Van Zen tot Nirvana
Eerste druk, 2013 © 2013 Henny Goedemans isbn: nur:
9789048431427 402
Uitgever: Free Musketeers, Zoetermeer www.freemusketeers.nl
Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de auteur en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor de directe of indirecte gevolgen hiervan. Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever worden openbaar gemaakt of verveelvoudigd, waaronder begrepen het reproduceren door middel van druk, offset, fotokopie of microfilm of in enige digitale, elektronische, optische of andere vorm of (en dit geldt zonodig in aanvulling op het auteursrecht) het reproduceren (I) ten behoeve van een onderneming, organisatie of instelling of (II) voor eigen oefening, studie of gebruik welk(e) niet strikt privé van aard is.
Inhoudsopgave 1. Buren en Werkspoor 7 2. Katholiek 20 3. R.K. MAVO Oost 32 4. Buurtvereniging Ajax 40 5. Middenweg 401 (Onder de masten) 51 6. Omega, Sjaloom en de Hips 63 7. NRC Handelsblad 74 8. Bella Roma 89 9. Aas 108 10. 1e Kath. MEAO121
1. Buren en Werkspoor
Ik ben geboren op 7 maart 1958 in Amsterdam als derde en jongste zoon in een voor die tijd iets bovenmodaal gezin. Ik groeide op in de jaren zestig in een toen nog statige Watergraafsmeer. Voor mijn ouders was dit de aantrekkelijkste buurt van Amsterdam, meer hoefden ze niet te bereiken. Mijn moeder was opgegroeid in de Indische buurt, mijn vader kwam uit de Rivierenbuurt in Zuid. De Watergraafsmeer was in die tijd ver boven de Indische buurt verheven en was zeker gelijkwaardig aan de Rivierenbuurt. Amsterdam hield in die tijd na de Watergraafsmeer op met het Ajax-stadion als eindpunt op de Middenweg, de volgende plaats was Diemen. Dat ‘iets bovenmodale’ was te danken aan mijn moeder. Ze was een intelligente vrouw. Ze had de MMS gevolgd en zich bij Werkspoor opgewerkt als oppertolk in de technische Duitse taal. Ze hadden haar hard nodig want er was geen man voorhanden die het haar nadeed. In de Tweede Wereldoorlog kon ze haar kennis ook goed gebruiken: ze misleidde de moffen en SS’ers voor het goede doel. Bij Werkspoor ‘verdiende ze geld als een vent’. Best bijzonder in die tijd. Volgens mij besloot mijn moeder te trouwen met mijn vader omdat ze al tegen de 30 liep en er geen andere betrouwbare mannen voorradig waren om aan haar gezinswens tegemoet te komen. Haar baas begreep haar keuze voor mijn vader ook niet zo. Maar wat moest ze met mannen uit het theatercircuit waar ze zich in ophield in haar vrije tijd? Vroeger was ze begenadigd zangeres in een muziekbandje, samen met haar broer Stan die gitaar speelde. Ze heeft het zelfs gebracht tot optredens in het cabaret van Cees Manders op het Thorbeckeplein en voor de KRO-radio. Toen ze eenmaal met mijn vader getrouwd was werd ze huisvrouw, want een vrouw werkte niet in de jaren vijftig, dat zou een schande zijn geweest, het zou namelijk betekend hebben dat de man des huizes te weinig verdiende. Mede dankzij haar verleden bij Werkspoor kregen mijn ouders de woning aangeboden waar ik ben geboren. Iedereen in de buurt was van ‘goed niveau’ volgens mijn moeder en ze was allang blij dat ze van haar kamertje bij haar bedil7
lerige schoonmoeder af was. De bedillerige schoonmoeder, mijn oma, die toen ze me zag als pasgeboren jongen, haar hevige teleurstelling niet onder stoelen of banken stak. Mijn vader werkte bij Werkspoor als boekhouder. Bijna alle mannen in de buurt werkten net als hij bij Werkspoor aan de Oostenburgergracht en woonden in een flat van het bedrijf. De flat waar wij in woonden was een vierkamerappartement. Een woonkamer en drie slaapkamers, waarvan twee grote en een kleine. Maar het huis was zo ingericht dat één van de grote slaapkamers achter de woonkamer gebruikt werd als eetkamer. Mijn ouders sliepen in de ‘grote’ slaapkamer aan de voorkant van de flat. Mijn broers Evert en Jos sliepen samen met mij aan de achterkant in de kleine slaapkamer, mijn broers in een stapelbed en ik in een opklapbedje. Naarmate we ouder en vooral groter werden, zagen mijn ouders wel in dat deze situatie niet langer houdbaar was. Toen werden de slaapkamers dan ook omgewisseld en sliepen wij in de grote slaapkamer. In de woonkamer stonden een bankstel, een herenstoel, een salontafeltje en een aantal boekenkasten vol met boeken van Het Beste, een boekenclub waar mijn vader lid van was. Hij was trouwens lid van allerlei van dit soort clubs en had abonnementen op naam van verschillende familieleden uit België om van zoveel mogelijk voordeeltjes gebruik te kunnen maken. Zo gebeurde het regelmatig dat de postbode bij ons aanbelde met een pakketje, niet voor de familie Goedemans, maar voor iemand met een Belgische achternaam. Er kwamen pakketjes voor de familie Tuerlincx, Desneux, De Schutter, De Bal, Vandenbroecke en Pantalon. Mijn moeder schaamde zich ervoor en wist niet hoe ze moest uitleggen aan de buren wie er allemaal achter die namen zaten. Ze waren afkomstig van Belgische familieleden van haar kant, haar moeder was oorspronkelijk afkomstig uit België. Want dat zou je dus altijd zien, uitgerekend als de postbode met zo‘n pakketje kwam, stond mijn moeder met een van de buren op de trap te praten. Verder stond er in de kamer een televisie en een radio. De eetkamer en de woonkamer werden gescheiden door twee glazen deuren. In de eetkamer stond een grote eikenhouten eettafel, waaraan gezamenlijk 8
gegeten werd. Langs beide wanden stonden zich ook weer boekenkasten en een kast met daarin een bandrecorder, die later werd vervangen door een cassettedeck en een pick-up. Alle ingebouwde kasten, want die waren er ook, stonden vol met elpees, bandrecorderbanden en cassettebandjes, vooral met opera- en operettemuziek. Door het hele huis lag bruin zeil op de vloer met daarover heen her en der Perzische kleden. Later kwam er in de woonkamer het modernere laminaat te liggen. Verder hadden we een piepkleine keuken en een wc en doucheruimte waar je amper je kont kon keren. Ook liep er altijd wel een kat rond. Het waren steeds katers die uiteindelijk alle drie bezweken aan dezelfde kwaal: gruis in hun blaas. Overdag werd er op het werk over de thuissituatie gepraat en ’s avonds thuis over de werksituatie. Je kon in deze buurt nog geen scheet laten of iedereen wist het en vooral ook dankzij mijn moeder. In de flat waar wij woonden, kon je naar binnen via een portiek, waar buiten ons nog vijf andere gezinnen gebruik van maakten. Er zaten nog drie andere portieken in de flat, in totaal woonden er dus vierentwintig gezinnen, of wat doorging voor gezinnen. Wij woonden op de eerste etage. Schuin boven ons woonde een man op leeftijd, een ouwe Duitser, van wie ik me wel eens afvroeg of hij goed of fout was geweest in de Tweede Wereldoorlog. De oorlogsverhalen werden in die tijd nog ‘als de dag van gisteren’ in geuren en kleuren verteld, maar ik heb er nooit duidelijkheid over gekregen. De man leefde daar met twee vrouwen, de een was zijn echtgenote en de ander haar zus. Ze hadden een poedel en dat dier was het enige waar hij zich in het openbaar mee ophield. Het hondje was zijn alles, de twee zussen commandeerde hij alleen maar. Als zijn vrouw voor de deur gezellig stond te praten met bijvoorbeeld mijn moeder, kwam hij uit het raam hangen en floot naar haar om zo haar aandacht te krijgen. Hij riep dan: ‘Komm sofort oben Mies!’ Zijn vrouw brak dan onmiddellijk het gesprek af en snelde naar boven met de gehoorzame woorden: ‘Ja Richard, ik kom!’ De man heette Von Rosenheim en was in het bezit van een riante witte Opel, type Kapitän. De auto stond altijd te blinken voor de deur, maar erin rijden deed hij zelden. Wel moest de auto iedere week gewassen worden, maar dat liet hij 9
door zijn twee vrouwen doen. Vanuit het raam boven gaf hij met zijn schelle stem en Duitse accent aanwijzingen; plekjes die waren vergeten werden vanuit de hoogte resoluut aangewezen, en de dames maar poetsen. De heer Von Rosenheim was een merkwaardig mannetje. Hij was al gepensioneerd en liep altijd als een keurig heertje met wandelstok rond. Wij als kinderen moesten ons vooral keurig gedragen als hij eraan kwam en hem netjes gedag zeggen. Als we het wel eens vergaten, gaf hij meteen het commentaar dat we niet ‘freundlich’ waren en ‘unbeskoft’, zoals hij dat dan kon zeggen. Ook wisten we nooit of we de deur van de portiek nou wel of niet open moesten laten staan als we hem in de verte de straat in zagen komen lopen. Als we de deur lieten open staan zodat hij er in kon, werd hij boos en belde aan. Hij drong er bij mijn moeder op aan, dat ze ervoor moest zorgen dat haar kinderen de portiekdeur achter zich dicht deden. Maar hadden we de keer daarop de deur wel dichtgedaan, dan was het ook weer niet goed. Dan kwam hij klagen dat we ‘nicht punktlich’ waren, omdat we de deur voor zijn neus hadden dichtgedaan. Je kon altijd ruiken als heer Von Rosenheim langs was gekomen, er hing dan een Boldoot-geur in de lucht. Zijn twee vrouwen waren wel aardig en verontschuldigden zich voor zijn vervelende gedrag. Zijn poedel was dus zijn alles, behalve als het beestje dingen deed die niet door de beugel konden. Zo had het hondje eens een drol in haar bek. De gedistingeerde heer kon dat natuurlijk niet met zijn nette leren handschoenen uit het bekkie halen. Hij commandeerde zijn vrouw onmiddellijk naar beneden te komen en het ‘Schmutzige’, want zo noemde hij het drolletje, van de poedel af te pakken. Wij hoorden hem schreeuwen: ‘Komm schnell, die Hund is schmutzig, und Du muss das tun Mies, schnell!’ Ach ja, de heer Von Rosenheim. De Von Rosenheims hadden overigens geen band met Werkspoor maar men was verplicht als woningbouwcoöperatie een aantal woningen vrij te houden voor de gemeentelijke distributie en zo was hij in de flat terechtgekomen. 10