voc,J. oihÇt$
—
/? Mts.
S.
EN J.
HETTINGA
: b(
LONJE 1 8759LT EXMORRA
RUNDVEEHOUDERIJ BEDRIJF (meikveehouderij) RUNDVEEI-IOUDERIJ BEDRIJF (zoogveehouderij) AKKERBOUWER
El
-
-
(
ga naar vraag 2
ga naar vraag 2
-
ga naar vraag 2
-
ga naar vraag 2
HOBBYBOER
-
ga naar vraag 2
OVERIGE BEDRIJVEN
-
ga naar vraag 2
INTENSIEVE VEEHOUDERIJ
c’
ga naar vraag 1
-
GEMENGD BEDRIJF
ç
CONTROLELIJST/ INVENTARISATIE LANDBOUWBEDRIJVEN 1.
Werkingssfeer
(meikrundveehouderij) JA
—
-
Worden meer dan 50 geiten gehouden?
-
Worden peisdieren bedrijfsmatig gehouden?
—
Worden meer dan 50 konijnvoedsters gehouden?
—
Worden meer dan 100 stuks meikrundvee gehouden?
—
Wordt dunne mest opgeslagen in:
—
NEE
Worden meer dan 50 mestvarkenseenheden gehouden, 50 schapen gedurende de aflamperiode niet mee— gerekend?
a.
bassins met een groter oppervlak dan 750 m2?
b.
bassins met een grotere inhoud dan 2500 in3?
c.
bassins waarin wordt belucht of geforceerd gegist?
Zijn andere nitraathoudende kunstxneststoffen aanwezig dan die van klasse C?
Ei
[1 El
Ei Ei
4
4
t
JA -
-
-
Zijn meer dan 400 kg bestrijdingsmiddelen aanwezig? Wordt elektriciteit voor elektrische installatie betrokken van andere bronnen dan het openbare elektriciteitsnet? Wordt in de inrichting een andere brandstof dan gas, gasolie of lichte stookolie voor ruimte— verwarming of warmwatervoorziening gebruikt? a.
Is een ondergrondse tank voor de opslag van gasolie en lichte stookolie van een ander materiaal dan staal gemaakt?
—
b.
Is een ondergrondse tank voor gasolie en lichte stookolie onder een gebouw gelegen?
—
c.
Bedraagt de ondergrondse opslag van gasolie en lichte stookolie meer dan 20.000 liter?
—
-
—
-
—
-
-
*
NEE
Worden Ki- of K2-vloeistoffen in ondergrondse of bovengrondse tanks opgeslagen? Bedraagt de bovengrondse opslag van gasolie en lichte stookolie meer dan 5000 liter? Worden motorbrandstoffen aan derden afgeleverd?
E
Is i.v.m. de ligging van een mestbassin een vergunning vereist (zie schema a)? Is i.v.m. de ligging van de inrichting ten opzichte van stankgevoelige objecten een vergunning vereist (zie schema 2) Is i.v.m. de ligging van de inrichting ten opzichte van voor verzuring gevoelige ob— jecten een vergunning vereist (zie schema 3)? CONCLUSIE:
VALT BEDRIJF ONDER ANVB? VALT BEDRIJF ONDER VERG.PLICHT?
(alle vragen NEE
Opmerkingen:
-->
ANvB,
2. of meer JA
-->
11W)
C
__
2a.
Opslag mest
(mestbassins AMvB na 1987)
/
JA IN ORDE
NEE // N.V.T. NIET IN ORDE
Dunne mest en gier is mestdichte op slagruimte (kelder/silo/folie) Overkapping aanwezig
E
Opslag capaciteit/oppervlakte
2b
Opslag mest
E
1
(nLestbasslns ANvB voor 1987)
1 ‘ni2
m3
((i IN ORDE
‘NEE
/
V T
NIET IN ORDE
Dunne mest en gier in mestdichte op— slagruimnte (kelderjsilo/folie)
ii.’
T;;
Opslag capaciteit/oppervlakte
2c.
Opslag mest
1 m3
(overige)
JA IN ORDE
/
NEE
m2
/
N.V.T.
NIET IN ORDE
Er mag geen overloop aanwezig zijn c.q. afvloeiing mestvocht opper vlaktewater Buitenopslag vaste mest op mest— dichte plaat met opstaande rand UitzakJcend vocht niet van mestplaat
E
LI
Vocht van mestplaat via gesloten lei ding naar opslag dunne mest/gierput Opslag capaciteit gier m3
Afstand bebouwde kom tot opslag van vaste mest > 100 m Afstand woning van derden of gevoelig object tot opslag van vaste mest > 50 m Kortste afstand tot enig object kom of woning van derden)* * zijkant mestopslag hart boerderij —
—
(bebouwde in
0 Z H!
Q.C-4 •
U)-r-ltS
0) 04 0
>
z
0
z
z z
0)
u-i>
0
04 0
04 •
0
•
rx.i H
z r11
o—i
w w
Ç)
wo -HO
0)
,± 4
04 0
1.
5.
Bewaren van bestrijdingsmiddelen, Ki-, en K3—vloeistoffen en chemicaliën in emballage
K2-
JA /(‘NEE
IN ORDE
NIET IN ORDE
Verpakking dicht en bestendig Bewaarplaats gevaarlijke stoffen niet in vluchtwegen Niet meer Kl-, K2- en K3—vloeistoffen en ander chemicaliën aanwezig dan noodzakelijk
Opmerkingen:
6.
Bewaring bestrijdingsmiddelen
JA /(EE IN ORDE
NIET IN ORDE
Bewaarplaats van deugdelijke constructie Doelmatige ventilatie op de buitenlucht Brandbiusapparatuur aanwezig Elektrische installatie bestand tegen chemische invloeden Toegang met slot en sleutel gesloten
Ei
Veiligheidstekens op de deur “bestrij— dingsmiddelen”, verboden toegang voor onbevoegderi, eventueel “rookverbod” Vloeistofdichte vloerconstructje
Opmerkingen:
Ei
Ei
7.
Gedragsvoorschriften IN ORDE
NIET IN ORDE
Afgewerkte olie (al dan niet bewerkt) mag niet als brandstof worden gebruikt Inrichting schoon en goed onderhouden** (algemene indruk) Brandplaats aanwezig **
JA /(EE
RONDGANG OVER HET BEDRIJFSTERREIN MAKEN
Opmerkingen:
8.
Bestaande ondergrondse tankinstallatie
JA /(IE IN ORDE
NIET IN ORDE
KIWA-keurverklaring of KIWA-garantie merkverklaring KIWA-controlerapport KB jaarlijks Te zijner tijd ondergrondse tank reinigen/verwijderen Inhoud tank(s) Soort vloeistof
Opmerkingen:
9.
Bovengrondse tanks
(200-5000 liter)
(JA IN ORDE
Is de tank deugdelijk Doelmatige fundatie
(i.v.m.
verzakkingen)
toelichting: tank hoog geplaatst dan af— sluiter aanbrengen; geen houten ondersteuning 61 (;) ‘CÂJfr
/
NEE
NIET IN ORDE
Leidingen bovengronds/ondergronds
IN ORDE/NIET IN ORDE/VT IN ORDE
Voldoende sterke vloeistofdichte bak met opnamecapaciteit: 1 tank totale inhoud, bij meerdere inhoud grootste t.ank + 10% overige
\
4
NIET IN ORDE
E
(
Afdak boven vloeistofdichte bak
E
Voldoende sterke metalen leidingen en flexibele verbindingsstukken IN ORDE/NIET IN ORDE/NVT IN ORDE Omgeving tank vrij van brandgevaar— lijke stoffen
NIET IN ORDE
E
Inhoud tank(s)
1m3
Opmerkingen:
10. Afleverpoinpen voor motorbrandstoffen? 11.
Is propaan aanwezig in een stationair reservoir?
12.
Is melding gedaan op grond van Besluit opslag propaan?
13.
Is windmolen aanwezig? eigen gebruik: ja/nee levering elektriciteitsbedrijf: ja/nee -
—
Opmerkingen:
JA
/ NEE
() ;
NEE
SAMENSTELLING VEESTAPEL Aantal/stuks Melkkoeien
(x)
t
,
Aantal x
,(
x+ y= Zoogkoeien
(y)
Jongvee zoogkoeien
t
Pinken
r
Kalveren
E
y
.
0,7
0,85
=
.x=
j
(
f
(4 (21
Meststieren
Vleesvaarsen
1
X
0,25
=
c
Schapen
Geiten
1
TOTAAL
Kippen
Eenden
Kalkoenen
1
Ganzen
(
c
Paarden
Varkens
Overige
Indien geen eigen inestopslag,
**
1
Soort:
hoe en naar welke plaats afgevoerd?
gemaakte afspraken betreffende hercoritrole (zie bijv. 2b) aspekt:
Datum controle:
Naam controleur:
fl1CuL
/
4V
WET MILIEUBEHEER aanvraag vei datum ontvangst
Agrarische sector
27 JULI 2000
I3urgerneester en wethouders van de gemeente
Gegevens aanvrager Naam aanvrager:
J. Hettinga
Adres:
Lonjé 1
Postcode:
8759 LT
Plaats:
Telelbon:
0515- 572847
Telefax:
• Verzoekt voor de hieronder omschreven inrichting een vergunning inzake het
0 Verzoekt in verband met het veranderen van de inrichting of van de werking daarvan, voor welke reeds één of meer vergunningen znver leend, een nieuwe de hieronder otnschrevenin— richting of onderdelen daarvan waarmee diever andcring samenhangt, omvattende vergunning( ri. 8.41
• oprichten en in uerkiig k’hlaen van
o
Exmorra
uitbreiden en/of wijzigen van
o verande,’ett van cle gehezigde werkwij: en in o tijdelijk karakter/duur van cle hieronder o,nschrc’t’c’n inrjclujne en stel voor een fei’infjn van • ineikrundveehouderijbedrijf
Aard van dc inrichting Hier de aard, indeling en uitvoering van de inrichting vernielden, waarbij de terminologie Inrichtingen- en vergunningenbesluit is aan te houden, zijnde: inrichting voor het op bedrijfsmatige wijze: le kweken, fokken, mesten, houden, verhandelen, ‘erladen of wegen van dieren; 2e telen, behandelen, verhandelen, opslaan of overslaan van landbouwproducten.
van
bijlage 1 behorende bij het
-
door de gemeente in te sulten
Cat. IVB: 8
Cat. Mii.: 2
SBI-Code: 0121
Plaats waarde inrichting is of zal worden opgericht Naam inrichting:
J. Hettinga
Adres:
Lonjé t
Postcode:
8759 LT
Plaats:
Telefoon;
0515-572847
Telefax: Sectie:
Kadastrale ligging:
Tjerkwerd
Contacipersoon:
J. Hettinga
Teletbon:
0515-572847
Vraag zonodig voorlichting aan liet gemeentebestuur welke andere vergunningen u nodig
Exmorra
C Nr(s) 2464
keert
voor het in bedrijf stellen van
nw
inrichting.
lijf ik cmalirraag 4,4cr ,i’ leggen Een bousskundigc plattegrondtekening in vijfsoud. schaal niet kiciner dan :200, doch bij voorkeur 1:100, dc uit— en inwendige samenstelling van de inriclltiTig en toebehoren aangevende tgrens vamt de inlichting, ligging/indeling gebousven, functie tserknnmten. plaatsing apparatusr’installaties, aanduiding emissie— punten). Alswel de onmiddellijke omges ing van de inrichting binnen ccii straal van 500 meter taanlal ‘type/beslemining gehoimss en en teneillen) deze tekening dateren en ondertekenen).
1
Bestaande vergunn ingen/kennisgevingen 1. Welke miticuvergunniTlgell en/of kennisgevingen zijn er in het erleden koor dit bedrijf verleend of gedaan? ‘
o oprichtingsvergunning o uitbreidings— en/oF ijzigingsvergunning(en) o een nieuwe. de gehele inrichting omvattende vergunning o een melding volgens artikel 8.19 Wet milieubeheer (exart.
la (t linderbesluit)
• een kennisgeving l3esluii melkrundvechouderijen • een kennisgeving I3eslu t opslag propaan • een kennisgeving Besluit mestbassin o een kennisgeving Lozingbesluit bodemhescherming o een kennisgeving volgens derioollozingsverordening () een rioleringsvergunning ()
2.
datum: datum: datum: datu iii: datum: datum: datum: 22—01—1992 datum: 13—11—1992 datum: 23—09—1993 datum: datum: datum: datum:
Bouwvergunning
Vinden er bouwkundige uitbreidingenenJofnieuvhou plaats? o Bouwvergunning (nog) niet aangevraagd
neen 1
o Bouwvergunning aangevraagd, datum: o Buuo ergunning verleend, datum: o Sloopvergunning aangevraagd, datum: o Sloopvergunning verleend. datum:
tathrttt bijgevoegd) (afsctud’m bijgewegd)
Wet verontreiniging oppervlaktewateren Vinden er lozingen plaats waarvoor een W.v.o.—vergunning noodzakelijk is o W.v .0—vergunning (nog) niet aangevraagd o W.v.o—vergunning aangevraagd, datum: o W.v.o—vergunning verleend, datum: 0 3.
Omgeving 4. In de directe omgeving van het hedrijt’is/zijn gelegen: C) Bebouwde kom
(afsctifl tiijeewegit)
Afstand rn
o Ziekenhuis. sanatorium, internaat ete. o Bungalo.s park, camping ete. o Zwembad. speeltuin o Meerdere burger\%oningen in lintbebouwing o Meerdere verspreid liggende burgerwoningcn
in
m m m
• Een enkele hurgerwoning in buitengebied o Agrarische hedrijfswoning van derden o l3innen waterwingebied gelegen
12
m
rn 0 60 dagenzône o t 0-jnarszönc o 25-jaarszône
o De kortste afstand tussen het middelpunt (zwaartepunt) van de inrichting en een bos— of natuurgebied
•
Naam bestemmingsplan: Bûsengebier
in
goedgekeurd: 30 maart 1998
5.
Onivan°t, A,IIIS
riac
Voleetis vergtinnhtig(ctl M[S[
.-\ntzl te Itoitdeti
.lesl tzetn dtijbtiest. vaste
Diersoorl Rtindsee
T.
Melk- en kalikoeien Cl) (evenals zogkoeien) Grtipstal (11155 grup— eit kel derbreedie (211 cm per koe) Loopstal met Iiellettde ‘.Ioer en giergoot of titel roostema loer: beiden met spoelsvstecttm Loopstal niet helleude. gecoate vloer en gletgoot: OVCFICC bcdiij Velt
1.
.
1.2.
.3 1.4.
2.
Vmunelijkjongvee lot es 2 jaar (1)
3.
\‘Iezskal’.eren van maanden
4.
Vleesstiemeit (evenals ovenu vleesv ee) lot es. 2 jaar
11.
Schapen
l
Schapen stel. lainmereit lot en. 45 kg(2)
-
C.
Geiten
t.
Melkeeitzn
D.
Varkens
1 .l 1 .1.1 .
1 .1 .2 1,2. 1.3. 14. 2. 2.1. 2.2.
23. 3. 3.1. 3.2.
3.3. 4.
Aantal sol gens Ittudige ei— guuning— (cii)
neSt
Inhoud
A.
md
en,
00
60
M[S1
Dujfinesi
800
idem
dciii
iii m
slesis5 nteetti drijfniesl, 151e nest
Inhoud iii Iii’
0 tot 6
.a’,tufok (3)
Fokzengen (neT. higgeti tot ca 75 kg (5) lliggenoplksk (pespeeude biggen) Vlakke, ecm,aIe keldei 1oct titel tandheugclscltuifs slceni Ovemipe bedrijven Ki aattizeugemt (mcl, biggea lot spenen) Comnhinalieltokken (1.1 en 1.2) Gmtsledragende zeugemt Opfokzerigen van cii. 25 kg tol de eetste dekking op: (6) Volledig rooslervloer Gedeeltelijk rooslervloer, gehele hok ondzi’kcldetd zonder slank ifsltu Ier Overig gedeeltelijk roosteisloer Opfokbeten van ea. 25 kg lot ca. 7 maanden op: Volledig ‘oostervloer Gedeeltelijk mosterv’loer. gehele hok onderkelderd zonder siatikafsltiter Ovetig gedeeltelijk toostervloer Dekberen. es. 7 ntaattden en ouder
3
.Aans ag
VoTeei1 seigummniiig(elr)
Ml:Si
Aantal te houden
Diersoort 5.
Inhoud in nl
Aantal vol— gens huidige s ei—
Mests steem
gunning— (cli)
drii6nest.
Inhoud in in
eiste mest
Vleess arkens (es enals opfoklie— rdm) zwaarder dan 25 kg op:
5.1.
Volledig roostervtoer
5.2.
Gedeeltelijk roosters toem, geheel inidom kelderd zonder stank—
5.3.
Meslsvsteein eb ijhinest. snste mest
MLSI
a)’shiiiler Overig pedeelielijk roosters loer
5.4.
Mestops wig in en spoelen niet Nl t3—arne s loeistof
6,
Schiamrelsarkeus zwaarder dan 25 kg 01).
6.2.
Volledig roostervloer Gedeeltelijk roosters loer, geheel
6.3.
onderkelderd zonder slank afstniter Overig gedeeltelijk moostervloer
E.
Kippen
1.
Oplbklieniien en —linnen san leerassen jonger dan 18 weken; Ogen mesiopslag onder dc bal— terij (Ilatdeck) kooien. trapkooieii en coinpsctkooien voor natte
6.1.
1.1
mest)
1.2. 1.3.
1.4. .4. 1.5.
2. 2.1.
2.2. 2.3
Mestbandbatterij net afvoem naar een gesloten put (dagontimiesline) Battem ij net etbreeerde nmesl— d,ogiiig (kanalenstal ) Mestbandbatterij net geforceet dc iiiestclrogitig (korte opslag) fvlesib:nidbaitenj 1oct gefoi eeemcle mnesidi oging (kin te opslag) (irondlnmissestitig (stroomsel. oosterr loer)
Legkippen (es enals (groot— )oimdercliereii van legrassen: Open niestopslag onder de batterij (Ilat—deck kooien. trapkooien en coinpcmctkooien voor natte nest) Mestbandbatterij met afvoer naar een gesloten pnt (dagontinesting) TtaIlerij
liet
uefnrceerde moest—
droging (deeppitstnl of lngtise— stal. kanalenstat ) 2.4. 2.4. 2.5.
Ntestbandbatierij niet geforceerde mnestdroging (korte opslag) Mestbancllratterij liet geforceei de mneatdroging (lange opslag)* Grondhuissesting zgml. schar retkippen (strooiselvloer + i oostervlner)
3.
Ouderdieren san stemehitrasson in opfok; jonger dan za. IS weken
4.
Oiiderdieren van shaclitmossen
(
4
.\an
Vlena s etettnning(cii)
s11:sr
MEST Aantal oI—
Aanial
honden
MestS% sleeni drijlnies sate niest
gens hLlnllge 5cr— giinning— (en)
Inhoud
Diersooil
1. 5.
Slachtkutkens
5,)
Zss evende loer niet sitooisel
.
te
it ii’
Mesisasteeni drijfmest.
Inhoud
in
in
151e nest
droiing
5,2.
Overine bedrijsen
F.
Kalkoenen
1.
Ouderdieroii ;‘:nl slaelttknlkoenen in opfok:
1 2. 3.
Van na 0 Lot 6 svekett Van na 6 to) 30 weken Van na 30 svekeit cli oudet
4.
S)achtkalkoenen
0.
Eenden
)
Onderdierett van slachtoettilen: van 0 to) 24 maandeti
2. 2.1. 2.2.
Slacliieendcn Binnen ineslelt buiten nestelt liter afgeles ei de eend)
F1.
Pelsdieren
t 1.1.
Nonnen, per tijkteef: Open mesiopsiag onder de kooi Daginitntestitte liet afvoet naar een gesloten pul
-
1.2.
2.
Zilvervossen. per foktnocr
3.
Itlattss vossen,
1.
Konijtiett
1
.
J.
per
)oknioer
Vondsten mci. nltnnlen. itpiok— dieien en slaclitkonijnen Parelhociiders
K.
Paarden (7)
1.
Voissassen pani dan (3 jaar en ouder) Zonder grisland Met irasland
1.1. 1.2. 2.
Paarden
in
oplok honger dan 3
jaar)
L.
Pony’s
1. II. .2.
l’onv’s (3 jaar cii Zonder grasland Met raslnoid
2.
Pony’s
in
opfok
onder):
joitgel
dan 3
jaar)
M.
1 landen Honden,
per
fokteeli
N. (1)
voor de
voeirtolenvervi(!.ing. iie hiervoor
de richtlijn “Amttioniak en Veeltondciij 1091”
5
6.
De opslag van kuilvoer
•
De afsand van kuilvoeropslag van grasen/ofsnijmais en de cliehtstbijzijnde woning van derden of een geoelig object bedraagtloo meter.
o
De afstand tussen kuilvo.ropslag van bijproducten en de dichtsthij,ijnde woning van derden of een gevoelig object bedraagt meter.
o o
N.v.t.
7.
Afstanden mestopslag
•
De afstand tussen opslagplaats van vaste mest en de dichtstbijzijnde woning bedraagt circa:I 10 meter.
Er zijn voorzieningen aangebracht voor opvang vanpercolaalvocht.
•
De afstand tussen opslagplaats van drijf’mest en de dichtstbijzijnde roning bedraagt circa55 meter.
o
N.v.t.
8.
Mestopslag
•
Drijt’rnestkelders
(totale inhoud)
•
Mestplaat
inhoud
•
Mestbassin
(totale inhoud)
9.
Brandbeveiliging
0
De inrichting voldoet aan het Bouwbesluit.
800
3 m m 3
Open/afgedekt.
1000
m
Open/afgedekt. Opp.
Opp.
o
De inrichting voldoet aan de Bouwverordening.
•
Omschrijving van dc aanwezige brandbiusmiddelen toegevoegd of op tekening
O
Omschrijving van de aan te brengen hrandvei ligheidsinstallaties tocgevoegcltbv. bnnduetdiisulksie,
o
De inrichting voldoet aan de Min, regeling Bouwbesluit brandveilighekkatleen bil
80
2 m 2 fl
su
nklei inOatkite)
bestai,ide bediijen)
10. Ventilatie • O
Op natuurlijke wijze 0,5 m hoven tdaklijn Op mechanische wijze m boven maaiveld/daklijn
O
Aantal elektrische ventilatoren
stuks (met milieukoker)
O
Aantal elektrische ventilatoren
stuks ([net regenkap)
O
Omschrijving van het stalventilatiesysteem is toegevoegd
11. Mechanisch vermogen •
Elektromotoren totaal
O
Verbrand ingsmoloren totaal
Is er een beregeningsinstallatie aanwezig? Elektrisch/inotorisch vermogen
12
kW kW
ja/neen
O
6
12. Stookinstallatie Stal
Soort
Capaciteit
Nlax.verhru ik
Schoorsteen—
Thermische
tvla.v erbru ik
nr.
brandstof
kW (nominaal)
kg/h of m3/h
hoogte (in m hoven dak
isolatie index (1)
per jaar (rn3)
13.
Chemische afvalstoffen
Aard
1-loeveelheid
Wijze van
Opslaacap.
Afvoerfre—
(in kg/jr.)
opslag
in m3
quentie per jaar
werktuigenberging 60 ltr
drum
60 ltr.
werktuigenberging enkele
drum
Locatie
• Afgewerkte olie
Inzamelaar
Mccli. Bedr.
o Olieivetalctting O Zand cq slibafval
o Accus o T.l..-Buizen • Olieliltcrs
o Verfresten 0
o N.v.l.
Opslag brandbare stoffen
14.
Type opslag*
Soort
inhoud in m3
Datum installatie
Nr. op tekening
(onder/bovengr.)
1 dieselolie (rood) 2 dieselolie (rood) 3
b.g.
1,1
b.g.
1,1
4 Bij andergiondse opslag mak— en installatiecertificalni
(CeVoegeli.
ON.v.i.
15.
Gasopslag
Gassoort
Inhoud in m3
Aantal
Locatie
1 propaan
1,6
1
zie tek.
Wijze
Opslag
Keuringsdatum
2 3
7
Bedrijfsafvalwater 16. O In gemeenterioot in vrijverval—/clrukriool O Op open water O In septiclank O In bodem • In drijfmestkelder O In percolaatopvang O Overige O N.v.t.
17.
Af- en aanvoerbewegingen vrachtwagens en/of tracto ren
t rachtuagens Jper week • 2 tussen 07.00 en 19.00 uur4 pg/per week 23.00 uur 1 tussen 19.00 en •
‘Factoren • div.tussen 07.00 en 19.00 uur perdag/psvek tussen 19.00 en 23.00 uur perdag/per week O tussen 23.00 en 07.00 uur perdag/per week O
• 1 tussen 23.00 en 07.00 uurs4!per week O Aantal maximaal aanwezige vrachtwagens O Aantal parkeerplaatsen voor vrachtwagens uitgerust met eigen koelmotoren
c
( Bestrijdingsmiddelen 18. • Bestrijdingsmiddelenkast, niet betreedbaar(niedicijnkast) O Betreedbare hestrijdingsmiddelenkast O Lijst met aanwezige bestrijdingsmiddelen en hoeveelheden is toegevoegd ON.v.t.
19.
Opslag overige stoffen
• Kunstmcstsilo’s
2
stuks
inhoud 26
O Bijvoederinstallaties • Voedersilos O Meelsilos; aantal
3 m
inhoud 20
m inhoud 3 m
2
stuks
stuks
inhoud
3 rn
Omschrijving opslag Iloeveelheid in m’
Soort stoflbijproducten
c
Type opslag
0 N.v.t.
20.
Afvalstoffen
Afvalstot’
Aard
landbouwpiastic PE
Omvang kg/ jaar m3/jaar
Plaats opslag
20kg
naaststal
Wijze opslag
Wijze afvoer
Reductie door
Folined
ON.v.t.
8
21.
Am inoniak—uihvorp beperkende niaatregelen
Worden er speciale vooriieningen getrofldn
Ier
beperking van de
o Nee o Ja. stal(len) nr.:
uitworp Vnu
ammoiiiahn/ofstankvcroorzakcnde
stot{iau?
voorziening: voorzien rug:
o Omschrijving van bovcnstaandeuits orphestrijdingsnmatregelen is toege oegd. O Certificaten
22.
van
de stal ol hedrijfzijn toegevoegd.
Nadere gegevens
Aanvraag niilieuvergunniiig vanwege het onttrekken aan agrarische functie van naastliggende boerderij waardoor aan afstandscriteria uit Besluit nielkrundveehouderijen milieubeheer niet langer wordt voldaan.
23.
Toekomstige ontwikkelingen
1-her vermelden de redehijkerwijs binnen afzienbare tijd te venvachten milieurelevante ontwikkelingen, zoals aard/omvang van wijzigingen of uitbreidingen van dc inrichting of veranderingen van dc in de inrichting gehezigdc erkwijzen. En in hoeverre neven industrieën in dc nabijheid zullen worden gevestigd. •N.v.t.
De aanvrager.
F’irma stempel.
(handtekening)
—
Behoort bij besluit van burgemeester en wethouders van de gemeenteWûnseradiel d.d.
n.o
De secretaris.
Bij lagen: 2 stuks.
9
KENNISGEVING ONTWERP-BESCHIKKING WET MILIEUBEHEER
Burgemeester en wethouders van Wûnseradiel: gelet op artikel 3.19 van de Algemene wet hestuursrecht c.q. artikel 3.4 van de Wet mii ieubchcer; maken bekend, dat op respectievelijk 20juli 2000 (ad 1), 27juli 2000 (ad 2) en 14 augustus 2000 (ad 3) bij hen aanvragen voor een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer zijn ingekomen van: 1. de heer J. Kramer te Aruin voor het uitbreiden enlof wij zigen van een meikrundveehouderijbedrijf en 3 windturbines gelegen aan de Bayumerleane 3 te Artun; 2. de heer J. Hettinga te Exmorra voor het oprichten en in werking hebben van een melkrundveehouderijbedrijf gelegen aan de Lonjé 1 te Exrnorra; 3. D.W. de Jong & A. Wiersma te Parrega voor het veranderen ex artikel 8.4 Wm van een beroepsgoederenlransportbedrijf alsmede de opslag van vaste mest e.d. gelegen aan de Trekweg 148A te PalTega.
(
Zij zijn voornemens om de gevraagde vergunningen onder voorscluiften te verlenen. De aanvragen, de ontwerp-beschikkingen alsmede andere stukken liggen voor een ieder op het gemeentehuis, a:ftleling VROM, vier weken ter inzage en wel van 21 september 2000 tot 20 oktober 2000, elke werkdag van 8.30 uur tot 12.00 uur alsmede op maandagen van 18.00 tot 21.00 uur, na telefonische afspraak.
Een ieder kan gedurende bovengenoemde termijn tegen de ontwerp-beschikking schHflelijke bedenkingen bij ons college inbrengen. Degene, die schriftelijke bedenkingen inbrengt, kan verzoeken zijn persoonlijke gegevens niet bekend te maken. Indien daarom telefonisch wordt verzocht kunnen tot 20 oktober 2000 mondelinge bedenkingen worden ingebracht, waarbij dan tevens gelegenheid wordt gegeven tot een gedachtewisseling over de ontwerp-beschikking tussen de aanvrager, de overige aanwezigen en ons college. Zij vestigen er tenslotte de aandacht op dat: degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen de ontwerp-beschikking van het besluit; dc adviseurs die gebmik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van het besluit; degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van het besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht; belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit. in de gelegenheid zullen worden gesteld beroep aan te tekenen tegen de beschikking bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. -
-
-
-
Witmarsum, 20 september 2000 Burgemeester en wethouders voornoemd, drs. Th.R. Piersma, burgemeester drs. 1-T. Zwart, secretaris
WET MILIEUBEHEER Ontwerp—vergunning van burgemeester cii wethouders van Wûnseradicl d.d. 19 september 2000 inzake ele aanvraag voor een vergunning ingevolge dc Wet nhilieLihellecr van de heer J. 1-lettinga te Exmorra
Onderwerp aanvraag
Op 19 september 2000 is een aanvraag ingekomen van de beer J. Ilettinga te Exmorra om een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer voor het oprichten en in werking hebben van een meikrundveehouderijbedrijf gelegen aan het Lonjé 1 te Exmorra, kadastraal bekend gemeente Tjerkwerd, sectie C, nummer(s) 2464. Beoordelen van de aanvraag De inrichting is ingevolge het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit vergunningsplichtig. De aanvraag houdt verband met een bestaande inrichting. Op 22 januari 1992 is een kennisgeving Besluit meikrundveehouderijen, op 13 november 1992 een kennisgeving Besluit opslag propaan en op 23 september 1993 is een kennisgeving Besluit mestbassin ingekomen. De inrichting is gevestigd in het Bûtengebied S6d op 12 meter afstand van een enkele burgerwoning in het buitengebied. Dc afstand tussen opslagplaats van vaste mest en de dichtsthijzijnde woning bedraagt circa 110 meter en de afstand tussen de opslagplaats van drijfiriest en de dichtslbijzijnde woning bedraagt circa 55 meter. De aanvraag heeft betrekking op het houden van: • 100 stuks melk- en kalikoeien (evenals zoogkoeien); • 60 stuks vrouwelijk jongvee tot ca. 2 jaar; • 2 hovengrondse dieselolietanks met een inhoud van 1,1 m : 3 • 1 bovengrondse propaantank met ecn inhoud van 1,6 m . 3 De aanvraag dient te worden getoetst aan dc bcoordelingsgronden, zoals die zijn opgenomen in de artikelen 8.8, 8.9 en 8.10 van de Wet milieubeheer. De aanvraag is aan de aard van het bedrijf en de situering getoetst. Hierbij is uitgegaan van de categorie-indeling uit de brochure Veehouderij en hinderwet 1985; de omrekeningsfactoren overeenkomstig bijlage 1 van de Richtlijn veehouderij en stankhinder 1 996; de afstandsbepaling van paragraaf 2.2, onderdeel 2 van de Richtlijn veehouderij en stankhinder: gemeten vanaf het dichtstbijzijnde emissiepunt. Wij zijn van oordeel dat door het stellen van voorschriften de bescherming van het milieu in voldoende mate kan worden gewaarborgd. De aanvraag is aan de aard van het bedrijf en de situering getoetst. Conclusie:
De gevraagde vergunning kan worden verleend mits uit milieuhygiënisch oogpunt de nodige voorschriften aan de vergunning worden verbonden. Besluit: Gelet op desbetreffende artikelen van de Wet milieubeheer verlenen wij hierbij de gevraagde vergunning onder bijgaande voorschriften en bescheiden. Burgemeester en wethouders van Wûnseradiel, drs. Th.R. Piersma, burgemeester. drs. 14. Zwart, secretaris.
—
Concept
-
VERGUNNINGSVOORSCHRIFTEN EN SITUATIETEKENING BEHORENDE BIJ DE OPRICHTINGSVERGUNNING WET MILIEUBEHEER TEN BEHOEVE VAN MELKRUNDVEEHOUDERIJBEDRIJF J. HETTINGA, LONJE 1 TE EXMORR&, VERGUNNINGSNR. 1229
Blz. 1.
Voorschriften betreffende de opslag van mest
1
2.
Voorschriften betreffende afvalstoffen
1
3.
Voorschriften betreffende bodembescherming
2
4.
Voorschriften betreffende geluidshinder
2
5.
Elektrische installatie
2
6.
Gasdrukregel- en meetinstallaties en aardgasgestookte installaties
3
7.
Koelinstallatie van de rnelktank
3
8.
Voorschriften van bestrijdingsmiddelen, Kl chemicaliën in einhallage
-,
K2- en K3-vloeistoffen en 3
9.
Gedragsvoorschriften
3
10.
Ongewone voorvallen
4
11.
Brandpreventie en brandbestrijding
4
12.
Voorschriften betreffende de opslag van veevoer
5
13.
Veebezetting
6
14.
Voorschriften met betrekking tot de registratie
6
15.
Voorschriften met betrekking tot de nazorg
6
3. lettinga, Lonjé Iie Exniorni, lir. 1229
C
—
COIICCpI
—
1.
VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DE OPSLAG VAN MEST
1. 1
Dunne mest en gier moeten worden opgeslagen in een hieiioe bestemde mestdichte opslagruimte. Indien de opslagruimte niet onder een stal is gelegen moet het transport naar de opslagruimte geschieden door middel van een gesloten en mestdicht riool of een daaraan gelij kwaardige voorziening.
1 .2
Bij het verwijderen van mest of gier mag de omgeving niet worden verontreinigd. Transport van dunne mest of gier moet geschieden in gesloten tankwagens. Vaste mest moet worden getransporteerd met behulp van daartoe geschikte transportrniddelen die op colTecte wijze zijn beladen.
1.3
Spoel- en schrobwater uit stallen, mestopslagen, melk- en tanklokaal moeten worden afgevoerd naar een mestdichte opslagruimte.
1.4
De opslag van vaste mest buiten de stal moet geschieden op een rnestdichte mestplaat, die is voorzien van een opstaande rand of een geLijkwaardige voorziening; de stapeling van de mest moet zodanig geschieden dat uitzakkend vocht niet van de mestplaat kan vloeien. Dit vocht moet door middel van een gesloten, mestdichte riolering worden afgevoerd naar ecn mcstdichte opslagruimte. De mestdichte mestplaat dient te worden gesitueerd zoals op de plattegrondtekening aangegeven.
1.5
Behoudens ter bemesting van grond volgens de normale landbouwpraktijkeri mag het terrein van de inrichting niet worden bevloeid of op andere wijze van mest of gier worden voorzien.
1.6
Op het telTein van de inrichting mag geen mest worden gedroogd of verbrand.
2.
VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE AFVALSTOFFEN
2.1
Afvalstoffen mogen niet binnen de inrichting worden verbrand, behoudens voor zover ingevolge een gemeentelijke verordening verbranden van uit de inrichting afkomstige afvalstoffen is toegestaan.
2.2
Afvalstoffen, niet zijnde snoeihout, bladeren en soortgelijke afvalstoffen, mogen niet in de bodem terechtkunnen komen of in de bodem worden gebracht. T—let bewaren of bezigen van afvalstoffen op de bodem moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging kan optreden.
2.3
Afvalstoffen, niet zijnde snoeihout, bladeren en soortgelijke afvalstoffen, moeten op gezette tijden uit de inrichting worden afgevoerd. T-let afvoeren moet zodanig geschieden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden.
2.4
1-let bewaren van afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze geschieden. Van afvalstoffen afkomstige geur mag zich niet buiten de inrichting kunnen verspreiden.
2.5
Een riolering voor de afvoer van afvalwater moet vloeistofdichi
J. lietlinga, Lonj 1 ic Ixrnorra, nr. 1229
zijn
uitgevoerd. 1
—
()IIccpt
—
3.
VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE BODEMBESCHERMING
3.1
1-let is verboden vloeistoffen definitief in de bodem te brengen, met uitzondering van oppervlaktewater, hernelwater of drinkwater, indien daaraan geen verontreinigde stoffen zijn toegevoegd, de concentratie verontreinigde stoffen niet door een bewerking van het water is toegenomen en daaraan geen warmte is toegevoegd.
3.2
Indien blijkt dat de bodem is verontreinigd of aangetast, anders dan ten gevolge van een ongewoon voorval in de zin van artikel 22 van de Wet bodembescherming (Stb. 1986, 374), dient degene die de inrichting drijft, dit onverwijld te melden aan het bevoegd gezag. Er moeten in deze gevallen onverwijid maatregelen worden genomen ten einde de verontreiniging, de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.
4.
VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE GELUIDSHINDER
4.1
Het equivalente geluidsniveau (LAeq), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige vast opgestelde toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden, mag op de gevel van de woning Lonjé 2 niet meer mag bedragen dan: 45 dB(A) van 06.00 tot 19.00 uur; 40 dR(A) van 19.00 tot 22.00 uur; 35 d13(A) van 22.00 tot 06.00 uur.
4.2
Onverminderd het voorschrift 4.1 mogen piekwaarden (LMax), die een gevolg zijn van de in de inrichting aanwezige vast opgestelde toestellen en installaties, alsmede van de in de inrichting verrichte werkzaamheden en gemeten in de meterstand ‘Tast”, op de gevel van de woning Lonjé 2 niet meer bedragen dan: 65 dB(A) van 06.00 tot 19.00 uur; 60 dB(A) van 19.00 tot 22.00 uur; 55 dB(A) van 22.00 tot 06.00 uur.
4.3
Controle op berekening van de in de voorschriften 4.1 en 4.2 vastgelegde geluidsniveaus moet geschieden overeenkomstig de “Handleiding meten en rekenen industrielawaai, IL-HR-1 3-01 ‘, van maart 1981, uitgegeven door het voormalig Ministerie van Volksgezondheid en Milieu. Ook de beoordeling van de meetresultaten moet overeenkomstig deze handleiding plaatsvinden.
5.
ELEKTRISCHE INSTALLATIE
5.1
De elektrische installatie moet voldoen aan NEN 1010. Indien ruimten aanwezig zijn met gasontploffingsgevaar moet de daar aanwezige elektrische installatie bovendien voldoen aan NEN 3410.
•
J. llcttinga, Lonjé 1 Le Exinorra,
nr.
1229
2
-
concept
-
6.
GASDRUKR1GEL- EN MEETINSTALLATIES EN AARDGASGESTOOKTE INSTALLATIES
6.1
Voor zover in deze bijlage niet anders is bepaald, moeten de uitvoering van een gasdrukregel- en meetinstallatie en die van een aardgasinstallatie als gedefinieerd in NEN 1078, alsmede die van de ruimten waarin deze installaties zijn opgesteld, voldoen aan de Aansluitvoorwaarden Gas 1979 van de Vereniging van Exploitanten van Gasbedrijven in Nederland (VEGEN), uitgave 1979.
7.
KOELINSTALLATIE VAN DE MELKTANK
7.1
De koelinstallatie van de melktank moet voldoen aan het gestelde in NEN 3380.
7.2
Dc koelinstallatie van de meiktank moet altijd bereikbaar zijn voor bediening, inspectie en onderhoud.
7.3
Er moet een inspectie- en preventief onderhoudsscherna van de koelinstallatie van de meiktank aanwezig zijn. Het bedoelde schema moet aan een controlerend ambtenaar op verzoek worden getoond.
7.4
Bij vervanging van het in de koelinstallatie aanwezige koudemiddel, moet dit worden afgetapt, zonder dat dit zich in de atmosfeer kan verspreiden.
8.
VOORSCHRIFTEN VAN BESTRIJIMNGSMIDDELEN, KI-, K2- EN 1(3-. VLOEISTOFFEN EN CHEMICALIEN IN EMBALLAGE
8.1
De verpakking van KI K2- en K3-vlocistoffen en van andere chemicaliën moet dicht zijn, geschikt voor de desbetreffende stof en voldoende sterk. Bewaring van voornoemde stoffen is niet toegestaan in trappenhuizen van gebouwen en op plaatsen die kunnen dienen als vluchtweg in geval van brand of anderszins.
8.2
In de inrichting mogen niet meer Ki-, K2- en K3-vloeistoffen en andere chemicaliën aanwezig zijn dan voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is.
8.3
Bestrijdingsmiddelen moeten worden bewaard overeenkomstig de artikelen 8 lJm 12 van het Bestrijdingsmiddelenbesluit (Stb. 1964, 328).
9.
GEDRACSVOORSCHRIFTEN
9.1
Het gebruik als brandstof van al dan niet bewerkte afgewerkte olie in de zin van Hoofdstuk 10 (Afvalstoffen) van de Wet Milieubeheer is niet toegestaan.
9.2
De inrichting moet schoon worden gehouden en moet in goede staat van onderhoud verkeren.
9.3
Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ander ongedierte moet zo veel mogelijk
-,
J. Ifettinga, Loiij t te Exniorra, ur. 1229
3
coIlcelit
-
worden voorkomen. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet doelmatige bestrijding van insecten, knaagdieren en ander ongedierte plaatsvinden. 9.4
Degene die de inrichting drijft, is overigens gehouden te doen en na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden om gevaar, schade of hinder buiten de inrichting te voorkomen of te beperken.
9.5
Kadavers van dieren mogen niet op het terrein van de inrichting worden begraven. Kadavers van kleinvee dienen, in afwachting van afvoer uit de inrichting, te worden geborgen in een deugdelijke waterdichte verpakking of een gesloten, speciaal daarvoor bestemde gekoelde ruimte. Kadavers van grootvee dienen niet zichtbaar van de open bare weg te worden bewaard. Deze kadavers dienen binnen 48 uur uit de inrichting te worden verwijderd.
9.6
Van machines die buiten/binnen zijn opgesteld of worden gebruikt moeten de afgewerkte oliën en vetten zeer zorgvuldig worden opgevangen en worden opgeslagen in speciaal daarvoor bestemde vaten en regelmatig uit de inrichting worden afgevoerd naar een daartoe erkende inzanielaar.
9.7
Het in de inrichting vrijkomende afval, zoals spuitbussen, lege verontreinigde verpakkingen, verpakkingen met verfresten, oliën, oliefilters en accu’s etc. dienen conform de richtlijnen verzameld en bewaard te worden in gesloten bussen, vaten of bakken op een daarvoor aangewezen plaats of ruimte en moeten minimaal 1 maal per jaar worden afgevoerd naar een daartoe ingericht verwerkingsinstallatie of worden afgegeven aan een daartoe erkende inzamelaar.
9.8
Vaatwerk ten behoeve van de bewaring van olieproducten moet zijn geplaatst in een vloeistofdichte bak, welke is voorzien van een roostervloer. Indien het vaatwerk buiten is opgesteld, dan moet de vloeistofdichte bak tegen inregenen zijn beschermd.
10.
ONGEWONE VOORVALLEN
10.1
Indien zich een ongewoon voorval voordoet, waardoor giftige of anderszins gevaarlijke, schadelijke of hinder veroorzakende stoffen buiten de inrichting zijn gekomen dan wel kunnen komen, moeten zo spoedig mogelijk maatregelen worden getroffen om de nadelige gevolgen van dat voorval zoveel mogelijk te voorkomen, te beperken en ongedaan te maken.
(
Van een en ander moet terstond worden kennis gegeven aan het bevoegd gezag. 11.
BRANDPREVENTIE EN BRANDBESTRIJJMNG
11.1
Brandblusrniddelen moeten steeds voor onmiddellijk gebruik beschikbaar zijn en onbelemmerd kunnen worden bereikt. Draagbare blustoestellen, slanghaspels en andere brandblusmiddelen of brandbestrijdingsinstallaties moeten 1 maal per 2 jaar door een deskundige worden gecontroleerd op hun deugdelijkheid. Het onderhoud van draagbare blustoestellen moet overeenkomstig NEN 2559 geschieden.
J. Ilettinga, Lonjé 1 te Exn,orra, lir. 1229
4
-
concept
-
11.2
Draagbare blusioestellen moeten zijn rangnumrner.
11.3
Een tot de inrichting behorend gebouw moet van een zodanige brandwerende constructie zijn dat, gelet op de te verwachten vuurbelasting en in aanmerking nemende de in het gebouw aanwezige toestellen en stoffen, de daarin uitgevoerde werkzaamheden en de binnen het gebouw aanwezige brandpreventie en brand repressieve voorzieningen alsmede de brandbestrijdingsmogelijkheden van de plaatse lijke brandweer, in geval van brand overslag en doorslag daarvan naar niet tot de inrichting behorende gebouwen wordt voorkomen. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de hiertoe aan te brengen voorzieningen.
11.4
Op de met ‘P6” aangegeven plaats dient een poederblusser le worden aangebracht mei tenminste 6 kg universeel bluspoeder (2 stuks).
12.
VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DE OPSLAG VAN VEEVOER
12.1
Een voerkuil moet zodanig zijn gesitueerd dat de afstand tot woningen van derden of gevoelige objecten ten minste 25 meter bedraagt.
12.2
Indien de kuilvoeropslag van gras of snijmaïs of een opslag van voederproduclen met een droge stofgebalte lager dan 60%, niet zijnde knol- of wortelgewassen of fruit, op minder dan 50 m afstand gelegen is van een woning van derden of een gevoelig object. moet deze blijvend zijn afgedekt met een kunststoffolie, behoudens tijdens hel uithalen van het product. Bij een kuilvoeropslag mag de afdekking aan de zijde waar zelfvoede ring plaatsvindt, ontbreken. Eventuele beschadigingen aan de afdekfolie moeten zo spoedig mogelijk worden gerepareerd.
12.3
Onverminderd het gestelde in voorgaand voorschrift moeten bij kuilvoeropslagen van gras, die zijn gelegen op minder dan 50 m afstand van een woning van derden of een gevoelig object, de volgende maatregelen zijn getroffen: 1. het uitgehaalde kuilvoer moet direct in de stal, dan wel in een afgesloten ruimte geplaatst worden, of op zodanige wijze worden afgedekt dat geen stankoverlast kan plaatsvinden; 2. direct na het uithalen van het kuilvoer moet de kuil door middel van kunststoffolie, vastgesteld met zandsiurven of een hieraan gelijkwaardige voorzie ning, toegedekt worden; 3. eventuele restanten van het kuilvoer moeten direct van het terrein van de inrichting afgevoerd worden, dan wel op zodanige wijze worden opgeslagen dat geen stankoverlast kan plaatsvinden.
12.4
Tijdens het pneumatisch vullen van voedersilo’s moeten maatregelen zijn getroffen om verspreiding van stof buiten de inrichting te voorkomen.
12.5
Het pneurnatisch of mechanisch vullen van voedersilo’s is verboden tussen 19.00 en 06.00 uur.
J. Jiettinga, Lonjé t te Exn,orr,i,
lir.
1229
voorzien van een
rijkskeurinerk
met
(
5
-
13.
colicepi
—
VEEBEZETTING
13.1
In de inrichting mogen ten hoogste het navolgende aantal dieren worden gehouden: 1 OOst. melk- en kaifkoeien; 60 si. vrouwelijk jongvee tot ca. 2 jaar;
-
-
14.
VOORSCHRIFTEN MET BETREKKING TOT REGISTRATiE
14.1
Er moet een milieulogboek worden bijgehouden, waarin regelmatig alle milieurelevante handelingen, worden aangetekend. In het milieulogboek moeten tenminste de volgende zaken worden opgenomen: deze beschikking, alsmede overige relevante (milieu) vergunningen; de registratie van (gevaarlijke) afvalstoffen over een periode van ten minste drie jaar; het aardgasverbruik in m per jaar; het elektriciteitsverbruik in KWh per jaar; het waterverbruik in m 3 per jaar. -
-
-
-
-
14.2
Burgemeester en wethouders van de gemeente Wûnseradiel kunnen nadere eisen stellen omtrent zaken die in ieder geval geregistreerd moeten worden.
15.
VOORSCHRIFTEN MET BETREKKING TOT DE NAZORG
15.1
Nadat de activiteiten zijn beëindigd moeten alle grond-, hulp- en afvalstoffen en overige milieuschadelijke stoffen uit de inrichting zijn verwijderd.
15.2
Uiterlijk drie maanden voordat de activiteiten worden beëindigd moet hiervan schriftelijk melding worden gedaan aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wûnseradiel. Bij deze melding moeten tevens de volgende gegevens worden overgelegd: de wijze waarop de in de inrichting aanwezige grond, hulp- en afvalstoffen en overige milieuschadelijke stoffen zullen worden verwijderd; de toekomstige bestemming en gebniik van de gebouwen en het terrein van de inrichting.
-
-
1-let college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wûnseradiel kan nadere eisen stellen ten aanzien van het buiten werking stellen van de inrichting. -0-0-0-0-0-0-0-0-0-0-
J. Ilcitinga. Lonjé 1 tc Exniorra, iir. 1229
6
BEKENI)M AKI NG BESCIl IKKI NG WET MILIEUBEHEER
l3urgemeester en wethouders van Wûnseradiel; gelet op artikel 3.44 en 3.45 van de Algemene wel bestuursrecht; maken bekend, dat zij respectievelijk op 7 november 2000 vergunningen ingevolge de Wet milieubeheer hebben verleend aan: 1. de heer J. Kramer te Arum voor het uitbreiden en/of wijzigen van een meiknindveehouderij bedrijf met 3 windturbines gelegen aan de Bayumerleane 3 te Arum; 2. de heer J. Hettinga te Fixmori-a voor het oprichten en in werking hebben van een meikrundveehouderijbedrijf gelegen aan de Lonjé 1 te Exmorra; 3. D.W. de Jong & A. Wiersma te Parrega voor het veranderen ex artikel 8.4 Wrn van een heroepsgoederentransporthedrijf alsmede de opslag van vaste mest e.d, gelegen aan de Tiekweg 1 48A te Parrega. Aan de vergunningen zijn in hei belang van de bescherming van het milieu de nodige voorschriften verbonden. De beschikkingen en alle tel- zake zijnde stukken liggen op het gemeentehuis, afdeling VROM. ter inzage en wel van 9 november tot 22 december 2000 elke werkdag van 8.30 uur lot 12.00 uur alsmede op maandagen van 18.00 uur tol 21.00 uur, na telefonische afspraak. Wegens verhuizing is het gemeentehuis gesloten op 9 en 1 0 november 2000. Ingevolge artikel 20.1 tot en met 20.9 van de Wet milieubeheer staat vanaf 9 november 2000 tot. 22 december 2000 beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State voor: a. degenen die bedenkingen hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit; b. de adviseurs die gebi-uik hebben gemaakt van de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van liet besluit; c. degenen die bedenkingen hebben tegen wijzigingen die bij het nemen van hel besluit ten opzichte van het ontwerp daarvan zijn aangebracht; d. belanghebbenden aan wje redelijkerwijs niet kan worden verweten geen bedenkingen te hebben ingebracht tegen het ontwerp van het besluit; De beschikking wordt van kracht met ingang van de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij voor deze datum bij de voorzitter van de Afdeling l3estuursrechtspraak van cle Raad van State een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan. In dat geval wordt de beschikking niet van kracht voordat op dat verzoek is beslist. Het beroepschrift moet worden gericht aan dc Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ‘s-Gravenhage. Het verzoek om schorsing of een voorlopige voorziening moet worden gericht aan de voorzitter van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ‘s Gravenhage.
Witmarsum. 8 november 2000 Burgemeester en wethouders voornoemd, Drs. Th.R. Piersma. burgemeester Drs. F1. Zwart, secretaris
VFRGUNNJNG WET MJLIIUBE1IEER NR.1229
Beschikking van burgemeester en WethOU(lCrS van Wûnseradiel d.d. 7 november 2000 inzake de aanvraag voor een vergunning ingcvolgc de Wet milieubeheer van (Ie beer J. Hettinga te Exmorra
Dc aanvraag
Op 27 juli 2000 is er een aanvraag ingekomen van de heer J. Hettinga le Exmoiia voor hei oprichten en in werking hebben van een meikrundveehouderijbedrijf gelegen aan de Lonjé 1 te Exrnorra, kadastraal bekend gemeente Tjerkwerd, sectie C, nummer(s) 2464. Beoordeling van de aanvraag
De inrichting is ingevolge het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit vergunningspi ichtig. De aanvraag houdt verband met een bestaande inrichting. Op 22 januari 1992 is een kennisgeving Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer, op 1 3 november 1992 een kennisgeving Besluit opslag propaan milieubeheer en op 23 september 1993 is een kennisgeving Besluit mestbassins milieubeheer ingekomen. De inrichting is gevestigd in het Bûtengebiet Sid op 12 meter aFstand van een enkele burgerwoning in het buitengebied. De afstand tussen de opslagplaats van drijfrnest en de dichtstbijzijnde woning bedraagt circa 55 meter. De aanvraag heeft belîekking op het houden van: • •
100 stuks melk- en kalfkoeien (evenals zoogkoeien); 60 stuks vrouwelijk jongvee tot ca. 2 jaar;
•
2 bovengrondse dieselolietanks met een inhoud van 1,1 m ; 3
•
1 bovengrondse propaantank met een inhoud van 1,6 m . 3
Toetsingskader
De aanvraag dient te worden getoetst aan de beoordelingsgronden, zoals die zijn opgenomen in de artikelen 8.8, 8.9 en 8.10 van de Wet milieubeheer. 1-let gestelde in deze artikelen geven ons
geen aanleiding om de vergunning te weigeren. Hierbij is uitgegaan van de categorie-indeling uit de brochure Veehouderij en hinderwet 1985; de omrekeningsfactoren overeenkomstig bijlage 1 van de Richtlijn veehouderij en stankhinder 1996; de afstandsbepaling van paragraaf 2.2, onderdeel 2 van de Richtlijn vechouderij en stankhinder: gemeten vanaf het dichtstbijzijnde emissiepunt.
Wij zijn van oordeel dat door het stellen van voorschriften de bescherming van het milieu in voldoende male kan worden gewaarborgd. Bij dc beoordeling hebben wij tevens gelet op de aard van de iniichting en de afstand ten opzichte van woningen van derden.
Bekendmaking ontwerpbeschikking De ontwerpbeschikking is op 20 september 2000 bekendgemaakt. Tegen de ontwerpbeschikking zijn geen schriftelijke bezwaren ingebracht.
Conclusie De gevraagde vergunning kan worden verleend mits uit milieuhygiënisch oogpunt een aantal
voorschriften aan de vergunning wordt verbonden. BESLUIT: Gelet op desbetreffende artikelen van de Wet milieubeheer verlenen wij hierbij de gevraagde vergunning onder bijgaande voorschriften en gewaarmerkte bescheiden.
Witmarsum, 7 november 2000. Namens burgemeester en wethouders van Wûnseradiel, Het hoqfd van de sector Grondgebied,
mr. D.L. Visser
2
—
(ILfiflitiC[
—
VERGUNNINGSVOORSCHR1FTEN EN SITUATI ETEKEN ING BEhOREN DE BIJ DE OPRICHTINGSVERGUNNING WET MILIEUBEHEER TEN BEhOEVE VAN MELKRUNDVEEHOUDERIJBEDRIJF J. HETTINGA, LONJE 1 TE EXMORRA, VERGUNNINGSNR. 1229
Blz. 1.
Voorschriften betreffende dc opslag van mest
1
2.
Voorschriften betreffende afvalstoffen
1
3.
Voorschriften betreffende bodembescherming
2
4.
Voorschriften betreffende geluidshinder
2
5.
Elektrische installatie
2
6.
Gasdrukregel- en meetinstallaties en aardgasgestookte installaties
3
7.
Koelinstallatie van de meiktank
3
8.
Voorschriften van bestrijdingsmiddelen, K 1-, K2- en K3-vloeistoffen en chemicaliën in emballage
3
9.
Gedragsvoorschriflen
3
10.
Ongewone voorvallen
4
11.
Brandpreventie en brandbestrij ding
4
12.
Voorschriften betreffende de opslag van veevoer
5
13.
Veebezetting
6
14.
Voorschriften met betrekking tot de registratie
6
15.
Voorschriften met betrekking tot de nazorg
6
J. Ilcitinga, Lniij 1 te
Exinorra, lir.
1229
4*
—
defi
lief
—
VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DE OPSLAG VAN MEST
•1
Dunne mest en gier moeten worden opgeslagen in een hiertoe bestemde mesidichte opslagruimte. Indien de opslagruimte niet onder een stal is gelegen moet liet transport naar de opslagruimte geschieden door middel van een gesloten en mestdicht riool of een daaraan gelij kwaardige voorziening.
1 .2
Bij het verwijderen van mest of gier mag de omgeving niet worden verontreinigd. Transport van dunne mest of gier moet geschieden in gesloten tankwagens. Vaste mest moet worden getransporteerd met behulp van daartoe geschikte transportmiddelen die op correcte wijze zijn beladen.
1.3
Spoel- en schrobwater uit stallen, mestopslagen, melk- en tanklokaal moeten worden afgevoerd naar een mestdichte opslagruimte.
1 .4
De opslag van vaste mest buiten de stal moet geschieden op een mestdichie mestplaat, die is voorzien van een opstaande rand of een gelijkwaardige voorziening; de stapeling van de mest moet zodanig geschieden dat uitzakkend vocht niet van de mestplaat kan vloeien. Dit vocht moet door middel van een gesloten, mestdichte riolering worden afgevoerd naar een mestdichte opslagruimte. De mesidichte mestplaat dient te worden gesitueerd zoals op de plattegrondtekeni ng aangegeven.
1.5
Behoudens ter bernesting van grond volgens dc normale landbouwpraktijken mag het terrein van de inrichting niet worden bevloeid of op andere wijze van mest of gier worden voorzien.
1.6
Op het teirein van dc inrichting mag geen mest worden gedroogd of verbrand.
2.
VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE AFVALSTOFFEN
2.1
Afvalstoffen mogen niet binnen de inrichting worden verbrand, behoudens voor zover ingevolge een gemeentelijke verordening verbranden van uit de inrichting afkomstige afvalstoffen is toegestaan.
2.2
Afvalstoffen, niet zijnde snoeihout, bladeren en soortgelijke afvalstoffen, mogen niet in de bodem terechtkunnen komen of in de bodem worden gebracht. 1-let bewaren of bezigen van afvalstoffen p de bodem moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging kan optreden.
2.3
Afvalstoffen, niet zijnde snoeihout, bladeren en soortgelijke afvalstoffen, moeten op gezette tijden uit de inrichting worden afgevoerd. Het afvoeren moet zodanig geschieden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden.
2.4
1-let bewaren van afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze geschieden. Van afvalstoffen afkomstige geur mag zich niet buiten de inrichting kunnen verspreiden.
2.5
Een riolering voor de afvoer van afvakvater moet vloeistofdichi zijn uitgevoerd.
J. Ilcltingn, Lonjé 1 te Exmorra, nr. 1229
1
(
—
,eliniticf—
3.
VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE BODEMBESCHERMING
3.1
1-Jet is verboden vloeistoffen definitief in de bodem te brengen, met uitzondering van oppervlaktewater, hernelwater of drinkwater, indien daaraan geen verontreinigde stoffen zijn toegevoegd, de concentratie verontreinigde stoffen niet door een bewerking van het water is toegenomen en daaraan geen warmte is toegevoegd.
3.2
Indien blijkt dat de bodem is verontreinigd of aangetast, anders dan ten gevolge van een ongewoon voorval in de zin van artikel 22 van de Wet bodembescherming (Stb. 1986, 374), dient degene die de inrichting drijft, dit onverwijid te melden aan het bevoegd gezag. Er moeten in deze gevallen onverwijid maatregelen worden genomen ten einde de verontreiniging, de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.
4.
VOORSChRIFTEN BETREFFENDE GELUIDSHINDER
4.1
Het equivalente geluidsniveau (LAeq), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige vast opgestelde toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden, mag op de gevel van de woning Lonjé 2 niet meer mag bedragen dan: 45 dB(A) van 06.00 tot 19.00 uur; 40 dB(A) van 19.00 tot 22.00 uur; 35 dB(A) van 22.00 tot 06.00 uur.
4.2
Onverminderd het voorschrift 4.1 mogen piekwaarden (LMax), die een gevolg zijn van de in de inrichting aanwezige vast opgestelde toestellen en installaties, alsmede van de in de inrichting verrichte werkzaamheden en gemeten in de meterstand “fast”, op de gevel van de woning Lonjé 2 niet meer bedragen dan: 65 dB(A) van 06.00 tot 19.00 uur; 60 dB(A) van 19.00 tot 22.00 uur; 55 dB(A) van 22.00 tot 06.00 uur.
4.3
Controle op berekening van de in de voorschriften 4.1 en 4.2 vastgelegde geluidsuiveaus moet geschieden overeenkomstig de “Handleiding meten en rekenen industrielawaai, IL-HR-13-01”, van maart 1981, uitgegeven door het voormalig Ministerie van Volksgezondheid en Milieu. Ook de beoordeling van de meetresultaten moet overeenkomstig deze handleiding plaatsvinden.
5.
ELEKTRISCHE INSTALLATIE
5.1
De elektrische installatie moet voldoen aan NEN 1010. Indien ruimten aanwezig zijn met gasontploffingsgevaar moet de daar aanwezige elektrische installatie bovendien voldoen aan NEN 3410.
J. IIettiigu, Loujé Iie Exillorra, ur. 1229
2
—
(ICfiIIitiCI
—
6.
GAS1)RUKREGEL- EN MEETINSTALLATIES EN AARI)GASGESTOOKTE INSTALLATI ES
6.1
Voor zover in deze bijlage niet anders is bepaald, moeten de uitvoering van een gasdrukregel- en meetinstallatie en die van een aardgasinstallatie als gedefinieerd in NEN 1078, alsmede die van de ruimten waarin deze installaties zijn opgesteld, voldoen aan de Aansluitvoorwaarden Gas 1979 van de Vereniging van Exploitanten van Gasbedrijven in Nederland (VEGIN), uitgave 1979.
7.
KOELINSTALLATIE VAN DE MELKTANK
7.1
De koelinstallatie van de meiktank moet voldoen aan het gestelde in NEN 3380.
7.2
De koelinstallatie van de melkiank moet altijd bereikbaar zijn voor bediening, inspectie en onderhoud.
7.3
Er moet een inspectie- en preventief onderhoudsschema van de koelinstallatie van de meiktank aanwezig zijn. Het bedoelde schema moet aan een controlerend ambtenaar op verzoek worden getoond.
7.4
Bij vervanging van het in de koelinsiallatie aanwezige koudemiddel, moet dit worden afgetapt, zonder dat dit zich in de atmosfeer kan verspreiden.
8.
VOORSCHRIFTEN VAN BESTRIJD1NGSM1I)DELEN, Ki-, 1(2- EN 1(3VLOEISTOFFEN EN CHEMICALIEN IN EMBALLAGE
8.1
De verpakking van KI-, K2- en K3-vloeistoffen en van andere chemicaliën moet dicht zijn, geschikt voor de desbetreffende stof en voldoende sterk. Bewaring van voornocrnde stoffen is niet toegestaan in trappenhuizen van gebouwen en op plaatsen die kunnen dienen als vluchtweg in geval van brand of anderszins.
8.2
In de inrichting mogen niet meer KI K2- en K3-vloeistoffen en andere chemicaliën aanwezig zijn dan voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is.
8.3
Bestrijdingsmiddelen moeten worden bewaard overeenkomstig de artikelen 8 t/m 12 van het Bestrijdingsmiddelenbesluit (Sth. 1 964, 328).
9.
GEDRAGS VOORSCHRIFTEN
9.1
Het gebruik als brandstof van al dan niet bewerkte afgewerkte olie in de zin van Hoofdstuk 1 0 (Afvalstoffen) van de Wet Milieubeheer is niet toegestaan.
9.2
De inrichting moet schoon worden gehouden en moet in goede staat van onderhoud verkeren.
9.3
1-let aantrekken van insecten, knaagdieren en ander ongedierte moet zo veel mogelijk
-,
t. liet (t iigi, L.onjë 1 le Ex tno rrn, u r. 1229
3
—
iI,{initif—
worden voorkomen. Zo vaak dc omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet doel— matige bestrijding van insecten. knaagdieren en ander ongediette plaatsvinden. 9.4
Degene die de inrichting drijft, is overigens gehouden te doen en na te laten hetgeen redelijkerwijs gevergd kan worden om gevaar, schade of hinder buiten de inrichting te voorkomen of te beperken.
9.5
Kadavers van dieren mogen niet op het terrein van de inrichting worden begraven. Kadavers van kleinvee dienen, in afwachting van afvoer uit de inrichting, te worden geborgen in een deugdelijke waterdichte verpakking of een gesloten, speciaal daarvoor bestemde gekoelde ruimte. Kadavers van grootvee dienen niet zichtbaar van de open bare weg te worden bewaard. Deze kadavers dienen binnen 48 uur uit de inrichting te worden verwijderd.
9.6
Van machines die buiten/binnen zijn opgesteld of worden gebruikt moeten de afgewerkte oliën en vetten zeer zorgvuldig worden opgevangen en worden opgeslagen in speciaal daarvoor bestemde vaten en regelmatig uit de inrichting worden afgevoerd naar een daartoe erkende inzamelaar.
9.7
Het in de inrichting vrijkomende afval, zoals spuitbussen, lege verontreinigde verpakkingen, verpakkingen met verfresten, oliën, oliefilters en accu’s cle. dienen conform de richtlijnen verzameld en bewaard te worden in gesloten bussen, vaten of bakken op een daarvoor aangewezen plaats of ruimte en moeten minimaal 1 maal per jaar worden afgevoerd naar een daartoe ingericht verwerkingsinsiallatie of worden afgegeven aan een daartoe erkende inzarnelaar.
9.8
Vaatwerk ten behoeve van de bewaring van olieproducten moet zijn geplaatst in een vloeistofdichte bak, welke is voorzien van een roostervloer. Indien het vaatwerk buiten is opgesteld, dan moet de vloeistofdichte bak tegen inregenen zijn beschermd.
10.
ONGEWONE VOORVALLEN
10.1
indien zich een ongewoon voorval voordoet, waardoor giftige of anderszins gevaarlijke, schadelijke of hinder veroorzakende stoffen buiten de inrichting zijn gekomen dan wel kunnen komen, moeten zo spoedig mogelijk maatregelen worden getroffen om de nadelige gevolgen van dat voorval zoveel mogelijk te voorkomen, te beperken en ongedaan te maken. Van een en ander moet terstond worden kennis gegeven aan het bevoegd gezag.
11.
BRANDPREVENTIE EN BRANDBESTRIJDING
11 .1
Brandbiusmiddelen moeten steeds voor onmiddellijk gebruik beschikbaar zijn en onbelemmerd kunnen worden bereikt. Draagbare blustoestellen, slanghaspels en andere brandblusrniddelen of brandbestrijdingsinstallaties moeten 1 maal per 2 jaar door een deskundige worden gecontroleerd op hun deugdelijkheid. Het onderhoud van draagbare blustoestellen moet overeenkomstig NEN 2559 geschieden.
.1. Ilcitinga, Lunj lie Fniorra, nr. 1229
4
—
11.2
Draagbare
blustoestellen
moeten
tictijijtief—
zijn
voorzien
van
een
rijkskeurmerk
mei.
rangnummer.
11 .3
Een tot de inrichting behorend gebouw moet van een zodanige brandwerende constructie zijn dat, gelet op de te verwachten vuurhelasting en in aanmerking nemen de de in het gebouw aanwezige toestellen en stoffen, de daarin uitgevoerde werkzaamheden en de binnen het gebouw aanwezige brandpreventie en brand repressieve voorzieningen alsmede de brandbestrij dingsmogelijkheden van de plaatse lijke brandweer, in geval van brand overslag en doorslag daarvan naar niet tot de inrichting behorende gebouwen wordt voorkomen. T-let bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de hiertoe aan te brengen voorzieningen.
11.4
Op de met “P6” aangegeven plaats dient een poederblusser te worden aangebracht met tenminste 6 kg universeel bluspoeder (2 stuks).
12.
VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DE OPSLAG VAN VEEVOER
12.1
Een voerkuil moet zodanig zijn gesitueerd dat de afstand tot woningen van derden of gevoelige objecten ten minste 25 meter bedraagt.
12.2
Indien de kuilvoeropslag van gras of snij maïs of een opslag van voederproducten met een droge stofgehalte lager dan 60%, niet zijnde knol- of wortelgewassen of fruit, op minder dan 50 rn afstand gelegen is van een woning van derden of een gevoelig object, moet deze blijvend zijn afgedekt met een kunsistoffolie, behoudens tijdens het uithalen van het product. Bij een kuilvoeropslag mag de afdekking aan de zijde waar zeifvoede ring plaatsvindt, ontbreken. Eventuele beschadigingen aan de afdekfolie moeten zo spoedig mogelijk worden gerepareerd.
12.3
Onverminderd het gestelde in voorgaand voorschrift moeten bij kuilvoeropslagen van gras, die zijn gelegen op minder dan 50 m afstand van een woning van derden of een gevoelig object, de volgende maatregelen zijn getroffen: 1. het uitgehaalde kuilvoer moet direct in de stal, dan wel in een afgesloten rLlimte geplaatst worden, of op zodanige wijze worden afgedekt dat geen stankoverlast kan plaatsvinden; 2. direct na het uithalen van het kuilvoer moet de kuil dooi’ middel van kunststoffolie, vastgesteld met zandsiurven of een hieraan gelijkwaardige voorzie ning, toegedekt worden; 3. eventuele restanten van het kuilvoer moeten direct van het terrein van de inrichting afgevoerd worden, dan wel op zodanige wijze worden opgeslagen dat geen stankoverlast kan plaatsvinden.
12.4
Tijdens het pneumatisch vullen van voedersilo’s moeten maatregelen zijn getroffen om verspreiding van stof buiten de inrichting te voorkomen.
12.5
Het pneumalisch of mechanisch vullen van voedersilo’s is verboden tussen 19.00 en 06.00 uur.
J. Ilettinga, Lonjé t te 1xntorra, iir. 1229
Q
5
-
(Iëfiiii(i1f
13.
VEEBEZETTING
13.1
In de inrichting mogen ten hoogste het navolgende aantal dieren worden gehouden: lOOst. melk- en kalfloeien; 60 st. vrouwelijk jongvee tot ca. 2 jaar;
-
-
14.
VOORSCHRIFTEN MET BETREKKING TOT REGISTRATIE
14.1
Er moet een milieulogboek worden bijgehouden, waarin regelmatig alle milieurelevante handelingen, worden aangetekend. In het milieulogboek moeten tenminste de volgende zaken worden opgenomen: deze beschikking, alsmede overige relevante (milieu) vergunningen; de registratie van (gevaarlijke) afvalstoffen over een periode van ten minste drie jaar; het aardgasverbruik in m 3 per jaar; het elektriciteitsverbruik in KWIi per jaar; het waterverbruik in m 3 per jaar.
-
-
-
-
-
14.2
Burgemeester en wethouders van de gemeente Wûnscradiel kunnen nadere eisen stellen omtrent zaken die in ieder geval geregistreerd moeten worden.
15.
VOORSChRIFTEN MET BETREKKING TOT DE NAZORG
15.1
Nadat de activiteiten zijn beëindigd moeten alle grond-, hulp- en afvalstoflèn en overige milieuschadelijke stoffen uit de inrichting zijn verwijderd.
15.2
Uiterlijk drie maanden voordat de activiteiten worden beëindigd moet hiervan schriftelijk melding worden gedaan aan liet college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wûnseradiel. Bij deze melding moeten tevens de volgende gegevens worden overgelegd: de wijze waarop de in de inrichting aanwezige grond, hulp- en afvalstoffen en overige milieuschadelijke stoffen zullen worden verwijderd; de toekomstige bestemming en gebruik van de gebouwen en het telTein van de inrichting. -
-
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wûnseradiel kan nadere eisen stellen ten aanzien van het buiten werking stellen van de inrichting, -O-0-0-0-0-0-0-0-0-0-
J. Ilettinga, Lonj Iie Exrnorra, tir. 1229
6