Wijze van instroom in het dienstencheque-systeem
De langere duurtijd van niet-Belgen en allochtonen om werk te vinden in de dienstencheques, kan ook verklaard worden door de manier waarop deze werknemers gewoonlijk werk vinden. Uit de interviews met ondernemingen blijkt dat de mond aan mond reclame een zeer belangrijk rekruteringsmiddel is voor niet-Belgen en allochtonen. De rekrutering via mond aan mond reclame maakt het voor niet-Belgen moeilijker om meteen een job te vinden aangezien ze sterk afhangen van hun contacten om over een jobmogelijkheid op de hoogte te zijn. Dit blijkt ook Figuur 54 en Figuur 55. Deze figuren geven de verschillende kanalen weer van dienstencheque-werknemers om een job in het systeem te vinden, naargelang hun nationaliteit en afkomst. Hieruit blijkt duidelijk dat de mond aan mond reclame (‘aangeraden via vrienden en familie’) veel hoger scoort bij EU-27’ers en niet-EU-ers dan bij Belgen. Bij EU-27 is dit trouwens het meest belangrijke kanaal (43%). Bij Niet-EU-ers scoort dit kanaal op de tweede plaats, maar is het aandeel beduidend hoger dan bij Belgen (35% t.o.v. 24%). Opvallend in deze figuur is ook dat veel meer Niet-EU-ers doorgestuurd werden door de RVA/FOREM/VDAB/Actiris dan Belgen en vooral EU-27’ers (9,5% versus 6,6% en 1,0%). Dit kan ook verklaren waarom meer Niet-EU-ers aangeven niet bewust voor het dienstencheque-systeem te hebben gekozen (15%) dan Belgen (17,5%) of EUers (10%) (zie hiervoor Tabel 25). Figuur 54: Wijze van instroom in het dienstencheque-systeem volgens nationaliteit
Zelf via advertentie Aan-geraden PWA-statuut RVA/VDAB/FOREM/ACTIRIS Substitutie Gebruiker gevraagd Andere Vakbond 0%
10%
20%
30%
40%
RVA/VDAB Gebruiker Substitutie /FOREM/A gevraagd CTIRIS 2,4% 5,5% 6,6%
Vakbond
Andere
1. Belg (N=2.269)
0,9%
1,0%
2. EU-27 (excl. België) (N=180)
0,3%
0,3%
7,9%
5,7%
1,0%
3. Niet-EU (N=123)
1,5%
0,0%
5,8%
2,9%
9,5%
50%
60%
PWAstatuut
Aangeraden
Zelf via advertentie
8,2%
23,7%
51,7%
2,6%
43,3%
38,9%
4,4%
35,0%
40,9%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Dezelfde vaststellingen kunnen gemaakt worden wat de afkomst van de werknemer betreft. Werknemers met een niet-EU-afkomst maken veel meer gebruik van de mond aan mond reclame om in te stromen in het dienstencheque-systeem (35,9% versus 24,1%) maar werden ook vaker doorgestuurd door de RVA/FOREM/VDAB/Actiris (11,3% versus 5,6%). Dit kan ook verklaren waarom meer werknemers met een niet-EU-afkomst aangeven niet bewust voor het dienstencheque-systeem te hebben gekozen (21%) dan werknemers met een EU-afkomst (14%).
juli 2012
121
Figuur 55: Wijze van instroom in het dienstencheque-systeem volgens afkomst Zelf via advertentie
Aangeraden
PWA-statuut
RVA/VDAB/FOREM/ACTIRIS
Substitutie
Gebruiker gevraagd
Vakbond 0%
10%
20%
Vakbond
Gebruiker gevraagd
Substitutie
1. EU (N=2.453)
0,8%
3,1%
2. Niet-EU (N=359)
1,5%
2,3%
30%
40%
50%
60%
RVA/VDAB/FO REM/ACTIRIS
PWA-statuut
Aangeraden
Zelf via advertentie
5,5%
5,6%
8,1%
24,1%
51,8%
4,3%
11,3%
3,5%
35,9%
40,4%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
De geïnterviewde ondernemingen werden ook bevraagd omtrent de directe rekrutering van dienstencheque-werknemers in het buitenland. Geen enkele onderneming gaf aan dat dit een praktijk was van de onderneming. Ook uit de enquête bij werknemers blijkt een zeer beperkt aandeel werknemers direct van het buitenland te komen om in de dienstencheques te werken (één enkel geval). Volgens dienstencheque-ondernemingen is deze praktijk niet haalbaar in het kader van de dienstencheques. Zo moet een onderneming bij de rekrutering van werknemers in het buitenland ook zorgen voor de nodige administratieve ondersteuning en infrastructuur (bv. huisvesting). Dit is veel te duur gezien de basisfinanciering van het dienstenchequesysteem. Hoewel de rekrutering van werknemers in het buitenland wel wettelijk toegelaten is, gaat het volgens sommige bevraagde ondernemingen in tegen de geest van het systeem. Dienstencheques moeten in de eerste plaats de kans geven aan laaggeschoolden uit België om werk te vinden (allochtoon of niet). Dit is volgens verschillende ondernemingen een maatschappelijke verantwoordelijkheid van dienstenchequeondernemingen. Er zijn volgens hen nog voldoende geschikte werknemers in België in deze doelgroep, al zien sommige ondernemingen ook wel een terugval in de beschikbaarheid van Belgische werknemers.
juli 2012
122
3.2
Arbeidsvoorwaarden naargelang nationaliteit
3.2.1
Aantal contracten van dienstencheque-werknemers volgens nationaliteit
Tabel 60 geeft het aantal contracten weer van dienstencheque-werknemers volgens nationaliteit. Hieruit blijkt dat dienstencheque-werknemers met een niet-EU-nationaliteit proportioneel meer contracten van bepaalde duur hebben gekregen dan werknemers met de Belgische of Europese nationaliteit. Zo waren 15% van de contracten van bepaalde duur in 2011 bestemd voor niet-EU-ers, terwijl ze maar 8% van de werknemerspopulatie vertegenwoordigen. Omgekeerd kregen EU-ers proportioneel minder contracten van bepaalde duur (17,8%) dan hun aandeel in de werknemerspopulatie (18,6%). Deze laatste groep kreeg daarentegen proportioneel meer contracten van onbepaalde duur (20,7%). Hierdoor kregen niet-EU-ers gemiddeld 2,4 contracten in 2011, tegenover 1,5 bij EU-ers en 1,4 bij Belgen. Het verschil in aantal contracten kan ook verklaard worden door de nieuwe instroom in 2011, voornamelijk samengesteld uit niet-EU-ers en EU-ers (excl. Belgen). Al bij al blijken niet-EU-ers toch wel proportioneel meer contracten van bepaalde duur te krijgen dan EUers en Belgen. Tabel 60: Aantal contracten per werknemer volgens nationaliteit Aantal WN
Aantal CBD
Aantal COD
Totaal aantal contracten
Aantal contracten per WN
110.007
89.579
65.268
152.920
1,4
EU-27 (excl. België)
27.854
23.761
19.588
40.572
1,5
Niet-EU-27
11.966
20.072
9.605
29.250
2,4
149.827
133.412
94.461
222.742
1,5
Belg
Totaal
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
3.2.2
Werkuren van dienstencheque-werknemers volgens nationaliteit
Wat het arbeidsstelsel van dienstencheque-werknemers betreft, merken we ook verschillen naargelang de nationaliteit van werknemers. Tabel 61 toont aan dat niet-Belgische werknemers vaker voltijds werken. Zo werkte 17% van de EU-27 werknemers voltijds in 2011 en nog eens 16% van buiten de EU tegenover slechts 10% van de Belgische werknemers. Opvallend is echter ook dat werknemers uit de EU-27 minder vaak deeltijds werken dan Belgen (19% t.o.v. 25%), maar dat werknemers van buiten de EU vaker deeltijds werken (29%). Niet-EU-ers zijn dus oververtegenwoordigd in de beide extremen. Tabel 61: Aandeel dienstencheque-werknemers naar arbeidsstelsel en nationaliteit in 2011 Totaal (N=149.827)
Belg (N=110.007)
EU-27 (excl. België)(N=27.855)
Niet-EU (N=11.965)
Voltijds
11,8%
10,0%
17,1%
15,5%
Halftijds
63,9%
64,9%
63,8%
55,5%
Deeltijds
24,3%
25,1%
19,1%
29,0%
Bron: IDEA Consult op basis van RVA-gegevens (2011)
Bovenstaande gegevens zijn gebaseerd op de enquête van de RVA. Deze gegevens geven de stand van zaken voor alle dienstencheque-werknemers weer. In de werknemersenquête werd deze vraag ook gesteld, waardoor het mogelijk is om het arbeidstelsel van dienstencheque-werknemers weer te geven naargelang de afkomst. De resultaten van Figuur 56 bevestigen de resultaten van de RVA-enquête. Zo zijn werknemers met een niet-EU-afkomst oververtegenwoordigd in beide extremen: dienstencheque-werknemers met een niet-EU-afkomst geven relatief meer aan meer dan
juli 2012
123
25 uren te werken (18% t.o.v. 15%), maar ook relatief vaker minder dan 15 uren te werken (10% t.o.v. 8%). Figuur 56: Werkuren van dienstencheque-werknemers volgens afkomst
Totaal (N=2.952)
8,0%
40,4%
35,5%
15,5%
1. EU (N=2.528)
7,5%
41,6%
35,3%
15,0%
2. Niet-EU (N=348)
10,2%
0% Minder dan 5 uren
32,3%
10%
20%
30%
Tussen 5 en 15 uren
39,1%
40%
50%
60%
Tussen 15 en 25
18,1%
70%
80%
Tussen 25 en 35 uren
90%
100%
Meer dan 35 uren
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Vervolgens werd in de enquête aan werknemers gevraagd of ze bewust voor hun aantal werkuren hebben gekozen en of ze meer of minder uren zouden willen werken. Deze vraag werd in Figuur 57 ook gekruist naar nationaliteit, om eventuele verschillen tussen de werknemersgroepen in kaart te brengen. Onderstaande figuur toont aan dat in totaal, 86% van de werknemers bewust heeft gekozen voor het aantal werkuren. Slechts 10% zou graag meer uren werken en 4% minder uren. Vergeleken naar nationaliteit kunnen een aantal opvallende verschillen opgemerkt worden. Slechts 9% van de Belgen zou graag meer uren werken, terwijl dit stijgt tot 13% van de Europese werknemers en zelfs 17% van de niet-Europese werknemers. Dit geeft aan dat buitenlandse werknemers niet volledig tevreden is met het lagere aantal werkuren. Figuur 57: Keuze voor het aantal werkuren per werknemer volgens nationaliteit Totaal (N=2.937)
86,3%
9,9%3,8%
1. Belg (N=2.593)
86,7%
9,2%4,1%
2. EU-27 (excl. België) (N=198)
85,5%
12,5%1,9%
3. Niet-EU-27 (N=132)
81,1% 0%
10%
Bewuste keuze
20%
30%
40%
Graag meer uren
17,4% 1,5% 50%
60%
70%
80%
90%
100%
Graag minder uren
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Figuur 58 geeft vervolgens dezelfde vraag weer, gekruist naar afkomst. Hierin zien we de opdeling van de voorgaande figuur nog verder versterkt. Slechts 76% werknemers met een niet-EU-afkomst geeft aan hun uren bewust te hebben gekozen tegenover 88% van de Europese werknemers. Slechts 8% van deze laatste groep zou graag meer uren werken tegenover maar liefst 19% van de werknemers met een niet-Europese afkomst.
juli 2012
124
Figuur 58: Keuze voor het aantal werkuren per werknemer volgens afkomst
Totaal (N=2.937)
86,3%
1. EU (N=2.519)
9,9% 3,8%
87,9%
2. Niet-EU (N=346)
8,3%3,7%
76,3%
0%
10%
20%
Bewuste keuze
30%
40%
19,1%
50%
Graag meer uren
60%
70%
80%
90%
4,6%
100%
Graag minder uren
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
125
3.3
Opleiding en omkadering van werknemers naargelang nationaliteit
dienstencheque-
In dit hoofdstuk gaan we dieper in op het opleidings- en omkaderingsbeleid van dienstencheque-ondernemingen, naargelang de nationaliteit en afkomst van hun werknemers. Hierbij wordt onderzocht of ondernemingen specifieke inspanningen doen voor de opleiding en omkadering van hun werknemers met een buitenlandse nationaliteit of afkomst. Tabel 62 geeft het aandeel dienstencheque-werknemers weer dat in 2011 of bij indiensttreding opleiding heeft gekregen volgens nationaliteit en afkomst. Daaruit kunnen enkele interessante vaststellingen gemaakt worden:
Het blijkt dat Belgen meer opleidingen kregen in 2011 (40%), dan werknemers van buiten de EU (33%) en zeker dan Europese werknemers (23%). Deze laatste groep kreeg over het algemeen al het minste opleidingen (72%). De werknemers met een niet-EU-nationaliteit kregen in 2011 niet het meeste opleidingen, maar wel bij hun indiensttreding (11%). Dit stemt ook overeen met de ervaring van ondernemingen. Uit de interviews bij ondernemingen blijkt dat werknemers van buiten de EU vaker een introductiecursus nodig hebben dan werknemers uit de EU. De vergelijking naar afkomst geeft een vergelijkbaar resultaat. De werknemers met een EU-afkomst hebben meer opleidingen in 2011 genoten (39% versus 34%) terwijl werknemers met een afkomst buiten de EU vaker enkel opleidingen kregen bij hun indiensttreding (8% versus 5%).
Tabel 62: Aandeel opgeleide werknemers in 2011 volgens nationaliteit en afkomst
Nationaliteit
Opleiding
Geen opleiding
Bij indiensttreding
1. Belg (N=2.538)
39,7%
55,2%
5,2%
2. EU-27 (excl. België) (N=186)
22,3%
71,6%
6,1%
3. Niet-EU-27 (N=120)
33,4%
55,3%
11,3%
1. EU (N=2.473)
38,8%
56,1%
5,1%
2. Niet-EU (N=321)
34,5%
57,6%
7,8%
38,2%
56,4%
5,5%
Afkomst Totaal (N=2.895)
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Als we kijken naar de verschillen naar nationaliteit in het soort opleidingen die aangeboden worden aan dienstencheque-werknemers (Figuur 59), ziet men vooral dat poetstechnieken meer geboden worden aan niet-EU-ers (84% versus 65% bij EU-ers en 69% bij Belgen). EU-ers volgen daarentegen proportioneel meer taalopleidingen (18%) dan niet-EU-ers (6,4%) en natuurlijk vooral Belgen (1,2%). Algemeen kan men dus stellen dan niet-EU-ers vooral beroepstechnische opleidingen volgen, terwijl EU-ers zich vooral richten tot taalopleidingen. Algemeen gaven ondernemingen in de interviews echter aan geen onderscheid te maken wat hun opleidingsbeleid betreft naargelang de nationaliteit of afkomst van de werknemer. De meeste ondernemingen bieden geen specifieke opleidingen voor allochtone/nietBelgische werknemers. Ondernemingen hebben een generiek aanbod aan opleidingen, geldend voor elke werknemer of afhankelijk van hun specifieke noden, ongeacht de nationaliteit. Bij sommigen zijn dit introductiecursussen, bij andere gaat het om tussentijdse vaste opleidingen. De uitzondering hierop is het aanbieden van taalopleidingen. Deze komen specifiek tegemoet aan de noden van niet-Belgen. Soms worden in-house taalopleidingen georganiseerd, tijdens of na de werkuren. In andere gevallen wordt er verwezen naar avondopleidingen (bvb. het huis van het Nederlands). Soms wordt dit door de dienstencheque-onderneming zelf gefinancierd, in andere ondernemingen moet de werknemer de opleiding zelf betalen.
juli 2012
126
Figuur 59: Gevolgde opleidingen door dienstencheque-werknemers volgens nationaliteit26 Poetsen Veilig/ gezond werken Producten/ materiaal Andere Commu. Strijken Organisatie EHBO Attitude Talen 0%
10%
20%
30%
50%
Organisat Strijken ie
Talen
Attitude
EHBO
1. Belg (N=963)
1,2%
16,9%
22,5%
24,1%
2. EU-27 (N=41)
18,3%
8,3%
6,9%
10,7%
6,4%
14,4%
6,9%
23,5%
3. Niet-EU (N=38)
40%
60%
70%
80%
Producten Veilig/ / gezond materiaal werken 57,5% 60,7%
90%
Commu.
Andere
Poetsen
24,4%
30,9%
33,7%
24,7%
19,3%
18,1%
29,5%
36,1%
64,6%
32,3%
17,1%
17,0%
52,8%
36,1%
83,6%
68,9%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Vervolgens werden dienstencheque-werknemers bevraagd omtrent hun noden voor extra opleidingen. Tabel 63 geeft de wens voor bijkomende opleidingen weer van dienstencheque-werknemers volgens hun nationaliteit en afkomst. Volgende interessante vaststellingen kunnen hieruit getrokken worden:
Belgen en werknemers uit de EU wensen ongeveer even vaak bijkomende opleidingen te volgen (21% en 19%). Vooral werknemers van buiten de EU wensen meer opleidingen te volgen (31%). De gegevens volgens afkomst bevestigen dit resultaat: 30% van de werknemers met een niet EU-afkomst wenst bijkomende opleidingen te volgen tegenover 20% van de werknemers met een EU-afkomst.
Werknemers van buiten de EU wensen dus vaker bijkomende opleidingen te volgen, meer dan hun Belgische of Europese collega’s. De oorzaak kan liggen in het taalaspect dat bij hen vaker een rol zal spelen of omdat ze niet vertrouwd zijn met de Belgische werk- en poetsomgeving. Tabel 63: Aandeel dienstencheque-werknemers dat bijkomende opleidingen wensen te volgen, naar nationaliteit en afkomst % DCH-WN dat bijkomende opleidingen wenst
Nationaliteit
1. Belg (N=2.520)
20,7%
2. EU-27 (excl. België) (N=185)
19,1%
3. Niet-EU-27 (N=126)
31,0%
1. EU (N=2.456)
19,7%
2. Niet-EU (N=321)
30,3%
Afkomst Totaal (N=2.846)
21,0%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
26
EU-27 exclusief België
juli 2012
127
Figuur 60 toont ten slotte het soort opleidingen dat dienstencheque-werknemers wensen te volgen, naargelang hun nationaliteit. Hieruit blijkt dat er andere noden zijn tussen dienstencheque-werknemers, afhankelijk van hun nationaliteit. Bij niet- Belgische werknemers komt de vraag naar taalopleidingen op de eerste plaats met 75% van de werknemers met een EU-nationaliteit en 54% van de werknemers van buiten de EU. Uit Figuur 59 bleek echter dat een beperkt aandeel dienstencheque-werknemers effectief taalopleidingen volgen (18% EU-ers en 6,4% niet-EU-ers). Dit toont duidelijk aan dat er bij deze groep werknemers nood is aan bijkomende aandacht van ondernemingen voor dit soort opleidingen. Figuur 60: Gewenste opleidingen van dienstencheque-werknemers volgens nationaliteit27 Veilig/ gezond werken EHBO Poets-technieken Producten/materiaal Strijk-technieken Andere technische opleiding Talen Werk-organisatie Communic. Attitude Ander 0%
10%
20%
WerkCommuni organisat c. ie
30%
Talen
40%
50%
60%
Andere Strijk- Producte Poetstechnisch technieke n/materi technieke e n aal n opleiding
70%
80%
EHBO
Veilig/ gezond werken
37,3%
43,5%
46,1%
38,2%
44,5%
46,5%
22,9%
29,0%
44,0%
31,9%
39,5%
32,5%
28,9%
53,5%
Ander
Attitude
Totaal (N=535)
3,6%
14,0%
20,4%
21,6%
22,2%
30,9%
31,0%
36,9%
1. Belg (N=468)
3,7%
14,9%
21,4%
21,1%
16,2%
32,5%
31,3%
37,7%
2. EU-27 (N=33)
1,0%
0,0%
10,5%
23,8%
75,8%
5,7%
11,5%
3. Niet-EU (N=33)
4,9%
14,6%
16,3%
26,5%
54,2%
33,8%
45,5%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Tot slot werden ondernemingen ook bevraagd omtrent hun omkaderingsbeleid voor werknemers met een niet-Belgische nationaliteit of afkomst. De meeste geïnterviewde ondernemingen geven aan geen specifieke omkadering te hebben voor allochtone/nietBelgische werknemers. De begeleiding en omkadering hangen af van de noden en competenties van de persoon, ongeacht de nationaliteit. Sommige allochtonen en/of nietBelgische werknemers hebben extra administratieve hulp nodig omwille van hun onvoldoende kennis van de taal. Dit kan echter ook het geval zijn voor een Belgische werknemer die bv ongeletterd is. Dit is dus niet gebonden aan de nationaliteit van de persoon, maar eerder aan zijn competenties. In sommige gevallen gebeurt de omkadering wel in de taal van de werknemer (bv. in ondernemingen met bijna enkel buitenlandse werknemers).
27
EU-27 exclusief België
juli 2012
128
3.4
Tevredenheidaspecten van werknemers naargelang nationaliteit
dienstencheque-
3.4.1
Algemene tevredenheid van dienstencheque-werknemers naargelang nationaliteit
In onderstaande paragrafen gaan we dieper in op de tevredenheid van dienstenchequewerknemers, op basis van hun antwoorden in de enquête. Hierbij wordt ingezoomd op de tevredenheid van niet-Belgen en allochtonen. Tabel 64 geeft de tevredenheid van de dienstencheque-werknemers weer over het dienstencheque-systeem in het algemeen, volgens nationaliteit en afkomst. Volgende vaststellingen kunnen hieruit getrokken worden.
Belgen zijn meer tevreden over het dienstencheque-systeem (3,17) dan werknemers uit de EU (3) of werknemers van buiten Europa, die het minst tevreden blijken te zijn (2,98). Hetzelfde patroon is zichtbaar volgens afkomst. Werknemers met een EU-afkomst zijn meer tevreden over het dienstencheque-systeem (3,18) dan deze met een afkomst buiten de EU (2,97).
In de interviews gaven de meeste ondernemingen aan geen verschillen op te merken in de tevredenheid van allochtonen/niet-Belgen. Soms lijken allochtonen initieel wel meer tevreden, maar dat heeft meer te maken met hun positie op de arbeidsmarkt. Eenmaal ze hun positie en de arbeidsmarkt beter kunnen inschatten hebben ze dezelfde eisen en dezelfde tevredenheid als autochtonen. Tabel 64: Tevredenheid van dienstencheque-werknemers over het systeem volgens nationaliteit en afkomst (score) Score Nationaliteit
Afkomst
1. Belg
3,17
2. EU-27 (excl. België)
3,00
3. Niet-EU-27
2,98
1. EU
3,18
2. Niet-EU
2,97 3,15
Totaal Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Tabel 65 geeft de tevredenheid van de dienstencheque-werknemers weer over hun dienstencheque-onderneming, volgens nationaliteit en afkomst. De vaststellingen zijn gelijkaardig aan die in bovenstaande tabel met slechts lichte verschillen. Algemeen scoort de tevredenheid over de onderneming wel hoger dan die voor het systeem als geheel.
Belgen zijn meer tevreden over hun onderneming dan andere nationaliteiten (3,31), met de werknemers van binnen Europa die het minst tevreden zijn (3,17). Werknemers met een EU-afkomst zijn meer tevreden dan deze met een afkomst buiten de EU over hun dienstencheque-onderneming (3,31 t.o.v. 3,23).
Tabel 65: Tevredenheid van dienstencheque-werknemers over hun dienstenchequeonderneming volgens nationaliteit en afkomst (score) Score 1. Belg Nationaliteit
Afkomst
3,17
3. Niet-EU-27
3,23
1. EU
3,31
2. Niet-EU
3,23 3,30
Totaal Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
3,31
2. EU-27 (excl. België)
129
3.4.2 Tevredenheid van dienstencheque-werknemers over specifieke aspecten van het dienstencheque-systeem naargelang nationaliteit Figuur 61 geeft de tevredenheid van dienstencheque-werknemers over specifieke aspecten van het systeem volgens nationaliteit weer. Algemeen zien we dat Belgen meer tevreden zijn over alle opgelijste aspecten dan niet-Belgen. Binnen de groep van niet-Belgische werknemers is de situatie moeilijker te interpreteren. Opvallend is dat Europeanen duidelijk meer tevreden zijn over het respect, zowel van de gebruiker als van de onderneming, al gaat het om kleine verschillen. Niet-Europeanen zijn dan weer duidelijk veel minder tevreden over de zwaarte van de job (2,47 t.o.v. 2,7), net als over de uitgevoerde taken en de werkomgeving. Het lijkt er op dat ze het type werk dat ze moeten uitvoeren minder kunnen waarderen dan hun collega-werknemers. Dit zou kunnen verklaard worden door het hoger aandeel hooggeschoolde werknemers binnen deze categorie van werknemers (al dan niet met een erkend diploma). Dezelfde vaststellingen kunnen we maken volgens afkomst van de werknemer ( in bijlage). Hieruit blijkt duidelijk dat een werknemer van Europese afkomst gemiddeld meer tevreden is dan een werknemer van niet-Europese afkomst, op zo goed als alle opgelijste aspecten. Enkel bij de aspecten met betrekking op de onderneming scoren beide groepen ongeveer gelijk. Figuur 61: Tevredenheid van dienstencheque-werknemers over specifieke aspecten volgens nationaliteit (score) Contacten gebruiker Werkuren Respect gebruiker Contacten bedrijf Respect bedrijf Werk-omgeving Bereik-baarheid gebruikers Hulp bedrijf bij problemen Hulp gebruiker bij problemen Werksfeer Taken Werkdruk Zwaarte job Loon 0,00
Loon
0,50
Zwaarte Werkdruk job
1,00
Taken
1,50
2,00
2,50
3,00
3,50
4,00
Hulp Hulp Bereikgebruiker Contacte Werksfee bedrijf bij baarheid WerkRespect Contacte Respect bij Werkuren n probleme gebruiker omgeving bedrijf n bedrijf gebruiker r probleme gebruiker n s n
Totaal
2,6
2,7
2,9
3,0
3,1
3,1
3,1
3,1
3,1
3,2
3,2
3,2
3,3
3,3
1. Belg
2,62
2,71
2,94
2,98
3,12
3,13
3,14
3,16
3,14
3,16
3,16
3,21
3,30
3,34
2. EU-27
2,60
2,73
2,80
2,93
3,10
3,08
2,97
3,08
3,09
3,23
3,09
3,23
3,07
3,30
3. Niet-EU
2,60
2,47
2,79
2,87
3,12
3,02
3,13
2,86
3,00
3,10
3,17
3,18
3,10
3,25
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
130
3.5
Uitstroom uit het dienstencheque-systeem naargelang nationaliteit
3.5.1
Uitstroom naargelang nationaliteit in cijfers
Tot slot gaan we dieper in op de uitstroom van dienstencheque-werknemers, naargelang hun nationaliteit. Tabel 66 toont aan dat in 2011, 24.852 werknemers het systeem verlieten, wat 18,2% van de tewerkstelling van 2010 vertegenwoordigt. Uit deze tabel blijkt dat relatief meer Belgische werknemers het systeem verlieten dan hun totale aandeel in het systeem (77% t.o.v. 76%). Ook bij de werknemers met een niet-EU-nationaliteit is er relatief meer uitstroom dan het aandeel in de tewerkstelling van 2010 (9% t.o.v. 8%). Bij de EU-werknemers daarentegen zien we een kleinere vertegenwoordiging in de uitstroom dan in de totale werknemerspopulatie (14% t.o.v. 17%). Hierdoor is het uitstroompercentage van EU-werknemers het laagst (14,9%), terwijl de hoogste uitstroom door niet-EU-ers wordt bereikt (21,9%). Belgen zitten in een middenpositie (18,6%). Het is dus niet alleen via de nieuwe instroom, maar ook door het uitstroompatroon van EUers dat hun aandeel sterk is gestegen tussen 2010 en 2011. Niet-EU-ers daarentegen kende het meest nieuwe instroom in het systeem in 2011, maar ook de hoogste uitstroom, waardoor hun aandeel in de totale werknemerspopulatie in een beperktere mate dan EUers is gestegen tussen 2010 en 2011. Tabel 66: Uitstroom van dienstencheque-werknemers in 2011 volgens nationaliteit Uitstroom 2011 Aantal België
Werknemers 2010
%
Aantal
Uitstroom t.o.v. totaal
%
19.212
77,3%
103.371
75,5%
18,6%
EU-27 (excl. België)
3.470
14,0%
23.276
17,0%
14,9%
Niet-EU-27
2.170
8,7%
10.269
7,5%
21,1%
136.915
100%
18,2%
Totaal
24.852
100%
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RVA (2011)
In het algemeen kan men dus aantonen dat dienstencheque-werknemers van een EUnationaliteit een lagere verloop hebben dan Belgen en vooral niet-EU-ers. In het algemeen zijn de bevraagde ondernemingen echter van mening dat werken in het dienstenchequesysteem voor alle groepen werknemers, ongeacht hun nationaliteit, vrij stabiel is. De lagere uitstroompercentages van EU-ers worden niet opgemerkt in de cijfers omtrent de anciënniteit van dienstencheque-werknemers. Zoals blijkt uit onderstaande tabel, hadden op het moment van de bevraging, dienstencheque-werknemers van Belgische nationaliteit de hoogste anciënniteit, namelijk 4,2 jaar t.o.v. 3,2 jaar voor EU-ers en 3,3 jaar voor niet-EU-ers. Naar afkomst wordt dezelfde verhouding als bij nationaliteit gereflecteerd met een hogere anciënniteit voor werknemers van EU-afkomst (4,2 jaar) dan van niet-EU-afkomst (3,4 jaar). De oorzaak ligt waarschijnlijk vooral in het feit dat de instroom van niet-Belgische werknemers pas later op gang is gekomen waardoor velen onder hen nog niet zo lang in het systeem actief zijn. Tabel 67: Gemiddelde anciënniteit van dienstencheque-werknemers volgens nationaliteit en afkomst Gemiddeld aantal jaren anciënniteit Nationaliteit
Afkomst
1. Belg
4,2
2. EU-27 (excl. België)
3,2
3. Niet-EU-27
3,3
1. EU
4,2
2. Niet-EU
3,4
Totaal Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
4,1
131
3.5.2
De wens om uit het systeem te stappen naargelang nationaliteit
Tot slot werden dienstencheque-werknemers in de enquête bevraagd omtrent hun wens om uit het systeem te stappen. Figuur 62 geeft de keuze van dienstencheque-werknemers weer om al dan niet te stoppen met hun dienstencheque-job, naargelang hun nationaliteit. Hieruit blijkt dat het aandeel gestopte werknemers het hoogste ligt bij de groep van werknemers buiten de EU (13%), gevolgd door de Belgische werknemers (12%) en EU-ers (10%). Ook wensen meer werknemers van buiten de EU te stoppen met hun dienstencheque-job (22% versus 8,4% bij Belgen en 8,4% bij EU-ers). Deze resultaten komen ook overeen met de uitstroomresultaten naargelang nationaliteit. Uit de RVAgegevens bleek inderdaad dat EU-ers het minst uit het systeem zijn gestroomd tussen 2010 en 2011, terwijl niet-EU-ers het meest zijn uitgestroomd. Figuur 62: Keuze van dienstencheque-werknemers om te stoppen volgens nationaliteit Totaal (N=2.927)
11,6%
79,5%
8,9%
1. Belg (N=2.592)
11,7%
79,9%
8,4%
9,5%
83,2%
7,3%
2. EU-27 (excl. België) (N=195)
3. Niet-EU (N=125)
12,9% 0%
10%
Gestopt
65,6% 20%
30%
Niet gestopt
40%
50%
21,5% 60%
70%
80%
90% 100%
Van plan te stoppen
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Figuur 63 toont de keuze om in het systeem te blijven of te stoppen volgens afkomst. Hier zien we dat werknemers met geen EU-afkomst vaker zijn gestopt (13,2%), dan werknemers met een EU-afkomst (11,4%). Werknemers met een EU-afkomst zijn ook vooral veel minder van plan te stoppen met hun dienstencheque-job dan werknemers afkomstig van buiten de EU (8% t.o.v. 17%). Figuur 63: Keuze van dienstencheque-werknemers om te stoppen volgens afkomst
Totaal (N=2.927)
11,6%
79,5%
8,9%
1. EU (N= 2.526)
11,4%
80,7%
7,9%
2. Niet-EU (N=336)
13,2%
0%
69,9%
10%
20%
Gestopt
30%
40%
Niet gestopt
50%
16,8%
60%
70%
80%
90%
100%
Van plan te stoppen
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
In het algemeen zijn de bevraagde ondernemingen echter van mening dat de meeste dienstencheque-werknemers in het systeem blijven. Indien ze uitstromen is het vaak naar inactiviteit omwille van medische redenen. Volgens de ondernemingen weet een klein deel van de werknemers wel door te stromen naar een andere job, ongeacht de nationaliteit. Meestal gaat het dan om jobs die in dezelfde lijn liggen van hun eerdere taken zoals vaste poetshulpen in rusthuizen en ziekenhuizen. Ook verkoop is een optie, want hoewel het evenveel wordt betaald, is de maatschappelijke status ervan positiever. In de grotere nonprofit organisaties of ondernemingen met verschillende facetten probeert men specifieke doorstroomtrajecten te voorzien. Het gaat dan voornamelijk om functies als verzorger of
juli 2012
132
thuishulp. Kleine ondernemingen, ongeacht het type, geven echter aan dat de doorstroom in hun onderneming zeer laag is en dat ze zelf niet in staat zijn andere trajecten aan te bieden.
juli 2012
133
4
DISCRIMINATIE VAN DIENSTENCHEQUEWERKNEMERS
In de vorige hoofdstukken werd aangetoond dat niet-Belgen oververtegenwoordigd zijn in het dienstencheque-systeem en dat hun aandeel in de totale werknemerspopulatie in het systeem de laatste jaren is gestegen. In dit hoofdstuk wordt mogelijke discriminatie door gebruikers of ondernemingen naar deze werknemers nader geanalyseerd. We maken hiervoor gebruik van de gegevens van de gebruikersenquête van 2010, de ondernemingenquête van 2010 en de werknemersenquête van 2011. De mening van elk van deze groepen op dit fenomeen wordt hieronder besproken.
4.1
Gevallen van discriminatie van dienstenchequewerknemers naar nationaliteit of afkomst
4.1.1
De mening van gebruikers
Uit de enquête bij gebruikers, blijkt dat 16% van de gebruikers problemen heeft om een allochtone werknemer bij zich thuis te laten werken (Tabel 68). Het gaat hierbij om zelfrapportering van de gebruikers waardoor de resultaten voorzichtig moeten worden geïnterpreteerd. Gebruikers konden bovendien aangeven wat ze dachten over verschillende doelgroepen van werknemers, onafhankelijk of dit betrekking had op hun persoonlijke situatie.28 Vergeleken naar regio is een ander patroon opmerkbaar. Brusselse gebruikers hebben amper problemen met allochtonen (2,6%), veel minder dan Vlaamse (19%) en Waalse gebruikers (14%). Vergeleken naar leeftijd is vooral een terughoudendheid van oudere gebruikers opmerkbaar tegenover allochtonen. Meer dan 2 op 10 gebruikers boven 80 jaar geven aan problemen te hebben om allochtone werknemers bij hen thuis te laten werken. Dit blijkt ook uit de interviews bij ondernemingen. Deze gaven aan vooral discriminerende vragen te krijgen van oudere gebruikers. Tabel 68: Aandeel gebruikers die problemen hebben om allochtone dienstenchequewerknemers bij hen thuis te laten werken naar profiel % gebruikers Totaal
Totaal (N=5.830) Brussel (N=487)
Regio
Leeftijd
15,8% 2,6%
Vlaanderen (N=3.631)
19,0%
Wallonië (N=1.711)
13,7%
< 35 (N=580)
12,7%
35-44 (N=1.220)
15,1%
45-54 (N=1.312)
15,9%
55-64 (N=978)
14,4%
65-79 (N=1.109)
18,7%
> 80 (N=552)
21,6%
Bron: IDEA Consult op basis van gebruikersenquête (2010)
28
Gebruikers konden ook antwoorden ‘Ik weet het niet’. Deze antwoordcategorie werd weggelaten. De resultaten hebben dus enkel betrekking op gebruikers die ‘ja’ of ‘nee’ hebben geantwoord op deze vraag.
juli 2012
134
4.1.2
De mening van dienstencheque-ondernemingen
Uit de ondernemingsenquête van 2011 blijkt dat 18% van de ondernemingen regelmatig geconfronteerd wordt met discriminatie door de gebruiker naar allochtone werknemers toe (Figuur 64). Bij 3 op 10 gebeurt het af en toe, terwijl slechts 25% zelden hiermee geconfronteerd worden en 29% geen enkele keer. Vergeleken naar regio zijn er een paar opvallende verschillen op te merken. In Brussel wordt, volgens de ervaring van ondernemingen, systematisch meer gediscrimineerd dan in de andere twee regio’s. Het hogere percentage werknemers van niet-Belgische nationaliteit speelt hier ongetwijfeld een rol. Mogelijk treden in Brussel ook vertekeningen op omdat veel ondernemingen er hun maatschappelijke zetel hebben, maar actief zijn over heel België. In Brussel zijn er ook meer allochtone werknemers actief, wat ook de kans op discriminatie verhoogt, aangezien gebruikers vaker met hen in aanraking komen. Figuur 64: Mate waarin ondernemingen met discriminatie van allochtone dienstenchequewerknemers werden geconfronteerd door gebruikers
Totaal (N=1.069)
28,5%
Brussel (N=156)
19,3%
Vlaanderen (N=449)
24,6%
24,5%
27,9%
Wallonië (N=464)
10%
20% nooit
29,0%
27,2%
33,4%
0%
28,7%
27,2%
27,6%
21,9%
30% zelden
40%
18,2%
29,4%
50%
af en toe
17,3%
60%
70%
15,2%
80%
90%
100%
regelmatig
Bron: IDEA Consult op basis van ondernemingsenquête (2010)
In de interviews bij ondernemingen in 2012 werden ondernemingen ook bevraagd naar het soort discriminatie dat ze ervaren van de gebruikers naar allochtonen en niet-Belgen. Daaruit bleek dat bijna alle bevraagde ondernemingen ooit discriminerende vragen hebben gekregen van gebruikers. Discriminatie komt vooral voor bij de aanvraag van een werknemer, maar wordt ook soms verhuld door hoge eisen of vage uitvluchten bij klachten over het geleverde werk. Het gaat meestal om discriminatie van zwarte of maghrebijnse werknemers. Bij sommige nationaliteiten zoals Polen/Roemenen speelt eerder een positieve perceptie van harde werkers. Vooral oudere gebruikers hebben volgens de geïnterviewde ondernemingen meer moeite met allochtone/buitenlandse dienstenchequewerknemers.
juli 2012
135
4.1.3
De mening van dienstencheque-werknemers
Tot slot werden in de enquête bij dienstencheque-werknemers (2012) de werknemers van niet-Belgische nationaliteit of van niet-Europese afkomst bevraagd over hun ervaring met discriminatie door gebruikers. Onderstaande figuur geeft weer of de werknemers al werden geweigerd omwille van hun niet-Belgische afkomst, naar regio. In totaal zegt 12% van de bevraagde werknemers (niet-Belgen of werknemers met een niet-Europese afkomst) dat zo een situatie reeds is voorgekomen. Het aandeel varieert licht per regio, met 12% in Brussel, 11% in Vlaanderen en 10% in Wallonië die aangeven dat dit reeds is gebeurd. Dit stemt overeen met de resultaten van de ondernemingsenquête (2011) waarbij ondernemingen in Brussel ook vaker geconfronteerd werden met discriminatie tegenover allochtonen dan in Vlaanderen en met Wallonië op de laatste plaats. Het stemt echter niet overeen met de zelfrapportering van gebruikers waarbij Brusselse gebruikers beduidend minder aangaven een probleem te hebben met allochtone werknemers dan in Vlaanderen en Wallonië. Deze resultaten dienen echter voorzichtig te worden geïnterpreteerd. Het is zo dat het hier enkel gaat om die gevallen van discriminatie die zichtbaar zijn voor de werknemer. Discriminerende vragen van de gebruiker komen echter gewoonlijk enkel bij de onderneming terecht, die zelf kiest om hier al dan niet op in te gaan. De discriminatie gemeld door de werknemers is dus slechts een deel van de feitelijke discriminatie. Figuur 65: Mate waarin dienstencheque-werknemers ooit geweigerd zijn door de gebruiker omwille van hun niet-Belgische afkomst volgens regio
Totaal (N=394)
88,5%
1. Brussel (N=138)
87,7%
2. Vlaanderen (N=117)
12,3%
88,8%
3. Wallonië (N=137)
80%
11,5%
11,2%
89,6%
82%
84%
86%
10,4%
88%
Geen weigering
90%
92%
94%
96%
98% 100%
Weigering
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Opvallend is echter dat de discriminatie van dienstencheque-werknemers afhangt van hun nationaliteit. Onderstaande figuur toont aan dat de discriminatie naar EU-ers redelijk beperkt is (6%), en dat gebruikers het meeste problemen hebben met niet-Belgen (17%) en in mindere mate met Belgen met een niet-Europese afkomst (11,5%). Dit bleek ook uit de interviews met ondernemingen. Volgens hen gaat het meestal om discriminatie van zwarte of maghrebijnse werknemers. Bij sommige nationaliteiten zoals Polen/Roemenen speelt eerder een perceptie van harde werkers.
juli 2012
136
Figuur 66: Mate waarin dienstencheque-werknemers ooit geweigerd zijn door de gebruiker omwille van hun niet-Belgische afkomst volgens nationaliteit Totaal (N=394)
88,5%
Belg met niet-EU-afkomst (N=119)
11,5%
85,2%
EU-27 (excl. België) (N=166)
14,8%
94,1%
Niet-EU (N=104)
5,9%
82,7% 0%
10%
20%
30%
40%
Nee
Ja
17,3% 50%
60%
70%
80%
90%
100%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Onderstaande figuur geeft weer in welke mate de werknemers geconfronteerd werden met discriminatie in de vorm van een onrechtvaardige behandeling tijdens hun werk bij gebruikers. Dit gebeurt algemeen bij 10% van de bevraagde werknemers (niet-Belgen of werknemers met een niet-Europese afkomst), iets minder dan bij het aandeel werknemers dat geweigerd wordt. Er zijn echter duidelijke verschillen volgens regio. In Brussel geeft slechts 5% aan dit te hebben meegemaakt, terwijl dit aandeel 12% bedraagt in de andere twee regio’s. In Brussel worden dus iets vaker werknemers geweigerd, maar ondervinden ze minder problemen eenmaal ze ergens aan de slag zijn. In Vlaanderen en Wallonië ligt het aandeel werknemers dat discriminatie ervaart tijdens het werk echter hoger dan het aandeel weigeringen, wat doet vermoeden dat gebruikers in deze regio’s minder durven rechtsreeks te weigeren, maar vervolgens wel discrimineren. Figuur 67: Mate waarin dienstencheque-werknemers ooit onrechtvaardig zijn behandeld door de gebruiker omwille van hun niet-Belgische afkomst volgens regio
Totaal (N=390)
89,9%
1. Brussel (N=134)
94,6%
2. Vlaanderen (N=116)
5,4%
88,0%
3. Wallonië (N=139)
80%
10,1%
12,0%
87,6%
82%
84%
Geen onrecht
12,4%
86%
88%
90%
92%
94%
96%
98%
100%
Onrechtvaardig behandeld
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
137
De mogelijke onrechtvaardige behandeling van gebruikers hangt echter alweer af van de nationaliteit van de werknemer. Onderstaande figuur toont aan dat de discriminatie naar EU-ers redelijk beperkt is (5%), en dat gebruikers het meeste problemen hebben met nietBelgen (17%) en in mindere mate met Belgen met een niet-Europese afkomst (5%). Figuur 68: Mate waarin dienstencheque-werknemers ooit onrechtvaardig zijn behandeld door de gebruiker omwille van hun niet-Belgische afkomst volgens nationaliteit Totaal (N=390)
88,5%
Belg met niet-EU-afkomst (N=118)
10,1%
88,1%
11,9%
EU-27 (excl. België) (N=165)
95,5%
Niet-EU (N=102)
4,5%
86,3%
75%
13,7%
80%
85%
Geen onrechtvaardige behandeling
90%
95%
100%
Orenchtvaardige behandeling
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Aan werknemers van niet-Belgische nationaliteit of van niet-Europese afkomst werd ook gevraagd of ze ooit geconfronteerd werden met discriminatie in de vorm van een onrechtvaardige behandeling door hun dienstencheque-onderneming. Slechts 2% van de werknemers geeft aan al eens onrechtvaardig te zijn behandeld door zijn onderneming. Het gaat dus om een relatief laag percentage vergeleken met de ervaringen bij gebruikers (10%). Gezien het lage percentage zijn de verschillen naar regio eerder beperkt. Figuur 69: Mate waarin dienstencheque-werknemers ooit onrechtvaardig zijn behandeld door hun onderneming omwille van hun niet-Belgische afkomst volgens regio
Totaal (N=394)
98,3%
1. Brussel (N=138)
99,4%
2. Vlaanderen (N=117)
0,6%
96,8%
3. Wallonië (N=137)
95%
1,7%
3,2%
98,5%
96%
96%
Geen onrecht
97%
97%
1,5%
98%
98%
99%
99%
100% 100%
Onrechtvaardig behandeld
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
4.2
Beleid van ondernemingen bij discriminerende vragen van gebruikers
Tot slot werd aan de dienstencheque-werknemers van niet-Belgische nationaliteit of nietEuropese afkomst gevraagd wat de reactie van hun onderneming was bij een onrechtvaardige behandeling door de gebruiker, omwille van hun afkomst of nationaliteit.
juli 2012
138
Het grootste deel van de werknemers geeft aan dat dit nog niet is gebeurd (77%), terwijl dit bij 23% wel het geval was. Van deze laatste groep geeft 21% van de werknemers aan door hun onderneming te zijn gesteund en 2% dat de onderneming de kant van de gebruiker koos. Figuur
70:
Reactie van dienstencheque-ondernemingen behandeling van werknemers door de gebruiker
Totaal (N=379)
bij
77,0%
1. Brussel (N=131)
een
20,6%
85,0%
2. Vlaanderen (N=114)
72,9%
3. Wallonië (N=133)
72,4%
0%
10%
20%
30%
40%
onrechtvaardige
2,4%
13,8% 1,1%
22,6%
25,7%
50%
60%
70%
80%
90%
4,5%
1,8%
100%
Dit is nooit voorgekomen Mijn dienstencheque-bedrijf neemt het voor me op Mijn dienstencheque-bedrijf neemt het voor de gebruiker op
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Tijdens de interviews werden ondernemingen ook bevraagd omtrent hun beleid in geval van discriminerende vragen van gebruikers. Hieruit blijkt dat het beleid van ondernemingen zeer verschillend is. Sommige ondernemingen geven aan niet in te gaan op discriminerende vragen. Indien ze dit soort vragen krijgen, proberen ze de vraag te begrijpen. Vaak gaat het niet om racisme, maar eerder om een gebrek aan kennis van andere culturen en angst om een vreemde thuis te laten werken, zeker bij oudere werknemers. Ondernemingen proberen dan de gebruiker te overtuigen dat het om een competente werknemer gaat. Soms wordt er ook een ontmoeting georganiseerd en wordt de werknemer aan de gebruiker voorgesteld. Indien dit niet lukt, en de gebruiker bij zijn standpunt blijft, wordt de gebruiker geweigerd als klant. Volgens een aantal ondernemingen is het een maatschappelijke plicht voor gebruikers om allochtone werknemers te aanvaarden. Sommige ondernemingen geven aan de gebruiker niet te weigeren bij discriminerende vragen. Ze sturen in dit geval liever geen allochtone werknemer bij de gebruiker. Ze geven aan daarmee ook vooral de werknemer zelf te willen beschermen. Voor een werknemer is discriminerend gedrag van een gebruiker een moeilijke ervaring, dus willen ondernemingen vermijden dat hun werknemers in zulke moeilijke situaties terecht komen. In dat geval sturen ze dus gewoon een autochtoon bij de gebruiker voor zover er iemand beschikbaar is, maar geven aan dat het in hun geval moeilijker zal zijn om een eventuele vervanging te vinden bij afwezigheid van de werknemer. Zeker bij ondernemingen met zorgfunctie is men voorzichtiger met oudere gebruikers, ook om werknemers niet te kwetsen. Sommige ondernemingen geven ook aan dat tewerkstelling hun eerste doel is, dus dat ze liever meer werknemers tewerkstellen met enige flexibiliteit dan minder gebruikers te aanvaarden en dus ook minder werknemers te kunnen inzetten. In één geval gaat de onderneming al uit van discriminatie door de gebruiker en neemt de onderneming geen allochtone werknemers aan, aangezien er ‘geen markt voor is’. Een andere onderneming geeft ook aan direct aan de gebruiker te vragen of ze problemen hebben met allochtonen. Hoewel weinig werknemers dus ervaren dat hun onderneming onrechtvaardig behandelt, is er dus zeker nog sprake van discriminatie door de ondernemingen op een manier die voor de werknemers minder zichtbaar is.
juli 2012
139
5
BELANGRIJKE VASTSTELLINGEN UIT DEEL 3
Dit deel van het rapport focust zich op de diversiteit binnen het dienstencheque-systeem. Met diversiteit bedoelen we meer specifiek de tewerkstelling van werknemers met een niet-Belgische nationaliteit of afkomst. Hieruit blijkt dat 2 dienstencheque-werknemers op 10 een EU-27 nationaliteit hebben (excl. Belgische nationaliteit) en bijna 1 op 10 een niet-EU-nationaliteit. In Brussel loopt dit zelfs op tot 55% van de dienstencheque-werknemers met een EU-27 nationaliteit en 22% met een niet-EU-nationaliteit. De Poolse nationaliteit is de belangrijkste niet-Belgische nationaliteit binnen het dienstencheque-systeem (8,2%). Indien we het aandeel dienstencheque-werknemers naar nationaliteit bovendien vergelijken met de hele werknemerspopulatie in België, blijkt duidelijk dat niet-Belgen een belangrijke groep vertegenwoordigen binnen het dienstencheque-systeem. Slechts 8,6% niet-Belgische werknemers waren aan de slag in België in 2010 terwijl dit aandeel bijna 30% bedraagt in het dienstencheque-systeem. De variabele nationaliteit zegt weinig over de afkomst van dienstencheque-werknemers. Een deel van de allochtone populatie heeft trouwens de Belgische nationaliteit. Uit de werknemersenquête blijkt dat 12,1% van de respondenten in de enquête een niet-EUafkomst heeft. Hoogstwaarschijnlijk is dit echter een onderschatting aangezien werknemers met een niet-Belgische nationaliteit ondervertegenwoordigd zijn in de enquête. Opvallend is ook dat het aandeel buitenlandse werknemers van 2010 tot 2011 is gestegen van 24% naar 27%. Vooral het aandeel werknemers uit de EU-27 is het meest gestegen. Werknemers met een niet-Belgische nationaliteit hebben ook een heel ander profiel dan Belgische werknemers. Ook binnen de groep niet-Belgen zijn belangrijke verschillen op te merken tussen EU-27’ers en niet-EU-ers:
EU-27’ers zijn vaak jonger en meer laaggeschoold dan Belgische werknemers, maar ook dan niet-EU-ers.
Bij niet-EU-ers zijn er vaker mannen en hooggeschoolden tewerkgesteld dan bij Belgische werknemers of EU-27’ers. Ook zijn er heel weinig 50+ers van niet-EUnationaliteit in het dienstencheque-systeem tewerkgesteld.
Zowel EU-27-ers (exclusief België) als niet-EU-ers, zijn oververtegenwoordigd in profit-ondernemingen (commercieel private ondernemingen, interimbedrijven en natuurlijke personen) en ondervertegenwoordigd in non-profit ondernemingen.
Niet-Belgen werken in het dienstencheque-systeem voor dezelfde redenen als Belgen. Voor beide groepen zijn de belangrijkste motieven: financiële redenen, de opbouw van sociale rechten, werk dichtbij huis, flexibiliteit en combinatie arbeid-gezin. Voor niet-Belgen is het systeem ook meer een mogelijkheid om in een legale context te kunnen werken dan bij Belgen, terwijl Belgische werknemers relatief vaker om praktische, mogelijke gezinsredenen, voor dienstencheques kiezen. Een bijkomend motief voor niet-Belgische en/of allochtone werknemers is de laagdrempeligheid van de dienstencheque-job. De drempel om in het dienstencheque-systeem te werken is beduidend lager dan voor andere jobs, vooral voor allochtonen zonder diploma of met een niet-erkend buitenlands diploma. Hierna werd de kwaliteit van de tewerkstelling van niet-Belgen geanalyseerd en vergeleken met deze van Belgische werknemers. Algemeen kunnen we zeggen dat er verschillen zijn tussen beide groepen. Ook binnen de groep niet-Belgen zijn belangrijke verschillen op te merken tussen EU-27’ers en niet-EU-ers:
Niet-EU-ers hebben een hoger verloop (zowel in- als uitstroom) dan Belgische werknemers en EU-27’ers. Het duurt voor hen ook langer om een job te vinden in het systeem, en ze worden vaker door de RVA/Forem/Actiris/VDAB naar een dienstencheque-job doorgestuurd. Hierdoor geven meer onder hen aan niet bewust te hebben gekozen voor het dienstencheque-systeem. Ook mond aan mond reclame is belangrijker voor hen dan voor Belgische werknemers, maar minder dan voor EU-27’ers. Ze krijgen gemiddeld meer contracten van bepaalde duur aangeboden en werken gemiddeld meer voltijds maar ook meer deeltijds dan Belgische werknemers of EU-27’ers. Ze zouden het liefst ook meer uren werken. Ze krijgen gemiddeld minder opleidingen dan Belgische werknemers, maar meer
juli 2012
140
dan EU-27’ers. Ze hebben ook het meeste nood aan bijkomende opleidingen, vooral taalopleidingen. Deze opleidingen worden momenteel slechts beperkt door ondernemingen aangeboden. Hun tevredenheid over het dienstencheque-systeem is gemiddeld lager dan de twee andere groepen, wat hun grotere uitstroom kan verklaren. Deze vaststellingen zijn equivalent voor werknemers met een niet-EUafkomst.
EU-27’ers hebben ook een groot instroompercentage, maar het laagste uitstroompercentage. Het duurt voor hen gemiddeld minder lang dan niet-EU-ers om een job te vinden in het dienstencheque-systeem, maar ook wel langer dan Belgen. Mond aan mond reclame is het belangrijkste kanaal voor deze groep werknemers. Zij geven ook vaker aan bewust te hebben gekozen voor het dienstencheque-systeem dan Belgen, maar ook vooral niet-EU-ers. Zij krijgen gemiddeld evenveel contracten als Belgische werknemers, maar werken vaker voltijds dan Belgen. Een deeltijdse tewerkstelling komt, in tegenstelling tot nietEU-ers, weinig voor bij deze groep werknemers. Toch geven ze vaker aan dan Belgen meer uren te willen werken in het systeem. Deze werknemers krijgen het minst opleidingen en zijn het minst bereid om bijkomende opleidingen te volgen. Deze werknemers zijn eerder tevreden over het systeem, wat mogelijk hun lage uitstroom uit het systeem kan verklaren. Deze werknemers zijn ook het minste van plan om uit het systeem te treden.
Tot slot zijn we dieper ingegaan op mogelijke discriminatie naar nationaliteit of afkomst van dienstencheque-werknemers. Hieruit blijkt dat gevallen van discriminatie duidelijk aanwezig zijn in het dienstencheque-systeem. 16% van de gebruikers verklaart liever geen allochtoon bij hen thuis te laten werken. Dit percentage zou nog hoger kunnen zijn, gezien het gebaseerd is op de verklaringen van gebruikers. Bijna 5 op 10 ondernemingen verklaren bovendien af en toe tot regelmatig geconfronteerd te zijn met discriminatie van allochtone werknemers door gebruikers. Niet alle dienstencheque-werknemers van nietBelgische nationaliteit worden echter gediscrimineerd. Zo geven 12% van de dienstencheque-werknemers van niet-Belgische nationaliteit of niet-Europese afkomst aan ooit geweigerd te zijn geweest door een gebruiker omwille van hun afkomst en 10% werd onrechtvaardig behandeld. Bij EU-ers zijn deze percentages echter veel lager (respectievelijk 6% en 5%) dan bij Belgen met een niet-Europese afkomst (respectievelijk 15% en 10%) en vooral dan bij werknemers met een niet-EU-nationaliteit (respectievelijk 17% en 14%). Vooral zwarte of maghrebijnse werknemers worden dus gediscrimineerd terwijl sommige nationaliteiten zoals Polen/Roemenen eerder worden gezien als harde werkers. Gevallen van discriminatie komen vooral van gebruikers. Slechts een heel kleine minderheid werknemers verklaart ooit onrechtvaardig behandeld te zijn geweest door hun onderneming omwille van hun nationaliteit of huidskleur (minder dan 2%). Wat het beleid van ondernemingen betreft bij gevallen van discriminatie kunnen zeer verschillende praktijken opgelijst worden. Sommige ondernemingen geven aan niet in te gaan op discriminerende vragen van gebruikers. Andere gaan wel in op discriminerende vragen, omdat voor hen de noden van de gebruikers belangrijker zijn. Ook is het een manier om werknemers te beschermen en voldoende tewerkstelling te garanderen. Sommige ondernemingen geven ook aan direct aan de gebruiker te vragen of ze problemen hebben met allochtonen. Hoewel weinig werknemers dus ervaren dat hun onderneming hen onrechtvaardig behandelt, is er dus zeker nog sprake van discriminatie door de ondernemingen op een manier die voor de werknemers minder zichtbaar is.
juli 2012
141
Deel 4: DE KOSTPRIJS VAN HET DIENSTENCHEQUESYSTEEM IN 2011
juli 2012
143
1
INLEIDING
De continue groei van het dienstencheque-systeem heeft geleid tot een stijgende budgettaire kost voor de federale overheid. Het systeem van de dienstencheques leidt echter ook tot een aantal directe en indirecte terugverdieneffecten. Onderstaande figuur brengt de verschillende terugverdieneffecten van het dienstencheque-systeem in kaart. Deze effecten kunnen opgesplitst worden in:
Directe effecten: de directe impact van het systeem ten gevolge van de bijkomende tewerkstelling van dienstencheque-werknemers.
Indirecte effecten van de 1ste orde: met andere woorden de indirecte impact van het systeem ten gevolge van de oprichting/de opstart van nieuwe ondernemingen of activiteiten en de tewerkstelling van personeel voor de omkadering van dienstencheque-werknemers.
Indirecte effecten van de 2de orde: de indirecte impact van het systeem ten gevolge van de vervanging van werknemers in hun voormalige jobs, de aanpassing van het gedrag van gebruikers (zowel in de participatie op de arbeidsmarkt als in het langer thuis blijven) en de aangepaste consumptie van dienstencheque- en omkaderingswerknemers.
Figuur 71: Impact van het stelsel van de dienstencheques
Impact per doelgroep
Directe effecten
Tewerkstelling dienstencheque-werknemers
Budgettaire impact
Vermindering werkloosheidsuitkering Meerontvangsten sociale bijdrage Meerontvangsten personenbelasting
Indirecte effecten 1ste orde
Indirecte effecten 2de orde
Tewerkstelling omkaderingspersoneel Oprichting nieuwe ondernemingen of nieuwe activiteiten
Vervanging voormalige jobs Impact op consumptie Impact op gebruikers
Meerontvangsten in vennootschapsbelasting Meerontvangsten in omkaderingspersoneel (sociale bijdrage en personenbelasting) Vermindering werkloosheidsuitkering omkaderingspersoneel
Besparing werkloosheidsuitkering door vervanging DCH- en omkaderingswerknemers Meerontvangsten in BTW Meerontvangsten in de personenbelasting van gebruikers Besparing voor de gemeenschap als ouderen langer thuis blijven
Bron: IDEA Consult
juli 2012
145
Figuur 72: Bruto- en netto kostprijs van het stelsel van de dienstencheques
Bron: IDEA Consult
Opmerking: Het is echter belangrijk om aan te geven dat, in tegenstelling tot de directe terugverdieneffecten, de indirecte terugverdieneffecten ramingen zijn, die zich baseren op een aantal hypotheses en de best beschikbare data. Vooral indirecte terugverdieneffecten van de 2de orde zijn moeilijk kwantificeerbaar en dienen voorzichtig geïnterpreteerd te worden. Deze baseren zich op minimum en maximum hypotheses en geven dus enkel een ordegrootte van het effect weer. De indirecte terugverdieneffecten van de 2de orde zullen hierdoor niet opgenomen worden in de netto kostprijs van het systeem. Enkel indirecte effecten van de 1ste orde zullen in de berekening van de netto kostprijs opgenomen worden.
juli 2012
146
2
BRUTO KOSTPRIJS VAN HET STELSEL VAN DE DIENSTENCHEQUES IN 2011
De bruto kostprijs voor de dienstencheque-activiteiten uitgevoerd in het jaar 2011 bedraagt 1.655,3 miljoen euro. Dit bedrag omvat: -
de overheidstussenkomst voor de dienstencheques: 1.421,1 miljoen euro
-
de omkaderingskosten voor de uitvoering van de maatregel: 13,3 miljoen euro
-
de kost van de fiscale aftrekbaarheid: 220,9 miljoen euro
Bij de berekening van de bruto kostprijs werd eveneens rekening gehouden met de dienstencheques die door de erkende ondernemingen ingediend werden voor terugbetaling in het kader van de regeling “moederschapshulp ten gunste van vrouwelijke zelfstandigen”. Uit bovenstaande raming van de elementen van de bruto kostprijs van het stelsel van de dienstencheques blijkt dat de overheidstussenkomst (13,60 euro per dienstencheque tussen januari en april 2011; en 13,91 euro tussen mei en december 2011) de belangrijkste component is. De fiscale aftrekbaarheid van de dienstencheques kost de overheid bijna 221 miljoen euro. De budgettaire impact van deze fiscale kost valt echter niet ten laste van het jaar 2011, maar zal pas binnen 2 jaar voelbaar zijn (in 2013).
juli 2012
147
3
DIRECTE TERUGVERDIENEFFECTEN VAN HET DIENSTENCHEQUE-SYSTEEM IN 2011
Door de creatie van nieuwe jobs genereert het systeem van de dienstencheques ook opbrengsten voor de federale overheid. De directe terugverdieneffecten van het stelsel (nl. de creatie van de dienstencheque-jobs) zorgt voor terugverdieneffecten voor de federale overheid op drie vlakken:
Terugverdieneffecten in de werkloosheid: Door de overgang van werkzoekenden van werkloosheid naar een job bespaart de federale overheid op hun werkloosheidsuitkeringen. Meerontvangsten in de sociale bijdragen (RSZ-bijdragen werkgever en werknemer): De lonen van dienstencheque-werknemers zorgen voor meerontvangsten in de sociale zekerheid en vormen zo een extra indirect terugverdieneffect. Meerontvangsten in de personenbelasting: De lonen van dienstenchequewerknemers zorgen voor meerontvangsten in de personenbelasting en vormen zo een extra indirect terugverdieneffect.
Hierna wordt de omvang van elk van deze drie directe terugverdieneffecten door de nieuwe dienstencheque-jobs geraamd.
3.1
Terugverdieneffecten in de werkloosheid
Door de overgang van werkzoekenden van werkloosheid naar een job bespaart de federale overheid op hun werkloosheidsuitkeringen. Op basis van reële werkloosheidsuitkeringen uitbetaald aan werknemers die actief waren als dienstencheque-werknemer in 2011 werd een inschatting gemaakt van de totale besparing in de werkloosheidsuitkeringen. De eveneens reële activeringsuitkeringen (bijv. Activa, SINE), inkomensgarantie-uitkeringen (IGU), en uitkeringen voor tijdelijke werkloosheid die bepaalde werknemers ontvangen tijdens hun tewerkstelling als dienstencheque-werknemer worden hierbij als kost in rekening gebracht. Het terugverdieneffect door directe jobcreatie in de werkloosheid in 2011 wordt op die manier geraamd op 200,7 miljoen euro. Dit bedrag is het resultaat van een besparing in werkloosheidsuitkeringen van 314,5 miljoen euro verminderd met 3 kostenposten:
de kost voor activeringsuitkeringen: 52,0 miljoen euro
de kost voor inkomensgarantie-uitkeringen (IGU): 44,4 miljoen euro
de kost voor tijdelijke werkloosheidsuitkeringen: 17,3 miljoen euro
3.2
Terugverdieneffecten in de sociale zekerheid
Een tweede terugverdieneffect betreft de meerontvangsten in de sociale bijdragen. Op basis van reële RSZ en RSZPPO-gegevens inzake gewerkte uren, loonmassa en verminderingen voor werknemers met een arbeidsovereenkomst dienstencheques werd de totale werknemersbijdrage en werkgeversbijdrage op alle gepresteerde uren in het dienstencheque-systeem in 2011 berekend. Op dezelfde manier werd een raming bekomen van alle aangevraagde verminderingen (bijv. structurele verminderingen, doelgroepverminderingen, werkbonus) en dit bedrag werd als kost in rekening gebracht.
juli 2012
148
Bij de berekening van het totale terugverdieneffect in de sociale bijdragen werd eveneens rekening gehouden met de substitutie van reguliere arbeid op het vlak van huishoudelijke hulp door het stelsel van dienstencheques29. Het terugverdieneffect door directe jobcreatie in de sociale zekerheid in 2011 kan op die manier geraamd worden op 307,3 miljoen euro.
3.3
Terugverdieneffecten in de bedrijfsvoorheffing
Een derde terugverdieneffect bedrijfsvoorheffing.
heeft
betrekking
op
meerontvangsten
in
de
Op basis van het gemiddelde bruto uurloon en het aantal gewerkte uren werd een inschatting gemaakt van het gemiddeld bruto-jaarinkomen van een dienstenchequewerknemer. Voor drie fiscale types (gezinnen met tweeverdieners, gezinnen waar de echtgenoot geen beroepsinkomsten heeft en alleenstaanden) werd vervolgens de totale verschuldigde personenbelasting berekend. Hierbij werd voor de alleenstaanden rekening gehouden met verminderingen voor kinderen30 ten laste alsook met verminderingen voor alleenstaanden. Aangezien 98% van de dienstencheque-werknemers vrouw is, werden geen verminderingen voor kinderen ten laste in rekening gebracht bij tweeverdieners in de veronderstelling dat voor dit fiscaal type de kinderen ten laste staan bij de man. Daarnaast werd een raming gemaakt van de belastingswinst op het uitbetaalde vakantiegeld (berekend op de gepresteerde uren van 2011). Zoals bij de raming van de meerontvangsten in de sociale bijdragen, werd hier eveneens een correctie doorgevoerd voor de substitutie van reguliere arbeid door het stelsel van de dienstencheques. Het terugverdieneffect door directe jobcreatie in de bedrijfsvoorheffing in 2011 kan op die manier geraamd worden op 148,0 miljoen euro.
29
Uit de gebruikersenquête van 2010 blijkt dat 8,1% van de bevraagde gebruikers vóór het stelsel van de dienstencheques hun huishoudelijke taken uitbesteedde aan een andere dienstverlenende organisatie (thuiszorg, OCMW, PWA of private onderneming).
30
Op basis van gegevens uit de werknemers-enquête van 2011 over het aantal kinderen bij de alleenstaande dienstencheque-werknemers, werden verminderingen voor het aantal kinderen ten laste van de basisbelasting afgetrokken.
juli 2012
149
4
INDIRECTE TERUGVERDIENEFFECTEN VAN HET DIENSTENCHEQUE-SYSTEEM IN 2011
4.1
Indirecte terugverdieneffecten van eerste orde
4.1.1
Meerontvangsten in de vennootschapsbelasting
Het stelsel van de dienstencheques zorgde vanaf 2004 voor de oprichting van verschillende nieuwe ondernemingen of liet bestaande ondernemingen toe nieuwe activiteiten te ontplooien. Afhankelijk van het statuut van deze ondernemingen zijn deze onderhevig aan de vennootschapsbelasting. Deze belastingen zijn in geval van winstgevendheid dus een extra inkomstenpost voor de overheid. Aan de hand van enquêtegegevens werden gegevens bekomen omtrent de door ondernemingen betaalde winstbelasting voor hun dienstencheque-activiteiten. Door de belasting te correleren aan de ingebrachte cheques per onderneming werd een algemene winstparameter per cheque opgesteld. De extrapolatie hiervan naar de belastingplichtige ondernemingen (commercieel private ondernemingen, interimbedrijven, invoegondernemingen en natuurlijke personen) geeft een sterke benadering van de betaalde vennootschapsbelasting. Sommige VZW’s en andere organisaties buiten deze drie types kunnen uitzonderlijk ook aan belastingen zijn onderworpen. Hoewel sommige ondernemingen dus over het hoofd kunnen worden gezien, zal de impact hiervan op het resultaat beperkt zijn. Aangezien de belastingen echter zelf werden aangegeven en vervolgens geëxtrapoleerd naar de ondernemingen waarvoor deze informatie niet beschikbaar is blijft het bekomen bedrag een benadering. Controle met eerdere gegevens van de FOD financiën geeft aan dat deze raming de feitelijk betaalde belasting wel sterk zal benaderen. De totale vennootschapsbelasting betaald door dienstencheque-ondernemingen bedroeg in 2011 naar schatting 34,3 miljoen EUR. 4.1.2
Meerontvangsten bij omkaderingstewerkstelling
Het omkaderingspersoneel zorgt voor een bijkomende tewerkstelling binnen het systeem van de dienstencheques. Hun lonen zorgen voor meerontvangsten in de personenbelasting en de sociale zekerheid via de werknemers en werkgeversbijdrage en vormen zo een extra indirect terugverdieneffect. De RVA-enquête bevat gegevens omtrent de tewerkstelling van omkaderingspersoneel. In totaal werden 5.077 individuele omkaderingsleden tewerkgesteld in 2010, of 3.832 VTE’s31. De meerontvangsten in de personenbelasting werden berekend door een gemiddeld standaardloon (PC 218) als basis te gebruiken en hierop de gangbare belastingschalen toe te passen. Aan de hand van gegevens van de RSZ omtrent de algemene sociale bijdragen van omkaderingspersoneelsleden worden de sociale bijdragen van deze groep berekend, inclusief de vermindering die van toepassing is op het gemiddeld standaardloon. Aangezien we niet over individuele gegevens beschikken blijft dit bedrag echter een benadering. Fiscale uitzonderingen en sociale verminderingen konden niet in rekening worden genomen. De totale meerontvangsten in sociale bijdragen en personenbelasting omkaderingstewerkstelling bedroeg in 2011 naar schatting 44,5 miljoen EUR.
31
bij
Berekend als 54,8% van de 5.077 omkaderingswerknemers tewerkgesteld aan 100% van de tijd, 37,5% aan 50% van de tijd (halftijds) en 7,7% aan 25% van de tijd (deeltijdse tewerkstelling).
juli 2012
150
4.1.3 Terugverdieneffecten omkaderingspersoneel
in
de
werkloosheid
door
de
tewerkstelling
van
Sommige werknemers tewerkgesteld voor de omkadering van dienstencheque-werknemers waren vóór hun tewerkstelling in het systeem werkzoekend. Door de activering van deze werkzoekenden bespaart de federale overheid op hun werkloosheidsuitkeringen. Op basis van dezelfde standaardlonen als gebruikt voor de meerontvangsten bij omkaderingstewerkstelling (PC218), wordt de standaard werkloosheidsuitkering berekend. Via de ondernemingsenquête (2010) is geweten hoeveel percent omkaderingspersoneel werkzoekend was voor hun tewerkstelling in het systeem. Op basis van beide gegevens kan dan het terugverdieneffect in de werkloosheid worden berekend. We beschikken echter over geen informatie omtrent de werkloosheidsduur of de gezinssituatie van deze voormalige werkzoekenden. Hierdoor blijft dit bedrag een benadering. De totale terugverdieneffecten door het wegvallen van werkloosheidsuitkeringen bij omkaderingstewerkstelling bedroeg in 2011 naar schatting 9,2 miljoen EUR. 4.1.4
Effect van bijkomende uitgaven door opbouw van sociale rechten
Dienstencheque-werknemers en omkaderingspersoneel dragen bij tot de sociale zekerheid. Zeker indien zij voordien werkzoekend waren zorgt dit voor aanzienlijke bijkomende inkomsten voor de sociale zekerheid. De bijdragen tot de sociale zekerheid geven de nieuwe werknemers echter ook bijkomende rechten, wat zich vertaalt in huidige en toekomstige uitgaven voor de sociale zekerheid. In de bruto kostprijs zijn specifieke belastingsverminderingen en instrumenten als tijdelijke werkloosheid reeds opgenomen, maar de bijdragen van de werknemers geven hen ook recht op bijkomende voordelen en vergoedingen zoals pensioensrechten. Deze bijkomende kosten konden echter niet worden berekend. Zeker voor de toekomstige kosten zoals pensioenen kan pas een schatting worden gemaakt wanneer de volledige loopbaan van dienstencheque-werknemers kan worden vergeleken.
juli 2012
151
4.2
Indirecte terugverdieneffecten van tweede orde
4.2.1 Besparingen werknemers
werkloosheidsuitkeringen
door
vervanging
van
dienstencheque-
Het systeem van de dienstencheques heeft geleid tot de netto creatie van nieuwe jobs voor zowel dienstencheque-werknemers als voor omkaderingspersoneel. Sommige dienstencheque-werknemers hadden voor hun toetreding in het systeem een andere baan. 52,1% gaf bovendien aan dat zij in hun voormalige functie werden vervangen (werknemersenquête 2011). Het systeem van de dienstencheques leidt dus tot bijkomende tewerkstelling naast reeds bestaande tewerkstelling. Sommige van deze ‘oude’ openstaande jobs werden behouden en geven de mogelijkheid aan anderen, waaronder werklozen, om deze functie op te nemen, wat weer leidt tot een daling van de werkloosheidsuitkeringen. Om dit effect te berekenen zijn er echter een aantal obstakels. De belangrijkste hiervan zijn kennis over de voormalige banen. Om het effect correct in te schatten moeten we weten hoeveel van deze functies nog bestaan en hoe lang ze werden ingevuld. Ervan uitgaande dat elke job ooit ingenomen wordt door een niet-werkende werkzoekende, worden deze twee obstakels overbrugd.32 Door het gebrek aan exacte gegevens zullen we echter gebruik maken van hypotheses die toelaten het effect te kwantificeren in termen van een minimum- en maximumbedrag. Aan de hand van de werknemersenquête (2011) is het aantal werknemers gekend dat instroomt in het dienstencheque-systeem vanuit een betaalde functie die niet is verdwenen of omgezet is van een PWA-statuut. De enquête geeft eveneens aan van hoeveel werknemers de functie na hun vertrek opnieuw is ingevuld en dus nog bestaat.33 Daarmee kan een inschatting worden gemaakt van het aantal overblijvende functies. Vervolgens moeten we weten hoe lang deze functies werden ingevuld en voor welke periode er dus terugverdieneffecten zijn in de werkloosheidsvergoedingen. Hiervoor bestaan geen objectieve gegevens, dus wordt gebruik gemaakt van hypotheses omtrent het aantal maanden waarin een functie wordt ingevuld, gaande van een half jaar tot een volledig jaar, respectievelijk de minimum- en de maximumhypothese. Indien we de bovenstaande redenering toepassen op het dienstencheque-systeem in 2011 bekomen we een vork waarbinnen dit terugverdieneffect kan worden geplaatst. Door het gebrek aan individuele kwantitatieve gegevens moet dit echter zeer voorzichtig worden geïnterpreteerd aangezien het steunt op verschillende hypothesen. De totale besparing in werkloosheidsuitkeringen door de vervanging van dienstenchequewerknemers zou in 2011 volgens deze analyse van 106,1 miljoen EUR tot 212,3 miljoen EUR kunnen bedragen.
32
Dit kan onmiddellijk door het aanwerven van een niet-werkende werkzoekende, maar ook in de tweede graad als de functie wordt ingenomen door een werkende wiens voormalige functie zelf wordt ingenomen door een niet-werkende werkzoekende. In deze optiek wordt uiteindelijk elke functie ooit ingenomen door een niet-werkende werkzoekende.
33
Volgens de werknemers-enquête (2011) geeft 52,1% werknemers uit een voormalig betalende functie aan dat ze in hun job werden vervangen na hun vertrek.
juli 2012
152
4.2.2
Besparingen werkloosheidsuitkeringen door vervanging van omkaderingspersoneel
Ook voor het omkaderingspersoneel is het mogelijk dat de voormalige betalende functies opnieuw worden ingevuld door niet-werkende werkzoekenden, zodat de nieuwe functies ook indirect zorgen voor een daling van de werkloosheidsuitgaven. De ondernemingsenquête (2010) geeft weer hoeveel omkaderingspersoneelsleden instroomden vanuit een betaalde functie. Dezelfde obstakels als bij vervanging van dienstencheque-werknemers gelden hier eveneens. Noch het aantal effectief terug ingevulde functies is bekend, noch de duur van de invulling. Om dit te overbruggen worden twee hypotheses gebruikt. Ten eerste wordt aangenomen dat hetzelfde aandeel functies terug wordt ingevuld. Ten tweede wordt ook hier weer gebruik gemaakt van de dubbele hypothese dat de invullingduur hetzij een half jaar, hetzij een volledig jaar bedraagt. Het aantal benodigde hypothesen toont aan dat het terugverdieneffect voorzichtig moet worden gebruikt omwille van de verschillende benodigde veronderstellingen. Indien onze hypothesen de realiteit goed benaderen zou de totale besparing in werkloosheidsuitkeringen door de vervanging van omkaderingspersoneel in 2011 van 8,6 miljoen EUR tot 17,2 miljoen EUR kunnen bedragen. 4.2.3
Meerontvangsten in BTW
De verhoogde werkgelegenheid zorgt voor een hoger inkomen bij de dienstenchequewerknemers en omkaderingspersoneel. De stijging in loon vertaalt zich ook deels in een stijging van de consumptie. Op zijn beurt zorgt dit voor verhoogde BTW-inkomsten voor de overheid. Dit effect is moeilijk te kwantificeren, aangezien we over geen informatie beschikken omtrent het consumptiegedrag van deze werknemers. Bovendien is het loonverschil tussen de situatie vóór de tewerkstelling in het dienstencheque-systeem en erna niet gekend op individueel niveau. Wegens gebrek aan exacte loongegevens focussen we bij dit effect alleen op de loonverschillen tussen de werkloosheidsuitkeringen van diegenen die voordien werkzoekend waren en die daarna in het systeem werden tewerkgesteld, hetzij als omkadering- of dienstencheque-werknemer. Hierdoor dient het loonverschil te worden berekend tussen de werkloosheidsuitkering en het loon in het dienstencheque-systeem (voor omkaderingspersoneelsleden en dienstencheque-werknemers). Aangezien hiervoor geen individuele gegevens beschikbaar zijn moeten we daarom werken met gemiddelde benaderingen. Voor de dienstencheque-werknemers kan het gemiddelde inkomen en werkloosheidsuitkering uit het kostenmodel worden gebruikt via de gegevens van de RVA. Voor de omkaderingswerknemers is er nog minder informatie beschikbaar en gebruiken we daarom een basisloon (PC 218) en de daaruit voortvloeiende werkloosheidsuitkeringen. Na rekening te hebben gehouden met een basis spaarquote van de Nationale Bank voor 2011, maken we gebruik van een minimum en maximum scenario. In het minimumscenario wordt het extra geconsumeerde loon enkel gebruikt voor de aankoop van producten aan 6% BTW. In het maximumscenario wordt het extra geconsumeerde loon enkel gebruikt voor de aankoop van producten aan 21% BTW. Dit geeft echter slechts een ruwe inschatting. De totale meerontvangst in BTW zou in 2011 ruw geschat tussen 9,8 miljoen EUR en 34,3 miljoen EUR kunnen bedragen.
juli 2012
153
4.2.4
Meerontvangsten in de personenbelasting bij gebruikers
Verschillende gebruikers geven aan dankzij dienstencheques opnieuw of langer aan het werk te gaan. Hierdoor zien zij hun loon en hun inkomsten stijgen, waardoor er ook een stijging zal optreden in de ontvangsten van de personenbelasting en sociale bijdragen. Door middel van de gebruikersenquête (2010) is geweten hoeveel gebruikers dankzij dienstencheques meer of terug gaan werken en kan het gemiddelde aantal bijkomend gewerkte dagen per week worden berekend. Geëxtrapoleerd naar een heel jaar zou het werkvolume meer dan 25.306 VTE bedragen.34 Dit aantal moet echter voorzichtig geïnterpreteerd worden aangezien dit zich baseert op gegevens uit de gebruikers-enquête en de extrapolatie op de hele gebruikerspopulatie. Het is niet zo eenvoudig om deze bijkomend gewerkte dagen om te zetten naar bijkomende belasting. Ook hier zijn geen individuele gegevens van de belastingschalen van de gebruikers beschikbaar. Om toch een grootorde te kunnen bepalen maken we daarom gebruik van het gemiddelde standaard bruto dagloon in België. Door gebruik te maken van een gemiddelde belastingsvoet kunnen we aan de hand van het aantal bijkomend gewerkte dagen een inschatting geven van de bijkomend betaalde personenbelasting. Het gaat hierbij om een benadering die vooral de ordegrootte van het effect weergeeft. De totale meerontvangst in belasting van gebruikers zou in 2011 naar raming 259,5 miljoen EUR bedragen35.
34
Een jaar telt 48 werkweken. 1 VTE wordt gelijkgesteld met 220 werkdagen.
35
Op basis van het cijfer omtrent het aandeel individuele huishoudens van Sodexo van 2010.
juli 2012
154
5
NETTO KOSTPRIJS VAN HET DIENSTENCHEQUESYSTEEM IN 2011
Ter conclusie geeft Tabel 69 een overzicht van de netto kostprijs van het systeem, rekening houdend met de bruto kostprijs, directe terugverdieneffecten en indirecte terugverdieneffecten van de 1ste orde. De terugverdieneffecten van de 1ste orde kunnen met een relatief hoge betrouwbaarheid berekend worden, waardoor deze ook afgetrokken worden van de geraamde netto kostprijs van het systeem. De terugverdieneffecten van de 2de orde zijn ramingen omwille van een gebrek aan voldoende accurate beschikbare gegevens. Hierdoor wordt enkel een indicatie gegeven van de minimum en maximum waarde van deze effecten en worden deze niet afgetrokken van de kostprijs van het dienstencheque-systeem (Tabel 70). Tabel 69: Kostprijs en terugverdieneffecten van het dienstencheque-systeem Effect Tussenkomst bij de dienstencheques Bruto kostprijs
Omkaderingskost Kost van de fiscale aftrek
Totale bruto kostprijs
Directe terugverdieneffecten
Bedrag € 1.421.110.958 € 13.333.355 € 220.868.221 € 1.655.312.535
Vermindering in werkloosheidsuitkeringen
€ 200.727.706
Meerontvangsten in sociale bijdragen
€ 307.299.481
Meerontvangsten in de personenbelasting
€ 147.951.177
Totale directe terugverdieneffecten
€ 655.978.364
Geraamde netto kostprijs
€ 999.334.170 Meerontvangsten in de vennootschapsbelasting
Indirecte terugverdieneffecten van de 1ste orde
Meerontvangsten door sociale bijdragen en personenbelasting van omkaderingspersoneel Vermindering werkloosheidsuitkeringen van omkaderingspersoneel
Totaal indirecte terugverdieneffecten (1ste orde) Netto kostprijs (1ste orde)
€ 34.311.355
€ 44.490.432
€ 9.194.101
€ 87.995.888 € 911.338.283
Bron: IDEA Consult
juli 2012
155
Uit Tabel 69 blijkt dus dat, rekening houdend met de directe terugverdieneffecten die geraamd worden op ruim 656 miljoen euro, de geraamde netto kostprijs van het stelsel van de dienstencheques voor het jaar 2011 999,3 miljoen euro bedraagt36. In 2010 bedroeg de kost 801 miljoen euro, wat een stijging betekent van 24,8%. Naast de directe terugverdieneffecten, werden vooreerst ook de indirecte terugverdieneffecten van de 1ste orde berekend. Deze bedragen in totaal 88 miljoen euro. Indien we hiermee rekening houden bedraagt de netto kostprijs (van de 1ste orde) van het stelsel van de dienstencheques voor het jaar 2011 911,3 miljoen euro. De directe en duidelijk identificeerbare indirecte effecten (1ste orde) van het systeem verlagen dus de kostprijs voor de overheid met ongeveer 45%. Naast de indirecte terugverdieneffecten van de 1ste orde werden een aantal bijkomende indirecte terugverdieneffecten geïdentificeerd (2de orde). Deze effecten kunnen echter moeilijk berekend worden en hangen van een aantal minimum en maximum hypotheses af. De waarde van deze terugverdieneffecten naargelang het scenario (minimum of maximumscenario) wordt weergegeven in Tabel 70. Deze indirecte terugverdieneffecten blijken echter aanzienlijk en zouden variëren tussen minimum 384 miljoen euro en maximum € 523,3 miljoen euro. Vooral de meerontvangsten in de personenbelasting van gebruikers ten gevolge van hun gewijzigde tewerkstellingskeuzes zouden zwaar wegen (259,5 miljoen). Tabel 70: Terugverdieneffecten van de 2de orde Effect
Indirecte terugverdieneffecten van de 2de orde
Bedrag Minimum: € 106,1 miljoen
Besparing door vervanging van dienstencheque-werknemers
Maximum: € 212,3 miljoen
Besparing door vervanging van omkaderingspersoneel
Maximum: € 17,2 miljoen
Meerontvangsten in de BTW Meerontvangsten in de personenbelasting van gebruikers Totaal indirecte terugverdieneffecten van de 2de orde
Minimum: € 8,6 miljoen Minimum: € 9,8 miljoen Maximum: € 34,3 miljoen € 259,5 miljoen Minimum: € 384 miljoen Maximum: € 523,3 miljoen
Bron: IDEA Consult
36
Indien we rekening houden met het vertragingseffect van de fiscale aftrekbaarheid, bedraagt de geraamde netto-kostprijs voor de dienstencheque-activiteit van 2011 met een budgettaire impact op dat jaar 739,6 miljoen euro. In deze berekening werd rekening gehouden met de kost van de fiscale aftrek van het jaar 2009 (die ten laste valt van het budgettair jaar 2011) en werd de fiscale aftrek van het jaar 2011 niet meegenomen.
juli 2012
156
6
EVOLUTIE VAN DE KOSTPRIJS VAN HET DIENSTENCHEQUE-SYSTEEM
In onderstaande tabel worden de bruto kostprijs, de directe terugverdieneffecten en de geraamde netto kostprijs van het dienstencheque-systeem sinds 2008 weergegeven. Tabel 71: Evolutie van de kostprijs van het dienstencheque-systeem 2008
2009
2010
2011
€ 1.020.483.585
€ 1.212.272.687
€ 1.430.432.704
€ 1.655.312.535
Totale directe terugverdieneffecten
€ 334.340.807
€ 479.652.662
€ 629.734.509
€ 655.978.364
Geraamde netto kostprijs
€ 686.142.778
€ 732.620.025
€ 800.698.195
€ 999.334.170
Totale bruto kostprijs
Bron: IDEA Consult
Hieruit blijkt duidelijk dat de totale bruto kostprijs jaar na jaar is gestegen. In 2011 bedroeg de bruto kostprijs 1,65 miljard euro, wat gelijkstaat aan een bruto bedrag van ongeveer 11.048 euro per werknemer, tegenover een bedrag van 9.866 per werknemer in 2008. Deze continue stijging kan verklaard worden door de sterkere stijging van het aantal gebruikers en terugbetaalde cheques, dan de stijging van het aantal dienstenchequewerknemers tussen 2008 en 2011. In 2011 bedroegen de directe terugverdieneffecten gemiddeld 4.378 euro per werknemer, wat een kleine daling is ten opzichte van 2010 (4.599 euro), maar een stijging sinds 2008 (3.232 euro). De stijging van de directe terugverdieneffecten sinds 2008 kan door verschillende factoren verklaard worden:
De stijging van het loon van dienstencheque-werknemers, wat een stijging van de bedrijfsvoorheffing en sociale bijdragen tot gevolg heeft.
De stijging van het gemiddeld aantal werkuren van dienstencheque-werknemers, wat een stijging van de bedrijfsvoorheffing en sociale bijdragen tot gevolg heeft.
De jaarlijkse stijging van de gemiddelde werkloosheidsuitkeringen (met de index), wat een grotere besparing betekent in de werkloosheidsuitkering van personen die werkloos waren voor hun DCH-tewerkstelling.
De daling van de gemiddelde terugverdieneffecten per werknemer tussen 2010 en 2011 kan daarentegen verklaard worden door de update van de statistiek met betrekking tot het aandeel dienstencheque-werknemers die ervoor werkzoekend waren (op basis van de werknemersenquête van 2010 in plaats van 2007). Ter gevolg van deze update, bedroeg de netto kostprijs van het dienstencheque-systeem, eveneens rekening houdend met indirecte effecten van 1e en 2e orde, 3.520 euro per werknemer in 2011 (t.o.v. 2.793 euro in 2010). Netto kost het dus 3.520 euro aan de overheid om één dienstencheque-werknemer te financieren in het dienstenchequesysteem.
juli 2012
157
Deel 5: CONCLUSIES OMTRENT HET DIENSTENCHEQUE-SYSTEEM IN 2011
juli 2012
159
ALGEMENE CONCLUSIE In voorliggend achtste evaluatieonderzoek is het dienstencheque-systeem in zijn verschillende dimensies geanalyseerd. Zowel de omvang van het systeem, de kwaliteit van de dienstencheque-job, de diversiteit binnen het systeem als de kostprijs van het systeem in 2011 (direct als indirect) werden in kaart gebracht. Hieronder worden de belangrijkste conclusies per deel van het rapport weergegeven. De omvang van het dienstencheque-systeem in 2011 en de evolutie sinds de opstart 1. Het dienstencheque-systeem is een belangrijke generator van nieuwe banen, vooral voor laaggeschoolden en niet-Belgen. In 2011 waren er 149.827 werknemers actief in het dienstencheque-systeem of 96.289 voltijdse-equivalenten37, voor een totaal van 164.789 jobs. In totaal vertegenwoordigden dienstencheque-jobs 4,3% van alle jobs in België. In een periode waarin laaggeschoolde jobs verdwijnen door deindustrialisatie en delokalisatie biedt het dienstencheque-systeem dus een belangrijke pool van jobs voor laaggeschoolde werknemers. Ondanks dat het systeem al 8 jaren bestaat, blijft het nieuwe jobs creëren. Tussen 2010 en 2011 is het aantal werknemers nog met 9% gestegen. De economische crisis, de verschillende hervormingen van het systeem hebben tot nu toe geen significante invloed gehad op de creatie van tewerkstelling in het systeem. 2. … maar bereikt steeds minder werknemers uit moeilijkere doelgroepen: In vergelijking met 2007, is het profiel van dienstencheque-werknemers sterk geëvolueerd. Dienstencheque-werknemers tewerkgesteld in 2011 hadden vaker betaald werk vóór hun intrede in het systeem dan in 2007 (46% in 2011 tegenover 37% in 2007). Ook zijn dienstencheque-werknemers die vóór hun intrede in het systeem werkloos waren, voor een kortere periode op zoek naar werk. Dienstencheque-werknemers tewerkgesteld in 2011 verkrijgen ook veel minder aanvullende werkloosheidsuitkeringen of een leefloon dan in 2007 (respectievelijk 16,7% en 1,3% in 2011 tegenover 21% en 1,8% in 2007). Tot slot zijn dienstencheque-werknemers vaker samenwonend of gehuwd dan in 2007 en hebben ze vaker een werkende partner. Parallel zien we echter ook het aandeel 50-plussers en het aandeel niet-Belgen jaar na jaar stijgen in het dienstencheque-systeem. De stijging van het aandeel 50-plussers kan zowel wijzen op een veroudering van de initiële groep dienstencheque-werknemers als op een grotere instroom van deze groep werknemers. De nieuwe toekomstige regeling betreffende de aanwerving van dienstencheque-werknemers38 zal echter onvermijdelijk een belangrijke impact hebben op het profiel van dienstencheque-werknemers. 3. Het dienstencheque-systeem is goed ingebed in de gewoontes van gebruikers: In 2011 waren 834.959 individuele personen, actieve gebruikers van dienstencheques. Dit aantal gebruikers vertegenwoordigt dus 1 op 10 inwoners boven de 20 jaar in België. In 2011 hebben deze gebruikers bijna 110 miljoen cheques aangekocht. Ondanks het feit dat het systeem reeds 8 jaar bestaat blijven zowel het aantal gebruikers en het aantal aangekochte cheques jaar na jaar stijgen (met ongeveer 10% tussen 2010 en 2011). Dit continue succes van het systeem toont aan
37
Gezien dienstencheque-werknemers gemiddeld 24,1 uren in het systeem werken.
38
60% van de nieuwe dienstencheques jobs moet gaan naar uitkeringsgerechtigde volledig werklozen (UVW) en/of leefloners.
juli 2012
161
dat het beantwoordt aan een reële nood van gebruikers. De regionale spreiding van het gebruik van dienstencheques is bovendien voor het eerst gestabiliseerd en proportioneel verdeeld tussen de regio’s. Binnen de regio’s zelf zijn er echter nog verschillen in het gebruik van dienstencheques (tussen gemeentes). De vraag is echter hoe de gebruikers zullen reageren op de prijsstijging van 7,50 € naar 8,50 € vanaf 1 januari 2013. In principe zou dit een beperkte impact moeten hebben op het gebruik van dienstencheques, gezien de vorige evaluatie-rapporten hebben aangetoond dat er nog marge is voor prijsstijgingen. 4. Het profiel van dienstencheque-gebruikers evolueert jaar na jaar: Hoewel het dienstencheque-systeem vooral door actieve gebruikers wordt gebruikt onder 55 jaar (6 op 10 gebruikers), is ook een groot deel gebruikers ouder dan 65 jaar (26%) of zelfs ouder dan 80 jaar (1 op 10). Dit toont aan dat, in tegenstelling tot de initiële doelstellingen van het dienstencheque-systeem, het systeem niet enkel dient voor de combinatie arbeid-gezin van werkende tweeverdieners, maar ook voor huishoudhulp voor oudere personen die niet meer aan het werk zijn. We merken bovendien op dat deze laatste groep (65-plussers en 80-plussers) jaar na jaar stijgt in de totale populatie gebruikers. Deze stijging kan wijzen op een veroudering van de initiële groep gebruikers van dienstencheques of op een grotere instroom van deze groep gebruikers. Deze gebruikers hebben natuurlijk andere noden dan tweeverdieners, waardoor deze verschuiving in het oog dient gehouden te worden. 5. De markt van dienstencheques stabiliseert, maar is steeds meer vertegenwoordigd door profit-ondernemingen: Eind 2011 waren er 2.754 ondernemingen erkend door de RVA, waarvan 2.708 beschouwd kunnen worden als actieve ondernemingen. Het aantal dienstencheque-ondernemingen is tussen 2010 en 2011 met 5% gestegen. De verhouding van het aantal actieve ondernemingen t.o.v. het aantal erkende ondernemingen stijgt ook continu over de jaren heen (van 76,5% in 2005 naar 98,3% in 2011). Dit toont aan dat de markt van de dienstencheques zich met de tijd verder stabiliseert en verankert. De nieuwe maatregel omtrent de borgsom van 25.000 euro voor nieuwe erkenningen zal onvermijdelijk ook een impact hebben op de stabilisatie van de markt. Opvallend is echter dat het profiel van dienstencheque-ondernemingen zeer sterk is geëvolueerd de laatste jaren. Zo is het aandeel commerciële private ondernemingen en natuurlijke personen fors gestegen tussen 2004 en 2011 (van respectievelijk 16% en 4% naar 46% en 16%) ten nadele van vooral VZW’s, OCMW’s/gemeentes en PWA’s. Gezien deze laatste ondernemingen zich ook richten tot moeilijkere doelgroepen van werknemers en gebruikers, is dit ook een evolutie die het gewijzigd werknemersprofiel kan verklaren en die dient te worden opgevolgd.
juli 2012
162
De kwaliteit van de dienstencheque-job in 2011 en de evolutie sinds de opstart 1. Een dienstencheque-job is een stabiele job: Jaar na jaar, dalen de instroom en uitstroompercentages, wat aangeeft dat de tewerkstelling binnen het systeem zich stabiliseert. Er stromen ook nog steeds meer nieuwe werknemers in het systeem (25,2% in 2011) dan uit het systeem (18,2%) wat aangeeft dat een kern werknemers in het systeem blijft. In 2011 waren werknemers gemiddeld sinds 4 jaar tewerkgesteld in het systeem. 1 op 3 werknemers waren trouwens sinds meer dan 5 jaar in het systeem aan de slag. Ook de perceptie van werknemers over de dienstencheque-job is sterk veranderd. In 2007 gaven bijna 4 op 10 werknemers die gestopt waren met hun dienstencheque-job aan te zijn gestopt omdat het voor hen enkel een tijdelijke job was. In 2011 gaven slechts 1 op 10 werknemers dit als motief op. Ook ondernemingen zijn van mening dat een dienstencheque-job geen opstap is naar ander werk, maar eerder een stabiele job. Wanneer werknemers uitstromen is het volgens hen vaak niet naar een ander job, maar eerder naar inactiviteit wegens medische redenen. Dit wordt ook bevestigd door de enquête bij werknemers, waarbij blijkt dat de zwaarte van de job één van de belangrijkste redenen is om vrijwillig uit het systeem te stappen. 2. De kwaliteit van de tewerkstelling in het systeem stijgt jaar na jaar: Uit verschillende parameters blijkt duidelijk dat de kwaliteit van een dienstencheque-job verbetert:
Het aantal contracten van onbepaalde duur: In 2006 kregen dienstencheque-werknemers gemiddeld 11,4 contracten aangeboden per jaar, in 2011 bedroeg dit aantal slechts 1,4.
Het gemiddeld uurloon: In 2006 bedroeg het gemiddelde uurloon slechts 8,76 euro, tegenover 10,54 in 2011.
Het aandeel voltijdse betrekkingen: In 2009 bedroeg het aandeel voltijdse betrekkingen 10,4% tegenover 11,8% in 2011. Het aandeel deeltijdse betrekkingen is daarentegen gedaald van 27,4% naar 24,3%. Bovendien geeft 86% van de dienstencheque-werknemers bewust te hebben gekozen voor het aantal werkuren.
Het aandeel dienstencheque-werknemers dat voor verschillende dienstencheque-ondernemingen werkt: In 2008 werkte 13% van de dienstencheque-werknemers voor verschillende dienstenchequeondernemingen, tegenover 9% in 2011. Dit geeft aan dat dienstenchequewerknemers nu vaker voldoende werkuren krijgen aangeboden binnen één onderneming.
Het aandeel dienstencheque-werknemers dat hun dienstencheque-job met een ander job combineert: In 2007 hadden 11% van de dienstencheque-werknemers ook een andere job naast hun dienstenchequejob, tegenover 9% in 2011.
Het aandeel opgeleide werknemers via de budgetten van het opleidingfonds dienstencheques: In 2007 bereikte het fonds slechts 8% van de dienstencheque-werknemers, tegenover 29% in 2011.
Het totaal aandeel opgeleide werknemers: In 2007 verklaarde slechts 19% van de dienstencheque-werknemers van een opleiding te hebben genoten dat jaar, tegenover 38% in 2011.
Het gemiddeld aantal omkaderingspersoneelsleden per dienstencheque-werknemer: In totaal werd er in 2011 één omkaderingswerknemer ingezet voor 30 dienstencheque-werknemers tegenover één voor 33 in 2010.
juli 2012
163
Het gebruik van tijdelijke werkloosheid: Tussen 2010 en 2011 is het gemiddeld aantal dagen van tijdelijke werkloosheid per onderneming gedaald van 134 naar 125 dagen.
3. Dienstencheque-werknemers zijn zeer tevreden over hun tewerkstelling in het systeem: Als gevolg van de verbetering van de kwaliteit van de tewerkstelling in het dienstencheque-systeem, zijn dienstencheque-werknemers zeer tevreden over hun tewerkstelling. 84% van de werknemers geeft aan graag tot zeer graag in het systeem te werken en 89% werkt graag tot zeer graag bij zijn dienstencheque-onderneming. Het minst zijn dienstencheque-werknemers tevreden over hun loon, de zwaarte van de job en de werkdruk. Deze aspecten scoren minder goed dan andere aspecten van hun job, maar blijven positief beoordeeld door de meerderheid van de dienstenchequewerknemers. Het meest zijn dienstencheque-werknemers tevreden over de contacten met de gebruiker en de onderneming, de werkuren en het respect vanwege de gebruiker en de onderneming. Dienstencheque-werknemers werken bovendien voornamelijk in het systeem om financiële redenen, voor de flexibiliteit die het systeem biedt, voor de mogelijkheid om dicht bij huis te werken en voor de opbouw van sociale rechten. Het verlies van de werkloosheidsuitkering, de werkervaring en de opstap naar een ander soort werk zijn daarentegen geen belangrijke motieven voor dienstencheque-werknemers om in het systeem te werken. 4. … maar het ziekteverzuim blijft een probleem voor de sector: Ondanks de verbetering van de kwaliteit van de tewerkstelling in het dienstencheque-systeem, stijgt het ziekteverzuim van dienstencheque-werknemers jaar na jaar. Slechts 28% van de werknemers geeft in 2011 aan nooit afwezig te zijn geweest wegens ziekte, tegenover 42% in 2007. Het ziekteverzuim in het dienstencheque-systeem is ook veel hoger dan gemiddeld in de privésector in België (gemiddeld waren 49% van de werknemers in de privésector niet afwezig wegens ziekte in 2010). Het hogere ziekteverzuim binnen de dienstencheques kan zich gedeeltelijk verklaren door de zwaarte van de job, maar ook door de leeftijd van dienstencheque-werknemers. Bijna 2 op 10 dienstencheque-werknemers zijn ouder dan 50 jaar, wat niet evident is gezien de zwaarte van de job. Ook hebben dienstencheque-werknemers gemiddeld 4 jaar anciënniteit, wat ook weegt op hun gezondheid. Dit hoge ziekteverzuim wijst op een nood aan meer opleidingen van dienstencheque-werknemers, en meer specifiek rond ‘veilig en gezond werken’. Deze opleiding is reeds de belangrijkste opleiding binnen het dienstencheque-systeem. 21% van de dienstencheque-werknemers wenst echter nog bijkomende opleidingen te volgen, waarbij ‘veilig en gezond werken’ op de eerste plaats staat. 5. Dienstencheque-werknemers zijn niet altijd even goed op de hoogte van welke activiteiten toegelaten zijn via de dienstencheques: 8% van de dienstencheque-werknemers voerde al activiteiten uit via de dienstencheques die niettoegelaten zijn. De meest belangrijke zijn kinderopvang, opvang van ouderen/zieken/gehandicapten en tuinonderhoud. Vooral jongeren, werknemers wonend in Brussel, werknemers van niet-Europese afkomst of nationaliteit en werknemers tewerkgesteld bij natuurlijke personen voeren deze activiteiten uit. Opvallend is echter dat een groot deel onder hen niet eens op de hoogte is dat deze activiteiten niet-toegelaten zijn. 1 op 2 onder hen geeft aan nooit tot zelden vragen te krijgen van gebruikers voor het uitvoeren van zulke activiteiten. 6. Het beleid van ondernemingen in het geval van een weggevallen prestatie is zeer divers en niet transparant: De prestatie vervangen is voor de onderneming de belangrijkste optie in geval van het wegvallen van een prestatie. Indien dit echter niet lukt, maken de meeste ondernemingen gebruik van tijdelijke werkloosheid, betalen hun werknemer niet uit, verplichten hun werknemer om verlof op te nemen of om andere activiteiten binnen de onderneming uit te voeren. Sommige ondernemingen blijven dus niet-toegelaten praktijken hanteren bij het wegvallen van een prestatie.
juli 2012
164
Diversiteit in het dienstencheque-systeem in 2011
1. Niet-Belgen vertegenwoordigen een belangrijke groep dienstenchequewerknemers: 2 dienstencheque-werknemers op 10 hebben een EU-27 nationaliteit (excl. Belgische nationaliteit) en bijna 1 op 10 een niet-EU-nationaliteit. In Brussel loopt dit zelfs op tot 55% van de dienstencheque-werknemers met een EU-27 nationaliteit en 22% met een niet-EU-nationaliteit. De Poolse nationaliteit is de belangrijkste niet-Belgische nationaliteit binnen het dienstencheque-systeem (8,2%). Indien we het aandeel dienstencheque-werknemers naar nationaliteit bovendien vergelijken met de hele werknemerspopulatie in België, blijkt duidelijk dat niet-Belgen een belangrijke groep vertegenwoordigen binnen het dienstencheque-systeem. Slechts 8,6% niet-Belgische werknemers waren aan de slag in België in 2010 terwijl dit aandeel bijna 30% bedraagt in het dienstencheque-systeem. Deze groep werknemers is bovendien tussen 2010 en 2011 gestegen van 24% naar 27%. Vooral het aandeel werknemers uit de EU-27 is het meest gestegen. 2. Het profiel van deze werknemers is zeer verschillend: Werknemers met een nietBelgische nationaliteit hebben een heel ander profiel dan Belgische werknemers, maar ook binnen de groep niet-Belgen zijn belangrijke verschillen op te merken tussen EU27’ers en niet-EU-ers:
EU-27’ers zijn vaak jonger en meer laaggeschoold dan Belgische werknemers, maar ook dan niet-EU-ers.
Bij niet-EU-ers zijn er vaker mannen en hooggeschoolden tewerkgesteld dan bij Belgische werknemers of EU-27’ers. Ook zijn er heel weinig 50+ers van niet-EU-nationaliteit in het dienstencheque-systeem tewerkgesteld.
3. Niet-Belgen zijn oververtegenwoordigd bij profit-ondernemingen: Zowel EU27’ers (exclusief België) als niet-EU-ers, zijn oververtegenwoordigd in profitondernemingen (commercieel private ondernemingen, interimbedrijven en natuurlijke personen) en ondervertegenwoordigd in non-profit ondernemingen. Dit kan zich verklaren door het feit dat sommige natuurlijke personen en private ondernemingen zich specifiek richten op de tewerkstelling van werknemers van bepaalde nationaliteiten (bvb. Polen). Andere ondernemingen hebben ook zodanig veel eisen bij de aanwerving (perfecte kennis van de taal), dat de tewerkstelling van allochtonen en/of niet-Belgen bemoeilijkt wordt. Dit is vooral het geval bij VZW’s waar ook een zorgcomponent aanwezig is. Tot slot kan het beleid dat de onderneming voert (bv. de hoofddoek) bepaalde werknemers aantrekken of afstoten. In publieke ondernemingen (OCMW’s, gemeentes) is de hoofddoek vaker verboden, waardoor deze werknemers zich eerder richten naar commerciële ondernemingen die de hoofddoek gewoonlijk wel aanvaarden. 4. De motieven van niet-Belgen om in het dienstencheque-systeem te werken zijn ongeveer dezelfde als voor Belgen: Voor beide groepen zijn de belangrijkste motieven: financiële redenen, de opbouw van sociale rechten, werk dichtbij huis, flexibiliteit en combinatie arbeid-gezin. Voor niet-Belgen is het systeem ook meer een mogelijkheid om in een legale context te kunnen werken dan bij Belgen, terwijl Belgische werknemers relatief vaker om praktische, mogelijke gezinsredenen, voor dienstencheques kiezen. Een bijkomend motief voor niet-Belgische en/of allochtone werknemers is de laagdrempeligheid van de dienstencheque-job.
juli 2012
165
5. De kwaliteit van de tewerkstelling varieert zeer sterk tussen EU-27’ers en niet-EU-ers:
Niet-EU-ers hebben een hoger verloop (zowel in- als uitstroom) dan Belgische werknemers en EU-27’ers. Het duurt voor hen ook langer om een job te vinden in het systeem, en ze worden vaker door de RVA/Forem/Actiris/VDAB naar een dienstencheque-job doorgestuurd. Hierdoor geven meer onder hen aan niet bewust te hebben gekozen voor het dienstencheque-systeem. Ook mond aan mond reclame is belangrijker voor hen dan voor Belgische werknemers, maar minder dan voor EU-27’ers. Ze krijgen gemiddeld meer contracten van bepaalde duur aangeboden en werken gemiddeld meer voltijds maar ook meer deeltijds dan Belgische werknemers of EU-27’ers. Ze zouden het liefst ook meer uren werken. Zij krijgen gemiddeld minder opleidingen dan Belgische werknemers, maar meer dan EU-27’ers. Ze hebben ook het meeste nood aan bijkomende opleidingen, vooral taalopleidingen. Hun tevredenheid over het dienstencheque-systeem is gemiddeld lager, wat hun grotere uitstroom kan verklaren. Deze vaststellingen zijn equivalent voor werknemers met een niet-EU-afkomst.
EU-27’ers hebben ook een groot instroompercentage, maar het laagste uitstroompercentage. Het duurt voor hen gemiddeld minder lang dan niet-EU-ers om een job te vinden in het dienstencheque-systeem, maar ook wel langer dan Belgen. Mond aan mond reclame is het belangrijkste kanaal voor deze groep werknemers. Zij geven ook vaker aan bewust te hebben gekozen voor het dienstencheque-systeem dan Belgen, maar ook vooral niet-EU-ers. Zij krijgen gemiddeld evenveel contracten als Belgische werknemers, maar werken vaker voltijds dan Belgen. Een deeltijdse tewerkstelling komt, in tegenstelling tot niet EU-ers, weinig voor bij deze groep werknemers. Toch geven ze meer aan dan Belgen meer uren te willen werken in het systeem. Deze werknemers krijgen het minste opleidingen en zijn het minst bereid om bijkomende opleidingen te volgen. Deze werknemers zijn eerder tevreden over het systeem, wat mogelijk hun lage uitstroom uit het systeem kan verklaren. Deze werknemers zijn ook het minste van plan om uit het systeem te treden.
6. Discriminatie is echter aanwezig binnen de dienstencheques: 16% van de gebruikers verklaren liever geen allochtoon bij hen thuis te laten werken, terwijl bijna 5 op 10 ondernemingen verklaren af en toe tot regelmatig geconfronteerd te zijn met discriminatie van allochtone werknemers door gebruikers. Niet alle dienstenchequewerknemers van niet-Belgische nationaliteit worden echter gediscrimineerd. Zo geven 12% van de dienstencheque-werknemers van niet-Belgische nationaliteit of nietEuropese afkomst aan ooit geweigerd te zijn geweest door een gebruiker omwille van hun afkomst en 10% werd ooit onrechtvaardig behandeld. Bij EU-ers zijn deze percentages echter veel lager (respectievelijk 6% en 5%) dan bij Belgen met een nietEuropese afkomst (respectievelijk 15% en 10%) en vooral dan bij werknemers met een niet-EU-nationaliteit (respectievelijk 17% en 14%). Vooral zwarte of maghrebijnse werknemers worden dus gediscrimineerd terwijl sommige nationaliteiten zoals Polen/Roemenen eerder positief gepercipieerd worden als harde werkers. De aard van de prestaties bij gebruikers thuis, de omvang van het systeem en vooral de sterkere aanwezigheid van allochtone en niet-Belgische werknemers zorgt er ongetwijfeld ook voor dat meer discriminatie voorkomt in het dienstenchequesysteem dan in andere sectoren. 7. Het beleid van ondernemingen t.o.v. discriminatie is zeer verschillend: Sommige ondernemingen geven aan niet in te gaan op discriminerende vragen van gebruikers. Andere gaan wel in op discriminerende vragen, omdat voor hen de noden van de gebruikers belangrijker zijn. Ook is het een manier om werknemers te beschermen en voldoende tewerkstelling te garanderen. Sommige ondernemingen geven ook aan direct aan de gebruiker te vragen of ze problemen hebben met allochtonen. Deze verschillende praktijken zorgen ervoor dat discriminerende vragen van gebruikers in sommige ondernemingen beantwoord worden, waardoor gebruikers het gevoel krijgen dat ze het recht hebben om zulke eisen te hebben. Opvolging blijft echter moeilijk.
juli 2012
166
De kostprijs van de dienstencheques en evolutie sinds de opstart 1. De directe en duidelijk identificeerbare indirecte effecten van het dienstencheque-systeem verlagen de kostprijs voor de overheid met ongeveer 45%. De totale bruto kostprijs van de dienstencheques bedroeg 1,7 miljard euro in 2011. Rekening houdend met de directe terugverdieneffecten (vermindering in werkloosheidsuitkeringen, meerontvangsten in sociale bijdragen en in de personenbelasting) bedraagt de geraamde netto kostprijs van het stelsel van de dienstencheques voor het jaar 2011 999,3 miljoen euro. Naast de directe terugverdieneffecten, werden ook de indirecte terugverdieneffecten van de 1ste orde berekend (meerontvangsten in de vennootschapsbelasting, meerontvangsten door sociale bijdragen en personenbelasting van omkaderingspersoneel en vermindering werkloosheidsuitkeringen van omkaderingspersoneel). Indien we hiermee rekening houden bedraagt de netto kostprijs (van de 1ste orde) van het stelsel van de dienstencheques voor het jaar 2011, 911,3 miljoen euro. 2. Indien indirecte terugverdieneffecten van de 2de orde worden meegerekend bedraagt de netto kostprijs van de dienstencheques slechts tussen 23% en 32% van de bruto kostprijs: De indirecte terugverdieneffecten van de 2de orde (besparing door vervanging van dienstencheque-werknemers en omkaderingspersoneel, meerontvangsten in de BTW en in de personenbelasting van gebruikers) zijn moeilijk kwantificeerbaar en hangen van een aantal hypotheses af. Deze indirecte terugverdieneffecten blijken echter aanzienlijk en zouden variëren tussen minimum 384 miljoen euro en maximum € 523,3 miljoen euro. Vooral de meerontvangsten in de personenbelasting van gebruikers ten gevolge van hun gewijzigde tewerkstellingskeuzes zouden zwaar wegen (259,5 miljoen). 3. Rekening houdend met alle effecten, bedraagt de netto kostprijs van het dienstencheque-systeem 3.520 euro per dienstencheque-werknemer: De netto kostprijs van de dienstencheques bedraagt 527,3 miljoen euro in 2011 indien met rekening houdt met directe en indirecte terugverdieneffecten, voor een totaal van 149.827 werknemers. Netto kost het dus 3.520 euro aan de overheid om één dienstencheque-werknemer aan de slag te zetten via de dienstencheques.
juli 2012
167
BIJLAGEN:
juli 2012
169
BIJLAGE 1: LIJST MET TABELLEN EN FIGUREN Tabellen: Tabel 1: Kernindicatoren dienstencheques in 2011 ...................................................... 14 Tabel 2: Evolutie van het stelsel van de dienstencheques tussen 2004 en 2011 .............. 15 Tabel 3: Aantal actieve gebruikers naar gewest en aandeel in totale bevolking in 2011 .... 17 Tabel 4: Evolutie van het aantal gebruikers per regio tussen 2008 en 2011 .................... 18 Tabel 5: Aantal actieve gebruikers naar leeftijd en regio in 2011 ................................... 20 Tabel 6: Aantal aangekochte cheques naar profiel van de gebruiker in 2011 ................... 22 Tabel 7: Aandeel gebruikers van elektronische cheques naar profiel (2011) .................... 23 Tabel 8: Erkende dienstencheque-ondernemingen per regio (2007-2011)....................... 26 Tabel 9: Aantal dienstencheque-ondernemingen naar type onderneming en regio volgens maatschappelijke zetel in 2011 .................................................... 28 Tabel 10: Terugbetaalde dienstencheques en werknemers naar type onderneming in 2011 .................................................................................................... 30 Tabel 11: Aantal dienstencheque-werknemers in 2011 volgens RVA en RSZ/RSZPPO ....... 31 Tabel 12: Aantal gepresteerde uren van dienstencheque-werknemers in 2011 volgens RSZ/RSZPPO ......................................................................................... 32 Tabel 13: Evolutie aantal dienstencheque-werknemers per regio tussen 2007 en 2011 .... 33 Tabel 14: Aantal dienstencheque-werknemers naar regio (volgens woonplaats van de werknemer) en banen gecreëerd (volgens exploitatie zetel) in 2011 ............. 34 Tabel 15: Aantal dienstencheque-jobs naar provincie in 2011 ....................................... 34 Tabel 16: Overzicht profielkenmerken van de dienstencheque-werknemers in 2011 ......... 35 Tabel 17: Meest voorkomende niet-Belgische nationaliteiten van dienstenchequewerknemers in 2011 ............................................................................... 36 Tabel 18: Aandeel dienstencheque-werknemers naar profielkenmerk naar regio .............. 37 Tabel 19: Evolutie profiel dienstencheque-werknemers (2007-2011) ............................. 38 Tabel 20: Aantal dienstencheque-banen gecreëerd per type onderneming (volgens exploitatiezetel) naar regio in 2011 .......................................................... 39 Tabel 21: Overzicht belangrijkste vaststellingen uit deel 1 ............................................ 40 Tabel 22: Instroom in het stelsel van de dienstencheques in 2011 ................................. 44 Tabel 23: Voormalige situatie van dienstencheque-werknemers vóór hun intrede in het systeem volgens regio ............................................................................ 47 Tabel 24: Gemiddelde werkloosheidsduur vóór intrede in dienstencheques volgens profiel................................................................................................... 51 Tabel 25: Keuze voor het dienstencheque-systeem volgens werknemersprofiel ............... 52 Tabel 26: Aandeel werknemers dat aangeeft al niet-toegelaten activiteiten te hebben uitgevoerd naar profiel ........................................................................... 59 Tabel 27: Antwoorden van werknemers die effectief al niet-toegelaten activiteiten uitvoerden ............................................................................................ 61 Tabel 28: Aantal afgesloten contracten in het dienstenchequesysteem naar type in 2011 .................................................................................................... 62 Tabel 29: Dienstencheque-werknemers volgens arbeidsstelsel naar profiel in 2011 .......... 65 Tabel 30: Gemiddeld aantal werkuren per week voor dienstencheque-werknemers in 2011 .................................................................................................... 68
juli 2012
171
Tabel 31: Prestaties van dienstencheque-werknemers naar gewest in 2011 .................... 69 Tabel 32: Voordelen bovenop het loon voor dienstencheque-werknemers naar regio........ 70 Tabel 33: Aandeel dienstencheque-werknemers met ander betaalde job volgens profiel ... 72 Tabel 34: Terugbetaalde bedragen door opleidingsfonds dienstencheques naar type in 2010 .................................................................................................... 74 Tabel 35: Aandeel opgeleide werknemers naar ondernemingstype in 2010 ..................... 75 Tabel 36: Opleiding voor werknemers in 2011 volgens profiel ....................................... 76 Tabel 37: Wens van werknemers om bijkomende opleidingen te volgen naar profiel ........ 79 Tabel 38: Aantal dienstencheque-werknemers per omkaderingspersoneelslid naar type onderneming in 2011 ............................................................................. 81 Tabel 39: Profiel van omkaderingspersoneel per regio (volgens woonplaats) in 2011 ....... 82 Tabel 40: Nationaliteit van het omkaderingspersoneel naar type in 2011 ........................ 83 Tabel 41: Meeste niet-Belgische nationaliteiten omkaderingswerknemers in 2011 ........... 83 Tabel 42: Type contracten omkaderingspersoneel naar regio en type onderneming in 2011 .................................................................................................... 83 Tabel 43: Omkaderingspersoneel naar arbeidsstelsel en prestatie naar regio in 2011 ....... 84 Tabel 44: Het gebruik van tijdelijke werkloosheid bij ondernemingen volgens type in 2011 .................................................................................................... 88 Tabel 45: Het gebruik van tijdelijke werkloosheid voor werknemers volgens type in 2011 .................................................................................................... 89 Tabel 46: Tevredenheid dienstencheque-werknemers over het systeem naar profiel (score) ................................................................................................. 90 Tabel 47: Aantal werknemers naar type onderneming in de loop en eind 2011 ................ 94 Tabel 48: Uitstroom uit het stelsel van de dienstencheques (2010-2011) ....................... 94 Tabel 49: Gemiddelde anciënniteit van dienstencheque-werknemers volgens profiel ........ 97 Tabel 50: Aandeel dienstencheque-werknemers dat is gestopt of van plan is te stoppen naar profiel ........................................................................................... 98 Tabel 51: Overzicht conclusies deel 3 ....................................................................... 101 Tabel 52: Aandeel dienstencheque-werknemers naar nationaliteit in 2011 .................... 108 Tabel 53: Meest voorkomende niet-Belgische nationaliteiten van dienstenchequewerknemers in 2011 ............................................................................. 108 Tabel 54: Aandeel dienstencheque-werknemers naar afkomst in 2011 ......................... 109 Tabel 55: Aandeel werknemers in België en in het dienstencheque-systeem naar nationaliteit in 2011 ............................................................................. 109 Tabel 56: Evolutie profiel dienstencheque-werknemers (2008-2011) ........................... 110 Tabel 57: Aandeel dienstencheque-werknemers naar profielkenmerken en nationaliteit in 2011 ............................................................................................... 112 Tabel 58: Aandeel dienstencheque-werknemers naar profielkenmerken en afkomst in 2011 .................................................................................................. 114 Tabel 59: Instroom van dienstencheque-werknemers in 2011 volgens nationaliteit ........ 118 Tabel 60: Aantal contracten per werknemer volgens nationaliteit ................................ 123 Tabel 61: Aandeel dienstencheque-werknemers naar arbeidsstelsel en nationaliteit in 2011 .................................................................................................. 123 Tabel 62: Aandeel opgeleide werknemers in 2011 volgens nationaliteit en afkomst ........ 126 Tabel 63: Aandeel dienstencheque-werknemers dat bijkomende opleidingen wensen te volgen, naar nationaliteit en afkomst ...................................................... 127
juli 2012
172
Tabel 64: Tevredenheid van dienstencheque-werknemers over het systeem volgens nationaliteit en afkomst (score) ............................................................. 129 Tabel 65: Tevredenheid van dienstencheque-werknemers over hun dienstenchequeonderneming volgens nationaliteit en afkomst (score) .............................. 129 Tabel 66: Uitstroom van dienstencheque-werknemers in 2011 volgens nationaliteit ....... 131 Tabel
67:
Gemiddelde anciënniteit van dienstencheque-werknemers volgens nationaliteit en afkomst ........................................................................ 131
Tabel 68: Aandeel gebruikers die problemen hebben om allochtone dienstenchequewerknemers bij hen thuis te laten werken naar profiel .............................. 134 Tabel 69: Kostprijs en terugverdieneffecten van het dienstencheque-systeem............... 155 Tabel 70: Terugverdieneffecten van de 2de orde ........................................................ 156 Tabel 71: Evolutie van de kostprijs van het dienstencheque-systeem ........................... 157 Tabel 72: Netto-respons van de werknemersenquête naar regio .................................. 177 Tabel 73: Representativiteit van de werknemersenquête naar regio ............................. 178 Tabel 74: Representativiteit van de werknemersenquête naar leeftijd .......................... 178 Tabel 75: Representativiteit van de werknemersenquête naar scholing ........................ 178 Tabel 76: Representativiteit van de werknemersenquête naar nationaliteit ................... 179 Tabel 77: Representativiteit van de werknemersenquête naar type onderneming .......... 179 Tabel 78: Overzicht van de deelnemers aan de focusgroepen...................................... 180 Tabel 79: Bewuste keuze voor het aantal werkuren volgens profiel .............................. 185 Tabel 80: Aandeel dienstencheque-werknemers werkend bij meerdere dienstenchequeondernemingen volgens profiel .............................................................. 185 Tabel 81: Tevredenheid van dienstencheque-werknemers over hun dienstenchequeonderneming naar profiel (score) ........................................................... 189 Figuren:
Figuur 1: Groei van het stelsel van de dienstencheques tussen 2004 en 2011 ................. 15 Figuur 2: Groei van het aantal gebruikers van dienstencheques tussen 2004 en 2011 ...... 16 Figuur 3: Penetratiegraad van gebruikers van dienstencheques tussen 2006 en 2011 ...... 17 Figuur 4: Evolutie van het aandeel gebruikers naar gewest tussen 2007 en 2011 ............ 19 Figuur 5: Evolutie van het aandeel gebruikers naar leeftijd tussen 2008 en 2011 ............ 21 Figuur 6: Evolutie van het aantal aangekochte cheques per gebruiker tussen 2007 en 2011 .................................................................................................... 22 Figuur 7: Evolutie van het gebruik van elektronische dienstencheques tussen 2006 en 2011 .................................................................................................... 23 Figuur 8: Aantal erkende en actieve ondernemingen tussen 2004 en 2011 ..................... 25 Figuur 9: Aandeel erkende dienstencheque-ondernemingen (op maatschappelijke zetel) naar gewest tussen 2007 en 2011 ................................................... 26 Figuur 10: Aandeel ondernemingen per provincie (maatschappelijke zetel) in 2011 ......... 27 Figuur 11: Evolutie aandeel dienstencheque-ondernemingen naar type tussen 2004 en 2011 .................................................................................................... 29 Figuur 12: Aantal dienstencheque-werknemers in de loop van het jaar (2006-2011)........ 32 Figuur 13: Evolutie aandeel dienstencheque-werknemers per regio tussen 2006 en 2011 .................................................................................................... 33 Figuur 14: Aandeel dienstencheque-werknemers naar leeftijd tussen 2006 en 2011 ........ 36
juli 2012
173
Figuur 15: Evolutie van het aantal instromende dienstencheque-werknemers (20072011) ................................................................................................... 45 Figuur 16: Voormalige situatie van dienstencheque-werknemers vóór hun intrede in het systeem volgens regio....................................................................... 46 Figuur 17: Motieven van dienstencheque-werknemers komende uit een betaalde functie om van job te veranderen volgens regio ......................................... 48 Figuur 18: Overname van vorige betaalde job door andere persoon na intrede in het dienstencheque-systeem (N=829) ........................................................... 49 Figuur 19: Aandeel dienstencheque-werknemers volgens hun werkloosheidsduur vóór hun intrede (N=693) .............................................................................. 50 Figuur 20: Motieven om te werken als dienstencheque-werknemer (N=2.827) ................ 53 Figuur 21: Wijze waarop men gekozen heeft te werken in de dienstencheques volgens regio .................................................................................................... 55 Figuur 22: Duur om werk te vinden in het dienstencheque-systeem volgens regio ........... 56 Figuur 23: Diensten die door dienstencheque-werknemers worden uitgevoerd ................ 57 Figuur
24:
Uitvoering van niet-toegelaten activiteiten door dienstenchequewerknemers naar regio ........................................................................... 58
Figuur 25: Vragen door gebruikers naar niet-toegelaten activiteiten volgens regio ........... 60 Figuur
26:
Vragen door dienstencheque-ondernemingen naar niet-toegelaten activiteiten volgens regio ........................................................................ 61
Figuur 27: Evolutie in totaal en gemiddeld aantal contracten per werknemer (20062011) ................................................................................................... 63 Figuur 28: Evolutie in het bruto uurloon van dienstencheque-werknemers (2004-2011) ... 64 Figuur
29:
Evolutie van het aandeel dienstencheque-werknemers volgens arbeidsstelsel ........................................................................................ 66
Figuur 30: Mate waarin dienstencheque-werknemers hun aantal uren bewust hebben gekozen volgens aantal gewerkte uren ..................................................... 67 Figuur 31: Evolutie in het gemiddeld aantal gewerkte uren van dienstenchequewerknemers (2005-2011) ....................................................................... 68 Figuur 32: Evolutie van het aandeel dienstencheque-werknemers met meerdere dienstencheque-werkgevers van 2008-2011 .............................................. 71 Figuur 33: Motieven van werknemers om dienstencheques met een andere betaalde job te combineren (N= 457) .................................................................... 73 Figuur
34:
Evolutie in besteedde opleidingsbedrag en aandeel opgeleide dienstencheque-werknemers door het opleidingsfonds dienstencheques (2007-2010) ......................................................................................... 75
Figuur 35: Gevolgde opleidingen door dienstencheque-werknemers volgens regio ........... 77 Figuur 36:Opleidingsbehoefte volgens het al dan niet al gekregen hebben van opleiding (N=2.790) ............................................................................................ 78 Figuur 37: Opleidingen die dienstencheque-werknemers bijkomend willen volgen ............ 80 Figuur 38: Afwezigheid van dienstencheque-werknemers wegens ziekte volgens regio ..... 86 Figuur 39: Beleid van dienstencheque-ondernemingen als de gebruiker afbelt volgens regio .................................................................................................... 87 Figuur 40: Evolutie van het gebruik van tijdelijke werkloosheid (2008-2011) .................. 89 Figuur 41: Mate waarin dienstencheque-werknemers graag in het systeem werken (N=2.952) ............................................................................................ 90 Figuur 42: Mate waarin dienstencheque-werknemers graag voor hun dienstenchequeonderneming werken (N=2.952) .............................................................. 91
juli 2012
174
Figuur
43:
Tevredenheid dienstencheque-werknemers over specifieke aspecten (N=2.873) ............................................................................................ 92
Figuur 44: Mate waarin dienstencheque-werknemers akkoord gaan over onderstaande aspecten (N=2.844) ............................................................................... 93 Figuur 45: Evolutie in het aantal en aandeel uitgestroomde werknemers in het dienstencheque-systeem (2007-2011)...................................................... 95 Figuur 46: Dienstencheque-werknemers volgens anciënniteitcategorie (N=2.826) ........... 96 Figuur 47: De mate waarin stoppen als dienstencheque-werknemer een eigen keuze is (N=286) ............................................................................................... 99 Figuur 48: Motieven om te stoppen als dienstencheque-werknemer ............................. 100 Figuur 49: Evolutie van het aandeel werknemers volgens nationaliteit 2010-2011 ......... 110 Figuur 50: Motieven om in te treden in het dienstencheque-systeem volgens nationaliteit (score) .............................................................................. 116 Figuur 51: Motieven om in te treden in het dienstencheque-systeem volgens afkomst (score) ............................................................................................... 116 Figuur 52: Tijd nodig om werk te vinden in het dienstencheque-systeem volgens nationaliteit ......................................................................................... 119 Figuur 53: Tijd nodig om werk te vinden in het dienstencheque-systeem volgens afkomst .............................................................................................. 119 Figuur 54: Wijze van instroom in het dienstencheque-systeem volgens nationaliteit ...... 121 Figuur 55: Wijze van instroom in het dienstencheque-systeem volgens afkomst ............ 122 Figuur 56: Werkuren van dienstencheque-werknemers volgens afkomst ...................... 124 Figuur 57: Keuze voor het aantal werkuren per werknemer volgens nationaliteit ........... 124 Figuur 58: Keuze voor het aantal werkuren per werknemer volgens afkomst ................ 125 Figuur
59:
Gevolgde opleidingen door dienstencheque-werknemers volgens nationaliteit ......................................................................................... 127
Figuur
60:
Gewenste opleidingen van dienstencheque-werknemers volgens nationaliteit ......................................................................................... 128
Figuur 61: Tevredenheid van dienstencheque-werknemers over specifieke aspecten volgens nationaliteit (score) .................................................................. 130 Figuur 62: Keuze van dienstencheque-werknemers om te stoppen volgens nationaliteit . 132 Figuur 63: Keuze van dienstencheque-werknemers om te stoppen volgens afkomst ...... 132 Figuur
64:
Mate waarin ondernemingen met discriminatie van allochtone dienstencheque-werknemers werden geconfronteerd door gebruikers......... 135
Figuur 65: Mate waarin dienstencheque-werknemers ooit geweigerd zijn door de gebruiker omwille van hun niet-Belgische afkomst volgens regio ................ 136 Figuur 66: Mate waarin dienstencheque-werknemers ooit geweigerd zijn door de gebruiker omwille van hun niet-Belgische afkomst volgens nationaliteit ...... 137 Figuur
67:
Mate waarin dienstencheque-werknemers ooit onrechtvaardig zijn behandeld door de gebruiker omwille van hun niet-Belgische afkomst volgens regio ....................................................................................... 137
Figuur
68:
Mate waarin dienstencheque-werknemers ooit onrechtvaardig zijn behandeld door de gebruiker omwille van hun niet-Belgische afkomst volgens nationaliteit ............................................................................. 138
Figuur
69:
Mate waarin dienstencheque-werknemers ooit onrechtvaardig zijn behandeld door hun onderneming omwille van hun niet-Belgische afkomst volgens regio ....................................................................................... 138
juli 2012
175
Figuur 70: Reactie van dienstencheque-ondernemingen bij een onrechtvaardige behandeling van werknemers door de gebruiker ...................................... 139 Figuur 71: Impact van het stelsel van de dienstencheques ......................................... 145 Figuur 72: Bruto- en netto kostprijs van het stelsel van de dienstencheques ................. 146 Figuur
73:
Redenen waarom dienstencheque-werknemers geen elektronische dienstencheques gebruiken volgens regio ............................................... 183
Figuur
74: Evolutie aandeel terugbetaalde dienstencheques volgens type ondernemingen tussen 2007 en 2011 ..................................................... 183
Figuur 75: Evolutie aandeel dienstencheque-werknemers volgens type onderneming tussen 2005 en 2011 ............................................................................ 184 Figuur 76: Wijze waarop men besloten heeft te werken als dienstencheque-werknemer volgens leeftijd .................................................................................... 184 Figuur 77: Motieven om te werken als dienstencheque-werknemer volgens regio (score) ............................................................................................... 186 Figuur 78: Motieven om te werken als dienstencheque-werknemer volgens leeftijd (score) ............................................................................................... 186 Figuur 79: Motieven om te werken als dienstencheque-werknemer volgens scholing (score) ............................................................................................... 187 Figuur 80: Motieven om te werken als dienstencheque-werknemer volgens nationaliteit (score) ............................................................................................... 187 Figuur 81: Motieven om te werken als dienstencheque-werknemer volgens afkomst (score) ............................................................................................... 188 Figuur 82: Tevredenheid van dienstencheque-werknemers over onderstaande aspecten volgens regio (score) ............................................................................ 190 Figuur 83: Tevredenheid van dienstencheque-werknemers over onderstaande aspecten volgens leeftijd (score) ......................................................................... 190 Figuur 84: Tevredenheid van dienstencheque-werknemers over onderstaande aspecten volgens scholing (score) ....................................................................... 191 Figuur 85: Tevredenheid van dienstencheque-werknemers over onderstaande aspecten volgens nationaliteit (score) .................................................................. 191 Figuur 86: Tevredenheid van dienstencheque-werknemers over onderstaande aspecten volgens afkomst (score) ....................................................................... 192
juli 2012
176
BIJLAGE 2: METHODOLOGISCHE BIJLAGE
2.1. Enquête bij dienstencheque-werknemers Om de dienstencheque-werknemers te bevragen in het kader van het evaluatieonderzoek werd een schriftelijke vragenlijst per post verstuurd naar een steekproef van 10.000 werknemers. Deze steekproef werd getrokken uit de populatie van werknemers die in de loop van 2010 werkzaam waren in het stelsel van de dienstencheques zoals aangegeven bij RSZ/RSZPPO. De steekproeftrekking zelf gebeurde door de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (KSZ). De aangeschreven werknemers konden op volledig anonieme wijze aan de enquête deelnemen door de schriftelijke vragenlijst in te vullen en met de post terug te sturen naar de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. In totaal werden 10.000 enquêtes verstuurd, als volgt verdeeld over de drie regio’s: 4.400 naar werknemers met woonplaats Vlaanderen, 4.400 naar werknemers woonachtig te Wallonië en 1.200 naar werknemers met woonplaats Brussel. Uit Tabel 72 blijkt dat de netto-respons van de werknemersenquête relatief hoog is. In totaal stuurden 3.052 dienstencheque-werknemers een ingevulde enquête terug, wat neerkomt op een netto-responsgraad van 31%. Dit is een lichte daling ten opzichte van de laatste werknemersenquête in 2007 (33%). De tabel toont ook de responsgraad naar regio. In het Brussels gewest ligt de responsgraad, net zoals in de laatste werknemersenquête, beduidend onder het nationaal gemiddelde. Tabel 72: Netto-respons van de werknemersenquête naar regio Aantal respons
Aantal enquêtes verstuurd
Netto responsgraad
Vlaams Gewest
1.385
4.400
31,5%
Waals Gewest
1.369
4.400
31,1%
261
1.200
21,8%
10.000
30,5%
Brussels Hoofdstedelijk Gewest Regio onbekend Totaal
37 3.250
Bron: IDEA Consult op basis van enquête (2011)
Deze even hoge respons voor werknemers woonachtig in Vlaanderen en Wallonië zorgt wel voor een afwijking in de verdeling van het aantal werknemers naar regio in vergelijking met de werkelijke regionale spreiding van dienstencheques-werknemers. Dit blijkt uit Tabel 73 die de respons van de werknemersenquête naar regio vergelijkt met de regionale verdeling van dienstencheque-werknemers (volgens de woonplaats van de werknemer) op basis van RVA-gegevens voor het jaar 2010.
juli 2012
177
Tabel 73: Representativiteit van de werknemersenquête naar regio Enquête Brussel
Bestand
261
8,7%
17.256
12,6%
Vlaanderen
1.385
45,9%
82.281
60,1%
Wallonië
1.369
45,4%
37.378
27,3%
Totaal
3.015
100%
136.915
100%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête en RVA-gegevens (2010)
Het aantal Vlaamse werknemers is dus ondervertegenwoordigd in de werknemersenquête (45,9% ten opzichte van 60,1%), terwijl het aandeel werknemers woonachtig in Wallonië duidelijk oververtegenwoordigd is (45,4% ten opzichte van 27,3%). Om deze vertekening te corrigeren werden alle antwoorden op vragen uit de enquête gewogen. Het gewicht van elke regio werd berekend door het feitelijk aantal respondenten van een regio te delen door het representatieve aantal voor deze regio gebaseerd op de regionale verdeling van de werknemers volgens de RVA. Wanneer antwoorden naar regio weergegeven werden, is er vanzelfsprekend gewerkt met het werkelijk aantal respondenten in elke regio. De methode van een schriftelijke enquête verstuurd met de post maakt het onmogelijk om de representativiteit van de respons te garanderen. Om deze representativiteit na te gaan, vergelijken we de respons van de werknemersenquête naar leeftijd, scholing, nationaliteit en type onderneming met RVA-gegevens over de totale werknemerspopulatie actief in het stelsel van de dienstencheques (zie onderstaande tabellen). Tabel 74 kan afgeleid worden dat werknemers onder 39 jaar ondervertegenwoordigd zijn in de enquête, terwijl 40+ers oververtegenwoordigd zijn. Hierdoor werden alle antwoorden op de enquête ook naar leeftijd herwogen. Tabel 74: Representativiteit van de werknemersenquête naar leeftijd Enquête
Bestand
1. < 30
378
12,4%
30.943
22,6%
2. 30 - 39
713
23,4%
40.390
29,5%
3. 40 - 49
1063
34,8%
41.896
30,6%
4. >= 50
899
29,4%
23.823
17,4%
3.053
100%
136.915
100%
Totaal
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête en RVA-gegevens (2010)
Uit Tabel 75 kan afgeleid worden dat de werknemersenquête voldoende representatief is wat betreft de scholing van de werknemers die geantwoord hebben. Tabel 75: Representativiteit van de werknemersenquête naar scholing Enquête
Bestand
1. Laag
1.696
57,2%
84.750
61,9%
2. Midden
1.127
38,0%
47.510
34,7%
3. Hoog
140
4,7%
4.655
3,4%
Totaal
2.963
100%
136.915
100%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête en RVA-gegevens (2010)
juli 2012
178
Uit Tabel 76 kan afgeleid worden dat de werknemers met een EU en niet EU-nationaliteit ondervertegenwoordigd zijn in de enquête. Tabel 76: Representativiteit van de werknemersenquête naar nationaliteit Enquête Belg
Bestand
2.708
89,9%
103.371
75,5%
EU-27 (excl. België)
188
6,2%
23.276
17,0%
Niet-EU-27
116
3,9%
10.269
7,5%
3.012
100%
136.915
100%
Totaal
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête en RVA-gegevens (2010)
Tabel 77 geeft ten slotte toelichting bij de representativiteit van de werknemersenquête wat betreft het type onderneming waar de werknemers tewerkgesteld zijn. De verdeling van de werknemers die de enquête beantwoordden wordt opnieuw vergeleken met RVAgegevens over de verdeling van de dienstencheque-werknemers naar type onderneming. Uit de tabel blijkt dat de respons in het algemeen representatief is naar type. Sommige types zijn licht ondervertegenwoordigd (natuurlijke personen, PWA’s, gemeenten/OCMW’s, handelsvennootschappen), terwijl andere licht oververtegenwoordigd zijn (interimbedrijven, invoegondernemingen en VZW’s ). Al bij al zit de verdeling naar type onderneming vrij goed. Tabel 77: Representativiteit van de werknemersenquête naar type onderneming Enquête Private ond.
Bestand
1.034
43,6%
62.022
45,3%
Interim
434
18,3%
21.359
15,6%
Invoegonderneming
263
11,1%
11.364
8,3%
VZW
409
17,2%
18.894
13,8%
71
3,0%
7.667
5,6%
148
6,3%
11.912
8,7%
13
0,6%
4.655
3,4%
2.37339
100%
136.915
100%
Gemeente/OCMW PWA Natuurlijk persoon Totaal
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête en RVA-gegevens (2010)
39
Van 652 is het type onderneming niet gekend.
juli 2012
179
2.2. Focusgroepen In de loop van de maand Maart 2012 werden 2 focusgroepen georganiseerd met verschillende relevante koepelorganisaties:
Organisaties actief rond allochtonen (bv. het Minderhedenforum);
Vakbonden;
Sectorfederaties (Federgon, VVSG/VSGB/UVCW, FBT, ERSV Limburg, Vlaams Invoeg Platform, Atoutei, FeBISP, VOSEC, CONCERTes….).
De lijst met deelnemers is opgenomen in onderstaande tabel. Deze focusgroepen dienden om een eerste inzicht te verkrijgen op de verschillende onderzoeksvragen omtrent diversiteit. De input van deze focusgroepen werd ook gebruikt voor de interviews bij ondernemingen. Tabel 78: Overzicht van de deelnemers aan de focusgroepen Deelnemer
Organisatie
Remans Luc
Vlaamse Vereniging van Steden & Gemeenten
Croes Inge
ERS Limburg
Giedts Sofie
Florainfo
Jughmans Ann
Vlaams platform PWA-DCO (VVSG)
Slangen Sylvie
Unisoc
Spaes Nele
Minderhedenforum
Van De Gucht Christel
ACV
Vancoillie Joeri
Vlaams Overlegplatform Sociale Economie
Delfosse Sébastien
Federgon
Domb Isaac
SAW-B
Engelaar Joost
ABVV
Huybrecht Delphine
FéBISP
Lefever Chantal
Sectoraal vormingsfonds dienstencheques
Mondelaerts Bart
Centrum voor Gelijke Kansen
Montjardin Thibault
ACLBV
Motmans Marina
Vlaams Invoeg Platform
Rombeaux Jean-Marc
VSGB/UVCW
Sohet Bénédicte
CONCERTes
Van Beveren Caroline
Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg
Van Lancker Regine
Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg
Bron: IDEA Consult
juli 2012
180
2.3. Interviews met dienstencheque-ondernemingen Vervolgens werden 12 ondernemingen diepgaand face-to-face geïnterviewd. Hier werd geopteerd om ondernemingen te bevragen met verschillende gradaties in het aandeel buitenlandse werknemers. Ook werd in de selectie van ondernemingen aandacht besteed aan de spreiding van de ondernemingen naar grootte, regio en type. De lijst van geïnterviewde ondernemingen is in orderstaande tabel weergegeven. Ondernemingen werden hierbij bevraagd omtrent de diversiteit binnen hun onderneming en de invloed hiervan op verschillende elementen zoals hun rekrutering- en opleidingsbeleid, arbeidsorganisatie, discriminatieaspecten, enz.
juli 2012
181
BIJLAGE 3: EXTRA TABELLEN EN FIGUREN Figuur
73: Redenen waarom dienstencheque-werknemers dienstencheques gebruiken volgens regio
geen
elektronische
Bedrijf werkt niet met e-cheques Gebruikers liever papier Zelf liever papier Ik ken het systeem niet Gebruikers hebben geen materiaal Te moeilijk Andere reden 0%
5%
10%
15%
20%
Gebruikers Ik ken het hebben geen systeem niet materiaal 10,8% 13,8%
25%
30%
35%
Zelf liever papier
Gebruikers liever papier
17,5%
27,6%
Bedrijf werkt niet met echeques 27,9%
23,4%
29,4%
20,6%
11,8%
18,6%
27,4%
27,6%
15,5%
15,6%
27,6%
29,1%
Andere reden
Te moeilijk
Totaal (N=2.542)
0,6%
1,8%
1. Brussel (N=156)
0,4%
2,0%
7,7%
16,5%
2. Vlaanderen (N=1.180)
0,6%
3,0%
11,1%
3. Wallonië (N=1.207)
0,7%
0,6%
10,9%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
Figuur 74: Evolutie aandeel terugbetaalde dienstencheques volgens type ondernemingen tussen 2007 en 2011 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
2007
2008
2009
2010
2011
Handelsvennootschap
28,2%
33,7%
40,0%
45,8%
50,2%
Interim
22,9%
19,8%
16,5%
14,0%
12,8%
9,0%
8,9%
8,5%
8,1%
7,1%
19,1%
17,6%
16,0%
14,3%
13,2%
Invoegbedrijf VZW OCMW en gemeente PWA Natuurlijke persoon
7,2%
6,9%
6,2%
5,6%
5,2%
11,1%
10,1%
9,5%
8,7%
8,1%
2,4%
2,9%
3,2%
3,4%
3,4%
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RVA (2007-2011)
juli 2012
183
Figuur 75: Evolutie aandeel dienstencheque-werknemers volgens type onderneming tussen 2005 en 2011 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
Handelsvennootschap
14,2%
21,0%
25,9%
34,2%
40,2%
45,3%
49,0%
Interim
41,5%
35,5%
32,1%
24,0%
19,7%
15,6%
14,2%
5,2%
7,5%
8,1%
8,1%
7,8%
8,3%
7,5%
19,3%
17,3%
16,4%
16,1%
14,5%
13,8%
13,1%
Invoegbedrijf VZW OCMW en gemeente PWA
7,6%
6,5%
5,7%
5,5%
5,5%
5,3%
5,0%
10,9%
10,3%
9,2%
9,0%
8,5%
8,3%
7,8%
1,3%
2,0%
2,5%
2,9%
3,6%
3,4%
3,4%
Natuurlijke persoon
Bron: IDEA Consult op basis van gegevens RVA (2005-2011)
Figuur 76: Wijze waarop men besloten heeft te werken als dienstencheque-werknemer volgens leeftijd
Zelf via advertentie Aangeraden PWA-statuut Substitutie RVA/VDAB/FOREM/ACTIRIS Gebruiker gevraagd Vakbond Andere 0,0%
10,0%
20,0%
30,0%
40,0%
50,0%
60,0%
RVA/VDAB/F Zelf via OREM/ACTI Substitutie PWA-statuut Aangeraden advertentie RIS 6,6% 2,1% 0,2% 31,2% 57,0%
Andere
Vakbond
Gebruiker gevraagd
1. < 30 (N=331)
1,5%
0,4%
1,0%
2. 30 - 39 (N=666)
0,5%
0,6%
3,1%
5,0%
3,9%
4,6%
26,6%
55,6%
3. 40 - 49 (N=1.015)
1,1%
0,9%
3,4%
6,9%
7,5%
12,1%
23,0%
45,1%
4. >= 50 (N=894)
0,4%
1,6%
5,1%
7,2%
8,5%
13,6%
22,5%
41,1%
Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
184
Tabel 79: Bewuste keuze voor het aantal werkuren volgens profiel
1. Brussel (N=249) Regio
Bewuste keuze 74,8%
Graag meer uren 20,7%
Graag minder uren 4,5%
2. Vlaanderen (N=1.312)
90,5%
6,5%
3,1%
3. Wallonië (N=1.377)
82,7%
12,1%
5,2%
1. < 30 (N=354)
80,9%
15,7%
3,4%
2. 30 – 39 (N=674)
87,2%
8,9%
3,9%
3. 40 – 49 (N=998)
88,6%
7,6%
3,8%
4. >= 50 (N=913)
87,7%
7,9%
4,4%
1. Laag (N=1.516)
83,9%
11,3%
4,8%
2. Midden (N=1.211)
89,3%
7,6%
3,1%
3. Hoog (N=141)
90,2%
8,1%
1,7%
1. Belg (N=2.593)
86,7%
9,2%
4,1%
2. EU-27 (excl. België) (N=198)
85,5%
12,5%
1,9%
3. Niet-EU (N=132)
81,1%
17,4%
1,5%
1. EU (N=2.519)
87,9%
8,3%
3,7%
2. Niet-EU (N=346)
76,3%
19,1%
4,6%
Private ond. (N=1.017)
84,1%
11,7%
4,2%
Interim (N=429)
85,7%
12,7%
1,6%
Invoegonderneming (N=257)
84,3%
8,8%
6,9%
VZW (N=402)
96,1%
2,0%
1,9%
Gemeente (N=3)
84,5%
15,5%
0,0%
OCMW (N=67)
88,4%
7,4%
4,2%
PWA (N=146)
90,9%
6,0%
3,1%
100% Totaal 86,3% Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
0,0% 9,9%
0,0% 3,8%
Leeftijd
Scholing
Nationaliteit
Afkomst
Type
Natuurl. Pers (N=13)
Tabel 80: Aandeel dienstencheque-werknemers werkend bij meerdere dienstenchequeondernemingen volgens profiel
1. Brussel (N=248) Regio
Leeftijd
Scholing
Nationaliteit
Afkomst
% WN dat voor meerdere ondernemingen werkt 4,3%
2. Vlaanderen (N=1.314)
2,4%
3. Wallonië (N=1.395)
2,2%
1. < 30 (N=351)
2,5%
2. 30 – 39 (N=672)
2,5%
3. 40 – 49 (N=1.018)
3,0%
4. >= 50 (N=917)
2,1%
1. Laag (N=1.535)
2,5%
2. Midden (N=1.217)
2,5%
3. Hoog (N=140)
4,6%
1. Belg (N=2.611)
2,5%
2. EU-27 (excl. België) (N=199)
3,3%
3. Niet-EU (N=132)
2,3%
1. EU (N=2.542)
2,4%
2. Niet-EU (N=347) Totaal (N=2.958) Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
4,0% 2,6%
185
Figuur 77: Motieven om te werken als dienstencheque-werknemer volgens regio (score)
Figuur 78: Motieven om te werken als dienstencheque-werknemer volgens leeftijd (score)
Geld verdienen
Geld verdienen
Flexibiliteit
Flexibiliteit
Dicht bij huis
Dicht bij huis
Sociale rechten
Sociale rechten
Sociale contacten
Sociale contacten
Werken geeft voldoening
Werken geeft voldoening
Geen ander job
Geen ander job
Uitweg uit zwartwerk
Uitweg uit zwartwerk
Opstap naar werk
Opstap naar werk
Werkervaring Werkervaring
Werd verplicht Werd verplicht
Werkloosheidsuitkering kwijt Werkloosheidsuitkering kwijt 0 0
0,5
Werkloosheids Werd uitkering kwijt verplicht
1
1,5
Werkervaring
Opstap naar werk
Uitweg uit zwartwerk
2
2,5
Geen ander Werken geeft Sociale job voldoening contacten
3 Sociale rechten
3,5
Dicht bij huis Flexibiliteit
1. Brussel
1,62
1,97
2,17
2,17
2,53
2,57
2,63
2,54
3,3
2,95
3,07
3,57
2. Vlaanderen
1,61
1,52
1,96
1,52
2,17
2,02
3
2,94
3,24
3,47
3,52
3,63
3. Wallonië
1,73
1,88
2,17
2,27
2,24
2,59
2,62
2,79
3,15
3,24
3,24
3,63
uli 2012
0,5
1
1,5
2
2,5
3
3,5
4
4 Geld verdienen
Werkloosheid suitkering kwijt
Werd verplicht
1. < 30
1,49
1,62
2,16
2,06
1,97
2,28
2. 30 - 3
1,59
1,65
2,02
2,09
2,31
3. 40 - 4
1,78
1,68
2
2,14
4. >= 50
1,87
1,78
1,94
2,17
Opstap naar Werkervaring werk
Uitweg uit zwartwerk
Geen ander Werken geeft job voldoening
Sociale contacten
Sociale rechten
Dicht bij huis
Flexibiliteit
2,73
2,77
2,93
3,27
3,32
3,7
2,14
2,9
2,86
3,22
3,42
3,5
3,57
2,28
2,23
2,88
2,92
3,39
3,38
3,41
3,61
2,42
2,4
3
2,94
3,47
3,3
3,31
3,61
186
Geld verdienen
Figuur 79: Motieven om te werken als dienstencheque-werknemer volgens scholing (score)
Figuur 80: Motieven om te werken als dienstencheque-werknemer volgens nationaliteit (score)
Geld verdienen
Geld verdienen
Flexibiliteit Flexibiliteit
Dicht bij huis Dicht bij huis
Sociale rechten Sociale rechten
Sociale contacten Sociale contacten
Werken geeft voldoening
Geen ander job
Werken geeft voldoening
Uitweg uit zwartwerk
Geen ander job
Opstap naar werk Uitweg uit zwartwerk
Werkervaring Opstap naar werk
Werd verplicht Werkervaring
Werkloosheidsuitkering kwijt 0
Werd verplicht
Werkloosheidsuitkering kwijt
0
0,5
1
1,5
2
2,5
3
3,5
4
Totaal
0,5
1
1,5
2
2,5
3
3,5
4
Werklo Uitweg Werken Werd Opstap Geen Sociale Geld osheids Werker uit geeft Sociale Dicht Flexibili verplich naar ander contact verdien uitkerin varing zwartw voldoen rechten bij huis teit t werk job en en g kwijt erk ing 1,65 1,66 2,04 2,1 2,22 2,23 2,86 2,86 3,22 3,36 3,4 3,62
1. Belg
1,65
1,63
2,02
2,02
2,17
2,18
2,87
2,88
3,2
3,4
3,44
1. Laag
1,77
1,7
2,12
2,12
2,3
2,29
2,9
2,89
3,24
3,35
3,38
3,62
2. EU-27
1,55
1,91
2,12
1,91
2,75
2,55
2,73
2,63
3,47
3,12
3,18
3,65
2. Midden
1,54
1,63
1,99
1,63
2,16
2,14
2,87
2,87
3,2
3,39
3,43
3,64
3. Niet-EU
1,58
1,92
2,39
2,4
2,44
2,74
2,88
2,9
3,37
2,91
3,02
3,57
3. Hoog
1,44
1,68
1,7
2,03
1,91
2,34
2,47
2,62
3,14
3,11
3,44
3,6
Werkloosheids Werd verplicht Werkervaring uitkering kwijt
uli 2012
Opstap naar werk
Uitweg uit zwartwerk
Geen ander job
Werken geeft voldoening
Sociale contacten
Sociale rechten
Dicht bij huis
Flexibiliteit
Geld verdienen
3,62
187
Figuur 81: Motieven om te werken als dienstencheque-werknemer volgens afkomst (score)
Geld verdienen Flexibiliteit Dicht bij huis Sociale rechten Sociale contacten Werken geeft voldoening Geen ander job Uitweg uit zwartwerk Opstap naar werk Werkervaring Werd verplicht Werkloosheidsuitkering kwijt 0
0,5
1
Werkloos Opstap heidsuitk Werd Werkerva naar ering verplicht ring werk kwijt
uli 2012
1,5
2
2,5
3
Uitweg Werken uit Geen geeft Sociale Sociale zwartwer ander job voldoenin contacten rechten k g 2,22 2,23 2,86 2,86 3,22
3,5
4
Dicht bij Flexibilitei Geld huis t verdienen
Totaal
1,65
1,66
2,04
2,1
3,36
3,4
1. EU
1,65
1,62
1,99
1,99
2,21
2,18
2,87
2,87
3,22
3,38
3,43
3,62
2. Niet-EU
1,58
1,99
2,44
1,99
2,26
2,64
2,75
2,79
3,2
3,15
3,15
3,65
3,62
188
Tabel
81:
Tevredenheid van dienstencheque-werknemers onderneming naar profiel (score)
over
hun
dienstenchequeScore
Regio
Leeftijd
Scholing
Nationaliteit
Afkomst
Type
1. Brussel
3,09
2. Vlaanderen
3,42
3. Wallonië
3,14
1. < 30
3,10
2. 30 - 39
3,30
3. 40 - 49
3,35
4. >= 50
3,44
1. Laag
3,31
2. Midden
3,30
3. Hoog
3,17
1. Belg
3,31
2. EU-27 (excl. België)
3,17
3. Niet-EU
3,23
1. EU
3,31
2. Niet-EU Private ond.
3,23 3,28
Interim
3,28
Invoegonderneming
3,26
VZW
3,35
OCMW & gemeente
3,47
PWA
3,41
Natuurlijke persoon Totaal Bron: IDEA Consult op basis van werknemersenquête (2011)
juli 2012
3,62 3,30
189
Figuur 82: Tevredenheid van dienstencheque-werknemers over onderstaande aspecten volgens regio (score)
Figuur 83: Tevredenheid van dienstencheque-werknemers over onderstaande aspecten volgens leeftijd (score)
Contacten gebruiker Contacten gebruiker Werkuren Werkuren Respect gebruiker Respect gebruiker Contacten bedrijf Contacten bedrijf Respect bedrijf Respect bedrijf Werkomgeving Werkomgeving Bereikbaarheid gebruikers
Bereikbaarheid gebruikers Hulp bedrijf bij problemen
Hulp bedrijf bij problemen Hulp gebruiker bij problemen
Hulp gebruiker bij problemen Werksfeer
Werksfeer uitgevoerde taken
uitgevoerde taken Werkdruk
Werkdruk Zwaarte job
Zwaarte job
Loon
0,0
Loon
0,0
0,5
1,0
1,5
2,0
2,5
Hulp Hulp bedrijf Bereikbaarh Werkomgevi Werksfeer gebruiker bij bij eid ng problemen problemen gebruikers
3,0
3,5
Loon
Zwaarte job
Werkdruk
Werkuren
Contacten gebruiker
1. Brussel
2,5
2,7
2,8
2,9
3,0
3,0
3,0
3,0
3,0
3,1
3,1
3,2
3,1
3,2
2. Vlaanderen
2,7
2,7
3,0
3,0
3,2
3,1
3,2
3,2
3,2
3,2
3,2
3,2
3,3
3,3
3. Wallonië
2,5
2,6
2,8
2,9
3,1
3,1
3,1
3,1
3,1
3,1
3,2
3,2
3,2
3,4
juli 2012
Respect bedrijf
Contacten bedrijf
Respect gebruiker
4,0
uitgevoerde taken
0,5
1,0
1,5
2,0
2,5
Hulp Hulp Bereikbaar uitgevoerd Werkomge gebruiker Werkdruk Werksfeer bedrijf bij heid e taken bij ving problemen gebruikers problemen
3,0
Respect bedrijf
3,5
4,0
Loon
Zwaarte job
Contacten Respect Contacten Werkuren bedrijf gebruiker gebruiker
1. < 30
2,6
2,7
2,9
2,9
3,0
3,1
3,1
3,1
3,1
3,1
3,1
3,1
3,2
3,3
2. 30 - 39
2,6
2,7
2,9
3,0
3,2
3,1
3,2
3,1
3,1
3,2
3,2
3,2
3,3
3,3
3. 40 - 49
2,6
2,7
2,9
3,0
3,1
3,2
3,1
3,2
3,2
3,1
3,2
3,3
3,3
3,4
4. >= 50
2,6
2,8
3,0
3,0
3,2
3,2
3,2
3,1
3,2
3,3
3,2
3,3
3,3
3,4
190
Figuur 84: Tevredenheid van dienstencheque-werknemers over onderstaande aspecten volgens scholing (score)
Figuur 85: Tevredenheid van dienstencheque-werknemers over onderstaande aspecten volgens nationaliteit (score)
Contacten gebruiker
Contacten gebruiker
Werkuren
Werkuren
Respect gebruiker Respect gebruiker
Contacten bedrijf Contacten bedrijf
Respect bedrijf Respect bedrijf
Werkomgeving Werkomgeving
Bereikbaarheid gebruikers Bereikbaarheid gebruikers
Hulp bedrijf bij problemen
Hulp bedrijf bij problemen
Hulp gebruiker bij problemen
Hulp gebruiker bij problemen
Werksfeer
uitgevoerde taken
Werksfeer
Werkdruk uitgevoerde taken
Zwaarte job Werkdruk
Loon Zwaarte job
0,00 Loon
0,0
0,5
1,0
1,5
2,0
2,5
Hulp Hulp bedrijf Bereikbaarh Werkomgevi gebruiker bij bij eid ng problemen problemen gebruikers
3,0
3,5
Loon
Zwaarte job
Werkdruk
uitgevoerde taken
Werksfeer
Respect bedrijf
Contacten bedrijf
Respect gebruiker
Werkuren
Contacten gebruiker
1. Laag
2,6
2,7
2,9
3,0
3,1
3,1
3,1
3,1
3,1
3,2
3,2
3,2
3,2
3,3
2. Midden
2,6
2,7
2,9
3,0
3,1
3,1
3,1
3,2
3,2
3,2
3,2
3,2
3,3
3. Hoog
2,6
2,7
2,9
2,9
3,1
3,2
3,2
3,1
3,2
3,2
3,2
3,3
3,3
juli 2012
Loon
4,0
0,50
1,00
1,50
2,00
2,50
3,00
3,50
4,00
Hulp Hulp Bereikb Contact uitgevo gebruik bedrijf Werko Contact Respect Zwaart Werkdr Werksf aarheid Respect Werkur en er bij bij erde mgevin en gebruik gebruik gebruik e job uk eer bedrijf en taken proble proble g bedrijf er ers er men men
Totaal
2,6
2,7
2,9
3,0
3,1
3,1
3,1
3,1
3,1
3,2
3,2
3,2
3,3
3,3
1. Belg
2,62
2,71
2,94
2,98
3,12
3,13
3,14
3,16
3,14
3,16
3,16
3,21
3,30
3,34
3,4
2. EU-27
2,60
2,73
2,80
2,93
3,10
3,08
2,97
3,08
3,09
3,23
3,09
3,23
3,07
3,30
3,3
3. Niet-EU
2,60
2,47
2,79
2,87
3,12
3,02
3,13
2,86
3,00
3,10
3,17
3,18
3,10
3,25
191
Figuur 86: Tevredenheid van dienstencheque-werknemers over onderstaande aspecten volgens afkomst (score)
Contacten gebruiker Werkuren Respect gebruiker Contacten bedrijf Respect bedrijf Werkomgeving Bereikbaarheid gebruikers Hulp bedrijf bij problemen Hulp gebruiker bij problemen Werksfeer uitgevoerde taken Werkdruk Zwaarte job Loon 0,00
juli 2012
0,50
1,00
1,50
2,00
2,50
Hulp Hulp bedrijf Bereikbaarhe Werkomgevi gebruiker bij bij id gebruikers ng problemen problemen 3,12 3,13 3,14 3,14
Loon
Zwaarte job
Werkdruk
uitgevoerde taken
Werksfeer
Totaal
2,62
2,70
2,92
2,97
3,12
1. EU
2,63
2,72
2,94
2,98
3,13
3,13
3,14
3,17
3,15
2. Niet-EU
2,55
2,56
2,79
2,85
3,03
3,07
3,15
2,93
3,01
3,00
3,50
4,00
Respect bedrijf
Contacten bedrijf
Respect gebruiker
Werkuren
Contacten gebruiker
3,15
3,16
3,21
3,28
3,33
3,16
3,16
3,21
3,31
3,34
3,19
3,17
3,19
3,08
3,24
192