4026
4027
4028 2298. Willy JONCKHEERE : Met dank geplukt uit de nieuwsbrief van het Ename Expertisecentrum voor Erfgoedontsluiting vzw.
Europese herinneringsplaatsen samengebracht in Deinze Op 21 en 22 oktober, kwamen vertegenwoordigers uit 7 Europese landen samen in Deinze om te debatteren over het hoe en waarom van de herinnering aan oorlogsmisdaden op burgers in Europa tijdens WO II. Aanleiding was de herdenking van de executies van burgers in Vinkt (Deinze) tijdens de meidagen van 1940. De heer Herman Van Rompuy, President van Europa, nam actief deel aan de academische zitting en bracht hulde aan de slachtoffers. In samenwerking met de Stad Deinze, met steun van de Provincie Oost-Vlaanderen en met medewerking van het Instituut voor Veteranen en de Vereniging Vinkt Mei 1940, organiseerde het Ename Expertisecentrum voor Erfgoedontsluiting een Europese workshop op het kasteel Ooidonk met als thema de herinnering aan het collectieve geweld op burgers tijdens WO II. Er werd een antwoord gezocht op vragen zoals: Welke herinnering wil men bewaren en hoe presenteert men dit aan de jeugd of aan toekomstige generaties? Legt men best de nadruk op wat er lokaal is gebeurd of draagt men best een universele boodschap uit? Hoe kan men aan de herinnering vorm geven? enz.
Geschiedkundigen, sitebeheerders, onderwijsdeskundigen, filosofen, architecten en erfgoedspecialisten uit Villeneuve d’ Ascq (Frankrijk), Oradour (Frankrijk), Putten (Nederland), Marzabotto (Monte Sole) (Italië), Sant' Anna di Stazzema (Italië), Michniów (Polen) en Vinkt (België) – stuk voor stuk plaatsen waar tijdens WO II oorlogsmisdaden op burgers zijn gepleegd – gingen met elkaar in debat. Aandacht ging ook uit naar de oorlogsmisdaden op burgers in Duitsland. Dr. John Carman van de Universiteit van Birmingham verzorgde de openingslezing en vatte de resultaten samen op de plechtige academische zitting in de kerk van Vinkt.
4029
In de aanloop naar het evenement werkten de scholen van de Stad Deinze (laatste graad) aan een educatief project rond hetzelfde thema. Dit resulteerde in verschillende vredesboodschappen die werden aangebracht op een levensgrote replica van de executiemuur van Vinkt. Ook Herman Van Rompuy schreef er een boodschap op. De aanwezigheid van de Europese President was meer dan alleen symbolisch. De Europese Unie is kunnen ontstaan als antwoord op de gruwel van de Tweede Wereldoorlog. Nu Europa steeds zelfbewuster haar identiteit uitbouwt, is er een kans om ook de minder aangename aspecten van ons verleden daarin een plaats te geven. Foto’s : © Ive Steyaert
2299. KGK-erelid Willy Tack kon voor zijn blog in het Nieuwsblad, via de dienst Communicatie van de stad Deinze, de tekst vastkrijgen van de toespraak van Herman Van Rompuy, president van Europa.
Waartoe een mens in staat is. Toespraak ter gelegenheid van de 70e herdenking van de Meidagen in Vinkt. 22 oktober 2010. Op 27 mei 1940 was wijlen mijn vader 17. Hij stond hier op de wei in Vinkt. Hij bereidde zich voor op de executie zoals tientallen anderen. Maar door een plotse beslissing van de Duitsers kon hij met andere niet-Vinktenaren naar huis. Zijn vader stond al dagen op de uitkijk wachtend op de terugkeer van zijn oudste zoon. Achttien jaar later vertelde hij het verhaal van de tragedie van Vinkt aan zijn kinderen op een avond in het toenmalig Belgisch Congo. Ik zie hem dat nog vertellen aan zijn tienjarige oudste zoon en de anderen. Het zou hem tekenen voor het leven. Ik ben hier deze namiddag om bij u te zijn op die zeventigste verjaardag. Om die eenvoudige reden. Het blijft onbegrijpelijk hoe slecht mensen voor mekaar kunnen zijn en hoe slecht men hen kan maken. Angst om het eigen leven kunnen de moord op eenvoudige onschuldige mannen en vrouwen van een landelijk dorp in Vlaanderen nooit verantwoorden. Maar vandaag denken we niet aan de moordenaars maar aan de lieve doden. Na hen zouden er nog miljoenen volgen tot in 1945 aan de barbarij een einde kwam. Het was het begin van een verschrikking. Europa is tot stand gekomen om nooit meer 'Vinkt' mee te maken. De Unie heeft een einde gemaakt aan de schijn van een schaduw van oorlog tussen Duitsland, Frankrijk en Groot-Britannië.
4030 Ik ben geboren in 1947 en voor mijn generatie is er nooit oorlog geweest. We vergeten het niet omdat onze ouders erover konden vertellen of hun eigen verhaal hadden. Voor onze kinderen is de oorlog nog verder af. Zij kunnen vergeten dat mensen tegen mekaar kunnen opgezet worden, dat anderen als minderwaardig kunnen aanzien worden, dat volkeren belangrijker zijn dan mensen. Elke mens telt. Elke mens is gelijkwaardig aan de andere. Wees voor anderen wat je wil dat zij voor jou zouden zijn. Dat is geen naïeve visie. Het is de enige manier om te overleven en om zelf gelukkig te zijn. De liefde moet sterker zijn dan de macht, zeker de brutale macht. Door 'Europa' konden wij opnieuw normale mensen zijn die samen werken, samen bouwen aan een toekomst. De Unie is het werk van verzoening en solidariteit. Natuurlijk willen wij welvaart en welzijn en ook daarvoor hebben wij Europa nodig maar zonder die ziel van samenwerking tussen volkeren is er geen Europese gedachte. Foto © Ive Steyaert
Nous sommes ici cet après-midi pour être avec nos morts. Ils n'ont pas disparu de notre mémoire ni des cœurs de leurs familles. Nous sommes ici pour les faire renaître cet aprèsmidi d‟automne. Europe was build on the graves of these deaths - and of millions and millions of others. Europe is a work of peace and reconciliation. It is the most generous idea for decades and even centuries. European unification made war impossible. War is the opposite of human dignity. Het volk van Vinkt is edelmoedig. Ik hoor de 'spekpater' nog vertellen hoe hij hier na de oorlog predikte voor zijn Duitse rugzakpriesters en hoe hier de vrijgevigheid van deze zo getroffen gemeente tegenkwam. Wij mogen nooit vergeten maar we zijn zoveel groter als we verzoenen en boven ons verdriet en onze woede kunnen uitstijgen. Onze toekomst, die van ons land, van Europa, van de wereld ligt in samenwerken, niet in tegenwerken. Natuurlijk moet iedereen zijn deel doen, maar indien nodig, moeten wij de eerste stap zetten. De dood van de mensen van Vinkt en de naburige gemeenten is zinloos. Wij kunnen er alleen een zin aan geven door ervoor te zorgen dat het nooit meer kan gebeuren. En dat is ons gelukt. Dat is een groot teken van hoop. Wij zijn kinderen van de hoop ook op deze droeve dag. De doden verlaten ons niet. De vrede mag ons nooit verlaten. 2300. Stadsdichter Martin Carette vertolkte het zo: SCHATKAMER monument voor de levenden met bezoek sprak moeder soms nog over aimé of over maria, over zijn golvende haren, over haar blauwe ogen. hoe ze dikwijls hadden gelachen, dat ze samen met hun kinderen
4031 twintig was, die vroege zomer, en dat ze nog samen kersen hadden geplukt. in haar woorden klonk iets waarin ik pas later een vorm van liefde herkende, de onvervulde. haar stem stokte dikwijls. ze werd twintig die zomer en oud, voor altijd doodsbang om haar latere zonen. ze verkankerde lang voor haar tijd. haar mond werd een muur, een wonde, later fluisterden haar lippen van steen zoetheid en een vreselijk geheim in het oor van een vader, die onthield en bleef leven, tot lang na haar tijd, maar nooit meer wist hoe, nooit meer durfde, keelkramp zijn taal. woede, vloek in de stilte. hun beide monden een muur. als bloed, als woorden over de lippen, druipt uit zijn littekens de vrede. jong als de echo klinkt zij door in eeuwige namen, die waar ook ter wereld altijd vertellen waartoe de mens in staat is.
Foto ©Ive Steyaert
zij werd twintig die zomer en oud, ze werd alle namen. ze versteende, die zomer, ze werd eeuwig. een muur, een monument, schatkamer van de pijn van een stad, van de wereld. het vlees werd weer woord, als in den beginne.
2301. Paul HUYS (nr. 557) - Deinzenaars over “Mei 1940. België op de vlucht”. Aan de beroerde meidagen van 1940 heb ik nog een levendige herinnering. Zoals zovele anderen in onze straat ging ook ons gezin op de vlucht anderhalve week na het uitbreken van de oorlog (op 20 mei stonden de Duitsers voor de poorten van Gent). Mijn ouders - met hun vier kinderen (resp. mijn oudste zus van acht, ikzelf bijna zeven en een tweeling van anderhalf jaar oud) - vertrokken op een warme lentemorgen met twee fietsen en een dubbele kinderwagen, richting Ronse, waar mijn grootouders van moederszijde woonden. We geraakten tot voorbij “‟t Souvereintje”, op het eind van Petegem, bijna aan de grens met Kruishoutem, en hoorden daar van mensen die uit Oudenaarde kwamen, dat aldaar de Scheldebrug door het leger was gedynamiteerd en vernield en dat we dus niet in Ronse zouden geraken. Terug naar huis dus, in de Gentstraat, en ‟s anderendaags andermaal vertrokken, ditmaal noordwaarts, op weg naar onze andere grootmoeder, in Lotenhulle. De Leiebrug en de Vaartbrug waren toen nog open. We bleven een tiental dagen in Lotenhulle, dat bij de capitulatie op 28 mei 1940 in volle frontlinie lag en ook duchtig beschoten werd. Ook daar zaten we met schrik en beven in de kelder, tot alles definitief voorbij was. Het huis van mijn oom, honderd meter verder in dezelfde straat waar wij toen verbleven, was platgebombardeerd … We hadden evengoed, of beter zelfs, thuis kunnen blijven, in de Gentstraat, waar we na onze terugkeer onze woning onbeschadigd aantroffen, weliswaar met opengestampte voordeur en enigszins geplunderd, allicht door (Belgische? of Duitse?) soldaten en/of door weinig scrupuleuze buren. In de tuin waren enkele obussen gevallen, die
4032 o.m. gaten hadden geslagen in de betonnen platenmuur tussen onze tuin en die van de buurman, slager Hector Duyvejonck. Deze herinneringen kwamen opnieuw bij mij op toen ik, tijdens de jongste nazomer, een pas verschenen boek las, getiteld “Mei 1940. België op de vlucht” 1. Boeiend van inhoud en meeslepend geschreven, met uitvoerige getuigenissen uit eigentijdse oorlogsdagboeken van toen en/of geput uit latere gedenkschriften, (lokaal-)historische studies en interviews. Ook de oorlogsgebeurtenissen in Deinze staan erin vermeld (hfdst. 8 – “Schelde en Leie”, pp. 161-186), o.m. over de burgerslachtoffers aan de Vaartbrug en over de moordpartijen in Vinkt en Meigem. Tot mijn verbazing las ik in dat hoofdstuk ook een paar bladzijden interviewtekst met … Paul Delmeire (°1930), de oudste zoon van dokter Delmeire uit de Kortrijkstraat. Hij bericht er over drie persoonlijke herinneringsmomenten uit mei ‟40: a. het graven van een gebetonneerde schuilkelder (“onderstand”) in de dokterstuin; b. de obussen die tijdens de beschieting in de tuin terechtkwamen en die er een paar oude bomen, de serre en het tuinhek (kant Ommegangstraat) vernielden; c. de eerste (“goede!”) contacten met de Duitse soldaten, die in de dokterstuin kampeerden. Moeder Delmeire (geb. Christiane Torck) was het jaar voordien gestorven, in het kraambed van haar jongste zoon, Roger. Paul Delmeire vermeldt ook de twee huishoudsters in het doktersgezin, m.n. “Tante Irma” (= Irma Marie Strobbe, ° 1881) en “Adrienne” (= Adrienne Van Praet, ° 1916), en de tuinman “Gaston”. Wegens het geldende copyright en het citeerverbod mag ik daar niets uit citeren, jammer, maar men leze het in het boek zelf na (pp. 182-183 , resp. p. 252). Wel bleef ik mij afvragen, hoe precies iemand als Paul Delmeire met een interview in dit boek was terechtgekomen… Tot mijn aandacht getrokken werd door de namen van het auteursechtpaar: Misjoe Verleyen en Marc De Meyer. Natuurlijk! Het ging om Deinzenaar Marc De Meyer, stiefbroer geworden van de kinderen-Delmeire, nadat de dokter-weduwnaar in november 1948 was hertrouwd met de weduwe van de verzetsman Karel De Meyer, die in 1943 in het nazikamp Sonneburg/D.om het leven was gebracht. Marc De Meyer (°1941) studeerde later geschiedenis aan de K.U.Leuven, werkte mee aan diverse handboeken-geschiedenis en was leraar aan het Paridaensinstituut in Leuven, waarvan hij de geschiedenis beschreef in De kleine memoires. Zijn vrouw, Misjoe Verleyen (°1948), dochter van de onderwijsinspecteur-en-jeugdauteur Cyriel Verleyen, studeerde eveneens geschiedenis aan de K.U.-Leuven, werd lerares en later (1979) journaliste bij Knack, waar ze vooral berichtte over buitenlandse politiek, onderwijs en - uiteraard ook geschiedenis. Ze werkte recent mee aan het boek Vrouwen naast de troon. Koninginnen van België (verschenen 2009). Deinzenaars zijn blijkbaar overal actief. En ze zijn ook wel te vinden, voor wie verder kijkt dan de eigen straat. 1. M. Verleyen & M. De Meyer, Mei 1940. België op de vlucht (Manteau, 2010), 272 pp.
2302. André HEYERICK : Het begin van de cinema in Deinze Gebruikte afkortingen: KOKK : Kontaktblad van K.O.K. KGKC : Contactblad van K.G.K. DM: De Morgen; socialistisch weekblad voor het arrondissement Gent, uitgegeven te Gent. VOR: Voor Ons Recht; opvolger van DM. GvD: Katholiek Deins weekblad " De Gazette van Deynze". DB: Liberaal Deins weekblad "De Deynsche Burger". Vooruit: socialistisch dagblad. [Geen verband met het vroegere liberale partijlokaal of de liberale toneelkring "Vooruit" te Deinze] GDOF1 of 2: "Groot Deinze in Oude Foto's", deel 1 of 2, door Stefaan De Groote en Denis Pieters. DOP1, 2 of 3: "Deinze in oude prentkaarten", deel 1, 2 of 3, door Herman Maes. BGD1993/31: jaarboek K.O.K./K.G.K. 1993 blz. 31.
4033 De eerste sporen van een cinamavertoning in Deinze vond ik in DM. "Vrijdag 1 november 1907: Ville de Deynze, Grand' Place. The original American cinematographe (electro bioscoop) over "Leven van Christus". Over de strekking van deze film heb ik niets gevonden. Vermoedelijk was hij echter niet bij iedereen in de smaak gevallen, want twee volgende aanvragen voor een filmvoorstelling werden door het Schepencollege geweigerd. Op 13 maart 1909 betrof het de vraag van de heer Geisler "om op zondag 21 maart een "cinematographe" op te richten" en op 9 oktober 1909 wees het College de vraag af van "eenen fooreman" om gedurende enige dagen een cinematograaf in de stad te mogen plaatsen. Maar spoedig moest het Schepencollege de strijd tegen de "verderfelijke" cinema opgeven. In DM d.d. 22 september vond ik volgende aankondiging van bestuurder-eigenaar J.B. Gerard: "Ter gelegenheid van Petegem-kermis in het jaar van de dood van vliegtuigpiloot Kapitein Ferber [1909] slechts 4 dagen in cinema Ideal, staanplaats Nieuwstraat (bij de Statie) verschillende filmen". Ook in DM vond ik nog "gedurende enkele dagen Cinematographe Moderne uit Brussel bij F. Claeys, Statiestraat 12 Deinze". In 1910 scheen er een echte doorbraak te komen: In DM kondigde een mijnheer Delambre bestuurder van de "Grote Cinema Moderne" aan: "Vanaf zondag 20 november 1910, elke dag een ander programma in de Grote zaal van Vooruit". Ook DB berichtte: op 27 november 1910: "Zaal Vooruit Grote Cinema Moderne”, telkens afwisselende en prachtige cinematografische vertoningen. Zondag 4 en 8 u., maan- en donderdag 8 u. Prijzen plaatsen: beneden 50 ct, boven 30 ct; kinderen onder 10 j. half geld". Maar waarschijnlijk werden slechts sporadisch 1 voorstellingen gegeven. Want in die zaal, die feitelijk de "toneelzaal" was van de toneelkring Vooruit, grepen naast de toneelvoorstellingen nog andere activiteiten plaats. Ook Herman Maes vermeldde in zijn boek over toneelkring Vooruit: "Vanaf 1910 werd de zaal verhuurd aan een cinema-uitbater alleen voor de wintermaanden". Filmvoorstellingen bleven echter nog jarenlang een kermisattractie:, want op 11 februari 1911 kreeg Geisler de toelating voor een cinematografische voorstelling in een tent. Met Nieuwjaar mocht hij zelfs een cinemavertoning geven in de zaal van E. Yde [aan de Knok]. Ook op 15 september (nakermis Deinze) en 8 oktober 1912 (waarschijnlijk kermis in Petegem) grepen 's avonds filmvoorstellingen plaats in open lucht. Na de Eerste Wereldoorlog vond de Cinema Moderne een vaste stek. De zaal was gelegen aan de Brielstraat2. Volgens GDOF1 blz. 43 was de zaal (400 zitplaatsen) ondergebracht in 3 een schuur achter het gebouw dat fungeerde als "Carrosserie & Garage Moderne" . Op het strooibriefje, dat de vertoningen van zondag 18 en maandag 19 april 1920 aankondigde, is er sprake van een benedenzaal en een bovenzaal. Ik weet niet of de vertoningen permanent wekelijks plaats grepen. In Vooruit vond ik slechts aankondigingen voor vertoningen op 9 november 1919, 30 mei 1920, 27 maart 1921, 4 september 1921; vanaf 26 februari 1922 werd de zaal niet meer vernoemd, wel de Volkskring. Ik vond wel nog een voorstelling op 11 november 1923. Maar intussen gingen dus ook in de Volkskring filmvoorstellingen door, waarschijnlijk het gezegde indachtig "if you can not beat them, join them". Naar verluidt kreeg de deken vooraf de gelegenheid te bepalen welke scènes "onzedelijk" waren en dus (letterlijk) geknipt moesten worden. In GDOF1 vond ik op blz. 19 een strooibriefje van "Cinema Volkskring betreffende prachtige cinemavertoningen op zondag 7, maandag 8 en dinsdag 9 september 1919, telkens om 7 1/2
4034 ure 's avonds. Ter gelegenheid van de kermis zal de grote Feestzaal van den Volkskring met bloemenkransen en nationale vlaggen rijk versierd en buitengewoon elektrisch verlicht zijn". Dit "buitengewoon" wijst erop dat er normaal (nog) geen elektrische verlichting was. Inderdaad keurde de Deinse Gemeenteraad slechts op 22 september 1923 een contract goed met de Société d'electricité de l'Ouest de la Belgique 4. Hierdoor kreeg die Maatschappij de vergunning om in kern-Deinze een elektriciteitsnet uit te bouwen. De elektrificatie is dus gebeurd vanaf 1924. Vroeger werd de nodige elektriciteit (bv. voor filmvoorstellingen) opgewekt door generatoren 5. De GvD kondigde ook voor woensdag 25 en donderdag 26 december 1919 twee verschillende cinemavertoningen aan, enkel voor de leden van de Volkskring. Ook DM (in een humoristische rubriek "Strijdpenning") vermeldde nog een filmvoorstelling in de Volkskring op 26 februari 1922. Waarschijnlijk was dit een reactie op een donderpreek in de kerk tegen de "slechte films", om aan te tonen dat er ook in "onverdachte" zalen films gedraaid werden6. Het kan er ook op wijzen dat cinema De Volkskring een versnelling hoger schakelde. Een citaat in Vooruit van 29 juli 1923 ("de Volkskring, die de Pulle moest dood doen") wijst in die richting. Het draaide echter anders uit, maar laten we niet vooruitlopen. Toen de socialistische coöperatieve "Voor Ons Recht" op 23 maart 1922 een nieuw lokaal7 8 inhuldigde met de opening van de grote feestzaal was in het gebouw een machinekamer voorzien voor het opwekken van elektriciteit. Die "feestzaal" werd voornamelijk gebruikt voor cinemavoorstellingen, maar er grepen ook toneelvoorstellingen plaats en uitzonderlijk andere partijfeesten 9. Alhoewel er beneden en 10 op het balkon 746 zitplaatsen waren, was de zaal soms te klein . In die beginfase werden er natuurlijk enkel "stille films" gedraaid (begeleid door een 11 "symfonisch orkest") in zwart-wit; uitzonderlijk werd op 18 november 1922 een nieuwigheid vertoond, een bijfilmpje in kleur. De eigenlijke doorbraak van de kleurenfilm in Deinze zou echter nog bijna 10 jaar op zich laten wachten. Verschillende aspecten van deze filmvoorstellingen werden reeds behandeld in vorige artikels: "Kinderen niet toegelaten"12, speeldagen in de cinema 13, muziekbegeleiding bij stille films14, "cinema-ingangsprijzen"15, "kinema-prijskampen" 16. Op 29 juli 1923 luidde het in VOR dat "de Moderne en de Volkskring toe zijn". Dit bericht werd bevestigd op 13 april 1924, in een reactie op een sermoen van de onderpastoor van Deinze17. Toch bleef Cinema Moderne nog een tijdje bestaan; André Vanmaldeghem (° 1920) herinnert zich dat hij in zijn jeugd de Cinema Moderne bezocht; hij moest hiervoor een trap beklimmen. 18 Ook de Volkskring werd heropend en door de pastoor aanbevolen . Mede als reactie op die sermoenen en artikels in parochiebladen 18 legden de uitbaters van cinema Voor Ons Recht tegenover de goegemeente de nadruk op de "goede zeden". Dit blijkt bv. uit het feit dat er in de publiciteit voor de film "De naakte vrouw" op 4 juni 1927 op gewezen werd dat in de film geen naaktscènes voorkwamen. Die goeie ouwe tijd!19 In oktober 1931 werd de vernieuwde zaal Cine Palace, toebehorende en palende aan het 20 Liberaal Huis op de Markt, geopend . Waarschijnlijk was de (cinema)zaal uitgerust met de nieuwste snufjes. Van 1 juli tot 3 september 1932 sloot men cinema Voor Ons Recht om de nodige aanpassingen uit te voeren voor klankfilmen 21.
4035
De cinema's beleefden hoogdagen tijdens de Tweede Wereldoorlog; voor sommige films moesten er zelfs banken gezet worden in de "orkestbak". Maar na en ingevolge (?) de opkomst van de televisie verdwenen de drie Deinse cinema's. 1. Vóór 20 november en na genoemde vertoning (in DB op 4, 11 en 18 december 1910) vond ik geen aankondigingen meer, zelfs niet op Kerstdag of een andere feestdag. 2. Als adres op de strooibriefjes stond Markt 14. 3. Zie GDOF1, blz. 42. Tot hetzelfde pand (met dezelfde eigenaar Arthur Verhaest, aangeduid als rijtuigmaker-herbergier) behoorde ook het hoekhuis Brielstraat/Markt, zijnde café "In het vliegend Peerd". Zie ook KOKK, blz. 329 en BGD 1997, blz. 204 en 205. 4. Deze Maatschappij verdeelde elektriciteit, opgewekt in de centrale van Zwevegem. 5. In kern-Deinze bestond ook reeds jaren een "Gasgesticht", dat gas leverde voor verlichting en huishoudelijk gebruik. 6. VOR d.d. 21 december 1919 berichtte ook reeds spottend over de cinema in de Volkskring die vertoningen geeft op zondag vanaf 13 u. en zelfs op Allerheiligen. 7. Zie BGD1993, vanaf blz. 5. 8. Zie BGD1993, blz. 34. 9. Zie BGD1993, blz. 39. 10. Zie BGD1993, blz. 40. 11. In Deinze bestond dit orkest slechts uit 2 tot 5 muzikanten. Zie ook KOKK, blz. 400, nota 487. 12. KOKK, blz. 702, nota 766. 13. KOKK, blz. 685, nota 755. 14. KOKK, blz. 400, nota 487; blz. 412, nota 496; blz. 430, nota 518; blz. 449, nota 545. 15. KOKK, blz. 609, nota 693. 16. KOKK, blz. 303. 17. KOKK, blz. 609, nota 693; blz. 664, nota 741: "Maar nu de Volkskring-cinema en ook de Moderne toe zijn, kon heer onderpastoor(ke) het niet langer uithouden en viel in zijn sermoen van zaterdag laatst bovenarms op de cinema's - er is er maar één meer, die van Voor Ons Recht - om ze voor gemeen en slecht uit te schelden. Pardon, heer pastoor(ke), Voor Ons Recht heeft de rechtspersoonlijkheid en staat in voor de goede zeden en moraal van al de filmen op zijn cinemadoek vertoond. Tracht eens van de naaktlopers uwer vrienden dezelfde zedelijkheid te krijgen". 18. KOKK, blz. 1271 vermeldt: "In 1934 schreef men in een parochieblad: De kinema is een school van onzedelijkheid, slecht leven, leugen en misdaad. Is het dus God niet tergen met den kinema te bezoeken zonder een strenge keus te doen onder de vertooningen ? Christen menschen geven dikwijls publieke ergernis met schaamtevrije filmen te gaan zien en doen zonde. Wee de ergernisgever". 19. Die goeie ouwe tijd: Toevallig vond ik in de notulen van de Deinse Gemeenteraad d.d. 29 november 1903 een aanvulling op de "reglementen op de policie". "De snelheid van den gang der automobielen en motocycles mag nooit 30 kilometer per uur te boven gaan in vlakke veld en 10 kilometers in het doorrijden van huizengroepen.", zoals bepaald in het K.B. van 16 augustus 1899 (in uitvoering van de Wet van 1 augustus). Deze beslissing van de Gemeenteraad vervolgde: "Aanziende dat deze schikkingen dringend (Dringend na vier jaar? Waren er misschien veel ongelukken gebeurd ?) met de grootste strengheid dienen toegepast te worden; Aanziende dat, op de hierna aangeduide punten, de overdreven snelheid der automobielen gevaarlijk is voor het publiek; Onafhankelijk van de toepassing der voorafgaande teksten, alsook van het recht van de agenten der overheid om, telken keer zij zulks nodig achten, aan de geleiders van voertuigen te bevelen hunne snelheid tot die van den mansstap te verminderen, is aan de geleiders van automobielen, motocycles en motocycletten de verplichting opgelegd hunne snelheid van gang tot 5 kilometers per uur te bepalen op de hierna aangeduide plaatsen: Aan de bruggen en aan den omdraai of de kruising van straten binnen het bebouwde gedeelte der stad, welk gedeelte zich uitstrekt tot aan de vaartbrug, de brug in de Oude Gentstraat en de grensscheiding onzer stad met de gemeente Petegem in de Gentstraat en in de Kortrijkstraat". 20. Zie BGD1993, blz. 107, noot 90.
4036 21. Zie ook KOKK, blz. 412. Voor de verdere geschiedenis van cinema Voor Ons Recht zie BGD 1993, blz. 42 en vlg.
2303. Paul HUYS (nr. 558) – Losse bedenkingen bij een TV-reportage over Raoul De Keyser Op 7 oktober 2010 laatstleden keek ik op “Canvas”, met intense belangstelling, naar een goedgemaakt TV-programma van het productiehuis “De Goudvis” over onze stadsgenoot, schilder Raoul De Keyser, die net dit jaar tachtig is geworden. Mooie aanleiding dus voor een terugblik. Het begon, leuk getrukeerd, met een paar goudvisjes die in een egaal-blauw schilderij van Raoul voorbijzwommen, als ware zijn schilderij de wand van een aquarium. Ik dacht: knap gevonden, dat belooft. En het werd inderdaad een boeiende reportage, met enige terugblik (o.m. naar de jaren ‟70, waar een zoveel jongere en heel actieve De Keyser aan het werk getoond werd), maar toch met de nadruk op het werk van de recente(re) jaren. Ik zag o.m. met genoegen beelden terug uit de retrospectieve “Replay 2009”, die ik ook zelf een jaar gelden in het Kunstmuseum van Bonn had bezocht. Waarbij ik toen, voor mezelf, de bedenking maakte: “Waarom krijgen we zoiets nu niet eens in Deinze zelf, in Raouls geboortestad, te zien? Maar goed - Bonn dus, allicht door niet veel andere Deinzenaars gezien. Het viel mij op, met hoeveel bewondering en enthousiasme, met hoeveel begrip en inzicht en visie de Duitse curator (nomen nescio) van het Bonnse “Replay” over het werk van Raoul wist te berichten. Wàt een verschil met onze Jan Hoet, die in dit programma ook af en toe mocht meelopen, meestal achter Raoul aan, en die het niet veel verder schopte dan tot uitspraken als “Goed hé!” en “Schoon hé!, nogal stuntelig gebracht trouwens. „k Wist overigens niet dat een term als “schoonheid” (nog) tot het artistiek vocabularium van onze kunstpaus mag behoren. Jan Hoet is beter als hij, uit de losse pols, zijn briljante kennis van de actuele kunstscène kan illustreren met het jongleren van namen van (liefst) buitenlandse vedetten, genre Paul Caulfield e.a.m. Raoul leek wel eventjes verrast, maar pikte clever aan. Maar passons. In het programma liep ook ene Wim Opbrouck rond, onze recentste Gentse theaterdirecteur, die zijn bewondering welsprekend wist te formuleren, met nauwverholen Bourgondische overdaad overigens. Er was ook een Nederlander, Bernard De Wulf, een kunsthistoricus allicht - of is hij gewoonweg een schrijver? - die met veel empathie, én kennis van zaken, heel zinnige dingen over Raoul en zijn werk wist te vertellen. Museumconservator Robert Hoozee, rustiger en bedachtzamer dan zijn (ex-)collega Hoet, kon even zinvol zijn zegje hebben over die magnifieke schenking van de honderden De Keyser-tekeningen, die nu in de Gentse museumcollectie zijn opgenomen. De “show“ ervan, in het Museum in de herfst van 2009, blijft mij nog levendig bij als een heuglijke artistieke belevenis. Het is goed dat zo een belangrijk deel van Raouls artistieke erfenis in der Gentse museumtempel berust, veilig en beschut – én beschikbaar voor bestudering (al bestaat daar nu al een degelijk catalogusboek van). De vergelijking tussen de diverse medewerkers aan dit Goudvis-TV-programma riep bij mij de bedenking op, hoe delicaat communicatie via het TV-scherm is en hoe moeizaam soms een gesprek verloopt, b.v. als de gesprekspartner geen gevoel heeft voor datgene waarmee hij/zij bezig is. Ene Ann Luyten (als ik mij de naam juist herinner) was door De Goudvis geënterd als intervieuwster-van-dienst, gewapend met de gevoels-dikhuidigheid van een olifant in een porseleinwinkel. Dat waar ze echt goed in was, dat was precies het stellen van domme, pietluttige en/of weinig terzake doende vragen – niet altijd bepaald intelligent noch belangrijk, maar waarmee ze (duidelijk én herhaaldelijk) Raoul alleen maar in verlegenheid bracht. Waarna akelige stilte-pauzes volgden met een zichtbaar verveelde Raoul-in-close-up die niets wou zeggen en, schouder-ophalend, de lippen gesloten hield, tegelijk de lastige interviewster naar de maan wenste. Zagen de Goudvis-makers dat dan zelf niet (tijdig) in? Maar liefst opnieuw nog iets meer over de vele positieve kanten van het programma. Er waren daarnaast immers (veel) andere, goede commentaarteksten, er was vooral ook veel beeld-materiaal, intelligent en technisch-kundig gefotografeerd. De landschapsverfilming was
4037 sfeervol, en inzichtelijk verhelderend voor een beter begrip van de samenhang tussen het getoonde beeld (een voetbalveld, de Leie, het atelier, de huiselijke omgeving…) en de verwerking van die motieven in de schilderijen van Raoul. Wat ook opviel (tenminste voor wie ook dààr oor voor heeft) was de ondersteuning door de muziek, subtiel tussen de gespreksfragmenten ingevoegd. Vaak blijft de muziek-inbreng onopgemerkt, ten onrechte dan - zoals in dit programma. Een slotbemerking nog. Raoul De Keyser is geen praatvaar, integendeel zelfs. Maar af en toe ontsnapt hem, als terloops, een flitsende formulering. B.v. “dat een kunstenaar aandacht moet hebben voor wat het toeval hem aanbrengt” en hoe hij daar dan, in zijn werk, gebruik kan van maken. Er zijn mij nog andere uitspraken van Raoul opgevallen, maar wie geboeid zit te kijken, kan niet tegelijk ook vlijtig zitten te noteren en/of alles woordelijk onthouden. TV is een vluchtig, een efemeer medium. Wat vandaag te zien is, heeft morgen al geen belang meer. Meestal toch. Maar het is jammer dat sommige programma‟s - dit over Raoul b.v. - niet eens vaker (her-)bekeken kunnen worden. Maar omdat er toch iets zou van overblijven, in de herinnering van enkelen misschien, wou ik er toch even over berichten in ons Contactblad. Er zijn toch wel enkele tientallen KGK-ers met belangstelling en waardering voor – ook actuele – kunst en Raoul De Keyser mag dat wel geweten hebben. Dag Raoul – gefeliciteerd met je verjaardag – en doe zo voort, ad multos annos. 2304. Willy JONCKHEERE : Moeder, ik kreeg een rode kaart ! …Proficiat manneke. De huidige betekenis van het begrip “rode kaart” heeft ontegensprekelijk te maken met de voetbalwereld waarin “fair-play” soms ver te zoeken is. Wie het op het veld te gortig maakt krijgt van de scheidsrechter een rode kaart, en kan meteen het veld verlaten. Ooit was het anders. Wie op het Sint-Hendrikscollege, of beter het St Hendriksgesticht flink zijn best had gedaan in de jaren 1940 kreeg een rode kaart ! Rode kaart stond voor “Zeer Goed”, geel was gewoon “Goed”, groen “Min goed” en een witte kaart was ronduit “Slecht”. Zo zie je maar: andere tijden, andere gebruiken ! De ondertekenende leraar was Frans De Troyer. Geboren te Ninove 7-06-1914 en overleden te Gent 21-02-1977. Hij was leraar in het SintHendrikscollege in de periode 1939- 1947. Hij was een verwoed filatelist, en zover mij bekend is hij de enige leraar van Sint-Hendriks wiens portret ooit een postzegel sierde. Wie kan ons overigens een exemplaar (fotokopie) van die zegel bezorgen?
4038
Oudenburg 2 oktober 2010. En of de afwezigen ongelijk hadden !
Met bijzondere dank aan onze eminente gids prof. Hugo Thoen en onze huisfotograaf Vic Wouters !!!
4039
4040 2305. Willy JONCKHEERE : Bij een „oude foto‟: Vooruit triomfeert in Oostende in 1930-1931
KGK-erelid Lynda Minnens, schepen van de stad Deinze, vond in haar archief een foto waarop een groep mensen vóór het Deins stadhuis staat te pronken, met bloemtuilen in de hand. Ze vroeg zich af wie dat waren, en welke heuglijke gebeurtenis er op de foto werd vastgelegd? Dank zij de medewerking van ons KGK ere-bestuurslid prof. Jan Moerman kenden we algauw de achtergrond van dit feestelijk groepsportret en hij wist bovendien heel wat personen te identificeren. Waarvoor onze dank! Naast de bekende figuren van burgemeester en schepenen waren vooral een aantal gezichten te herkennen die thuis hoorden in de Deinse Vooruit. Het ging dus allicht om één van de (vele) triomfen van deze toneelgroep. Rechts van de ingangsdeur van het stadhuis kunnen enkele plakbrieven ons helpen bij de datering : een affiche voor een “Algemeene Volkstelling” en erboven een affiche waarop een “klavierrecital” wordt aangekondigd door “Frank Van Doorne” 1.
1 ? 2 Edgard Pinte, toneelcommissaris 3 ? 4 Sabine Bruneel, filia Jules Bruneel Tussen 4 en 5 is in de diepte een man met hoed te zien, niet identificeerbaar 5 André Van Watermeulen, regisseur 6 Roger Minnens, ondervoorzitter Vooruit 7 ? 8 ? 9 Achiel Voet, schepen 10 Paul Hautekeete, voorzitter Vooruit 11 Jan Lagrange, burgemeester Boven 11 en 12 is een man met pet, niet identificeerbaar 12 Jef Van Risseghem, schepen (staat wat in de schaduw van 14) 13 Albert Vanden Abeele 14 Louis Moerman-Lema
4041
15 René Saverijs, toneelcommissaris 16 ? 17 Yvan Van Coppenolle 18 ? 19 Gustaaf Dujardin (?) 20 Victor Torck 21 Maurice Van Liere 22 René Moerman 23 Jules Bruneel, toneelcommissaris 24 ? Tussen 24 en 25 staat een knaap met pet, niet identificeerbaar 25 ? 26 ? De „Volkstelling’ werd ieder decennium georganiseerd tegen het einde van het jaar. In 1940 werd er door oorlogsomstandigheden geen telling gehouden. De kledij van de groep lijkt wat te modern voor 1920, het zal dus wellicht 1930 geweest zijn. Begin november 1930 kondigde De Deinsche Burger deze gebeurtenis aan : “Volksoptelling. Binnen enkele weken zal men gansch het land door overgaan tot de tienjaarlijksche volksoptelling…2” In zijn kroniek over Vooruit3 laat Herman Maes het verhaal in 1930 beginnen onder de titel “Jaren van triomf”. Meteen verwijst hij naar een nationale toneelwedstrijd, georganiseerd door de Oostendse koninklijke toneelmaatschappij „Nut en vermaak‟, die hiermee haar 50 jarig jubileum de nodige uitstraling wou geven. We gaan hier straks verder op in. In de editie van 3-08-1930 schreef de “Deinsche Burger” op p. 2 in het “Stadsnieuws”: “Wij vernemen dat de jonge heer Frank Van Doorne bij de Belgische Muziekale Jury, onder voorzitterschap van den heer Lunssens, bestuurder van het Koninklijk Conservatorium te Gent, den 1e prijs heeft bekomen voor piano. Hoogste graad, laatste studiejaar. Onze beste gelukwensen aan den jongen laureaat”. Frank Van Doorne, die geboren was te Deinze op 8-01-1914, was op dat ogenblik 16 jaar. De hogervernoemde affiche kondigde allicht zijn eerste klavierrecital aan in eigen stad. In de editie van 8-02-1931 kondigt De Deinsche Burger de gebeurtenis aan voor 8-03-1931. Een week na datum krijgen we een mooi verslag van het gebeuren 4: Het recital ging door in de feestzaal van het stadhuis “op een Pleyelconcertvleugel, door het huis Cnudde geleverd”. De verslaggever noteerde: “Het publiek was heel sympathiek en
4042 juichte den jongen pianist toe om zijn technische vingervaardigheid, zijn methodiek spel, en trouwe weergave van het werk dat voor hem stond. Frank Van Doorne speelt kalm, zuiver, onberispelijk; sprint noch steigert, maar draaft vooruit en blijft dezelfde tot op het einde. Wat voor een debutant ongetwijfeld een hoedanigheid is en een waarborg. Toch wist hij het tot ontroering te brengen door eene kiesche en gepaste pedaalcombinatie in Berceuse van Chopin, de XIe der Etudes Symphoniques van Schumann, en de finale van Ravel’s Sonatine, welke bijzonder fluweelzacht en fijngevoelig aandeden. …Wie Frank Van Doorne kent, en wie weet dat hij onder de kundige leiding staat van mevrouw Malfait-De Gryse, mag gerust een heerlijke toekomst voor den veelbelovenden Deinzesche pianist te gemoet zien”. Op 11-11-1928 en 18-11-1928 kondigt De Deinsche Burger een nieuw stuk aan in Vooruit voor het weekend 18 en 19 november: “Nuances” van Pol de Mont. Een week later, in de editie van 25-11-1928 werd een lovend verslag opgetekend door “D.Z.” Met rechtmatige fierheid meldde De Deinsche Burger van 1-06-1930: “Een merkwaardige onderscheiding viel onze maatschappij deze week te beurt. Door de Konink.Maatschap. “Nut en Vermaak” Oostende werd een prijskamp uitgeschreven voor de vertooning van acht toneelstukken. De belangstelling was ongemeen groot, zoodat niet minder dan 22 maatschappijen van toneelliefhebbers uit het Vlaamsche Land mededongen naar een speelbeurt. Door de schiftingscommissie te Oostende moesten dus de 8 maatschappijen uitgeschift worden die met het beste gevolg de opvoeringsreeks op het hoogste peil der degelijkheid konden houden. Onder die acht uitverkozen genootschappen bevindt zich onze maatschappij “Vooruit!”. De volgende toneelmaatschappijen werden verkozen en wij laten de lijst hier volgen in de orde van datum der opvoering in den prijskamp. De Noordstar van Mechelen De Taal- en Kunstminnaars onder kenspreuk “Vooruit!” van Deinze op 5 October. De Morgendstar van Mechelen De Gulden Palm van Leuven Moedertaal van Antwerpen “Vondel” van Antwerpen De Meibloem van Brussel De Duinenkorrels van Adinkerke Het feit alleen dat onze toneelmaatschappij onder de 8 uitverkoren gezelschappen valt in dezen merkwaardigen prijskamp, is op zich zelf reeds een gewichtige post op hare crediet zijde. Onze toneelliefhebbers zullen optreden met “Nuances” van Paul de Mont. Wie het stuk in Deinze bijwoonde, en dat deed elke kunstliefhebber, zal overtuigd zijn dat onze spelers niet ongewapend te Oostende zullen verschijnen. Wij willen echter geen voorspellingen wagen en komen later op deze gebeurtenis terug. Voor vandaag zal het volstaan er op te wijzen dat Deinze, de eenige Oost-Vlaamsche stad is die in aanmerking kwam voor dit tornooi en 14 andere toneelmaatschappijen uit groote steden heeft voorbijgestreefd. “Vooruit’s!” toneelgroep is een krachtige eik, diepgeworteld en wijdvertakt, een prachtreus in ouden Deinschen grond”. In de edities van 7 en 14-09-1930 werden de data en stukken aangekondigd voor de 8 maatschappijen. Vooruit zou spelen op 5-10-1930. Een week later klonk De Deinsche Burger voorzichtig positief : “Verleden Zondag om 8 uren ’s avonds gaf de toneelafdeeling der Koninkl. Maatschappij Vooruit hare vertooning ter groote schouwburg van Oostende, mededingende met de opvoering van “Nuances”, in de gekende prijskamp tusschen de beste maatschappijen. Het publiek van Oostende was ten uiterst tevreden over de puike en welgelukte opvoering. Met volle betrouwen hopen we op eene beste beoordeeling der Jury”5. Het verdict viel op 4-01-1931. Een week later titelde De Deinsche Burger fier “Zegepraal”.
4043 In aanwezigheid van heel wat Deinzenaars werd de 1 e prijs (2500Bef) “met algemeene stemmen en gelukwenschen van de jury” toegekend aan de Vooruitenaars. Maar ook de 1 e prijs “beste enscenering” werd binnengehaald en ook de 1 e prijs “spelers-liefhebbers” werd toegekend aan de Deinzenaars Yvan Van Coppenolle en René Saverys. Een complete triomf dus. “Maandagavond om 6½ ure, werd de toneelafdeeling aan de statie afgehaald en met muziek aan ’t hoofd, naar hun lokaal gebracht, alwaar, een eerste hulde werd bewezen…”6 En zou het niet zo geweest zijn dat de triomferende Vooruitenaars eerst en vooral vóór het stadhuis door de stedelijke overheid in de bloemen werden gezet? Het is een mogelijkheid maar de kans is groot dat de bewuste foto gemaakt werd op 22 februari 1931 toen Vooruit het stuk “Nuances” voor eigen publiek hernam7. In de editie van 1-03-1931 nam de feestviering van Vooruit de volledige eerste bladzijde in beslag: “ Het was verleden Zondag dus, dat de huldiging plaatsgreep der toneelafdeeling “Vooruit!”. Een schoone stoet werd gevormd door het grootste getal der stedelijke maatschappijen en vreemde afgevaardigden, allerhande toneelafdeelingen kwamen rond 11 ure naar de Markt, alwaar de ontvangst op het stadhuis plaats greep. Het was eene zeer gewaardeerde beslissing geweest van wege ons stadsbestuur, en de ontvangst greep plaats op de lofbaarste wijze. Beter kon het niet”8.
1. Rik Decan, Wie is wie in Vlaanderen, 1985-1989, uitg. BRD, 1985, lemma Van Doorne Frank, p. 1213. 2. De Deinsche Burger, 2-11-1930, p. 1 3. Herman Maes, 100 Jaar Vooruit! 1858-1958, s.l., s.d, p. 37. 4. De Deinsche Burger, 8-03-1931, p. 2 5. De Deinsche Burger, 12-10-1930, p. 2
4044 6. De Deinsche Burger, 11-01-1931, p. 1 7. De Deinsche Burger, 15-02-1931, p. 1 8. De Deinsche Burger, 1-03-1931, p. 1
2306. Paul HUYS (nr. 559) Meer over enkele Deinse chirurgijns (1652, 1729) In het KGK-Jaarboek LXX (2003), pp. 79 e.v., publiceerden we een prosopografisch overzicht van de Deinse apothekers, chirurgijns en geneesheren in de 17 e en 18e eeuw. Een reeks van samenhangende gegevens konden we pas vanaf het laatste derde van de 17 e eeuw opstellen. Uit de periode daarvóór (jaren 1454 tot 1636) beschikken we wel over een twintigtal eerder toevallig aangetroffen vermeldingen van Deinse chirurgijns, zonder dat hiermee een min of meer consistent verhaal zou kunnen opgebouwd worden1. De oudste ons tot nog toe bekende vermelding in verband met een ononderbroken en behoorlijk geregelde activiteit van chirurgijns te Deinze dateert eigenlijk van 1665; in dat jaar vinden we in de Deinse pointingboeken de naam vermeld van Pieter Car[r]ijn2. Hij was in Deinze de tijdgenoot-en-collega van Inghel de Ceuckelaere en van Jan Faulte sr. (deze beide chirurgijns ons het vroegst bekend vanaf 1668). We moesten toen wel toegeven dat ons over die Pieter Carijn “bijzonder weinig bekend” is. Maar gelukkig kunnen we die beperkte kennis nu wel met een paar nieuwe bijzonderdheden aanvullen. In een gerechtelijk vooronderzoek (in de administratieve taal van toen een “enkwest” genoemd), uitgevoerd op 15 oktober 1652 in het kader van de zaak tussen “officier” Daneel Tuutschavere en de waard “inden Borgoinschen Schilt” aan de Knok, Joos van Hoenackere, werd Pieter Carijn ondervraagd als getuige 3. De inhoud zelf van zijn getuigenverklaring is als zodanig in deze context niet van belang (we zullen over deze zaak wel eens uitvoeriger berichten in een aparte bijdrage), maar wel belangrijk is de tekstpassage waarin de getuige in de notulen van het enkwest vermeld staat: “Mr. Pieter Carin (sic), chirurgijn, oud ± 22 jaar.” En zelf signeert hij zijn getuigenis als: “Pieter Carijn” (sic). Dit levert ons de volgende (deels nieuwe) gegevens op: a. De schrijfwijze van zijn naam, zoals hij die zelf gebruikt, is: Pieter Carijn. b. Hij was in 1652 ongeveer 22 jaar oud, of geboren omstreeks 1630. c. Hij was in Deinze al heel jong als chirurgijn actief, en wel al dertien jaar vroeger (1652 i.p.v. 1665) dan we tot nog toe wisten. Hij had waarschijnlijk een zoon Jan Carijn, die hem als chirurgijn heeft opgevolgd 4. We vinden deze Jan Carijn - voor het eerst en éénmalig - vermeld bij een lijkschouwing (van een door zijn moeder versmoorde mannelijke boreling) in 1691, een tragisch geval van kindermoord dus, waarover we in een van onze volgende bijdragen zullen berichten. *** Ook over nog twee andere Deinse chirurgijns, maar dan al ruim driekwarteeuw dichter bij ons in de tijd, vonden we in een recenter “enkwest”, uit 1729 namelijk, enkele bruikbare gegevens die bevestigen en/of aanvullen wat we voorheen al over hen wisten. Het gaat in concreto over Jacobus Segers5 en over Pieter Dordé6. Beide chirurgijns werden in een enkwest, op 4 oktober 1729 gehouden in de zaak betreffende de wandaden van ene Jan de Clercq7, ondervraagd over een door hen uitgevoerde “visitatie”. Hun beider identiteitsgegevens, zoals vermeld in de notulen van het voornoemde enkwest, luiden als volgt: “Jacobus Segers fs. Maximiliaen, ghebortigh van Eekelo, oud 40 jaeren, chirurgien, wonende binnen de stede van Peteghem.” resp.: “Pieter Dorde fs. Bernard, gheboren van Valentien in Angenois, oud 57 jaeren, meester-chirurgien wonende binnen Deynse.” Over Jacobus Segers, 40 jaar oud in 1729 en dus geboren omstreeks 1689 [maar in feite op 24.10.1690], in Eeklo, als zoon van Maximiliaen, worden de eerder bekende gegevens dus nog eens bevestigd. Dat hij in het Deinse pointingboek van 1729 vermeld wordt als
4045 “Jacobus zoon van Pieter” is een begrijpelijke vergissing: Pieter was niet zijn vader, maar de vader van Maximiliaen, en dus Jacobus‟ grootvader. Dat Pieter Dordé (van Franse herkomst) 57 jaar oud was in 1729 en dus omstreeks 1672 geboren, bevestigt onze vroegere berekening die uitkwam op 1671. En ook ditmaal wordt zijn herkomst uit de Garonnestad Valence-en-Angennois bevestigd. Hij was stadsschepen van Deinze van 1724 tot 1729, en het is op het eerste gezicht verwonderlijk dat dit in het enkwest van 1729 onvermeld blijft. Maar hij getuigde wél degelijk in zijn hoedanigheid van chirurgijn, en niet in zijn functie van schepen! 1. Zie W. Prevenier e.a., Geschiedenis van Deinze, dl. 1 (2003), p. 247. 2. Zie KGK-Jaarboek 2003, pp.32 en 82. 3. Rijksarchief Gent (RAG), Oud archief Deinze (OAD), nr. 472 (Enkwesten 1652-1719): dossier Daneel Tuutschavere contra Joos van Hoenackere dd° 15.10.1652. 4. Joannes Carijn huwde in Nevele op 29.10.1710 met Maria Dierkens (hun verloving, op 25.10.1710, staat genoteerd in het huwelijksregister van Deinze OLVr.). Zijn overlijden - als Joannes Corijn (sic) -, man van Maria Dierkens, 74 jaar oud (°± 1659) staat vermeld in het begrafenisregister van Deinze OLVr. op 18.07.1733. Bij de lijkschouwing in 1691 zou Jan Carijn dus 32 jaar geweest zijn. 5. Zie KGK-Jaarboek 2003, pp. 32 en 97. 6. Zie KGK-Jaarboek 2003, pp. 32 en 87-88. Over Pieter Dordé (of Dordez) zie ook RAG, OAD, nr. 490 (Vonnissen 1740-1749): vier losse stukken, resp. dd° 28.02.1739, 08.04.1740, 05.01.1741 en 24.07.1741 betreffende (de weduwe van) Pieter Dordez, “in zijn leven schepen van Deinze”. 7. Rijksarchief Gent, Oud archief Deinze, 473 (Enkwesten 1723-1729): dossier tegen Jan de Clercq dd° 04.10.1729.
2307. Willy JONCKHEERE : Wat een pennenlikker lijden kan. KGK-lid Jean Vanderlinden bezorgde ons ooit een uittreksel van brieven die op de dienst huisvesting van een Vlaamse stad binnenkwamen. Het zijn brieffragmenten die rechtstreeks uit de volksmond geplukt werden. Tot mijn verbazing deel ik u mede dat ik op 21 december met een hersenschudding in de ongevallen wet ben gaan lopen, en daar ik vader ben van een vrouw en vier kinderen zitten wij automatisch om centen verlegen, ik moet betalen mijn huishuur en verdere levensstanden maar ik weet wel dat de mannen met de dikke beurzen maling hebben aan Jan Grijpstuiver maar als ik er niets van hoor neem ik mijn beweging in handen want mijn vrouw verwacht iedere tien minuten een baby, geef dus uitkering anders kom ik in geldelijke omstandigheden, ik verblijf in blijde verwachting, die zich noemt… Hiermede wil ik u vragen of u onze afwatering eens in handen wil nemen. Wij verzoeken meer gas daar ik op 5 maart een zoon heb bijgeboren wat me door de drukte geheel door het hoofd is geschoten. Mijn moeder werd door de tand des tijds gedwongen bij mij te komen wonen. Mijn gezin telt vier ledematen. De kamer is niet alleen schadelijk voor de gezondheid maar ondergraaft de zedelijkheid van mijn achtjarig zoontje. Wij zijn zo bekrompen dat we slechts twee bedden kunnen opstellen en hebben het zo benauwd dat we niet kunnen keren van de ruimte. Daar mijn vrouw een zoon teraarde heeft geschonken zitten we van alles zonder.
4046 Mijn vrouw moet hete zitbaden gebruiken, als de kachel brandt moet ze het daarop doen. Bij een ontploffing heeft mijn zuster haar man en haar hele inboedel verloren. Door omstandigheden moet ik mij meerdere malen per week wassen, daar ik alles in het donker moet doen verzoek ik u of ge me een eindje wil tegemoed komen. Wij moeten dringend een andermans woning, wegens ziekte van mijn vrouw heb ik tijdelijk een ander gehad. Ik ben zuinig want ik ben zo maar niet iemand die gas laat ontsnappen. Mijnheer, toen ik een kachel had deed ik vaak een hoop op de kachel, maar nu moet ik alles op het gasfornuis doen. Wij zitten zo krap dat de buren naast ons de griep hebben en ons door de muren aansteken. Als ge eens polshoogte komt nemen kunt u ook de koorts krijgen. Aan de ene kant is mijn vrouw in verwachting en aan de andere kant regent het binnen. De W.C. is bouwvallig en zodoende kunnen we daar niet langer huizen. Als het hard waait zijn wij met levensgevaar verbonden. Ik heb reumatiek en een kind van vijf jaar. U moet daar iets aan doen. Ik heb vier dochters open en bloot op zolder liggen, komt u eens kijken als het hard regent of waait. Mag ik dus ruilen met mijn overbuurman daar die weduwe is en geen kinderen heeft. Even leg ik mij bij u neder om u enkele letters toe te dienen. Ik zit uit nood in een onverklaarbare woning. Ik moet elke dag bevallen en daarom wordt mijn woning te klein. Ruim zes jaar ben ik gehuwd met een kind van zes jaar. De W.C. is lek aangezien wij er met dertien wonen. Wilt u naar mijn bovenkamer kijken want die zit vol nare beesten. Ik heb zo‟n last van mieren in mijn fundamenten. Het vocht dringt er door de muren van mijn schoonmoeder die helemaal beschimmeld en verrot is. Mijn man ligt met brongieters en mijn borsten piepen ook al. Ik lig al twee weken in mijn bed met igias, ik hoop dat ik het goed schrijf anders denkt u nog dat het een Poolse violist is. Wij kunnen de was niet drogen, mijn vrouw zit al veertien dagen met haar ondergoed omhoog en er is niemand die komt kijken. Het vijfde kind is op komst en staat voor de deur.
4047 Mijn buurman stinkt naar gas, ik denk dat hij een gat heeft. Ik wil mijn gat dicht hebben, ik heb er last van. Ik ben verstoten van de W.C. Denkt u zich eens in, burgemeester, u en uw hele gezin schijtend op een emmer, met een eerbiedige beschuldiging richt ik mij hierover tot uwe edelachtbaarheid. Weleerwaarde Burgemeester…Hiermede kom ik u een aanzoek doen om uw welwillende goedheid. Mijn woning wordt te klein want ik krijg er ieder jaar een kind bij. Daar moet u iets aan doen want ik ben niet bij machte. Ik verzoek u deze zaak mondelings met u te mogen bespreken. Mijn vochtontwikkeling in mijn huiskamer is niet meer uit te houden. Ik heb een lekaasje op zolder die naar beneden is gekomen, de hond blaft de hele avond en met de kat is het hetzelfde geval. De drollen drijven in de gang, daar moet ingegrepen worden! 2308. Paul HUYS (nr. 560) Zware criminaliteit in Deinze: een kindermoord (1691) en een brandstichting (1697) Voor de kennis van de criminaliteit in Deinze tijdens de late 17 e en de 18e eeuw zijn de bewaard gebleven vonnissen 1 de meest voor de hand liggende archiefbron. Ze zijn tot nog toe niet het voorwerp geweest van een systematisch, uitvoerig en grondig historisch onderzoek, evenmin trouwens als de registers en de bundels waarin de “enkwesten” (= gerechtelijke vooronderzoeken) bewaard zijn2. Een paar voorbeelden, allebei uit het laatste decennium van de 17e eeuw, illustreren wat we er zoal kunnen terugvinden. Wat de tijdscontext betreft vestigen we er de aandacht op dat de beide zwaar-criminele feiten waarover het hier gaat, zich afspelen in een tijd van oorlog, m.n. de .Negenjarige Oorlog (1688-1697), die ook in onze streek verschrikkelijk woedde en er talloze slachtoffers maakte. Tijden van oorlog - dat is bekend - zijn meestal ook aanleiding tot veelvuldig ánder geweld… Een kindermoordenares aan de galg (1691) Op 20 mei 1691 werden twee Deinse chirurgijns – François Cuvelier en Jan Carijn 3 – door de hoogbaljuw Andreas de Meyere opgevorderd om, in de aanwezigheid van de stadsschepenen Jan Jochem en Jacques Marre, een kinderlijkje te “aanschauwen ende visiteren” dat uit de Leie was opgedregd. Het ging om “eenen versmoorden ionghen ende moedernaeckten sone, ghevonden achter den loghtijnck van Simoen Hooft inde Leije”. De chirurgijns hebben “naer (= na) alle neirstelijcke visitatie bevonden dat het selve kindeken maer drij ofte vier daeghen en was gheboren, sonder quetsure ofte mancque-ment van lidtmaeten, maer wel in het waeter gheworpen”. Kindermoord dus, gepleegd vermoedelijk door de moeder zelf. Het duurde niet lang of de schuldige was aangehouden, opgesloten en ondervraagd: het was Marie van Beversluys, dochter van Jan4. De rechtspraak functioneerde vlug en efficiënt in die tijd. Omdat het lijkje niet in Deinze zelf was gevonden, waren het de burgemeester en schepenen van Petegem-Buiten en Astene die de kindermoordenares moesten berechten. Zijn wonnen eerst nog het advies in van “rechtsgheleerde wijsen” en spraken vervolgens het vonnis uit: “Recht doende, condemneren de verweerderigghe ter causen van haeren nieuwgheboren jonghen sone levendich ghesmeten t‟hebben inde reviere vande Leye ende alsoo versmoort, denwelcken corte daeghen daernaer ghevischt is gheworden achter het huys van Simon Hooft, haeren meester, soo van alles is ghebleken bij haer eijghen kennisse (= bekentenis) ten processe”. Het werd, zoals te verwachten, de doodstraf, als volgt geformuleerd: “door den schirprechter gheëxecuteert te worden met de coorde aen een galghe tot datter de doot naervolght”. Opgehangen te worden aan de galg was een bewust onterende straf, hetgeen ook nog bleek uit hetgeen daarna met het lijk moest gebeuren:
4048 “ende haer doodt lichaem aldaer te laeten hanghen andere ter exemple”. Bovendien werden al haar bezittingen, “tsij meubele ofte immeubele, erfve ofte leen”, geconfisqueerd. Geacteerd “in extraordinaire vierschaere”, en ondertekend door Andreas de Meyere, baljuw, Jan vande Woestijne, burgemeester, Pieter Billiet, François Goeminne, Jan Beyaert en Jan Dhont, schepenen5. Een brandstichter levenslang verbannen (1697) Op 4 mei 1697 werd, op maning van de Deinse hoogbaljuw Andries de Meyere, vonnis geveld in een geval van brandstichting 6. De beschuldigde, Joos Jochem, zoon van Noë7, wordt erin vermeld als “criminelen fugitiven verweerder”, hetgeen betekent dat hij voortvluchtig was en dat het vonnis bij verstek moest worden geveld. De uitgesproken straf luidde: “den verweerder ter causen van de brandstichtinge in sijn huijs ende woonstede, ten processe vermelt, te bannen buijten de Stede ende marquisaet van Deynse, mitsgaders de provincie van Vlaenderen, sijn leven lanc ghedeurende, met interdictie van daer binnen te commen op pijne van lijfstraffe”. Levenslange verbanning dus buiten Deinze en (het graafschap) Vlaanderen. We beschikken niet over het procesbundel zelf, zodat ons geen bijzonderheden bekend zijn over de juiste toedracht van dit misdrijf, dat hoe dan ook als een zwaar crimineel feit moet worden omschreven. Vandaar ook de zware straf. Vader Noë Jochem fs. Jan, een Petegemse notabele uit een oude, achtbare familie, heeft de wandaad van zijn zoon en diens smadelijke verbanning gelukkig niet meer hoeven mee te maken. Hij was al tweeëntwintig jaar eerder, op 5 december 1675, overleden. Zijn staat van goed is bewaard gebleven8, waaruit we iets over de familie te weten komen. 1. Rijksarchief Gent (RAG), Oud Archief Deinze (OAD), nrs. 487-494 (Vonnissen, 1680-1796, acht bundels). 2. RAG, OAD, nrs. 464-471 (Enkwesten, 1717-1795, acht registers) en nrs. 472-478 (Id., 1652-1795, zeven bundels). 3. Zie P. Huys, “Geneeskundigen in Deinze…”, in KGK-Jaarboek 2003, pp. 83-84 (over Frans Cuvelier). In onze prosopografische lijst van chirurgijns ontbreekt Jan Carijn: deze lijkschouwing anno 1691 is alsnog de eerste en enige vermelding van zijn activiteit als chirurgijn in Deinze; hij was vermoedelijk een zoon van Pieter Carijn (zie Id., ibid., p. 82), wiens activiteit archivalisch geattesteerd is tussen 1652 en 1671. 1. Ene Joannes Corijn (sic) , echtgenoot van Maria Dierkens, 74 jaar oud (° ± 1659), vinden we vermeld in het begrafenisregister van Deinze OLVr. op 18.07.1733; Joannes Carijn (sic) en Maria Dierkens huwden te Nevele op 29.10.1710, met als huwelijksgetuigen Renardus Joannes Huys en Maria Neyts. 4. Over de identiteit van Marie van Beversluys fa. Jan is er nochtans enige onzekerheid. In het doopregister van Petegem Sint-Martinus vinden we tweemaal een “Maria van Beversluys fa. Joannis” vermeld en zij kunnen allebei in aanmerking komen: de ene Maria was in 1691, op het ogenblik van de kindermoord , 22 jaar oud en haar naamgenote 35 jaar. Wie van de twee werd gevonnist? Het gaat om: a. Maria, ° 22.03.1669, dochter van Joannes van Beversluys en van Livina Orsi (of Orci), en b. Maria, ° 15.08.1656, dochter van Joannes van Beversluys en van Joanna Smets. 5. RAG, OAD, nr. 487 (Kindermoord, 1691): het vonnis zelf en het chirurgijnsverslag bleven bewaard. 6. RAG, OAD, nr. 487 (Brandstichting, 1697): alleen het (zeer korte) vonnis bleef bewaard. Het draagt vier signaturen, resp. Gh.erck (?), Meldertz, DV (?) Fonteyne en RA (?) Du Laury. 7. Brandstichter Joos Jochem was een zoon van Noë (Lat. Natalius) Jochem uit diens eerste huwelijk met Sara vander Vennet (zie verder onder noot 8). Joos (of Judocus) was geboren in Deinze OLVr. op 15 april 1646. In hetzelfde doopregister vinden we nog twee oudere kinderen van het echtpaar Jochem vermeld, m.n. Joanna (°19.06.1640) en Joannes (°06.04.1642). Vermoedelijk was het deze laatste die als “Jan Jochem” Deins schepen was in 1682-1685 en 1687-1694 (zie A. Van den Abeele, Geschiedenis van Deinze, p. 51). Judocus Jochem huwde in Deinze OLVr. in 1678 met Elisabetha Frans en zijn broer Joannes Jochem op 28.04.1667 met Judoca De Ceukelaer. 8. RAG, OAD, nr. 359, f° 259v°: Staat van goed van Noë Jochem. Daaruit blijkt dat hij twee keren gehuwd was geweest: 1° met Sara vander Vennet fa. Joos, van wie twee kinderen, Joos en Petronelleken; 2° met Martijntjen Cnockaert fa. Marten, van wie eveneens twee kinderen,
4049 Martijntje (die later huwde met Frans van Doorne, herhaaldelijk schepen en ook burgemeester van Deinze) en Marieken. Zie ook KOK-Jaarboek 1984, pp. 143-144.
2309. Paul HUYS (nr. 561) Over een vechtpartij in Deinze wegens de “schutting” van een paard (1652) Op de eerste herfstdag, 22 september, van het jaar 1652 had Daneel Tuutschavere, de Deinse “officier” (met dit woord werd toen de functie van politieagent aangeduid) zich verplicht gezien het paard van Joos van Hoenackere te “schutten” 1. Het dier werd dan maar voorlopig op stal gezet bij ene Jan van Langheraert en s‟ avonds had Tuutschavere daarvan “advertentie gedaen” (= kennis gegeven) aan Van Hoenackere, de waard “inden Bourgoinschen Schilt”2 aan de Knok op Petegem-Binnen, die de eigenaar was van het paard. Bij Van Hoenackere was die behoedende maatregel van de Deinse officier beslist niet in goede aarde gevallen en hij had Tuutschavere uitgescholden voor “schelm” en “verrader” en nog ander minder fraais. Het gescheld werd gevolgd door een handgemeen, in de Gentstraat, waarbij Tuutschavere eerst nog met stenen werd bekogeld door enkele medestanders van Joos Van Hoenackere, m.n. Jan de Vriendt, Joos D‟Hondt en ene Pieter van Hoenackere. Daarna werd Tuutschavere nog “vermolght” (= gemolesteerd) door de waard zelf, die hem aanviel met een ijzeren tang in de hand, en ook door de waardin die hem aanpakte met haar “sleutelrieme”. In het nauw gebracht, begint de officier “Moord! Moord!” te roepen. Daarbij trekt hij zijn degen om zich te verdedigen, zeggende: “En compt mij niet naerder, laet mij passeren, ick en touchere u niet”. Uiteindelijk kan hij zich uit de voeten maken, maar vermoedelijk heeft hij bij de “vermolghing” toch wat lijfelijke averij opgelopen, want er komt (later) een chirurgijn bij kijken. Van dit alles zijn we op de hoogte omdat over dit voorval een gerechtelijk vooronderzoek (“enkwest”) werd geopend, waarvan het proces-verbaal dd° 15 oktober 1652 (drie weken na de feiten dus) bewaard is gebleven in het oud stadsarchief van Deinze 3. Een vijftal getuigen werden hierover ondervraagd. Hier volgen hun namen: a. Meester Pieter Carijn, chirurgijn, ± 22 jaar oud. In zijn getuigenis is geen sprake van kwetsuren, die hij eventueel zou vastgesteld en/of verzorgd hebben. Hij zegt dat hij hetgeen hij te verklaren heeft, alleen maar gehoord heeft van anderen. Zelf heeft hij van het gebeuren niets gezien. b. Laureyns Michiels, ± 42 jaar oud. c. Jan de Weert fs. Lievens4, ± 34 jaar oud. Ook hij is ooggetuige geweest en brengt een welsprekend verslag uit. En hij signeert met een merk. d. Laureins de Waeghenaere, schepen der stad Deinze 5, ± 41 jaar oud. Hij signeert met zijn naam. Hoe deze zaak - van geweld tegen een ambtenaar in functie (en doorgaans werd met zo iets allerminst gelachen!) – dan later is afgelopen, weten we niet. In datgene wat bewaard bleef van de Deinse vonnissenregisters6, is daarover immers niets terug te vinden. 1. Schutting [bij Kiliaan: auctus]: het vangen en schutten (= het beschut op stal brengen) van loslopend hoornvee of andere dieren - paarden, honden, hoenderen -, die op iemand anders terrein schade hebben veroorzaakt, b.v. door het eten van veldvruchten. Zie ook K. Stallaerts Glossarium (dl. 1, 1890), s.v. “geschut”. 2. Over de toen al eeuwenoude herberg-afspanning-hostellerie, gelegen op de noordwesthoek van de Knok) en genaamd “Het Schild van Bourgondië” (vanaf 1482 archivalisch geattesteerd), zie o.m. N. Kerckhaert, Oude Oostvlaamse herbergnamen (Gent, Federatie Toerisme O.-Vl., 1980²), p. 237; alsook J. Moerman, “Over Oude Deinse herbergen”, in KGK-Jaarboek LXV (1999), pp. 158-160. 3. Rijksarchief Gent, Oud archief Deinze, 472 (Enkwesten 1652-1719), Dossier Daneel Tuutschavere contra Joos van Hoenackere dd° 15.10.1652. 4. Jan de Weert was vermoedelijk de zoon van het echtpaar Livinus de Weert x Margaretha vande Walle, maar zijn geboorte vinden we niet terug in het Deinse doopregister (maar wel die van een andere zoontje van dat echtpaar, m.n. Livinus de Weert, ° Deinze OLVr. 22.03.1615).
4050 5. Lauren(tiu)s de Waeghenaere (° ± 1611) was vermoedelijk een zoon van het echtpaar Petrus de Waeghenaere x Catharina Dhuygelaere (die ook een zoon Jacobus hadden, ° Deinze OLVr. 10.02.1613). Maar zekerheid is er niet, want het Deinse doopregister begint pas in 1612. In het huwelijksregister van Petegem Sint-Martinus vinden we, op 09.02.1644, het huwelijk van Laurentius de Waeghenaere Donsanus met Anna van Cullem. Maar gaat het om dezelfde persoon? Lau(w)rens de Waghenaere was herhaaldelijk Deins schepen: 1646-1649, 1649-1651, 1651-1657 en 1675-1678. Uit dezelfde familie waren ook Pieter (1665-1667) en Gabriël de Waeghenaere (1682-1685) schepen van Deinze. En burgemeester werden Jan de Waeghenaere (1627-1628 en 1636--), Jaak de Waeghenaere (1657-1661) en Gabriël de Waeghenaere (16791682). Zie A. Van den Abeele, Gesch. van Deinze, pp. 45 en 50-51 (maar zijn lijsten van B&S behoeven wel enige correctie). 6. Het oudstbewaarde bundel vonnissen (RAG, Deinze, nr. 487) bevat bijna uitsluitend vonnissen uit de periode 1680-1689, behoudens één enkel document uit 1652 en één enkel uit 1668. En de Deinse “Ferie- en vonnisboeken” (RAG, Deinze, nr. 479) vangen pas aan in het jaar 1679.
2310. Paul HUYS (nr. 562) Graandiefstal op de Meulenberg bij de Brugse Poort (1794) Josephus Gernaey1 bezat een graanwindmolen, staande op het einde van de markt (aan de westzijde), vlak bij de Brugse Poort, maar nog net binnen de Deinse stadsvesten. Bij de windmolen stond ook een rosmolen. In januari 1794 - de Oostenrijkers waren dan voor eventjes (maart 1793-juli 1794) weer de baas in de Zuidelijke Nederlanden (na de zware nederlaag van de Franse troepen in de slag bij Neerwinden op 18 maart 1793) - was het steenkoud, er werd veel armoede en honger geleden, en dus waren er ook diefstallen… Ook mulder Gernaey kreeg van dat onverwacht bezoek op zijn molenberg. Op 13 januari 1794, omstreeks vier uur (!) ‟s morgens, begaf Pieter Cornelis de Schans 2, inwonende muldersknecht bij baas Gernaey, zich naar zijn werk op de molen. Op de molenberg zag hij een achtergelaten graanzak liggen en hij hoorde iemand weglopen, in de richting van het huis van Michiel de Smet. De Schans riep zijn compagnon ter hulp, de muldersknecht Anthonius Cnudde3, die op weg was naar de rosmolen, en samen konden zij een jonge snaak vastgrijpen, die blijkbaar een zak graan had willen stelen. Aangezien de dief “in flagranti geapprehendeert” was, werd hij aan het officie van Deinze overgeleverd in de handen van de “officier” (= politieagent) Jan Baptiste Bekaert 4, “den hoogbailliu absent sijnde”. De “aangehoudene bleek ene Pieter Dhont 5 fs. Domin te zijn, geboortig van Ruiselede en zowat 17 jaar oud. Hij werd “in gijselinge” opgesloten. ‟s Anderendaags, 14 januari 1794, werd een onderzoek geopend. Van die “informatie preparatoir” werd het verslag bewaard 6. Het jeugdige diefje was koewachter; hij had het laatst gewoond bij de weduwe Blomme in Aalter en daarna bij zijn eigen broer aan Aalterbrug. Bij de graandiefte bij baas Gernaey had Pieter Dhont hulp gekregen van een helper, die wel had weten te ontkomen. Hij moest ook diens naam verklappen: “Dixken van Heyne”. Deze was de zoon van “meester van Heyne tot Vinckt”, wonende “tusschen de Cauwe 7 ende de Vyncksche stockerie”, niet ver van de “Barrière” in Vinkt. Bewaard gebleven is ook het vonnis8 betreffende “Pieter Dhondt, ongetrouwd persoon, oud op zijn zeventiende jaar, geboren te Ruiselede, gewezen koewachter en somtijds in daghuur werkende, zonder fixe domicilie, criminele geabbandonneerde en gedetineerde verweerder”. De tekst van het vonnis deelt ook enkele details over de omstandigheden van de diefstal mee. We citeren de tekst in zijn geheel, woordelijk, omwille van de toch wel specifieke charme van de authentieke oude taalklank. Eerst komt het door Gentse rechtsgeleerden uitgebrachte advies, daarna de bekrachtiging ervan door het Deinse leenhof: “Ter causen den verweerder, een-loopig sig gehouden hebbende sedert de maend meije van den gepasseeerden jaere [= 1793] sonder vaste wooninge, bestaen [= het aangedurfd] heeft in de nacht tusschen den 12en ende 13en januarij van desen jaere [= 1794] onder den meulen staende binnen de stede van Deijnse aende Brugsche poorte, te stelen eenen klus graen met den sack, naerdien hij een deel daer uijt ten gronde hadde gestoort [sic; = gestort] om alsoo het gewigte vermindert sijnde, door hem weggedraegen te connen worden, op welk fait hij betraept ende aengehouden is geweest, boven dat hij verdaecht [sic; =
4051 verdacht] is van andere dieften te hebben begaen. Soo van alle dies ten processe met ‟s verweerders bekentenisse ende andersints is gebleken ten rechte om genoegen [= genoegzaam, in voldoende mate], te condemneren den verweerder te worden gecolloqueert in het provinciael correctiehuijs binnen Gend voor den tijd van drij naervolgende jaeren, om geduerende dies aldaer benevens de andere gedetineerde te werken volgens de statuten; voorders in de costen van den processe ende misen van justitie ter tauxatie. Actum te Gend den 31 maerte 1794. Aldus geprononceert door mannen van leene te Deijnse op 12en april 1794. (Sign.) Pieter Beyens, Dominicus vanden Berghe, Emanuel vander Straeten, Joannes van Poucke, Anthone Haegens, Jan Baptiste Alget, Pieter de Jonge, Philippe Jacques Bernaert.” Drie jaar tuchthuis dus in het Gentse Correctiehuis of Rasphuis, waar de gedetineerden tropisch (meestal roodkleurig Braziliaans) hout moesten raspen om daar verfstof uit te vervaardigen. * * * Ook nog iets, heel beknopt dan, over een paar andere opmerkelijke diefstallen in Deinze omstreeks de laatste jaren van het ancien régime, waarover dezelfde archiefbron 9 ons enkele interessante gegevens vrijgeeft. Diefte met inbraak bij de stadsgriffier, Charles de Caigny (1788) In de nacht van 9 op 10 maart 1788 werd een diefstal met braak gepleegd “op het Casteel binnen Deinze”, bewoond door Charles de Caigny10 fs. Anthone, ± 31 jaar, “griffier van desen huyse ende hove van Deijnse”.Daarover bleef een duimdik dossier (van drie elkaar aanvullende katernen) bewaard. Dit voorval verdient zeker een apart artikel in ons Contactblad. Diefstal bij de stoffenkoopvrouw Robbens (1795) Op 26 juli 1795 werd uit de winkel van de koopvrouw Bregitte Robbens 11, wonende op Tusschenbruggen (= Tolpoortstraat) een voorraad stoffen ontvreemd. Het aparte van het bewaard gebleven dossiertje, waarin deze diefstal beschreven werd, is een pagina‟s lange opsomming van alle stoffen die, na de diefstal uiteraard, nog de winkelvoorraad uitmaakten. Mogelijk interessant voor de toenmalige textielgeschiedenis (namen van de stoffen, prijzen enz.). Is ook wel een apart stukje waard… 1. Molenaarsbaas Josephus Gernaey (°1759) woonde sedert 1789 in Deinze (wijk Brugsche Poorte). Hij was gehuwd met een geboren Deinse, Carolina Vermeeren. In 1796 hadden zij twee kinderen, beneden de 12 jaar oud. Op de molen werkte hij, sinds 1795, met twee (inwonende) knechten: Jan Claeyssens (°1770) en Frans Verschuere (°1769); er was ook een inwonende meid: Therese Aelvoet (°1775). Zie Guido Demuynck, De volkstellling van het jaar IV (1796). Kanton Deinze. Deel I. Deinze & Petegem (Deinze, VVF, 1992), nrs. 372-376. 2. Pieter Cornelis de Schans fs. Joseph, ± 43 jaar (°1751), in 1794 molenaarsknecht bij Josephus Gernaey. In 1796 (Deinse volkstelling jaar IV) woonde hij al niet meer in Deinze. 3. Anthonius Cnudde fs. Jan, 25 jaar (°1769), in 1794 molenaarsknecht bij Josephus Gernaey. In 1796 (Deinse volkstelling jaar IV) woonde ook hij al niet meer in Deinze. 4. Jan Baptiste Bekaert, 44 jaar in 1796 (°1752), woonde sinds 1776 in Deinze (); hij was gehuwd met Françoise Loire, die een jaar ouder was (°1751). Zij woonden in de Oude Gentstraat (zie Volkstelling jaar IV, nr. 768). 5. Pieter Dhont fs. Domin, ± 17 jaar (°Ruiselede 1777), koewachter in Aalter. 6. Rijksarchief Gent (RAG), Oud Archief Deinze (OAD) nr. 478 (Enkwesten ): Pieter Dhont, los stuk dd° 14.01.1794. 7. Waarschijnlijk is bedoeld is “de Spaansche Cauwe”, aloude (vóór 1571- na 1834) herberg in Zeveren. Zie KOK-Jaarboeken 1979, p. 179, en 1992, p. 317 e.v. 8. RAG, OAD , nr. 494 (Vonnissen 1790-1796): tussenvonnis van 22 febr. 1794 (“Wijsen ende reguleren de saecke ter preuve à charge en décharge in extraordinairen leenhove, ter kennisse ende wijsdomme”) en vonnis van 31 maart 1794. 9. RAG, OAD, resp. nr. 477 (diefstal bij De Caigny) en 478 (idem bij vrouw Robbens)..
4052 10. Charles de Caigny, fs. Anthone, was in 1796, bij de bevolkingstelling, 38 jaar oud (°Deinze 1758); hij staat er vermeld als “juge de paix”, wonende “Marché aux bêtes”; zijn jongere zuster, Josepha de Caigny, woonde bij hem. Zie Volkstelling van het jaar IV, nrs. 484-485. 11. Brigitta Robbens (°1738) woonde sedert 1760 in Deinze; zij had haar stoffenwinkel nabij de Leiebrug, in “Tusschenbruggen” (= nu Tolpoortstraat); bij haar woonde een nichtje, Isabella van Lockeren (°1768), die pas in 1782 naar Deinze was gekomen. Zie Volkstelling van het jaar IV (1796), nrs. 889-890.
2311. Paul HUYS (nr. 563) Een misdrijf tegen de fysieke integriteit van een jonge Deinse weduwe (1669) In onze nieuwste Geschiedenis van Deinze worden in de bijdrage van W. Prevenier en R. Vermeir over “Misdaad en straf”1 expliciet geen gevallen van verkrachting vermeld. En zulks ongetwijfeld niet omwille van het feit dat het fenomeen niet voorkwam, maar er is nauwelijks archiefmateriaal over aan te treffen. Misdrijven tegen de zeden waren een materie waarvoor zowel de burgerlijke overheid (de baljuw) als de kerkelijke instanties (de officialiteit) bevoegd waren en dan ging het meestal over gevallen van concubinaat en bigamie, overspel en ontucht, voorhuwelijkse betrekkingen en ontmaagding, in geringere mate soms over het openhouden van een prostitutiehuis, over incest en sodomie. Er zijn wel, ook voor onze eigen stad, vooral dan in de kerkelijke rechtspraak, een (zij het vrij beperkt!) aantal inbreuken tegen de seksuele moraal bekend, waarbij nochtans door de bovenvermelde auteurs opgemerkt wordt (p. 372) dat betreffende de Moderne Tijden (16 e-18e eeuw) “de casussen uit Deinze en Petegem nog niet echt (sic) het voorwerp van studie vormden”. De formulering “nog niet echt” is dan wel te begrijpen als een heel mild eufemisme… Een reden te meer dus om nog onbekend archiefmateriaal aan te brengen dat voor een beter gefundeerde historische kijk op de zaak kan zorgen. Zoals bijvoorbeeld het hierna volgende relaas over een verkrachting in Deinze anno 1669. In september van dat jaar moest de Deinse baljuw Andries de Meyere een stadsgenoot, Charel Dhont fs. Jans, aan de tand voelen inzake een ernstig delict van seksueel geweld. Hij deed hierbij de getuigenis noteren van het slachtoffer van dat geweld, Catharijne de Cock, weduwe van Anthone Marre, ongeveer 39 jaar oud. Of zij kinderen had, blijkt niet uit het archiefdossiertje2. Zij was waarschijnlijk ongeletterd, want zij ondertekende haar verklaring met een kruisje als merkteken. Wat ze mee te delen had, was het volgende. De voormelde Charles Dhont had haar al diverse keren “geweldelijck” aangevallen, “meynende alsoo [d.w.z. met de bedoeling] haer, deposante [= zij die de verklaring aflegt], te vercrachten”. Maar zij heeft hem met alle mogelijke middelen weerstaan en zich “gedefendeert”, alle “vleeschelyke conversatie weygerende”. Zij heeft ook luidkeels geroepen. Maar op haar geroep heeft hij gedreigd haar te slaan, en meer zelfs: “Bij Godts Sacramenten, ghy sult swyghen, ofte ick sal u vermoorden!” 1. Geschiedenis van Deinze, dl. 1 (2003), hfdst. V. Mentaliteit en gedragspatronen: W. Prevenier en R. Vermeir, Misdaad en straf, pp. 365-379, inz. p. 371-372. 2. Rijksarchief Gent, Oud archief Deinze, 472 (Enkwesten ) – Dossier Andries de Meyere contra Charel Dhont, 16.09.1669.
2312. Paul HUYS (nr. 564) De verdachte dood van de olieslager Judocus de Sloovere, herbergier “In de Kleppe” op Deinze-Buiten (1773) Scène van het gebeuren op Deinze-Buiten op 31 januari 1773, de zondag vóór Lichtmis, omstreeks de middag: de herberg “In de Kleppe” 1 van olieslager-herbergier Judocus de Sloovere, 42 jaar oud, gehuwd met de 51-jarige Anna Francisca van Renne fa. Francis2. Het echtpaar heeft een veertienjarige zoon, Philippus Jacobus. Dit molenaarsgezin, uit Kruishoutem afkomstig, woont pas sedert mei 1772 op Deinze -Kouter. Bij hen woont sedert
4053 september 1772 ook een 23-jarige “stampersknecht”, genaamd Bouduin de Stoop, die helpt in de olie- of “stampmolen”. De tweede, maar niet-inwonende molenaarsknecht is de 35jarige Joannes van Daele, die een eindje verder woont, ook op Deinze-Kouter. Niet ver van De Slooveres herberg “In de Kleppe” staat nog een andere, maar heel recent opgerichte herberg, “In den Arend”3, waarvan Pieter Gillis van Liere fs. Joos de waard is. Beide herbergiers leven in goede nabuurschap, zoals verder nog zal blijken. Kort na de middag komen twee mannen uit Wakken de herberg binnengestapt, Jacobus Meheus fs. Joos, zoon van de molenaar aldaar, en zijn dorpsgenoot Guillaume de Cock. Ze drinken er “enigen franschen brandewijn” en willen dan opstappen, richting Deinze, waar Meheus zijn in Petegem ziek te bed liggende broer zal bezoeken; hij vraagt aan Bouduin de Stoop om hen te vergezellen, maar vrouw De Sloovere, uit schrik voor de ziekte die in Deinze heerst, verzet zich daartegen, want ze vreest voor het overbrengen van besmetting. Maar de knecht stoort zich niet aan het verbod van de waardin en trekt toch mee naar Deinze. Na afloop van het ziekenbezoek, omstreeks 4 uur, en aansluitend een herbergbezoekje in “Den Appel” (op de Markt), komen de drie kompanen omstreeks 6 uur ‟s avonds terug uit Deinze, verkleumd blijkbaar van de winterkou, want Meheus vraagt aan de waardin om op de voutekamer een “poorter” (of bundel) hout te ontsteken; het is de molenknecht Joannes van Daele, die zorgt voor het gevraagde. De waard zelf, Judocus de Sloovere, is op dat moment niet thuis, hij is op herbergbezoek bij zijn gebuur Van Liere in “Den Arend”. Hij wordt ervan verwittigd dat op zijn komst gewacht wordt, want de twee Wakkenaars - Meheus en De Cock - willen hem blijkbaar spreken. Intussen zitten die twee op de voutekamer, samen met Bouduin de Stoop, een glas wijn te drinken. Eindelijk komt ook baas De Sloovere binnen. Het eerste wat hij doet is zijn jonge knecht De Stoop wegzenden: “Gaet uijt de caemer ende uijt mijn huijs oftewel naer uw bedde, want ick en wil u in mijne compagnie niet hebben”. Volgens een andere getuige zei De Sloovere: “Allons, hondsvot, slaepen! Gij moet morgen vroeg opstaen.” Waarop De Stoop antwoordt: “Ick weet dat wel”, maar toch brutaal weigert te gehoorzamen. Op dit moment wordt het - althans voor ons, lezers van nu - duidelijk dat het helemaal niet botert tussen baas en knecht, wat ook later bevestigd wordt door enkele van de latere getuigenverklaringen na de dood van De Sloovere. Het blijkt immers dat, al van weken voordien, De Sloovere geprobeerd heeft zijn knecht-op-proef te ontslaan, waarop deze zou geantwoord hebben: “Jaeght mij alvooren uijt, ick sal al achter commen. Ick wil mijnen tijdt uijtdoen!”. De Slooveres vrouw zal later hierover vertellen dat De Stoop zijn meester hierbij “somwijlen gedreigd heeft van slagen te geven”. En De Slooveres zoontje Philippus Jacobus zal daaraan toevoegen dat De Stoop “altijd gezien en gereputeerd is geweest voor eenen vechter”; hij zou trouwens ook eens zijn medeknecht Jan van Daele ermee gedreigd hebben “hem dood te slaan”. Ondertussen blijkt ook dat waard De Sloovere de beide Wakkenaars en De Stoop ervan verdenkt dat zij iets tegen hem beraamd hebben. Op zeker ogenblik, gedrieën samen gezeten op de verwarmde voutekamer (waar zelfs de waardin hen enige tijd gezelschap had gehouden, want de drie wilden haar op een glas wijn tracteren, waarmee ze overigens instemde), vraagt de Wakkense mulderszoon Meheus aan De Stoop: “Wel Stoop, zult gij uw woord houden? Sult gij mij niet afgaen?”, waarop De Stoop antwoordt: “Seker, want t‟is ordinaire, wiens broodt dat men eet, wiens woordt dat men spreekt”. Meheus moet aan De Stoop dus iets beloofd hebben, waarop deze hem zijn hulp heeft toegezegd. Tegen baas De Sloovere? Deze heeft alvast onraad geroken; hij is er zelfs verre van gerust in en gaat daarom “versterking” halen. Rond halfacht ‟s avonds komt hij naar “De Kleppe” terug in het gezelschap van niet minder dan vijf man: Jan Baptist van Liere (broer van de herbergier van “Den Arend”), Emanuel de Clercq, Jacobus Staes, Francies Janssens en Joseph vanden Berghe. Onmiddellijk vraagt De Sloovere: “Waer is Stoop, dien deugniet, dien verraerre (= verrader), waer is hij nu geloopen?” Waarop de waardin zegt: “Hij is deure” (= weg). Maar even later is Bouduin de Stoop alweer daar. Er volgen “woorden, crackeelen ofte ghevecht”, er wordt “geattackeerd”, gestoot, gestampt, geslagen. De zaak escaleert dus toch, ondanks de aanwezigheid van De Slooveres erbijgehaalde “bodyguards”…Eindelijk wordt De Stoop buitengezet; zijn in de herberg achtergelaten hoed wordt hem door het
4054 venster achternagegooid. Intussen een ander vaststelling: alle betrokkenen - ook baas De Sloovere zelf - hebben ondertussen al heel wat gedronken, wat uiteraard de gemoederen steeds verder heeft opgehitst. Het scenario wordt eentonig. Nog eens geraakt De Stoop naar binnen en weer komt het tot vechten en slaan. Op de duur drijft De Sloovere met “enige stoten en slagen” zijn knecht De Stoop de voutekamer uit en tot de Wakkense mulderszoon zegt hij: “Betaelt uw gelaege, gaet hier uyt, hontsvot, ik en hebbe hier geene deugnieten van doene”. Waarop zich opnieuw een handgemeen ontwikkelt, waarbij baas De Sloovere en Meheus al vechtende op het bed en over de vloer heenrollen. Bouduin De Stoop, wiens “cleedt ofte casacke” intussen “van boven tot onder gescheurt” was, verkeert “in eene vehemente collaire”. We besparen onze lezers het (verwarrende) relaas van het heen-en-weer-getrek en beperken ons tot de eindfase zelf, waarin waard De Sloovere eerst tegen de kast van de staande horlogie aantuimelt en vervolgens, achterwaartsover, de trap van de voutekamer afdondert en bewusteloos blijft liggen. Einde van de vijandelijkheden. Een fatale val blijkbaar. De Sloovere wordt naar bed gebracht, wordt ‟s nachts nog enkele keren wakker en gaat zelfs eventjes op een stoel zitten maar moet uiteindelijk toch te bed blijven. „ Anderendaags - maandag 1 februari, daags vóór Lichtmis” - rond de middag wordt zoontje De Sloovere naar dokter Van Landeghem gestuurd, om hem te vragen bij zijn vader te komen. (Curieus genoeg vertelt de jongen aan de dokter dat “zijn vader van den meulen gevallen” is.) Hij wordt dan “gevisiteerd en gecureerd” (o.m. met een flinke aderlating) door vader en zoon Van Landeghem - de vader licentiaat in de medicijnen en de zoon chirurgijn. In de latere namiddag wordt ook nog de Deinse chirurgijn Charles Willebois erbij gehaald. Hun goede zorgen mogen niet baten. De vierde dag na zijn val overlijdt De Sloovere, op donderdag 4 februari, omstreeks 2 uur in de namiddag. Ondertussen heeft de Deinse baljuw de zaak al in handen genomen. Op maandag, daags na de incidentenrijke zondag, heeft stampersknecht De Stoop wel nog de hele dag lang zijn normale werk op de molen gedaan - hij is dus niet gevlucht(!) – en zijn laatste klus was daar het opladen van een vat olie op de kar voor ene Pieter Haelevoet. Daarna was De Stoop, in het gezelschap van chirurgijn Jan Baptist van Landeghem, op herbergbezoek gegaan naar “De Roskam”, gehouden door Frans Stierbaut, vlakbij de Brugsepoort. Daar werd hij de maandagavond gearresteerd door de Deinse baljuw en in de gevangenis opgesloten. Een gerechtelijk onderzoek werd tegen hem geopend - nog vóór het slachtoffer ter ziele was gegaan. Daags na zijn overlijden werd Judocus de Sloovere, op vrijdag 5 februari 1773, in de Deinse Onze-Lieve-Vrouwekerk begraven, “met de hoogste uitvaartdienst” 4. De documenten van het gerechtelijk onderzoek zijn, in al hun breedvoerigheid, bewaard gebleven5. Ze leren ons alles over het onderzoek zelf, maar niets over de uiteindelijke uitspraak. Hamvraag bij het hele onderzoek was: Is de dodelijke achterwaartse val van het slachtoffer te wijten aan het feit dat hij in hoge mate dronken was? Of was die val (en de daaropvolgende dood) het gevolg van een fatale stoot of slag, hem door Bouduin de Stoop toegediend? In het eerste geval zou het dan om een spijtig “ongeval” gaan, in het tweede geval om een doodslag (of op z‟n minst, in onze huidige terminologie, om slagen en verwondingen, met de dood tot gevolg). Onmiddellijk na De Slooveres dood werd een lijkschouwing6 uitgevoerd, door dokter Jonckheere en chirurgijn Marichal, collega‟s dus van vader en zoon Van Landeghem en chirurgijn Willebois, die gedrieën het slachtoffer tijdens zijn laatste vier levensdagen hadden verzorgd en bijgestaan. Van de hele incidentrijke bedoening op de bewuste zondagavond waren talrijke getuigen geweest. Er werden dan ook velen ondervraagd, en hun getuigenissen nauwkeurig, en meestal woordgetrouw, op schrift gesteld. De defilee van getuigen - zowat een twintigtal - levert ons een kleurrijke scène op van een flink pak bewoners van de Klepkouter en/of Deinze-Kouter in een tijdsperiode van bijna tweeëneenhalve eeuw geleden. Omwille van de overzichtelijkheid brengen we al die getuigen bijeen in een alfabetisch opgestelde lijst, hierna in bijlage afgedrukt. Hoe over dit verdachte overlijden uiteindelijk is geoordeeld, is ons niet bekend. En dus ook niet of Bouduin de Stoop de dans ontsprongen is of niet…
4055 Over deze man toch nog het volgende. Tijdens zijn ondervraging ontkende en loochende hij veel hetgeen hem ten laste werd gelegd. Van een leugentje was hij blijkbaar niet vervaard. En hij speelde duidelijk de omstandigheid uit dat zijn baas en slachtoffer, Judocus de Sloovere, die avond (zwaar) dronken was: de “ongeval”-versie dus, die in zijn eigen voordeel was. Hij was zeker geen heilig boontje, integendeel. Een paar getuigen verklaarden over hem dat hij heel gemakkelijk omsprong met bedreigingen tot geweld, inclusief “doodslaan”. Waarbij hijzelf de snoevende opmerking maakte dat zelfs een doodslag hem niets kon schelen, “want daarvoor zou hij toch gemakkelijk „remissie‟ (= genadeverlening, kwijtschelding) verkrijgen, dankzij zijn vele rijke vrienden!” Hetgeen allicht ten volle zijn akelige mentaliteit weergeeft. Wat uiteraard ook niet wegneemt dat het hele samenlevingspatroon van toen door een hoge(re) graad van gewelddadigheid gekenmerkt werd. Maar Bouduin de Stoop ontsprong uiteindelijk de dans, want twijfel speelt altijd in het voordeel van de verdachte. Dit blijkt uit het vonnis, dat hem - op het advies van vijf Gentse rechtsgeleerden - uit de gevangenis ontsloeg en voor de proceskosten de “eiser ambtshalve” (baljuw Ferdinand van Wonterghem) liet opdraaien 7. LIJST VAN DE ONDERVRAAGDEN Jacobus Algoet, zoon van Lucas, 28 jaar (°1745), gehuwd man, kleermaker op DeinzeBuiten. Joosijne Regine Boonaert, dochter van Pieter, ± 31 jaar (°1742), spinster en naaister; gehuwd met Joannes van Daele (zie aldaar). Marie Judoca Bruggeman, dochter van Judocus, ± 40 à 45 jaar oud (°1728/1733), wasvrouw, gehuwd met Jacobus Lutior, wonende op Deinze-Buiten. Emanuel de Clercq, zoon van Judocus, gehuwd man, ± 38 jaar (°1735), daglooonwerker op Deinze-Buiten. Albertus de Mil, zoon van Guillielmus, jongman, ± 24 jaar (°1749), “domestiquen cnecht” van Joannes Gellijnck, landsman (en herbergier in “Westaerde”) op Deinze-Buiten. Philippus Jacobus de Sloovere, zoon van Judocus, ± 14 jaar (°Kruishoutem 1759), olieslagers-knechtje; is in mei 1772 met zijn vader [en moeder] vanuit Kruishoutem op Deinze-Buiten komen wonen; hij signeert met zijn naam. In 1796 (volkstelling Jaar IV) woonde hij niet meer in Deinze. Bouduin de Stoop, zoon van Gillis en van Marie Joanne Daele, ± 23 jaar (°Zingem 1750), “domestiquen cnecht op het stampkot” van Judocus de Stoop; “crimineelen gedetineerden verweerder”; ongeletterd: hij signeert zijn getuigenverklaring met een kruisje. Francies Janssens, zoon van Joannes, ± 34 jaar, landsman en dagloner op Deinze-Kouter. Jacobus Jonckheere, zoon van Jacobus, ± 38 jaar (°Snellegem 1733), lic. med. in Deinze. Zie ook KGK Jaarboek 2003, pp. 93-94. Joseph Marichal, zoon van Joannes Baptista Guillielmus (°Oudenaarde 1732), geadmitteerde chirurgijn, wonende in Deinze. Zie ook KGK-Jaarboek 2003, pp. 95-96. Joannes Franciscus Minnens, zoon van Baptiste, ongehuwde jongman, ± 20 jaar (°Grammene 1753), wever, ongeletterd; inwonend als knecht bij Francies van Oost (zie aldaar), landsman op Deinze-Buiten. Op 03.02.1773 (datum van de “Informatie preparatoir”) woonde hij met zijn meester Francies van Oost in de herberg “In den Arend” (bij Pieter Gillis van Liere), omdat zijn meesters huis “ledent eenigen tijdt ter aerden afgebrandt is”. Jacobus Staes, zoon van Pieter, ± 35 jaar, geboren in Deinze OLVr., strosnijder en dagloner, wonend op Deinze-Buiten; ongeletterd. Bonifacius van Beveren, zoon van Albertus, ± 44 jaar (°1729), dagloner, wonende op Deinze-Buiten. Joannes van Daele, zoon van Gabriel, ± 35 jaar (°Harelbeke 1738), stampersknecht op de oliestampmolen van Judocus de Sloovere; gehuwd met Joosijne Regine Boonaert (zie aldaar), wonende op Deinze-Kouter; ongeletterd.
4056 Jacoba vanden Berg(h)e, dochter van Guillielmus, 55 à 56 jaar (°1717/18), “de landsche neeringhe doende ende haer huishouden”; gehuwd met Francies Fransch, wonende op Deinze-Buiten. Joseph vanden Berghe, zoon van Pieter, ongehuwde jongman, ± 22 jaar (°Grammene 1751) en als paardenknecht wonende bij zijn vader, landsman in Grammene; hij signeert zijn verklaring (03.02.1773) met zijn naam. Jacobus Francies van Landeghem, zoon van meester Joannes, oud 69 à 70 jaar (°Leuven 1702), lic. med., wonende in Deinze op de parochie Sint-Martinus. Zie ook KGK-Jaarboek 2003, pp 100-101. Jan Baptiste van Landeghem, zoon van hiervoren genoemde lic. med. Jacobus Francies; ± 32 jaar (° Deinze 1741), meester chirurgijn in Deinze. Zie ook KGK-Jaarboek 2003, p. 102. Joannes Baptist van Liere, zoon van Joos en oudere broer van de hiernagenoemde Pieter Gillis van Liere; ± 38 jaar (°Deinze 1735), landsman en daghuurwerker op Deinze-Buiten. Pieter Gillis van Liere, zoon van Joos, 36 jaar (°Deinze 1737), herbergier In den Arend op Deinze-Kouter en gebuur van Judocus de Sloovere; hij signeert met zijn eigen naam. Francies van Oost, zoon van Jan, ongehuwde jongman, 21 à 22 jaar (°Zeveren 1751/52), als “domestiquen cnecht” inwonend bij Carel vander Meersch, landsman op Deinze-Buiten (aldus zijn verklaring tijdens de Informatie preparatoir op 3 februari 1773); is ongeletterd. Blijkens zijn tweede verklaring (tweede ofte naerder enkwest, 5-7 april 1773) woont hij als paardenknecht bij Philippe van Wonterghem, landsman in Machelen. Anna Francisca van Renne, dochter van François, ± 51 jaar (°1722), vrouw van de molenaar-herbergier Judocus de Sloovere; herbergierster in De Kleppe. In 1796 (volkstelling) woonde zij niet meer in Deinze. Charles Willebois, zoon van Jacobus, ± 39 jaar (°Poperinge 1734/35), meester chirurgijn in Deinze. Zie ook KGK-Jaarboek 2003, p. 104. 1. Zie Noël Kerckhaert, Oude Oostvlaamse herbergen (Gent, Fed. voor Toerisme, 1980²), p. 138 (met oude archivalische attestaties uit 1548 en 1576). Zie ook P. Huys, “De herbergen te Deinze in 1779”, in KOK-Jaarboek 1979, pp. 163-164 (in 1779 was Arnoud Debosschere waard in De Kleppe). 2. Judocus Benedictus De Sloovere fs. Jacobi (° ± 1731) was geboortig van Kruishoutem; de herkomst van zijn vrouw konden we nog niet nagaan. Mogelijk zijn ze wel in Kruishoutem gehuwd, omstreeks 1758. 3. Zie N. Kerckhaert, a.w., p. 9. Deze herberg werd meestal (naar het wapenschild van de Oostenrijkse Habsburgers) “den Dobbelen Arend” genoemd, o.a. in archiefvermeldingen uit 1779 (cfr. infra) en in 1793 (Cassiman, Gesch. van Deinze, p. 162). Zie ook P. Huys, a.w., p. 163-164. Er waren nog andere bekende herbergen op Deinze-Buiten volgens de herbergentelling van september 1779: “Den Witten Leeuw” (bij Pieter Roels), “Jerusalem” (bij Lieven de Clercq) en, verderop nabij de Leie, “Westaerde” (bij Joannes Ghellijnck). 4. Overlijdensregister Deinze OLVr., f° 2670 en 2825 (“Die 5 febr. 1773 sepultus est Judocus Benedictus de Sloovere ex Cruyshoutem fil. Jacobi, maritus Annae Franciscae van Renne, aetatis suae 42 annorum, officio summo particulariter sepultus”). Wat de betekenis is van “particulariter” in deze context, is ons niet duidelijk. 5. Rijksarchief Gent (RAG), Oud archief Deinze (OAD), nrs. 474-475 (Enkwesten juli-aug. 1773), dossier B. de Stoop. Het gaat om een vuistdik dossier, met talrijke documenten (Informatie preparatoir; Tichten; Enquesten I tot IV; Etiquetten I tot IV). Daaruit werden voor dit artikel alleen de meest essentiële gegevens gehaald om ermee de hoofdlijnen van het verhaal te kunnen aangeven. 6. RAG, OAD, nr. 368 (Wettelijke passeringen 1770-1776), f° 154v°-155r°: Lijkschouwing van Judocus de Sloovere, dd° 05.02.1773, en toelating tot begraving van het lijk. 7. RAG, OAD, nr. 492 (Vonnissen - los stuk dd° 06.11.1773): “Ghesien bij d‟onderschreven gheconsul-teerde het proces crimineel … beleet voor leenmannen vanden huyse ende hove van Deynse, T‟advijs is te wijsen ende absolverende den verweerder van d‟instantie, mitsgaeders hem slaeckende van vanghenisse, te condemneren den heesscher [= eiser, m.n. baljuw Ferdinand van Wonterghem] in de costen vanden processe ter tauxatie. Actum te Gent, 06.11.1773 (met 5 signaturen). In de rand: “elck 4 £, tsaemen 20 £ wisselgelt”.
4057 2313. Paul HUYS (nr. 565) Petegemse houtdieven een uurtje “geëxposeerd aan het pellerijn” (1743) In de 18e eeuw was de zuidkant van Petegem-Buiten (naar Machelen en Kruishoutem en Nazareth toe) nog aardig wat bebost, zoals ook de bekende Oostenrijkse Ferrariskaart (ca. 1770) duidelijk laat zien. Vooral in koude winters was ongeoorloofde houtkap er dan ook een veelverspreide plaag. Een voorbeeldje uit 1743, en hoe dit “exces” werd bestraft 1. Twee Petegemnaars - Judocus de Sloovere2 en Pieter van den Broecke 3 - werden in maart 1743 aangehouden wegens “excessen begaen in het publicquelijck cappen ende schenden van bosschen, hemlieden nogte [= noch] in proprieteyt nogte in ghebruyck”. Ze kregen allebei een vernederende straf, nl. de schandpaal, hier “pellerijn” [Fr. pilori] genoemd. Het vonnis werd uitgesproken op 21 maart 1743. De Sloovere moest “‟s middags binnen de prochie van Peteghem-buijten gedurende den tijd van één ure publicqelijck worden gheëxposeert anden pellerijn, neffens hem staende den busch [= bussel hout] ghecapt ende ghestolen groen hout, t‟sijnen huijse ende bijvanck afgehaelt bij wettelijcke acte van informacie ghehouden den 12en deser maent”. Zijn compagnon Van den Broecke mocht hem datzelfde uur gezelschap houden aan de schandpaal, en werd bovendien veroordeeld tot een boete van 30 pond parisis. Beiden moeten zich in de toekomst onthouden van “dierghelijcke excessen” en publieke bosschendingen nog te begaan, zoniet zullen ze daarvoor gestraft worden, De Sloovere “op pijne van bannissement [= verbanning] ofte lijfstraffe naer exigentie vande saecke” en Van den Broecke “op pijne van voorder arbitraire correctie”. En beiden gezamenlijk mogen ook opdraaien voor de proceskosten en de “misen van justitie”. Dat naast de gestraften ook het voorwerp van de diefstal (een houtbussel) materialiter getoond werd, had een exemplarische waarde: aldus kende het publiek (dat grotendeels ongeletterd was!) meteen ook de reden van hun veroordeling. Zo werkte dat in die tijd. Wàt weten we nog meer over de beide gestraften? Dat moeten andere archiefdocumenten ons leren, m.n. de parochiale registers (van dopen, huwelijken en overlijdens). Judocus de Sloovere was op het ogenblik van zijn veroordeling al een viertal jaren gehuwd en vader van een dochtertje van tweeënhalf jaar; zijn vrouw, Francisca Dhaese, was toen hoogzwanger van een tweede kind, dat ze een maand later ter wereld bracht. In de lente van 1746 volgde nog een derde kind, opnieuw een dochtertje, maar de moeder stierf vijf dagen nadien in het kraambed; ze was pas 32 jaar oud en liet Judocus als weduwnaar achter. Pieter vanden Broecke was een stuk ouder dan zijn kompaan; hij was, op het ogenblik van de feiten, al zeventien jaar getrouwd, en vader van een zoontje van vijfenhalf jaar. Pieter stierf in de lente van 1767, zijn vrouw, Joanna Vermeulen, overleed in de zomer van 1778. Het overlijdensregister vermeldt van geen van beiden de bereikte leeftijd. 1. Rijksarchief Gent, Oud archief Deinze, nr. 490 (Vonnissen, 1740-1749), losse stukken dd° 13. en 21.03.1743. In ditzelfde archiefbundel vonden we ook een vonnis, dd° 01.06.1746, inhoudende toelating tot het begraven “op de ghewijde aerde” van een drenkeling, Pieter Hoeck fs. Jan, wiens lijk was aangetroffen in de Leie te Astene op 31 mei 1746. Vermoedelijk werd in dit geval geoordeeld dat het ging om een “normale” verdrinking, want zelfmoordenaars mochten immers niet in gewijde grond begraven worden. Maar een verslag van de wettelijk voorgeschreven lijkschouwing hebben we niet aangetroffen. 2. Judocus de Sloovere, gehuwd in Petegem St.-Martinus op 25.01.1739 met Francisca Dhaese; drie kinderen, resp. Anna Maria Catharina (°19.08.1740), Marianna (°26.04.1743) en Marianna Christina (°23.03.1746); de moeder stierf in het kraambed van haar derde dochter († 28.03.1746), 32 jaar oud (°ca. 1714). 3. Pieter vanden Broeck, gehuwd in Petegem St.-Martinus op 19.01.1726 met Joanna vander Meulen (of Vermeulen); een zoontje, Joannes Franciscus (°13.08.1737), werd gedoopt “sub conditione”. Pieter Vanden Broecke overleed in Petegem op 30.04.1767 (begraven met een middelbare dienst met zes lezingen), zijn vrouw stierf op 17.08.1778.
4058
GOTTEM GEBOEKSTAAFD L. GOEMINNE, R. DE CLERCQ, S. VANDENBROUCKE, A. VANDENBROUCKE, D. VAN AELST ,
“Geschiedenis en toponymie van Gottem”, uitg. Kring voor Geschiedenis en Kunst van Deinze en de Leiestreek, 2010, 140pp. en 10 krt.
In onze regio werden de plaatsnamen reeds opgespoord voor diverse gemeenten, en voor andere is een studie in de maak. Toponymische studies zijn onmisbare instrumenten voor al wie interesse heeft voor de geschiedenis van zijn gemeente, voor de evolutie van het landschap, voor de betekenis van de naam van de straat waarin hij woont… Voor kern-Deinze werd het werk van KGK-bestuurslid Martin Vanhaesebroeck in 1982 uitgegeven door KGK-ondervoorzitter dr. Luc Goeminne. Luc Goeminne heeft intussen, in samenwerking met plaatselijke heemkundigen, de toponymische studies uitgegeven van Zulte (1999), Petegem aan de Leie (2000), Olsene (2002), Astene (2002) en Machelen (2005). Nu is Gottem aan de beurt. Dr. Luc GOEMINNE kreeg hierbij de medewerking van dr. René DE CLERCQ, Stefaan en Arnold VANDENBROUCKE en Dirk VAN AELST. Het boek telt 140 bladzijden en 10 kaarten en omvat een schat aan gegevens over de landschappelijke situatie van Gottem, met tal van economische en historische elementen. Er wordt veel aandacht besteed aan de plaatsnamen van vroeger en nu, met de verklaring ervan, en aangevuld met bronverwijzing en bibliografie. De voorstelling van het boek had plaats, onder grote belangstelling, in de Huisbrouwerij Sint-Canarus Polderweg 2 (achter de kerk) te Gottem op donderdag 7 oktober 2010 om 19.30u. © JDV
Het boek is nog te verkrijgen aan de balie van het Museum van Deinze en de Leiestreek aan € 12 per exemplaar.
4059
Ook andere toponymische studies zijn nog steeds verkrijgbaar: M. Vanhaesebroeck, Toponymie van Deinze, 1100-1600, Zulte 1982
€5
L. Goeminne, M. Vandeputte en F. Willemijns, Toponymie van Zulte. Oude en nieuwe plaatsnamen te Zulte, Zulte 1999 uitgeput L. Goeminne en T. Vanhee, Toponymie van Petegem-aan-de-Leie. Oude en nieuwe plaatsnamen, Deinze 2000. €15 L. Goeminne en H. Maes, Toponymie van Astene. Oude en nieuwe plaatsnamen, Deinze 2002. €15 L. Goeminne, M. Vandeputte en D. Van Quickelberghe, Toponymie van Olsene. Oude en nieuwe plaatsnamen, Zulte 2002. €12 L. Goeminne, Toponymie van Machelen. Oude en nieuwe plaatsnamen, Deinze 2005. € 20 L. Goeminne, S. Vandenbroucke, A. Vandenbroucke, D. Van Aelst en R. De Clercq, Geschiedenis en toponymie van Gottem, Deinze 2010. €12
Men kan deze toponymische studies bestellen bij Dr. L. Goeminne, tel. 09 388 86 48 of door storting op rekening KBC van Dr. L. Goeminne 442-7533271-87, met vermelding van het gevraagde. De boeken worden gratis aan huis bezorgd.
Regelmatig zijn er ook vragen naar oudere jaarboeken van de Kring. Inzover ze nog voorradig zijn gelden volgende tarieven: - Anastatische overdruk van de zgn. “Blauwe boekskens” - Jaarboeken 1940-1949 - Jaarboeken 1950- 1996 - Jaarboeken 1997- 2010
€4 €5 € 10 € 15
Toponymische studies en jaarboeken kunnen ook tegen contante betaling afgehaald worden aan de balie van het Museum. U kunt ook altijd terecht bij voorzitter W. Jonckheere, tel. 09 386 32 78 of
[email protected]
4060
Lidmaatschap 2011
Het jaar 2010 loopt ten einde. Een nieuw werkjaar staat voor de deur. Vriendelijk verzoeken we onze trouwe leden het bijgevoegde overschrijvingsformulier onverwijld in te vullen en aan hun financiële instelling te bezorgen, of hun lidmaatschapsbijdrage te vereffenen met onze penningmeester Ive Steyaert, of aan de balie van ons Museum.
Ter herinnering: Lidgeld 2011 Gewoon lid Steunend lid, bestuurslid, deelgenoot Erelid op Postrekening 000-0434500-37 van KGK-Deinze p/a Leeuwstraat 31 9800 DEINZE
: :
€ 15 € 23 € 30 of meer
Wie in orde is met het lidgeld 2011, door overschrijving of door betaling aan de balie van het Museum, kan op vrijdag 25 februari 2010 zijn jaarboek meenemen bij de voorstelling ervan. Wie, om welke reden dan ook, zijn jaarboek liever thuis besteld krijgt, betaalt € 7 portkosten extra. Wij verzoeken onze leden zoveel mogelijk gebruik te willen maken van het ingesloten overschrijvingsformulier. Noteer “lidgeld 2011”. Als de lidgelden bij het begin van het jaar overgemaakt worden, is dat een hele hulp voor onze administratie. Wij zijn de leden daarvoor bijzonder dankbaar. Na het verschijnen van het jaarboek volgt immers de (forse) rekening van de drukker. Het is een misverstand dat elk lid verplicht is om zich het jaarboek aan te schaffen én te lezen. Heel wat medeburgers willen ongetwijfeld het opzet van de Kring steunen uit principe. Wij appreciëren dit ten volle. We hebben het al vroeger vermeld: heel wat leden stellen er blijkbaar prijs op steunend lid te worden. Moge hun voorbeeld tot navolging strekken. Het is voor ieder van ons een bijzondere aanmoediging. In elk geval zijn ALLE leden van harte bedankt voor hun steun!
4061