Essay De predikant-2025 Van: Bert de Leede Datum: 19 juni 2015, t.g.v. zijn afscheid van de Protestantse Theologische Universiteit Titel: Apostel en non-conformist De predikant in de kerk van 2025 en de context van 2025 Wat moet hij/zij kennen, kunnen en aankunnen? Aanleiding – titel – motivatie ‘Leiden jullie ons wel voldoende op voor de kerk van de toekomst?’ ‘Gaat de opleiding in haar curriculum niet uit van een kerk die er binnen afzienbare tijd zo niet meer is?’ Als het ergens over mag gaan bij mijn afscheid van de Protestantse Theologische Universiteit na 21 jaar betrokkenheid bij opleiding en nascholing van (aanstaande) predikanten, en bijna 40 jaar predikantschap, dan over deze vraag. Deze vraag van studenten raakt precies het dilemma van een opleiding in een tijd van transitie. We leiden op tot het predikantschap in en vanuit de bestaande kerk, die tegelijk de kerk is die voorbij is, de kerk van (bijna) vroeger. Maar studenten verwachten – terecht – dat de opleiding pro-actief is, en adequaat ingaat op de bewegingen in de boven- en onderstromen van onze cultuur en op de plaats van religie en kerk in onze samenleving. In welk maatschappelijk, cultureel en religieus krachtenveld vervult de predikant anno 2025 in de kerk en in de samenleving van 2025 ambt en beroep? Wat moet hij/zij daartoe kennen, kunnen en aankunnen? En hoe leiden wij daartoe op? Ik vind het een eer dat het bij mijn afscheid daarover mag gaan.
Titel De titel van dit essay is ontleend aan de twee bronnen voor mijn denken over de predikant. Apostel (Ambts-)theologisch is de predikant verankerd in het ambt van de apostel. Dominees zijn (uit-) gezonden om te preken en te spreken, in de kerk, uiteraard, én in de publieke ruimte, gevraagd én desnoods ongevraagd. Dat is hun missie. Zij zijn/worden uitgezonden om het Evangelie van het Koninkrijk en zijn gerechtigheid te verkondigen, om te getuigen van de Opgestane Heer, en daarmee van het onverwoestbare geloof dat de kracht van de liefde en van verzoening en van zelfverloochening, sterker is dan de machten van haat en dood, en dat het geloof dat wij het kwade overwinnen door het goede, geen slag in de lucht is. Die Boodschap is goed voor alle mensen. Met die Boodschap staan waarden op het spel die onze West-Europese wereld mede gevormd hebben. De predikant ‘staat’ voor die overtuiging. De predikant is een gezondene, met volmacht van Woord en Sacrament, onder handoplegging, voor het leven, en gecommitteerd aan de Weg en het werk van Jezus van Nazareth. De predikant verbindt zich aan die apostolische roeping en zending. Die ‘zending’ impliceert beweging en beweeglijkheid. Predikanten zijn mensen met een missie, waardoor zij zich laten leiden. Zij zitten niet op het pluche; zij gaan op een weg. Zij zijn beschikbaar voor de zender en voor zijn mensenkinderen. Zij zijn als Abraham: God zegt ‘Ga!’ en hij gaat. De predikant heeft een apostolische zending in de wereld, in het publieke domein, vanwege Christus en zijn kerk en met het oog op het ‘goede leven’. Non-conformist 1
‘Non-conformisten’ werd in de 17de eeuw de ‘geuzen’-naam voor protestantse christenen in Engeland, Schotland en Wales, die weigerden zich te conformeren aan wat hen liturgisch en kerkordelijk werd opgelegd vanuit de (Anglicaanse) staatskerk. Zij zeiden ‘neen’ tegen staatsdwang en tegen de verknoping van ‘kerk’ en ‘staat’. Ze gingen nog liever emigreren dan dat zij zouden gehoorzamen aan staatsdwang. Dat besef is diep verankerd in een belangrijke stroming van het protestantisme: de vluchtelingengemeenten, de Dissenters, de puriteinen. Passen we dit wezens-kenmerk van ‘protestants geloven’ toe op de predikant, dan springen een paar andere kenmerken naar voren: vrijheid ten opzichte van het dominante – religieuze of seculiere – discours, zowel binnen de kerk als daarbuiten, een kritische verhouding ten opzichte van de verknoping van christendom en dominante cultuur, bewegingsvrijheid om te kunnen kijken vanuit andere perspectieven, vrijmoedigheid om te zeggen waar niemand aan dacht, of te spreken voor hen van wie niemand iets verwacht. Daarvoor moet je ‘grensganger’ zijn: daadwerkelijk vanuit het andere perspectief en het perspectief van de ander kijken en spreken en handelen. In dit essay denk ik vanuit het samenspel van die twee ‘bronnen’, de apostel en de non-conformist, verder over het predikantschap in de kerk van de toekomst. Ik kijk dan naar zowel zijn/haar rol binnen en ten dienste van de kerk, als zijn of haar rol in en voor de samenleving/cultuur/’het politieke’. En ik vraag naar wat nodig is om authentiek en inspirerend ‘apostel en non-conformist’ te blijven.
Motivatie Mijn motivatie is de (aanstaande) predikant, die in de kerk van 2025 en in de context van 2025 – bij leven en welzijn – vol aan de bak is. Hem/haar heb ik op het oog bij dit verhaal. Voor hem/haar staan de volgende namen van studenten en predikanten, die spontaan ‘ja’ zeiden toen ik hen vroeg via de mail met mij mee te denken en/of in het debat mee te doen: Marit Bassa, Yvonne van Benthem, Kim Magnee-de Berg, Mariska van Beusichem, Marleen Blootens, Tejon Bos, Annemarie van Briemen, Dick Couvée, Harmke Heuver, Marissa Buitink, Coen Constandse, Willem Maarten Dekker, Theo Doornebal, Kees van Ekris, Krijn Hage, Robin ten Hoopen, Pieter Huizer, Rosaliene Israël, Barbara Lamain, Jan Meertens, Bert-Jan Mouw, Jacco Overeem, Harald Overeem, Werner Pieterse, Henk Jan Prosman, Hester de Rivecourt, Jasper van Schaik, Giel Schormans, Ronella Sonnenberg, Anne Verbaan, Wim Vermeulen, en meerdere anderen die spontaan hun reactie stuurden of wilden deelnemen aan het rondetafel-debat. Bijzonder! Bij deze wens ik hen gezegende jaren in dit mooiste beroep wat je maar kunt denken. Zelf zou ik het zonder meer weer kiezen. Maar het is in onze tijd ook geen sinecure. De predikanten van nu en de toekomst, zijn ‘de comfort-zone echt voorbij’.
Inhoud Na een wat anecdotische verkenning van de vraagstelling (I), volgen er drie subthematieken, die de onderwerpen vormen voor de rondetafelgesprekken: De predikant als Verbi Divini Minister in en ten dienste van de kerk-2025 (II), de predikant als gesprekspartner, tegenspreker en voorspraak in de publieke ruimte van 2025 (III), en de predikant als betrouwbaar en trouw aan W/waarheid in ‘leer en leven’ (IV). We sluiten af met de vraag ‘waartoe dit alles nu leidt, denkend aan de opleiding/opleider’ (V). In de Bijlagen neem ik een aantal representatieve passages op uit reacties van bovengenoemde predikanten. Ik zet de citaten bewust niet ‘op naam’, zodat ze geheel voor zichzelf spreken.
2
I. Koningsdag in Dordrecht Het is maandag 27 april, Koningsdag, wanneer ik aan dit verhaal begin. Ik zag zojuist op TV Koning Willem Alexander vertrekken uit de Grote Kerk van Dordrecht om zich in een elektrische autobus naar een andere locatie te verplaatsen. ‘Hiermee wordt ook een signaal afgegeven van bewust omgaan met het milieu’, zo deelt de TV-presentator ons mee. Koning en genodigden luisterden in deze kerk, waar nu bijna 400 jaar geleden de Staten-Generaal van de Zeven Verenigde Provinciën de Generale Synode van Dordrecht bijeenriep (1618-1619), naar muziek van Bach. ‘Zouden er nog Nederlanders zijn’, schoot door mij heen, ‘die vanmorgen hebben gewacht of gehoopt op het moment dat een van de predikanten van Dordrecht de kansel zal bestijgen om het Woord te richten tot de Koning?’ Ik vermoed van niet. Mocht er nog zo’n Nederlander zijn, die daarop hoopte, dan werd die teleurgesteld. Koningsdag is immers de dag van ‘samen’, van ‘verbinding’ zo horen we via TV de gehele dag. Alleen al daarom moeten we het geloof in God in het midden laten, en zeker God of Allah zélf erbuiten houden. Daarom zeker op Koningsdag geen dominee op de kansel van Dordrecht. We leven in 2015, en samen-leven in 2015 kan alleen wanneer we God, geloof, kerk en dominee (of imam) zoveel mogelijk overal buiten laten. Alleen dan wordt Koningsdag 2015 een mooie dag. Ik zag overigens wel een dominee in de kerk in Dordrecht, Jaap Smit, commissaris van de Koning in Zuid-Holland. Na zijn predikantschap en zijn baan bij het CNV, is hij nu Commissaris van de Koning, en begeleidt hij de koning geregeld bij werkbezoeken, zo lees ik in een interview met Smit. Ook gaat Smit geregeld ’s zondags voor in kerkdiensten, zo lees ik. Dat vind ik mooi. Maar hoe zou Jaap dat bij zo’n werkbezoek nu doen, vraag ik mij af. Het zou immers heel goed kunnen dat het Bijbelverhaal van zijn preek van de afgelopen zondag op spanning staat met het beloningsbeleid of het milieubeleid van het bedrijf waar hij de koning op maandag rondleidt? Hoe zou hij daarmee omgaan? Zou hij daar wel eens tegenaan lopen, en daarmee in een moreel of spiritueel dilemma terecht komen? Zouden zij het daar ook samen over hebben? Het lijkt mij best lastig, tegelijk ‘apostel en non-conformist’ en ‘commissaris van de koning’ te zijn. Ben je dan afwisselend de een of de ander, of allebei tegelijk? De vraag naar de predikant in het publieke domein ligt hiermee al op tafel.
Op de Bible Belt Achter mijn computer gaan mijn gedachten terug naar gisteren, zondag 26 april. Ik ga om 09.30 uur voor in de morgendienst in Wilsum, bij Zwolle, aan de IJssel. De kerk van Wilsum dateert uit 1050, en is daarmee een van de oudste kerkjes van Nederland. Ik stap de kleine consistorie binnen, en tref daar 9 mannen in hun zondagse pak. Een van hen ken ik van jaren geleden; hij zat bijna 30 jaar geleden ook in de kerkenraad. Van de ouderling van dienst weet ik vrijwel zeker dat hij erbij was toen ik als kandidaat (‘proponent’) in 1974 de eerste keer in Wilsum voorging. De tekst voor mijn preek is het woord van Jezus uit Johannes 14,27: ‘Vrede laat Ik u na, Mijn vrede geef Ik u; niet zoals de wereld die geeft, geef Ik die u’. Je kunt in deze gemeente een preek van een half uur goed kwijt. De mensen luisteren, met aandacht en eerbied. Er is niet veel veranderd in die 41 jaar sinds die eerste keer, toen, word ik mij gewaar. We zingen dezelfde oude psalmen. De kerk is ietsje minder vol dan toen, maar de gemeente is ook kleiner geworden, door kleinere gezinnen. Liturgisch zijn er een paar veranderingen doorgevoerd. De gemeente zingt al jaren ritmisch en bij de laatste predikant is besloten in de kerkdienst ook een lied uit het Liedboek te zingen. Op de galerij zie ik een meisje, tijdens mijn preek, geregeld haar smartphone checken op nieuw binnengekomen apps (vermoed ik), waarvan zij de inhoud deelt met haar vriend, naast haar. Maar verder?? Alles ademt hier continuïteit. Na de dienst terug In de consistorie doet de ouderling van dienst opnieuw een hartelijk gebed. Daarna hebben we een goed gesprek, over geloof, over de toekomst van hun gemeente, over het leven in het dorp. In alles proef ik trouw, continuïteit, eerbied. En bewogenheid – deze mensen weten ook wat geven is, voor mensen dichtbij en voor mensen ver weg, in de Oekraïne, in Nepal. Het heeft iets heel moois, hier te zijn. 3
Maar ik weet tegelijk dat dit niet (meer) het normale beeld is van kerkelijk Nederland. Ik bevind mij op de Bible Belt, in een rurale omgeving, te midden van mensen die institutionele continuïteit (kunnen) dragen, in een levenssfeer waarin het Godsgeloof verankerd is in het doorgaande ‘natuurlijke’ leven. Voor deze mensen hebben regen en droogte, gezondheid en ziekte, rijkdom en armoede allemaal met God te maken. De levensspanningen van kwaad dat er is, of kwaad dat je doet of kwaad dat je toelaat, of onrecht waarbij je wegkeek – die levensspanningen worden hier beleefd ‘voor God’. Kwaad heet hier daarom ‘zonde’, ‘schuld’ waarvoor je vergeving nodig hebt. Daar heb je dus God voor nodig, daar heb je Christus voor nodig. En het goede van het leven? In die twee betekenissen van het woord: het goede dat je ontvangt en het goede dat je geroepen bent te doen? Voor het eerste ben je God dankbaar. Deze mensen geloven in God de Schepper. Voor het tweede heb je richting nodig. Daar heb je dus Jezus voor nodig, die de Thora vervulde en die ons voorgaat. Deze mensen hier zijn niet achterlijk of wereldvreemd. Zij zijn christen. Waarom? Omdat zij verlossing nodig hebben. En niet alleen zij hebben verlossing nodig, de wereld heeft verlossing nodig. Zo geloven zij. En waartoe zijn zij christen? Om hun roeping te vervullen waartoe zij op aarde zijn: God en de naaste lief te hebben. Daartoe hebben zij levensoriëntatie nodig, en daarom Jezus als de vervulling van de Thora van Israël. De moraal kan niet zonder Verhaal, en het Verhaal betekent alleen iets omdat de Verteller het zelf heeft waargemaakt. Want om goed te doen, is heel wat nodig. Om het goede te blijven doen, al helemaal. Want goed blijven doen, ligt ons niet van nature. Daar heb je God voor nodig, de Bron van alle goeds. Dat geloven deze mensen. Daarom zijn zij christen. Ook zij vormen de kerk van de toekomst. Wat voor predikant hebben deze gemeenten nodig voor hun toekomst 2025? Hoe leiden wij deze predikant-2025 op, en scholen wij hem na met het oog op deze gestalte van kerk?
Buitenhof Even over 12 uur ben ik weer thuis. Ik zet de TV aan voor Buitenhof. ‘Moet Europa de grenzen hermetisch sluiten, en zorgen dat zo min mogelijk mensen via Griekenland, Italië en Malta de Europese Unie binnenkomen?’ Die vraag is aan de orde. Het gesprek onder leiding van Paul Witteman is net begonnen. Vier mensen zitten aan tafel: Job Cohen, voormalig staatsecretaris vreemdelingenzaken, Rob de Wijk, deskundig op het gebied van internationale, militaire verhoudingen, Tineke Strik, lid Eerste Kamer voor GroenLinks, en Thierry Baudet, rechtsgeleerde en columnist voor de NRC. Het gesprek is heftig. Dat is begrijpelijk, want het is de zondag na de week van de bijna 900 verdronken vluchtelingen in de Middellandse Zee. En de week waarin wij geregeld horen dat mogelijk wel meer dan een miljoen mensen klaar staan om langs welke route ook Europa binnen te komen. ‘Grenzen sluiten, mensen ter plekke in vluchtelingenkampen opvangen en daar, in en rond landen van herkomst, de problemen oplossen’, stelt Baudet in alle scherpte. Hij beroept zich op de inzichten van de Franse schrijver Houllebecq, voor wie het duidelijk is dat een multiculturele samenleving in Europa, Frankrijk voorop, tot mislukken gedoemd is. ‘Nog meer vluchtelingen in Europa toelaten, leidt tot burgeroorlog’, vervolgt Baudet. ‘De bevolking’ – lees: dat deel dat met immigranten te maken krijgt in hun wijken, steden en dorpen – ‘kan en wil het niet meer dragen’. Hiertegenover staat Cohen, bijgevallen door mevrouw Strik: er moet een oplossing komen voor deze vluchtelingen, en dat impliceert dat wij meer van hen moeten willen opnemen. ‘Het is ook welbegrepen eigenbelang’, zo is Cohens laatste argument. ‘Het is de keuze tussen oorlog buiten Europa, of burgeroorlog in Europa’, herhaalt Baudet. Het gesprek, zeker verbaal en non-verbaal tussen Baudet en Cohen, is vinnig. Het zijn stuk voor stuk zinnige argumenten die over tafel komen, vanuit de verschillende perspectieven ook zinnige afwegingen, maar tegenstrijdig. Het gesprek eindigt onbevredigend.
4
Wat ik pijnlijk mis in het gesprek is een expliciete weging, een beproeving van morele afwegingen. Ik beweer niet dat die morele afwegingen geen rol spelen bij de vier gesprekspartners. Dat zal zeker wel zo zijn. Er zitten vijf beschaafde mensen aan tafel. Maar het gesprek wordt niet expliciet vanuit moraliteit gevoerd. Paul Witteman probeert het tijdens het gesprek wel een keer: ‘Hebben deze vluchtelingen uit Afrika niet evenveel recht op een menswaardig bestaan als wij hier?’, vraagt hij. Daarmee ligt het argument van de gelijkwaardigheid van alle mensen ter tafel. Maar dat werd niet tot de leidende vraag in het gesprek. Daarom kwam het gesprek niet verder dan een uitwisseling van statements over al dan niet ‘draconische militaire maatregelen’ (volgens De Wijk noodzakelijk: met militaire middelen afdwingen van ‘safe havens’, waarbij wij ‘het dan het wel beter moeten doen dan destijds bij Scebrenica’), of ‘voorkomen van burgeroorlogen in onze voorsteden of erger’, volgens Baudet. Hiertegenover komt Cohen niet verder dan het moreel gezien armzalige beroep op ‘welbegrepen eigenbelang’. Wat jammer dat er geen dominee bij zit, schoot door mij heen. Ik mis ik in zo’n gesprek de theoloog, liefst een die ook nog – zichtbaar – dominee is. Uiteraard wel een goede, welteverstaan, van de leeftijd van Baudet, met dezelfde scherpte van argumentatie, met kennis van zaken, niet bang, maar vrijmoedig en vertrouwd met het eigen terrein én met dat van de ander, een goede theoloog en staande in een geestelijk ambt, een man of vrouw van de kerk dus. Vrij en onafhankelijk. Bewust van zijn zending (apostel) en vrij ten opzichte van allen en aller dienaar met zijn inzichten (non-conformistisch). Geen preker, want hij zit bij Buitenhof, in de publieke ruimte, en niet in de kerk. Geen opgeheven vingertje, maar iemand die de goede vragen stelt, die zegt waar niemand op komt, of wat ‘not-done’ is. Eventueel dwars dus, scherp, maar altijd vanuit die combinatie van barmhartigheid en gerechtigheid die in de christelijke traditie ‘genade’ heet. Wat voor opleiding is nodig om zulke dominees te krijgen, die met kracht van argument nu juist dat zeggen, wat niet ter tafel komt, en waar het wel op aan komt? Er moeten theologen/predikanten zijn die dát kunnen?! Hoe leiden wij op tot mannen en vrouwen met zeggingskracht, zonder last en ruggenspraak?!
Amsterdam Mijn zondagmiddag eindigt in Amsterdam, op familiebezoek, langs de oever van de Amstel. Ik zie veel ‘jong’ passeren, op hippe (bak-)fietsen. Veel is blank, welvarend, jong en stemt vermoedelijk D66. Veel is niet-blank, multicultureel en multireligieus: daarvan getuigen talen, tongval, accent, tattoos, shorts of juist lange rok en hoofddoek. Als klopt, dat je alleen in God gaat geloven, wanneer je Hem nodig hebt voor verlossing van jezelf, van je leven, van de wereld, én wanneer je Hem nodig hebt voor de oriëntatie van je leven, hoe zou dat nu hier ‘werken’? Waarom zou je als welvarende zelfbewuste jonge blanke tijdgenoot hier in God (gaan) geloven? Als zo diep in post-moderne tijdgenoten verankerd is geraakt dat je jezelf moet redden, en dat je leven een eigen ontwerp is waar jij zelf verantwoordelijk voor bent, en dat jij zelf waar moet maken, en wanneer je dan ook nog de boodschap mee krijgt dat jij dat ook kunt, want je bent uniek en geweldig: staat geloven in God, tenminste die van Israël en Jezus Christus, dan niet heel ver van je af? Van Wilsum naar Amsterdam is ongeveer 100 kilometer. Maar tegelijk voel ik mij in een ander universum. Of is dat zwaar overdreven? Ik ben daar niet uit. Hier in God blijven geloven, heeft omgekeerd ook iets heel helders. Onontkoombaar helder. Je ziet het hier gewoon voor ogen. ‘Wij zijn moslim, en dat willen we weten’, laat menig voorbijganger mij expliciet zien. ‘Wij zijn christenen uit Syrië’, kan een ander voorbijganger je vertellen, ‘en dat hebben we geweten ook’. ‘Wij zijn christenen’, laten migrantenkerken in de Bijlmer luid en duidelijk horen. Geloven in God is hier een optie naast andere opties (Charles Taylor). En het maakt wat uit of je zegt: ‘Ik ben moslim’. ‘Ik ben christen’. ‘Ik geloof in mijzelf’. ‘Ik geloof in de rede, het gezond verstand’. ‘Ik 5
geloof in de overleving van de sterkste’. ‘Ik ben eigenlijk Darwinist’. ‘Ik geloof niets’. Mensen maken hun keuzen en maken hun goden. Wat hebben mensen nodig om hier vrijmoedig christen te zijn, minderheid in een vervreemdende omgeving? Wat hebben mensen nodig om te zeggen en te leven: Wij volgen Jezus Christus als Heer. Wat voor dominees hebben gelovigen hier daartoe nodig?? En hoe leiden wij studenten op tot zo dominee-zijn – voor christenen en voor belangstellende zoekers in deze context?
Bij het kerkje van Cadzand De week van Koningsdag eindigt voor mij op de zaterdagmiddag op de fiets bij de kerk van Cadzand, Zeeuws-Vlaanderen. Daar begint juist een bijzondere huwelijksviering. Twee Belgische families zijn uitgeweken naar de protestantse kerk van Cadzand om daar een zegen te vragen over het huwelijk van de Vlaamstalige bruid en de Franstalige bruidegom. De priester van de parochie van de Vlaamstalige bruid schatte in dat een Franstalige eucharistieviering in zijn zeer Vlaamstalige parochie niet goed zou vallen, en heeft van de eer afgezien. De families zijn nu met een ingehuurde tweetalige priester uit Antwerpen in de Protestantse kerk van Cadzand om daar, met toestemming van de (Nederlandse) bisschop, de eucharistie te vieren met bruid en bruidegom en hun medefeestgangers. Een fraaie optocht van blanke, midden- en hoog-opgeleide twintigers en dertigers en een aantal zestigers trekt aan ons voorbij, de kerk binnen: De schoenen van de vrouwen hoog-gehakt, de decolletés (zeer) diep gesneden, de vesten van de jacquets van de heren prachtig versierd en de sieraden van allen schitterend in de voorjaarszon. We zien de secularisering van het NoordwestEuropese kerkelijke christendom aan ons voorbijtrekken, in de vorm van deze nabrander van een rijk – in dit geval rooms-katholiek – cultuurchristendom. Of ben ik nu te somber? Ik denk van niet. In elk geval is een geestelijke salto mortale nodig om het verband te leggen tussen deze pracht, waar de herbouw van een straatlengte van het verwoeste Kathmandu van bekostigd kan worden, en Hem naar wiens verbroken Lichaam zo meteen de schamele tekenen van Brood en Wijn zullen verwijzen. Ik benijd mijn ambtsbroeder niet, die de families bij de deur verwelkomt, afwisselend in mooi Vlaams en perfect Frans. Maar dan gebeurt er nog wat. Een vriendin of zus van de bruid komt eraan met twee bruidsmeisjes in mooie kanten jurkjes. Een van de meisjes komt dichtbij de priester. Achter ons, tussen met ons meekijkende toeschouwers, klinkt een voorspelbare maar niet minder pijnlijke ‘grap’ over ‘dat het lieve meisje maar niet te dicht bij de priester moet komen’. Er wordt ingehouden gegniffeld om ons heen. Ik realiseer mij dat die paar minuten bij de kerk van Cadzand ons confronteren met de harde werkelijkheid: een kerk die onmachtig was om een etnische, culturele tegenstelling te overstijgen, een kerk die zijn moreel gezag volledig kwijt is, en een kerk waarvan de diepste geheimenissen, Lichaam en Bloed van Christus, voor – ik maak echt geen verkeerde inschatting, ben ik overtuigd – bijna al die vele twintigers en dertigers die wij naar binnen zien gaan, zijn geworden tot folklore, en tot onbegrijpelijke nietszeggende rituelen. Ongetwijfeld is het voor deze gegoede Belgische families onvoorstelbaar dat zo’n hoogtijdag niet gevierd zou worden met een priester en een eucharistie in vol ornaat. Kosten noch moeiten zijn gespaard. Maar deze kerk, deze godsdienst, is voor het leven van deze feestgangers en voor de samenleving verder volkomen overbodig. We zien hier in Cadzand een nabrander van wat is uitgeblust. Wie predikant wordt, wordt in zekere zin ambtsgenoot van deze priester. We delen met hem de geschiedenis van een op allerlei punten falende kerk en een moreel debacle. Er is in het publieke 6
domein een negatief gevoel bij het instituut ‘kerk’. Dat is er, en dat kan snel gemobiliseerd worden, waar wij optreden, als gemeentepredikant, als predikant bij justitie of in de krijgsmacht of in het zorgcentrum, in de publieke ruimte. Maar er zijn ook enorme mogelijkheden voor de representanten van het instituut. Wat vraagt dat van de opleiding en de nascholing?
Aandachtspunten Dordrecht 1618/19, Dordrecht Koningsdag 2015, Wilsum, Buitenhof, Amsterdam en Cadzand. De aandachtspunten liggen met de ervaringen van deze week van de mei-vakantie voor het oprapen. Ik inventariseer ze in de volgende §§, geef een korte ‘eigen’ reflectie, met conclusies, waarbij ik mij laat voeden door de input van de predikanten. Ik leg een en ander voor aan de gesprekspartners van de ‘ronde-tafel-gesprekken’. Omwille van de beperkte tijd voor het gesprek, is het nodig te focussen op één centraal gesprekspunt. {Ik begin steeds met een of meer saillante passages uit mails van de geconsulteerde predikanten. Voor verdere leesstof verwijs ik naar de compilatie in de Bijlage.}
7
II. Allemaal gezonden maar niet allemaal hetzelfde Rondetafel I – Ambt en Leiderschap in de kerk-2025 Een collega in haar eerste (dorps-) gemeente schrijft: “Predikant 2025: Het werkgebied zal groter worden. De voorgrond meer belangrijk. Het gezicht laten zien. Sterk leiderschap. Duidelijkheid. Wellicht dat pastoraat meer en meer naar de achtergrond zal verdwijnen. Wat zal dit betekenen? Ook de spiritualiteit van de predikant zal wellicht meer naar voren schuiven. Waar voedt hij/zij zich? Kerk 2025: Als het gaat om ons eigen land: Deze moet veranderen. Duidelijkheid moet voorop staan. Lidmaatschap is een keuze. Je moet weten waar je voor kiest. Dit vraagt veel van een predikant en een bestuur. Zeker voor de predikant moet er een toevluchtsoord/persoon zijn. Iemand die er ook voor hem/haar is. De eenzaamheid (van de predikant) zal groter worden. De vragen groter. Waar kan hij/zij heen? Wat is het teamverband waar hij/zij in werkt? Het zal (en moet ook!) lastiger worden om een koninkrijkje te verwerven. Daarvoor komt er teveel nadruk te liggen op de persoon. Waar ik vooral benieuwd naar ben is of en hoe herorganisatie en herstructurering plaats zullen vinden. Als iets lastig verandert dan is het de kerk. Ook predikanten zijn hier vaak niet zo goed mee. Kan dit van bovenaf opgelegd worden. Hoe? En wat zal dit dan betekenen?”
Inventarisatie en reflectie Buiten de Bible Belt, maar her en der ook op de Bible Belt zal het bestaande kerkelijke leven niet overleven in de huidige vorm. De grens van het bestaan als zelfstandige lokale gemeente is op veel plaatsen bereikt of in zicht. Op bovenplaatselijk niveau ontbreekt de menskracht, maar ook het gevoel van urgentie om de bestuurlijke organisatie (classis etc.) in stand te houden. Het synodale rapport van de Protestantse kerk Vademecum Kerk-2025 is daar helder over. De oplossingsrichting is de vorming van grotere samenwerkingsverbanden van geloofsgemeenschappen in een gebied: streekgemeenten met een of twee kerngemeenten met daaromheen ‘satellieten’: plaatsen van samenkomst (in de zondagse liturgie, in gemeenschapsvorming, in de vorm van pionierplekken). Veel gemeenten en kerken op de Bible Belt worden op dit moment niet in hun bestaan als zelfstandige gemeente bedreigd, of zijn zelfs getalsmatig zeer vitaal. Niettemin gaat de transitie van het kerkelijk christendom ook hier niet voorbij, maar stelt voor keuzen. Ik zie er globaal drie. Het maakt nogal wat uit welke men kiest. Gemeenten kunnen alles inzetten op de continuïteit van de traditioneel-hervormde volkskerkelijke kerkvorming. Dat kan nog een tijd goed functioneren, maar de tijd zal ons snel inhalen. De ‘brede rand van ‘hervormde volksreligiositeit’ – onze Nederlandse variant van ‘vierwielen-christendom’ – valt bij de (klein-) kinderen van ontkerkelijkte leden weg. Orthodox-protestantse gemeenten kunnen de afslag nemen naar een versterkte vorm van ‘reformatorische zuil’- kerken. Zo’n doelbewuste keuze voor het isolement, voor de afwending van de wereld, is een reële optie. De Amish in de USA en menige mennonitische gemeenschap in deze wereld, zijn respectabele vormen van doorleefd christen-zijn. Maar het kan alleen als een radicale, omvattende en spiritueel doorleefde keuze. Inconsistentie is hier uiterst seculariserend. Dan worden deze kerken en gemeenten tot kraamkamers van toekomstige ‘Franca Treur’s: intelligente leden die op een dag tot de conclusie komen dat het hele systeem een taal-spel is binnen een sub-cultuur, en dat geloven neerkomt op niet meer dan de socialisatie van gedragscodes uit een (verouderde) subcultuur. Een andere afslag is om sterker te denken vanuit de herkenbare geloofsgemeenschap, lokaal, binnen-protestants principieel oecumenisch, de denominaties en de intern-protestantse leergeschillen voorbij, vertrouwd met diversiteit, bijvoorbeeld rond de doop-praktijk, en in een permanente onderlinge discussie over invulling van waarden die ertoe doen, vanuit de aanvaarding van de ander rond de Viering van Brood en Wijn. Ik meen te zien dat veel jonge predikanten in protestantse gemeenten op de Bible Belt geneigd zijn deze afslag te nemen, en die hun gemeente te 8
wijzen. Het lijkt – ook naar mijn inzicht – een begaanbaarder weg dan de beide andere, maar ze vraagt van predikant en kerkenraad om over (eigen) schaduwen heen te springen. Uit de seculiere en multireligieuze (Rand-) stad is de traditionele institutionele gestalte van het kerkelijk christendom vrijwel geheel verdwenen. De parallel met het verlies door het CDA (als bestuurderspartij) van haar machtsbasis in de steden is frappant en sprekend. Het is verdwenen en het wordt (in die vorm) ook niet gemist. Zo zal het ook zijn bij de sluiting van honderden wijkkerkgebouwen in onze steden. Eens hadden ze een grote functie. Daarom is de verkoop aan een projectontwikkelaar en de ombouw tot een appartementencomplex of hippe horeca-gelegenheid ook zo’n drama voor een (soms kleine) minderheid van toegewijde 55-plussers. Maar het is nauwelijks een rimpeling in het gemoed van een nieuwe generatie van gelovigen. De verdwijnende wijkkerken vertegenwoordigen een oud en voorbij model van kerkelijke aanwezigheid in de steden. Hetzelfde geldt voor de eromheen gebouwde bestuurlijke structuur van Algemene Kerkenraad, ‘wijkgrenzen’, et cetera. Het vraagt wijsheid en grote bestuurlijke beslistheid van de kerken om naar dit inzicht te handelen. Dat wil zeggen: om niet te blijven investeren in wat geen toekomst heeft, en om wat goed loopt of kans moet krijgen niet (meer) te willen persen in regelgeving die niet meer begrepen wordt als heilzaam. Het vraagt vooral ook de moed om bestuurslagen af te schaffen. De culturele en sociale context van (bestaand en nieuw) christelijk leven in de stad heeft naar ons inzicht andere dingen nodig. Waar ik aan denk? - Concentratie op de oude kathedrale kerken én op (ook nu!) nieuwe kerkgebouwen met uitstraling (Pauluskerk Rotterdam is een mooi voorbeeld hiervan). Deze kerken zijn met hun bijgebouwen, uitgespaarde, zichtbare, en herkenbare ruimten in de stad: plaatsen van liturgische continuïteit, plaatsen van personale beschikbaarheid, plaatsen van diaconaal en pastoraal ‘onderkomen’ (vluchtelingen), plaatsen van ‘oefening en inwijding in christelijk leven’, voor kinderen en jongeren, als ook plaatsen van communie, muzische vorming, geloofsvorming, kunst. - We denken aan nieuwe vormen van christelijke leefgemeenschappen, nieuwe vormen van kloosterleven, waar gelovigen (‘oblaten’) een langdurige verbinding aangaan aan een roeping voor de stad, de buurt, of bepaalde taken/mensen. Christelijke leefgemeenschappen als nieuwe kernen van waaruit de zeven werken van barmhartigheid ondersteund en gevoed worden (zie ook onder Rondetafel II). - We denken aan intensievere echt-oecumenische contacten met migrantenkerken. Deze bloeien in de steden. De aanwezigheid van christenen uit niet-westerse kerken/landen is een vraag naar nieuwe gestalten van oecumeniciteit en besef van katholiciteit. De gedachte dat die vele christenen van Afrikaanse of Latijns-Amerikaanse afkomst ‘alleen nog maar door de Verlichting heen moeten, net als de Moslims’, is een vorm van oud ‘europacentrisch’ denken. Maar dat echt in te zien, en in staat te zijn werkelijk te leren van het discipelschap van zwarte medechristenen, dat vraagt dat er predikanten zijn die hier ‘grensganger’ zijn, en daartoe zijn opgeleid.
Gevolgtrekkingen Als deze waarnemingen en reflecties kloppen, dan leidt dat tot een aantal conclusies, die ik ook weerspiegeld zie in wat de collega’s in hun mails schrijven. De hierboven geciteerde is exemplarisch daarvoor. 1. We moeten over de kerk denken vanuit geloofsgemeenschappen, en niet vanuit institutionele regelgeving of voorgegeven structuren. 2. We moeten zoveel mogelijk de lokale geloofsgemeenschappen rond Woord en Sacrament bewaren, rond het herkenbare kerkgebouw.
9
3. Dit betekent een principiële openheid voor samenwerking en gemeenschapsvorming met andere kerken, plaatselijk en in de regio. Dat kan niet meer zonder bredere samenwerkingsverbanden, differentiatie van vormen van geloofsgemeenschappen, en een aansturing die daarbij past. 4. Dit vraagt een beslissingsbevoegde personele aansturing vanuit de bovenplaatselijke (regionale) kerk, niet te ver op afstand (een HRM-afdeling van het PLD bijvoorbeeld zal niet werken, weet ik zelf uit ervaring, HdL), en tegelijk voldoende op afstand om werkelijk te kunnen ondersteunen. Iets waar jonge predikanten dringend behoefte aan hebben. 5. De kerk heeft leiding nodig die bevoegd is, en die die bevoegdheid ook transparant hanteert om wat goed loopt en vitaal is niet in gevaar brengen door niet-levensvatbare delen in stand te houden 6. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van alle werk, voor zover betaald, berust bij een team van ambtelijk gezondenen: Predikanten (WO en HBO opgeleid), kerkelijk werkers, jongerenwerkers, pioniers, diaconaal werkenden, etc. Daarbij wordt inhoudelijk gedacht vanuit een differentiatie in verschillende bedieningen, toevertrouwd aan daartoe opgeleiden en gekwalificeerden (prediking, voorgaan in de liturgie van Woord en Sacrament, geloofsonderricht, pastoraat, representatie in het publieke domein, geestelijke begeleiding, missionair werk, jongerenwerk) 7. Met name in de stad vraagt de rol van de predikant concentratie op toegekende kerntaken, en organisatorische en apostolische vrijheid om zich op die kerntaken daadwerkelijk te kunnen concentreren: dienst van Woord en Sacrament, representerende functie van het ambt, zich publiekelijk mengen in maatschappelijke, politiek en culturele debat. Eventueel ook specifieke leidinggevende taken. Focus van het debat Vraag: Wat vraagt dit denken vanuit geloofsgemeenschappen, kernen, en gezamenlijke geestelijke verantwoordelijkheid voor de leiding in de kerk? En van de verhouding van leiderschap en ambt? Stelling: In alle drie situaties van stad, Bible Belt, sterk ontkerkelijkte gebieden, vraag het predikantschap (WO en HBO en ‘second career’) een sterk ambtsbesef, vertrouwdheid met werken in een samenwerkingsverband en aanvaarding van leiderschap. Dat laatste in de vorm van leiding geven én van leiding aanvaarden, in de vorm van ‘je laten roepen én gezonden worden’.
10
III. De 'politieke' betekenis van de predikant Rondetafel II – De predikant als gesprekspartner, tegenspreker en voorspraak in de publieke ruimte van 2025 Onze ‘casus Buitenhof’ legt de vraag naar de ‘dominee als tegenover van de koopman’ op een nieuwe manier op tafel. Opmerkelijk veel reacties van de collega’s laten zien dat zij verwachten dat er ruimte zal zijn voor zo’n spreken van de kerk, dat er behoefte zal zijn aan mensen die moreel en ‘politiek’ met gezag spreken. Dat laatste hoort dus integraal, volgens de predikanten zelf, bij de roeping van de predikant. Onze ‘casus Cadzand’ maakte pijnlijk duidelijk dat een kerk als instituut een geducht probleem heeft wanneer zij niet in staat blijkt een etnisch-culturele tegenstelling (Vlaams-Waals) te doorbreken of te overstijgen. Een kerk die daarvoor uitwijkt, en die al eerder ongelofelijk ingeboet heeft aan inhoudelijke zeggingskracht en moreel gezag, heeft een geducht probleem. Dat paus Franciscus, het hoofd van diezelfde kerk, in dezelfde tijd zo’n enorm moreel gezag wordt toegekend, laat zien dat voor post-moderne tijdgenoten instituut en persoon bepaald niet samenvallen. Men kan tegelijk het instituut verwerpelijk vinden of een risee, en de man of vrouw die het instituut representeert hoog waarderen. De thematiek voor deze rondetafel is dus ingewikkeld. Dat blijkt wel uit de volgende twee stemmen van jonge collega’s, die lastig te harmoniseren zijn: Een collega schrijft: In de wereld over 10 jaar heeft de kerk maatschappelijk gezien een veel grotere rol dan momenteel. De terugtrekkende beweging van de overheid zorgt dat de kerk gedwongen wordt om met de voeten in de modder te gaan staan en zal een veel sterkere betrokkenheid hebben op de samenleving. De predikant van 2025 voelt zich niet geremd om zich te mengen in het maatschappelijk debat en naar hem/haar wordt geluisterd als naar iemand die spreekt met gezag. Omdat de kerk van 2025 zich bewijst in dienstbaarheid en de wereld van 2025 om die reden naar de kerk kijkt als de plek waar hulp vandaan komt. Waar een tegengeluid vandaan komt. De kerk laat steeds duidelijker genade horen en merken. Komt steeds meer terug bij kernopdracht om God lief te hebben en naaste als jezelf.”
Zij treft een kritische tegenstem op haar pad in een andere collega, die schrijft: “De Nederlandse kerken presenteren zich ook graag als waarden-gemeenschap. De vraag is of dit geloofwaardig is. Het is een zeer recente vinding. In de recente geschiedenis hebben de kerken zich steeds rechts-burgerlijk gepositioneerd. Anders dan bijv. in de burgerrechtenbeweging in de VS hadden de kerken geen enkele affiniteit met de veranderende politieke cultuur. Een aardig voorbeeld is de positie van de lutherse kerk in Nederland. Dit was steeds een rechts-elitair bolwerk. Zelfs in de jaren tachtig kwam deze kerk er na intensief debat maar nèt toe zich uit te spreken tegen de apartheid. In zeer korte tijd heeft deze kerk een zwenking gemaakt naar uiterst links - vrijzinnig. Dit heeft maar kort geduurd en heeft de kerken niet behoed voor de bestendige neergang. Vergelijkbare verhalen zou je kunnen vertellen voor bijna elk ander kerkgenootschap. (………………) Met name de recente publicaties (Bank, Bosma, Prosman) over de totale ongevoeligheid van de kerken voor het nazisme en de jodenvervolging, tot ver in de tweede helft van de 20e eeuw, laten zien hoe weinig de kerken voldeden aan het beeld van de maatschappelijke geëngageerdheid, dat ze in de laatste decennia van de 20e eeuw probeerden neer te zetten. De blijvende relevantie van de kerk wordt daarmee dan ook voor mij minder vanzelfsprekend. Voordat we een postchristelijke cultuur waren, waren we al een post-joodse cultuur. Als het ‘verdwijnen’ van het jodendom al geen noemenswaardige vragen oproept, waarom zal het verdwijnen van de kerk dat dan wel doen? Kortom, geloofwaardigheid en relevantie, dat wil maar niet lukken”.
11
Reflectie en gevolgtrekkingen Niet te veel verwachten van het instituut. Dat is het gelijk van de tweede collega. De recente commotie over de bevindingen van de historicus Bank dat grosso modo van alle mainstreamkerken in Europa onder dictaturen geldt dat ‘de belangen van de kerk als instituut’, of het ‘bij elkaar houden van de kerk’, of ‘de continuïteit van het instituut’ of ‘het pluche onder het zitvlak van de zittende klasse’, prevaleerden boven de verantwoordelijkheid voor de W/waarheid en boven de roeping onverkort in te staan voor de slachtoffers van het regime. Een collectief bestuur zoekt ‘van nature’ naar een soort inhoudelijk evenwicht tussen missie en belangen, waarbij de W/waarheid ondergeschikt is. Het resultaat valt zelden helemaal samen met de leugen (soms wel: Het geldt bij voorbeeld de kerk van de door de nazi’s gelijkgeschakelde Deutsche Christ). Nooit valt het resultaat samen met de héle waarheid, hooguit een halve, die van het compromis. Het ellendige is echter, dat in vreselijke tijden een halve waarheid het gewícht heeft van een hele leugen. Verder onderzoek zou wel eens uit kunnen wijzen, vertellen mij mensen die het weten kunnen, dat het feit dat de Nederlandse Hervormde Kerk zich als kerk in de oorlog duidelijker uitsprak tegen de vervolging van de Joden, dan de Gereformeerde Kerken volgens het onderzoek van Bank, alles te maken had met het toevallige feit dat een paar krachtige, visionaire personen de leiding van de hervormde kerk ‘van terzijde’ stevig bij de les hielden (met name Koopmans). In relatief ‘rustiger’ tijden in de cultuur en de samenleving hebben de kerken een door de overheden ook erkende en toegekende rol als opvoeder van het volk in goede zeden, vaderlandsliefde, et cetera. De historicus Van Rooden laat zien dat de kerken vanaf de 17de tot ver in de 19de eeuw die opdracht over de volle breedte – van orthodox tot vrijzinnig, hervormd, remonstrant en luthers – zeer serieus namen. Aan de hand van de jaarlijkse bid- en dankdagpreken laat Van Rooden zien dat ‘de dominee’ daarbij ‘de koopman’ ook zeker niet spaarde. Overheidsdienaren en de gegoede burgerij werd geducht de waarheid gezegd, en het gewone volk werd zijn plaats gewezen, en allen werden opgeroepen tot een deugdzaam leven. Tegelijk is feit dat in een tijd van sterke sociale veranderingen, het alleen enkelingen onder de predikanten waren die de nieuwe verhoudingen in de industrialiserende samenleving peilden, en de sociale noden zagen. En natuurlijk ook de vrije kerken, als de Vrij-Evangelischen van Heldring c.s., die veelmeer de kerken waren van het volk dat leed onder de misstanden. Dat is opnieuw het gelijk van de hier geciteerde collega. Werkelijke veranderingen beginnen zelden bij de leiding van een instituut dat de macht of de meerderheid heeft. Dat is bij een kerk niet anders. Werkelijke verandering begint vaak bij een kleine groep of een enkeling. Dus niet te veel verwachten van het instituut. Veel te verwachten van personen Daar zit het gelijk van de eerste collega. Zij gaat uit van een kleine kerk in een post-christendom samenleving, die daar zichtbaar is door haar ‘zijn’. Dat ‘zijn’ is kennelijk haar ‘anders-zijn’. Daarom wordt naar de kerk gekeken, als een kant vanwaar een tegengeluid verwacht mag worden. Dat ‘anders-zijn’ benoemt zij als ‘dienstbaarheid’ en ‘liefde’. En als ‘genade’. Dat is een typerend kernwoord uit de christelijke geloofstraditie. De predikant is daarvan en daarvoor woordvoerder. Hij/zij is in staat in het maatschappelijk debat stem te geven aan die typerende verbinding van gerechtigheid en barmhartigheid, die ‘genade’ heet. Zodat ‘gerechtigheid’ niet betekent dat de mens het vel over de neus gehaald wordt, maar een samenleving en overheid weten van een ‘pardonregeling’, en dat ook de TBS-veroordeelde een nieuwe kans moet kunnen krijgen. En dat omgekeerd ‘barmhartigheid’ niet ontaardt in bagatellisering van onrecht of kwaad, maar dat het slachtoffer recht wordt gedaan. De predikant is hier in de samenleving woordvoeder van, ‘met gezag’, zo staat erbij. De maatschappelijke context ‘dwingt’ de kerk ertoe om met de voeten in de klei te gaan staan, te handelen en te spreken. Aldus deze collega. De zeven werken der barmhartigheid 12
Ik zou deze lijn willen doortrekken als het gaat om de kerk en de predikant in het publieke domein. En ik doe dat door aan te knopen bij de traditie van de zeven werken van barmhartigheid. Ook dat was een vorm van publiek ‘spreken’ van de kerk in vroeger tijden. Er was, vaak naast de kerk van de macht en van de pracht, ook de kerk, die ‘sprak’ door de hongerigen te voeden, de naakten te kleden, de gevangenen te bezoeken, de dorstigen te drinken te geven, de zieken te verplegen, de vreemdelingen te herbergen en de doden te begraven. Het publieke Christusgetuigenis van de kerk is het doen van de 7 werken der barmhartigheid, volgens de beroemde passage uit Mattheus 25 (‘Voor zover jullie dat aan deze minste broeders en zusters hebt gedaan, hebben jullie dat aan Mij gedaan’). In die werken der barmhartigheid gaat het om ‘geleefde genade’, om die eerder genoemde verbinding van gerechtigheid en barmhartigheid. Daar ging het in de meedogenloze wereld van de Middeleeuwen om, en niet minder in een samenleving als de onze, die volgens eveneens meedogenloze economische criteria wordt geregeerd. Die harde kant ook van onze samenleving komt altijd tot uiting waar mensen in de gevarenzone’s van het (samen-)leven verkeren: in de gevangenis of TBS-kliniek, in de zorg, in opvangcentra bij de grenzen, in de eenzaamheid van de oudere mens, die ‘van geen nut meer denkt te zijn’, bij mensen die net genoeg hebben om niet dood te gaan, maar te weinig om te leven. Die voelen de meedogenloosheid van systemen en regelingen. Die ervaren wat het betekent dat er mensen zijn die de werken der barmhartigheid doen. Het eigene van deze tijd is dat het doen van de werken van barmhartigheid in de praktijk óók of misschien nog wel meer impliceert dat de juiste mensen op het juiste moment en op de juiste plaats spreken, de dingen zeggen die gezegd moeten worden. Onder hen daartoe begaafde predikanten, in zorgcentra, bij justitie, in de zorg, en in kerkelijke gemeenten in stad of dorp. Mensen met lef, visie, kennis, gezag en gelegitimeerd door hun biografie en levenswandel. De zeven kardinale deugden Gezag is in onze cultuur in hoge mate gepersonaliseerd en dat zal in 2025 niet anders zijn. Veel oude instituties hebben aan gezag ingeboet, door misstanden of door onherkenbaarheid na de hausse van de roemruchte ‘schaalvergroting en efficiëntie-verbeter-trajecten’. Maar dit ‘gepersonaliseerd gezag’ staat ook op spanning met en is steeds meer ook reactie op de enorme nadruk in onze westerse cultuur op de rechten van het individu, het zogeheten ‘dikke ik’. Dat denken in ‘rechten van het individu’, staat steeds meer onder kritiek. In toenemende mate zal gezag daarom toegekend worden aan de persóón, die weet zelf deel te zijn van een gemeenschap, en die daaraan herkenbaar toegewijd is. Personen dus die de oudheid en de christelijke traditie hebben herkend aan de vier kardinale deugden: moed, rechtvaardigheid, voorzichtigheid/wijsheid, en matigheid/zelfbeheersing, waar de kerk de drie goddelijke deugden aan toevoegde: geloof, hoop en liefde. Nu de omvang en de verbreiding van de excessen in de oude en de nieuwe instituties – kerken, kloosters, banken, media en showbizz (recente berichten uit het Verenigd Koninkrijk), scholen, internaten – steeds meer helder wordt, zal het verlangen naar mensen die hun visie en missie zelf ‘leven’ alleen maar toenemen. En dat zijn vaak de mannen en vrouwen die zich toewijden aan een visie en missie, en tegelijk hun vrijheid bewaren tegenover het instituut van die visie en missie. Omwille van hun zending, conformeren zij zich niet. Zij weten dat macht corrumpeert, dat het pluche plakt en dat ‘hebben’ ten koste gaat van ‘zijn’. Aan dit soort mannen en vrouwen heeft elke samenleving behoefte, maar zeker een samenleving in transitie en onzekerheid. Predikanten kunnen en zouden zulke mannen en vrouwen moeten zijn, aldus de eerste collega. Die worden vanzelf herkend. Uit de mails van de predikanten blijkt dat hen dat zelf ook voor ogen staat bij hun beeld van = verlangen naar de predikant anno 2025. 13
Concreet? Waar moet het over gaan in het debat in de publieke ruimte? Dat ‘bepaalt’ het moment, de nood van de context, én dat bepalen mensen die het moment en de context ‘peilen’. Mensen in de samenleving en in de kerken die registreren kunnen omdat zij een sensor hebben ontwikkeld voor wat gaande is, in bovenstroom en onderstroom, in fenomenen, motieven en voedingsbodems. Predikanten vervullen daar op hun plek – in gemeente of instelling – hun eigen rol. Daar hebben zij anderen bij nodig, bondgenoten, en daartoe moeten zij bondgenoten zijn voor anderen. Een van de mails spreekt in dat verband van een ‘coalition of the willing’. Ik sluit deze voorzet voor Ronde-tafel II daarom af met twee citaten van collega’s: “De Kerk als instituut wordt zal nog veel kleiner zijn in 2025, maar niet per se minder zichtbaar, en ook niet onbeduidender. Kerk als formerende factor in de ‘coalition of the willing’ in de samenleving? {…..} De predikant moet dus een verbinder zijn, zich in en door maatschappelijke netwerken kunnen bewegen en zelf eigen podia kiezen. Predikant als grensganger.” “Ik hoop dat de samenleving in 2025 meer gericht is op contact, dat de deeleconomie verder is gegroeid, dat duurzaamheid meer vanzelfsprekend is geworden en dat we verstandig hebben leren omgaan met een 24/7 beschikbaarheid. Juist deze dingen hebben een sterke geworteldheid in het bijbelse denken. Ik hoop dat de kerk en de predikanten in deze ontwikkeling een rol kunnen hebben, niet met de opgeheven vinger, maar door een inspirerende aanwezigheid. Het joodse initiatief uit de VS van Sabbath Manifesto vind ik daar een mooi voorbeeld van. {………………} Zij vervolgt: Ik hoop op een generatie predikanten die zowel een intellectuele als een spirituele voorhoede kan vormen in de maatschappij. Die open aanwezig is (zowel mbt andere godsdiensten als ten opzichte van een geseculariseerde maatschappij). Die zowel bescheidenheid als lef uitstraalt. Maar vooral ook barmhartigheid in een wereld waarin steeds meer mensen buiten de boot vallen of – binnen de boot – overbelast raken. Het woord van Jezus “Komt allen tot mij die vermoeid en belast zijn” mag wat mij betreft leidend zijn voor de kerk en voor de predikanten van nu en van 2025”.
Focus voor het debat Vraag: Ziet u voor de predikant een eigen-soortige rol in de ‘coalition of the willing’ in het publieke domein? Welke? Stelling: Krachtens de traditie van de ‘Zeven werken van barmhartigheid’ moeten kerken blijmoedig de gaten die de terugtrekkende overheid laat vallen opvullen, samen met anderen. Voor een publiek spreken van de kerk als instituut over morele kwesties, is het niet meer het moment. Dat moet zij overlaten aan haar daartoe begaafde en gelegitimeerde representanten. De kerk moet haar kracht zoeken in ‘in-spreken van terzijde’. De dominee als ‘side-kick’.
14
IV. ’Waarheid (s-)preken en ‘Waarheid’ leven’ Tafel III – Stabilitas, disciplina arcanum en imitatio Christi als hart van het predikantschap ‘Foute’ dominees en priesters die ‘Waarheid niet leven’ zijn desastreus voor mensen, voor gemeenten en voor de kerk als geheel. De verhalen over misbruik en over zelf-verrijkende bisschoppen en dominees spreken voor zich. Idem geldt voor bankdirecteuren, CEO’s of bestuurders van openbare instellingen, die zichzelf verrijken of de schijn daarvan wekken. Zij schaden ook het ambt, het beroep en de beroepsgroep. Voorgangers die ‘Waarheid niet verstaan of niet durven spreken’ zijn eveneens schadelijk voor een samenleving, de cultuur en mensen, christenen en niet-christenen. Zij schaden eveneens het ambt, het beroep en de beroepsgroep. Maar – wie kan dat aan: W/waarheid leven en W/waarheid spreken? En hoe houd je dat vol? Mijn betoog als aanzet voor deze Ronde-tafel III is dat die twee nauw samenhangen: De ‘W/waarheid leven’ is voorwaarde voor ‘W/waarheid (s-)preken’, en het omgekeerde blijkt ook diep waar te zijn: ‘W/waarheid (s-)preken is een kracht-bron voor ‘W/waarheid leven’. Twee kernwoorden komen in deze paragraaf geregeld terug: stabilitas en disciplina. Deze twee begrippen spelen vanouds een belangrijke rol bij de beoordeling van een roeping en van de geschiktheid voor een geestelijk ambt. Ik begin met een mooie bijdrage die een van de collega’s mij mailde: Wijsheid ‘Als het niet gaat zoals het moet, dan moet het maar zoals het gaat,’ zei ze opgewekt. Zij was haar jeugd allang verloren en merkte dat veel niet meer ging. Ook financieel was zij er op achteruit gegaan. Ze zag dat geen van beiden beter zouden worden in de jaren die nu kwamen. Zowel haar vitaliteit als haar liquiditeit zou afnemen. ‘U lijkt de kerk wel!’ zei ik, en we moesten lachen. Is het fatalistisch dat ik dat zei? Nee. Juist hoopvol. Want dat ik haar vergelijk met de kerk, is niet zozeer omdat beiden achteruitgaan. Ik vergelijk haar met de kerk omdat ik hóóp dat de kerk op haar lijkt, in haar vermogen om te aanvaarden wat onomkeerbaar is. En om het dáárin goed te hebben. Toen ze de trap niet meer op kon, aanvaardde ze kalm dat haar benen niet beter zouden worden. Wel schafte ze een traplift aan. Het is nu een van de geliefde attracties van haar kleinkinderen, ze geniet ervan als ze ermee spelen. Zo zat ze daar in haar stoel: oud, gekrompen en armer. Maar ik zie een oude dame met zo’n gezonde geest en zo’n groot geloof dat ze kan zeggen: ‘Als het niet gaat zoals het moet, dan moet het maar zoals het gaat.’ Het doet me denken aan dit gebed: God, schenk mij de kalmte om te aanvaarden wat ik niet kan veranderen; de moed om te veranderen wat ik kan veranderen; en de wijsheid om het verschil hiertussen te zien.
Je zou dit gebed van Reinhold Niebuhr (Sereniteitsgebed, 1943) een gebed om stabilitas kunnen noemen, en dit te bidden is in zichzelf al een uiting van persoonlijke stabilitas en de vrucht van een innerlijke disciplina. Dat verlangen naar stabilitas, persoonlijke stabiliteit, vrijmoedigheid, 15
standvastigheid, volharding in blijmoedigheid, kracht om om te gaan met teleurstellingen, lees ik terug in veel reacties bij de vraag voor deze Ronde-tafel III. Ik citeer een paar saillante passages: “Ik vroeg eens aan een monnik: vind je dat we allemaal zo zouden moeten leven zoals jullie doen? Hij dacht even na en zei met een ernstige glimlach: ja, dat vind ik. Toen ‘had’ hij me. Kracht in bescheidenheid. Missionaire programma’s hebben naar hun aard een zeker ongeduld in zich – dat had deze monnik niet.” “Een predikant is iemand die voor z'n ziel leert te zorgen; nuchter blijft in de tijd; beseft dat het Zijn (Gods) kerk is; die verrassingen kan ontvangen; die verantwoordelijkheid durft te nemen; die weet dat hij/zij niet alles hoeft te kunnen.” “De kerk van 2025 heeft studenten nodig die worden opgeleid tot predikanten… die diep geworteld zijn in Christus en zijn Evangelie van genade verkondigen in de gemeenten en in de maatschappij. die met hun eigen leven laten zien wat de navolging van Christus inhoudt: voorbeelden in liefde, waarheid en kwetsbaarheid. die de moed hebben om de eigen ankers niet te diep in de grond slaan en met lichte tred te gaan waar de Heer van de kerk hen roept om te gaan.” “Tot slot een gewaagde gedachte… Misschien is het goed dat predikanten ook worden opgeleid in een heel ander vak, zodat zij financieel niet afhankelijk zijn van de kerk en daarmee nog vrijmoediger kunnen spreken en werken.” “Ik zou denken dat het veel belangrijker is om in te zetten op de spiritualiteit van de predikant. {……….} De kerk zou weer een plek moeten zijn waar de predikant werkelijk vrijgestelde is: Theoloog, mens die weet hoe je vanuit verbinding met God werkelijk verbindend kunt zijn naar mensen. Een mens waar je komt om uit te vinden: wat is nu werkelijk van belang in mijn leven? Waar leef ik voor? Een mens die door zijn of haar spiritualiteit rust geeft in deze onrustige wereld. (Met het beeld van de predikant als apostel kan ik daarom ook niets aanvangen. Juist in deze onrustige wereld is het prettig wanneer er ook rust is: en die rust hangt voor mij ook aan de aanwezigheid van deze persoon).”
Reflectie en gevolgtrekkingen Wat is nodig om het vol te houden? Het is duidelijk dat de respondenten het zoeken bij ‘geleefd geloof’. Een robuuste spiritualiteit, die tegen een stootje kan en aan tegenwind groeit. De concentratie van de monnik in het hier en nu. Geleefde stabiliteit: in rust en kalmte er zijn voor de ‘trage vragen’ van mensen (de ‘zijnsvragen’: ‘wie ben ik’, ‘waar kom ik vandaan’, ‘waar ga ik naartoe’?) die niet zitten te wachten op ‘snelle antwoorden’. Daarom klinkt bij een aantal de roep om bij opleiding en nascholing veelmeer in te zetten op geloofsvorming, op de bodem van een sterk inhoudelijke studie. Een collega schrijft: “Om predikant te zijn in 2025 is volgens mij ‘één ding nodig’, wat ik zou willen omschrijven als ‘concentratie op de godsrelatie’. Daarbij maakt het niet uit in welke context de predikant werkt. Wel maakt het uit op welke plek de kwaliteiten van een specifieke predikant het beste tot hun recht komen. Door onszelf en elkaar te ontvangen uit Gods hand, kunnen we niet anders dan de verschillende roepingen serieus te nemen. Als een predikant zich toevertrouwt aan de beweging van de Geest, wordt hij of zij vanzelf flexibel. Daarbij is het wel van belang dat de predikant in de opleiding ‘de geesten leert onderscheiden’”.
Deze nadruk op de geloofsvorming van de predikant in opleiding en nascholing lijkt mij heel belangrijk. Ik zou daar nog iets naast willen zetten, dat mij in het kader van de publieke rol van de predikant van belang lijkt, en eigenlijk rechtstreeks volgt op wat bij de vorige Ronde-tafel II aan de orde was. Daar maakten we de beweging van de Zeven werken van barmhartigheid naar de Zeven kardinale deugden, die de drager van een publiek ambt als dat van predikant zeggingskracht en gezag
16
verlenen. Dat kan niet zonder de volgende stap, namelijk het geleefde ‘neen’ tegen de Zeven hoofdzonden, zoals diezelfde traditie van de kerk die aanwijst. De zeven hoofdzonden Ik kwam tot deze stap toen mijn vrouw en ik recent in de dagelijkse bijbel-lezing de Brieven aan Timotheüs en Titus lazen. Zoals bekend gaat Paulus (of een kerk-leider onder diens naam) in deze brieven in op de verkiezing van oudsten en diakenen, en vooral op de punten waar de gemeente op moet letten als het gaat om de dragers van ambten en functies in de gemeente. Mij viel door de wijze van vertaling door de NBV op hoe sterk de vroeg-christelijke gemeente daar inzet op een nonconformistische levenswandel van de drager van het ambt. Dan gaat het om seksualiteit (contra polygamie of concubinaat), omgang met verslavingen, bezitsvorming, omgangsvormen (geen aanstoot geven), taal (geen roddel of kwaadspreken), oprechtheid, etc. Kortom: het gaat erom ver te blijven van de ‘wereldse begeerten’. Mede door de oubollige vertaling-1951 associëren we die passages misschien niet zo gauw met nonconformisme maar eerder met een oproep tot preutsheid en burgerlijke truttigheid. Maar het kan ook anders, en daar pleit ik voor, door aan te knopen bij een inzicht bij de Stoa, dat Paulus en na hem de christelijke traditie heeft overgenomen. Wie structureel niet in staat is weerstand te bieden tegen de hebzucht, de ijdelheid, de toorn, de wellust, de vraatzucht, de jalouzie of de traagheid, is niet geschikt/waardig om een publiek ambt te vervullen. Hij/zij mist de stabilitas personae om staande te blijven, onafhankelijk te blijven, niet te corrumperen, het compromis te weigeren waar (de) W/waarheid dat vraagt, bij zichzelf te blijven en zich niet te verliezen in ‘wereldse begeerten’, en de eenzaamheid uit te houden die de trouw aan de W/waarheid op beslissende momenten met zich mee kan brengen. Dit heeft dus niets te maken met preutsheid of truttigheid, of kleinburgerlijk moralisme, maar met de voorwaarde voor authenticiteit, gezag en zeggingskracht. Er is een intrinsiek verband tussen ‘W/waarheid leven’ en ‘W/waarheid spreken’. In die wisselwerking groeit de mens in vrijheid, vrijmoedigheid en vreugde in ons vreemdelingschap. De krachtbron voor die wisselwerking van ‘leven’ en ‘(s-)preken’ is de disciplina arcanum, de oefening van de ‘weg naar binnen/Boven’ alvorens de ‘weg naar buiten, de wereld in’ te kunnen gaan, zonder je daar te verliezen. Het is niet toevallig dat deze inzichten ook doorgedrongen zijn in het denken in onze samenleving over de ethiek van het leiderschap. Dat laat een rondgang op het trefwoord ‘Zeven Hoofdzonden’ op het WEB gauw zien.
Focus voor het debat Vraag: Staande blijven, W/waarheid leven en W/waarheid spreken, in een post-christendom cultuur is de roeping van ieder christen in deze samenleving. Wat is nodig om leven in die roeping vol te houden? En wat voor predikant heeft hij/zij daarvoor nodig? Stelling: ‘Practice what you preach’! Kenmerkend voor dragers van een publieke functie in onze tijd/cultuur, is dat de persoon zich niet meer verschuilen kan achter het ambt. Dat werpt een ander licht op de veelgehoorde uitspraak dat ‘het ambt ons draagt’, en niet allereerst ‘wij het ambt dragen’. Het is nu eerder andersom.
17
V. Waartoe dit alles leidt? Slotdebat – Gevolgtrekkingen voor de opleiding en opleiders van predikanten voor de kerk van de toekomst. In het slotdebat gaat het om de uitkomst van de ronde-tafel-gesprekken met het oog op de opleiding en de opleiders. Het lijkt mij niet opportuun daar nu zelf op vooruit te lopen. Ik volsta daarom met een korte typering van wat mij opviel in wat ik aantrof in de mails van de predikanten. Wat zeggen zij er zelf over? Ik begin met een paar mooie uitspraken, c.q. doordenkertjes: “Predikant moet goed ontwikkelde rechterhersenhelft hebben”. “De predikant zal theoloog zijn, of zij/hij zal niet zijn”. “{De predikant moet als theoloog} zoeken naar het eigene, afwijkende van het christelijk geloof; vooral het nietreligieuze, sociale en politieke moet worden gewaarborgd (in de opleiding, HdL), maar dit staat sterk onder druk (reconfessionalisering, de zgn. “orthodoxere” koers, behoefte aan helderheid/identiteit in religieuze zin)”. “Minder tobberigheid aanleren & robuuste karakters kweken”. “Protestantse betweterigheid afleren & verwondering aanleren”. “Leren de hoekige kanten van de bijbel ter sprake te brengen & onbevreesd te zijn voor mensen en kerkeraadsleden”. “Geen theoloog af laten studeren zonder heldere ambtsvisie. To be honest: ik was me niet bewust van mijn visie op het ambt toen ik afstudeerde. Maar dat is hard nodig, om te weten waar je staat, wie je bent als voorganger”.
En deze nog als uitsmijter: “De opleiding van predikanten zal zo dicht mogelijk op het grondniveau van de kerk plaats moeten vinden, enerzijds om dat het niet anders kan, en een dergelijk zware opleiding vanuit de kerk zelf zoals nu in universitair en seminarieverband gebeurt wellicht niet meer te bekostigen is. Anderzijds, om ook zo flexibel mogelijk te kunnen zijn en in te spelen op wat de specifieke context vraagt. Ik denk dan aan zoiets als een soort gildestructuur en opleiding tot een functie in de kerk die plaatsvindt binnen een ‘meester-gezel’ relatie, waar binnen een gefaseerde inwijding in het predikantschap gebeurt (profetenschool). Oftewel: gedreven door de nood van de tijd zal de pastorie (de werksituatie van predikanten) seminarie moeten worden (daarmee pleit ik nog niet voor het afschaffen van het seminarie). In zoverre de kerk in staat blijft om een theologische opleiding op niveau te kunnen bekostigen moet deze zich in haar onderwijs sterk richten op het ontsluiten van de bronnen van christelijk leven (de bijbelse en historische vakken), daarnaast zoveel mogelijk kruisbestuiving met andere wetenschapsdisciplines. Geef maximale vrijheid aan studenten om te kunnen combineren, maar stel zeer strikte en hoge eisen aan het eigen theologische curriculum. Dus: heel goed weten welke theologische bouwstenen je aan studenten wilt geven. Stel de ambachtelijke theologie veilig, en geef dan aan studenten maximale vrijheid zich in andere disciplines te bekwamen. (De theoloog van de toekomst zal multidisciplinair moeten zijn; theologie is altijd al multidisciplinair geweest, echter we hebben de disciplines teveel in eigen faculteiten opgesloten, waardoor we vlees nog vis zijn geworden: een godsdienstsocioloog is meestal geen echte socioloog, een godsdienstpsycholoog geen echte psycholoog, etc.)”
Twee hoofdtendensen Wat mij opvalt in de bijdragen ten aanzien van de opleiding zijn twee hoofdlijnen/-tendensen: 1. Een breed gedragen pleidooi voor concentratie op de core-business van de theologie en studie op goed academisch niveau. Bijbel, systematische theologie, hermeneutiek, visie op ambt, homiletische en hermeneutische competentie. Een collega: “Meer ruimte voor bijbrengen van goede theologie (om slechts één voorbeeld te noemen: hoe kan het dat ik een collega die al geruime tijd in het ambt staat na het lezen van Christelijke Dogmatiek van Van den Brink en Van
18
der Kooi op werkgemeenschap hoor verzuchten dat zij het een opluchting vindt dat er met alle ruimte die er is toch ook een grens is aan wat we in de kerk christelijk noemen?) {…..} Kerk en opleiding mogen hier en daar best wat 'normatiever'. Wat theologisch onzin is, moet ook als zodanig benoemd worden. De kerk is geen proeftuin voor je eigen ideeën en dromen, maar de gemeente van Christus.”
2. Een eveneens breed gedragen pleidooi voor geloofsvorming. Dat valt op: de personale competentie en de sociaal-wetenschappelijke aspecten van de persoonsvorming blijven belangrijk, maar worden aangevlogen vanuit de kant van de spirituele vorming, ambtstoerusting, geestelijke begeleiding, toerusting om staande te blijven in het culturele en levensbeschouwelijke geding waarin wij staan, als ‘zendelingen in eigen land’, zoals een collega het formuleert. Een collega: “Ik ben ervan overtuigd dat de kerk de samenleving van dienst is door de werkelijkheid in al haar facetten volhardend vanuit de godsrelatie te bezien. Alleen zo kan het spreken van de kerk tot een profetische tegenstem worden. Dit vraagt om mystagogische kennis en competentie. Door mensen bewust te maken van het geheim waarin hun leven en dat van anderen gegrond is, kan er ruimte ontstaan voor geestelijk rijping. Hierbij kan de predikant mensen ter zijde staan met de kennis van de geestelijke weg die in de schatkamer van de christelijke traditie opgeslagen ligt. Belangrijk is wel dat de predikant behalve luistervaardigheid ook taal ter beschikking heeft die op de mens van 2025 afgestemd is. Aan het ontwikkelen van deze taal mag wat mij betreft in de opleiding gedegen aandacht worden gegeven.”
Amersfoort Woensdag 27 mei 2015
19