energieke burgers een onderzoek naar (participatie in) burger initiatieven op gebied van duurzame energie
Energieke Burgers Een onderzoek naar (participatie in) burgerinitiatieven op gebied van duurzame energie
Auteur: Joris Gouman Studentnr.: s0470309 Universiteit Leiden Faculteit der Sociale Wetenschappen Master Management van de Publieke Sector Begeleider en eerste lezer: mw. Dr. T.P.S. Steen Tweede lezer: dhr. Dr. P. Overeem Onderzoek uitgevoerd in samenwerking met TNO en Accenture Begeleider TNO: ir. F. Bomhof Contactpersoon Accenture: ir. J. Brinkman Datum: 29 juni 2011
Voorwoord De afgelopen jaren ben ik door mijn werk bij verschillende overheden geïnteresseerd geraakt in burgerinitiatieven en zelforganisatie in de samenleving. De inzet, vindingrijkheid en de variatie binnen de initiatieven, fascineerde mij. Toen ik via een samenwerking van Amsterdam Smart City, Accenture en TNO de kans kreeg onderzoek te doen naar energieinitiatieven in de samenleving, was ik direct enthousiast. Het resultaat ligt hier voor u. Echter, zonder de inzet en hulp van een aantal personen, was dit rapport er niet gekomen. Ik wil graag van deze gelegenheid gebruik maken om hen te bedanken voor hun medewerking. In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar de respondenten, de personen die zelf onderdeel uitmaken van mijn onderzoek. Ze hebben mij zeer gastvrij ontvangen, bij hen thuis of op het werk. Hun bereidheid om me uitgebreid te woord te staan en hun aanstekelijke enthousiasme over het onderwerp, heb ik als zeer prettig ervaren. Het heeft me geïnspireerd bij het schrijven van dit rapport. Ook de medewerkers van Texel Energie en De Windvogel die de nodige tijd hebben vrijgemaakt om te helpen bij het opzetten en verderbrengen van dit onderzoek, wil ik hartelijk bedanken. Veder wil ik graag ir. Freek Bomhof en ir. Joost Brinkman van respectievelijk TNO en Accenture bedanken. Freek Bomhof was mijn begeleider vanaf de kant van TNO/Accenture. Hij heeft me in het begin geholpen het onderzoek op het juiste spoor te zetten en gedurende de rit met enige regelmaat meegekeken. Joost Brinkman is de formele opdrachtgever geweest en heeft me geholpen met nuttige contacten bij verschillende burgerinitiatieven. Dr. Jan Schrijver van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wil ik graag bedanken voor de ‘mini-colleges’ Burgerparticipatie die hij gedurende een aantal maanden in kleine kring heeft gegeven en de tips en adviezen voor het doen van onderzoek. Van de Universiteit Leiden wil ik graag mijn begeleider Dr. Trui Steen bedanken voor de samenwerking die ik gedurende de periode als zeer prettig en productief heb ervaren. Onze tussentijdse gesprekken hebben mij altijd heldere inzichten gebracht en me vertrouwen gegeven op de goede weg te zijn. Tot slot wil ik graag mijn ouders en vrienden bedanken voor de persoonlijke steun die ik van hen in de afgelopen maanden heb gekregen. Mijn moeder voor de bescheiden peptalk die ik af en toe even nodig had en in het bijzonder wil ik mijn vader bedanken voor het kritisch meelezen in de afrondende fase.
Samenvatting De afgelopen jaren is het aantal burgerinitiatieven gestegen dat zich als coöperatieve vereniging bezighoudt met opwekking of inkoop van duurzame energie. Burgers kunnen deze initiatieven steunen door lid te worden, aandelen te kopen en/of energie af te nemen. De vraag die dit oproept, is wat deze burgers beweegt zich aan te sluiten bij dergelijke burgerinitiatieven. Om deze vraag te beantwoorden hebben twaalf semi gestructureerde diepte-interviews
plaatsgevonden
onder
de
leden
van
twee
van
dergelijke
burgerinitiatieven, De Windvogel en Texel Energie.
Uit de interviews is naar voren gekomen dat de respondenten niet zelf op zoek zijn gegaan naar een initiatief om lid van te worden, maar het per toeval ergens zijn tegengekomen. Motieven om deel te nemen, kunnen per burgerinitiatief verschillen. Het burgerinitiatief dat is opgericht binnen een kleine gemeenschap, trekt vooral mensen die het belangrijk vinden een lokale organisatie te steunen. Ook milieuoverwegingen spelen een belangrijke rol. Bij een landelijk initiatief zijn het milieuoverwegingen die de voornaamste reden voor deelname vormen. Van vrijwel alle respondenten kan gesteld worden dat ze het milieu een warm hart toedragen en op verschillende manieren met dit thema bezig zijn. Ook aansluiting bij een burgerinitiatief op gebied van groene energie hoort daarbij. Andere overwegingen die meespeelden bij het besluit om aan te sluiten zijn kennis en interesse in de techniek die nodig is om op duurzame wijze energie op te wekken, financiële overwegingen (leden kunnen delen in de opbrengsten van een coöperatieve vereniging), het eigenaar zijn van een windmolen en het feit dat dergelijke initiatieven een zekere mate van kleinschaligheid kennen ten opzichte van reguliere energiebedrijven. Ze zijn benaderbaar en relatief toegankelijk.
Verder blijkt uit dit onderzoek dat de leden graag zouden zien dat hun coöperatieve vereniging op termijn aan zelflevering gaat doen. Dit houdt in dat zelf opgewekte energie aan de eigen leden geleverd wordt. Op dit moment is dit om verschillende redenen zeer lastig. Zo roept het onherroepelijk de vraag op of het wel logisch is dat er energiebelasting en BTW geheven moet worden op energie die men zelf heeft opgewekt, getransporteerd en gefinancierd. Daarnaast zijn er juridische en praktische problemen rond het transport en regelgeving die zelflevering onaantrekkelijk maken. De leden van De Windvogel en Texel
Energie zien het idee om als collectief energie op te wekken en zelf te gebruiken als een zeer interessante optie waaraan ze graag deelnemen.
Vrijwel alle respondenten zijn op de hoogte van het feit dat ze lid zijn van een initiatief dat door burgers is opgezet. De waardering voor het feit dat burgers het initiatief hebben opgezet, is groot. Men is van mening dat dergelijke initiatieven aan overheid en bedrijfsleven laten zien dat de burger het ook zonder hen afkan op het moment dat niet in de vraag naar groene stroom wordt voorzien. Het gegeven dat de initiatieven door burgers zijn opgezet, hebben geen grote rol gespeeld bij de keuze van respondenten om lid te worden. Ook de samenwerkingsvorm van coöperatieve vereniging heeft nauwelijks invloed gehad. Respondenten willen dan ook geen actieve rol spelen; die hebben ze over het algemeen al bij vrijwilligersorganisaties. Wel vindt men het belangrijk dat anderen een actieve rol kunnen spelen of invloed kunnen uitoefenen op de besluitvorming.
Inhoudsopgave 1. Inleiding
3
1.1 Burgers voor duurzame energie
4
2. Doelstelling en onderzoeksvraag
6
2.1 Wetenschappelijke relevantie
7
2.2 Maatschappelijke relevantie
7
2.3 Opbouw van deze rapportage
7
3. Literatuurstudie
9
3.1 Burgerparticipatie
9
3.1.1 Derde generatie burgerparticipatie
10
3.1.2 Burgerinitiatieven op het gebied van duurzame energie
11
3.2 De energiesector
12
3.2.1 Uitdagingen in de energiesector
12
3.2.2 Problemen met marktwerking
13
3.2.3 Toekomst van de energiesector
14
3.2.4 Burgerinitiatieven en zelflevering
16
3.3 Motieven voor deelname aan burgerinitiatieven
18
3.3.1 Motieven
19
3.3.2 Motieven voor de actieve burger
20
3.3.3 Motieven voor de actieve burger met betrekking tot duurzame energie
21
3.3.3a Milieuoverwegingen
21
3.3.3b Financiële overwegingen
22
3.3.3c Kennis en Interesse
23
3.3.3d Reputatie energiebedrijven
23
3.3.3e Problemen met energievoorzieningen
23
3.4 Samenwerkingsvormen binnen burgerinitiatieven
24
3.5 Resultaten literatuurstudie
28
4. Onderzoeksopzet
30
4.1 Kwalitatief of kwantitatief onderzoek
30
4.2 Keuze voor onderzoekseenheden
31 1
4.3 Respondenten
32
4.4 Dataverzamelingsmethode
33
4.5 Interviews
33
4.6 Analyse
34
5. De casussen
37
5.1 Te onderzoeken initiatieven
37
5.2 De Windvogel
38
5.2.1 Relatie met de leden
38
5.2.2 Pilot zelflevering
39
5.3 Texel Energie
39
5.3.1 Relatie met de leden
39
5.3.2 Lokaal karakter
40
6. Resultaten interviews
41
6.1 Hoofdthema’s
41
6.2 Beantwoording deelvragen
52
6.2.1 Beantwoording deelvraag 5
52
6.2.2 Beantwoording deelvraag 6
54
6.2.3 Beantwoording deelvraag 7
54
6.2.4 Beantwoording deelvraag 8
55
7. Conclusies
56
7.1 Algemene bevindingen
56
7.2 Suggesties vervolgonderzoek
58
Literatuurlijst
60
Bijlagen Bijlage 1: Bijlage 2:
Vragenlijst gegevens respondent Interviewgids
2
1. Inleiding In enkele decennia zijn de verhoudingen tussen overheid en samenleving sterk veranderd. Hetzelfde geldt voor de verhoudingen tussen partijen in de samenleving onderling. Het is de overheid die tot begin jaren ’80 de publieke taken op zich neemt. Zaken als het openbaar vervoer, post, telecom en de zorg vallen onder regie van het landsbestuur. Vanaf de jaren daarna wordt een groot aantal van deze taken langzaam maar zeker op afstand geplaatst en aan de markt overgelaten. Het is marktwerking wat de klok slaat. Dit als gevolg van hervormingen die vanaf dat moment worden ingezet. Onderdeel van deze hervormingen is de privatisering van een groot aantal overheidsactiviteiten. Voorbeelden zijn het openbaar vervoer, de woningmarkt, de zorg en de energiemarkt. Deze privatisering verloopt niet altijd zonder horten of stoten. Men wordt geconfronteerd met stijgende prijzen en exorbitante beloning in de top van (semi) private organisaties. Daarnaast ontstaan er zorgen rond de toegankelijkheid van de diensten van het openbaar vervoer en medische zorg voor groepen in de samenleving. Tegelijkertijd met de hervormingen van overheidsactiviteiten vinden veranderingen plaats in de relatie tussen burger en overheid. In de ruimtelijke ordening wordt voor het eerst inspraak door burgers toegepast bij totstandkoming van beleid. Hiermee is de burgerparticipatie geboren. Anno 2010 houdt burgerparticipatie niet alleen in dat er meegepraat mag worden, de burger ontplooit ook zelf initiatieven. Dit is wat men de derde generatie burgerparticipatie is gaan noemen (Van der Heijden, Meiresonne en Van Zuylen, 2007: p. 17). De afgelopen jaren zijn er vele initiatieven op dit vlak ontwikkeld. Te denken valt aan burgers die dagtripjes voor ouderen organiseren of die milieuvoorlichting willen geven in de eigen buurt1. Maar ook op andere, grootschaliger, terreinen worden burgers actief. Een ontwikkeling is dat steeds vaker burgers het voortouw nemen op terreinen waar vóór de privatiseringsbeweging alleen de overheid actief was. Voorbeelden hiervan zijn bekend van de landelijke gebieden (Floor en Salverda, 2006), maar ook uit de energiesector. Zo zijn er de afgelopen jaren in Nederland steeds meer initiatieven door burgers gestart die zich richten op opwekking van duurzame energie.
1
Bron: www.zestienmiljoenmensen.nl
3
1.1 Burgers voor duurzame energie Vanuit een groeiende zorg om klimaatveranderingen en het milieu, in combinatie met een gevoel van onvrede met betrekking tot de slagkracht van de overheid hier iets aan te doen, beginnen burgers eigen duurzame projecten. Ze ondernemen actie en organiseren zelf wat de instituties volgens hen laten liggen (Floor en Salverda, 2006: p. 9). Door bijvoorbeeld zelf als collectief met andere burgers windmolens aan te schaffen, zonnecollectoren te plaatsen of energie uit biomassa op te wekken, geeft men vorm aan de wens om de productie van energie een duurzamer karakter te geven. Daarmee wordt de burger zelf energieproducent. De opgewekte energie wordt verkocht aan energiebedrijven en de opbrengst daarvan wordt in de vorm van een winstpercentage uitgekeerd aan de deelnemers. Inmiddels is er een aanzienlijk aantal van dergelijke initiatieven in Nederland opgestart, elk met een eigen manier van werken en organiseren. Wat echter veel van deze initiatieven gemeen hebben, is dat ze op den duur voor dezelfde vragen komen te staan. Hoe is continuïteit te waarborgen en hoe manifesteer ik mij binnen een markt van commerciële concurrenten? Zoals het voor de commerciële bedrijven belangrijk is zoveel mogelijk klanten te hebben, is het voor de energiecollectieven vaak van belang een groot aantal deelnemers te werven. Dit zorgt voor draagvlak voor de plaatsing van windmolens of zonnecollectoren en geeft het benodigde kapitaal voor de aanschaf. De initiatiefnemers van deze projecten zijn vaak burgers die een grote verantwoordelijkheid voelen voor milieuproblemen die het hele land aangaan en die bereid zijn veel eigen tijd en energie te steken in een poging iets hiertegen te ondernemen. Opvallend is het dat burgers bereid zijn een bijdrage aan een dergelijk initiatief te leveren door lid te worden en het te steunen. Immers, dergelijke initiatieven hebben over het algemeen geen grote naamsbekendheid. Het zijn initiatieven met ideële doelstellingen en continuïteit op de lange termijn is niet altijd gewaarborgd. De vraag die nu ontstaat, is wat de beweegredenen zijn voor burgers om deelnemer te worden in dergelijke projecten. Zijn ze zich bewust van het feit dat het om een burgerinitiatief gaat en is dat een reden om aan te sluiten? Wat zijn überhaupt motieven om deelnemer te worden in een dergelijk initiatief? Een andere vraag die zich aandient naar aanleiding van bovenstaande, is hoe ver burgers willen gaan met het zelf organiseren van energie-initiatieven. De ultieme vorm van een dergelijk initiatief lijkt er een waarin men als collectief energie opwekt en zelf gebruikt in het dagelijks leven, ook wel zelflevering genoemd. Het loslaten van de traditionele 4
verbinding met energiebedrijven, en daarmee met overheidstoezicht, lijkt daarin de grootste stap. Durft men het aan om afhankelijk te worden van de energielevering van een burgerinitiatief? Vooralsnog is deze vraag in de dagelijkse praktijk niet aan de orde. Zelflevering is in Nederland maar zeer beperkt toegestaan. Wat ‘achter de meter’ wordt opgewekt, mag voor eigen gebruik worden ingezet, maar op het moment dat de wens bestaat op grotere schaal energie op te wekken en deze aan derden te leveren, valt de transactie onder de energiewetgeving. Dit laatste houdt in dat er belasting over betaald moet worden, dat transport moet plaatsvinden via de reguliere netwerken en dat registratie van verbruik moet plaatsvinden. In technisch opzicht, belastingtechnisch en administratief zijn dit flinke obstakels om te nemen. Daar komt bij dat de overheid op dit moment niet positief lijkt te staan tegenover zelflevering en zich bezint op tegenmaatregelen. Wel heeft burgerinitiatief De Windvogel in samenwerking met energiebedrijf Eneco in 2009 en 2010 een pilot mogen uitvoeren op het gebied van zelflevering, om te toetsen of dit administratief gezien haalbaar is. Een aantal van 120 participanten kreeg gedurende 15 maanden 20% van de energie geleverd van een eigen windmolen in Bodegraven. Zowel De Windvogel als Eneco beschouwen de pilot als geslaagd2. Om zelflevering in de toekomst mogelijk te maken, moeten de juridische barrières geslecht worden. De Windvogel is hiertoe een nieuw initiatief begonnen in samenwerking met Anode. Eneco heeft van deelname afgezien in verband met mogelijke conflicten die kunnen ontstaan met de overheid rond dit onderwerp.
2
Bron: www.windvogel.nl
5
2. Doelstelling en onderzoeksvraag De doelstelling en de vraagstelling van dit onderzoek vloeien voort uit de inleiding. Het doel is een beeld te krijgen van de beweegredenen van burgers om te participeren in een burgerinitiatief op gebied van duurzame energie. Er bestaat bij deze initiatieven geen duidelijk beeld van de participant net zo min als dat er beeld bestaat van de beweegredenen om te participeren. Daarnaast is het niet bekend hoe de participant tegenover zelflevering staat. Is dit de richting die de participant uit wil gaan of vertrouwt men toch liever op de reguliere energiebedrijven?
De onderzoeksvraag die uit bovenstaande naar voren komt, is:
Wat motiveert deelnemers van burgerinitiatieven in de energiesector om deel te nemen aan een initiatief op gebied van duurzame energie?
Deze onderzoeksvraag leidt tot de volgende deelvragen: 1. Wat verstaan we onder een burgerinitiatief? 2. Wat verstaan we onder burgerinitiatieven op gebied van duurzame energie? 3. Welke motieven zijn er om deel te nemen aan een burgerinitiatief? 4. Welke samenwerkingsvormen kunnen worden gekozen binnen een burgerinitiatief? 5. Welke motieven hebben burgers om deel te nemen aan burgerinitiatieven op gebied van duurzame energie? 6. Willen deelnemende burgers een actieve rol spelen binnen de samenwerkingsvorm die voor het initiatief gekozen is? 7. Speelt de samenwerkingsvorm van een initiatief een rol bij de keuze al dan niet deel te nemen? 8. Hoe kijken participanten aan tegen zelflevering van energie? Deelvragen 1 tot en met 5 zullen aan de hand van literatuurstudie beantwoord worden, terwijl deelvraag 5 nogmaals aan de orde komt in de af te nemen interviews. De uitkomsten van de literatuurstudie met betrekking tot deelvraag 5 vormen namelijk de basis voor een aantal vragen in de interviews. Deelvragen 6 tot en met 8 worden beantwoord met behulp 6
van de uitkomsten van de interviews. Gezamenlijk leiden de antwoorden op de deelvragen tot de conclusies van dit onderzoek.
2.1 Wetenschappelijke relevantie In de praktijk is, voor zover bekend bij aanvang van dit onderzoek, niet eerder onderzocht wat de positie en de beweegredenen van deelnemers aan burgerinitiatieven op het gebied van duurzame energie zijn. Eerder onderzoek heeft zich gericht op de motieven van burgers om een eigen initiatief op te starten waarvan ze zelf de voornaamste deelnemers zijn (Hurenkamp, Tonkes en Duyvendak, 2006; Floor en Salverda, 2006). Dit onderzoek kan een aanzet geven tot breder vervolgonderzoek naar de positie en beweegredenen van deelnemers van burgerinitiatieven.
2.2 Maatschappelijke relevantie Zelforganisatie en burgerinitiatieven kunnen door de terugtredende beweging van de overheid en de assertiviteit van de burger in de toekomst een steeds belangrijker rol gaan spelen bij vraagstukken in de samenleving. Dit onderzoek kan een beeld geven van de interesse en bereidheid van burgers in Nederland om actief te zijn in burgerinitiatieven die zich richten op duurzame energie. Door een beeld te krijgen van de positie en de beweegredenen van burgers om te participeren in een burgerinitiatief in duurzame energie, kunnen initiatiefnemers en hun projecten in de toekomst misschien effectiever communiceren naar hun doelgroepen. Mogelijk helpen de uitkomsten van het onderzoek hen zich beter te manifesteren binnen de markt van de duurzame energie. Het zou het succes van dergelijke projecten kunnen vergroten, maar vooral ook eventuele toekomstige projecten kunnen helpen bij het opstarten.
2.3 Opbouw van deze rapportage In het hoofdstuk hierna volgt de literatuurstudie. Daarin worden de ontwikkeling rond de burgerparticipatie en de ontwikkelingen in de energiesector behandeld. Daarnaast komen initiatieven op het gebied van duurzame energie en zelflevering aan bod en de motieven van 7
burgers om daaraan deel te nemen. Hoofdstuk vier beschrijft de onderzoeksopzet, de keuze voor de methode van onderzoeken, verzameling van de data en de analysemethode. Vervolgens geeft hoofdstuk vijf een beeld van de te onderzoeken casussen. Hoofdstuk zes, tot slot, bespreekt de uitkomsten van het onderzoek.
8
3. Literatuurstudie In de literatuurstudie worden de relevante begrippen uit de vraagstelling aan de hand van literatuur verklaard. De begrippen die aan bod komen, zijn derde generatie burgerparticipatie, duurzame energie, motieven om deel te nemen en zelflevering. De begrippen zullen in het vervolg van de tekst gehanteerd worden en ze zullen worden gebruikt bij het opstellen van de interviewvragen. Aan het eind van dit hoofdstuk volgt een conclusie uit de literatuurstudie waarin de eerste reeks deelvragen wordt beantwoord.
3.1 Burgerparticipatie In Nederland heeft participatie van burgers bij beleidsvorming van de overheid de laatste jaren een vlucht genomen. Vooral lokale overheden hebben hiervan veelvuldig gebruik gemaakt (Edelenbos, 2006; Edelenbos en Monnikhof, 2001). Onlangs nog heeft de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties laten weten dat wat het ministerie betreft burgerparticipatie een volwassen onderdeel is geworden van de ‘normale gang van zaken binnen gemeenten’3. Maar wat is nu eigenlijk burgerparticipatie? Hein Albeda (2009, p. 3) omschrijft burgerparticipatie in zijn evaluatie van In Actie Met Burgers4 als volgt: “Burgerparticipatie is een brede term voor activiteiten die bewoners en organisaties ondernemen om de ontwikkeling van, de besluitvorming over en de uitvoering van plannen van de gemeente te beïnvloeden. Ook gaat het om activiteiten die bewoners zelf ondernemen om vraagstukken in hun omgeving op te pakken”. Bij burgerparticipatie gaat het om burgers of inwoners die invloed willen uitoefenen op besluitvorming in de lokale politiek of die zelf aan de slag gaan met problemen die zij in hun omgeving constateren. Deze omschrijving omvat de drie vormen van burgerparticipatie die we kennen vandaag de dag en die ook wel worden onderverdeeld in generaties van burgerparticipatie (Van der Heijden et al., 2007: p. 12-13; Kilic, 2008). De verschillende generaties worden hieronder uiteengezet. Vanaf begin jaren ’80 wordt vanuit de politiek een voorzichtig begin gemaakt met het betrekken van burgers bij vorming van beleid (Verhoeven, 2009: p. 63). Vanuit het 3
Bron: bericht Burgerparticipatie wordt meetbaar op www.gemeente.nu. In Actie Met Burgers is een samenwerkingsprogramma van de VNG, Min BZK en verschillende gemeentes op het gebied van burgerparticipatie. 4
9
groeiende besef dat voor nieuw te vormen beleid draagvlak en betrokkenheid van burgers nodig is, wordt in die tijd het pad geëffend voor inspraak bij beleidsvorming. Dit is wat men later de eerste generatie burgerparticipatie is gaan noemen (Van der Heijden et al., 2007; Verhoeven, 2009, p.63; Van der Heijden, 2005: p.17). Een meer verdergaande vorm van burgerparticipatie, de tweede generatie, doet zijn intrede begin jaren ’90. Nieuw is dat de burger nu vóóraf mag meedenken over te vormen beleid (Van der Heijden et al., 2007: p. 17). Hij kan zich dus inhoudelijk laten gelden en krijgt meer invloed op het handelen van de overheid. Men spreekt hier van interactieve beleidsvorming. Overeenkomstig de eerdere vorm, ligt ook bij de tweede generatie burgerparticipatie het initiatief bij het bestuur.
3.1.1 Derde generatie burgerparticipatie Kenmerkend voor de derde generatie burgerparticipatie is dat de burger nog een stoel opschuift, van meeprater en meebeslisser, naar initiator. De burger wacht niet langer af, maar neemt het initiatief om zaken te regelen die hij zelf belangrijk vindt. Hij organiseert een burgerinitiatief 5. Hierbij wordt in veel gevallen vroeg of laat de overheid de participant. Die participerende overheid ondersteunt dergelijke initiatieven met financiële middelen, tijd en/of deskundigheid (Van der Heijden et al., 2007: p. 17; Kilic, 2008). Bij derde generatie burgerparticipatie wordt ook wel gesproken van zelfbestuur of (direct) burgerbestuur (2007), termen die de onafhankelijke positie van de burger benadrukken6. Het landschap waarin de derde generatie burgerparticipatie zich ontwikkelt, is zeer divers. De afgelopen twintig jaar heeft burgerparticipatie langzaam meebewogen met de ontwikkeling van government naar governance in het openbaar bestuur. Daarbij staat government voor de overheid die top-down het land bestuurt, terwijl governance zich kenmerkt door sterke betrokkenheid van actoren in de samenleving bij het nemen van beslissingen. De rol van de overheid is daarmee die van coördinerende partij geworden, die andere sterke actoren in de samenleving ondersteunt (Pierre en Peters, 2000: p. 4 en 12).
5
Het woord burgerinitiatief kent twee betekenissen. Het wordt gebruikt om een initiatief wetsvoorstel van burgers aan te duiden die voor de behandeling ervan in de raad handtekeningen hebben verzameld, maar kan ook een eigen initiatief van een burger zijn in het publieke domein (Blom, R., Bosdriesz, G., Heijden, J. van der, Zuylen, J. van, Schamp, K., 2010). Het is deze laatste vorm waar we in dit onderzoek over spreken. 6 En die door sommigen ook al wel tot de vierde generatie burgerparticipatie gerekend worden (Blom et al., 2010: p.8)
10
We kunnen hiermee stellen dat er bij de vorming van beleid de laatste jaren meer en meer sprake is van een horizontaal netwerk. In dit netwerk van overheden, maatschappelijke organisaties en bedrijven krijgt de burger ook steeds meer een plek. Waar burgerparticipatie ooit begon met inspraak over lokale ruimtelijke inrichting en initiatieven voor plein en plantsoen, wordt het nu meer en meer gezien als onderdeel van een oplossing voor grotere maatschappelijke vraagstukken. Bij invulling van de Wmo7 (Tjalma-Den Oudsten, Bleijenberg en Mulder, 2005), verbetering van het leefklimaat in verstedelijkte gebieden (Wagenaar, 2005) en toezicht in de semi-publieke sector (RMO, 2010) wordt burgerparticipatie een belangrijke rol toebedeeld. In deze ontwikkelingen zijn er naast zelfbestuur en direct burgerbestuur ook andere aanverwante termen ontstaan zoals civiele bestuurskunde8 (Basten, 2010) en zelforganisatie9 (Floor en Salverda, 2006). Zowel in de theorie als in de praktijk heeft de derde generatie burgerparticipatie nog geen grote vlucht genomen (Kilic, 2008). Gemeenten weten, ondanks goede bedoelingen, vaak nog niet wat ze met deze vorm van participatie aanmoeten. Ze denken vanuit hun eigen manier van werken, zijn beducht voor handelen uit eigen belang door de burger en hebben daarom moeite ruimte en vertrouwen te geven (WRR, 2005).
3.1.2 Burgerinitiatieven op het gebied van duurzame energie Onder duurzame energie verstaan we energie die is opgewekt uit schone, onuitputtelijke bronnen10. Bekende voorbeelden hiervan zijn windenergie, zonne-energie, bio-energie en aardwarmte. De voordelen die het gebruik van deze vormen van energie op moeten leveren, lopen uiteen. Zo moeten ze de uitstoot van broeikasgassen of andere schadelijke stoffen verminderen en de afhankelijkheid van een kleine groep olie en gas producerende landen verkleinen. Een ander niet onbelangrijk voordeel is dat de bronnen van duurzame energie nooit uitgeput zouden raken11. Zoals eerder beschreven, wordt voor burgerparticipatie steeds meer een rol gezien in het oplossen van grotere maatschappelijke vraagstukken. Het energievraagstuk is zo’n groot maatschappelijk vraagstuk waaraan burgerparticipatie een bijdrage zou kunnen leveren. 7
Wet maatschappelijke ondersteuning Burgers ontplooien een burgerinitiatief op terreinen waar voorheen alleen de overheid actief was 9 Burgers in de buitengebieden gaan aan de slag met issues geconstateerd in de eigen omgeving 10 Bron: www.rijksoverheid.nl 11 Bron: www.rijksoverheid.nl 8
11
Bijvoorbeeld doordat burgers initiatieven ontplooien op het gebied van opwekking van duurzame energie. De productie van energie zal dan meer en meer verschuiven van enkele grote, landelijke spelers naar meerdere kleine, lokale initiatieven waarin burgers een actieve rol spelen (Blom et al., 2010: p.14). Ook het Ministerie van Economische Zaken12 schetst in haar Energierapport 2008 een toekomstbeeld van burgers die zelf hun energie opwekken en verhandelen. De stap waarin burgers beslissen, individueel of in groepsverband, op duurzame wijze energie op te wekken, bijvoorbeeld vanuit milieuoogpunt, wordt steeds kleiner. Daarbij zijn er reeds door burgers opgestarte organisaties actief die zelf windmolens beheren, zonne-energie opwekken of als collectief duurzame energie inkopen. Meer hierover in hoofdstuk 3.2.4.
3.2 De energiesector De energiesector heeft de afgelopen twintig jaar grote veranderingen doorgemaakt. Tot die tijd is de elektriciteits- en gasleverantie in handen van gemeentelijke en provinciale energiebedrijven met een gebonden klantenbestand in een eigen afzetgebied. In 1989 introduceert de overheid met de Nederlandse Elektriciteitswet componenten van marktwerking. Maar die komen op dat moment nog niet echt van de grond. Pas met het vrijgeven van de markt voor grootverbruikers in 1998, komt er echt marktwerking op gang. Daarna wordt in 2002 de markt voor middelgrote verbruikers vrijgegeven en de markt voor kleinverbruikers in 2004, met uitzondering van de netwerken die na afsplitsing van de marktpartijen in handen van de overheid komen (Min. EZ, 2008b: p.140; Van Damme en Ruys, 1999: p. 9). Deze liberaliseringsslag van de energiesector wordt onder aanvoering van de Europese Unie binnen de gehele unie doorgevoerd en moet in 2011 zijn afgerond.
3.2.1 Uitdagingen in de energiesector Los van bovenstaande veranderingen, staat de energiesector de komende jaren nog grote uitdagingen te wachten. De Europese Commissie heeft als doel gesteld om de CO2-uitstoot in Europa per 2020 met 20% gereduceerd te hebben ten opzichte van 1990. Daarnaast moet 12
Sinds oktober 2010 is de naam van dit ministerie veranderd in Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, ofwel EL&I. Alle rapporten van dit departement die worden aangehaald in deze scriptie, zijn afkomstig van voor de naamswisseling. Om verwarring te voorkomen, blijft de naam Economische Zaken, of Min. EZ, in deze tekst gehandhaafd.
12
van de gebruikte energie 20% op duurzame wijze worden opgewekt; dat wil zeggen door gebruik van wind, water, zon en biomassa (Derks et al., 2009: p. 46). Tegenover de verregaande ambities van de Europese Commissie staat, dat de verwachte mondiale vraag om energie de komende 25 jaar met meer dan 50% zal toenemen. Opkomende economieën als China, India, Rusland en Brazilië nemen meer dan driekwart hiervan voor hun rekening (Min EZ, 2008a: p. 9). Daarnaast zullen fossiele energiebronnen volgens voorspellingen in 2030 nog voor 80% van de energie moeten zorgen, ondanks stijgende investeringen in duurzame energie (Min. EZ). Bijkomende zorg is dat het grootste deel van de fossiele bronnen zich bevindt in landen waarmee het niet altijd makkelijk zakendoen is. Dat deze ontwikkelingen een minder fraai toekomstperspectief bieden, zal geen verrassing zijn. Denk daarbij aan een groei van CO2-uitstoot, tot politisering leidende schaarste op de energiemarkt en stijgende prijzen. Niet alleen de toenemende vraag naar energie gaat naar verwachting voor problemen zorgen, ook het behalen van doelstellingen op gebied van duurzame energie blijkt telkens weer problematisch. Bij herhaling hebben ministers van Economische Zaken zich vastgelegd op doeleinden om het aandeel duurzame energie in Nederland flink te vergroten, zonder dat dit tot daadwerkelijke resultaten heeft geleid (De Jong, 2005: p. 316). Bij windenergie bijvoorbeeld waren het telkens provinciale bezwaren, gemeenteraden, parlementariërs of onduidelijkheden met subsidieregelingen die dwarslagen. Dit is de geloofwaardigheid van de elkaar opvolgende Nederlandse ambities niet ten goede gekomen.
3.2.2 Problemen met marktwerking Zoals in hoofdstuk 3.2 gesteld, is de energiesector in Nederland aan flinke veranderingen onderhevig. Voordat de liberalisering van de sector volledig werd doorgevoerd, heeft een scheiding van de netwerken en productie en levering plaatsgevonden. Waar die laatste twee zijn toevertrouwd aan de markt, zijn de netwerken nog steeds in handen van de overheid. Dit moet eerlijke concurrentie tussen energiebedrijven stimuleren. Immers, nieuwe toetreders tot de markt zijn zo niet afhankelijk van de netwerken van concurrerende bedrijven (Derks et al, 2009: p. 45). In veel andere Europese landen is men “minder zuiver in de leer”. Men heeft de liberalisering van de sector nog niet doorgevoerd en de netwerken nog niet gescheiden. Men stuurt erop aan met de eigen energiebedrijven zoveel mogelijk 13
strategisch voordeel te halen in de nieuwe Europese markt, die op dit moment vorm krijgt (Derks et al.: p.48). Op den duur kan dit leiden tot enkele zeer grote spelers op het continent, die in handen zijn van nationale overheden en die de strategische belangen van een land behartigen in een sector die gedomineerd wordt door schaarste. Ofwel, de kans is aanwezig dat buitenlandse oligopolies op den duur de Nederlandse markt domineren. Ingrijpen van de Nederlandse overheid in het kader van mededingingsbeleid zal dan niet meer toereikend zijn (Derks et al.: p. 49). Een tweede probleem is dat de netwerken van de verschillende Europese landen nog niet optimaal aansluiten, waardoor geen ongehinderd transport kan plaatsvinden. Ook hierom heeft de marktwerking tot nog toe niet het beoogde effect teweeggebracht.
3.2.3 Toekomst van de energiesector Mede ingegeven door de zorgwekkende toekomstperspectieven, kijkt de Nederlandse overheid alvast vooruit. Het Ministerie van Economische Zaken heeft het Energierapport 2008 uitgebracht, waarin plannen tot aan 2050 uiteen worden gezet. Belangrijke manieren om de EU-doelstellingen te halen en om zich te wapenen tegen de politiek-strategische sector die de energiesector lijkt te gaan worden, zijn onder andere opwekking van duurzame energie en modernisering van het bestaande netwerk.
Duurzame energie Duurzame energievormen die de aandacht hebben, zijn windenergie, zonne-energie, getijdenenergie en biomassa. Hierbij is oog voor lokale opwekking en levering aan het net. Centraal geleide projecten voor windmolens stuiten vaak op verzet van omwonenden waardoor jarenlange vertraging optreedt of zelfs helemaal van de plannen wordt afgezien. Dit terwijl windenergie als belangrijke duurzame bron geldt (Min. EZ, 2008a: p. 72). Door lokale opwekking met kleine molens toe te staan, moet zelflevering en levering aan het net van duurzame energie ontstaan. Een vorm van duurzame energie die een grote vlucht neemt, is zonne-energie. Dit lijkt op het moment de snelst groeiende vorm van duurzame energie te zijn. Met de enorm snelle ontwikkelingen in technologie en massaproductie van zonnecellen in landen als China en Taiwan, komt het moment dat de prijs van een kilowattuur zonne-energie evenveel kost 14
als een kilowattuur grijze energie13, snel naderbij. Volgens toonaangevende analisten wordt dit punt binnen de komende vier jaar bereikt, afhankelijk van de financieringsvorm waarvoor men als consument van de zonnepanelen kiest. Voor realisatie van deze duurzame ontwikkelingen zijn echter wel ingrepen aan het energienetwerk noodzakelijk14.
Slimme netwerken Het Nederlandse energienetwerk is gericht op eenrichtingverkeer, namelijk het transport van grote centrales naar woningen en bedrijfspanden. Dit is een overblijfsel uit de tijd dat nutsbedrijven nog in overheidshanden waren. Er is echter de afgelopen jaren een complexe gedereguleerde markt ontstaan met toezichthouders, waarin duurzame en decentrale opwekking een steeds belangrijker rol gaat spelen (Min. EZ, 2008a: p. 110). Om hierop in te spelen zijn slimme netwerken, zogenoemde “smart grids”, nodig. Smart grids moeten zorgen voor tweewegdistributie tussen klanten onderling en de reguliere producenten (Min. EZ: p. 110). Hiermee ontstaat een interactief netwerk, waarmee stroom via regelaars in verschillende richtingen door het net kan worden gestuurd. Consumenten kunnen per keer bepalen van welke producent ze stroom afnemen en kunnen daarnaast zelfopgewekte stroom (bijvoorbeeld met behulp van een kleine windmolen of eigen zonnepanelen) aan het net terugleveren. Om dit geheel in het land in te voeren en groot te maken is de Taskforce Smart Grids opgericht, waarin o.a. overheid, kennisorganisaties, energiebedrijven en toezichthouders zijn vertegenwoordigd (Min. EZ: p. 111).
Los van het feit dat het gebruik van meer duurzame energie, milieuvoordelen met zich meebrengt, zou het deels kunnen voorzien in de vraag naar energie en zo grijze stroom vervangen. Toepassing van smart grids zou concurrentie op de energiemarkt moeten vergroten, de vraag naar energie meer moeten spreiden en de mogelijkheid meer duurzame energie op het net toe te laten, moeten vergroten. Dat echter in werkelijkheid van deze voornemens en plannen nog niet veel terecht komt, zal hieronder blijken.
13 14
Energie die is opgewekt met behulp van fossiele brandstoffen. Bronnen: www.depers.nl, www.stedenbouwarchitectuur.nl en www.energeia.nl.
15
3.2.4. Burgerinitiatieven en zelflevering Zoals we in de hoofdstukken 3.1.1 en 3.1.2 hebben gezien, ontplooien burgerinitiatieven zich op verschillende terreinen. De derde generatie burgerparticipatie kent ook initiatieven op het gebied van energieopwekking. Het gaat daarbij dan om initiatieven die zich richten op duurzame energie. Voorbeelden hiervan zijn windcoöperaties die door burgers zijn opgezet en collectieve inkoop van zonnecellen. Niet zelden worden dergelijke projecten opgestart uit onvrede over een gebrek aan slagkracht en doorzettingsvermogen bij overheden, in combinatie met een gevoel van urgentie bij de burger. Burgers zien zelf wat er bij hen in de regio niet goed gaat en stropen de mouwen op. Zo wil men zelf een bijdrage leveren aan een beter milieu (Floor en Salverda, 2006). Vaak brengen dergelijke initiatieven ook andere positieve effecten met zich mee, zoals de vergroting van de biodiversiteit of versterking van de lokale economie. Alle goede bedoelingen van burgers en mooie toekomstvisies van overheden ten spijt, het blijft uiteindelijk toch de overheid die een remmende werking heeft op de ontwikkeling van de lokale duurzame energie. In de inleiding werd al even gesproken over zelflevering, het zelf opwekken en afnemen van energie door burgers. Dit zou een ultieme doorontwikkeling zijn van iets dat de overheid jaren geleden zelf in gang heeft gezet, namelijk de zelforganiserende samenleving. Daarbij is het een unieke kans om de productie en het gebruik van duurzame energie een enorme impuls te geven. Toch trapt de overheid hier op de rem. De huidige wetgeving houdt namelijk geen rekening met een situatie waarin de producent van de energie tegelijkertijd de afnemer kan zijn. De Elektriciteitswet uit 1998 bepaalt indirect dat burgers die zelf energie opwekken en dat aan zichzelf leveren via een burgerinitiatief, daarover energiebelasting en BTW moeten betalen, zoals ieder ander persoon die energie afneemt van een regulier energiebedrijf. Een belangrijke vraag, die hiermee opkomt, is of het nog wel houdbaar is dat de overheid energiebelasting en BTW heft over energie die door mensen zelf is geproduceerd, georganiseerd en die voortkomt uit eigen investeringen. Op het moment dat het antwoord op die vraag negatief zou uitpakken, wat zeer goed denkbaar is, loopt de overheid veel inkomsten mis. Niet alleen door misgelopen belastinginkomsten, maar ook door dalende verkoop van gas omdat mensen voortaan de eigen energie opwekken. Zeker als op lange termijn het aantal initiatieven op dit vlak toeneemt. En hiermee is men op een punt terecht gekomen waarop de discussie niet 16
alleen maar gaat over het al dan niet opwekken van energie, maar ook de fundamenten van het huidige belastingstelsel raakt. Het is nu het belastingstelsel dat een remmende werking op energie-innovaties in het eigen land heeft. De omschreven situatie ziet er in de praktijk als volgt uit: de wet bepaalt dat kleinverbruikers15 per jaar 3000 kWh op het energienet mogen invoeden zonder te worden gezien als energieproducent. Komt men daarboven, dan komen daar grote administratieve lasten bij kijken. Dit invoeden wordt verrekend met het eigen verbruik; het zogenoemde salderen. Het salderen zelf is toegestaan tot 5000 kWh. Voor alle stroom die daarboven wordt ingevoed, ontvangt men een ‘redelijke vergoeding’ van de energieleverancier (Min. EZ, 2009: p.2). Deze ‘redelijke vergoeding’ maakt het investeren van individuele burgers in een burgerinitiatief mogelijk en voor sommigen ook aantrekkelijk. In de praktijk blijkt het echter te laag om het op grote schaal investeren van particulieren in lokale duurzame energieprojecten interessant te maken. Ook de eerder genoemde voorwaarden helpen daar niet bij. Vanuit verschillende hoeken is de overheid de afgelopen jaren gevraagd verandering in deze situatie te brengen om zo lokale opwekking van energie vrij baan te geven16. In 2009 laat het toenmalige kabinet echter weten dat heffing van energiebelasting bedoeld is als prikkel om zuinig om te gaan met energie en, zo redeneert men, het vermijden van energieverbruik is nog beter dan het duurzaam opwekken van energie (2009: p.3). En onlangs nog heeft de minister van Infrastructuur en Milieu laten weten het niet heffen van energiebelasting bij zelflevering als een subsidie te beschouwen. Dit zijn opvallende standpunten als men bedenkt dat de energiebelasting in 1996 is ingevoerd als onderdeel van vergroening van het belastingstelsel. Op volledig op duurzame wijze opwekken van energie zou men dan geen heffing van deze belasting verwachten. Ondertussen ontstaan er steeds meer (burger)initiatieven die zich richten op de productie van duurzame energie en dat aantal zal naar verwachting de komende jaren alleen maar toenemen17. Ondanks de recente woorden van de minister, roepen veel van de initiatieven de overheid op de in hun ogen verouderde wetgeving te herzien en te komen
15
Afnemers die beschikken over een aansluiting op een net met een totale maximale doorlaatwaarde van ten hoogste 3x80 Ampère. 16 www.greenchoise.nl 17 Bron: www.drift.eur.nl
17
met meer ‘eigentijdse’ regels18. Hoe groot de kans hierop is, is moeilijk in te schatten. De discussie over zelflevering van energie lijkt vooral een discussie te worden over het Nederlandse belastingstelsel anno 2011. Burgerinitiatief De Windvogel (eerder genoemd in de inleiding) zet, in samenwerking met energiebedrijf Anode, ondertussen het plan om aan zelflevering te doen door. De bedoeling is de eigen leden, die tevens zijn aangesloten bij Anode, van zelf opgewekte energie te voorzien zonder dat daarover energiebelasting wordt ingehouden en afgedragen. De reactie van de overheid hierop wacht men af.
3.3 Motieven voor deelname aan burgerinitiatieven De klassieke burgerinitiatieven bestaan in veel gevallen uit kleine projecten die burgers opstarten om een ongewenste situatie in de eigen omgeving op te lossen. De initiatiefnemers zijn vaak de enige deelnemers van het project, soms geholpen door een aantal vrijwilligers. Na verloop van tijd kan daar echter verandering in komen. Bijvoorbeeld naar aanleiding van lokaal succes of omdat een initiatief een groter doel nastreeft en van toepassing is op een groter gebied. Voor burgerinitiatieven kan gelden dat ze steun nodig hebben van andere burgers, bijvoorbeeld om draagvlak te creëren of om de financiële haalbaarheid te waarborgen. Veel van deze initiatieven hebben nog geen grote staat van dienst opgebouwd en zijn onbekend bij het grote publiek. Toch zijn burgers bereid om een extra inspanning te doen of ter ondersteuning een financiële bijdrage te leveren. De vraag die dit oproept, is welke overwegingen of motieven burgers hebben om aan dergelijke burgerinitiatieven deel te nemen of om ze te steunen. In de literatuur is hierover weinig informatie te vinden. Veel onderzoeken die zich op de “waarom-vraag” richten, hebben gekeken naar motieven van burgers om zelf een burgerinitiatief op te starten of om vrijwilligerswerk te gaan doen. Informatie die wellicht vanuit de theorie enig licht kan werpen op de motieven van burgers om burgerinitiatieven te steunen of eraan deel te nemen. Hieronder staan we eerst stil bij het begrip ‘motief’ of ‘motivatie’ en daarna volgt een analyse van de motivatie van burgers om actief te worden in het publieke domein en
18
Bron: www.windvogel.nl, www.opgewekt.nu en www.wijkrijgenkippen.nl
18
vervolgens van motieven om deel te nemen aan burgerinitiatieven en in het bijzonder burgerinitiatieven op het gebied van duurzame energie.
3.3.1. Motieven Motivatie zet mensen in beweging. Het is de drijvende kracht achter menselijk handelen en tegelijk ook een van de oudste, meest intrigerende maar moeilijkste thema’s uit de psychologie (Berings en Steen, 2002: p. 111). De definitie van Von Grumbkow in Berings en Steen (2002: p. 112) voor het begrip motivatie luidt: Motivatie refereert aan het energetiseren en richten van inspanningen om objecten, condities en uitkomsten te bereiken. In deze definitie wordt al verwezen naar de actie die een persoon moet ondernemen om een bepaalde, kennelijk wenselijke, situatie te bereiken. Er zijn dus bepaalde behoeften verbonden aan het hebben van motieven. Dit komt overeen met de gangbare gedachte dat motieven of beweegredenen voortkomen uit bepaalde behoeften. De vraag echter waarom juist die bepaalde behoeften mensen in beweging brengen en anderen niet, is zeer complex en is lastig te beantwoorden. Behoeften zijn niet duidelijk zichtbaar of tastbaar; ze kunnen worden verondersteld op basis van waarneembaar gedrag, de gevolgen daarvan of verbale expressie. Daarnaast is het een proces dat beïnvloedt wordt door vele factoren, zowel van binnen als van buiten de persoon (Berings & Steen). Berings en Steen maken in een theoretische benadering van het begrip motivatie onderscheid tussen inhoudstheorieën en procestheorieën. Het is vanuit het oogpunt van de inhoudstheorieën dat dit onderzoek naar motieven kijkt. Deze theorieën willen motivaties verklaren op basis van stabiele kenmerken van de persoon. Ze vragen “wat” motiveert (p. 113) en nemen de aanwezigheid van bepaalde behoeftes daarbij als uitgangspunt. Als de inhoudstheorieën worden losgelaten en we kijken naar het motivatieproces als zodanig, geeft dat een beeld van disposities die via cognities leiden tot gedrag (Berings en Steen, 2002). Hierbij verstaan we onder disposities de behoeften, drijfveren en motieven die in combinatie met cognities (afwegingen, inschattingen en bedenkingen) leiden tot bepaald gedrag. Dit gehele proces staat onder invloed van omgevingsfactoren.
19
3.3.2 Motieven voor de actieve burger Burgers die actief worden in het publieke domein kunnen dat op verschillende manieren doen. Ze kunnen er bijvoorbeeld voor kiezen om vrijwilligerswerk te gaan doen, deel te nemen aan interactieve beleidsvorming of ze kunnen zelf een burgerinitiatief starten. De vraag waarom burgers een eigen initiatief opstarten, is in verschillende studies reeds aan bod gekomen (SCP, 2008; Hurenkamp et al., 2006). Daarbij wordt meestal gekeken naar zowel de aanleiding als het motief om een initiatief op te starten omdat beide iets zeggen over de reden om actief te worden. De gedachte is dat mensen een aanleiding nodig hebben om actief te worden en dat het hier vrijwel altijd gaat om een bedreiging in de eigen omgeving (Wagenaar, 2005: p. 19; Duyvendak, Hurenkamp en Tonkes, 2006: p. 4). Burgers worden
geconfronteerd
met de
negatieve gevolgen
van bepaald
beleid, een
maatschappelijke ontwikkeling of springen in waar de instituties het naar hun idee te lang hebben laten liggen. Bij de zoektocht naar motieven voor het opstarten van burgerinitiatieven wordt vaak weer een verdeling gemaakt tussen twee mogelijkheden, te weten: het verbeteren van de sociaal-economische positie van de betrokkenen (eigen belang) en het behartigen van het maatschappelijk belang (Floor en Salverda, 2006: p. 57, Hurenkamp et al., 2006: p. 19). Een gebeurtenis in het eigen leven, het leven van bekenden of een maatschappelijke gebeurtenis kan aanleiding zijn om een initiatief te starten. Iets dat hen inspireert, schokt of een situatie waaraan men zich stoort. Men wil iets doen voor de leefbaarheid in de wijk, het milieu of om de solidariteit te vergroten. Hierin speelt vaak altruïsme een rol. Regelmatig richten dergelijke initiatieven zich op de eigen gemeenschap, maar ziet men gaandeweg ook de voordelen die kunnen ontstaan voor henzelf, zoals bijvoorbeeld het opdoen van nieuwe sociale contacten. Dit blijkt ook uit een studie van Dekker, De Hart, Leijenaar, Niemüller en Uslander (1999) waarbij de redenen om actief te worden als vrijwilliger sterk uiteenlopen. Waar de een deelname ziet als een prettige manier van vrijetijdsbesteding, is de ander betrokken vanuit een gevoel van solidariteit met andere groepen, de zorg om maatschappelijke ontwikkelingen of de behartiging van de eigen belangen. In de studie ‘Zelforganisatie in het landelijk gebied’ van Floor en Salverda is dit onderscheid goed te maken omdat veel initiatiefnemers actief worden om de eigen leefomgeving of toekomst positief te beïnvloeden. Voorbeelden hiervan zijn inwoners van Lunteren die hun uitzicht rond het dorp willen behouden door gezamenlijk omliggende 20
landerijen op te kopen en die onder voorwaarden te verpachten, vrienden die een prettige oude dag voor zichzelf willen organiseren en boeren die zich door verandering van de markt voor gewassen op de productie van biobrandstoffen richten. Volgens het SCP (2004) is de rol en verbondenheid van de participerende burger de laatste jaren aan het veranderen. Hij zou meer gemotiveerd zijn door het eigen belang en minder door altruïsme. Kortlopende projecten zouden de voorkeur krijgen, waarbij hij zorgvuldig zijn rol afweegt en de mate waarop de participatie op hem ‘afstraalt’. ‘Leefstijl wordt steeds belangrijker als motivatie tot participatie’ (2004: 196).
3.3.3 Motieven voor de actieve burger met betrekking tot duurzame energie Zoals in paragraaf 2.3 gesteld, zijn er geen onderzoeken bekend naar de motieven voor burgers om deelnemer te worden in een burgerinitiatief op gebied van opwekking van duurzame energie. Wel zijn er onderzoeken bekend die zich hebben gericht op motieven om zelf initiatieven op te starten, deel te nemen aan initiatieven van derden of naar beweegredenen om op alternatieve wijze duurzame energie op te wekken. In hun studie Zelfvoorzienendheid in Elektriciteit en de daaraan voorafgaande oriëntatiestudie noemen respectievelijk Leenheer, Sheikh en De Nooij (2009) en Leenheer en De Nooij (2008) een breed spectrum aan motieven voor burgers om zelfvoorzienend te worden in stroom. Onder volledige zelfvoorzienendheid (ook wel autarkie genoemd, Trouw, 11-02-2009) verstaan Leenheer et al. het volledig afgesloten zijn van het elektriciteitsnet, waarbij men geen bijdrage meer betaalt voor aansluiting op het net en dus ook geen klant meer is van energieleverancier en netbeheerder (2009: p.5). De energie wordt lokaal opgewekt en verbruikt. Voor hun studie hebben de onderzoekers een breed scala aan mogelijke motieven geselecteerd om zelfvoorzienendheid na te willen streven. De motieven die aan bod komen, zijn: milieuoverwegingen, financiële overwegingen, kennis en interesse, reputatie van de energiebedrijven, problemen met de energievoorzieningen, persoons- en huishoudens-karakteristieken. Hieronder zijn de motieven verder uitgewerkt.
3.3.3a Milieuoverwegingen Milieuoverwegingen komen in studies naar duurzame energie en zelfvoorzienendheid regelmatig als motief naar voren. Leenheer et al. maken in hun studie bij 21
milieuoverwegingen onderscheid tussen twee componenten: milieuethische waarden en zorgen om het milieu. Milieuethische waarden bestaan onder personen die belang hechten aan verantwoord gebruik van de natuur en de aarde als geheel (p. 6). Het gaat om een levensvisie waarbij personen ernaar streven geen milieuschade aan te richten gedurende hun leven en in hun eigen levensbehoeften willen voorzien. Dit staat in de internationale literatuur bekend als “new environmental paradigm” (p. 6) en in Nederland als autarki (Trouw, 11-02-2010). Autarki kende een relatief grote populariteit in de jaren ’70 van de vorige eeuw, onder mensen die in hun eigen onderhoud wilden voorzien door eigen productie van energie, voedsel en drinkwater. Doel was het milieu en de Derde Wereld niet te belasten met de sterke groei van de consumptiemaatschappij in het Westen. Vandaag de dag wint Autarki weer aan populariteit, nu vooral door de beschikbaarheid van hightechhulpmiddelen om het doel te bereiken. Daarbij gebruikt men onder meer zonnecellen en warmtepompen (Trouw, 11-02-2010). Personen die zich zorgen maken over het milieu en het klimaat, behoren tot de groep die zich door berichtgeving in de afgelopen jaren bewuster is geworden van CO 2-uitstoot door gebruik van energie en de afvalstoffen die dat met zich meebrengt. De constante berichtgeving op dit vlak en films als die van Al Gore, maken dat ze zelf in hun eigen leven willen ingrijpen (Leenheer, Sheikh & De Nooij, p. 6) en ook bereid zijn daarvoor te betalen (www.nu.nl, 26-05-2007).
3.3.3b Financiële overwegingen De prijzen voor gebruik van energie zijn duidelijk gestegen de afgelopen jaren 19. Het doen van investeringen om via alternatieve weg aan goedkopere energie te geraken, wordt daarmee reëel. Ook de wens om de productie van energie in eigen hand te hebben, groeit. De stijgende energieprijzen zijn voor burgers aanleiding om ook naar manieren van energieaankoop te kijken buiten de reguliere energiebedrijven om (SenterNovem, 2009: p. 28). Daarnaast, zo stellen Leenheer et al. (2009: p. 7), zijn er burgers die de voorkeur geven aan het betalen van een vaste energieprijs over een langere periode. Ook dit kan maken dat men op zoek gaat naar alternatieve manieren om energie af te nemen. Veel reguliere 19
www.cbs.nl en www.energieprijzen.nl
22
energieleveranciers bieden inmiddels wel al de mogelijkheid om een prijs voor langere tijd vast te stellen.
3.3.3c Kennis en interesse Bij zelfvoorzienende burgers blijken kennis en interesse een belangrijke rol te spelen (Leenheer et al. 2009: p. 7). Dit komt voornamelijk doordat het niet eenvoudig is zelfvoorzienend te zijn. Er is de nodige technische kennis voor nodig, zowel voor de technische invulling ervan als van het verbruik van apparaten. Voor veel personen is het zelfvoorzienend zijn een hobby, ze zijn fanatiek en besteden er veel tijd aan en hebben vaak ook een opleiding genoten op het gebied van milieu en techniek (p. 7).
3.3.3d Reputatie energiebedrijven Exorbitante salarissen in de top, dubieuze (tele)marketingpraktijken en veroordelingen voor misleiding van klanten, de energiesector laat zich niet altijd van zijn beste kant zien. De afgelopen jaren zijn verschillende energiebedrijven met regelmaat op negatieve wijze in het nieuws geweest. Gezien het feit dat in al die jaren telkens dezelfde kwesties aan de orde zijn gekomen, lijkt het of men ook niet leert van eerdere situaties. Zo is het bij consumenten bekend dat veel energiebedrijven veel investeren in het creëren van een groen imago, terwijl de daadwerkelijke investeringen in productie van groene energie achterblijven. Andere bedrijven zijn weer berucht om hun wervingsacties acties (NRC Handelsblad, 2010) en weer andere bedrijven blijven moeite houden met topmedewerkers die zichzelf riante salarissen of bonussen toekennen (Uffelen, van, 2011; Morelisse, 2011). Al met al kan dit voor consumenten een reden zijn om het vertrouwen in de reguliere energieleveranciers op te zeggen en via alternatieve weg hun energie te betrekken.
3.3.3e Problemen met energievoorziening Problemen met de energievoorziening kunnen volgens Leenheer et al (2009: p. 8) reden zijn om zelfvoorzienend te worden. Afgesloten worden vanwege betalingsproblemen of zonder stroom komen te zitten door een storing is voor sommige burgers een angstbeeld, waardoor ze zelfvoorzienendheid prefereren boven aansluiting bij reguliere energieverstrekkers. 23
3.4 Samenwerkingsvormen binnen burgerinitiatieven Om personen te laten deelnemen in een initiatief, moet een afweging worden gemaakt welke samenwerkingsvorm of rechtsvorm toe te passen. Niet alleen het soort project of het doel kan voor burgers de keuze beïnvloeden om al dan niet deel te nemen, ook de manier van samenwerken zou hierin mogelijk een rol kunnen spelen. Overigens zal niet in alle gevallen een rechtsvorm worden vastgesteld. Soms is het eenvoudigweg niet nodig omdat het initiatief naar verwachting enkele jaren zal bestaan en weer wordt opgeheven als het doel ervan bereikt is (Duyvendak et al., 2006). In andere gevallen kan het een bewuste keuze zijn, bijvoorbeeld omdat men het informele karakter van een initiatief niet wil verstoren (Floor en Salverda, 2006: p.60). Een keuze voor een rechtsvorm kan echter ook noodzakelijk zijn. Subsidieverstrekkers of andere externe financiers kunnen dit namelijk als voorwaarde stellen. Om de rechtsvorm vast te stellen moet de initiatiefnemer zichzelf een aantal vragen stellen: gaat het om financiële participatie of om een inhoudelijke bijdrage, kiest men voor deelname met risico en zeggenschap of met beperkte of geen risico en zeggenschap en hoe zijn zaken als aansprakelijkheid en eigenaarschap geregeld? Ander belangrijke overwegingen zijn de inbreng van de participant en de tegenprestatie die daarvoor geleverd zal worden (Bosch, Dooper en Van Rijn, 2008 en Hertogs, Coelingh en Sluijs, 2004: p. 6). Op het moment dat sprake is van financiële participatie, is het van belang te bepalen of daaraan een mate van zeggenschap verbonden is en hoe de risico’s verdeeld zijn. Deze keuze is namelijk van invloed op de rechtsvorm die het project zal aannemen. De juridische vormen van organiseren die als belangrijk worden, zijn de BV (besloten vennootschap), de CV (commanditaire vennootschap), de vof (vennootschap onder firma), de stichting en de (coöperatieve) vereniging gezien (SenterNovem, 2009: p.5). Dit zijn allemaal rechtsvormen waarbij de participant zeggenschap kan hebben. Vormen van participatie zonder zeggenschap zijn het (beleggings)fonds, de lening, obligaties en certificering van aandelen. Uit de verschillende studies (VROM, 2010, Hertogs et al, 2004, Floor en Salverda, 2006
en
SenterNovem,
2009)
blijkt
dat
voornamelijk
voor
onderstaande
samenwerkingsvormen wordt gekozen. Leidend bij het maken van een keuze is de vraag of het initiatief een winstoogmerk heeft of niet (Floor en Salverda, 2006). Hieronder wordt een
24
overzicht gegeven van de meest voorkomende samenwerkingsvormen en hun kenmerken, gevolgd door een korte analyse.
Samenwerkingsvormen zonder winstoogmerk:
Stichting Kenmerken
Rechtspersoon die geen leden kent en waarin niet geparticipeerd kan worden.
Steun moet komen in vorm van lening aan de exploiterende vennootschap.
Uitkering van inkomsten mag alleen aan derden met ideële of sociale doelstelling.
Risico
Geen aansprakelijkheid leden bij faillissement.
Winstverdeling
Alleen aan derden met ideële of sociale doelstelling, dus niet aan investeerders.
Zeggenschap
Zeggenschap van geldschieters is alleen mogelijk indien ze zitting nemen in het bestuur of de raad van toezicht (indien aanwezig).
Binding met de omgeving
In de statuten omschreven doel kan gericht zijn op sociale of ideële doelen in de omgeving of regio.
Fiscaal
Bij eigenaarschap van een stichting is er geen sprake van een economisch participatiemodel.
Uitzonderingen:
bij
uitgave
winstdelende
obligatieleningen.
Samenwerkingsvormen met winstoogmerk:
Coöperatieve Vereniging Kenmerken
Vereniging gericht op behartiging van de belangen van haar leden.
Doel en bedrijfsuitvoering worden met de leden overeengekomen. 25
leningen
of
Risico
Afhankelijk van gekozen vorm WA (wettelijke aansprakelijkheid), BA (beperkte aansprakelijkheid) of UA (uitgesloten aansprakelijkheid).
Bij faillissement kan bij onbehoorlijk bestuur de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden indien dit als oorzaak aan te wijzen is.
Winstverdeling
Winstuitkering aan leden is toegestaan.
Zeggenschap
Toezicht op de door de coöperatie gedreven onderneming is in handen van het bestuur dat door de ledenvergadering is benoemd.
In beginsel heeft ieder lid in de ledenvergadering één stem, afwijkingen kunnen in de statuten geregeld worden.
Een ledenraad kan uit de ledenvergadering gekozen worden indien dit in de statuten is vastgelegd.
Ook een raad van commissarissen kan worden ingesteld indien dit in de statuten is vastgelegd.
Binding met de omgeving
Omwonenden kunnen via participatie in de coöperatie betrokken zijn.
Vrijheid van toetreding van leden kan worden beperkt, in verband met gestelde kwaliteitseisen of doordat het bestuur van de coöperatie over toetreding van nieuwe leden moet beslissen.
Vrijheid van uittreding van een lid kan in beperkte mate worden beperkt. Zo kan bijvoorbeeld het betalen van uittreedgeld verplicht worden gesteld.
Fiscaal
De coöperatie is belastingplichtig voor vennootschapsbelasting.
Winst die aan leden wordt uitgekeerd kan voor de coöperatie in bepaalde gevallen aftrekbaar zijn en bij de leden belast worden (verlengstukwinst).
Besloten Vennootschap Kenmerken
Rechtspersoon met in aandelen verdeeld maatschappelijk kapitaal. 26
Minimum kapitaal van €18.000,- verplicht.
Risico
Aansprakelijkheid van de aandeelhouders is beperkt tot het stortingsbedrag op de gehouden aandelen.
Bij onbehoorlijk bestuur kunnen bestuurders hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor het tekort in het faillissement.
Indien een raad van commissarissen is ingesteld, kunnen ook zij hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld op grond van onbehoorlijk bestuur in de zin van falen in het houden van toezicht op het bestuur.
Winstverdeling
Dividend kan aan de aandeelhouders worden uitgekeerd indien het eigen vermogen groter is dan het gestorte en opgevraagde deel van het kapitaal, vermeerderd met de reserves.
Zeggenschap
Leiding van de B.V. is in handen van het bestuur.
Vergadering van aandeelhouders heeft alle bevoegdheden die het bestuur of anderen niet hebben.
Binding met de omgeving
Via statuten kan worden geëist dat aandeelhouders inwoner zijn van een bepaalde regio of omgeving.
Aandelen zijn hiermee niet vrij overdraagbaar.
Fiscaal
Indien een project in beperkte aansprakelijkheid geëxploiteerd wordt, dan is de B.V. belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting.
Nettowinst kan als dividend aan aandeelhouders worden uitgekeerd, waarover dividendbelasting betaald moet worden.
De keuze voor de samenwerkingsvorm binnen het burgerinitiatief heeft gevolgen voor zaken als het kunnen bereiken van de doelstellingen van het initiatief, de continuïteit, de rol die de deelnemende burgers op zich (kunnen) nemen (denk aan inspraak) en de toegankelijkheid voor eventuele nieuwe leden (SenterNovem, 2009). Zo zullen burgers die een initiatief
27
opzetten waarmee ze een winstuitkering aan zichzelf of aan leden willen doen, niet snel voor een stichting als samenwerkingsvorm kiezen. Uitkering van inkomsten mag in dat geval namelijk alleen aan partijen met een ideële of sociale doelstelling. Bij een B.V. mag wel aan winstuitkering gedaan worden, maar hierbij is de inleg voor deelname weer relatief hoog; het minimum startkapitaal voor de B.V. ligt op € 18.000,-. Dit laatste is juist weer aantrekkelijk voor deelnemers of starters van een initiatief die zeker willen weten dat de andere participerende parijten net zo toegewijd zullen zijn als zijzelf. Het minimum opstartkapitaal kan daarmee zelfs een reden zijn om voor een B.V. als samenwerkingsvorm te kiezen (Floor en Salverda, 2006). De coöperatieve vereniging is gericht op het behartigen van de belangen van de leden en kent vooral een verleden in de landbouw. Het doen van een winstuitkering behoort bij deze samenwerkingsvorm tot de mogelijkheden. Ieder lid in de ledenraad heeft één stem, tenzij anders vastgesteld. Hiermee hebben alle leden evenveel inspraak. Bij een coöperatieve vereniging is geen minimaal instapkapitaal vastgesteld. Deze vorm van samenwerking lijkt de afgelopen jaren steeds populairder te zijn geworden in de sector van de duurzame energie. Ook overheden proberen het gebruik hiervan te stimuleren 20. Reden hiervoor is dat het een flexibele en toegankelijke samenwerkingsvorm is, die bijdraagt aan de ‘financiële en mentale betrokkenheid van de coöperanten’.
3.5 Resultaten literatuurstudie Aan de hand van een analyse van de literatuur kan een aantal in hoofdstuk 2 gestelde deelvragen beantwoord worden. Deelvraag 1 tot en met 5 komt hieronder aan de orde. Een analyse van de literatuur heeft laten zien dat onder burgerparticipatie deelname van de burger verstaan wordt bij vorming van beleid. Bij derde generatie burgerparticipatie kan men al bijna niet meer spreken van ‘burgerparticipatie’ omdat de burger hier degene is die het initiatief neemt en de overheid de partij is die participeert. Er wordt dan ook wel gesproken van een burgerinitiatief. De rol die burgerparticipatie toebedeeld krijgt bij grote maatschappelijke vraagstukken groeit; ook bij het aanpakken van belangrijke issues raakt de burger steeds meer actief betrokken.
20
Bron: www.energeia.nl
28
Eén van die vraagstukken is het energievraagstuk. Een groeiende vraag naar energie zal in de nabije toekomst de prijzen van fossiele brandstoffen doen stijgen, terwijl tegelijkertijd de doelstellingen om vervuiling door die brandstoffen tegen te gaan, moeilijk te realiseren zullen zijn. Tel daarbij op dat de Nederlandse overheid in de afgelopen decennia niet bepaald een constant en betrouwbaar beleid heeft gevoerd op het gebied van stimulering van duurzame energie, en dan wordt duidelijk dat de energiesector in de nabije toekomst een problematische sector zal worden. Onderdeel van de oplossing is voor het Ministerie van EZ de opwekking van meer duurzame en lokaal opgewekte energie en innovaties aan de bestaande energienetwerken. Al dan niet geïnspireerd door het zorgelijke toekomstbeeld, zijn burgers de afgelopen jaren aan de slag gegaan. Ook op gebied van opwekking van duurzame energie zijn er de afgelopen decennia burgerinitiatieven opgezet. De burger laat daarmee zien bij grotere maatschappelijke vraagstukken, zoals klimaatverandering en problemen in de energiesector, het voortouw te kunnen nemen. Men start projecten op gebied van wind- of zonne-energie of energie uit biomassa. Nieuwe technologieën en maatschappelijke ontwikkelingen zijn daarin ondersteunend. In sommige gevallen zijn dit projecten van flinke omvang, waaraan ook andere burgers kunnen deelnemen. Motieven om dergelijke projecten op te starten zijn om de eigen sociaal economische positie te verbeteren of ze hebben een sterk maatschappelijk karakter. Motieven om in een later stadium deel te nemen, kennen datzelfde onderscheid. Dit zijn echter vooral motieven die blijken uit studies die zich richten op redenen om zelfvoorzienend te willen worden op energiegebied. Daaruit komen de volgende beweegredenen naar voren: milieuoverwegingen en financiële overwegingen, kennis en interesse op gebied van techniek en milieu, de reputatie van energiebedrijven en mogelijke problemen met energievoorzieningen. Bij de start van een project kan gekozen worden voor verschillende samenwerkingsvormen, zoals de BV, de coöperatieve vereniging en de stichting. De samenwerkingsvorm van het initiatief wordt grotendeels bepaald door de doelen die men voor ogen heeft bij de oprichting. Deelvragen 1 tot en met 5 zijn hierboven aan de hand van de uitkomsten van literatuurstudie beantwoord. Voor beantwoording van de andere onderzoeksvragen is verder eigen onderzoek nodig. De hoofdstukken hierna behandelen het eigen empirisch onderzoek.
29
4. Onderzoeksopzet Dit hoofdstuk laat zien welke keuzes en overwegingen een rol hebben gespeeld bij de inrichting van het onderzoek. Allereerst wordt de overweging tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek uiteengezet, daarna volgt uitleg over de selectie van de te onderzoeken projecten en over de selectie van de onderzoekseenheden om tot slot te laten zien hoe de analyse van de onderzoeksresultaten tot stand gekomen is.
4.1 kwalitatief of kwantitatief onderzoek Nu met de conclusie van hoofdstuk drie de eerste vijf deelvragen zijn behandeld, is het tijd om met het empirische deel van het onderzoek te beginnen. Bij empirisch onderzoek wordt door middel van waarneming vastgesteld wat zich in de werkelijkheid afspeelt (Baarda et al., 2005). De data die op deze manier verzameld worden, dienen geanalyseerd te worden om aan het eind van het onderzoek tot conclusies te komen. Verantwoording voor de methode van onderzoeken en de keuzes die hiervoor zijn gemaakt, volgt hieronder. Om deze fase van het onderzoek te doorlopen moet eerst een belangrijke keuze gemaakt worden. Van belang is namelijk om te bepalen of hier gekozen wordt voor een breed, grootschalig onderzoek of voor een onderzoek met meer diepgang en dat kleinschaliger van aard is. Bij de eerste optie is het mogelijk de onderzoeksresultaten te generaliseren en te kwantificeren, terwijl de tweede optie mogelijkheden biedt voor meer diepgang en kwalitatief te interpreteren resultaten (Verschuren en Doorewaard, 2007: p. 160). Hier wordt de keuze gemaakt tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Bij bespreking van de onderzoeksvraag in het eerste hoofdstuk is naar voren gekomen dat we in dit onderzoek op zoek zijn naar beweegredenen van burgers om deel te nemen aan burgerinitiatieven op gebied van duurzame energie. In de literatuurstudie is vervolgens een aantal mogelijke motieven besproken die uit literatuuronderzoek naar voren komen. Daarbij is geconstateerd dat er naar dit thema nog niet eerder onderzoek is gedaan. Dit laatste maakt dat we op zoek gaan naar motieven van burgers die wellicht al in de literatuurstudie aan de orde zijn gekomen, maar misschien ook helemaal niet. De motieven of beweegredenen voor een persoon om tot een bepaald gedrag over te gaan, zijn lastig vast te stellen. Vele factoren kunnen hierin een rol spelen en filosofische discussies liggen al 30
snel op de loer. Berings en Steen (2004) geven in hun boek Mens en Organisatie verschillende redenen waarom het beantwoorden van de motivatievraag een lastige is. Zo gaat het hier om een “psychologisch construct”, motieven zijn niet waarneembaar en kunnen alleen worden vastgesteld naar aanleiding van verbale expressie, waarneming van gedrag of de gevolgen van dat gedrag. Daarnaast wordt het niet gezien als een vaste eigenschap van een persoon of als een toestand, maar wordt het tegenwoordig veel meer gezien als een proces. Dit proces is onderhevig aan vele invloeden zowel van binnenuit als van buitenaf. Denk daarbij aan biologische, culturele, cognitieve en emotionele factoren (2004: p. 111). Dit maakt dit onderzoek een onderzoek waarbij we open staan voor de meest uiteenlopende antwoorden en argumenten. Hiermee wordt het een diepteonderzoek met een verkennend karakter. De manier bij uitstek om een dergelijk onderzoek te doen, is door het vorm te geven als een kwalitatief onderzoek. Een korte omschrijving van kwalitatief onderzoek is afkomstig van Baarda et al. (1998: p. 15). Zij duiden kwalitatief onderzoek aan als onderzoek waarbij overwegend gebruik gemaakt wordt van gegevens van kwalitatieve aard en dat als doel heeft onderzoeksproblemen in of van situaties, gebeurtenissen en personen te beschrijven en te interpreteren. De gegevens in een dergelijk onderzoek hebben betrekking op de aard en de eigenschappen van een verschijnsel, ofwel op de kwaliteiten, niet de kwantiteiten. Zoals we hierboven al zagen, is de keuze om tot kwalitatief onderzoek over te gaan, nauw verbonden aan de formulering van de probleemstelling.
4.2 Keuze voor onderzoekseenheden Om de motieven te achterhalen van burgers die deelnemen aan een burgerinitiatief op het gebied van duurzame energie, is het verstandig eerst op zoek te gaan naar dergelijke initiatieven en vervolgens onder die initiatieven de onderzoekseenheden te selecteren. Dit is een eenvoudige manier om met deelnemers in contact te komen. Op deze manier worden allereerst aan de hand van theoretische selectie de projecten geselecteerd waaruit later de onderzoeksobjecten voort zullen komen. De theoretische selectie houdt in dat gericht wordt toegewerkt naar een bepaalde samenstelling van een onderzoeksgroep (Baarda et al., 2005: p. 154). In dit geval moeten de te selecteren projecten aan een aantal voorwaarden voldoen. Zo moeten ze zijn opgericht door burgers en nadrukkelijk niet door een bedrijf of overheid of 31
samenwerkingsverband tussen die twee. Daarnaast moet het project zich richten op de opwekking en/of inkoop van duurzame energie. Om te kunnen spreken van duurzame energie is er daarbij rekening mee gehouden niet uitsluitend voor projecten in windenergie te kiezen (zie hoofdstuk drie). Aangezien er geen volledige lijst voor handen is met projecten die binnen bovenstaande criteria vallen, is een tweetal projecten benaderd dat via informatie op websites over duurzame energie is gevonden (De Windvogel) of door derden is
aangedragen
(Texel
Energie).
Besloten
is
binnen
deze
twee
projecten
onderzoekseenheden te werven.
4.3 Respondenten Alle projecten beschikken over een bestand met leden waaruit een steekproef getrokken kan worden. De reden om een steekproef te trekken is om zo min mogelijk invloed uit te oefenen op de latere onderzoeksresultaten en zo veel mogelijk een objectieve afspiegeling van de onderzoeksgroep te krijgen. Per project worden op deze wijze vijf tot tien burgers geselecteerd en per e-mail benaderd of ze deel willen nemen aan het onderzoek. De criteria die hierbij gelden, zijn dat de personen die uit de steekproef naar voren komen, woonachtig zijn in een vooraf bepaald gebied en niet werkzaam zijn voor een van de te onderzoeken projecten. Dit laatste is vanuit een praktische overweging, namelijk de bereikbaarheid. Voor de respondenten van De Windvogel betekent dit dat ze woonachtig zijn in de provincie ZuidHolland, terwijl de respondenten van Texel Energie op het eiland Texel moeten wonen. Voor dit onderzoek zijn twaalf personen geïnterviewd. De richtlijn voor te interviewen personen bij deze vorm van kwalitatief onderzoek ligt tussen de tien en dertig. Drie interviews zijn afgenomen met echtparen in plaats van met enkele personen, waarmee het totaal bij de interviews betrokken personen op vijftien komt. Daarbij waren er tien van hen mannen en vijf vrouwen. De leeftijd van de respondenten lag tussen de 37 en 79 jaar. Drie personen in de leeftijdscategorie van 31 tot en met 40, drie personen in de categorie 41 tot en met 50, drie personen in de categorie 51 tot en met 60, vier personen in de categorie 61 tot en met 70 en twee personen in de leeftijdscategorie van 71 tot en met 79 jaar. Eén respondent heeft een Lagere Beroepsopleiding gedaan, één persoon heeft het VWO afgerond,
negen
personen
een
HBO-opleiding
Wetenschappelijk Onderwijs doorlopen. 32
en
vier
personen
hebben
het
Zoals eerder gemeld, zijn alle respondenten per e-mail benaderd. De onderzoeker heeft een tekst geschreven waarin hij de participanten van de initiatieven uitnodigt deel te nemen aan zijn onderzoek. Vervolgens is deze tekst door medewerkers van de initiatieven in een e-mail verwerkt en naar de participanten gestuurd. De participanten konden daarop via een bijgesloten e-mailadres hun bereidheid kenbaar maken om mee te werken met het onderzoek. Vervolgens zijn de respondenten telefonisch benaderd en is een afspraak gemaakt op een locatie die door de respondenten zelf is uitgekozen.
4.4 Dataverzamelingsmethode Eerder in dit hoofdstuk werden Berings en Steen (2004) aangehaald om aan te geven dat onderzoek naar beweegredenen van personen om tot een bepaald gedrag te komen, behoorlijk lastig kan zijn. Motieven kunnen alleen worden vastgesteld naar aanleiding van verbale expressie, waarneming van gedrag of de gevolgen van dat gedrag. De keuze van burgers om duurzame energie af te nemen van een project dat door burgers is opgezet, is voor een buitenstaander lastig waar te nemen, niet in de laatste plaats omdat het moment van beslissen zich ooit ergens in het verleden heeft afgespeeld. Voor dit onderzoek ligt het daarom voor de hand om deelnemers te vragen naar hun beweegredenen en het antwoord van hen zelf te vernemen. Er is daarom gekozen voor het afnemen van gedeeltelijk gestructureerde interviews. Bij deze vorm liggen de onderwerpen, de vragen en in principe ook de volgorde van de vragen vast (Baarda et al., 2005: p. 235). Van de volgorde van de vragen en de formulering mag worden afgeweken als dat in het interview beter uitkomt. De ‘doorvragen’ hoeven niet vast te liggen. De reden dat gekozen is voor het semigestructureerde interview als dataverzamelingsmethode, is dat het de mogelijkheid biedt om door te vragen naar de meningen, gevoelens en het gedrag van de respondenten.
4.5 Interviews De interviews hebben plaatsgevonden op alledaagse locaties, zoals op de werkplek of bij de respondenten thuis. Vooraf is tijdens het telefoongesprek waarin de afspraak werd gemaakt al gevraagd of de respondent er bezwaar tegen zou hebben als het interview opgenomen zou worden. De onderzoeker vertelde voor het interview van start ging nogmaals wat het doel van het onderzoek was en waartoe de resultaten zouden dienen. Vervolgens werd 33
uitgelegd dat het interview vier delen bevatte en dat de vragen op een lijst staan, maar dat de volgorde van die lijst niet noodzakelijk aangehouden hoefde te worden. Ook is de respondenten verteld dat er geen foute antwoorden mogelijk waren en dat de informatie die uit de gesprekken naar voren zou komen, vertrouwelijk zou worden behandeld. Daarnaast werd van tevoren gemeld dat het de respondent vrij was vragen te stellen over het interview. Zowel in de introductiemail als voor het gesprek is verteld dat het gesprek ongeveer 45 minuten zou duren. In de praktijk varieerde de gespreksduur sterk tussen de 40 minuten en tweeënhalf uur.
4.6 Analyse Op het moment dat de interviews zijn afgenomen, worden de geluidsopnamen daarvan afgeluisterd en letterlijk uitgetypt. Zo ontstaat een tekstuele weergave van alle interviews in word-formaat. Er is nu een grote hoeveelheid tekst voorhanden. De hierop volgende analysefase bestaat uit vijf stappen, die hieronder uitgewerkt worden. Het doel van de analyse, is een bepaalde structuur of een bepaald patroon aan te brengen in de grote verzameling fragmenten die uit de preparatiefase is voortgekomen (Baarda et al., 1997: p.169).
Stap 1. Informatie selecteren Om tot een analyse van het materiaal te komen, worden in de eerste stap alle tekstfragmenten geschrapt die niet relevant zijn voor het onderzoek. Uitgangspunt hierbij zijn telkens de probleemstelling en de doelstelling van het onderzoek. Wat overblijft is een groot aantal losse tekstfragmenten. Dit is de informatie die geselecteerd is om de analyse mee voort te zetten.
Stap 2. Opsplitsen De grote stukken tekst worden vervolgens opgedeeld in kortere tekstfragmenten. Deze fragmenten bevatten slechts tekst over één enkel onderwerp. Door deze eerste opsplitsing is feitelijk al een begin met het labelen gemaakt. Hier wordt bepaald welke fragmenten bij elkaar horen. Het is zaak de fragmenten niet te groot te laten om straks een beperkt aantal labels eraan te kunnen verbinden. 34
Stap 3. Labelen Met het labelen krijgen de fragmenten een naam die betrekking heeft op de inhoud van de tekst van het fragment. Over het algemeen zijn meerdere labels per fragment mogelijk. Het is echter wel van belang hierbij nog steeds de probleemstelling en doelstelling in gedachten te houden en niet meer dan zes labels per fragment te gebruiken. De labeling moet immers een zinvolle reductie van het materiaal tot gevolg hebben (Baarda et al., p. 176). Aan het label kan een extra teken worden toegevoegd, een + of een -. Dit geeft aan of de respondent positief of negatief antwoordt. Het label ‘zelflevering +’ geeft dan bijvoorbeeld aan dat de respondent heeft aangegeven deel te willen nemen op het moment dat het initiatief waaraan hij of zij verbonden is, overgaat tot enige energieopwekking en verkoop aan de klanten daarvan. Andere belangrijke punten zijn dat alle aspecten van een fragment met labels zijn gedekt en dat de labeling door blijft gaan tot zich geen nieuwe labels meer voordoen en alle fragmenten van labels zijn voorzien.
Stap 4. Ordenen en reduceren van labels Tijdens deze stap worden verbanden gezocht tussen de verschillende labels en worden ze geordend. Dit is ook een moment waarop gekozen labels nog samengevoegd of juist gesplitst kunnen worden. Ook bij het ordenen staan de probleemstelling en de onderzoeksvraag centraal. Bij dit onderzoek zijn de onderzoeksvragen gebruikt om de labels in te delen in kernlabels. Onder de kernlabels vallen de andere labels die met beantwoording van de onderzoeksvragen te maken hebben.
Stap 5. Beantwoording Eerder
al
is
vastgesteld
welke
kernbegrippen
voor
beantwoording
van
de
onderzoeksvragen belangrijk zijn. Daarmee is echter nog niet bekend hoe belangrijk ze zijn en in welke zin. Om vast te stellen hoe belangrijk ze zijn, wordt ondermeer naar de frequentie gekeken waarin ze voorkomen. Om te zien in welke zin ze belangrijk zijn, wordt gekeken naar de lading. Vastgesteld wordt of een begrip in positieve of in negatieve zin genoemd wordt (Baarda et al., p. 190). Na analyse van deze gegevens 35
kunnen de uitkomsten uit het onderzoek worden uitgewerkt die tot beantwoording van de onderzoeksvragen zullen leiden.
36
5. De casussen
In dit hoofdstuk worden de te onderzoeken casussen besproken. Aan bod komen de redenen waarom voor deze casussen gekozen is, gevolgd door een introductie van de organisaties waar het onderzoek zich op richt.
5.1 Te onderzoeken initiatieven De initiatieven waar het onderzoek plaatsvindt, zijn De Windvogel uit Bleiswijk en Texel Energie uit Den Burg. Voor dit onderzoek heeft een analyse plaatsgevonden van de websites van de initiatieven. Daarnaast zijn enkele gesprekken met betrokkenen van de organisaties gevoerd. De criteria waaraan de te onderzoeken casussen moeten voldoen, zitten in de wijze van oprichting, de keuze voor de samenwerkingsvorm en de status van het initiatief ten tijde van het onderzoek. Ten eerste is belangrijk dat de initiatieven voortkomen uit burgerparticipatie van de derde generatie. Alle initiatieven moeten zijn opgericht door burgers vanuit een door hen geconstateerde lacune of vraagstuk. Verbetering van de gezamenlijke sociaal-economische situatie mag een doel zijn. Daarnaast is de overheid pas in een later stadium participant geworden, bijvoorbeeld in de vorm van inhoudelijk deskundige, adviseur of financieel ondersteuner. Hetzelfde geldt voor eventueel participerende (non-)profit organisaties. Ten tweede is het van belang dat burgers kunnen deelnemen aan het initiatief; ze moeten een actieve rol kunnen vervullen en mede-eigenaar kunnen worden. Tot slot is het unieke karakter van het initiatief, dat het had toen de initiatiefnemers ermee begonnen, is blijven bestaan. Er is in de loop der jaren niet voor een andere samenwerkingsvorm gekozen en het initiatief is nog steeds actief. Het initiatief is opgezet door burgers voor burgers. De coöperatieve vereniging is om deze reden een bruikbare samenwerkingsvorm. Burgers kunnen hiervan lid worden en aandelen kopen. Dit geeft ze recht op medezeggenschap en een percentage van de winst. Andere samenwerkingsvormen zoals de stichting, de BV, CV of VOF kennen te veel beperkingen, zoals weinig inspraak en een hoge financiële inleg. Tot slot moet het initiatief ten tijde van het onderzoek nog steeds de samenwerkingsvorm hebben zoals die hierboven beschreven staat. Het is mogelijk voor een initiatief om te beginnen als coöperatieve vereniging, maar na verloop van tijd over te gaan in een BV. Bijvoorbeeld omdat blijkt dat 37
burgers wel geïnteresseerd zijn in de producten die het voortbrengt, maar niet willen betalen voor aandelen of niet willen deelnemen. Een verandering van coöperatieve vereniging naar BV betekent dat de unieke samenwerkingsvorm verdwijnt waarin iedereen de mogelijkheid heeft om te participeren. Voor toetreding tot een BV is immers een geldbedrag nodig dat de prijs van een aandeel van een coöperatieve vereniging naar alle waarschijnlijkheid vele malen overstijgt. Daarmee wordt een initiatief voor dit onderzoek minder interessant. Voor de gekozen casussen geldt dat het beide coöperatieve verenigingen zijn. Beide zijn opgestart vanuit de gedachte dat het tijd werd om zelf iets voor het milieu te ondernemen. Wachten tot de overheid in actie kwam, was geen optie meer. Beide initiatieven kennen dus een sterk maatschappelijk karakter.
5.2 De Windvogel De Windvogel is, zoals de naam al zegt, een windenergieproject. Het is een coöperatieve vereniging die op dit moment vier windmolens exploiteert en onlangs een vijfde heeft aangekocht. Deze staan in Halsteren en Bodegraven (beide 80 kW) en in Gouda en Amstelveen en nu ook Zeewolde (respectievelijk 600 kW en 2 mW en 900 kW). Het is een initiatief dat door burgers is opgestart vanuit de wens iets voor het milieu te doen. De Windvogel is een groeiend initiatief. Men is op voortdurend zoek naar locaties waar nieuwe windmolens geplaatst kunnen worden en werft op dit moment actief nieuwe leden.
5.2.1 Relatie met de leden De Windvogel levert geen zelf geproduceerde energie rechtstreeks aan de eigen leden. Zoals we in hoofdstuk 3.2.4 hebben gezien, is dat juridisch gezien op dit moment ook niet mogelijk. De ambitie om in de toekomst aan zelflevering te doen, is er echter wel bij de organisatie. Tot die tijd levert De Windvogel de opgewekte energie tegen betaling aan energiebedrijf Eneco, dat het als groene stroom aan haar eigen klanten verkoopt. De leden van De Windvogel investeren daarmee in de opwekking van duurzame energie, maar blijven voor de levering van stroom bij hen thuis afhankelijk van reguliere leveranciers. Personen die lid worden van De Windvogel, kopen eenmalig een aandeel in de vereniging van € 50,-. Dit bedrag maakt deel uit van het risicodragend deel van het 38
vermogen van de vereniging en kan bij beëindiging van het lidmaatschap niet altijd direct worden terugbetaald. Veel leden verstrekken naast de inleg voor het aandeel ook een lening aan de coöperatieve vereniging. Deze lening valt buiten het risicodragend vermogen van de vereniging en wordt ingezet om nieuwe projecten op te starten.
5.2.2 Pilot zelflevering Bijzonder aan De Windvogel is dat het in 2010 in samenwerking met Eneco een succesvolle zelfleveringspilot heeft afgerond. Dit houdt in dat 120 leden stroom geleverd kregen, die met behulp van de eigen windmolen in Bodegraven werd opgewekt. Het doel van de pilot was om te zien of zelflevering in administratief opzicht haalbaar was. De pilot was uniek omdat verenigingen als De Windvogel normaal gesproken de zelf opgewekte energie aan een regulier energiebedrijf moeten verkopen, om het vervolgens weer via het net af te nemen en terug te kopen. Op deze manier wordt voldaan aan de verplichting energiebelasting en BTW af te dragen. De Windvogel is in 2010 een rechtszaak begonnen tegen de staat om af te dwingen dat niet langer energiebelasting hoeft te worden betaald over zelf opgewekte energie21.
5.3 Texel Energie Net als De Windvogel is Texel Energie een door burgers opgestart energie-initiatief. Bij de oprichting heeft de ambitie van Texelse burgers een rol gespeeld om het eiland zelfvoorzienend in energie te maken. Texel Energie heeft zich gevestigd in Den Burg, het grootste dorp op het eiland.
5.3.1 Relatie met de leden Texel Energie is een coöperatieve vereniging en koopt en verkoopt als collectief groene energie. Belangrijk is daarbij te vermelden dat Texel Energie, in tegenstelling tot De Windvogel, wel energie aan de eigen leden levert. Het is mogelijk voor burgers om alleen lid te worden en geen energie af te nemen, maar in de praktijk nemen de meeste leden ook energie af van Texel Energie. Zij hebben daarvoor het contract met de reguliere 21
Bron: www.fd.nl
39
energieleverancier opgezegd. Op dit moment worden tevens mogelijkheden verkend om zelf duurzame energie op te wekken. Men richt zich hierbij op zonne-energie, getijde-energie, energie uit warmwaterlagen, opwekking uit biomassa en windenergie. Ook voor Texel Energie geldt dat een nieuw lid € 50,- voor een aandeel betaalt.
5.3.2 Lokaal karakter Een belangrijk doel, naast de verschaffing van groene stroom, is het stimuleren van de lokale economie op het eiland. De ambitie is dan ook in de toekomst zo veel mogelijk duurzame energie af te nemen van partijen op het eigen eiland. Op dit moment wordt de energie die men als collectief inkoopt nog ingekocht van een toeleverancier van het vaste land, maar in de toekomst moet dat veranderen. Overigens kunnen personen “op het vaste land” wel lid worden van Texel Energie en deelnemen aan het initiatief.
40
6. Resultaten interviews
Dit hoofdstuk bespreekt de bevindingen die door middel van kwalitatief onderzoek zijn verzameld. Binnen deze bevindingen is aan de hand van de vragen uit de interviews en een proces van labeling van tekstfragmenten een aantal hoofdthema’s te onderscheiden die hieronder besproken worden. Vervolgens beantwoordt het tweede deel van dit hoofdstuk een aantal onderzoeksvragen uit hoofdstuk 2 met behulp van de besproken resultaten, in combinatie met de uitkomsten van de eerder uitgevoerde literatuurstudie. Het onderzoek heeft plaatsgevonden onder de leden van twee coöperatieve verenigingen die zich richten op opwekking en collectieve inkoop van durzame energie. De vorm en het karakter van de beide initiatieven verschilt aanzienlijk en op sommige momenten in het onderzoek worden deze verschillen zichtbaar. Waar de verschillen in de uitkomsten van het onderzoek duidelijk aanwezig zijn, zullen ze benoemd worden. In het derde deel van dit hoofdstuk, bij bespreking van de conclusies, wordt dieper ingegaan op de invloed van de verschillen tussen de casussen, die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen.
6.1 Hoofdthema’s Labeling van de onderzoeksresultaten heeft een aantal hoofdthema’s voortgebracht. Dit zijn de thema’s die tijdens de interviews veelvuldig aan de orde kwamen en die een belangrijke rol speelden bij bespreking van het lidmaatschap. Hieronder volgt een uiteenzetting van die hoofdthema’s.
Lidmaatschap Alle respondenten waren op het moment van het interview minstens enkele jaren lid van het initiatief, sommigen meer dan vijftien jaar. Zo zijn twee personen ooit lid geworden in de tijd van de Haagse Windmolenvereniging, die later is opgegaan in De Windvogel. Uit het eerste deel van het onderzoek komt duidelijk naar voren dat vrijwel geen van de respondenten actief op zoek was naar een initiatief om lid van te worden. Elf van de twaalf personen werden door een derde geïntroduceerd of kwamen via een beurs, de kerk
41
of een krantenartikel in aanraking met het initiatief. Eén persoon gaf aan via een eigen zoekactie op het internet bekend te zijn geraakt met het initiatief. Geen van de respondenten was op het moment van lid worden van het initiatief bekend met andere soortgelijke initiatieven waarvan men lidmaatschap kon overwegen en geen van de respondenten heeft zich breder georiënteerd alvorens tot het lidmaatschap over te gaan. Men had de indruk dat er geen andere opties waren, vond dit initiatief goed bij zichzelf passen of heeft er eenvoudigweg niet aan gedacht om zich verder te oriënteren. Voor de respondenten van Texel Energie geldt dat zij duidelijk gericht zijn op het eigen eiland, waarbij men op de hoogte was van het feit dat er geen alternatieven waren, uitgezonderd de reguliere energiebedrijven.
Beweegredenen lidmaatschap In eerste instantie werd de vraag naar beweegredenen om lid te worden als een open vraag gesteld. Dit gaf een duidelijk verschil te zien tussen de leden van De Windvogel en die van Texel Energie. Het eerste antwoord van alle zeven Windvogel-respondenten was dat milieuoverwegingen aanleiding waren om zich aan te sluiten. Secundaire overwegingen waren eigenaarschap (van de molen) en het lokale karakter. Voor leden van Texel Energie gold dat de vijf respondenten zonder uitzondering ‘het Texelse’ als belangrijkste overweging opgaven. Het lokale karakter van het initiatief speelde hier dus zeer sterk.
Milieuoverwegingen De open vraag naar de motieven om deel te nemen, wordt gevolgd door een aantal overwegingen die uit eerder literatuuronderzoek naar voren zijn gekomen. De eerste optie waarnaar wordt gevraagd, is de milieuoverweging. Hierbij antwoorden alle twaalf respondenten dat milieuoverwegingen zeer sterk speelden bij de keuze om zich aan te sluiten bij het initiatief. Alle respondenten kunnen ook aangeven waarom deze overweging een belangrijke rol speelde en dat het een thema was dat hen ook op andere manieren bezighield. Vooral tijdens de gesprekken met leden van De Windvogel wordt het verleden aangehaald om de oorsprong van het milieubewustzijn te duiden. Met name in de jaren ’70 zou er veel aandacht geweest zijn voor milieu en duurzaamheid, ook in de opvoeding van 42
kinderen. Twee van de respondenten beschrijven dit als de ‘geitenwollen-sokken-periode’. Ze waren zich in die tijd al bewust van de gedachte dat fossiele brandstoffen ooit op zouden raken en dat de aarde voor volgende generaties bewoonbaar moest blijven.
“ …toen wij jong waren, toen was dat zo, dat je aan het milieu moest denken. Tenminste, dat was heel sterk he, de geitenwollen-sokken-periode. De Club van Rome en zo… Er waren nog meer generaties die op deze aarde wilden leven, dus...”(7.3)
Anderen geven aan de hand van verhalen uit de eigen jeugd aan, dat de interesse voor het milieu ver terug gaat. Ze lazen in die tijd al in populair wetenschappelijke bladen over uitdroging van de aarde of waren zich bewust van het bestaan van industriegebieden en de vervuiling die dat met zich meebracht. Aansluiting bij De Windvogel was voor de geïnterviewden een manier om zelf een bijdrage te kunnen leveren aan een beter milieu. Het was daarmee een maatschappelijke beweegreden en niet zo zeer een individuele.
“En dit was iets waarmee je concreet kon zeggen, nou dan doe ik iets, he. Want je kunt allemaal mooie ideeën hebben, maar dit gaf dus mogelijkheid om daar concreet aan mee te doen.”(3.3)
Voor alle Windvogel-leden sluit het lidmaatschap aan bij andere milieuactiviteiten. Zo brengt een lid folders rond voor milieudefensie, is een ander actief lid van verschillende natuurorganisaties en zijn twee leden actief bezig met zonne-energie.
Ook voor de geïnterviewde leden van Texel Energie zijn de milieuoverwegingen belangrijk. Twee leden zijn ten tijde van het interview deelnemer aan een lokaal initiatief, ‘de bespaarstrijd’ genoemd, waarin leden van Texel Energie verdeeld over teams proberen zo min mogelijk energie te gebruiken. Uit alle vijf interviews komt naar voren dat men zich bewust bezighoudt met energiebesparing en dat men actief nadenkt over manieren om energiegebruik te monitoren of terug te dringen. Twee leden geven aan geen interesse te hebben gehad in Texel Energie als het louter om financiële redenen was opgericht en geen groene energie zou leveren. Het milieubewustzijn komt voort uit het besef dat ook volgende
43
generaties nog gebruik moeten kunnen maken van de aarde, zo geven twee van de geïnterviewden aan.
Los van de milieuoverwegingen bestaat er bij de leden van Texel Energie nog een andere overweging om lid te worden. Minstens even zwaar weegt namelijk het lokale karakter van het initiatief. Meer daarover volgt onder het hoofdthema ‘lokaal’.
Van de twaalf geïnterviewden, gaven zeven personen aan het milieubewuste tot onderdeel van hun leefstijl te rekenen. De een geeft aan zeer alert te zijn op het energieverbruik thuis terwijl de ander probeert zoveel mogelijk producten, waaronder kleding, biologisch of fair trade te kopen. Een derde leest magazines over milieu en duurzaamheid en weer een ander heeft energiebesparing en duurzaamheid een belangrijke rol laten spelen bij het ontwerp en de bouw van het eigen huis. Toch maken deze zeven personen ook zelf een voorbehoud. Milieubewustzijn maakt zeker onderdeel uit van de leefstijl, maar tot op zekere hoogte. Licht schuldbewust geven ze allemaal aan op bepaalde punten wel eens te ‘zondigen’. Zo vliegt de een wel eens richting de zon en rijdt de ander met enige regelmaat in een oldtimer.
Lokaal Een tweede belangrijke overweging onder de geïnterviewden om aan te sluiten bij een burgerinitiatief op het gebied van duurzame energie, is het lokale karakter. Dit blijkt uit de interviews met zowel de leden van De Windvogel als de leden van Texel Energie. Het grote verschil hierbij is dat het voor die laatste groep als belangrijkste overweging naar voren komt terwijl het bij leden van De Windvogel een beduidend kleinere rol speelt. Op de open vraag waarom ze ervoor hebben gekozen zich bij Texel Energie aan te sluiten, antwoorden alle vijf de leden dat ze daar indertijd toe hebben besloten omdat het om een Texels initiatief ging. Het Texelse karakter van het initiatief en het Texelse bewustzijn lopen dan ook als een rode draad door de gesprekken. Het steunen van de ‘eigen’ bevolking wordt als zeer belangrijk gezien.
44
“Als ik iets dat ik wil aanschaffen op Texel kan kopen, dan zal ik daar altijd de voorkeur aan geven. Ik noem maar wat, als ik ga tanken, dan doe ik dat liever op Texel. Of een tv kopen, of een auto of een fiets of ik noem maar wat, kleding. Dan zou ik dat liever op Texel doen dan aan de overkant.”(8.3)
De voorkeur voor het lokale, kent verschillende aspecten. Zo beseft men dat men elkaar moet steunen in een kleine gemeenschap als Texel. Het is trots, die duidelijk naar voren komt als verteld wordt over het vroegere Texel, waar men eigen stroom opwekte in de Texelse Energiecentrale. Maar er is ook waardering voor service en betrouwbaarheid. Het feit dat mensen bij Texel Energie ‘zo even naar binnen kunnen lopen’ als ze vragen of een klacht hebben, wordt door alle vijf de respondenten ongevraagd als zeer groot voordeel genoemd. De enige vraag in het interview die betrekking heeft op het lokale aspect, vraagt wat de respondenten belangrijk vinden aan een burgerinitiatief. Alle vijf de respondenten bevestigen hier ook dat ze het lokale aspect belangrijk vinden. Het lokale maakt dat Texel Energie toegankelijk wordt en in sommige gevallen zelfs persoonlijk.
“Niet iedereen kent elkaar hier op het eiland, maar mij dan toevallig wel en dat is belangrijk. Dat is prettig. Het is mede een reden voor ons, maar ik weet, voor een heel aantal mensen, om aan te sluiten bij dit bedrijf. Het bedrijf “an sich” is benaderbaar.”(9.3)
Hoewel de leden van De Windvogel geen energie afnemen van het initiatief en de molens verspreid staan over het westen van het land, komt ook tijdens de interviews met hen ‘het lokale’ ter sprake. Drie personen benadrukken ongevraagd het belang van het lokale aspect. Tijdens de interviews blijkt dat van de zeven personen vijf het lokale aspect belangrijk vinden. Eén respondent geeft aan dat het feit dat de molen in de buurt staat (respondent woont in de buurt van Gouda), het initiatief ‘tastbaar’ maakt. Het verband wordt daarbij gelegd met kleinschaligheid en toegankelijkheid. Als voorbeeld geeft de respondent het feit dat De Windvogel jaarlijks een boekje rondstuurt waar de namen van de bestuursleden in staan. Dit geeft het gevoel bij vragen ‘zo even te kunnen mailen’. Ook twee leden die ooit lid zijn geworden van de Haagse Windmolenvereniging geven aan dat indertijd het ‘Haagse’, het lokale, een goed gevoel gaf en dat het een reden was om lid te worden.
45
Kennis en Interesse Acht van de twaalf respondenten geven tijdens het interview aan dat kennis en interesse als argument hebben meegespeeld om lid te worden van een van de energie-initiatieven. Bij vijf personen is die interesse gericht op techniek en milieu, terwijl drie personen het interessant vinden via deze weg hun interesse voor duurzaamheid en energie vorm te kunnen geven. De interesse voor duurzaamheid en energie heeft te maken met energiebesparing en samenwerking met anderen om tot energiebesparing te komen. De interesse voor techniek bestaat vooral uit belangstelling voor het technische aspect van de opwekking van duurzame energie. Respondenten verdiepen zich graag in de werking van zonnecellen of windmolens, de opbrengsten hieruit, de innovaties die in de loop der jaren hebben plaatsgevonden en de innovaties die in de nabije toekomst te verwachten zijn. Twee respondenten verwoordden het als volgt:
“Nou, een windturbine is altijd een interessant stukje techniek en het is altijd leuk om daar van af te weten. En bovendien, windturbines, ook toen was er al veel discussie over de ‘voors’ en de ‘tegens’, dus het is leuk dat als je vindt dat dat iets goeds is, dat je dan ook informatie opdoet om tegenstanders te pareren, zeg maar. En als je dus lid wordt van zo’n club, dan kom je daar meer over te weten.”(4.4)
“Met name in het Windvogelblad wordt regelmatig uitgelegd hoe dingen uitgerekend worden, wat de opbrengst is, hoe het gaat, wat wel of niet goed is aan een bepaalde molen…”(5.5)
Financiële overwegingen Een vierde overweging van respondenten om zich aan te sluiten bij een energie-initiatief, is de financiële component die aan het lidmaatschap verbonden is. Bij Texel Energie wordt deze component gevormd door de rente die jaarlijks wordt uitbetaald aan de leden, de groei van de waarde van een aandeel en de lagere energieprijs als gevolg van de collectieve inkoop van energie. Bij De Windvogel bestaat het financiële onderdeel uit uitbetaling van een jaarlijkse winstuitkering aan de leden en mogelijke groei van de waarde van een aandeel. Drie van de twaalf respondenten geven aan dat deze overweging een rol heeft 46
gespeeld. Voor één lid van Texel Energie was de lagere energieprijs een overweging om aan te sluiten, terwijl voor een ander lid de mogelijke groei van de waarde van de aandelen mede aanleiding was. Voor één lid van De Windvogel was uitbetaling van de rente een overweging om aan te sluiten. Drie leden van De Windvogel geven aan dat de financiële component geen enkele rol speelde bij de overweging om lid te worden, maar dat ze zich in een later stadium bewust werden van het financiële voordeel toen er uitbetaling van rente plaatsvond. Vanaf dat moment zijn ze dat als een voordeel van het lidmaatschap gaan zien. Eén respondent laat weten later ook van een ander windenergie-initiatief lid te zijn geworden, waarbij het financiële argument wel een rol speelde.
Reputatie van energiebedrijven Eén respondent geeft tijdens het interview direct aan dat de reputatie van de reguliere energiebedrijven van invloed is geweest bij de keuze lid te worden. Alle andere leden van Texel Energie geven aan dat dit niet van invloed is geweest, maar noemen uit zichzelf wel de voordelen van het afnemen van energie van het initiatief ten opzichte van afname van een van de reguliere bedrijven. Dit onderwerp is deels al eerder in dit hoofdstuk aan de orde gekomen, maar speelt een belangrijke rol tijdens de interviews en komt tijdens verschillende momenten en onder verschillende aanleidingen aan de orde. De geïnterviewde leden van Texel Energie zijn het er duidelijk over eens dat hun lidmaatschap grote voordelen heeft ten opzichte van betrekking van energie van een regulier energiebedrijf. Ergernissen over reguliere energiebedrijven die respondenten uit zichzelf aandragen, gaan onder meer over onduidelijke rekeningen, misleidende contracten, onpersoonlijke contacten en een slechte klantenservice. Het grote voordeel van Texel Energie vinden zij de benaderbaarheid, het feit dat ze een antwoord ontvangen op gestelde vragen, rekeningen die overzichtelijk en helder zijn en een lagere prijs die niet alleen beloofd, maar ook waargemaakt wordt.
“Nou, het gebruikelijke. Dus de onbenaderbaarheid, de logheid, onduidelijke contracten… Ja, zulke… Het zijn administratief logge organisaties. Daar ben je een nummer, áls je dat al bent. En het liefst laten ze je het op de website zelf regelen. En als dat niet goed gaat, dan mag je een duur telefoonnummer bellen.”(9.4) 47
“Daar vind ik overigens Texel Energie wel weer heel goed in, die hebben een heel helder te lezen factuur. Daar heb ik geen vragen over. Dat is voor mij zo klaar als een klontje. Ik weet ook, als ik ‘dat’ doe, dan gebeurt er ‘dat en dat’. En dan weet ik waarop ik zou kunnen besparen.”(8.6)
Hoewel de leden van Texel Energie op één uitzondering na laten weten dat de reputatie en ook het handelen van de reguliere energiebedrijven geen invloed heeft gehad op hun besluit naar Texel Energie over te stappen, blijkt tijdens de gesprekken duidelijk dat dit wel een belangrijk thema is. Het komt in alle gesprekken aan de orde en vaak meer dan eens.
Bij de klanten van De Windvogel speelt dit thema nauwelijks. Een respondent geeft aan het vertrouwen in de grote organisaties wel te hebben verloren omdat ze niet altijd eerlijk zouden communiceren of de groene stroom die ze beloven te leveren, wel echt groen is. Een tweede lid laat weten het gemakkelijk te vinden dat de Windvogel makkelijk benaderbaar is. Belangrijk om te vermelden bij bovenstaande informatie, is dat de leden van De Windvogel op het moment van het interview hun energie betrokken van een van de reguliere energiemaatschappijen (De Windvogel levert geen energie, maar biedt alleen de mogelijkheid lid te worden) terwijl de leden van Texel Energie zijn overgestapt en hun energie van Texel Energie krijgen. Ook speelt een rol dat ten tijde van aansluiting bij De Windvogel van sommige leden de mogelijkheid van overstappen naar andere maatschappijen nog niet aan de orde was. Energie werd toen nog geleverd door nutsbedrijven.
Problemen in het verleden met energieverstrekking Geen van de geïnterviewden heeft problemen uit het verleden, zoals stroomuitval of storingen, laten meespelen in de overweging lid te worden van een van de initiatieven. Op één persoon na laten ze weten dergelijke problemen ook nooit gehad te hebben.
48
Vooruitzichten binnen de energiesector Gevraagd naar de vooruitzichten binnen de energiesector, bijvoorbeeld het mogelijk opraken van fossiele brandstoffen of politisering van de markt, antwoorden alle respondenten dat dit geen rol heeft gespeeld in hun keuze voor het lidmaatschap. Men is zich bewust van het bestaan van deze toekomstperspectieven, maar het heeft geen invloed gehad op hun handelen. Voor een aantal personen geldt ook dat dergelijke issues nog niet echt actueel waren op het moment van lid worden.
Wijzigingen in de loop der jaren De laatste vraag die de respondenten is gesteld over overwegingen om lid te worden, is of die overwegingen - nu ze lid zijn - in de loop der jaren zijn veranderd. Twee respondenten geven aan dat in de verstreken tijd het financiële aspect belangrijker is geworden nu ze weten dat het lidmaatschap financieel ook aantrekkelijk is. De overige tien personen laten weten dat de overwegingen gelijk zijn gebleven.
Burgerinitiatief Als de respondenten gevraagd wordt hoe het initiatief waarvan ze lid zijn, is opgezet, komt geen van de respondenten met het antwoord dat het om een burgerinitiatief gaat. De kans bestaat dat de vraag te open is of op een onduidelijke wijze is gesteld. Bij de tweede, gesloten, vraag over dit onderwerp, blijken elf van de twaalf respondenten op de hoogte van het feit dat het door burgers is opgericht. Het feit dat het dagelijks bestuur in handen is van burgers, is bij alle leden bekend.
Mening burgerinitiatief Alle respondenten zijn zeer positief over het feit dat het initiatief waaraan ze deelnemen door burgers is opgezet. Het wordt ‘sympathiek’ gevonden en er is veel waardering voor het feit dat burgers bereid zijn veel tijd en energie te steken in het opzetten en runnen van de initiatieven. Ook wordt het gezien als een manier om overheid en bedrijfsleven te tonen dat de burger het goed alleen af kan op het moment dat zij niet voorzien in de vraag naar groene energie. 49
“Iets draait beter als er mensen achter zitten die er voor 100% voor gaan. En dan ook nog zonder enige cent betaling. Die gewoon de drive hebben om er iets goeds van te maken. Die laten zien dat het nodig is. Dat je je zinvol daarmee maakt voor de samenleving.” (7.10)
“Ja, ik vind dat heel goed. Ik vind dat heel goed en ik heb ook de indruk dat het een bestuurlijk stevige club is, die in staat is om echt te onderhandelen met de reguliere energieleveranciers. He, die laten zich niet zomaar omver blazen.” (1.10)
Invloed burgerinitiatief Het feit dat de initiatieven door burgers zijn opgericht hebben bij twee personen invloed gehad op de overweging om deel te nemen. In negatieve zin, wel te verstaan. Zij geven aan eerst een tijdje de kat uit de boom gekeken te hebben alvorens ze besloten lid te worden. Ze wilden eerst weten of het initiatief betrouwbaar was en of het zich staande wist te houden. Eenmaal daarvan overtuigd, hebben ze zich alsnog aangesloten. De andere tien respondenten geven aan dat het geen invloed heeft gehad op hun overwegingen deel te nemen.
Samenwerkingsvorm Op de vraag of men bekend is met de samenwerkingsvorm waarvoor binnen de initiatieven gekozen is, weten acht personen te melden dat het om een vereniging of coöperatieve vereniging gaat. Vier persoenen zijn hiervan in eerste instantie niet op de hoogte. Als die vier personen wordt gevraagd of ze weten dat het om een coöperatieve vereniging gaat, geven nog twee personen aan daarvan inderdaad op de hoogte te zijn, maar dat gegeven niet interessant te vinden.
Invloed samenwerkingsvorm Tien personen laten weten dat de samenwerkingsvorm geen invloed heeft gehad op hun keuze zich aan te sluiten bij een initiatief. Het heeft geen rol gespeeld. Voor twee personen 50
heeft het wel een rol gespeeld. Voor hen speelde dat je als lid invloed kunt uitoefenen op de beslissingen die binnen de organisatie genomen worden.
“Nee, ik heb me daar niet in verdiept. Ik ben vrij in het begin een keer naar een jaarvergadering toe gegaan, maar dat heb ik later niet meer gedaan.” (3.8)
“Ja, wel degelijk. Omdat je wel een stem hebt. Kijk, kijk maar even naar Nuon, die gaan echt niet aan jou vragen ‘van wat vind jij er nou van?’. En bij Texel Energie heb je natuurlijk ledenvergaderingen waar je naartoe kunt en waar je dingen kunt bespreken.”(8.16)
Eigen rol Van de twaalf respondenten geeft één aan op dit moment een actieve rol te vervullen binnen een van de initiatieven, één persoon heeft aangeboden een actieve rol te spelen en is daarvoor beschikbaar en één persoon heeft een actieve rol gehad en is daar enkele jaren geleden mee gestopt omdat het niet meer te combineren was met het dagelijkse werk. De negen andere respondenten laten weten geen behoefte te hebben aan een actieve rol omdat ze er geen tijd voor hebben in verband met andere activiteiten. In veel gevallen zijn dat andere vrijwilligersactiviteiten naast het reguliere werk. Twee personen geven aan zichzelf als gepensioneerd te beschouwen. Drie leden zeggen op een andere manier wel actief te zijn, ze slaan namelijk geen ledenvergadering over. Op de vraag of het anderen wel vrij moet staan een actieve rol te spelen, laten elf leden weten dat zeker te steunen. Eén persoon vindt dat de oorspronkelijke initiatiefnemers vooral een actieve rol moeten blijven spelen en dat zij ook degenen moeten zijn die de beslissingen nemen.
Zelflevering Zoals eerder aangegeven, is levering van zelf opgewekte energie aan de eigen leden op dit moment om verschillende redenen niet mogelijk. Toch blijkt uit dit onderzoek dat de gedachte daaraan populair is onder de leden van de onderzochte initiatieven. Stuk voor stuk geven alle respondenten aan zeker mee te doen als de mogelijkheid deel te nemen aan 51
zelflevering zich voor zou doen. Ze zouden dan energie afnemen die is opgewekt door het initiatief. Het enthousiasme over dit onderwerp is tijdens de interviews duidelijk aanwezig. Het idee zelf energie op te wekken en dat te gebruiken, spreekt de respondenten aan. Als redenen om deel te nemen worden het milieu genoemd en financiële overwegingen. Het geeft een goed gevoel duurzame energie te gebruiken van een organisatie waar men zelf mede-eigenaar van is. Tegelijkertijd kan het de eigen energierekening positief beïnvloeden of kan verkoop van de energie financieel interessant zijn voor de leden. Daarnaast komen respondenten ook met andere redenen om enthousiast te zijn. Ze vinden het idee je eigen energie te gebruiken leuk, en voelen zich aangetrokken tot het zelfstandige, het vrije, en kunnen het idee als zodanig waarderen.
“Wij houden wel van dit soort initiatieven van mensen die een beetje het verschil proberen te maken. Het hoeft niet altijd apart of zo, maar dit vind ik ook een heel nuttig initiatief.” (7.8)
“Ja, maar het is ook wel een stukje dat je je een vrije burger voelt als je je eigen stroom maakt. Het is heel gaaf om je eigen productiemiddel te bezitten, of dat nou een zonnepaneel of een biogasmotor of wat dan ook is….”(4.6)
6.2 Beantwoording deelvragen Met behulp van de informatie die uit bespreking van de hoofdthema’s naar voren is gekomen, kunnen nu de deelvragen 5 tot en met 8 beantwoord worden. In hoofdstuk 7 komen de antwoorden op alle deelvragen samen tot een algemene conclusie.
6.2.1 Beantwoording deelvraag 5 De vijfde deelvraag luidt: Welke motieven hebben burgers om deel te nemen aan burgerinitiatieven op gebied van duurzame energie?
Uit de interviews blijkt dat de respondenten niet actief op zoek waren naar een initiatief of wat voor samenwerking dan ook op het gebied van opwekking van duurzame energie. Ze 52
kwamen er toevallig mee in aanraking, via via of op een beurs of bijeenkomst. De belangrijkste overwegingen om aan te sluiten bij een burgerinitiatief op gebied van duurzame energie die uit het onderzoek naar voren komen, zijn het milieu, het lokale karakter, kennis en interesse en financiële overwegingen. Zowel uit het eigen empirisch onderzoek als uit de literatuurstudie (Sheik et al) komen
milieuoverwegingen
naar
voren.
Niet
alleen
blijken
de
respondenten
milieuoverwegingen veelvuldig te noemen tijdens de interviews, ze kunnen daarbij ook uitvoerig vertellen wat die overwegingen inhouden en waar ze vandaan komen. Ook geven de geïnterviewden aan vaak op verschillende manieren bezig te zijn met het milieu. Ze houden zich regelmatig bezig met opwekking van duurzame energie, actieve energiebesparing en vervullen activiteiten bij vrijwilligersorganisaties die een schoner milieu, afname van energieverbruik of natuurbehoud tot hun doelstelling rekenen. Het milieubewustzijn maakt deel uit van hun leefstijl en ook het lidmaatschap van een burgerinitiatief op gebied van duurzame energie hoort daarbij. Daarnaast spelen het lokale karakter van de initiatieven en, als onderdeel daarvan, de kleinschaligheid een rol. Leden van Texel Energie vinden het van groot belang dat zij energie kunnen afnemen van een organisatie die door leden van de eigen bevolking is opgezet en wordt onderhouden. Het kleinschalige zorgt er daarbij voor dat mensen bij vragen of klachten makkelijk terecht kunnen. Ze worden daarbij serieus genomen en dat wordt als een groot voordeel gezien. Ook in gesprekken met leden van De Windvogel komt toegankelijkheid aan bod als voordeel van deelname aan het initiatief. Kennis van en interesse voor techniek en milieu spelen eveneens een rol bij het lidmaatschap. Men gebruikt het lidmaatschap om in de behoefte aan kennis te kunnen voorzien. Het gaat dan om interesse voor de werking van duurzame energieopwekking en energiebesparing. Financiële overwegingen, tot slot, spelen ook een rol bij de keuze om lid te worden. Een beperktere rol dan de hiervoor behandelde overwegingen, dat wel. De financiële kant waarin men geïnteresseerd is, heeft betrekking op de mogelijke stijging van de waarde van het aandeel in de toekomst en de jaarlijkse uitbetaling van rente. Een kleine groep liet weten dat de financiële component een rol speelde bij aansluiting, terwijl nog enkele andere leden zich pas tijdens het lidmaatschap realiseerden dat de winstuitkering een bijkomend voordeel was. 53
6.2.2 Beantwoording deelvraag 6 De zesde deelvraag luidt: Willen deelnemende burgers een actieve rol spelen binnen de samenwerkingsvorm die voor het initiatief gekozen is? Als we naar de uitkomsten van de interviews kijken, zien we dat op dit moment één respondent een actieve rol speelt bij een initiatief. Eén persoon heeft zijn diensten aangeboden en een ander heeft ooit een actieve rol vervuld, maar is daar om praktische redenen mee gestopt. De overige respondenten geven aan geen behoefte te hebben aan een actieve rol. De deelnemende burgers willen dus geen actieve rol vervullen binnen het project. Tijdens de interviews blijkt dat de meeste respondenten elders al actief zijn als vrijwilliger. Sommigen van hen zetten zich in voor meerdere initiatieven en organisaties en zijn daar veel tijd aan kwijt. De bereidheid zich belangeloos in te zetten, bestaat dus wel degelijk, maar wordt alleen niet bij de energie-initiatieven in de praktijk gebracht. Wel vindt men het belangrijk dat anderen een actieve rol kunnen spelen. Redenen hiervoor zijn niet echt aan te wijzen. Men vindt het belangrijk dat het mogelijk is.
6.2.3 Beantwoording deelvraag 7 De zevende deelvraag luidt: Speelt de samenwerkingsvorm van een initiatief een rol bij de keuze al dan niet deel te nemen? De geïnterviewde leden zijn zich er over het algemeen van bewust dat ze lid zijn van een coöperatieve vereniging. Ook komt uit de interviews naar voren dat ze weten dat dat recht geeft op deelname aan bijeenkomsten en dat het recht geeft op inspraak. Een grote meerderheid geeft echter aan dat de samenwerkingsvorm waarvoor gekozen is, geen invloed heeft gehad op hun beslissing al dan niet deel te nemen. Het feit dat het initiatief door burgers is opgericht heeft er wel voor gezorgd dat enkele leden eerst de vereniging een tijdje volgen alvorens tot inschrijving over te gaan. Ze willen eerst weten of het initiatief betrouwbaar is en bestaansrecht heeft.
54
Ondanks het feit dat over het algemeen de samenwerkingsvorm geen invloed heeft gehad op de keuze van respondenten om lid te worden, zijn er wel leden die actief alle vergaderingen afgaan en ontwikkelingen rond die vergaderingen volgen.
6.2.4 Beantwoording deelvraag 8 De achtste deelvraag luidt: Hoe kijken participanten aan tegen zelflevering van energie? In theorie is het mogelijk voor burgerinitiatieven op gebied van duurzame energie om zelf opgewekte energie rechtstreks aan de eigen leden te verstrekken. Dit wordt ook wel zelflevering genoemd. Initiatieven die aan zelflevering zouden doen, zouden volledig los van de reguliere energiebedrijven en eventueel zelfs los van de overheid kunnen functioneren. Zowel De Windvogel als Texel Energie streven zelflevering na. Uit dit onderzoek blijkt dat deze manier van werken ook op brede steun onder de leden kan rekenen. Het idee energie geleverd te krijgen die is opgewekt door een organisatie waarvan men zelf mede-eigenaar is, spreekt de respondenten aan. Het wordt als financieel aantrekkelijk gezien, biedt de mogelijkheid iets voor het milieu te doen en het idee zelf de producent van de eigen energie te zijn, is aantrekkelijk. De gedachte iets goeds te doen waar de overheid al jaren verstek laat gaan, spreekt de respondenten aan. Het enthousiasme waarmee door de respondenten over zelflevering gesproken wordt, is opvallend. Men heeft vooral oog voor de positieve kanten. Kijkend naar de toekomstbeelden die de overheid heeft van de zelf organiserende burger en de technologische innovaties in de energiesector, biedt het enthousiasme van de participanten zeker mogelijkheden. Een samenleving die zelf in staat en bereid is een bijdrage te leveren aan oplossing van de energievraagstukken van de nabije toekomst: dat klinkt aanlokkelijk. Als daarnaast die ideeën ook in technische zin mogelijk worden, met de technologische innovaties die de komende decennia aan het energienet moeten plaatsvinden, komt de burger die zelf energie opwekt en verhandelt erg dichtbij.
55
7. Conclusies Voor dit onderzoek hebben zowel een literatuurstudie als semigestructureerde diepteinterviews plaatsgevonden. De deelvragen 1 tot en met 5 zijn daarbij beantwoord met behulp van de uitkomsten van de literatuurstudie. De antwoorden zijn gebruikt om de gehanteerde begrippen te verklaren en hebben hun plek gevonden in hoofdstuk 3.5, Resultaten van de literatuurstudie. Met behulp van de uitkomsten van de interviews, zijn de overige deelvragen beantwoord. Die antwoorden zijn weergegeven in hoofdstuk 6, Resultaten interviews. Hieronder worden de algemene conclusies uiteengezet.
7.1 Algemene bevindingen Dat de burger in zekere mate bereid is een actieve rol op zich te nemen, blijkt uit burgerinitiatieven die zijn opgezet op het gebied van duurzame energie. Ook uit dit onderzoek komt de bereidheid naar voren zelf de eigen energie te organiseren. Wat de geïnterviewden in dit onderzoek duidelijk gemeen hebben, is het enthousiasme waarmee over de initiatieven en het eigen lidmaatschap verteld wordt. Het geeft de leden het gevoel zelf iets te ondernemen en deel uit te maken van iets goeds; ze stellen een daad. De overwegingen om aan te sluiten bij een burgerinitiatief op gebied van energie, komen overeen met de overwegingen die in de literatuur aan de orde komen bij onderzoeken naar overwegingen zelfvoorzienend te willen zijn in energie. Interessant is het om te constateren dat er een sterk verschil waar te nemen is tussen de motieven van de geïnterviewden van de twee verschillende projecten. Waar de interviews met Windvogelleden vooral het milieu, duurzaamheid en de eigen verbondenheid daarmee als rode draad hadden, gingen de interviews met leden van Texel Energie vooral over het Texelse, de gemeenschap. Gemeenschappelijk daarin is dat in beide thema’s het behartigen van een maatschappelijk belang voorop staat. Ook opvallend daarin is dat de verhalen van de participanten van de initiatieven onderling weinig verschillen. Ze gaan over het milieu, duurzaamheid en de gedachte dat ook latere generaties nog prettig moeten kunnen leven. Als de gesprekken over het lidmaatschap gaan, staan vooral het kleinschalige, het benaderbare en het open karakter centraal. Men vindt het belangrijk dat het mogelijk is mee te praten over de te volgen koers en de te nemen beslissingen.
56
Kennis en interesse met betrekking tot techniek en milieu zijn van niet te onderschatten invloed. Leden van beide initiatieven vinden het belangrijk op de hoogte te zijn en te blijven van ontwikkelingen op dat terrein en worden daarover graag op de hoogte gehouden door hun burgerinitiatief. Daarnaast kunnen financiële overwegingen meespelen. De geïnterviewden bevestigen hiermee de overwegingen die uit de literatuur naar voren komen, zei het dat het lokale karakter van burgerinitiatieven daarin geen prominente rol speelt. Dat deze overweging als belangrijk naar voren komt, kan als een opvallende uitkomst beschouwd worden.
De actieve rol die de overheid in Nederland ziet weggelegd voor de burger bij de aanpak van grotere maatschappelijke vraagstukken, wordt door die burger langzaam maar zeker opgepakt. Uit dit onderzoek komt naar voren dat deelnemers aan burgerinitiatieven op gebied van duurzame energie duidelijk een verantwoordelijkheid voelen voor dergelijke vraagstukken (energie en milieu) en daar ook naar handelen. De derde generatie burgerparticipatie lijkt goed aan te sluiten om het gevoel voor verantwoordelijkheid handen en voeten te geven. Het geeft burgers ruimte om zelf te gaan staan voor de problemen die ze graag opgelost zien (worden) en waarvoor ze bereid zijn de mouwen op te stropen. Ze hebben er daarbij geen moeite mee vertrouwen te stellen in initiatieven van andere burgers en zich daarbij aan te sluiten. Sterker nog, deelname aan dergelijke initiatieven zorgt voor enthousiasme en geeft het gevoel samen iets te doen voor de goede zaak. De derde generatie burgerparticipatie kan in dit geheel een belangrijke plaats innemen. Zij biedt de burger de mogelijkheid zelf iets te ondernemen. Het geeft ook aan dat burgerinitiatieven in staat zijn de grotere vraagstukken in de samenleving aan te pakken en dat burgers daarin een eigen koers kunnen varen. Een belangrijke randvoorwaarde kan zijn dat wordt gekozen voor de meest hanteerbare samenwerkingsvorm. Een samenwerkingsvorm waarbij inspraak en mede-eigenaarschap vastgelegd is, zorgt ervoor dat er interne controle uitgeoefend kan worden en dat de koers gevaren wordt die de burgers ook daadwerkelijk voor ogen hebben. Uit het onderzoek komt naar voren dat de samenwerkingsvorm geen rol heeft gespeeld bij de keuze voor deelname aan een initiatief, maar tegelijkertijd geeft men aan het belangrijk te vinden dat het spelen van een actieve rol mogelijk is en spreekt het eigenaarschap wel degelijk aan.
57
De opkomst van de burgerinitiatieven in de energiesector, sluit goed aan bij het toekomstbeeld dat het Ministerie van EZ in 2008 schetst. De plannen voor een flexibel energienetwerk, waarop de burger zelf energie kan invoeden of afnemen wanneer en van wie dat gewenst is, bieden mogelijkheden. Analisten verwachten in de nabije toekomst een forse groei van dergelijke initiatieven. Ze zouden een bijdrage kunnen leveren aan het wegwerken van het sombere toekomstbeeld dat er nu ligt van de energiesector. Technologische innovaties op het gebied van netwerken en een veranderende kijk op de sector zijn daarvoor wel van groot belang. Maar zo ver is het nog lang niet. Voorlopig betreft het hier een speelveld dat vele tegengestelde belangen kent. Het is daarbij vooral de overheid die aan de rem trekt. Zij heeft de inkomsten die het uit de sector betrekt, hard nodig en lijkt vooralsnog de voorkeur te geven aan de bestaande situatie. Daarbij is in het verleden de overheid ook niet bepaald een constante en doortastende partner gebleken bij uitvoering van beleid rond duurzame energieopwekking. Hoe deze situatie zich in de komende jaren zal ontwikkelen is een interessante vraag. Uit dit onderzoek blijkt duidelijk dat de burgerinitiatieven op gebied van duurzame energie levensvatbaar zijn en vol ambities zitten. Men denkt verder en kijkt naar de toekomst. De ambities zijn er in de vorm van groei van het aantal leden, opwekking van eigen duurzame energie en levering daarvan aan de eigen leden. Het is dan vooral nog de overheid zelf die aan het idee moet wennen en zich open moet stellen voor de energietransitie van de 21 e eeuw.
7.2 Suggesties vervolgonderzoek Zoals de meeste onderzoeken, kent ook dit onderzoek zijn beperkingen. Zo heeft het plaatsgevonden onder twaalf respondenten van twee burgerinitiatieven, waarmee de resultaten niet representatief zijn voor de gehele populatie van deelnemers aan burgerinitiatieven of voor alle burgerinitiatieven. Ook bleek tijdens het onderzoek dat het aanbod aan literatuur op sommige punten beperkt is, bijvoorbeeld als het gaat om beweegredenen om aan te sluiten bij een burgerinitiatief.
Eenieder die overweegt bestuurskundig onderzoek te doen naar burgerinitiatieven op gebied van opwekking van duurzame energie, kan ik dat van harte aanbevelen. De 58
energiesector is een sector die sterk in ontwikkeling is en waar in de nabije toekomst de nodige dilemma’s zullen spelen. Burgerinitiatieven worden steeds gedurfder en omvangrijker. Men is bereid meer en meer een belangrijke rol te spelen in het maatschappelijk speelveld. Ze zijn ambitieus en laten een visie zien. Waar deze twee thema’s samenkomen, botsen verschillende belangen. Die van de burger, die betaalbare en vooral ook duurzame energie wil, en die van de overheid, die de energiedilemma’s van de toekomst zeker onder ogen ziet, maar voorlopig baat heeft bij de oude situatie, waaruit zij inkomsten betrekt. Een andere rol is er nog voor de reguliere energiebedrijven die er misschien wel bij gebaat zijn alles te houden zoals het nu is, omdat daar nu eenmaal veel geld mee te verdienen valt. Kortom, stof genoeg om in de komende jaren onderzoek naar te doen.
Bij de aanvang van dit onderzoek was bij de onderzoeker nog geen (eerder) soortgelijk onderzoek bekend. Vanuit dat oogpunt kunnen we stellen dat het hier om een verkennend onderzoek gaat. Nu dit verkennend onderzoek een aantal duidelijke resultaten heeft opgeleverd, kan het als startpunt dienen voor een grootschaliger, kwantitatief onderzoek. Bij de toekomstige strategiebepaling voor burgerinitiatieven op gebied van duurzame energie, komen cijfers en statistieken wellicht goed van pas, naast de uitkomsten van een diepteonderzoek. Een andere optie is om te bezien of er naast Texel Energie en De Windvogel meer vergelijkbare burgerinitiatieven te vinden zijn waar een vergelijkbaar onderzoek kan plaatsvinden. Dit zou kunnen uitwijzen of er naast milieuoverwegingen en het lokale karakter van een initiatief nog meer (hoofd)redenen zijn voor burgers om deel te nemen in initiatieven op gebied van duurzame energie. Immers, in dit onderzoek is aandacht besteed aan twee initiatieven, waarbij twee verschillende (hoofd)redenen voor participatie zijn aangetroffen. Ook interessant daarbij zou zijn, te zien welke factoren die verschillen in beweegredenen dan teweegbrengen.
59
Literatuurlijst Albeda, H. (2009). In Actie met Burgers. Evaluatie van Burgerparticipatie. Utrecht Baarda, D.B., Goede, M.P.M. de, Teunissen, J. (1997). Basisboek Kwalitatief Onderzoek. Praktische Handleiding voor het Opzetten en Uitvoeren van Kwalitatief Onderzoek. Houten: Stenfert Kroese. Basten, F. (2010). Civiele Bestuurskunde. In Heijden, J. van der. (Red), Combineer wat je hebt. Duurzaamheid door het verbinden van maatschappelijke functies. (p. 109-132). Delft: Eburon. Berings, D. & Steen, T. (2002). Mens en Organisatie. Antwerpen: De Boeck. Blom, R., Bosdriesz, G., Heijden, J. van der, Zuylen, J. van, Schamp, K. (2010). Werkboek Help een Burgerinitiatief. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bosch, G., Dooper, J., Rijn, R. van (2008). Projectenboek Windenergie. Analyse van Windenergieprojecten in Voorbereiding. Utrecht: Bosch & Van Rijn. Damme, E.C. van & Ruys, H.M. (1999). Universele dienstverlening en liberalisering in de energiesector. Tilburg: Katholieke Universiteit Tilburg, CentER. Dekker, P., Hart, J. de, Leijenaar, M., Niemöller, K., Uslander, E.M. (1999). Vrijwilligerswerk Vergeleken. Civil Society en Vrijwilligerswerk III. Den Haag: SCP. Derks, G., Everts, F., Evenhuis, E., Heitkamp, V., Schimmel, R., Terpstra, S. (2009). Marktmeester. Over Publieke Waarden en Marktwerking. Den Haag: Nederlandse School voor Openbaar Bestuur. Duyvendak, J.W., Hurenkamp, M., Tonkes, E. (2006). Onderzoek naar Kleinschalige Burgerinitiatieven, stand van zaken 17 augustus 2006. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, Afdeling Sociologie. Edelenbos, J. & Monnikhof, R. (2001). Locale Interactieve Beleidsvorming: Een Vergelijkend Onderzoek naar de Consequenties van Interactieve Beleidsvorming voor het Functioneren van de Lokale Democratie. Utrecht: Lemma. Edelenbos, J. (2006). Burgers als Beleidsadviseurs: Een Vergelijkend Onderzoek naar Acht Projecten van Interactieve Beleidsvorming bij Drie Departementen. Amsterdam: Instituut voor Publiek en Politiek. Floor, L. & Salveda, I. (2006). Zelforganisatie in het Landelijk Gebied. Signalen uit de Praktijk. Wageningen: Wageningen Universiteit en Researchcentrum. Heijden, J. van der (2005). Recombinatie van Overheid en Samenleving: denken over innovatieve beleidsvorming. Delft: Eburon. Heijden, J. van der, Mark, L. van der, Meiresonne, A., Zuylen, J. van. (2007). Help een burgerinitiatief. Den Haag: InAxis. Hertogs, C.K., Coelingh, J.P., Sluijs, Q.W.M. (2004). Participatie in Windenergieprojecten. Mogelijkheden en Beperkingen voor Gemeenten. Utrecht: SenterNovem.
60
Hurenkamp, M., Tonkes, E., Duyvendak, W. (2006). Wat Burgers Bezielt. Een Onderzoek naar Burgerinitiatieven. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam/ NICIS Kenniscentrum Grote Steden. Jong, J.J. de, Weeda, E.O., Westerwoudt, Th., Correljé, A.F. (2005). Dertig Jaar Energiebeleid. Van Bonzen en Polders via Markten naar Brussel zonder Koolstof. Den Haag: Clingendael International Energy Programme. Kilic, M. (2008). Derde Generatie Burgerparticipatie, Hoe Doe Je Dat? Amersfoort: Twynstra Gudde. Leenheer, J. & Nooij, J. de. (2008). Zelfvoorzienendheid in elektriciteit. Een conceptueel model en voorstudie naar omvang, motieven en ontwikkelingen. Amsterdam: SEO Economisch Onderzoek. Leenheer, J., Sheikh, O., Nooij, M. de. (2009). Zelfvoorzienendheid in Elektriciteit. Een studie naar omvang, motieven en ontwikkelingen. Amsterdam: SEO Economisch Onderzoek. Ministerie van Economische Zaken (2008a). Energierapport 2008. Den Haag: Ministerie van Economische Zaken, Directoraat Generaal Energie en Telecom. Ministerie van Economische Zaken (2008b). Onderzoek Marktwerking. Den Haag: Ministerie van Economische Zaken. Ministerie van Economische Zaken (2009). Kamerbrief Zelflevering voor Stimulering Duurzame Energie. Den Haag. Pierre, J. & Peters, B.G. (2000). Governance, Politics and the State. New York: St. Martin's Press. Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2010). Terug naar de basis. Over legitimiteit van maatschappelijke dienstverlening. Den Haag: RMO. SenterNovem (2009). Participatie in Windenergieprojecten. Utrecht: SenterNovem. Sociaal en Cultureel Planbureau (2004). In het Zicht van de Toekomst. Sociaal en Cultureel Rapport 2004. Den Haag: SCP. Sociaal en Cultureel Planbureau (2008). Betrekkelijke Betrokkenheid. Den Haag: SCP. Tjalma-Den Oudsten, H., Bleijenberg, C., Mulder, F. (2005). Burgerparticipatie in de Wmo. Handreiking voor gemeenten. Den Haag: SGBO. Verhoeven, I. (2009). Burgers tegen beleid: een analyse van dynamiek in politieke betrokkenheid. Amsterdam: Aksant. Verschuren, P.J.M. & Doorewaard, J.A.C.M. (2007). Het Ontwerpen van een Onderzoek. Den Haag: Lemma. Wagenaar, H. (2005). Stadswijken, Complexiteit en Burgerbestuur. Leiden: Universiteit Leiden, Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving. Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. (2005). Vertrouwen in de Buurt. Amsterdam: Amsterdam University Press. 61
Krantenartikelen Kooke, S., (2009, 11 februari). Autarki, de romantiek ontstegen. Trouw. Morelisse, H., (2010, 15 mei). Veel verzet aandeelhouders tegen salaris topman Nuon. De Volkskrant. NRC Handelsblad, (2010, 13 november). Boete Nederlandse Energiemaatschappij voor misleiding. Strop, J.H., (2011, 2 mei). Uw Portemonnee wil zonne-energie. De Pers, p.3. Uffelen, X. van., (2011, 11 april). Nuon verhoogt salaris van topman met 70 procent; Gelderland protesteert. De Volkskrant.
Internetpublicaties Beemster, W. (2011). Stroom zonnepanelen snel goedkoper dan uit stopcontact.Topanalisten voorspellen enorme groei zonne-energie tijdens Solar Future III. Geraadpleegd 11 mei, 2011, op Stedenbouw & Architectuur, website http://www.stedebouwarchitectuur.nl/nieuws/nieuws/stroomzonnepanelen-snel-goedkoper-dan-uit.91548.lynkx Gemeente.nu (2010). Burgerparticipatie wordt meetbaar. Geraadpleegd 2 november, 2010, op Gemeente.nu, website http://www.gemeente.nu/web/Actueel/Bestuurszaken/Bestuur-en-raad/Bestuur-en-raad-Artikel-/53496/Burgerparticipatie-wordt-meetbaar.htm Ronde, K. de (2011). Greenchoice wil limiet op saldering zelf opgewekte energie afschaffen. Geraadpleegd 3 mei, 2011, op Energeia.nl, website http://www.energeia.nl/preview/1291Greenchoice-wil-limiet-op-saldering-zelf-opgewekte-energie-afschaffen.html
Geraadpleegde websites www.zestienmiljoenmensen.nl www.windvogel.nl www.fd.nl www.rijksoverheid.nl www.greenchoise.nl www.drift.eur.nl www.opgewekt.nl www.wijkrijgenkippen.nl www.cbs.nl www.energieprijzen.nl www.energeia.nl
62
Bijlage 1: Vragenlijst gegevens respondent
Vragenlijst gegevens respondent 1. Geslacht o vrouw o man 2. Wat is uw geboortejaar?
3. Met hoeveel personen woont u in uw huidige woning?
4. Heeft u thuiswonende kinderen? o ja o nee 5. Wat is uw hoogst afgemaakte opleiding? o Lager onderwijs / basisschool (VGLO, LAVO) o Lager beroepsopleiding (LTS, ITO, LEAO, LHNO) o Middelbaar Algemeen (VMBO, ULO, MULO, IVO) o Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO, MTS, MEAO, MHNO, INAS, MLS) o Hoger Algemeen (HAVO) o Hoger Beroepsopleiding (HBO, HTS, HEAO, bachelor) o Voorbereidend Wetenschappelijk onderwijs (VWO, MMS, HBS, Gymnasium, Atheneum, Lyceum) o Wetenschappelijk onderwijs (doctoraal, wo-bachelor, wo-master, doctoraat)
7. Hebt u een huur – of koopwoning? o huurwoning o koopwoning 8. Hoeveel jaar woont u in deze woning?
Bijlage 2: Interviewgids
Interviewgids
Introductie interview Ik ga u zo meteen interviewen over uw lidmaatschap aan Texel Energie. Het interview maakt deel uit van een onderzoek dat ik doe ter afronding van mijn studie Bestuurskunde aan de Universiteit Leiden. Ik doe onderzoek naar de beweegredenen van mensen om deel te nemen aan projecten op gebied van duurzame energie zoals Texel Energie. De bedoeling is dat het onderzoek in de toekomst een goed beeld kan geven van het soort klanten waar projecten als Texel Energie nieuwe klanten onder kunnen werven. Het interview zal tussen de dertig en vijftig minuten in beslag nemen. Zoals ik eerder telefonisch met u heb overlegd, zal ik het gesprek met een taperecorder opnemen om het later uit te werken. Het gaat in dit gesprek om uw verhaal en uw antwoorden dus alle antwoorden zijn goed. Het kan ook zijn dat u een antwoord geeft dat voor mij weer aanleiding is om door te vragen en dat zal ik dan doen. In sommige gevallen vraag ik misschien naar onderwerpen die eerder in ons gesprek al naar voren zijn gekomen. Dat lijkt misschien dubbel, maar het kan zijn dat ik dergelijke vragen toch stel omdat er nog andere antwoorden mogelijk zijn dan die eerder al in uw verhaal naar voren kwamen. Heeft u op dit moment vragen of opmerkingen? Ik start nu de opname om met het interview te beginnen.
Vragenlijst
Deelname aan een burgerinitiatief op gebied van duurzame energie
I.
1. Sinds wanneer bent u aangesloten bij Texel Energie? 2. Kunt u vertellen hoe wist u van het bestaan van Texel Energie?
3. Van welke energieleverancier betrok u uw energie op het moment dat u zich aansloot bij Texel Energie? 4. Gebruikte u toen grijze of groene stroom? 5. Wat was voor u de aanleiding om u aan te sluiten bij Texel Energie?
6. Welke andere opties kende u in der tijd om lid van te worden?
7. Weet u nog welke andere opties u heeft overwogen?
8. Waarom heeft u ervoor gekozen om zich bij Texel Energie aan te sluiten?
( Welke rol speelden -
Milieuoverwegingen
-
Financiële overwegingen
-
Kennis en interesse
-
Reputatie van reguliere energiebedrijven
-
Problemen met energievoorzieningen in het verleden
-
Vooruitzichten van ontwikkelingen in de energiesector) (Ook op deze vragen weer doorvragen bij bevestigend antwoord)
9. Zijn uw beweegredenen om bij Texel Energie aangesloten te zijn vandaag de dag nog dezelfde als toen u lid werd of zijn die gaandeweg veranderd?
II.
Zelflevering
10. Mocht Texel Energie in de nabije toekomst zelflevering (zelf opgewekte energie rechtstreeks aan eigen leden leveren) gaan organiseren, neemt u daaraan dan deel?
11. Wat zijn dan uw redenen om aan zelflevering deel te nemen? ( Welke rol spelen -
Milieuoverwegingen
-
Financiële overwegingen
-
Kennis en interesse
-
Reputatie van reguliere energiebedrijven
-
Problemen met energievoorzieningen in het verleden
-
Vooruitzichten van ontwikkelingen in de energiesector) (Ook op deze vragen weer doorvragen bij bevestigend antwoord)
12. Waarom kiest u dan voor Texel Energie boven reguliere energiebedrijven?
III. Persoonlijke beweegredenen 13. Neemt u nog deel aan andere milieu-initiatieven? (Welke?)
14. Voelt u het als een morele verplichting om duurzame energie te gebruiken? 15. Vindt u het bij uw leefstijl horen? 16. Doet het iets met uw persoonlijke imago?
IV.
Opzet van Texel Energie
17. Wat is bij u bekend over de opzet van Texel Energie?
18. Bent u op de hoogte van het feit dat Texel Energie is opgericht door burgers?
19. Bent u op de hoogte van het feit dat Texel Energie bestuurd wordt door burgers?
20. Wat vindt u daarvan? (Kunt u aangeven waarom?)
21. In hoeverre is het van invloed geweest bij uw keuze voor Texel Energie?
22. Heeft u bij het afnemen van energie een voorkeur voor overheid, bedrijf of burgerinitiatief? 23. Wat vindt u zelf belangrijk aan zo’n initiatief? (In welke mate hecht u aan duurzaamheid Aan innovatie is Dat het lokaal is Dat het geen winstoogmerk kent Dat het door burgers is opgezet)
24. Neemt u deel aan andere door burgers opgezette initiatieven? (Welke?)
25. Is het uw bedoeling met aansluiting bij Texel Energie om maatschappelijk actief te zijn? (Waarom wel/ niet?)
26. Op welke andere terreinen bent u nog maatschappelijk actief?
V.
Samenwerkingsvorm?
27. Bent u op de hoogte van de samenwerkingsvorm die voor Texel Energie gekozen is?
28. Weet u waarom voor deze samenwerkingsvorm is gekozen?
29. Welke andere organisatievormen kent u?
30. Heeft de gekozen samenwerkingsvorm uw keuze voor Texel Energie beïnvloed? (Waarom wel/ waarom niet?)
VI.
Eigen rol
31. Zou u zelf een actieve rol willen vervullen binnen de organisatie van Texel Energie? (Waarom wel/ waarom niet?)
32. Zou u een actieve rol hebben willen spelen indien voor een andere organisatievorm was gekozen? (Waarom wel/ waarom niet?)
33. Vindt u het belangrijk dat anderen een actieve rol kunnen spelen, dat er een democratische kant aan het project zit. (Waarom wel/ niet?)