Een koninkrijk van priesters Thematisch onderzoeks- en activiteitenplan Praktijkcentrum
Zwolle, 7 maart 2014 Henk Geertsema Hans Schaeffer
1
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1. Opbouw ........................................................................................................................................................ 3 Inleiding en doelstelling ...................................................................................................................................................................3 Werkwijze en opzet rapport ...........................................................................................................................................................3 Hoofdstuk 2. Het woord aan de kerkleden ................................................................................................................ 5 Het behoeftenonderzoek ..................................................................................................................................................................5 Conclusies uit het webbased behoeftenonderzoek ..............................................................................................................8 Een helikopterbeeld: zes interviews ........................................................................................................................................ 10 Medewerkers aan het woord ...................................................................................................................................................... 12 Vraagstukken die aan de orde zijn volgens medewerkers ....................................................................................... 12 Thema’s en programmalijnen volgens medewerkers ................................................................................................ 14 Hoofdstuk 3 Het woord aan de onderwijs- en onderzoeksinstituten .......................................................... 15 De Theologische Universiteit Kampen .................................................................................................................................... 15 Gereformeerde Hogeschool Zwolle .......................................................................................................................................... 16 Hoofdstuk 4. De activiteiten van Centrum-G ......................................................................................................... 18 Inleiding ................................................................................................................................................................................................ 18 Het beeld over de activiteiten ..................................................................................................................................................... 18 Hoofdstuk 5. Samenhang en programmalijnen .................................................................................................... 20 Een kader voor de interpretatie ................................................................................................................................................ 20 Samenhang en programmalijnen .............................................................................................................................................. 21 Vijf programma’s .............................................................................................................................................................................. 23 Centrale focus: Koninkrijk van priesters in een proces van transitie .................................................................. 23 1. Programma: Verbinding met de Bron ........................................................................................................................... 24 2. Programma: Transitie en vormen van kerk-zijn ...................................................................................................... 25 3. Programma: Leiding geven in transitie ........................................................................................................................ 26 4. Programma: Uitreikende gemeenschappen ............................................................................................................... 27 5. Programma: Data en Trends ............................................................................................................................................. 27 Schematische weergave ........................................................................................................................................................... 28 Gegevens ............................................................................................................................................................................. 29 Literatuur............................................................................................................................................................................ 29
2
Hoofdstuk 1. Opbouw
Inleiding en doelstelling Het plan ‘Een koninkrijk van priesters’ beschrijft de thema’s die voor het Praktijkcentrum in de komende drie jaar in ieder geval leidende thema’s zijn bij de onderzoeken en dienstverleningsactiviteiten die vanuit het Praktijkcentrum ondernomen zullen worden. Het gaat daarbij om een plan op hoofdlijnen. De hier genoemde thema’s moeten een zekere openheid hebben om flexibel te reageren op verschuivende vragen of vraagstukken binnen de kerken. De huidige activiteiten van met name het voormalige Centrum-G hebben binnen de kerken een legitieme plaats gehad en naar verwachting zal op een deel van die activiteiten ook in de toekomst een beroep gedaan worden. Niet alle activiteiten zijn direct onder een thema te vatten. Daarbij komt dat het Praktijkcentrum een novum is binnen de kerken en dat, in nauw overleg met de kerken, ook de eigen plaats van het Praktijkcentrum ontwikkeld moeten worden. Toch betekent dit niet dat alles nog open ligt, de thema’s zijn bedoeld om een stuur, een richting te wijzen waar de energie en inzet van de mensen van het Praktijkcentrum zich op zal gaan richten. De huidige activiteiten van de deelnemers (de activiteiten die overgenomen zijn vanuit Centrum-G, de activiteiten van TU en GH) zullen verbinding moeten gaan krijgen met de thema’s waaraan vanuit het Praktijkcentrum gewerkt wordt. De thema’s zijn toekomstlijnen die samengevoegd moeten worden met de actuele lijnen tot informatiestromen, die door alle deelnemers als nuttig en helpend worden ervaren om de verschillende doelen van de deelnemers te bereiken. De titel van deze notitie beoogt ook de diepere betekenis van het werk van het Praktijkcentrum naar voren te halen. Het gaat er niet alleen om een goed functionerend centrum voor onderzoek en dienstverlening op te zetten. Het gaat er om dat gemeenten en gelovigen worden geholpen bij de vormgeving van hun leven als volgelingen van Jezus Christus, de Zoon van God en de Heer van ons bestaan. Petrus noemt het volk van God een ‘uitverkoren geslacht, een koninkrijk van priesters, een heilige natie, een volk dat God zich verworven heeft om de grote daden te verkondigen van hem die u uit de duisternis heeft geroepen naar zijn wonderbaarlijke licht’ (1Pet.2:9). Hij herhaalt daarmee de woorden die God aan Israël gaf op de Sinaï: ‘een koninkrijk van priesters zul je zijn, een heilig volk’ (Ex. 19:6). Het gaat er om als volk van God zijn naam te verkondigen en onszelf in alle heiligheid en overgave aan Hem daarvoor te willen inzetten, naar de broeders en zusters, naar andere gemeenten en naar de mensen om ons heen. In die belofte-taak van God willen de medewerkers van het Praktijkcentrum hun plaats vinden ten dienste van allen die God willen volgen. Werkwijze en opzet rapport Dit plan is tot stand gekomen via verschillende werkwijzen en met gebruik van verschillende bronnen. Als eerste bron fungeert het ‘Behoeftenonderzoek’ dat door de GS Harderwijk was gevraagd als funderend element onder het Praktijkcentrum. Aan lokale ‘leidinggevenden’ in de kerken en aan gemeenteleden werd gevraagd waar naar hun oordeel probleemgebieden en vraagstukken binnen de kerken liggen en welke ondersteuning daarbij gewenst wordt. Het gaat hier dus om het ‘grondvlak’ van de gelovigen in de gemeenten. Over dit onderzoek is gerapporteerd in de rapportage Praktijkcentrum en de uitkomsten zijn in een aparte rapportage uitgebreid beschreven. Als tweede bron zijn gesprekken gevoerd met zes mensen die al lange tijd in de kerken, of nauw daarmee verbonden, meer op beleidsmatig vlak actief zijn geweest. Aan hen is gevraagd wat zij zien als de belangrijkste vraagstukken die spelen in de kerken en die in de komende jaren naar verwachting aan de orde zullen zijn.
3
Als derde bron zijn gesprekken gevoerd met de huidige medewerkers van het Praktijkcentrum, daar zij allemaal ook al jaren actief zijn binnen de kerken op adviserend en ondersteunend vlak. Aan hen is gevraagd welke actuele vraagstukken in de kerken spelen, welke vraagstukken zij aan de horizon zien opdoemen en welke activiteiten in onderzoek en dienstverlening dit vergt. Deze drie bronnen worden in samenhang verantwoord in hoofdstuk 2. De vierde bron is het meerjarenbeleidsplan van de Theologische Universiteit Kampen, waar het praktischtheologisch onderzoek betreft (2012-2017) en de met de minister van OCW gemaakte prestatieafspraken. Daarin zijn een aantal onderzoeksonderwerpen genoemd die binnen het Praktijkcentrum hun empirische uitwerking moeten krijgen. De vijfde bron zijn de thema’s die leidend zijn voor de Academie Social Work & Theologie van de Gereformeerde Hogeschool en de met de minister van OCW gemaakte prestatieafspraken. De thema’s van de Ac. SW&T zijn concretiseringen van die afspraken naar de werkterreinen van de opleidingen Godsdienst-pastoraal werk, Godsdienstleraar en op overlappende delen naar de werkterreinen Maatschappelijk werk & dienstverlening en Sociaal-pedagogische hulpverlening. Deze twee bronnen worden verantwoord in hoofdstuk 3. De zesde bron betreft een analyse op hoofdlijnen van de activiteiten die in de afgelopen jaren zijn uitgevoerd door het Centrum-G, tot de start van het Praktijkcentrum de instelling die concrete dienstverlening en ondersteuning bood aan de kerken inzake het functioneren van gemeenteleden, ambtsdragers en de gemeente als geheel. Deze bron wordt verantwoord in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 worden de uitkomsten van de aldus verkregen gegevens in een betekenisvol verband met elkaar gebracht en worden voor de komende drie jaar thema’s en daarmee verbonden activiteiten benoemd.
4
Hoofdstuk 2. Het woord aan de kerkleden
Het behoeftenonderzoek Het behoeftenonderzoek richtte zich op het inventariseren van vraagstukken en behoeften aan ondersteuning bij de hantering van die vraagstukken. In dit hoofdstuk vatten we de conclusies van het behoeftenonderzoek samen. Conceptueel kader
De vraag die we in dit onderzoek beatwoord wilden zien was: “Wat zijn vragen van lokale kerken, waarbij ondersteuning hen kan helpen adequaat deze vragen te hanteren?” Op basis van deze verkenning onder kerken beogen we conclusies te trekken over doel, vorm en aanbod van het PC. Gezien de context en de opdrachtgevers van dit onderzoek, beperkten we ‘lokale kerken’ tot lokale kerken die deel uitmaken van het GKv-kerkverband. We hebben de onderzoeksvraag hanteerbaar gemaakt door het onderzoek uiteen te leggen in drie opeenvolgende delen. 1. 2.
een onderzoek onder kerkenraden door middel van groot-groepsinterviews een reflectie daarop door experts door middel van 5 interviews 3. een onderzoek onder kerkleden door middel van een landelijke enquête. Deelonderzoek 1: groeps-interviews met kerkenraden
Van de 276 (Handboek GKv 2013) kerken hebben 38 gemeenten gehoor gegeven aan deze uitnodiging om aanwezig te zijn op een regioavond. Daarnaast zijn telefonisch interviews afgenomen met elf vertegenwoordigers van kerkelijke gemeenten. In totaal hebben 49 kerkelijke gemeenten meegedaan met dit kwalitatieve onderzoek. Voor het doel van dit onderzoeks- en activiteitenplan beperken we ons tot het weergeven van de probleemgebieden die kerkenraadsleden aangaven (tabel 1). Tabel 1. Vraagstukken lokale gemeenten (N=49)
Probleemgebied Ambten Betrokkenheid Kerkdiensten Kerkelijk onderwijs Generaties Veranderingen Hedendaagse cultuur Regels / afspraken / gewoonten Omzien naar elkaar Anders Communicatie
Onderwerpen Vacatures, passend in deze tijd, geestelijk leidinggeven Kleine groep actief, financieel afnemend, binding instituut verminderd Tweede dienst, liturgie, doorwerking naar praktijk ontbreekt Geen belijdenis wel avondmaal willen, catechesatiemethoden, oppervlakkige gesprekken Binden jongeren aan gemeente, weinig samenspraak tussen generaties, verschillende behoeften generaties Geestelijk leiderschap nodig, spanningen/diversiteit, omgaan met weerstanden Afstand kerkcultuur – jongerencultuur, culturele bepaaldheid Bijbel, van autoriteit naar authenticiteit, drukte van het leven Van regelkerk naar vertrouwenkerk, relevantie regels en cultuur, regels ambten niet handhaafbaar Groei-/huisgroepen, omzien bij ethische onderwerpen (samenwonen, echtscheiding, homoseksualiteit etc), inzet geeft contact geen inzet geeft eenzaamheid missionaire activiteiten, geloofstwijfel en geloofsverlies jongeren en ouderen, actieve mensen worden overvraagd Kr – gemeente, sociale media, doorbreken groepsvorming/’roddelen’
n 35 33
% 71,4 67,3
32 22
65,3 44,9
21
42,9
19
38,8
18
36,8
16
32,7
14
28,6
11
22,4
10
20,4
5
De drie meest genoemde probleemgebieden zijn ambten, betrokkenheid en kerkdiensten (rond 70%), op afstand gevolgd door kerkelijk onderwijs en generaties (bijna 50%). Als het gaat om de ambten heeft men voornamelijk moeite om vacatures te vervullen en vraagt men zich af, of en hoe men vanuit het ambt geestelijk leiding kan geven. Daarnaast signaleert men een gebrek aan betrokkenheid. Hierbij gaat het met name om een afname van het aantal leden dat zich financieel en materieel wil inzetten voor activiteiten van de kerk. De mate waarop gemeenteleden betrokken zijn op elkaar wordt ook als probleem aangegeven (door ons gelabeld als omzien naar elkaar), maar in mindere mate. Als laatste wordt door meer dan de helft van de ondervraagde kerkenraden gesteld, dat er in de gemeente veel verschil van inzicht is rondom de erediensten. Het gaat hierbij om sterk teruglopend bezoek van de middagdienst, de invulling van de eredienst en de doorwerking van de eredienst in de praktijk. Samenvattend is te zeggen, dat kerkenraden de meeste problemen ervaren inzake de vormgeving van (de structuren van) kerk-zijn. Gewenste toerusting
Kerkenraden gaven vervolgens aan welke ondersteuning zij, gezien de door hen genoemde probleemgebieden, graag zouden willen ontvangen (zie tabel 2) Tabel 2. Wensen voor toerusting of ondersteuning (N=49)
Ondersteuning gewenst Kerk-zijn 21e eeuw Koers bepalen als gemeente Waar welke ondersteuning te vinden? (CentrumG, PEP etc.) Betrokkenheid creëren gemeenteleden
n 21 13 9
% 42,8 26,5 18,4
Ondersteuning gewenst Cursus kringleiders etc. Onderzoek doen in gemeenten Kerkverlating
n 4 3 3
% 8,2 6,1 6,1
8
16,3
3
6,1
Geloven 21e eeuw Barmhartige kerk zijn
7 6
14,3 12,2
2 1
4,1 2,0
Ambtsdragers voorbereiden
6
12,2
1
2,0
Omgaan diversiteit
6
12,2
Omgaan problematiek predikanten Taakomschrijving diaconie Homoseksualiteit, samenwonen, etc. Kerk-zijn in gemeente zonder jeugd Fusietraject met andere gemeente
1
2,0
De onderwerpen waar de meeste leidinggevenden graag ondersteuning op zouden willen ontvangen gaan over het nadenken over wie zijn wij als kerk/leiding? Wat is belangrijk? Welke richting moeten we op? De ondersteuningsvragen zijn geen vragen naar meer kennis en/of vaardigheden, maar vragen die gaan over het hoe en waarom van koersbepalen, daarbij rekening houdend met de veranderende cultuur in en buiten de kerk. Het is duidelijk dat ‘kerk-zijn in de 21e eeuw’ en ‘koers bepalen als gemeente’ twee zeer weidse onderwerpen zijn, waaronder een breed palet aan vragen, aannames en verwachtingen schuilgaat of schuil kan gaan. Het is wellicht inzichtgevend dat leidinggevenden hun wens voor toerusting zo breed stellen. Het vinden van een duidelijke focus voor de plaatselijke situatie is misschien nog wel het eerste waarbij het Praktijkcentrum behulpzaam zou kunnen zijn. Expert meeting
De gesprekken cirkelden rond de volgende vragen: 1. 2. 3. 4. 5.
Wat zijn de centrale veranderingen in de GKv in de afgelopen jaren? Hoe verhouden die veranderingen zich tot de geschiedenis van de GKv? Hoe waardeert u die veranderingen? Welke vraagstukken lijken in de komende jaren in het centrum van de aandacht te komen? Welke bijdrage zou het PC kunnen leveren aan het beantwoorden van de vraagstukken?
6
De uitkomsten werden als volgt samengevat: 1.
2.
3.
De GKV zijn in de afgelopen jaren in een veranderingsproces terecht gekomen op alle niveaus: als individuele gelovigen, als lokale gemeenten en als landelijk kerkverband. Er vindt een omslag plaats van ‘eerst redeneren, dan handelen’ naar ‘uit het handelen ontstaat de redenering’. Men ziet dit als een beweging naar ruimte, weg uit een situatie van geslotenheid, naar binnen gekeerdheid, naar een situatie van openheid, gericht op relaties met andere gelovigen, andere kerken en de samenleving. Er lijkt een afname te zijn van de kennis van de Bijbel en het gereformeerd belijden. Terwijl dit juist een van de grote krachten was van de GKV-kerken en kerkleden. Er lijkt een afname te zijn van de diepgang van de persoonlijke doorleving van het leven met de Heer. De nadelige kanten van de eigen historie (geslotenheid, polemiseren, een neiging tot rationeel ‘geloven’), lijken het benutten van de krachtige, rijke kanten van de historie (trouw leven met de Heer, studeren in de Bijbel, organisatiekracht) te verhinderen.
4.
Het kernvraagstuk voor nu en de komende jaren is daarmee de vraag: hoe lezen wij bijbel, en dus ook: hoe lezen wij de bijbel? Hoe breed is gereformeerd-zijn? De actuele vraagstukken zijn zaken als huwelijk en echtscheiding, samenwonen, omgaan met seksualiteit, homoseksualiteit, manvrouw verhoudingen en de ambten, de vormgeving van de liturgie, hoe houden we de jeugd bij de kerk. De vraag, ‘hoe verbinden we leer en leven in onze situatie?’, is daarmee ook een methodische vraag, ‘hoe kunnen we dat dan in de praktijk van alledag vormgeven’? Het valt daarbij op dat de inhoudelijke vraag als een vraag naar de methode wordt gepresenteerd. Wat betekent één en ander vervolgens voor de activiteiten van het PC?
5.
Het PC zou zich moeten richten op hulp bij het leggen van de verbinding tussen vroomheid en verstand, kennis van God met het hoofd en het hart. Concreet aandacht vragen voor wat het betekent ‘kerk’ te zijn, lid van een kerk te zijn, wat de waarde van een kerkverband is. Een belangrijke taak lijkt: de feitelijkheden over wie we zijn als GKV op een rij te krijgen. Een grootschalig onderzoek naar de (receptie van de) prediking in de GKV. Een vraagstuk is het zelfbeeld in relatie met persoonlijk gelovige en christen zijn. Op macroniveau is een onderzoek wenselijk naar de nieuwe scheidslijnen die lijken te gaan ontstaan over de verschillende kerken in het protestantse domein heen. Scheidslijnen die meer te maken lijken te hebben met evangelische invloeden, bevindelijkheid, relatie tot de cultuur.
Webbased enquête
Op basis van de regionaal georganiseerde groepsinterviews met kerkenraden is een enquête opgesteld. Deze enquête is webbased uitgevoerd in de periode van 23 september 2013 tot en met 28 oktober 2013. Wanneer we het beeld van de respondenten samenvatten, kunnen we het volgende constateren: de groep respondenten bestaat voor bijna gelijke delen uit vrouwen en mannen. Meer dan de helft hiervan is hoog opgeleid. Eén derde van de respondentengroep is ouder van 57 jaar, een derde is 43 tot en met 57 jaar, een kwart van de groep is 28 tot 42 jaar oud en een tiende is 27 jaar of jonger. Een tiende voert een eenpersoons-huidhouding. Rond de 40% van de respondenten zijn ouders zonder (thuiswonende) kinderen en ook rond de 40% zijn ouders met één of meer thuiswonende kinderen. Bijna een derde van de residenten kerkt in een plattelandsgemeente en bijna de helft in een stadsgemeente (met of zonder (veel)studenten). Zo’n twee derde heeft de enquête ingevuld als gemeentelid en ruim een derde heeft dit gedaan in haar of zijn hoedanigheid als commissie of werkgroep lid, als catecheet of jeugdleider dan wel ambtsdrager. Minder dan 1% van de respondenten heeft te kennen gegeven als betaalde kracht aan het werk te zijn in de gemeente.
7
Conclusies uit het webbased behoeftenonderzoek Conclusies respondenten
Met dit onderzoek zijn voornamelijk echtparen bereikt (80%) van de generaties C (ouder dan 57) en D ( 43-57jaar). De ouders van jonge kinderen (generatie E) en de jongeren (generatie F) zijn in de minderheid(samen 30%) . Ook de respons van betaalde krachten in de gemeente blijft erg achter Algemene conclusies heden en toekomst
Kerkenraden (en gemeenteleden) vragen om ondersteuning bij het ontwikkelen van visie op/voor de toekomst. Kerkenraden hebben problemen met structuren en vragen om visie. Het lijkt erop dat kerkenraden zich op dit moment vooral bezighouden met regeldingen, afspraken en regelingen die niet als helpend ervaren worden in de praktijk. Daar gaat de meeste tijd aan op, terwijl kerkenraden wel weten dat hun eigenlijke taak is: geestelijk leidinggeven, dus dat ze een visie en een doel nodig hebben. Wanneer mensen kritiek hebben op hun kerkenraad, dan is dit ook meestal kritiek op het gebrek aan visie en het ontbreken van geestelijke leiding. Veel meer dan dat dit kritiek is op inadequaat regelen van zaken. Kerkenraden weten goed wat er speelt in de ge meente maar weten niet wat ze eraan moeten doen Kerkenraden hebben een breed beeld van wat er speelt aan problemen in de gemeente. Ze geven zelfs nog meer dingen aan die problematisch zijn in de gemeente, dan de gemeenteleden. Ze lijken echter vaak moeite te hebben niet zozeer bij het analyseren van de problemen, als wel bij het hoe nu te handelen. Uit de ronde met de kerkenraden komt naar voren, dat kerkenraden zich bewust zijn van verschuivingen/verschillen/problemen, en dat hun grootste probleem bestaat uit het door alles heen een visie/koers/droom houden voor en met de gemeente. Bij het bepalen van een dergelijke koerst vragen zij hulp. Gemeenteleden zien en wensen verschuivingen Gemeenteleden geven aan dat zij, in grote lijnen, redelijk tevreden zijn met hun kerk, maar dat ze wel verschuivingen wensen naar de toekomst toe. Dit met name omdat de tijd verandert en de wereld buiten de kerk steeds meer in beeld moet komen/komt. De ontwikkeling die respondenten zien en positief waarderen is er een van geslotenheid en duidelijke regels en het handhaven daarvan, naar steeds meer openheid, gerichtheid op relaties, christelijke vrijheid en ruimte voor vernieuwing. Oog voor de wereld buiten Duidelijk is dat zowel kerkenraden als gemeenteleden oog hebben voor de wereld buiten de kerk en daar tot op zekere hoogte ook rekening mee willen houden in hun manier van kerk-zijn. Men verwacht en wil graag dat dit alleen maar meer wordt in de toekomst. Conclusies Context
Respondenten willen over het algemeen rekening houden met de context waarin hun gemeente staat en beseffen dat die context hen ook beïnvloedt. Ouderen zijn in iets grotere mate tevreden met hoe men in de gemeente nu al bezig is in en met de context, terwijl jongeren iets minder tevreden blijken. Wel is men het in grote mate eens over de noodzaak om nieuwe kerken te planten die ook niet in alles hoeven lijken op de moederkerken. Opvallend is dat de openheid voor de context groter is wanneer gevraagd wordt naar overtuigingen, dan wanneer gevraagd wordt naar concrete inzet. Conclusies Cultuur & Identiteit
Vooral de kinderdoop wordt gezien als identiteitsmarker. Het ambt veel minder. De meerderheid van de respondenten vindt zelfs dat er een andere ambtsstructuur moet komen in deze tijd. De oudste generatie is het meest extreem in hun mening, dat ambt en belijdenis doen horen bij de kerk en dat ‘bijtanken’ ergens anders niet nodig is. De kerk moet een tegencultuur zijn in de wereld, maar niet iedereen hoeft precies op dezelfde manier betrokken te zijn bij de kerk en er moet openheid zijn voor mensen van buiten.
8
Ouderen zijn radicaler dan jongeren Jongeren die bekend staan om hun radicale uitspraken scoren in dit hele onderzoek, dus niet alleen bij cultuur en identiteit, helemaal niet uitgesproken. Als er al verschillen tussen de generaties te zien zijn dan is dat op het gebied van de uitgesproken meningen. De generatie van 57 en ouder scoort opvallend vaak een extreme score. Dit zegt wellicht ook iets over de cultuur als geheel (zowel binnen als buiten de kerk). Conclusies Structuur en middelen
Vooral de oudere generaties vinden afspraken en regels erg belangrijk in het kerkelijk samenleven. Het maakt daarbij niet uit wat die afspraken precies inhouden. Dat de afspraak er is zegt genoeg. Jongere generaties verschillen van inzicht per regel. Wanneer het gaat financiële bijdragen, willen ze graag loyaal zijn, wanneer het gaat om de 2e kerkgang zijn ze duidelijk minder loyaal. Conclusies Leiding
Zowel kerkenraden (survey 1) als gemeenteleden (survey 3) lijken te begrijpen dat een duidelijke richting en daadkracht nodig zijn voor leiders in een veranderende wereld. Kerkenraden vragen juist ook om hulp bij deze zaken. Ze ervaren best problemen bij het goed regelen van de dingen, maar kunnen dat wel zelf aan. Juist het stuur geven aan de gemeente en een(nieuwe) koers bepalen vinden zij moeilijk vorm te geven. Hierbij vragen ze dan ook ondersteuning. Kanttekeningen bij de uitkomsten van de webbased enquête
Het is mogelijk in dit onderzoek een verschuiving te zien van de kerk als organisatie naar… dat is nog niet duidelijk, hoewel gemeenschap een woord is dat blijft opduiken. Wanneer echter gekeken wordt naar wat dat betekent, dan lijkt dat ook weer een tamelijk georganiseerd ding te zijn. Dat er een verschuiving gaande is, is te zien en ook dat gemeenteleden in een aantal gevallen die verschuiving zeker positief waarderen. Verschuiving is ook nodig volgens de respondenten. Het is mogelijk dat dit onderzoek een vertekend beeld oplevert, omdat de mensen die meegedaan hebben de mensen zijn die zich betrokken weten bij de kerk en ook nog veelal uit de generaties komen die de kerk zo gemaakt hebben als ze nu is. Het achterblijven van de jonge ouders en de jongeren in aantallen respondenten zegt mogelijk veel over de kerk als geheel. Duidelijk aanwijsbaar zijn de problemen rondom de leiding, het ambt. Gemeenteleden en ambtsdragers zien de beperkingen van de ambtsstructuur, maar meer nog ervaren zij moeite met/bij het leidinggeven en dan met name het koershouden. Er is reden om op grond van dit onderzoek een zekere mate van stuurloosheid te voelen opkomen en een grote verlegenheid met de verschuivingen die in de wereld om ons heen plaatsvinden.
9
Een helikopterbeeld: zes interviews Met zes personen die langdurig actief in of verbonden zijn met de kerken op landelijk niveau, werden interviews gehouden. De interviews cirkelden rond vijf onderwerpen: wat zijn de centrale veranderingen in de GKV in de afgelopen jaren, hoe verhouden die veranderingen zich ten opzichte van de geschiedenis van de GKV, hoe waarderen respondenten die veranderingen, welke vraagstukken lijken in de komende jaren in het centrum van de aandacht te komen en welke bijdrage zou een Praktijkcentrum kunnen leveren aan de beantwoording van die vraagstukken. De GKV zijn in de afgelopen jaren in een veranderingsproces terecht gekomen op alle niveaus: als individuele gelovigen, als lokale gemeenten en als landelijk kerkverband, maar ook op allerlei bestaansdimensies: epistemologisch, ethisch, cultureel, theologisch. Er vindt een omslag plaats van ‘eerst redeneren, dan handelen’ naar ‘uit het handelen ontstaat de redenering’. De opvattingen rond huwelijk, seksualiteit, zondagsinvulling veranderen. Er is een grote openheid naar de cultuur, sommige respondenten ervaren dit als een inhaalslag die met grote haast gemaakt lijkt te worden. Binnen de bedding van het belijden wordt gezocht naar ruimte om andere opvattingen mogelijk te laten zijn. Deze veranderingen spelen op individueel niveau in keuzen die mensen maken, op lokaal niveau rond zaken als liturgie, liedkeuzen, samenwerking met andere christelijke gemeenten, op landelijk niveau in een herwaardering van andere kerkgenootschappen en actief zoeken naar allerlei vormen van samenwerking. Respondenten zien dit als een beweging naar ruimte, weg uit een situatie van geslotenheid, naar binnen gekeerdheid, naar een situatie van openheid, gericht op relaties met andere gelovigen, andere kerken en de samenleving. De beweging op zich wordt als goed benoemd, maar de snelheid waarmee, de inhouden waarover en de wijze waarop roepen vragen op. Een respondent zegt dat dezelfde gedrevenheid waarmee de kerken zich voor enkele decennia afsloten naar buiten, organiseerden naar binnen, polemiseerden en onderbouwden, nu zichtbaar is in opengooien, ter discussie stellen, gesprek aangaan en experimenteren. De diepe cultuur lijkt gebleven, de uitingsvorm veranderd in het omgekeerde. Respondenten zijn opvallend eenstemmig waar het gaat om de vragen die zij hebben bij de inhoud van de veranderingen. Er lijkt een afname te zijn van de kennis van de Bijbel en het gereformeerd belijden. Terwijl dit juist een van de grote krachten was van de GKV-kerken en kerkleden. Dit geldt voor ‘het gewone gemeentelid’, maar enkele respondenten merken dit soms ook in preken, bijvoorbeeld als het gaat over het verbond dat God met ons sluit. Er lijkt een afname te zijn van de diepgang van de persoonlijke doorleving van het leven met de Heer, terwijl wordt gesignaleerd dat daaraan wel veel behoefte is op het niveau van de emoties, ervaringen. Ten aanzien van de snelheid van de veranderingen wordt opgemerkt dat er verschillen in tempo zijn tussen wat landelijk wordt besproken, wat lokaal wordt besloten en wat individuele gelovigen ondertussen ‘gewoon’ doen. Maar ook verschillen in tempo tussen gemeenten, soms zelfs binnen eenzelfde classisverband. Respondenten signaleren een onvermogen tot het voeren van het gesprek van hart tot hart. Tussen gelovigen (een barbecue is geen geloofsgesprek, merkt een respondent op), tussen gemeenten onderling (er is veel ervaring met scherp polemiseren, maar weinig ervaring hoe we elkaar in de worstelingen in het leven met de Heer kunnen ontmoeten, merken enkele op), met andere kerkverbanden die in hetzelfde belijden staan en waarmee nabije historische wortels gedeeld worden (een formele evaluatie van ingenomen posities in verleden en heden wordt door meerdere respondenten nodig geacht). Alle respondenten zeggen dat er een rijke traditie binnen de GKV aanwezig is van Schriftstudie, Schriftkennis, kennis van het gereformeerd belijden, doordenking van de betekenis daarvan voor het leven van alledag. De GKV heeft daarnaast een grote organisatorische kracht en een grote bereidheid van mensen zich voor ‘de kerk’ in te zetten. Ook zien respondenten een diepe eerbied voor de Bijbel en een sterke wens trouw aan de Bijbel en trouw met de Heer te leven. Die traditie en kracht lijken onder druk te komen van de drukte van het dagelijks leven, de invloed van de cultuur waar we deel van uitmaken en een angst dat gesprekken over wezenlijke zaken zullen leiden tot conflicten, splitsingen of geloofsafval. De nadelige kanten van de eigen historie (geslotenheid, polemiseren, een neiging tot rationeel ‘geloven’), lijken het benutten van de krachtige, rijke kanten van de historie (trouw leven met de Heer, studeren in de
10
Bijbel, organisatiekracht) te verhinderen. Zouden die krachtige kanten meer benut kunnen worden, dan kan in gesprek met elkaar en met gelovigen uit andere kerkgenootschappen, geleerd worden hoe verdieping van het leven met de Heer vorm kan krijgen in de actualiteit van alledag. Hoe de helderheid en de diepte van het gereformeerd belijden (alleen door Jezus Christus, alleen door het Woord, alleen door genade, alleen door het geloof) gecombineerd kan worden met openheid en barmhartigheid naar andere christenen en de mensen om ons heen. Het kernvraagstuk voor nu en de komende jaren is daarmee het lezen van de bijbel. Hoe breed is gereformeerd-zijn? Hoever gaan we terug in de geschiedenis van het gereformeerd protestantisme om daar een antwoord op te vinden? Wat valt er daarover te leren van naastliggende stromingen (Luther, Voetius, Smytegelt, het piëtisme, het puritanisme)? Hoe leren we over ethisch-geladen onderwerpen in gesprek te gaan in het besef dat ieder iedere dag opnieuw op de knieën moet voor de Heer? En hoe kunnen we elkaar dan vasthouden of verdragen? Hoe houden we en verdiepen we de kennis van de Heer en de persoonlijke omgang met de Heer? De actuele vraagstukken, daarover zijn alle respondenten het eens, zijn zaken als huwelijk en echtscheiding, samenwonen, omgaan met seksualiteit, homoseksualiteit, man-vrouw verhoudingen en de ambten, de vormgeving van de liturgie, hoe we de jeugd bij de kerk houden, maar ook het doorgaand ‘leren’ na het doen van belijdenis. Hoe organiseren we goed zonder dat we een organisatie worden, hoe houden we vroomheid en verstand bij elkaar, hoe houden we mensen bij de kerk ook nadat ze verhuisd zijn, wat is de relevantie van de kerkdienst, hoe houden we het vol om thuis de Bijbel te lezen in de drukte van gezin en werk? De vraag, ‘hoe verbinden we leer en leven in onze situatie?’, is daarmee ook een methodische vraag, ‘hoe kunnen we dat dan in de praktijk van alledag vormgeven?’ en een spirituele vraag ‘als we zo verbinding zien tussen leer en leven, en dat zo toepassen in de vormgeving van de praktijk, leven we dan zoals U Heer het graag ziet?’. De respondenten benadrukken daarbij allemaal dat zonder gebed en zonder de Heilige Geest al deze vragen los kunnen komen te staan van Jezus Christus. Dat er daarom onder alle activiteiten en analyses eerbied moet blijven voor het mysterie dat het God zelf is die ons nieuwe mensen maakt, ons wedergeboren doet worden. Eerbied en nederigheid voor het geheim van het geloof, de ‘verborgen omgang’ met de Heer, het eten van het lichaam en drinken van het bloed van Jezus Christus in het Heilig Avondmaal, dat God zelf het heden, het verleden en de toekomst is van ons bestaan. En dat we daar soms helemaal niets van begrijpen en dan eerbiedig ‘amen’ zeggen. Wat betekent een en ander volgens respondenten voor de activiteiten van het PC? Het PC zou zich moeten richten op hulp bij het leggen van de verbinding tussen vroomheid en verstand, kennis van God met het hoofd en het hart. Dat is paradoxaal want een gave van God is dus niet te organiseren. Maar toch: ‘Ga organiseren wat niet te organiseren is’, zoals een respondent het uitdrukte. De hermeneutische vraag moet zo dicht mogelijk bij de kerken gebracht worden, waarbij kerken gesteund moeten worden in hun proces om daarover te gaan spreken zonder elkaar los te laten, zonder ook in nietszeggendheid te vervallen, maar in barmhartigheid en zorg voor elkaar, in nederigheid elkaar leren dienen om bij de Heer te blijven. Concreet aandacht vragen voor wat het betekent ‘kerk’ te zijn, lid van een kerk te zijn, wat de waarde van een kerkverband is. Hoe houden we jongeren vast? Hoe kunnen we door goed te preken en de hele Bijbel in de preken naar voren te laten komen daaraan een bijdrage leveren? Waarop zou het onderzoek zich moeten richten? Een belangrijke taak lijkt de feitelijkheden over wie we zijn als GKV op een rij te krijgen. Hoeveel ouderlingen zijn er, hoeveel diakenen, hoeveel vacatures, hoeveel adressen, dubbeltallen, karakteristieken van de gemeenteleden, van de ouderlingen/diakenen. Er is een hoeveelheid feiten nodig om naar interpretaties te kunnen gaan zoeken en mogelijke oplossingen te onderzoeken.
11
Een grootschalig onderzoek naar de prediking in de GKV: hoe bereiden predikers dit voor, hoe vaak en uit welke boeken wordt gepreekt, welke impulsen om voor een tekst te kiezen komen waar vandaan, welke doelen stellen predikers zich voor ogen. En dan als spiegel een groot hoordersonderzoek: wat hoor je dan, wat helpt je, wat mis je, wat brengt je verder. De preek is een van de kernen van kerk-zijn, maar er verschuift daarin van alles zonder dat we er onderzoek naar doen. Annex daarmee onderzoek te doen naar de beleving van de deelname aan de sacramenten, in het bijzonder het Heilig Avondmaal. Wat betekent het voor mensen dat ze Christus eten en drinken? Welke opvattingen leven daarover bij de gelovigen en wordt deelname eraan ervaren als ‘er bevend heengaan en bemoedigd terugkomen’? Een onderzoeksthema is wat vroeger genoemd werd ‘de huiselijke eredienst’. Hoe gebruiken mensen de Bijbel in hun gezin, hoe spreken ze daar over, welke plaats heeft het gebed in het gezinsleven en het persoonlijk leven. Welke bemoediging of problemen hebben mensen daarbij en welke oplossingen hebben ze bedacht? Een vraagstuk is het zelfbeeld in relatie met persoonlijk geloof en christen zijn. Waar ben ik nu eigenlijk, waar sta ik? Wegen en waarderen, niet alleen beschrijven, maar ook vergelijken met wat God er over zegt en wat anderen horen dat God er over zegt. Hoe kom ik bij mijn manier van geloven? Is dat een manier waar God blij mee is en die voor mij heilzaam is of zit ik toch stiekem mijn eigen agenda’s na te volgen? Cultuuranalyse helpt om te begrijpen hoe het kan dat ik in mijn geloof sta zoals ik er in sta en wat daar dan de sterke en zwakke kanten in zijn. Veel mensen hechten grote waarde aan sociale verbanden, maar dit kan betekenen dat de kerk dan vooral een sociaal verband wordt. Een bewustzijn dat je door veel impulsen benaderd wordt vanuit de cultuur en dat dit effect heeft voor hoe je christen bent. Op macroniveau is een onderzoek wenselijk naar de nieuwe scheidslijnen die lijken te gaan ontstaan over de verschillende kerken in het protestantse domein heen. Scheidslijnen die meer te maken lijken te hebben met evangelische invloeden, bevindelijkheid, relatie tot de cultuur. Die scheidslijnen lopen door alle kerken heen en lijken een herordening te gaan veroorzaken, die niet meer samenvalt met de traditionele kerkverbanden. Medewerkers aan het woord De medewerkers van het Praktijkcentrum zijn eveneens gevraagd naar de thema’s die naar hun indruk van belang zijn binnen de kerken en de bijdrage die het Praktijkcentrum aan de beantwoording daarvan kan leveren. Vraagstukken die aan de orde zijn volgens medewerkers
De medewerkers zien een aantal onderwerpen centraal op de agenda staan, met daarbij verschillende deelonderwerpen. De onderwerpen zijn: de betrokkenheid van leden bij de gemeenten, hoe kerk te zijn in de huidige tijd, wat de eigen identiteit van de GKV-kerken is, hoe om te gaan met diversiteit op allerlei terreinen en hoe de jeugd van de kerk bij de kerk en het geloof te behouden. Betrokkenheid vergroten en bevorderen Zowel betrokkenheid - bij het kerkelijk leven (ambten, jeugdwerk, enz.) - op elkaar, Christus (bijv. kringwerk, geloof)
Welke beweging zit er achter verschijnselen van verminderde betrokkenheid? Welke beelden van betrokkenheid of van kerk-zijn? Moet het zo (volgens dat vaste beeld)? Gemeenten willen wel veranderen, betrokkenheid vergroten, maar hoe dan? Praktijk is lastig. Wat is betrokkenheid? Dat men het wil is evident, maar praktische doordenking is ingewikkeld. Er zijn soms dieperliggende vragen die bij het onderwerp betrokkenheid aan de dag treden.
Kerkzijn in de huidige tijd - Hoe kunnen we kerk zijn? - Hoe kunnen we het geloof delen?
Kerk-zijn voor en in het dagelijks leven. Er is verlangen om het evangelie in je leven te zien landen. Hoe kan ik dat doen? Hoe kunnen we als kerk dat vorm geven? Het gaat ook over heilig
12
-
Vormen en normen Gevoed worden voor het leven door de woordverkondiging (is een kern!)
Wat is onze identiteit als kerk? - geestelijk leiderschap - vragen als: wil ik het wel, wil ik volgen, heb ik intrinsieke motivatie Christus te volgen, me in te zetten voor de gemeenschap/kerk? - Gemeenschap-individualisme - Kracht van de traditie
leven, wat is het belang van prediking/verkondiging? Vroomheid, leven met Christus, verkondiging in/voor onze cultuur is een lastig iets geworden, de brug naar de cultuur lijkt weg. Passen de vormen nog? Preek? Film? Goed verhaal? Praktijk van de preek is lastig. Het is zoeken, loslaten van oude beelden, er is nog niet iets nieuws. De onzekerheid en de vragen liggen vaak dieper. Er zijn geen voorbeelden, dat maakt kwetsbaar. Denk aan de jongeren. Hoe zit het met onze bezieling? Belofte en eis van het doopformulier: de formulering van die tweeslag lijkt ons nu soms op te breken. Anderzijds lijkt er soms sprake van een ‘genadevacuüm’: we hoeven niets meer… help, wat nu? De kerk lijkt meer doel dan middel geworden. Word je nog gevoed in de kerk om in de samenleving/de wereld je plek in te nemen of je werk te doen? Worden we gevoed voor het leven in de week die volgt? GKv heeft enorme werkijver. Wat in de genen zit komt er telkens weer tevoorschijn, is het niet meer rechtsom dan toch weer linksom: nu maken we er werk van om van genade te leven. We hebben geen taal om van hart tot hart te spreken, er is onvoldoende ervaring op dat gebied. Lastig dus om verbinding te maken.
Diversiteit - Kerken en kerkverband - Liturgie - Denkbeelden over kerkdienst - Relatievorming - Plaats kerk en samenleving - Organisatie - Gebruik van, leven met de Bijbel - Levensstijl van een christen - Positie vrouw - Demografische ontwikkelingen
Vanuit het verleden is cultuur voor de GKv altijd van belang geweest. Wisten we in het verleden wat we dienden te doen in en voor de cultuur, nu is er geen antwoord meer. Wat is daar mis gegaan? Hoe moet het in de huidige cultuur? We zijn meegegaan in de drukte van deze cultuur, hoe we nu kunnen antwoorden op en werken in de huidige cultuur is mistig geworden. De huidige cultuur heeft grote invloed op ons denken en ervaren en leven. Zitten ook lastige en bedreigende kanten aan, en wat zijn dan christelijke antwoorden? Postmoderniteit en individualisme.
Jongeren in de kerk - Er is geen kader waarbinnen ze leven en werken, ouderen hebben een vaster kader Die verschillende ‘kaders’ matchen slecht of niet.
Waarom gaan mensen naar de kerk? Preek – gezelligheid – liederen – gebed – ervaren van gemeenschap? De verschillende generaties hebben echt andere dingen nodig: 40/50-ers willen graag meer spirituele antwoorden, bij jongeren staat dat onderaan.
13
De problematiek die we in woorden en begrippen proberen te vangen is divers en gelaagd. De geijkte paden lopen uit op een doolhof. Op allerlei niveaus kom je de onzekerheid en de veranderingen waar we geen weg mee weten tegen. Een term als ‘verdwaaldheid’ valt dan soms. Nodig lijkt: de waarnemingen te ordenen, de cultuur in kaart te brengen en te analyseren. Zodat er een meer betekenisvol geheel komt, waarmee je als Praktijkcentrum uit de voeten kunt voor je beleid en programma. Een analyse blijft wel lastig omdat wij ook niet weten waar het met de GKv naar toe gaat. Tegelijkertijd moeten we de kracht van de traditie niet onderschatten. Wat er bijvoorbeeld nu aan experimenten plaatsvindt binnen onze kerken wordt door deze traditie bepaald. God is binnen onze kerken echt aan het werk. Thema’s en programmalijnen volgens medewerkers
Uit de gesprekken met de medewerkers binnen het Praktijkcentrum komt een duidelijke rode draad naar voren als het gaat om de centrale focus van het werk. De kernvraag die bij alle activiteiten – zowel onderzoek als dienstverlening – centraal zou moeten staan is de vraag: hoe ben je kerk in deze tijd? Concreet betekent dat: hoe ondersteunen we mensen om beeld van God te zijn? Hoe vertalen we de transitie van een gesloten kerkgemeenschap naar een open kerk en een open gemeenschap naar concrete dienstverlening en producten? Hoe kunnen we mede vormgeven aan de verschuiving binnen de kerken waarin behoefte blijkt aan het spreken van hart tot hart over ons leven als christen? Belangrijk hierbij is dat er ruimte moet zijn en blijven voor experimentele vormen van kerk-zijn. Pas in de setting van het geleefde leven in een lokale context kan de kerk haar karakter als lichaam van Christus opnieuw doordenken en vormgeven. Verder werd genoemd dat het daarvoor nuttig is om drie dimensies in het lokale kerk-zijn te onderscheiden. Een kerk is immers te beschouwen als een complex samenspel van tenminste drie soorten sociale gemeenschap. De kerk is organisatie, dat wil zeggen dat zij structuren kent, lokaal en boven-lokaal, zij zoekt naar middelen om een leef- en leergemeenschap te zijn. Verder is de kerk gemeenschap, waaronder verstaan wordt dat gemeenteleden samen de gemeenschap met God en elkaar ervaren, samen leren, samen leven. Dit aspect is gelet op een context waarin het individu een grote plaats inneemt belangrijk. Tenslotte is de kerk ook te beschouwen als sociale beweging. Zij staat in de context van een samenleving en wil daarin door haar geloof gedreven ook actief zijn. Daarvoor is het nodig om actief ruimte te vragen voor experimenten en nieuwe vormen van kerk-zijn. Bij dit alles is de functie en rol van de bijbel en het lezen hiervan als het Woord van God een belangrijk aandachtspunt. De recente discussies binnen de GKv over hermeneutiek zijn niet alleen een voorbeeld hiervan, maar ook een aanleiding om dit punt breder en niet alleen theologisch te onderzoeken en hiervoor in dienstverlening aandacht te vragen. Vragen die opkomen bij het lezen en gebruik van de bijbel hebben immers hun weerslag op allerlei andere vraagstukken rondom kerk-zijn in de huidige context. Tenslotte merken de medewerkers op dat bij de uitwerking van de verschillende thema’s en aandachtsgebieden zowel voor onderzoek als voor dienstverlening ruimte moet zijn. Bovendien is het belangrijk hierbij een zekere gelaagdheid aan te brengen. Er zijn immers verschillende niveaus waarop onderzoek en dienstverlening zich kunnen richten: van de praktijk van alledag van kerk en gelovige zijn, tot het nadenken over richting en leiding geven. Ook moet er oog zijn voor het onderscheid in volwassenen, jongeren, kinderen, toetreders.
14
Hoofdstuk 3 Het woord aan de onderwijs- en onderzoeksinstituten
De Theologische Universiteit Kampen Als bronnen voor de beschrijving van de onderzoeks- en dienstverleningsthema’s die van belang zijn voor de TU Kampen zijn gehanteerd de ‘Prestatieafspraken 2012 – 2016’, zoals gemaakt met de minister van OCW, ‘Reformed Traditions in Secular Europe’, het gezamenlijk onderzoeksprogramma praktische theologie, publieke theologie en theologische ethiek van de theologische universiteiten Apeldoorn en Kampen en de notitie ‘Voorzet onderzoeksprogramma Praktijkcentrum i.o.’ van dr. J.H.F. Schaeffer, februari 2013. Leidend voor het onderzoek binnen het Praktijkcentrum is het consequent gericht zijn op de praktijk binnen de kerkelijke werkvelden. Daarbij wordt gebruik gemaakt van (empirische) praktisch-theologische onderzoeksmethoden. Voor de Theologische Universiteit moet het Praktijkcentrum een leidende rol spelen in het onderzoek naar kerk-zijn binnen de huidige culturele context. Ook moet het een expertisecentrum zijn waar innovatief onderzoek plaatsvindt naar confessioneel-verantwoorde vormen van kerk-zijn voor de 21e eeuw. Tenslotte moet het Praktijkcentrum een expertise centrum zijn waar de vragen die op de kerkelijke werkvelden opkomen rond de plaats van de kerk in de samenleving worden doordacht en de antwoorden in de praktijk getoetst worden. Bij opzet en uitvoering van het onderzoekswerk worden de kerkelijke werkvelden expliciet betrokken. Hiervoor is de werkveldcommissie van de TU belangrijk, en zullen lokale participanten worden gezocht. Het onderzoek van het Praktijkcentrum is onderdeel van het onderzoeksprogramma ‘Reformed Traditions in Secular Europe’ van de TU. Dit programma richt zich op het vertolken van het christelijk geloof in de hedendaagse context, waarbij de concrete interacties tussen het christelijk geloof en de Europese samenleving vanaf ongeveer 1800 tot nu centraal staan. Het is de vraag of de protestantse theologie, verzwakt en gemarginaliseerd als zij is, er in slaagt om actuele ontwikkelingen te verwerken en te doordenken en zo bij te dragen aan de vernieuwing van reformatorische tradities. Het gaat dan om de wisselwerking tussen de concrete weg van de kerk (met name in de plaatselijke gemeente) en de ontwikkeling van de christelijke theologie, nu het christelijk geloof gemarginaliseerd is. Tegelijk is ook de vraag of en hoe het christendom, in een meer gemarginaliseerde positie, als blijvende bron van cultuur zijn plaats kan innemen. In dit kader wordt bijvoorbeeld de invulling van het Bijbelse begrip ‘barmhartigheid’ in de huidige West-Europese context gethematiseerd, krijgen vragen rond relatievorming en seksualiteit een plaats, is de vorming van een christelijke morele gemeenschap in een postchristelijke setting een onderwerp, wordt het christelijk verstaan van verzoening met het oog op de huidige context kritisch doordacht, worden vormen van diaconaat in de grote stad onderzocht, wordt een ontwerp gemaakt van missiologie voor de West-Europese context, wordt de kerkdienst als liturgische praktijk in haar gemeenschapsvormende kracht doordacht en wordt het concept ‘identiteit’ van plaatselijke kerken onderzocht en in kaart gebracht. Met deze thema’s wordt tevens aansluiting gezocht bij NWO-thema’s als Samenleving onder spanning en het Horizon 2020-thema Health, demographic change and wellbeing. Daarnaast heeft het Praktijkcentrum voor de Theologische Universiteit Kampen de ambitie om op korte termijn (2012-2015) de leidende instantie te zijn waar werkers binnen de kerkelijke werkvelden terecht kunnen voor advies en dienstverlening, voor scholing en toerusting van vrijwilligers en professionals en voor de begeleiding van betrokken gremia binnen de kerkelijke werkvelden (kerkenraden, diaconieën, classes).
15
Concreet betekent dit dat er veel aandacht geschonken wordt aan kwalitatief hoogstaand empirisch onderzoek binnen de kerkelijke werkvelden, waarbij (praktisch-)theologisch onderzoek verricht wordt naar allerlei sectoren van het kerk-zijn in relatie tot de huidige culturele en maatschappelijke context. Er is aandacht voor experimenten en proeftuinen, om vormen van kerk-zijn theoretisch onderbouwd op te zetten en te toetsen. Dienstverlening op kwalitatief hoogstaand niveau combineert praktijktheoretische reflectie met concrete vragen uit de werkvelden. Gereformeerde Hogeschool Zwolle Als bronnen voor de beschrijving van de thema’s voor onderzoek en dienstverlening die van belang zijn voor de GH Zwolle is gebruik gemaakt van ‘Voorstel voor prestatieafspraken Gereformeerde Hogeschool 2012 – 2016’, het document ‘Onderzoeksbeleid Gereformeerde Hogeschool Zwolle’ (januari 2013), de notitie ‘Bezielde professionaliteit’ (april 2013), waarin het inhoudelijk onderzoeksprogramma op het niveau van de gehele hogeschool wordt beschreven en de notitie ‘Thema’s t.b.v. curriculumontwikkeling Social Work en Theologie’ (juli 2013). De GH participeert in het project ‘Persoonlijk meesterschap’, een samenwerkingsverband van meerdere hogescholen op het terrein van de toerusting van leraren. Enkele deelprojecten daaruit kunnen mogelijk een bijdrage leveren aan de beantwoording van vragen die binnen gemeenten aan de orde zijn. Waar mogelijk zal binnen het PC van de opbrengsten van dit project gebruik gemaakt worden. Het belangrijkste kenmerk van het hogeschoolonderzoek is de praktijkgerichtheid. Onderzoek dient een bijdrage te leveren aan de oplossing van praktijkproblemen van professionals en instellingen/gemeenten. Doel is daarbij dat de praktijken van hulp, zorg en geloof effectiever kunnen functioneren vanuit een op de gereformeerd-christelijke traditie geïnspireerde visie op de samenleving en kerkelijke gemeenten en daarmee verbonden instituten. Van belang daarbij is de verschuiving van ‘identiteit als voorwaarde voor het bestaan van instituten’ (‘license to operate’) naar het laten zien van wat de specifieke bijdrage en meerwaarde is van identiteit voor hulp, zorg en geloof. Deze verschuiving betekent dat meer nadruk gelegd wordt op de persoonlijke ‘bezieling‘ van de professionals en gelovigen. Het gaat daarbij om ‘zingestuurdheid’ (lectoraat Spiritualiteit en zorg), ‘moraal-gestuurdheid’ (lectoraat Morele vorming) en ‘waarde-gestuurdheid’ (lectoraat Samenlevingsvraagstukken). Voor het PC zijn alle drie lectoraten van potentieel belang, maar het lectoraat Samenlevingsvraagstukken is binnen de organisatie de meest dicht bij het PC liggende lectoraat, daar dit onderdeel is van de Academie Social work & Theologie. In het lectoraat Samenlevingsvraagstukken gaat het om het (re)activeren van krachtbronnen binnen de gemeenschap (‘civil society’) en het ondersteunen van professionals hoe die krachtbronnen te benutten. Vanuit deze insteek en in samenspraak met de verschillende opleidingen en werkvelden zijn vier thema’s gedefinieerd die voor de Academie Social Work & Theologie de gemeenschappelijke, leidende thema’s voor onderzoek en dienstverlening zijn voor de komende vier jaren. Daarnaast is vanuit de theologische opleidingen een specifiek vijfde thema geformuleerd dat direct verbonden is met de activiteiten van het PC. Het thema ‘zorgzame gemeenschappen’ handelt over de vraag hoe agogen en theologen de vorming van zorgzame gemeenschappen kunnen ondersteunen, stimuleren en aansturen. In een geïndividualiseerde en multiculturele samenleving en in steeds verder diversifiërende kerkelijke gemeenschappen is het niet vanzelfsprekend dat mensen deel uitmaken van gemeenschappen. Hoe kunnen aan de ene kant (kwetsbare) mensen ondersteund worden om hun plek in een gemeenschap in te nemen? Hoe kunnen die gemeenschappen aan de andere kant gestimuleerd worden om zorgzaamheid vorm te geven? Concrete onderwerpen voor onderzoek en dienstverlening zijn dan bijvoorbeeld: hoe kan de kracht van sociale netwerken worden benut binnen gemeenten? Hoe kan vorm gegeven worden binnen kerkelijke gemeenten aan de zorg voor kwetsbare gemeenteleden (ouderen, zieken, gehandicapten), nu die zorg steeds minder door zorg- en hulpinstanties geboden gaat worden? Het thema: ‘ambulantisering van hulpverlening en pastoraat’ onderzoekt het verschijnsel dat hulpverlening en pastoraat toenemend buiten geïnstitutionaliseerde contexten (kerk als organiserend
16
orgaan voor pastoraat, kerklidmaatschap als voorwaarde voor pastoraat) plaatsvindt. Deze trend vraagt nieuwe competenties, waarmee aansluiting gevonden kan worden bij de situatie van de ander. Concrete onderwerpen zijn bijvoorbeeld: onderzoek naar nieuwe mogelijkheid voor en vormen van pastoraat buiten kerkelijke contexten en aan niet-kerkleden. De vormgeving van pastoraat en geestelijke begeleiding in situaties van levensovergangen (huwelijk, sterven, levenscrises) bij niet-christelijk gelovigen. Thema: wijkgericht samenwerken. De komende jaren gaan gemeenten het sociale domein anders inrichten. Sociale wijkteams zullen daarin een belangrijke rol gaan spelen, maar hoe is nog onduidelijk. Wel is duidelijk dat zorg- en welzijnsinstellingen nauw moeten samenwerken met elkaar en met andere formele en informele verbanden in buurten en wijken. Vragen daarbij zijn: welke rol kunnen kerken en kerkelijke functionarissen (professionele en vrijwillige) spelen in zulke wijkteams? Hoe kunnen kerken met elkaar samenwerken in wijkteams in zulke situaties? Welke nieuwe theologische vragen komen naar voren uit zulke samenwerking met en actieve participatie van kerken in zulke wijkteams (en wijken)? Het vierde thema is: ‘Zingeving in hulpverlening en pastoraat door narratieve benaderingen’. Zingeving wordt in de (laat- of post-)moderne samenleving veel minder bepaald door institutionele contexten, maar tegelijk lijkt zingeving toenemend van belang te worden voor mensen om enig verband in hun persoonlijk leven te behouden. Narratieve benaderingen lijken een middel om in die behoefte aan zingeving en verbinding te voorzien. Concrete vragen kunnen dan zijn: welke narratieve methoden en technieken kunnen in pastorale relaties worden ingezet? En welke concrete ervaringen over de effecten daarvan hebben professionals en pastoranten? Welke rol kunnen narratieve vormen van onderzoek krijgen in het begrijpen van de vraagstukken van mensen in de actuele cultuur? Het vijfde thema, specifiek aan de orde voor de theologische opleidingen betreft: ‘leren als permanente uitdaging voor gelovigen en gelovige gemeenschappen’. Hierbij gaat het om de vraag, hoe leren in godsdienstonderwijs, catechese en andere vormgevingen betekenisvol kan blijven voor het dagelijks leven als gelovig mens. ‘Leren’ is enerzijds sterk aan de orde in de samenleving (levenslang leren, snel veranderende kennis in bedrijfsleven en dergelijke), anderzijds sterk geïnstrumentaliseerd (‘leren’ is verbonden met direct nut voor beroep of persoonlijk functioneren). Terwijl leren ook tijd, ruimte en rust vergt en niet direct nut lijkt op te leveren. Net als in een huwelijk partners ook steeds moeten blijven ontdekken wie de ander is, is het evenzo van belang om in relatie met Heer steeds opnieuw te ontdekken, hoe de Heer ons leven wil vormgeven en leiden onderweg naar het nieuwe koninkrijk. Het gaat daarbij om vragen als: hoe kunnen gelovigen geholpen worden om een blijvende ‘leerhouding’ in het contact met God te ontwikkelen? Hoe kunnen gemeenteleden met elkaar leergemeenschappen vormen ook na ‘belijdenis’? Hoe kunnen leergemeenschappen vorm krijgen in situaties van grote werk- en bestaansdrukte? Hoe kan godsdienstonderwijs betekenisvol worden aangeboden aan jongeren? Kan godsdienstonderwijs/leren ook plaatsvinden in leergemeenschappen buiten institutionele kaders van kerken en gemeenten?
17
Hoofdstuk 4. De activiteiten van Centrum-G
Inleiding De analyse is gebaseerd op de gegevens afkomstig uit de database Klavos van het Centrum-G. De gegevens zijn geordend op basis van de hoofdindeling in Klavos en vervolgens is binnen die hoofdindeling een indeling gemaakt op een scan van de, soms korte, inhoudelijke beschrijving van de vragen. De periode omvat het kalenderjaar 2011 tot en met september 2013. Deze analyse is globaal van aard, daar het soms gaat om weinig informatie of informatie die niet scherp geformuleerd is. Tevens worden bepaalde onderwerpen soms onder verschillende categorieën geregistreerd. Dit kan te maken hebben met de spits van de vraagstelling, maar dit is niet altijd duidelijk uit de informatie terug te halen. In absolute aantallen zijn ‘jeugd’, ‘missionair’ en ‘ambt’ de categorieën waar veel vragen over komen. De aandacht voor de categorie ‘pastoraat’ lijkt toe te nemen, die voor ‘jeugd’ en ‘missionair’ lijken te stabiliseren. De aandacht voor ‘ambt’ neemt wat af, wat te maken kan hebben met het feit dat toerusting rond kringen en kringleiders valt onder ‘pastoraat’ terwijl deze toerusting ook vragen rondom de ambten behandelt. Missionair functioneren staat in het centrum van de aandacht. Een derde van de aanvragen betreft betaalde ondersteuning in toerusting en visievorming (gemeenteavonden en cursussen). ‘Hoe doe je dat, missionair zijn?’ is de grote vraag in deze categorie. De duur van de betaalde toerusting ligt grotendeels tussen één en drie dagdelen. In de categorie ‘jeugdwerk’ gaat het vooral om training/toerusting van jeugdwerkers, in combinatie met de levering van/advisering over geschikte materialen voor het jeugdwerk. De aandacht voor jeugdwerk is aanwezig, hoewel dit tegelijk de vraag naar de betrokkenheid bij het jeugdwerk op de agenda zet. De duur van de betaalde toerusting in deze categorie ligt tussen één en twee dagdelen. Ook in de categorie ‘ambt’ zien we een nadruk op cursorische ondersteuning, met daarnaast vragen om begeleiding bij visievorming zowel richting eigenheid KR als functioneren gemeente en de samenhang tussen taken KR en taken gemeente. De steun bij betaalde begeleidingsvragen varieert in lengte van één dagdeel tot langdurige trajecten (>12 uur = > 3 dagdelen), met een nadruk op trajecten tussen één en drie dagdelen. In de categorie ‘pastoraat’ valt op dat de nadruk ligt op toerusting van het grondvlak van de gemeente en de begeleiders/vrijwilligers die actief zijn op dat grondvlak, als ook op toerusting van de formele begeleiders/ambtsdragers die actief zijn op dat grondvlak. Toerusting op het brede terrein van onderling en specifiek pastoraat lijkt de grote vraag in deze categorie. De cursorische ondersteuning varieert van één tot ca. vier dagdelen, met een enkele uitschieter (bijvoorbeeld een begeleidingstraject ‘kerkspiegel’). Het beeld over de activiteiten Welk beeld komt nu naar voren als we de activiteiten van de laatste drie jaar overzien? De beperkte hoeveelheid gegevens betekent dat het beeld over de activiteiten niet compleet kan zijn. Wel valt op dat in alle categorieën zowel een informatiebehoefte aanwezig is (‘wat is waar te vinden?’), als een behoefte aan concrete ondersteuning op het niveau van het handelen (‘hoe doen we dingen?’ en ‘hoe organiseren we dingen?’), als een behoefte aan concrete hulpmiddelen (‘waarmee doen we de dingen’). Verder valt op dat deze vraag om ondersteuning zich lijkt te richten op het grondvlak van de gemeenteleden en de vrijwilligers die op dit grondvlak ondersteunend aanwezig zijn (jeugdwerkers, kringleiders etc.). Tegelijk raakt dit vanzelfsprekend wel visie en beleid van kerkenraden.
18
Het derde dat opvalt, maar als vraag aan de orde gesteld moet worden omdat geen langjarige data voorhanden zijn, is dat het lijkt alsof de ambtsdragers een wat andere rol krijgen. De ambtsdragers zijn historisch de formeel-benoemde vrijwilligers die zorg dragen voor het functioneren van de gemeente. Nu komt meer aandacht voor de onderlinge zorg op het grondvlak en de begeleiding daarbij van een laag van half-formeel aangestelde vrijwilligers (geen formeel ambt, wel een benoeming, bijvoorbeeld als jeugdwerker, kringleider etc.). De ambtsdragers lijken meer de ‘aanstuurders op afstand’ te worden van de processen van zorg en bemoediging en ondersteuning die op het grondvlak plaatsvinden en dicht bij dat grondvlak gecoördineerd worden. Tenslotte komt naar voren dat het Centrum-G vooral bijdragen heeft geleverd op cursorisch niveau met korte cursussen, variërend tussen één en drie tot vier dagdelen. Daarmee kan kennelijk voldaan worden aan een behoefte en ook geld worden verdiend. Wanneer dan naar die cursussen gekeken wordt, dan lijkt het te gaan om een relatief beperkt aantal cursussen die op maat bijgesteld kunnen worden qua lengte (eventueel in combinaties van verschillende cursussen) en op meerdere locaties kunnen worden uitgeschonken. Als we deze waarnemingen proberen te interpreteren dan lijkt het volgende beeld naar voren te komen: In de kerken is een proces gaande van oriëntatie op de missionaire taak, op de vraag hoe jongeren bij de kerkgemeenschap gehouden kunnen worden en hoe die kerkgemeenschap aan de basis zichzelf kan steunen, sturen en verzorgen. Zij wordt daartoe bijgestaan door aangewezen vrijwilligers die hiervoor een korte scholing krijgen aangeboden, het geheel aangestuurd door formeel-benoemde vrijwilligers die daartoe eveneens korte scholing ontvangen. Het gaat om het werven van leden (van buitenaf en door initiatie van jongere leden) en het behouden van leden (onderling pastoraat en diaconaat en hanteren van de diversiteit die daarin naar voren komt). Het gaat bij de scholing dan om concrete vragen over ‘hoe’ de taken gedaan kunnen worden (organisatie en werkwijzen) en over concrete middelen ‘waarmee’ de taken gedaan kunnen worden (vaardigheden en materialen). Het gaat in de vragen die de afgelopen jaren aan het Centrum-G gesteld zijn veel minder (eigenlijk bijna niet) om vragen die verbonden zijn met de formele leer, de inhoud van de verkondiging, de afgrenzing van de gemeente naar de buitenwereld of de handhaving van een gedeeld moreel kader op gedragsniveau. Wat vermoed kan worden is dat ondertussen wel veel aandacht aan die vragen gegeven is vanuit een ander perspectief, dat van de spiritualiteit op persoonlijk en gemeenteniveau. Regelmatig komt het begrip ‘groei’ voor in de aanvraagbeschrijvingen. Een begrip dat verwijst naar een behoefte om verder te komen, te ontwikkelen. Een begrip dat binnen de christelijke gemeenschap nauw verbonden is met geloof in en relatie met Jezus Christus. Als bovenstaande zo is, dan zijn de activiteiten van centrum-G in de laatste drie jaar te karakteriseren als: kortdurend, informerend en ondersteunend, cursorisch, gericht op praktisch organiseren, praktisch handelen en praktische hulpmiddelen, vanuit een perspectief van christelijk-spirituele groei op persoonlijk en gemeente-grondvlak-niveau, met als doelgroepen het grondvlak en de vrijwilligers op dat grondvlak, met als secundaire doelgroep de ambtsdragers die beide vorige doelgroepen daarbij begeleiden op afstand.
19
Hoofdstuk 5. Samenhang en programmalijnen
Een kader voor de interpretatie De data die uit het Behoeftenonderzoek naar voren komen, gecombineerd met de input van de zogenaamde ‘experts’ en de medewerkers van het Praktijkcentrum, alsmede de weergave van de onderzoeksprogramma’s van GH en TUK en het globale overzicht van de activiteiten van het Centrum Dienstverlening, willen we in dit hoofdstuk met behulp van een aantal interpretatiekaders nader beschrijven. Als funderend kader nemen we ons uitgangspunt in de systematisch-theologische vraag, wat de kern van kerk-zijn is. In het Nieuwe Testament wordt voor de groep leerlingen van Christus een aantal beelden en metaforen gebruikt. Zij is volk van God, lichaam van Christus, bruid van Christus, tempel van de Heilige Geest en kudde van de Goede Herder (Hoek 2008, 22-25). Deze beelden geven alle aan dat het gaat om een gemeenschap die haar centrum, doel en richting vindt in de Drieëne God, Vader, Zoon en Heilige Geest. Wanneer deze groep mensen zich in de loop van de tijd op weg naar het eeuwige leven bevindt, komt het er op aan dat zij bewaard wordt bij haar centrum en kern. Al heel vroeg in de kerkgeschiedenis zijn drie instrumenten genoemd die de kerk bij Christus bewaren: Schrift, belijdenis en ambt (Van de Beek 2012). Deze drie vormen voor ons interpretatiekader de belangrijkste zingevende elementen. Vanuit een praktisch-theologisch perspectief kunnen we de gegevens uit de verschillende onderzoeken interpreteren vanuit de onderscheiding tussen kerk in structuren, kerk als gemeenschap en kerk als sociale beweging. Deze drie lichten we kort toe. (1) Vanuit de kerk als gestructureerd geheel, als organisatie gezien, krijg je oog voor de samenhang van verschillende delen, de mogelijkheid tot structurering, aandacht voor doelgerichtheid, mogelijkheden om storingen te zien en op te lossen (Plantinga-Kalter 2009). (2) Tegelijkertijd (De Jong 2008) is de kerk naast organisatie ook een gemeenschap De kerk is de gemeenschap waarin de omgang met God en met elkaar gestalte krijgt. Er ontstaan allerlei praktijken: het lichaam van Christus krijgt op aarde een concrete, waarneembare gestalte in de liturgie met al haar facetten, variërend van het samen zingen tot het vieren van het Heilig Avondmaal. De term ‘gemeenschap’ zoals deze paradigmatisch in de samenkomsten beleefd en gevierd wordt, staat voor de relationele kant van het persoonlijke geloof en benadrukt vooral wat de kerk intern doet en voorstaat. (3) In de derde plaats is de kerk niet te beschouwen als organisatie en gemeenschap, maar tevens ook als een groep met een missie. Zij weet zich geroepen om in deze gebroken en zondige wereld iets van het Koninkrijk van God te belichamen. Als zodanig wordt zij gekenmerkt door “kritische distantie ten opzichte van bestaande structuren en tradities”. Het is de ruimte voor het uitreiken naar de niet-christelijke naaste op spiritueel en diaconaal gebied, voor het naar buiten gericht zijn, voor experimenten. De kerk als sociale beweging beseft dat zij zowel naar de geijkte christelijke structuren als naar de geijkte maatschappelijke structuren een tegencultuur wil en moet vormen (Hauerwas 2010; Kennedy 2010; Heitink 2007). (4) Naast deze drie belichtingen kan de kerk ook als markt benoemd worden (Plantinga-Kalter 2009). De kerk zal zich immers altijd ook richten naar datgene wat voor de geloofsopbouw in een bepaalde tijd en cultuur, en voor concrete mensen daarin, noodzakelijk is. Het is in dit opzicht onvermijdelijk dat een concrete geloofsgemeenschap de concrete behoeften van gemeenteleden serieus neemt. Daar vragen de diverse doelgroepen binnen en buiten de kerk ook om. Tegelijk is het belangrijk om hierbij de doelgroepoverstijgende aspecten van het kerk-zijn niet uit het oog te verliezen. Juist ook dit kritisch reflecteren op de verschillende behoeften is echter in het hele speelveld van religieuze aanbieders op zich een uniek eigen ‘selling-point’ van de christelijke kerk. De kerk moet daarom inderdaad ‘van alle markten thuis zijn’. We benadrukken dat het bij de bovengenoemde vier aspecten van kerk-zijn (kerk als organisatie, als gemeenschap, als sociale beweging en als markt) niet gaat om losse en zelfstandige beelden van de kerk. Zij zijn alle vier dimensies van de éne gemeente zoals deze op plaatselijk niveau door Christus in het leven
20
geroepen is. In de praktijk kan blijken dat een gemeente wel op één of meerdere van deze dimensies de nadruk legt (bewust of onbewust). Zo kunnen er lokale kerken zijn die zich vooral in ‘kleine groepen’ presenteren die intensief op de samenleving gericht zijn. Ook zullen er lokale kerken zijn die zich vooral als organisatie vormgeven, zonder veel aandacht voor het gemeenschapskarakter of de aandacht voor de niet-christelijke naaste. Dat betekent dat deze onderscheiding niet alleen beschrijvend is, maar ook een zekere normatieve reflectie voor het lokale kerk-zijn kan betekenen: waarom legt deze gemeente op bepaalde punten al dan niet de nadruk? Vanuit een sociaalwetenschappelijk perspectief noemen we drie algemene kenmerken van een religieuze gemeenschap, zoals deze in de godsdienstsociologie worden omschreven: cultuur, rituelen en zingeving. Bij de cultuur gaat het om het geheel van gedeelde waarden, normen, overtuigingen en het besef van een gedeelde identiteit, ‘zo zijn wij’. Bij rituelen gaat het om gemeenschappelijke activiteiten ter bevestiging van de gedeelde cultuur en de gedeelde zingeving. Het gaat om concrete gedragingen, eventueel in speciale bijeenkomsten of op speciale momenten, maar ook om minder duidelijk omschreven patroonmatige gedragingen. Het gaat bij rituelen om ‘zo doen wij dat’. Bij de zingeving gaat het om de diepste redenen voor het bestaan van de religieuze gemeenschap als apart te onderscheiden verschijnsel. Het geeft de gronden voor het bestaan weer en de richting van het leven en de ontwikkeling van de gemeenschap, ‘dat geloven wij, daartoe zijn wij op aarde’ (Giddens, 2006; Dekker &Stoffels, 2009). De religieuze gemeenschap is verbonden met allerlei andere sociale, economische, maatschappelijke, politieke gemeenschappen: de kerk is ingebed in een concrete samenleving op een concreet moment. Die inbedding oefent invloed uit en wordt op haar beurt beïnvloed door de kerk. Een andere manier om het verschijnsel ‘kerk’ in kaart te brengen, is de indeling in werkvelden. M. te Velde hanteert een indeling in zes werkvelden (of kernfuncties of dienstgroepen), t.w. Verkondiging, Onderricht, Opzicht, Barmhartigheid, Levenswijding, en Samenleven (Te Velde 1992). J. Hoek gebruikt een indeling in toegewijde, missionaire, diaconale, pastorale en lerende gemeente (Hoek 2008). De Wereldraad van Kerken spreekt over de kerk als de plaats voor getuigenis (martyria), gemeenschap (koinonia), dienst (diakonia), verkondiging (kerygma), en viering (leitourgia). Daarnaast wordt ook een vierdeling in aandachtsgebieden gehanteerd: vieren, leren, dienen, bouwen (GH). Het Centrum Dienstverlening hanteerde in het verleden de indeling in de volgende categorieën: missionair, pastoraat, jeugd, ambt, overig. In de traditie van de kerk is men gaan spreken over eigenschappen (één, heilig, katholiek en apostolisch) en kenmerken (zuivere bediening het Woord, de sacramenten en de tucht) van de kerk. Er is een veelheid aan Bijbelse metaforen over de kerk: kudde van de Goede Herder, bruid van Christus, volk van God, tempel van de Heilige Geest, lichaam van Christus (Hoek 2008). Er zijn modellen van kerkregering, variërend van congregationalistisch, via presbyteriaal tot episcopaal. Systematisch-theologisch is getracht om ecclesiologische tradities, leidende visies van theologen, en diverse vormen van contextuele vormgevingen van kerk-zijn te reconstrueren (Kärkkäinen 2002; Dulles 2002). Deze opsomming geeft aan dat het niet mogelijk is om één helder en consistent model te hanteren waarmee het Praktijkcentrum de diversiteit en complexiteit van de geconstateerde vragen en behoeften kan indelen. Bovendien is de interactie tussen de kerk en de haar omringende én doordringende cultuur in de meeste theologische modellen niet expliciet verwoord, terwijl juist deze interactieve relatie vanuit de hierboven beschreven bronnen op de agenda van het Praktijkcentrum geplaatst wordt. Daarom is er voor gekozen een samenhang te formuleren die vanuit het onderliggende materiaal naar voren, uitgaande van de veranderingen die breed geconstateerd worden en daarmee verbonden vraagstukken. Samenhang en programmalijnen Wanneer we het geheel proberen te overzien dan is het eerste dat zich opdringt het beeld dat de kerken in een groot proces van transitie verkeren. Een proces van transitie dat omschreven kan worden als van ‘landelijk naar lokaal-regionaal’, van ‘organisatie naar gemeenschap’, van ‘zuilgericht naar
21
omgevingsgericht’, van ‘cultuurgericht naar zingevingsgericht’. De beweging naar meer lokale en regionale oriëntatie in plaats van oriëntatie op het kerkverband komt naar voren in de verschillende opmerkingen over de diversiteit die zich aan het ontwikkelen is binnen en tussen gemeenten. Sommigen maken zich zorgen of de GKV over tien jaar nog als zelfstandig en herkenbaar kerkverband aanwezig zal zijn. De beweging van organisatie naar gemeenschap komt naar voren in de opmerkingen rond het afnemen van het belang van algemene regels en cultuuruitingen als bindend element en de wens om op andere manieren met elkaar het geloof in God en Jezus Christus te delen. De beweging van zuilgerichtheid naar omgevingsgerichtheid komt in beeld door enerzijds de grotere aandacht voor missionaire activiteiten en ‘zichtbaarheid’ van de kerk in de lokale gemeenschap, maar ook in grotere ruimte voor allerlei vormen van samenwerking met andere kerkgenootschappen op lokaal of landelijk niveau. De beweging van cultuurgerichtheid naar zingevingsgerichtheid komt naar voren in de toenemende aandacht voor persoonlijke en gemeenschappelijke ‘spiritualiteit’ als element om elkaar op een andere, diepere bestaansdimensie als gelovigen van een gemeente, maar ook als gelovigen uit andere christelijke gemeenten te ontmoeten. Daarbij is overigens niet goed duidelijk wat het eindpunt van die transitie is, waar we ons als kerken naar toe ontwikkelen is niet (vooraf of gaandeweg) gedefinieerd. Dat is een zaak waar zorgen over bestaan, dit komt zowel bij de sleutelinformanten als uit het behoeftenonderzoek onder gemeenten naar voren. In het behoeftenonderzoek blijkt bijvoorbeeld dat volgens gemeenteleden de kerkenraden/leidinggevenden in gemeenten goed weten wat de vraagstukken zijn, maar volgens gemeenteleden niet een weg wijzen hoe met die vraagstukken om te gaan. Er lijkt sprake van handelingsverlegenheid bij leidinggevenden in de gemeenten. Maar tevens van een behoefte bij gemeenteleden aan leiding in dit proces van verandering. Het tweede dat sterk naar voren komt is de kwestie van het lezen en gebruiken van de Bijbel: hoe lezen we, gebruiken we en laten we ons leiden door het Woord van God in het dagelijks bestaan en allerlei ethische vraagstukken. Het gaat daarbij dan niet om een wetenschappelijk discours over hermeneutiek, maar om de vraag naar ‘geleefde hermeneutiek’, de dagelijkse, praktische toepassing van de woorden van de Heer in het leven op individueel, gezins- en gemeenteniveau. De ethische vraagstukken, zoals omgang met seksualiteit, maar ook de meer ambtelijke vraagstukken, zoals de kwestie M/V-ambtsdragers of wie wanneer toegelaten kan worden tot de gemeenschap van de kerk, zijn daar voorbeelden van. Ook hierbij speelt een verwevenheid met de handelingsverlegenheid van leidinggevenden, maar vermoed kan worden dat de angst dat bespreking van deze vragen zal leiden tot conflicten of vertrek van groepen gemeenteleden, eveneens een factor van betekenis is. Zoals een respondent zei: ‘Vrijgemaakten kunnen goed polemiseren, maar niet zo goed een gesprek voeren als gelovigen die elkaar vast willen houden onderweg naar het Koninkrijk’. Het derde dat naar voren komt is de grote aandacht voor jongeren en jongere generaties gemeenteleden wat betreft hun lidmaatschap van de gemeenten en betrokkenheid bij het functioneren van de gemeenten. Enerzijds gaat het dan over de initiatie van jongeren in de geloofsgemeenschap nu en in de traditie van eeuwen, anderzijds gaat het om daadwerkelijke (mogelijkheden voor) inzet in de lokale gemeenschap. Problemen om ambtsdragers te vinden, vragen rond kerkverlating (en geloofsverlating), ‘shoppen’ of ‘kerk-hoppen’ bij verhuizing zijn signalen dat, voor het gemeentelid op individueel niveau, de gemeente een andere plaats aan het innemen is, naast andere gemeenschappen en netwerken en relaties. Het gaat niet alleen maar meer over ‘hoe houden we de jongeren bij de kerk’, maar breder over ‘wat betekent het lid te zijn van een kerkgemeenschap?’ Waar we hierboven als eerste samenhang formuleerden de handelingsverlegenheid van lokale leidinggevenden in het proces van transitie, dus de procesmatige kant ervan, is een vierde vraagstuk dat van de inhoudelijke leiding van de gemeenschap. Het gaat daarbij om de vraag naar de inhoudelijke betekenis van christelijk leiderschap tussen organisatorisch-managerial leiderschap en op personen georiënteerd geestelijk leiderschap. Annex daaraan vragen rondom de inhoud en plaats van ambtsdragers, allerlei vormen betaald of vrijwillig kerkelijk werk, de rol en inhoud van het werk van de predikant. Wie
22
gaat ons voor, wie durft ons voor te gaan, hoe kunnen we voorganger zijn en waarom zouden we die voorgangers volgen zijn daarbij de centrale kwesties. De vijfde zaak die naar voren komt is die van de vraag hoe we als gemeenschap van kinderen van God dit evangelie in de wereld om ons heen kunnen vertellen. Hoe kunnen we missionair zijn in de dagelijkse gang van het leven in de buurt, op het werk, op school. Hoe kunnen we diaconaal aanwezig zijn en de gaven van God meedelen als genadegaven ook voor mensen die geen of niet herkenbaar lid zijn van de christelijke geloofsgemeenschap. En hoe werken we dan samen met anderen, met christelijke medegelovigen uit andere gemeenschappen en met niet-christelijke medemensen. Hoe doen we dat, praktisch, dagelijks, als normaal deel van ons leven. In het centrum van dit geheel van vraagstukken staat de zaak van de ‘spiritualiteit’, de verbondenheid met God, de Heer Jezus Christus en de Heilige Geest. Hoe voeren we geloofsgesprekken, wat is dan de inhoud van die gesprekken, de behoefte aan een ‘persoonlijke band met Jezus’, zijn allemaal signalen dat er behoefte is om niet alleen over ‘spiritualiteit’ te denken als ‘kies je voor Jezus’ (hoe zeer ook de persoonlijke keuze tot overgave in de Bijbel naar ons toekomt), maar ook opnieuw te zoeken naar wat het betekent dat God mensen redt en Zich een volk vergadert. Dat God zelf zich aan ons meedeelt in doop en avondmaal en Zelf inwoning bij ons heeft in Zijn Heilige Geest. Dat God zelf ons leidt door wedergeboorte en dagelijkse bekering en hoe daarin weer te knielen voor het mysterie dat zich daarin voltrekt. Bovenstaande leidt tot vijf programmalijnen die voor het Praktijkcentrum in de komende drie jaar als sturende lijnen zullen functioneren. Daarbij wordt onder ‘programma’ verstaan een geheel van activiteiten en onderzoeken onder een gemeenschappelijk thema, met een flexibiliteit om concrete inhouden, onderzoeken en activiteiten aan te passen indien dit wenselijk blijkt, gericht op het ondersteunen van belijdend, bewust en gereflecteerd handelen op het niveau van gemeenten bij het proces van transitie waar gemeenten mee te maken hebben. Vijf programma’s Centrale focus: Koninkrijk van priesters in een proces van transitie
Centraal in het onderzoeks- en activiteitenplan van het Praktijkcentrum staat de notie dat de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) in transitie verkeren, zoals deze hierboven uit het Behoeftenonderzoek en de andere bronnen naar voren komt. Dat geldt zowel op plaatselijk als op bovenplaatselijk niveau, zowel voor individuele gelovigen als voor de lokale geloofsgemeenschappen. Deze transitie betekent voor het Praktijkcentrum dat in onderzoek en dienstverlening, zowel lokaal als bovenlokaal, zowel op het niveau van individuele gelovigen als het functioneren van geloofsgemeenschappen de focus ligt bij de vraag: hoe kunnen wij plaatselijke kerken en bovenlokale kerkengroepen (zoals bijvoorbeeld op classicaal niveau, maar er zijn ook andere gelegenheidssamenwerkingen denkbaar) dienen om in deze transitie hun identiteit te (her)ontdekken en/of bewaren? Zoals in de literatuur beschreven (Ammerman 1998; Brouwer e.a. 2007) bestaat de identiteit en cultuur van een geloofsgemeenschap uit het kenmerkende ‘waardoor zij zich zowel onderscheidt van andere groeperingen als waardoor zij herkenbaar blijft in tijden van verandering’, en vormt zo een samenhangend geheel van kenmerkende voorstellingen, opvattingen, waarden en normen. Dit wordt zichtbaar in gedrag, handelen, gebruiken, rituelen, en zichtbare objecten (zoals gebouwen en de inrichting hiervan). In alle onderstaande programma’s zal op relevante onderdelen empirisch beschrijvend onderzoek verricht worden in lokale gemeenten om genoemde transitie in kaart te brengen.. Met de opbrengsten van zulk onderzoek kunnen soortgelijke processen elders adequaat te begeleiden en bij te dragen aan een zorgvuldige praktisch-theologische doordenking.
23
Verder zal het Praktijkcentrum worden ingezet op het niveau van de begeleiding van processen op lokaal en bovenlokaal niveau. Transitie vraagt om organisatorische ondersteuning die méér biedt dan alleen procedurele agogische kwaliteiten. Toch is dit praktische niveau niet te veronachtzamen – indachtig het citaat van Jan Hendriks: “De uitspraak: ‘ik ben geen agoog, maar theoloog’, is geen deemoedige uitspraak, maar een smoesje”. De huidige aandacht voor geestelijk leiderschap impliceert op zijn minst dat de transitieprocessen gebaat zijn bij goede procesbegeleiding. Als onderdeel van deze aandacht voor processen zullen ook concrete producten en cursussen worden ontwikkeld en aangeboden. Ook op het vlak van visie en beleid zal het Praktijkcentrum haar kracht ontplooien. Het begeleiden van processen blijkt in de praktijk van de dienstverlening zeer nauw verbonden met de ontwikkeling van richting en doel voor een lokale gemeente. Tenslotte is ook onderzoek naar en verwerking van bestaand onderzoek (theoretisch en empirisch) van belang om het overzicht te krijgen en houden voor wat betreft de disciplines die in het Praktijkcentrum gebruikt worden, zoals theologie, (godsdienst-)sociologie, (godsdienst-)psychologie, en dergelijke. In alle programma’s zal gestreefd worden naar een optimale balans tussen deze vier aspecten. Bovendien wordt gestreefd naar een balans tussen advies en begeleiding gericht op (1) praktische ondersteuning en toerusting in de vorm van concrete producten; (2) begeleiding in het ontwerpen van de gewenste processen; (3) het verbinden van bestaand en nieuw (theoretisch en empirisch) onderzoek met de praktijk binnen de kerken.
1. Programma: Verbinding met de Bron
Centraal staat hierin vraag, hoe op persoonlijk en gemeenschappelijk niveau (individu en gemeenschap) de waarde van het lezen van de Bijbel plaatsvindt, en op welke manieren dit Bijbellezen bevorderd kan worden binnen de huidige culturele context. Vanuit het PC zal een aanbod ontwikkeld worden voor kerkenraden en kleine groepen ter ondersteuning van het bespreken van deze vraag. Er zal aanbod worden ontwikkeld voor gemeenten over verschillende dimensies van Bijbellezen en Bijbelstudie, toegespitst op betekenisvol spreken met en luisteren naar elkaar als gelovigen die met elkaar verbonden zijn in de wens en worsteling om het Woord van God goed te begrijpen en hanteren in het dagelijks bestaan. Daarmee grenst het PC zich tegen bijvoorbeeld een bijbelstudiebond die inhoudelijk bijbelstudiemateriaal ontwikkelt. Bij ons aanbod zullen ook de al bestaande producten rondom het geloofsgesprek worden gebruikt en/of herschreven. Ook zullen handreikingen ontwikkeld worden voor leidinggevenden binnen de gemeente om het gesprek over deze vraag op de agenda te zetten. Empirisch onderzoek zal gedaan worden naar de wensen die over zulk aanbod bestaan, welke vormen behulpzaam kunnen zijn bij de oefening daarvan en hoe gemeenteleden en gemeenten elkaar daarin kunnen bijstaan. Theoretisch onderzoek zal gedaan worden naar bestaande theologische en sociaalwetenschappelijke bronnen die daarbij behulpzaam kunnen zijn, waarbij kerkhistorische en systematisch theologische inzichten uit de geschiedenis van de kerk worden verwerkt. Met name de aspecten die vanuit de actuele culturele context om aandacht vragen zullen hierbij leidend zijn. Empirisch onderzoek zal gedaan worden naar de effecten van zo’n programma op omgaan met diversiteit binnen gemeenten. Verder zal het praktijkgericht onderzoek van Van der Horst/Malda naar het hanteren van narratieve inzichten en werkwijzen om tot persoonlijke toe-eigening van de Bijbelse inhoud een plaats krijgen in dit programma.
24
Aan de GH zal gevraagd worden theoretische reflectie daarop te bieden in de vorm van praktijktheorievorming over de vraag hoe gemeenten en gemeenteleden daarin praktisch toe te rusten. Hierbij kan aansluiting gezocht worden bij het promotieonderzoek van Meerveld naar allerlei vormen van catechetische toerusting aan jongeren, maar ook verdere toerusting na de catechese om te komen tot ‘zelfstandig geestelijk functioneren’. Theoretisch onderzoek zal gevraagd worden aan de TU voor wat betreft verschillende wijzen van Bijbellezen en –gebruik in de christelijke geschiedenis en voor- en nadelen van zulk lezen en gebruik. Aansluiting wordt ook gezocht bij theoretisch onderzoek naar het gebruik van hermeneutiek binnen de diverse vakgebieden dat de TU op dit moment in uitvoering heeft, waarvan de resultaten in 2014-2015 zullen worden gepubliceerd. Annex daaraan zal onderzocht worden of het mogelijk is dit programma te koppelen aan onderzoek naar preken en de betekenis van preken in het leven van gemeenteleden, zoals daarover eerste aanzetten zijn bij de GH (praktijkgericht onderzoek Van der Horst/Jorritsma) en de TU (als uitvloeisel van een verzoek van enkele predikanten om onderzoek te doen naar de betekenis van de preek voor versterking van het geloofsleven van gemeenteleden/onderzoek door homileten van de TU). Het leggen van de verbinding tussen de Bron en concrete mensen impliceert ook onderzoek en dienstverlening rondom het leren van en binnen de gemeente. Hoe kunnen christenen groeien in geloof, en hoe kan de kerk verantwoordelijkheid nemen voor dit groeiproces, zowel van jongeren, als van belijdende leden, als van toetreders? Hierbij moet gedacht worden aan catechese en andere vormen van onderwijs, maar het is ook breder dan dat. Allerlei manieren van leren van en binnen de gemeente kunnen hierbij betrokken worden, zoals kringen, kringleiderscursussen, toerusting van catecheten, de integratie van verschillende doelgroepen binnen de kerk en de daarvoor benodigde toerusting, de invulling van leerdiensten, het opzetten en doordenken van toerusting aan wie onderwijs geeft aan toetreders etc. Bovendien is in deze programmalijn plaats voor onderzoek en dienstverlening op het gebied van de relatie tussen kerk-zijn en kerkdienst. Kerken in de lijn van de Reformatie zullen zich in vormgeving en inhoud van kerkdiensten bewust zijn van de relatie tussen kerkdienst, cultuur en Bijbel. Empirisch onderzoek naar liturgie-beleving, plaats en waarde van muziek(stijlen), en de verwerking van dit onderzoek voor beleid en invulling van de eredienst vormen een belangrijk aspect van deze programmalijn. Daarbij is het noodzakelijk dat de breedte van de kerken in de traditie van de Reformatie in beeld blijft. Op deze manier zullen zowel lokale kerken in de mainstream van de reformatorische kerken, als experimentele (missionaire) vormen van kerk-zijn, als meer liturgisch-georiënteerde gemeenschappen in beeld kunnen blijven. Op dit onderdeel zal samenwerking en aansluiting met het Steunpunt Liturgie van de GKv gezocht worden.
2. Programma: Transitie en vormen van kerk-zijn
Het gaat hier om wat beschreven is over de vorming en continuering van de gemeente op het niveau van leven als gemeenschap, inclusief de aandacht die nodig is voor de initiatie (zowel van kerkelijke jongeren als van wie op andere manieren bij de kerk betrokken raakt) in de geloofsgemeenschap. Dit programma betreft ook aandacht voor de ontwikkeling van samenwerkingsverbanden op lokaal niveau die het eigen kerkverband overstijgen. De nadruk ligt in dit programma vooral op gemeenschapsvorming binnen de geloofsgemeenschap(pen). Sociaalwetenschappelijk en theologisch onderzoek zal gedaan worden naar wat een gemeente tot een geloofs- en levensgemeenschap maakt en welke factoren van invloed zijn op de continuïteit van gemeenschappen als geloofs- en levensgemeenschap en welke invloed andere christelijke geloofs- en levensgemeenschappen daarop (kunnen) uitoefenen. De relatie tot de huidige culturele context wordt hierbij nadrukkelijk meegenomen.
25
Het zal daarbij gaan om zowel empirisch als theoretisch onderzoek, zo mogelijk wordt daarin aangesloten bij onderzoek dat in andere universiteiten en hogescholen, dan wel praktisch-theologische onderzoekscentra uitgevoerd wordt. Te denken valt bijvoorbeeld aan het voorgenomen onderzoek uitgevoerd onder leiding van prof. dr. Nullens/ETF Leuven naar de relatie tussen morele identiteit, communio en missio, dat overigens ook raakvlakken heeft met andere programma’s van het PC. Te denken valt verder aan onderzoek uitgevoerd door het NCLS in de Nederlandse context (Erwich 2013) waarbij de continuïteit van gemeenten onderzocht wordt in relatie tot verschillende modi van het gemeentelijk functioneren. De ondersteuning op het terrein van jongeren en generaties die vanuit het Centrum-G en de GH werden gedaan zullen gecontinueerd worden en geactualiseerd op basis van de uitkomsten van bovenstaande (en andere) onderzoeken. Het instrument met als werktitel ‘Gemeente Diagnose Model’ dat door de GH ontwikkeld is zal hierbij worden ingezet en verder doorontwikkeld. De binnen het PC ontwikkelde materialen rondom ‘Diversiteit’ zullen verder worden uitgebouwd om in het kader van dit programma ingezet te worden in onderzoek en dienstverlening. De uitkomsten van het onderzoek van Deputaten Kerkelijke Eenheid zijn input voor de verdere begeleiding en theorievorming over samenwerking tussen geloofsgemeenschappen uit verschillende kerkverbanden. Vanuit het PC zal contact gezocht worden met DKE en hun samenwerkingspartners uit de CGK en NGK om te bezien hoe de uitkomsten van hun onderzoek nuttig gemaakt kunnen worden voor de ontwikkeling van beleids- en implementatie-instrumenten in situaties van kerkverband-overstijgende samenwerking.
3. Programma: Leiding geven in transitie
Het gaat hier om de combinatie van wat beschreven is over christelijk leiderschap, ambten en ander leidinggevend werk in de gemeente en concrete, lokale en regionale veranderingsprocessen. Waar de vorige programmalijn inzet op de transitie van vormen van kerk-zijn, betreft deze programmalijn het leidinggevende aspect hierbij. Immers: transitie vergt leiding en begeleiding, de aard en inbreng van de leiding stuurt de inhoud en richting van de transitie. Een programma zal worden ontwikkeld om leidinggevenden in gemeenten te ondersteunen bij de vormgeving van christelijk leiderschap en de begeleiding en sturing van gemeenten in situaties van transities en veranderende verantwoordelijkheidsverhoudingen tussen ambtsdragers en gemeenteleden. Het materiaal dat ontwikkeld is voor de toerusting van ambtsdragers (door Centrum-G), het nieuwe materiaal dat ontwikkeld is in de samenwerking met het diaconaal steunpunt (de nieuwe toerustingscursus voor diakenen) en recente publicaties over het functioneren van ambtsdragers (vanuit de TU en de GH) zullen daarbij als basismateriaal dienen. Theoretisch onderzoek zal gedaan worden naar opvattingen over christelijk leiderschap in relatie tot vraagstukken van transitie en continuïteit van de gemeenten. Daarbij gaat het om de integrale bespreking van praktisch-theologische ecclesiologie, godsdienstsociologie, leiderschapstheorie en transitiekunde. Een belangrijke dimensie hierbij is de kerkhistorie. Waar mogelijk zal onderzoek van TU masterstudenten hierin betrokken worden, waarbij empirisch onderzoek aanvullend ingezet zal worden. Empirisch onderzoek binnen gemeenten die experimenteren met nieuwe verhoudingen tussen de kerkenraad en de gemeente (of tussen de kerkenraad, bestuurscommissies en de gemeente) kan een rijke bron zijn om praktijkervaringen toegankelijk te maken voor andere gemeenten en theoretische reflectie en theorieontwikkeling. De dienstverleningsinzet van het PC zal aan dergelijk onderzoek gekoppeld worden.
26
Praktische begeleiding van kerkenraden en gemeenten in situaties van visievorming en transitie is altijd een onderdeel geweest van de dienstverlening van Centrum-G, TU en GH en zal gecontinueerd worden, waarbij rapportage over dit soort begeleidingen zelf een bron van gegevens moet worden om praktijktheoretische en wetenschappelijke reflectie en theorievorming te bevorderen.
4. Programma: Uitreikende gemeenschappen
Dit programma richt zich op de gemeente als uitreikende gemeenschap, naar binnen en naar buiten, in diaconaal en missionair functioneren. Het gaat hier om de verkondiging van het evangelie in woord en daad aan degenen die kwetsbaar zijn en degenen die het evangelie van Jezus Christus nog niet kennen. In dit programma wordt nadrukkelijk samengewerkt met het Deputaatschap Diaconale Zaken en het Diaconaal Steunpunt, alsook mogelijk met DKE. Ecclesiologisch-missionair en diaconaal-missionair onderzoek zal zich hier richten op de mogelijkheden om het evangelie te verkondigen door middel van directe evangelisatie en door middel van diaconale aanwezigheid van de gemeente in de samenleving, alsook naar de gevolgen die dit heeft voor gemeenten en gemeentestichting. Aangesloten wordt bij het promotieonderzoek van De Jonge naar ecclesiologische modellen in relatie tot gemeentestichting en de ontwikkelingen op het terrein van diaconaat (rapportage aan GDD uit het project Diaconaat 2020). Tevens wordt aangesloten bij de onderzoekslijn ‘missionaire gemeenteopbouw’ die door Wijma/De Jonge bij de GH wordt ontwikkeld en de onderzoekslijn ‘Reformed Traditions in Secular Europe’ die door Paas voor de TU is ontwikkeld. Het gaat hier steeds over combinaties van theologisch en sociaalwetenschappelijk onderzoek naar theorievormend onderzoek en handelingsgericht onderzoek, waarbij de uitkomsten van onderzoek direct teruggekoppeld kunnen worden naar de advies- en begeleidingspraktijk. Gezocht zal worden naar participatie van gemeenten die hier nadrukkelijk mee experimenteren, hetzij vanuit een primair missionaire optiek, hetzij vanuit een primair diaconale optiek. Tevens kan in dit programma aansluiting gezocht worden naar onderzoek gedaan vanuit het lectoraat Samenlevingsvraagstukken van de GH naar de consequenties van de transitie naar een participatiesamenleving (de WMO-werkplaats die aan de GH is toegekend, coördinator dr. M. JagerVreugdenhil) en de mogelijkheden voor kerken om in buurt- en wijkopbouw een eigen inbreng te ontwikkelen. De advies- en begeleidingsdiensten vanuit Centrum-G kunnen hierin gecontinueerd worden. Het instrument (werktitel) ‘Gemeente Diagnose Model’ zal hierbij worden ingezet en verder ontwikkeld. Een belangrijk aandachtspunt voor het Praktijkcentrum in dit programma is vanzelfsprekend het veld van het missionair gemeente-zijn. Op allerlei manieren worden gemeenten ondersteund in hun missionaire bewustwording en het uitvoeren van activiteiten op deze dimensie. De verbinding met het diaconale aspect van gemeente-zijn rond de diaconale presentie van de kerk in de samenleving, mede in relatie tot recent ingezet regeringsbeleid zoals rond de WMO en de participatiesamenleving. Onder dit missionair gemeente-zijn vallen dus niet alleen de zgn. gemeentestichtingsprojecten, maar ook het beschrijven van nieuwe experimenten waarvan de GKv Amersfoort-Vathorst één voorbeeld is.
5. Programma: Data en Trends
Als zesde programma zal de continue dataverzameling binnen de kerken worden uitgebreid en verfijnd, zodat ontwikkelingen op landelijk, regionaal en lokaal niveau gesignaleerd kunnen worden en thema’s naar voren kunnen komen waartoe voor de kerken nieuwe diensten kunnen worden ontwikkeld.
27
Met de TU wordt overleg gepleegd om de daar aanwezige data verder te mogen bewerken, om een model voor de systematische verzameling van kerngegevens te bouwen en in samenwerking een netwerk van contactpersonen op te zetten die deze data kunnen toeleveren, zonder aanvullende werklast voor scribae. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij bestaande datasystemen van de overheid en van andere kerkgenootschappen om vergelijking mogelijk te maken. Voor de uitvoering van dit programma zal gezocht worden naar aanvullende financiering om de ontwerpen aanloopkosten te dekken.
Schematische weergave
De samenhang in de programmalijnen kan als volgt worden weergegeven.
Focus: Koninkrijk van priesters in een proces van transitie 1. Verbinding met de Bron
2. Transitie en vormen van kerk-zijn
3. Leiding geven in transitie
4. Uitreikende gemeenschappen
5. Basisvoorwaarde: verzamelen en ordenen data en trends
28
Gegevens
Geïnterviewde sleutelinformanten Prof. dr. H. Selderhuis, hoogleraar kerkgeschiedenis TU Apeldoorn Prof. dr. M. te Velde, hoogleraar gemeenteopbouw TU Kampen Drs. C.T. de Groot, predikant NGK, docent NGP Ds. H.J.J. Feenstra, predikant GKV, lid moderamen GS Harderwijk Ds. J. van der Jagt, predikant GKV Ds. B. Luiten, predikant GKV Onderzoekers ‘Behoeftenonderzoek’ Mevr. Drs. A.M. de Jonge, theoloog, onderzoeker PC, docent GH. Dhr. Dr. J.H.F. Schaeffer, theoloog, onderzoeker PC en postdoc onderzoeker TU Kampen. Mevr. M. Mol, BSW, gemeenteopbouwwerker, adviseur PC. Dhr. H. Wijma, MLD, gemeenteopbouwwerker, adviseur PC, docent GH. M.m.v. Mevr. Dr. A. Kuijsten, postdoc onderzoeker Wageningen University Literatuur Ammerman, Nancy T. (et al.) (edd.); Studying Congregations. A New Handbook, Abingdon Press: Nashville 1998 Beek, A. van de; Lichaam en Geest van Christus. De theologie van de kerk en de Heilige Geest, Meinema: Zoetermeer 2012 Brouwer Rein et al. (eds.); Levend lichaam. Dynamiek van christelijke geloofsgemeenschappen in Nederland, Kok: Kampen 2007 Dekker, G., Stoffels, H.C.; Godsdienst en samenleving. Een introductie in dee godsdienstsociologie. Kok: Kampen 2006. Giddens, A.; Sociology. Polity Press: Cambrdige, 2009. Hauerwas, Stanley; Een robuuste kerk. De christelijke gemeente in een postchristelijke samenleving, Boekencentrum: Zoetermeer 2010 Heitink, Gerben; Een kerk met karakter. Tijd voor heroriëntatie, Kok: Kampen 2007 Hoek, Jan; Geroepen in een nieuwe eeuw. Geheim en missie van de gemeente, Boekencentrum: Zoetermeer 2008 Jong, Gert de; Doen alsof er niets is. Sociologische gevalsstudie over een kerkelijke gemeente als dynamische configuratie [S.l. : s.n] 2008 Kennedy, James; Stad op een berg. De publieke rol van protestantse kerken, Boekencentrum: Zoetermeer 2010 Plantinga-Kalter, Ingrid; De gereedschapskist van de gemeenteopbouwer. Een inleiding op gemeenteopbouw, Buijten & Schipperheijn Motief: Amsterdam 2009 Ward, Pete; Liquid Church , Paternoster Press: Carlisle, Cumbria 2002 Ward, Pete; Participation and Mediation. A Practical Theology for the Liquid Church, SCM Press: London 2008
29