Een kort geschiedverhaal van de Hebreeuwse Bijbel ‘Tijdens het grootste deel van zijn geschiedenis heeft de TBS een zeer belangrijke plaats ingeruimd voor het Woord van God in het Hebreeuws voor de Joden.’1 Dit werk nam toe in 1882, toen Isaac Salkinson samenwerking aanging met de TBS teneinde zijn vertaling van het Nieuwe Testament in het Hebreeuws, uit te geven, welk werk voltooid is door dr. C.D. Ginsburg. Gedurende enkele jaren gaf de Trinitarian Bible Society afzonderlijk het Ginsburg-Salkinson Nieuwe Testament en het Ginsburg Oude Testament uit, en in 1937 als een complete Bijbel in de Hebreeuwse taal. Dit jaar krijgt de voortzetting van dit werk gestalte met de uitgave door de TBS, in samenwerking met de Gereformeerde Bijbelstichting in Nederland, van de Hebreeuwse Bijbel (Ginsburg Oude Testament/Delitzsch Nieuwe Testament). Het Oude Testament Het verhaal van Gods voorzienige bewaring van Zijn Woord, zoals het gevonden wordt in het Oude Testament, heeft een lange, voorname en ingewikkelde geschiedenis. Zo’n vijftien eeuwen voor de geboorte van Christus verwekte God de profeet Mozes om Zijn voorname werk te beginnen van schriftelijke overlevering aan mensen. Aldus begon het schrijven van het Oude Testament, een werk dat elf eeuwen zou voortduren en de basis zou vormen voor de groei en ontwikkeling van het christendom. Even zo vroeg als het schrijven van Deuteronomium plaatsvond, begon God Zijn volk te onderrichten in de bewaring van Zijn Woord. Iedereen was verplicht de wet van God 2 te kennen en zijn kinderen daarin te onderwijzen in alle situaties en bij alle gelegenheden (Deut. 6:6, 7). Gods volk was gehouden de wet te binden op hun handen en tussen hun ogen (Deut. 6:8), een opdracht die de Joden letterlijk namen door het maken van ‘tefillin’ of gebedsriemen. Op de deurposten en aan de poorten der Joodse huizen moest de wet geschreven zijn (Deut. 6:9); tot uitvoering hiervan maken de Joden nog altijd ‘mezuzot’, afschriften van gedeelten van het wetboek, die geplaatst worden in metalen of lederen houders aan de deurposten van de Joodse huizen. Eenieder was bovendien verplicht voor zichzelf te maken, of gemaakt te hebben, een afschrift van de Torah3 voor persoonlijk gebruik. God gaf Zijn Woord zonder fouten in de oorspronkelijke handschriften, maar met al dit afschrijven zouden al vroeg fouten geslopen zijn in afzonderlijke afschriften. Deze fouten zouden onbewust bestendigd zijn in afschriften gemaakt van deze afschriften. Hoe dan ook, God gebood ook dat een afschrift van de Torah bewaard zou worden aan de zijde van de ark des verbonds, eerst in de tabernakel en later in de tempel, waar het onder de hoede van de priesters kon zijn en gebruikt om afwijkende afschriften te verbeteren (Deut. 31:26). Dit zou waarborgen dat er altijd een geautoriseerd afschrift van de Torah beschikbaar was. De eeuwen gingen voorbij en andere schriften werden toegevoegd aan de Torah. Deze, genoemd de ‘Nabi’im’ (Profeten) en ‘Ketubim’ (Schriften)4, maakten ter gezetter tijd Gods Oude Testament voltallig, en het vermoeden leeft dat deze samengevoegd waren met die bewaard werden in de tempel.
1
Quarterly Record, nr. 330, april-juli 1943, pag. 5. Dit waren niet enkel persoonlijke wetten, maar de Torah: de eerste vijf boeken van de Bijbel, gemeenlijk bekend bij orthodoxe christenen als de Pentateuch. 3 Zie Deut. 31:19, dat spreekt van het lied van Mozes, maar wat beschouwd werd door de oude Joden als omvattende geheel de Torah. 4 De Joden noemen het Oude Testament ‘TaNaK’ (of ‘Tanakh’), nemende de eerste letter van de drie Hebreeuwse woorden om een anagram te vormen. Hoe dan ook, zij gebruiken vaak ook de term Torah om te verwijzen naar alle boeken van de Tanak. 2
De boeken die het Hebreeuwse Oude Testament vormden, waren geschreven op de gebruikelijke Hebreeuwse manier - zonder onderbrekingen tussen de woorden en zonder klinkers en accenten5. Een aaneengesloten reeks van medeklinkers was alles wat zij bezaten. Dus, terwijl de eerste zinsnede van Genesis 1:1 in de Hebreeuwse Bijbels sinds de Middeleeuwen is:
~yhil{a/ ar"B' tyviarEB. was het oorspronkelijk:
~yhlaarbtyXarb6 Dit zou wezenlijk overeenkomen met het schrijven van ‘in den beginne schiep God’ als ‘ndnbgnnschpgd’. Het was noodzakelijk voor hen die het Woord terdege kenden, om het Woord nauwkeurig over te dragen, zowel mondeling als in geschreven vorm, van het ene geslacht op het volgende, teneinde begrip van Gods wet te behouden. Standaardtekst Met de aanhoudende zonden van de Joden kwam de daaruit voortvloeiende verwoesting van de eerste tempel (586 v. Chr.; zie 2 Kon. 25:9; 2 Kron. 36:19) en de verdwijning van het geautoriseerde exemplaar van de Torah. Echter, in de tijd dat Ezra en Nehémia de Joden terugleidden naar het land Palestina waren er talrijke afschriften van de bestaande boeken van het Oude Testament beschikbaar. Sommige van deze, zorgvuldig afgeschreven zijnde van het geautoriseerde tempelexemplaar voor de verwoesting van de tempel, zouden bijzonder nauwkeurig geweest zijn. Andere, afschriften van afschriften of die gemaakt waren met minder zorg, zouden meer kans gehad hebben fouten te bevatten. Hoe dan ook, het exemplaar vanuit welke Ezra en Nehémia onderwezen, werd beschouwd als gezaghebbend en behield het vertrouwen - en de vreze - van de getrouwe Joden die terugkeerden uit de ballingschap, want zij ‘beefden voor de woorden van den God Israëls’ (Ezra 9:4) en gehoorzaamden het, zelfs tot het ‘doen uitgaan’ van hun vreemde vrouwen (Ezra 10:19) en de nauwgezette onderhouding van sabbatvoorschriften (Neh. 13:15-22). Volgens de oude Joodse geschriften, de Talmoed, vormde Ezra een vergadering van schriftgeleerden en leraars, bekend als de Grote Synagoge of Grote Vergadering (‘Kenesseth ha-Gedolah’), met het onderwijzen en uitleggen van de Torah als doel. Om dit doeltreffend te doen was een van hun taken het opstellen van een standaardtekst Oude Testament. De Grote Vergadering werd in ongeveer 300 v. Chr. vervangen door gespecialiseerde scholen van schriftgeleerden, de ‘soferim’. De term ‘soferim’ is wat ruimer gebruikt geweest in voorafgaande tijden, maar nu werd er een specifieke groep van mannen mee aangeduid die geoefende Torahgeleerden en -kopiisten waren. Zij namen de fakkel over van de Grote Vergadering en zetten het werk voort van het opstellen van een standaardtekst Hebreeuws Oude Testament door beschikbare afschriften op hun waarde te schatten en arbeidende om tekstuele verschillen en afwijkingen te verwijderen. Dit deden zij door beschikbare handschriften en afschriften te vergelijken, zich ervan vergewissende welke de meest correcte 5
Moderne Hebreeuwse documenten, behalve die bedoeld zijn om gebruikt te worden door personen die de taal aanleren, zijn geschreven mét woordonderbrekingen maar zonder klinkers. Het Oude Testament zou echter zonder klinkertekens niet acceptabel zijn voor de meesten van het Joodse volk, behalve indien het voor de in de synagoge gebruikte boekrollen is. 6 Oud Hebreeuws werd geschreven in een meer ‘cursief’, minder kwadraathandschrift. Op een zeker moment wijzigde het Hebreeuws in het vierkante Assyrische (of Aramese, zoals sommigen het noemen) schrift dat tegenwoordig gebruikt wordt. Het voorbeeld hier is in dit latere schrift gegeven.
waren, en waar die verschilden, namen zij de meerderheidslezingen van die afschriften waarvoor de meeste rechtvaardiging was die authentiek te achten. Er is beweerd, op grond van oude Joodse geschriften, dat sommige van de vroege ‘soferim’ veranderingen aanbrachten in de tekst, gebaseerd op afwijkende lezingen, spellingwijzigingen en zelfs theologische veronderstellingen7. Hoe dan ook, de latere ‘soferim’ achtten zichzelf niet gerechtigd tot het maken van zulke veranderingen, en in plaats daarvan accepteerden zij de tekst zoals zij die in handen hadden, zelfs indien dit bestendiging van eigenaardige lezingen en spellingen tot gevolg had, en van woorden of letters die totaal niet op hun plaats waren. In plaats van te veranderen wat zij beschouwden als onjuiste lezingen, onderscheidden zij die met verschillende stippen of cirkels, en plaatsten wat zij de juiste lezingen achtten te zijn aan de randen8. Daarbij, na enige tijd begonnen de ‘soferim’, en dan hun opvolgers (de masoreten), de woorden en letters te tellen van de gestandaardiseerde tekst en stelden zij strenge regels vast voor het afschrijven, om te waarborgen dat geen fouten of veranderingen toegestaan zouden worden in de tekst. Te eniger tijd vormden de verschillende noten en lezingen in de marge wat bekend is als de Masora. Terwijl de ‘soferim’ arbeidden om de Hebreeuwse tekst te standaardiseren en beschermen, ondervonden andere Joden, die door Nebukadnézar van hun woningen naar Babel weggevoerd waren, dat zijzelf en hun kinderen de bekwaamheid verloren om de Hebreeuwse tekst te lezen. Aldus begonnen verschillende alternatieve edities en vertalingen gemaakt te worden. De Hebreeuwstalige Samaritaanse Pentateuch had, zoals de naam al doet vermoeden, een beperkt verspreidingsgebied, slechts buiten de hoofdstroom van het Jodendom. Belangrijker was de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament, omstreeks 200 v. Chr. voltooid, die erg in trek was, in het bijzonder onder de Joden die in Alexandrië (Egypte) woonden, en onder hen die beïnvloed waren door hellenistisch gedachtegoed. Tegen de tijd van Christus was zij de Bijbel van velen, zelfs in Jeruzalem, en werd zij gebruikt door de nieuwtestamentische schrijvers in sommige van hun aanhalingen uit het Oude Testament. Het christelijke tijdperk Het was evenwel het Hebreeuws dat blijvend gebruikt en overgeschreven werd in tempelkringen. De Joodse opstand tegen Rome bracht de verwoesting van de tweede tempel teweeg in het jaar 70. De overblijvende Joodse geleerden kwamen omstreeks het jaar 90 samen in Jamnia, ten noordoosten van Gaza, om, naast andere zaken, de bewaring van de Hebreeuwse tekst te bespreken. De tekst was thans nog in haar originele vorm: zonder onderbrekingen tussen de woorden en zonder aanwijzingen van klinkerklanken9. Het juiste begrip van de tekst was bekend doordat de mondelinge overlevering de eeuwen door was doorgegeven via priesters en ouders. De Joden vreesden dat zonder de tempel de mondelinge overlevering en de juiste lezing van de Hebreeuwse tekst verloren zouden gaan. De Joden realiseerden zich dat het, teneinde de tekst te laten verstaan in opvolgende geslachten, noodzakelijk zou zijn een manier te vinden om de mondelinge overlevering op te nemen in de De Talmoed noemt sommige van deze verschillende veranderingen ‘ittur soferim’ (versieringen van de schriftgeleerden, Ned. 37b) en ‘tikkun soferim’ (verbetering van de schriftgeleerden, Sif. Num. 84), en spreekt van verplaatste verzen (met het oog op Numeri 10:35; Shab. 115b-116a). 8 De ‘soferim’ beoogden dat het woord in de tekst, de ‘Ketiv’ (wat ‘geschreven’ betekent), zou vervangen worden, in het bijzonder in het hardop lezen, door de lezing in de kantlijn, de ‘Qeri’ (wat ‘gelezen’ betekent). Eén voorbeeld hiervan staat in 1 Koningen 22:49 (vers 48 in de King James vertaling). De Hebreeuwse tekst (de ‘Ketiv’) heeft ‘tien’ met een kleine cirkel boven het woord; de kantlijn (de ‘Qeri’) heeft ‘hij maakte’. Zo zal de Hebreeuwse lezer tijdens het lezen van de tekst ‘hij maakte’ in de plaats stellen van ‘tien’. Deze ‘Qeri’-lezing werd zo opgenomen in de tekst door de vertalers van de King James, die de lezing deden luiden als ‘Jósafat maakte schepen’. (Zo deden ook de Statenvertalers.) 9 Er zijn enige tekenen dat sommige niet-bijbelse teksten reeds voorzien werden van klinkertekens, in de eerste eeuw van de christelijke jaartelling, en sommige late talmoedische werken beweren dat de tekst van het Oude Testament van deze tekens werd voorzien door Ezra of de Grote Vergadering. Hoe dan ook, handschriften uit het gebied van de Dode Zee en ander materiaal, evenals aantekeningen aangebracht door de masoreten, wijzen erop dat het voorzien van het Oude Testament van klinkertekens, voltooid werd, zo niet begonnen, door de masoreten in de eeuwen na het jaar 200. 7
tekst zelf. Zo begon het werk van de masoreten, de Joodse geleerden die het werk van het voorzien van klinkers, standaardiseren en verspreiden van de Hebreeuwse tekst voltooiden. Evenals hun voorgangers hielden de masoreten de uit medeklinkers bestaande Hebreeuwse tekst als onschendbaar, en wilden zij zich niet verlagen tot het veranderen daarvan behalve dan door het plaatsen van onderbrekingen tussen woorden. Veel van het vroege werk van de masoreten bestond aldus uit het introduceren in de tekst van een reeks van stippen en streepjes om daarmee klinkerklanken aan te duiden, maar welke niet vermengd zouden worden met de tekst. Deze stippen en streepjes zijn bekend geworden als klinkertekens. Bovendien kwamen de masoreten met accenten om rustpauzes en het ontbreken van pauzes aan te duiden, veel overeenkomst vertonend met muzieknotatie, om het lezen van de tekst te vergemakkelijken. Het werk van de masoreten duurde voort tot in de Middeleeuwen. Tegenwoordig beschikken wij over twee nog bestaande handschriften: de Leningrad Codex van het jaar 1008 en de Aleppo Codex van het jaar 925, afkomstig van de grootste van de masoretenfamilies, de Ben Asjers. Tot de uitvinding van de drukpers ging het werk met de hand voort door Joodse masoreten en christelijke overschrijvers, en was beperkt tot het overschrijven van de geautoriseerde tekst met zijn aantekeningen (Masora). Velen van hen die de tekst overschreven waren echter niet onderwezen in de betekenis en strekking van de Masora, en terwijl zij nauwgezet waren wat de tekst betreft, waren zij ongeschikt voor het overschrijven van de Masora. Zo waren er tegen de vijftiende eeuw veel afschriften van het Hebreeuwse Oude Testament. De meeste afschriften bevatten losse fragmenten of gedeelten van de Masora, maar de onderdelen in de Masora misten een identificeerbare orde, met verwijzingen naar het ene vers terwijl ze geplaatst stonden naast andere enz., zodat de Masora in de meeste afschriften niet langer enig nut had. Gedrukte tekst Het eerste deel van de Hebreeuwse tekst dat gedrukt zou worden, was het boek der Psalmen in 1477. Andere volgden, onder welke een compleet Oud Testament in 1488. In 1494 werd het Oude Testament gepubliceerd door Soncino, welke druk de standaardeditie werd voor enige jaren en die gebruikt is door Luther in zijn Duitse vertaling. Het jaar 1517 bracht wellicht het belangrijkste werk voor de gedrukte Hebreeuwse tekst. In dat jaar zagen de Complutensische Polyglot en de eerste Rabbijnenbijbel het licht. De Hebreeuwse tekst van de Polyglot (een Bijbel in verschillende talen) was zonder accenten, en de klinkertekens waren onbetrouwbaar, maar de medeklinkertekst bleek zeer nauwkeurig te zijn. Belangrijker was de eerste ‘Biblia Rabbinica’, voor de druk bezorgd door Felix Pratensis, een Joods christen, en uitgegeven door Daniel Bomberg. In deze uitgave waren hoofdstukken en versnummers geplaatst in de kantlijn en zij bevatte ook goede masoretische informatie. De belangrijkste editie van het Hebreeuwse Oude Testament die vóór de twintigste eeuw uitgegeven zou worden, was de tweede Rabbijnenbijbel van Jacob ben Chayim (of Hayyim), uitgegeven door Bomberg in 1524/5. Ben Chayim, geld gebruikend dat verschaft was door Bomberg, verzamelde zoveel mogelijk handschriften van het Oude Testament van waar ook ter wereld en vergeleek ze om de meest complete Bijbel die beschikbaar is, in het licht te geven. Deze Bijbel was de eerste die een complete Masora vertoonde en was de enige geautoriseerde masoretische tekstuitgave, en na zekere tijd werd die de ‘textus receptus’ van het Oude Testament. Die werd uitgegeven en herdrukt, min of meer zoals het stond in talrijke welbekende edities, onder welke zodanige als Plantijn 1566, Hutter 1587, Buxtorf 1619, Athias 1611, Leusden 1667, Van der Hooght 1705, Kennicott 1780, Letteris 1852 en onze eigen Ginsburg 1894/1998, en werd gebruikt als de grondtekst voor het Oude Testament van
vele vertalingen uit het tijdperk der Reformatie, zoals de Engelse King James vertaling en de Nederlandse Statenvertaling. Het Ginsburg Oude Testament In 1813 werd Christian David Ginsburg geboren in Warschau. Hij werd opgeleid in het rabbijnencollege aldaar en werd christen in 1846. In de late negentiende eeuw begon hij de Masora aan een vergelijkend onderzoek te onderwerpen en de Hebreeuwse tekst te bestuderen. Hij reisde door heel Europa om zoveel mogelijk materiaal te vinden, en daarna begon hij het onderzoek van de tekst en de Masora, zich onthoudende van de nieuwe principes die uiteengezet werden in de toen gangbare tekstkritiek (de wetenschap die de verschillende handschriften vergelijkt) op het Nieuwe Testament10. ‘Van 1525/6 tot de tijd van dr. Ginsburg had niemand ooit gepoogd het werk voort te zetten, te verbeteren en te voltooien dat Jacob ben Chayim zo edelmoedig begonnen was, totdat dr. Ginsburg zijn geleerdheid daaraan wijdde en het tot zijn levenswerk maakte’11. Ginsburgs onderzoeken brachten hem ertoe, in plaats van de tekst te veranderen (zoals gewoon werd in het werken aan het Nieuwe Testament), zijn ‘masoretisch-kritische’ uitgave van de Hebreeuwse Bijbel te baseren op de tekst van Jacob ben Chayim, de Bomberg 152512. In 1894 gaf de Trinitarian Bible Society deze editie van het Hebreeuwse Oude Testament uit, en nu is zij verblijd deze editie in samenwerking met de Gereformeerde Bijbelstichting weer te kunnen verschaffen. Het is onze bede dat deze editie brede verspreiding zal vinden, in het bijzonder onder de Joden in Israël en door geheel de wereld, die het beslist nodig hebben te beschikken over het Woord van God, evenals onder andere lezers van het Hebreeuws, vertalers van het Oude Testament en bijbelgeleerden. Het Hebreeuwse Nieuwe Testament De TBS is verblijd met haar Ginsburg Oude Testament een editie te verzorgen van het Hebreeuwse Nieuwe Testament die gebaseerd is op de Griekse textus receptus, teneinde de Joden beter te bereiken met het gehele Woord van God. Christenen hebben door al de eeuwen heen gezocht de Joden te brengen tot een zaligmakende kennis van Jezus Christus, en één voortreffelijke manier om dit te doen is geweest het uitbrengen van het Nieuwe Testament in het Hebreeuws. Het Nieuwe Testament was, anders dan het Oude Testament, oorspronkelijk geschreven in het Grieks. Om Joodse lezers te laten beschikken over een Nieuw Testament in het Hebreeuws, is het daarom nodig het te vertalen uit het Grieks. Dit karwei is ondernomen bij verscheidene gelegenheden. Het eerste gedrukte gedeelte van het Nieuwe Testament in het Hebreeuws was een onvolkomen uitgave van het Evangelie naar Matthéüs in 1537. Het eerste complete Nieuwe Testament, vertaald door Hutter, is gedrukt in 1599. Gedurende de volgende drie eeuwen verscheen een verscheidenheid van andere edities van het Hebreeuwse Nieuwe Testament in druk. In 1886 10
Quarterly Record, nr. 358, januari-maart 1952, pag. 2. Quarterly Record, nr. 359, april-juni 1952, pag. 4. 12 In 1937 was er een lichte wijziging in het uitgeven van het Oude Testament. In plaats van het uitgeven van een editie van de Bombergtekst, zijn de in omloop zijnde Oude Testamenten over het algemeen edities van de Leningrad Codex uit het jaar 1008. Deze wijziging heeft echter slechts geringe gevolgen (beoordeeld uit het oogpunt van vertaling), aangezien er slechts acht verschillen zijn tussen de twee teksten, die de vertaling van de tekst raken. Enkele geleerden zijn begonnen nieuwe teksten van het Oude Testament op te stellen, gebruik makend van varianten die in de Dode Zee-rollen gevonden zijn, of door de Septuaginta terug te vertalen naar het Hebreeuws, om verschillende lezingen te verschaffen, langs deze weg voor een kritische tekst van het Oude Testament zorgdragend die verwant is aan die van het Nieuwe Testament. Maar wat betreft het Oude Testament wordt het idee van de kritische tekst over het algemeen verworpen ten gunste van het drukken van wat genoemd wordt een ‘diplomatieke’ tekst en het plaatsen van varianten in een kritisch apparaat onderaan de pagina. Een diplomatieke tekst is een tekst die overgenomen wordt ‘zoals zij is’, zonder verandering. Tegenwoordig wordt de Leningrad Codex woordelijk gedrukt, met enige varianten onderaan. Omgekeerd is een kritische of ‘eclectische’ (uitkiezende) tekst een tekst die opgesteld is door verschillende lezingen na te speuren, waarbij die uitgekozen worden die, op welke grond dan ook, als de ‘beste’ geacht worden en waarbij een tekst samengesteld wordt die deze ‘beste’ lezingen bevat. Het Griekse Nieuwe Testament van de United Bible Society is een voorbeeld van een kritische tekst. 11
gaf de TBS een editie uit van het Hebreeuwse Nieuwe Testament, welk werk begonnen was door Isaac Salkinson en voltooid door C.D. Ginsburg. Deze uitgave bleef, in idiomatisch type Hebreeuws en gereedgemaakt volgens een kritische versie van de Griekse tekst, door de TBS verspreid worden tot de jaren ’60. De ‘British and Foreign Bible Society’ gaf in 1873 Franz Delitzsch opdracht tot het gereedmaken van een vertaling van het Nieuwe Testament in het Hebreeuws. Deze vertaling, voltooid in 1877, was in een meer literaire stijl en was ook afgeleid van de kritische tekst van het Griekse Nieuwe Testament. Het volgende jaar herzag Delitzsch, op verzoek van de BFBS, deze vertaling om het in overeenstemming te brengen met de textus receptus. Naar de wens van de TBS om de Heilige Schrift uit te doen komen in betrouwbare en nauwkeurige edities, berichtte in 1963 de weleerwaarde heer T. Brown, destijds secretaris van de TBS, aan het bestuur van de TBS dat het in omloop zijnde Ginsburg-Salkinson Hebreeuwse Nieuwe Testament nog overeenkomstig de kritische tekst was, terwijl het Hebreeuws van Delitzsch gebaseerd was op de textus receptus. Daarom werd besloten dat de TBS het uitgeven van de Ginsburg-Salkinson zou beëindigen en een begin maken met het uitgeven van de Delitzsch. We gaan voort zo te handelen tot op heden, en het is dit Delitzsch Nieuwe Testament dat onze Hebreeuwse Bijbel zal completeren. Zo is het dat we, met dank aan de almachtige God, weer een gedrukte Bijbel hebben in de taal van de Joden. Moge het onze grote God behagen deze te gebruiken tot de bevordering van Zijn Koninkrijk onder de Joden. D.E. Anderson D.E. Anderson is als hebraïca verbonden aan de staf van de TBS in Londen.
(StandVastig juni 1998, p. 11-14)