Oecumenische Theologie Deel V Home Jan Thurlings Een Joodse en een Christelijke Messias? Een onderzoek naar de kenmerken van de Messias
Delen
Inhoudsopgave Voorwoord bij A A. Deel I JOSEPH KLAUSNER Onderzoekingen aan de hand van Joseph Klausner ´Der jüdische Messias und der christliche Messias´ (1938, Zürich 1943) en Isidore Epstein ´Judaism a Historical Presentation´ DEEL II GEZA VERMES Kritische bespreking van Vermes´ ´Jesus and the World of Judaism´ B. Messiaans bericht bij de wedergeboorte van Israel en roepingsbevestiging
INHOUDSOPGAVE Voorwoord A. DEEL I Joseph Klausner DER JÜDISCHE UND DER CHRISTLICHE MESSIAS Uitgangspunten 1. De joodse en christelijke messias 2. ´Dienendes Gefäß der Gottheit´ De Joodse Messias volgens Schrift en Traditie Eigenschappen van de Messias 3. Isidore Epstein Het boeten van de Knecht 4. Overeenkomsten tussen de Joodse en Christelijke Messias Benadering van Jezus´ zelfverstaan De Messias Welke overeenkomsten zijn er tussen de Joodse en de Christelijke Messias? 5. Bespiegelingen over de term ´dienendes Gefäß der Gottheit´ DEEL II Geza Vermes JESUS AND THE WORLD OF JUDAISM APPENDIX. Commentaar bij samenvatting van Geza Vermes ´Jesus the Jew´ B. Messiaans bericht bij de wedergeboorte van Israel en roepingsbevestiging
Voorwoord Het onderhavige onderzoek (twee delen) strekt zich uit tot enkele analyses, die Joseph Klausner, Isidore Epstein en Geza Vermes gemaakt hebben i.v.m. eventuele verschillen tussen het Joodse en het Christelijke Messiasbegrip, resp. Messiasbegrippen. Ik zal aantonen, dat dit al te eindige perspectieven erop betreft, o.a.. a) Dat Klausners samenvatting in de definitie van de Messias als ´dienendes Gefäß der Gottheid´ niet wezenlijk verschilt van ´degene in wie de volheid der Godheid lichamelijk woont´ en dat er in het christendom niet van enig ditheïsme sprake is, laat staan tritheïsme. b) Dat Jezus Messianaat en de wederoprichting van het politiek Israel niet te scheiden grootheden zijn en dit een eis is aan de vervulling waarvan niets ontbreekt. Het onderstaande zijn eigenlijk leesverslagen. Deze commentaren zijn niet zozeer hoofstuksgewijze afhandelingen, waarna men vervolgens kan overgaan naar het volgende hoofdstuk, als wel opstellen, min of meer per thema bijeengevoegd. Herhalingen functioneren zo ´pour mieux sauter´. Bij mij heerst na deze analysen verbazing over het feit, dat er van zowel christelijke als joodse zijde zoveel bij elkaar over het hoofd gezien is, waardoor het vinden van elkaar ernstig getraineerd geworden is. Waarom is dit niet eerder ingezien? Ik was erbij, toen Lea Dasberg tijdens een bijeenkomst van Joden en Christenen n.a.v. het feit dat geschiedenisleerboeken wel veel geven over de klassieke Oudheid, maar Israel er daarbij maar bekaaid vanafkomt, uitriep: ´Wij hebben toch wel meer met elkaar te maken dan die hele Grieken en Romeinen!´, waarop de zaal in een donderend applaus uitbarstte, tot ongelovige verbazing van de op het podium aanwezige rabbijnen. Hoever dit met elkaar te maken hebben gaat moge uit het onderstaande blijken. Ga naar inhoudsopgave
DEEL I JOSEPH KLAUSNER. DER JÜDISCHE UND DER CHRISTLICHE MESSIAS Uitgangspunten Joseph Klausners artikel ´De Jüdische und der Christliche Messias´ is daarom zo belangrijk, omdat het oecumenisch is. Het is een poging tot inventarisatie waar het bij het chistelijkjudaïsch verschil nu eigenlijk om gaat. Daarmee heeft hij ons een kompas en handvat gegeven tot verificatie en falsificatie. Alhoewel Klausner een zeer gezaghebbende persoon was, had hij niet het alleenvertegenwoordigingsrecht voor Israel, hetgeen mij te duidelijker was vanwege de afwijkende Messiasbeelden die Isidore Epstein, en Geza Vermes presenteren en in het licht van het onderzoek van J.J. Brierre-Narbonne. Dit maakt, dat het onderhavig Messiasonderzoek geen neutrale start maakt, maar ter nadere verificatie berust op de volgende uitgangspunten: · De Messias is Gods eigen Spruit (voortspruitsel) · De Messias ondersteunt allen (behalve die verloren gaan) · Hij sterft ten bate van allen · God heeft Hem lief als Zijn eigenste ´charakter´ · De zin van dit alles wordt duidelijker, wanneer de Messias komt. Dit laatste wil echter niet zeggen, dat we maar lui moeten afwachten, maar juist, dat we herkenningspunten moeten aanscherpen, willen wij Hem te kunnen verwelkomen. Daarom is een vergelijking tussen Messiasprofetieën en het nieuwtestamentisch Christusbeeld iets wat we bepaald niet moeten nalaten. Daarom ook gaat het aan het volgende te doen: 1) Joodse geloofseisen inwilligen, 2) Karikaturen corrigeren, 3) Parallellen uitmeten 4) Nagaan of er sprake is van bevestiging, wat het Messiasbeeld betreft, van iets wat te vermoeden is van beschreven voorzegde functies, en omgekeerd of door Christus aan deze normen van het Joods Messiasbeeld, voldaan wordt. Totnogtoe ontkenden de partijen dit wederzijds, maar in dit onderzoek zal blijken, dat wij door welingelichtheid elkaar zo kunnen naderen, dat ik niet inzie wat ons nog langer zou moeten scheiden, wanneer wij in geloof Gods gangen naspeuren.
1. De Joodse en Christelijke Messias De vraag waar het om gaat Omwille van de waarheid achter het messiaanse visioen kunnen wij ons de vraag stellen: Zijn de joodse en de christelijke Messias wel zo verschillend als gedacht wordt? Van al het onderstaande is het de bedoeling dit nauwkeurig na te gaan. Wij beginnen met een eerste lezing van Klausners uiteenzetting. De joodse Messias Waardoor wordt de Joodse Messias gekenmerkt? De dagen van de Messias De verschijning van de Messias vindt plaats in de tijd. Klausner spreekt over: ´de dagen van de Messias´. Hierbij nu komt het voor alsof hierin alles in één keer plaatsgrijpt, b.v.:: De Messias roeit de afgodendienst uit (pg.8). Toch blijkt dit allang begonnen te zijn. B.v. de Arabieren en anderen, die nu moslims zijn, zijn sedert eeuwen geen afgodendienaars meer. Dus de Messias moet al aan het werk zijn. Of betekent deze functie soms, dat hij pas na voltooiing hiervan verschijnt? Maar eerst dit: Is de Messias symbool of persoon? Klausner zegt (p.10): ´Bei Deuterojesaja und bei Daniel ist der Messias überhaupt keine Persönlichkeit, sondern er ist das Volk Israel in seiner Gesamtheit.´ Als dit zo is, is de Knecht des Heren, die Israel verzamelt, (deutero-Jesaja´s tweede Knechtprofetie, Jes. 49, 5) op zijn minst raadselachtig. Daarom, mede omdat sommigen de identiteit van Messias en Knecht ontkennen, gaan wij puntsgewijs na: · De Messias is een gestalte, de Knecht is een gestalte. Er is verschil. · De Knecht is het licht der volkeren. · De Knecht brengt Israel terug. De Knecht, Israel, lijdt. De Knecht is kern van Israel: de verzamelaar en het licht. Áls Messias sticht Hij het messiaanse rijk ín Israel, vanuit Israel (Jes 42, 6/49, 7). Zijn bijdrage tot het verzamelen van Israel lijkt voltooiend. Is de Messias symbool, dan is Israel-in-volkomenheid zowel Knecht als Messias · Dat het Knechtschap op één persoon valt, die ook Messias is, is logisch niet uitgesloten, maar het zou daarvoor wenselijk zijn, dat er in de profetie een aanduiding van bestond. Op abstract niveau is daar de identiteit van de Knecht en Israel. Geldt deze überhaupt voor de Messias, ook dan is deze eenheid uit de Bijbeltekst in dit licht duidelijk. Is het een individu, vroeger en nu ook nog vaak aangenomen? · Er is reden om aan te nemen, dat de Knecht behalve identiek met Israel er ook weer van onderscheiden is: Hij brengt immers Israel terug. Of is de Knecht alleen maar terugbrengend misschien individu? Wie is dit bij de laatste terugkeer dan geweest? Theodor Herzl, Chaim Weizmann? Willekeurige invullingen. Of brengt kern-Israel de overigen terug? In de zin van de ene groep de andere? De zionistische organisaties de immigranten? Israel brengt Israel terug. Jes 49, 4 zegt immers duidelijk: ´Gij zijt Mijn Knecht, Israel.´ Maar het onderscheid tussen Israel verzamelend en Israel verzameld wordend is hoogst merkwaardig. · De sleutel tot het verstaan van deze raadselachtigheid ligt in de ontwikkeling van de feiten. Deze vullen als het ware de tekst in.
Hoe kan het ook anders? De toekomst vult de profetie in. Nu kun je uit de profetie het criterium halen van wat te gebeuren staat, maar dit heeft altijd qualitate qua een enigszins minimaal, laat ik zeggen opgevouwen, karakter. Het zich bewaarheidende zal eraan moeten voldoen. Maar wat zich zal invullen is niet tot in alle details van tevoren traceerbaar. Er is een gedaante. Of ´Knecht´ en ´Messias´ op dezelfde persoon terechtkomen, daarvoor bieden die convergente beelden een mogelijkheid. Of het zo is of niet zo is zal in ieder geval eenvoudigweg moeten blijken. B.v. Petrus zegt (Handelingen 2, 27), dat Jezus verrezen is en dat daarin de betekenis blijkt van dat ´Gods Heilige de groeve niet zal zien´, maar omgekeerd was dit op grond van deze tekst alléén niet te voorspellen. In het algemeen zal men aan een verrijzenis aan het einde der tijden hebben gedacht. Het enige wat de Knecht zelf zal moeten doen (vanuit de criteria) is zich de Messias te tonen in de dood overwinnen - wat over Knecht persóónlijk geschreven staat (Jes 53:10) - annex de voorbode te zijn van de opstanding der doden en in Israel regeren, zodat Hij en Israel met hem het Licht der wereld is. Voordat de Messias de troon beklimt, zal Israel teruggevoerd zijn? Waar staat dat eigenlijk? Wat er staat is, dat Hij zal regeren in een hersteld Israel. Nu beduidden Jezus´ laatste woorden (Hand 1:6,7), dat dit herstel inderdaad zou plaatsvinden en gaven aan, dat hijzelf hierin de hand zou hebben. Dat Hij al eerder de troon kan beklimmen en wettig vorst kan zijn (gezalfd door God) is mogelijk. Dat Hij in Israel zal regeren kan dan als Israel Hem verwelkomt. · De Messias als aangeduid is niet onmiddellijk zichtbaar God als in de christelijke geloofsbelijdenis, de Knecht als aangeduid is niet onmiddellijk zichtbaar God. Maar het God belichamen, wat Klausner noemt ´vat der Godheid´ zijn, is voorwaarde voor het zijn van Knecht. Wie zal anders andermans schulden kunnen dragen?, aldus hebben de evangelisten het begrepen. Aanduiding van de Messias als ´Machtige God´ (Jes 9, 5) is op zich analoog. De invulling door de feitelijke zelfopenbaring van Christus, als hij nergens door de mand valt, schept duidelijkheid. Maar de voorwaarde waaraan Hij moet voldoen is afleidbaar uit de beschreven functie. Die analogie moet zodanig zijn, dat de Messias het goddelijke belichaamt: zo betekent ´Machtige God´ (Jes 9, 5) niet: God-bij-wijze-van-spreken, maar alle goddelijke volmacht is in de Knecht. Hier blijkt de identiteit die aan de Messias werd toegekend. · Klausner zegt, dat de Messias zelf Israel zal terugvoeren. Dus is er een sterke samenstand met de Knecht. Het is duidelijk: In het Jodendom is er een zeer sterke traditie van identiteit van Knecht en Messias. Aardsheid versus abstractheid Philo van Alexandrië zegt, dat de Messias gekenmerkt wordt door lichamelijke kracht (p. 11), tot genoegen van Klausner. Dit doet wat hellenistisch aan Nu spreekt Bach van ´Fürst des Lebens, starker Streiter´ (paaskantate) en ´der Held aus Juda siegt mit Macht´ (Johannespassion), hetgeen wat Germaans aandoet. Nu zegt Klausner, dat het bij ´Messias´ ´in Sprache Kants´ gaat om ´ein Grenzbegriff des Menschen´. Hierop moet ik antwoorden: maar een norm heeft als zodanig geen substantialiteit. Een ideaal moet, zo bekeken, slechts hoe langer hoe meer asymptotisch verwezenlijkt worden. Er zal evenwel niet zijn wat er niet is. Het aardse karakter van de Messias blijkt (12) ook uit de uitleg van ´Himmelreich´: Gods rijk op aarde. Bach, een eminent christelijk getuige, spreekt dan over: ´Beglückte Herde, Jesu, schaffe, die Welt ist euch ein Himmelreich´ (kantate ´Du Hirte Israel). Dus onchristelijk is dit allerminst.
Komt de Messias ineens? Klausner: ´Das Himmelreich wird am Ende der Tage kommen.´ Dus dit is het antwoord op mijn vraag boven naar aanleiding van de dagen van de Messias. De volgende vraag is nochtans: Gebeurt dit in één klap? (13): ´Der Messias wird zwar zu den drei Dingen gerechnet, die kommen ohne das man daran denkt.´ : ‘Plotseling komt de Heer tot Zijn tempel’ (Maleachi) Komt het rijk van de Messias dus opeens? Hij verlost Israel van de ballingschap en van de knechtschap. Hiermee is Hij al begonnen, dus alweer volgt hieruit: Hij moet er al zijn! Dit blijkt ook uit (13) ´die Wiederbelebung der Sprache´: het Hebreeuws is al hersteld. (14) ´wenn die Vorbereitung der Geschlechter vollendet ist, und der Messias imstande sein wird zu kommen.´ : Hij is nog niet gekómen in Israel. Dit laat open, dat Hij toch al de troon bestegen kan hebben en zo de hand heeft in de wederopstanding van Israel. Theodor Herzl werd niet in onbelangrijke mate gemotiveerd door een jeugddroom waarin hem de Messias verschenen was. De christelijke Messias Een belangrijke vraag aan de christenen van Joodse zijde is: (15) 1) Verlost de Messias slechts van het geestelijk kwaad? Maar onze goede en boze werken hebben hun neerslag in de maatschappij. Dit leert ook de bevrijdingstheologie. Het gaat om de vervulling van de Tora, in de zin van ware godsdienst überhaupt, ook van niet-Joden (Dekaloog). De christenen hebben deze maatschappelijke consequentie nooit ontkend, maar nooit zo omvattend opgevat. Men kende een aantal maatschappelijke deugden, richtte zich op het verzachten van onrecht en bouwde ziekenhuizen, verzorgde onderwijs etc., maar het veranderen van de wereld in programmatische zin werd het prerogatief van seculiere stromingen, doch in deze maalstroom lieten christenen zich niet onbetuigd. Het protestantisme benadrukte enkele liberale en sociale deugden. Het katholicisme had een eigen sociale leer, die veeleer dan programmatisch te zijn een kool (kapitaal) en een geit (arbeid) trachtte te sparen en die iets weg had van aanbevelingen. In feite heeft het in de godsdienst te gaan om het realiseren van een rechtvaardige wereld. Wij zagen reeds wat Bach zei over een wereld die voor u een hemelrijk is en een katholiek gebed tot de Heilige Geest zegt: ´Gij zult het aanschijn der aarde vernieuwen´ en door wie moet dat dan anders zijn dan door ons, mensen De lutheraanse tweerijkenleer (een wereldlijke en een geestelijke ordening) mag niet wegnemen, dat de wereldse ordening door de Geest van de Tora getoetst moet worden. Geloof kan echter niet opgaan in politiek, anders ware godsdienst geen godsdienst. 9. Klausner zegt, dat, anders dan de Christelijke, de Joodse Messias verlost van politiek en materieel kwaad. Nu doet Jezus Christus dit wel degelijk. Het is echter inderdaad vrij laat volmondig door christenen erkend. In R.K. katechismussen verscheen pas in de jaren vijftig ´wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor hier en hiernamaals gelukkig te zijn´. Het R.K. Tweede Vaticaans Concilie erkent als doel ook de algehele emancipatie van de mensheid. Er heeft evenwel altijd een christelijke sociale leer bestaan. Een zeer consequente vormgeving van een christelijke sociale gemeenschap treffen wij aan in de tijd van de Handelingen der Apostelen. 2) De Messias verlost het land en volk van Israel en daardoor de wereld (I), zegt Klausner. A) Jezus Christus is volgens het Nieuwe Testament voor Israel gestorven (Hand 5:31) en daardoor voor de gehele wereld. Het Johannesevangelie zegt, dat Kajafas, zeggende: ´Het is
beter, dat één mens sterft voor het volk’ naar waarheid profeteerde in zijn functie van hogepriester van het jaar, waaraan te toevoegt: ‘en niet alleen voor het volk, maar om ook de verstrooide kinderen Gods bijeen te vergaderen’ (Jo 11, 52). Paulus zegt, dat ´ook zij (Israel) (nu) ontferming ondervinden´ (Rom 11, 31). God krijgt over Zijn roeping geen berouw, ´zij zullen worden gered´, de verharding van Israel ´was´ gedeeltelijk. Uit de Paulustekst (Rom 11) blijkt verder, dat Gods heil eerder naar de Joden is gegaan, en nu de joden en de heidenen gelijk zijn komen te staan in ongehoorzaamheid, het heil naar de heidenen gaat. Paulus waarschuwt dezen zich niet op de borst te kloppen, maar te vrezen: ´Indien God de natuurlijke takken (Israel) niet (voor weggebroken worden) gespaard heeft, zal Hij ook u niet sparen.´ Voor wat Paulus hier zegt over de verharding van een groot deel van Israel en voor wat betreft zijn ballingschap, de andere kant hiervan is, dat Jezus Zijn Nieuw Verbond is aangegaan met Israel het eerst, alle aanzittenden aan het Pascha-Avondmaal waren Joden. Jezus begaf zich primair tot Israel, en de apostelen en predikers waren aanvankelijk uitsluitend tot Israel gezonden. Handelingen 5:31 zegt het nog sterker: ´Hem heeft God door zijn rechterhand verhoogd, tot een Leidsman en Heiland om Israel bekering en vergeving van zonden te schenken.´, uiteraard niet tevergeefs, immers voor de wel gelovigen, maar aldus evengoed voor de voorwerpen van Zijn ontferming als bedoeld Rom 11, 31 waarover wij net spraken. Paulus vervolgt aan de christenen van Rome: ´Want gelijk gij eertijds aan God ongehoorzaam waart, maar nu ontferming hebt gevonden, zo zijn ook dezen nu ongehoorzaam geworden, opdat door de u getoonde ontferming ook zij thans ontferming zullen vinden.´ (Dit ´thans´, Gr. ´nun´, ontbreekt in sommige teksten; ik kan het maar op één manier uitleggen: zij delen verborgen in de thans aan u betoonde ontferming, gezien dit alleen nú quitte spelen). Uit de rest van het evangelie blijkt: schuldig ongeloof, niet wíllen zien wordt altijd gestraft, desalniettemin gaat Gods ontferming door. D.w.z. de joodse ballingschap was in aanvang weliswaar een straf voor ongeloof, maar deze pelgrimage kreeg meteen heilsbetekenis voor de gehele mensheid. Hun lijden werd een boeten, niet meer voor zichzelf, want een latere generatie kan wel moeten boeten, soms onvermijdelijk, voor wat een eerdere heeft aangericht, maar dit is alleen een straf voorzover zij schuldig is aan hetzelfde als de eerdere, anders is het geen straf, maar op mystieke wijze, als Knecht, een boeten voor anderen. Dubbelzinnigheid van boeten en boeten vinden we, door Jezus profeterend geduid, in Mt. 23, 35: ‘Opdat over u kome al het rechtvaardige bloed, dat vergoten werd op de aarde, van het bloed van Abel, de rechtvaardige, tot het bloed van Zacharias, de zoon van Berekja, die gij vermoord hebt tussen het tempelhuis en het altaar’, want Jeruzalem kon onmogelijk schuldig zijn aan het vergieten van alle onschuldig bloed, zelfs dat van Abel: het gestraft worden voor eigen bloedvergieten vloeit samen met het onschuldig boeten voor de misdaden van anderen. En ten tijde van Jezus´ dood kan men niet degenen die buiten het voornemen gestaan hebben om hem gekruisigd te krijgen van bloedvergieten beschuldigen (aan de andere kant is het verkeerd alle schuld van de kruisiging alleen op de Romeinen te schuiven.) Dus: Israel leed door de eeuwen voor anderen op mystieke wijze. Verder: De mensheid heeft op vele wijzen van Israel geprofiteerd, van Jezus (alleen al de massale verbreiding van de ideeën van vrijheid, gelijkheid en broederschap is aan Hem te danken, ideeën die op christelijke bodem tot wasdom kwamen, zij het deels langs geseculariseerde weg), Marx (zij het deels fataal geradicaliseerd, ik denk aan het Communistisch Manifest); op beiden wordt een schaduw geworpen door slechte vruchten, die als slechte vruchten niet het zaad zijn van het goede van de eerste en het goede in de tweede (ik denk hier aan het gematigde programma van de Eerste Internationale).
2) De Messias verlost het land en volk van Israel en daardoor de wereld (II). B. Christelijk vertaald is dit: Waar de mensheid met Christus als eerste geschapen is in Christus, met het oog op Christus, zo is ook de Exodus in, op grond van, Christus bewerkstelligd (getuige b.v. I Kor 10, 5). Deze heeft voorts de mensen van de afgodendienst afgeholpen. Heden herstelt God Israel politiek tot getuige voor Hem ter universele, ook materiële verlossing. Vrijheid, gelijkheid en broederschap zijn als werkzame idee over de wereld verbreid middels grondlegging door Jezus Christus in het algemeen en door medewerking van vele Israelieten (en christenen en hun afstammelingen) in het bijzonder. Jezus Christus is zelf werkzaam. Hij stierf volgens Johannes voor het volk en voor de verstrooide kinderen Gods, naar de ongewilde profetie van Kajafas (Jo 11:50). En Paulus zegt, dat waar heidenen en Joden nu gelijkstaan in ongehoorzaamheid en gehoorzaamheid God Zich over beide ontfermt (Romeinen). Israel is niet gevallen om te blijven liggen. Nu de heidenen afvallen en niet weinig Joden verifiërend bezig zijn, treedt er opnieuw gelijkheid op. Tijdens Paulus viel Israels zich doorzettende ongehoorzaamheid samen met de zich doorzettende gehoorzaamheid der heidenen, nu is er een beweging andersom, zo is mijn conclusie. Israels rol in ballingschap was, nadat een rol was uitgespeeld, een andere, zeer smartelijke, doch uiteindelijk zeer fertiliserende rol. Maimonides bemiddelde mét de Islam ten bate van het monotheïsme. Het optreden van Marx had onze zedelijk/materiële verlossing op het oog (met gedeeltelijk resultaat). Ook in de volgende zin kan men zeggen, dat het heil tot ons is gekomen door het verloste Israel: Door het tot geloven in Jezus uitverkoren deel, met name door de apostelen en oudste evangelisten, Israelieten, is het heil in Hem tot de niet-Joden gekomen. Tenslotte kun je zeggen, dat naar christelijke gezichtspunt Jezus door Zijn lijden en sterven voor Israel en de mensheid, als Zelf zijnde Israel, de mensheid verloste (dus wel: ´dadurch´). Maar heeft Hij ook het lánd Israel verlost en daardoor de mensheid? Paulus leert (I Kor 10) zelfs, dat de Messias reeds in de Exodus met Israel meetrok. Luisteren wij naar wat Isidore Epstein zegt: ´Voor de profeten blijft het herstel der politieke zelfstandigheid steeds de onmiskenbare voorwaarde voor de komst van de Messias´ (p. 68) en vervolgt: ´De Messias is zelf een afstammeling van David, die de davidische troon opnieuw zal oprichten.´ Dit is zonder twijfel de reden, waarom Jezus´ discipelen Handelingen 1:6 vragen: ´Heer, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israel.?´ , waarop Jezus dan antwoordt: ´Het is niet aan u tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan zich gehouden heeft.´ Christus´ bevrijding is dus niet zonder de bevrijding van Eretz Israel, dit als onderpand en hoop op de reeds plaatsvindende bevrijding van de mensheid. Dus: Het uitstel van de bevrijding van het land door de Messias was geen afstel, gelijk in de Exodus van onze dagen o.a. in de jeugddroom van Herzl (en in een annonce die mij onder ogen is gekomen, zie deel B) gebleken is. Als nu de Messias de zelfstandigheid van Israel herstelt, dan behoeft deze voorwaarde nog geen voorwaarde-vooraf te zijn, noch volgens Epstein, noch volgens Jezus. Jezus ontkent deze binding dus niet, integendeel. Epstein vervolgt: ´Deze nationale roeping (deze term past zeer wel bij het net aangestipte uitstel) is geen doel op zichzelf. Zij staat in dienst van een algemeen-menselijke roeping betreffende de bekering van alle volkeren en hun eendrachtige dienst aan God. Zo wordt het messianisme een bepaald ontwikkelingsstadium dat bevorderd wordt door zijn historische banden met het hoogste ideaal van het godsdienstige leven.´ Welke christen zal dit ontkennen? Het gaat echter aan dit niet slechts geestelijk, maar praktisch op te vatten. ´Het hoogste ideaal van het godsdienstig leven´ is natuurlijk op de eerste plaats de Messias-Zelf in zijn historische zelfpresentatie, met uiteraard met Hem verbonden zijn messiaans programma dat als fundamenteel inhoudt de vervulling van Israels nationale roeping
en verwezenlijking van Israels nationale zelfstandigheid. Epstein vervolgt: ´En wordt de Messias bij voorkeur opgevat als het symbool van Israels taak als de Knecht des Heren.´ Dit is zeker Israels taak, maar het is Israel bij uitstek, die Israel verlost, voor Israel lijdt, en die de taak van de Knecht des Heren zonder meer volbrengt en daarom houd ik mij met Klausner aan één Persoon, die dit vermag. Epstein gaat verder: ‘De Messias heeft een taak als Knecht des Heren, meer dan als een menselijke persoonlijkheid van koninklijken bloede met nationale antipathieën en politieke ambities.´ Daarom zegt Jezus dan ook: ´Koning ben Ik, maar mijn rijk is niet van deze wereld´ Waarom stelde Hij het ´herstel van het koningschap voor Israel´ dan uit?, zo mag men vragen. Jezus antwoordde op de vraag hiernaar met: ´Het is niet uw zaak de tijden en gelegenheden te weten waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft.´ (Hand 1:6) Intussen is het in christelijke ogen duidelijk, dat God en de Messias hebben gerealiseerd wat hier beloofd werd, al is deze belofte als hier gedaan christenen nauwelijks als zodanig opgevallen en is hun gangbare Messiasbeeld daardoor defectief. In het Evangelie is het tegendeel van het herstel te zien: de nationale ondergang van toen is ten dele een strafgericht voor de afwijzing (niet de terdoodbrenging, die maar door een betrekkelijk kleine groep werd geïnstigeerd!n1) van de Messias die tot Israel gezonden was, ten dele een deelnemen aan zijn rol van de lijdende Knecht, getuige Mt 23, 35. Als Jezus de Messias is, had Hij dan, zo Hij niet was afgewezen, Israels koningstroon, d.w.z. nationale zelfstandigheid tot uitoefening van Israels roeping dan hersteld?, is een vraag die men kan stellen. Maar in feite is dit net zo´n dwaze vraag als: ´Kan de mensheid wel met het oog op Christus geschapen zijn? Als Adam niet had gezondigd…´ Wij moeten volstaan met te constateren, dat all in the game van Gods voorzienigheid is. Maar dat positief het uitstel in causaal verband staat met de afwijzing is voor christenen een feit. Hiermee houdt dan ook verband, dat nu Israels nationale zelfstandigheid hersteld is, de Messias tot de zijnen, die hij nu eerst door Gods Geest bereidwillig maakt, daadwerkelijk, onafgewezen, zal komen. Voor dit komen is het herstel van de politieke zelfstandigheid voorwaarde-vooraf. 3) ´Woher kann nur ein solcher Wille kommen, der Leiden und Tod über einen Schuldlosen bringt?´ (16). Dit is met Israel als zodanig ook gebeurd, met name in de tijd dat Klausner dit schreef. Christelijk is: Waar Jezus Christus één met God is, wil God, die Zelf onlijdelijk is, in Hem boeten, op andere wijze kan niemand voor een ander boeten. Maar Klausner laat het op pag. 16 open. Klausner tekent hier geen tegenstelling met de Joodse Messiasopvatting. Hij zegt slechts: ´Eine Stütze für den Glauben, daß der Messias für die Sünden anderer leide, wurde in Jesaja, Kap. 53 gefunden, welches nicht auf das verfolgte Volk Israel gedeutet wurde, sondern auf das Leiden des Messias: Und er trug die Sünden vieler.´ Paulus´ leer is, dat overal waar onschuldig geleden wordt, dit in Christus voor anderen is (Kol:1-24, Rom 12, 26). In het licht van het voorafgaande en in het licht van de christelijke traditie behoren alle mensen van Gods welbehagen tot Gods (onzichtbare) Kerk, Christus´ Mystieke Lichaam, waarvan de leden deelkrijgen aan het lijden van Christus. Dus zeker lijdt de Knecht daar waar een concentratie van onschuldig lijden is. Zo is het helemaal niet onchristelijk in de Knecht Israel te zien, dat mystiek lijdt met Christus, Israel bij uitstek, de Knecht in hoogsteigen persoon. Penderecki was terecht van hetzelfde gevoelen. Er zijn veel parallellen in de Tenach tussen de Knecht en de Messias. De rabbijnse literatuur kent de lijdende Messias. Ook voor Isidore Epstein is de Knechtgestalte Messiasgestalte, maar de identiteit zal toch het best worden bewezen door de uitkomst van de profetieën. 4) ´Der Messias ist gewiß von den Toten auferstanden (volgens de christenen), Jesus war also kein Sterblicher wie die anderen Menschen.´ : Hij is wel net zo sterfelijk, maar na zijn dood is hij opgestaan, en dit doen wij toch ook,
uiteindelijk? (En als de Qurân leert, dat men dacht, dat Jezus, de Messias, stierf, dan bedoelt deze nog niet Jezus´ dood te ontkennen, maar dat men dacht, dat men Hem geliquideerd had, maar wat in de Verrijzenis anders uitpakte). ´Steht auch der Messias (christlich) in einer ganz besonderen Art Gott nahe.´ Zoals ook de Joodse Messias op bijzondere wijze. Maar hier is het deze specifieke wijze. Dit is niet expliciet de Joodse Messias. Tenzij deze gelijk blijkt te zijn aan Davids ´Vrome´ (Ps. 16, 10) of Jesaja´s Knecht (Jes 53, 10), die dan juist in aangeduide overwinning op de dood zijn koninklijke triomf blijkt te hebben. Of wat betreft het lijden en sterven van Jezus: tenzij Christus, één met God, als stervend én opstaand juist zijn triomf blijkt te hebben. ´Der Held aus Juda siegt mit Macht´ (Bach). Dat Jezus door de opstanding geen sterveling zou zijn is wel een zeer vreemd misverstand! Uit de premisse volgt niet de conclusie dat Jezus geen sterveling was. Dan zouden die andere verrezenen ook geen sterveling moeten wezen. Alleen volgt eruit, dat Jezus´ lichaam zeer kort in zijn graf is geweest. Duidelijk is hier wel, dat volgens Joodse opvatting de Messias/Knecht sterft én opgewekt wordt, en allen met Hem. Het enige verschil is, dat de tussentijd door Joden en Christenen kort opgevat wordt resp. is, maar aan Christenen veel langer is gebleken dan ze het opvatten. Dit verschilpunt is dus gegroeid als gevolg van het feit dat Gods programma (mogelijk) ruimer is dan wij denken. God bepaalt hier wat lang of kort is. In ieder geval moet in deze tussentijd de mensheid de komst van de Messias voorbereiden, afgeholpen worden van de afgoderij enz. Wat is er nu eigenlijk voor écht verschil? Dat is dat de Messias Israel terugvoert naar zijn land. Christelijk gesproken is het zo, dat als de Voorzienigheid deze terugkeer op de vastgestelde tijd bewerkstelligt - en vele Christenen zien deze terugkeer als providentieel -, dan is, vanwege het trinitarische karakter van God het ook de Messias, die vanuit het verborgene opereert. En: als de zes miljoen met Christus gestorven zijn, of, wat hetzelfde is, Christus met hen, dan is dit nogmaals de vervulling van Jo 11, 52,53 ´om de verstrooide kinderen Gods bijeen te brengen´ en dit nu letterlijk. En de Holocaust, het massale offer, vormde de rechtvaardiging van, en met álle antisemitisme, de stoot tot de terugkeer. Dat de Messias als verhemeld aards wezen vanuit het verborgene opereert blijkt nog uit iets anders dat ik in de loop van dit boek zal vermelden... Op de dagen van de Messias volgen de dagen van ´die Wiederbelebung der Toten´. Ziet men in de christelijke Messiasopvatting niet een te grote tijdsspanne tussen het optreden van Jezus Christus en de ´wederopstanding des vleses´? De tijdsduur bepaalt God: men mag het christelijk tijdvak toch niet afzeggen, dat ze wat de Christenen betreft het tijdvak van de Messias waren? Maar er is meer. Mattheus meldt het volgende wat door velen schouderophalend wordt afgedaan, door anderen voor symbool uitgegeven, door weer anderen beschouwd als ingevoegd om het verhaal aan deze Messiasverwachting te laten voldoen. Maar een ´vaticinium ex eventu´ kan het niet zijn, want er wordt nergens naar enige oude voorspelling verwezen, wat een Mattheus zeker gedaan zou hebben. Hij vermeldt 27, 52, dat vlak na Jezus sterven de graven opengingen en de lichamen van vele ontslapen heiligen werden opgewekt. En zij gingen uit de graven na Jezus´ opstanding en kwamen in de heilige stad, waar zij aan velen verschenen. n2 Men kan niet zeggen, dat de christelijke leer - volgens het christelijk geloof is de Schrift hier toch de beste weergave van - zo´n afwijking vertoont anders dan als een temporisatie van de gang van zaken, die duidelijk wordt, voor de Jood en voor de Christen, naarmate de verwachte zaken hun beslag krijgen. Ze worden ontplooid zonder dat de verwachting geweld wordt aangedaan. Alleen zullen wij onze menselijke begrippen van ´kort´ en ´lang´ moeten aanpassen. Maar God doet altijd wat Hij beloofd heeft. Waarom de Messias ten opzichte van de rest van de
mensheid zo vroeg moest verrijzen? : Als wat Hij totstand brengt op deze triomf berust, móet dit wel. Het gaat om een progamma, dat gebonden is aan zijn Verrijzenis en vertoont zijn samenhang hiermee. Nu leert de Qurân, dat Jezus niet echt gestorven was, gelijk men dacht. Dit heeft echter dezelfde betekenis als de psalm toegepast op Jezus, dat Gods gunstgenoot de groeve niet ziet. D.w.z. de zondeloze ziet het graf niet om in te blijven, want de Knecht werd gedood en leefde. Jezus´ leven was niet genomen ook al dacht men dat. Als de Qurân hier spreekt van simulacrum, dan is dit ongeveer het beeld van het dode lichaam, waarvan men op een gegeven moment zegt: ´Kijk, het beweegt, het leeft!´ Het bewijs van Jezus´ dood wordt geleverd doordat men het niet nodig achtte Jezus´ beenderen te breken, maar hem om een ´zie je wel´ te verkrijgen doorstoken heeft Is het niet ánders? Moet ik met Klausner niet lezen als: ´Jesus war also kein sterblicher Mensch-wie-die-anderen-Menschen´? Maar van Elia wordt verhaald, dat hij zelfs helemaal niet gestorven was. Is dan een vroege verrijzenis voor de Joodse Traditie principieel uitgesloten? Of gaat het Klausner erom, dat de Messias een leider is die sterven zal? Hij draagt ertoe bij Israel te vergaderen (I. Epstein) en regeert dan over een hersteld Israel. Maar kennelijk wordt Jezus in de eerste fase niet aangesteld als regeerder in Israel, ofschoon Hij als koning conform Sach 9, 9 ontvangen was en Hij volgens het Nieuwe Testament vanaf zijn verrijzenis zijn heerschappij in zijn rijk uitoefent, à droit divin, niet bij de gratie van het volk, maar Hij kiest zich zijn volk, dat gesticht wordt door zijn Woord dat weerklinkt uit de evangelië, d.w.z. vanuit het Israel van de tijdruimte waarin Hij er leefde en koning werd. In feite was hij zo Heer in zijn Koninkrijk en de zijnen erkenden hem als zodanig, eerst in en later buiten Israel: ´Terecht noemt gij Mij Meester en Heer´ (Jo 13:13). Dit betekent: Als heel Israel hem geloofd had, had het als centrum van de Kerk na de perioden der vervolgingen meegetriomfeerd, en Jeruzalem was het middelpunt van Christus´ heerschappij geweest. De christelijke optiek is: Nu is door Gods beschikking de geschiedenis anders gelopen, Israel heeft de rol van Knecht vervuld met Christus.Hun val was rijkdom voor de wereld, want wat voor hen als eersten was weggelegd ging nu met kracht naar de volkeren en ´hoeveel te meer hun volheid´ (Rom 11, 12). Dat een hersteld Israel voorwaarde is voor de komst van de Messias wordt nu waargemaakt. ´De Messias komt op voorwaarde dat Israel wordt hersteld´ kan niet los worden gezien van de uitspraak dat de Messias de davidische troon weer opricht, hier in de zin van het herstellen van de staat Israel. Jezus belooft dit met zoveel woorden in zijn laatste aardse woorden (Handelingen 1). Dan betekent het: de Messias komt op voorwaarde dat Hij Israel hersticht, en dit kan niets anders betekenen dan ´op voorwaarde dat Hij zijn belofte inlost´. Het in het vooruitzicht gestelde is dan de voorwaarde voor zijn komst. Inmiddels kunnen wij niet zeggen, dat hij zich niet aan zijn belofte = de belofte van zijn Vader gehouden heeft. Vindt Klausner Jezus´ verrijzenis te vroeg voor die van een normale sterveling, dan is hier de achtergrond, dat de verrijzenis van de Messias niet zal afwijken van die van andere stervelingen. Maar als de Messias dát Rijk van onsterfelijkheid én bevordert én beheerst, wil dit zeggen, dat we aan Hem gebonden mét Hém verrijzen, bij beter begrip met Hem triomferen. In Hem verslaat de mens zonde en dood. Maar als de basis van de totstandkoming van Zijn Rijk Zijn dood-en-verrijzenis-als-triomf is (zie ook Jesaja 53, 10,11), als op de dagen van de Messias de herleving van de doden volgt, is het dan vreemd, dat de Messias als eerste verrijst? En als de Messias de Rechtvaardige en zondeloos is, rechtvaardigend, niet: gerechtvaardigd, wat zou het graf Hem dan vasthouden? In die zin is de Messias ´keinSterblicher-wie-die-andere-Menschen´. Het beeld wordt aldus, dat de Messias-sterveling het verrijzen der anderen niet lang op zich laat wachten. Immers: Hij is een gewoon sterveling en komt na zijn tijd aller verrijzenis. Maar is dit inderdaad het geval? Vat men de dagen op als de dagen van Jezus´ aardse leven,
dan meldt Mattheus reeds spoedig verrijzenis, die van Jezus en hierop volgend die van de verschenen overleden Jeruzalemmers. Is Jezus na zijn dood en verrijzenis nog de bevrijding van de mensheid bevorderend, dan volgt de algemene verrijzenis na dít als Messiaans tijdperk. Met ´de dagen van de Messias´ wordt niet bedoeld Zijn eeuwige heerschappij. Tot slot: ´die Wiederbelebung der Toten´ is christelijk. Jezus´ dood en verrijzenis hebben reeds hun uitwerking in ons afsterven aan de zonde en zullen hun uitwerking hebben in onze verrijzenis op de ´jongste dag´. De herleving van de doden is over een tijdspanne werkende aldus in volle kracht een feit. Hoe dan ook, op de Messias-tijd volgt de verrijzenis van de doden. De na Jezus´ dood in Jeruzalem verschenenen mag men niet bagatelliserend afdoen als slechts een verrijzenis die wat anders is dan de verrijzenis van de mensheid, maar het wordt nadrukkelijk gepresenteerd als dezelfde verrijzenis als die van allen, nl. de verrrijzenis in Christus, ook al laat het verhaal uitkomen, dan niemand lege graven heeft waargenomen, doch alleen opengescheurde. Voor de schrijver zijn de verschijningen blijkbaar verrezenen, maar de facto hoogstens kennelijke tekenen dat de doden leven. n3 Maakt de Verrijzenis toen al, niet op het einde, de heerschappij van de sterfelijk-onsterfelijke Messias niet aardser t.o.v. apocalyptische messiasverwachtingen gelijk Daniël 7, 14? ? Het gaat om de triomf, die er aldus concreet een van ons is i.p.v. slechts toekomstmuziek. Aards is hier niet in contrast met hemels. In de Eucharistie zijn wij dan ook niet verbonden met Christus´ vage gestalte, maar met Zijn verrezen lichaam zelf, concreet op mystieke wijze. Hij voedt ons. Zijn aardsheid in de Verrijzenis blijkt uit het feit dat Hij nog Zijn omstanders in Zijn lichaam toesprekende het herstel van Israel in het vooruitzicht stelde, dat inmiddels heeft plaatsgevonden. Tenslotte: Paulus zegt, dat als Christus aldus verrijzende, de mens de dood heeft overwonnen. De Verrezene heeft dus niets schimmigs. Hij was betastbaar en is, nu Hij niet meer zichtbaar is nochtans lichamelijk en is in de Eucharistie lichamelijk present, volgens het christelijk geloof n4. 5) Vooreerst: In de Messias, de Spruit, is God-met-ons, ImmanuEl. Klausner zegt: Een eerste stap tot de vergoddelijking van Jezus is gelegen in de identificatie met de Knecht des Heren. De Knecht droeg onze straffen, die ons de vrede aanbrengen. Hij is gestraft voor anderen met dit resultaat. Hij zal veler zonden dragen. Hoe kan dit, als Hij boet wat alleen God zou kunnen boeten, als Deze kon boeten? Hoe wordt dit opgelost? Volgen we Jezus´ gangen, dan we zien we hem een gepretendeerde volmacht om op aarde zonden te vergeven kracht bijzetten met de genezing van de lamme (Mc 2, 1-12). Hij weet Zich één met zijn Vader. Zijn tegenstanders zien deze aldus opgeëiste pretentie ook. Dus wat bij Joden gebruikelijk was om over ´mijn Vader in de hemel´ te spreken, naar Klausner zegt, dat is hier het geval in unieke zin. Zie de uiteenzetting vanaf Jo 5, 17. ´De heerlijkheid die ik bij U bezat´, vinden we bij Johannes (17, 5) als verklaring voor deze volmacht. Jezus besefte en herinnerde zich – dit moet dan zijn langs buitenzintuiglijke weg - eenheid met God. En God als Vader hebben i.p.v. God als eigen Vader hebben is wel een verschil. In feite wortelt deze verhouding (ook in Mattheus 11, 27 en Lukas 10, 22, ‘alle dingen zijn Mij overgegeven door mijn Vader en niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en wie de Zoon het wil openbaren’ in het licht van het gebezigde ‘kennen’, te duiden, vgl. Joh 14:9-11) in die besefte en herinnerde eenheid. Hiervan getuigt Jezus ook in de context van Mt 23, 34, waarin hij boven de tijd staat (waarover beneden meer). De Knecht wordt als volgt geduid: Wat zou een nóg zo heilige voor een ander lijden, als het niet zo ´groot´ was als het lijden van God (als God kan lijden)(de aritmetische satisfactieleer van Anselmus van Kantelberg: het lijden van Christus is oneindig en sufficiënt, een eindige terminologie, maar de kern is, dat de vroomheid hier en in het Nieuwe Testament aanvoelt waar het om gaat), bekrachtigd in de nieuwtestamentische leer (die, naar we zullen zien, toegespitst eensluidend is met de definitie
van de Messias waartoe Klausner komt), dat de volheid der Godheid in Hem lichamelijk woont (Kol 1:19, 2:9, cf. Rom 9: 5, Filipp 2: 6,7), dat God aan het kruis heeft geleden, in de gestalte van de Zoon. In de dood van de Knecht triomfeert aldus de Messias, de Koning. Zo duidt de vierde evangelist dan ook het opschrift op het bordje bovenaan het kruis: Jezus van Nazaret, Koning van de Joden. Er is geen tegenstelling tussen messianiteit en Godheid. In het Jodendom is de Messias niet als God erkend, de Knecht is, zo te zien, geen God, maar kan volgens christelijke opvatting niet dan God zijn. Dit wordt in zeer aanzienlijke mate versterkt door Jezus´ door de genezing van de lamme kracht bijgezette pretentie en juist hierdoor van zelf zonden te kunnen vergeven, terwijl toch geenszins wordt tegengesproken, dat alleen God dit kan. Iets soortgelijks is er aan de hand met dat Jezus zegt, dat de Mensenzoon (hijzelf) Heer der sabbat is, terwijl God dat toch is. In de feitelijke gang van de beschreven onthulling zegt Jezus pas vlak voor zijn dood (in Johannes), dat Hij van God is uitgegaan. Dit leidt dan tot een ´Aha-Erlebnis´ van de leerlingen: ´Nu weten wij…, dat gij van God zijt uitgegaan´ (Jo 16:30). Even tevoren had Jezus nog gezegd, dat hij naar de Vader moest gaan en weer zou terugkeren. Ook had hij eerder gezegd: ´Waar ik werk, werkt de Vader´ en ´de Vader en ik zijn één´, 10:30 en Johannes meldt, dat de mensen zich ergerden, omdat hij zich gelijkstelde aan God, omdat hij God zijn eigen Vader noemde. (Mijns inziens bevat het Johannes-evangelie geen louterachteraf-theologie, maar is het een conceptie van wat de schrijver was opgevallen en van wat hij ervan begreep). Er is geen uitwissing van de messianiteit, maar toelichting, die gelegen is in de wijze van voltrekken van de messianiteit, nl. over de Knecht en over het begrip van de Messias/de Knecht, als ImmanuEl zelf, als ´Machtige God´ (Jes 9, 5) als niet louter symbolisch, maar gevuld vanuit God, vanuit Gods Godheid. ´De volheid der Godheid woont in Christus´. Hij ís dit áls mens, en niet in twee verschijningsvormen, gelijk Klausner meent. De duiding van de Knecht als Messias, dan de Messias letterlijk als ImmanuEl (de duiding van de lijdende en stervende Knecht als ImmanuEl), God-met-ons en de duiding van Jezus als Messias en Knecht, als letterlijk ImmanuEl, was voor de Jezusgelovigen één, juist omdat Jezus als dit alles belichamend verscheen. Het duiden en van het lijden en sterven voor allen, en van zijn superioriteit over de natuur, over ziekte, dood en satan drongen bijeen de overtuiging op, dat in Jezus God Zélf present was. Dit heeft het karakter van een praktische bewaarheiding van een vermoeden. Van belang is dan ook bij Johannes Jezus´ aanduiding van de zaak als: ´Ik ben van de Vader uitgegaan´ , gevoegd bij het feit dat Jezus´ andere betuigingen van Zoonschap van God, beeld-zijn van de Vader, eenheid met de Vader als betrouwbaar golden op grond van, en als verklaring van, zijn werken en ethisch gehalte. Het feit dat de uitspraak in de gedaante van een verrassende en dan begrepen onthulling gebracht wordt geeft een ander beeld dan de veronderstelling, dat de vierde evangelist enkel zijn eigen theologie heeft willen uitleven. Men zei: ´Nu spreekt gij vrijuit en zonder beeldspraak.´ Is dít door de schrijver verzonnen? Toch kan de schrijver hier een interpretatieve draai aan Jezuswoorden kan hebben gegeven, zoals wel vaker het geval, zodat we kunnen opperen, dat Jezus gezegd kan hebben: ‘Ik ben van de Vader gekomen’ (nl. als spiegelbeeld van – weer – naar de Vader gaan) of: Ik ben door de Vader gezonden. Maar deze draai is daarmee nog geen verdraaiing in de slechte zin des woords, doch ligt precies in het verlengde van Jezus’ pretenties. In Joh10:30 ‘Ik en de Vader zijn één’ en 14:9 ‘wie mij heeft gezien heeft de Vader gezien’ valt m.i. geen interpretatieve draai te zien. Dit geldt zeker ook voor het zg. openbaringslogion Is dit ´uitgegaan zijn van de Vader´ voor Joodse oren iets ongehoords? De Messias is ImmanuEl, machtige God, de Knecht boet de schuld van anderen uit. Er hangt wel een mysterie. Nu geloven de christenen Jezus, gezien zijn daden, op zijn woord. Was dit woord dan onschriftuurlijk in de zin van ongekend of strijdig? Nee.
Hoe men voorlopig ook over Jezus denkt, van de Messias als zodanig valt wel te verwachten, dat Hij zal zichzelf toch wel het beste zal interpreteren. Een eerste controle of iemand de Messias is, moet zijn, of de profetie Hem weergeeft: of er overeenstemming is tussen de beschrijving en de woorden, gedrag van de pretendent en de gebeurtenissen rond zijn persoon. Verder. Er was aanleiding genoeg om te kunnen veronderstellen, dat de Knecht en de Messias dezelfde zijn, en om te proeven, dat het Goddelijke-zélf in de ´machtige God, de Vader in eeuwigheid´ (Jes 9) tegenwoordig is. Het enige wat te doen blijft is de feitelijke voltrekking van de heilsgeschiedenis te volgen door de ontwikkeling van de gevoeligheid ervoor: de Christenen door de wederopleving uit veel ongehoorzaamheid t.o.v. de eigen Traditie, want menigeen ontkent de verrijzenis, Jezus´ Godheid, zijn wondertekenen, er heerst wat dit betreft en crisis van de geloofskracht, want aan het Evangelie ligt het niet. Voorts door de erkenning van de terechtheid van de eisen die de Joden aan de Messias stellen als geformuleerd door Klausner, de erkenning van wat Paulus in zijn Brief aan de Romeinen over Israel schrijft, de erkenning van de eigen schuld aan wat aan de Joden in de loop der eeuwen is misdaan, de erkenning van het Joodse lijden als lijden mét Christus en alle martelaren voor de goede zaak, en de volledige erkenning van de staat Israel. Vervolgens is christelijke optiek: Christus´ verrijzenis is en illustreert zijn triomferen op de dood bij wijze van scherpe contour geschetst in de Knecht, die immers na zijn dood een lang leven zal hebben (Jes 53: 9,10). ´Ohne Veranlagung eines wirklichen Todes zu sterben´, meent Klausner, dat de christelijke messiasopvatting luidt. Wel, Jezus was echt dood, want Hij werd nog doorstoken, zijn beenderen niet gebroken, omdat geconstateerd werd, dat hij dood was. Juist Christus´ werkelijke dood is in het Evangelie hetgene waarvan alles nu juist afhangt. Zonder deze had Jezus evengoed niet geboren kunnen worden, ja, de wereld niet geschapen hoeven worden. Ja, God sterft hier Zelf in alternatieve gestalte Zoon Gods in de zin van zijnde een Bevolmachtigde was dus Jezus-zelf. (Hellenisme speelt bij dit alles geen rol. Vriend en vijand ervoeren het allang zo, dat ´Hij Zich met God gelijkstelde´ [Jo 5, 18]. Bovendien zijn Jezus’ zelfbetuigingen van zijn eenheid met de Vader in het vierde evangelie omringd met approximatieve benaderingen als de top van een berg, niet bepaald een ‘Griekse’ apotheose.) Klausner onderscheidt nu enkele stappen naar Jezus´ Godheid. De eerste is dat Paulus Jezus laat zetelen ter rechterhand van de Vader. Maar deze verhemeling is conform ´priester voor eeuwig´ in psalm 110 aan Gods rechterhand en ´Vader voor eeuwig´ (Jes 9, 6). En wat Jezus betreft gebaseerd op het vervolg op de Verrijzenis, de Hemelvaart (in zijn verrezen lichaam). (Deze betekent evenwel geen ´ontaardsing´, aangezien Maria van Magdala de opgestane niet mag aanraken voordat hij is opgestegen: verborgen opgang, die al realiteit is vóór de zichtbare opstijging. Zijn deelnames hierna aan maaltijden en gesprekken hebben deze eenheid van hemel en aarde als grondslag, zo valt te concluderen. Jezus´ hemelvaart, maar ook die aanduiding aan Maria van Magdala: ´raak mij niet aan, Ik ben nog niet naar de Vader opgestegen´ beduidt, positief uitgelegd, dat Jezus voeling met ons houdt ìn dat Hij zich heeft herenigd met zijn Vader.) Er is hier kennelijk sprake van een unieke betrekking, die ontvouwd wordt in zijn redevoering, hoe ook een johanneïsche reconstructie achteraf (Jo 16, 17). Er is sprake een complete ´gang´: Incarnatie, als functie. God als zodanig, de Vader, kan niet incarneren, want Hij is oneindig en onveranderlijk, maar wel in de functie ´God-uit-God´, de Zoon, Diens onzondige leven, kruisdood met opstanding, hereniging met de Vader. De elementen als totaalgestalte lieten zich theologisch maar op één manier uitleggen: Hij is niet alleen maar een eerste verrezene, er is een raison voor. Je kunt niet zomaar zeggen ´er is een onschuldige gedood´. Nee, Deze heeft die boete geboet, die voor boete voor de mensheid geldt. Paulus noemt Jezus Christus de nieuwe Adam. Johannes en Paulus (deze door mystieke bevinding) hebben in (of van) deze trekken het systematische onderkend en niet: aangebracht.
En dan: ´Der zweite Schritt war die Identifizierung Jesu mit dem Ma'amar, het Woord, de Logos. : Er wordt de aanleidinggevende fase overgeslagen: Men voelde - het meest geïllustreerd in Mattheus - eenvoudig Jezus´ overweldigende macht, gezag, triomf en de ervaring, dat Jezus zich door God zijn eigen Vader te noemen zich met God gelijkstelde en alle andere dingen die ik boven i.v.m. het vierde evangelie noemde. Hierdoor zag men Jezus als degene, waarin de volheid der Godheid woont, gezien zijn volmacht en triomf., op zijn kúnnen-boeten, m.a.w. als invulling van het synonieme ´dienendes Gefäß der Gottheit´, term waarmee Klausner het wezen van de Messias definieert. Dit is wat Jezus zelf ook herhaaldelijk van zichzelf profeteerde, en is er vervolgens als uitleg van profetieën als Jesaja 9, 5-6, van het gelijkluidende ´Heer… Heer´ van psalm 110 en als in de ogen van het evangelie enig mogelijke uitleg van de lijdende Knecht als drager van onze straffen, als exceptie t.o.v. het feit dat boeten voor iemand anders normaliter een absurditeit is. We komen daar nog op. ´Daß die Nichtjuden, die Paulus ins Christentum einführte den dritten und letzten Schritt taten und Jesus zu einem Gottmenschen machten, eine Persönlichkeit mit zwei Erscheinungsformen, Gott und Mensch zugleich.´ : Maar het is zeker en met name joods gesproken mogelijk te denken: ImmanuEl: In Hem, de Messias, is God met ons. ´Eine Persönlichkeit mit zwei Erscheinungsformen´: De christelijke formules komen op iets anders neer: God (in alter, afgetakt, ego, maar met behoud van diens identiteit-met) is mens geworden, deze mens is een persoon met twee willen, d.w.z. de Godvolgende en de Godontwijkende wil (b.v. Jezus´vertwijfeling in Gethsemane) als polen in zijn menselijk willen, een persoon van twee naturen: echt God en echt mens. Hoe dit? Uitgangspunt is: als de Messias zou lijden zonder vat van de Godheid te zijn, zou hij nooit voor anderen kunnen boeten. Hij doet dit juist als ‘vat van de Godheid’, d.w.z. als daarmee uitgaande boven wat een gewoon mens vermag. Wegens zijn bijpassende heiligheid? Maar zoiets is nooit genoeg voor wegdoen van de zonden überhaupt, wat uitsluitend en alleen God Zelf vermag. Het kan slechts, indien in hem God lijdt, als Hij een manier weet waarop dat kann5.Wat hiervan, christelijk, te begrijpen is is: De inwoning van God is hier als in persoon het ´vat´ (`Gefäß´) vullend inderdaad coëxtensief met het ´vat´, zodat Christus God in tweede, aparte, speciale, gestalte belichaamt Men mag het ook zó zeggen: Als mens heeft Jezus aan God ontleend Gods wezen in een eindig, menselijk, zelfperspectief waarmee hij zich realiseert nog God te zijn (met God een gemeenschappelijk verleden, het eeuwig God zijn, en relatieve eenheid, ja identiteit, heden te hebben), hetgeen meer is dan: goddelijkheid hebben of dragen, maar zoals gezegd: deze belichamen. Dus het is een intense notie van het zijn van ‘vat der Godheid’. Dus wanneer deze mens lijdt, lijdt God, maar als mens, niet zijnde God als God, in Zijn eeuwigheid. God woont zo in hem, dat in hem en alleen voorzover het als hij, deze mens, is God Zelf, in aftakking, lijdt. Als je probeert te zeggen: Deze mens lijdt en God voorzover inwonend lijdt met hem, dan heb je al een modaal mensgelijkende God, maar wat is dan de rol van de Knecht en waarom zouden er twee wezens lijden? En als je zegt: de Knecht lijdt voor God bij volmacht, wat zou dit dan voor namaak zij, als niet de inwonende God Zelf lijdt, maar dan als een en hetzelfde subject, de Messias Jezus? De centrale christelijke notie is: Alleen dit feit kan verlossen en verlost (d.w.z. van zonden), van alle denkbare en ondenkbare mogelijkheden. Wie Hem ziet ziet, op deze wijze, God.. De ´verschijningsvorm´ is reëel mens met goddelijk gezag en pretenties en krachten afkomstig van, bewerkstelligd door God. De epifanie is niet die van een tweede God, maar van God-als-mens, dat is: van God-de-Zoon, d.w.z. waar immers, de onveranderlijke, God (= de Vader) überhaupt geen mens kan worden (en ook niet kan lijden), is er dus een uit God voortkomende, maar met Hem éénblijvende persoonlijkheid, dus geen (analoge) kopie, want dan zou er sprake zijn van twee afzonderlijke
exemplaren. Deze persoonlijkheid, als onderscheiden van God als zodanig, is een mens die zich herinnert de eigen heerlijkheid van God, ´eer de wereld bestond´ (vgl. het talmoedische ´geschapen vóór de schepping´, zie hs. 2) als eigen bezeten te hebben en in wisselend transparante mate nog te bezitten. Is dit terecht zo gesteld, in het licht van het feit, dat deze formule een constructie van de auteur lijkt, vervorming van iets als IPetr. 20a? Alle weergegeven rede is inderdaad parafrase door Johannes, maar wat uit lezing van zijn passages waarnaar ik boven verwees blijkt, parafrase of niet (want aldaar valt er geen afwijkend origineel te destilleren), dat Jezus betuigde, dat hij de Vader (door en door) kende en de Vader (door en door) in hem was, waaruit ‘de Vader en ik zijn één’ en ‘wie mij heeft gezien, heeft de Vader gezien’. En uit zijn avondmaalswoorden blijkt zijn pretentie bij machte te zijn voor anderen te boeten, iets wat alleen past bij een God-mens. Dus zijn proportionele identiteit met God ligt dan voor de hand en dat is dan: Hij heeft een op Gods bewustzijn teruggaand bewustzijn, uit Gods bewustzijn voortgekomen en is zich zich dit herinnerend, nog bewust het goddelijk bewustzijn te hebben gehad en nog in wisselend transparante mate te hebben, nl. nog zijn identiteit met Gods bewustzijn van voor deze vereindiging te hebben en te beseffen. Zo is het een perspectief op Gods zelfbewustzijn als perspectivisch Christus eigen. De Messias is met God verworteld als Een God, die ´daarboven´ Zichzelf blijvend buiten dit Zijn eeuwige Zelf Zich tevens in Christus voortzet oftewel deze Hem belichaamt: het tweede ik is een relatief tweede, omdat het, alhoewel in een modus, vereindiging, nóg zijn identiteit met de Ene, oneindige, eeuwige, onveranderlijke, .heeft behouden. Het is een perspectief vanuit het mens zijn: een mens die zich zijn goddelijke her-komst bewust is. Zo is het voor Christus mogelijk én hetzelfde wezen als God te hebben én voor God hiermee in de vereindiging van het mens-zijn te treden. Christus is een afgetakte speciale voortzetting van Gods Ik bij dat Gods Ik onveranderlijk Zichzelf is, de Vader. God is in het Evangelie niet voor één gat te vangen. Wanneer Jesaja 9:5 de Messias betitelt als ´Sterke God´, dan is in christelijke ogen de analogie zodanig, dat voldaan wordt aan de Messias als vat der Godheid zo dat hij God inderdaad persoonlijk belichaamt, wezensgelijk (homoousios) is aan God en niet alleen maar ´als het ware´ God is, hoogstens wezensgelijkend (homoiousios) aan God.. De christelijke Messias is dus de Joodse Messias, als zijnde ´Gefäß der Gottheit´, onvervaagd geïnterpreteerd, een mens die zijn Godbelichaming aan God ontleent. Chalcedon Wij zagen boven, dat Klausner tegen de christelijke tweenaturenleer het christelijk gezichtspunt interpreteert als: ´Wesen mit zwei Erscheinungsformen´, een natuur, twee hypostasen. De christelijke leer luidt echter: één hypostase, twee naturen. Hoewel verschillende manifestaties van de Logos denkbaar zijn, is de Logos nooit los van de persoon Jezus Christus, zijn verschijningsvorm in persoon bij uitstek. Hij Jezus Christus belichaamt het Woord (van de Vader), dat bij de Vader hemel en aarde gemaakt heeft, determineert zo de Zoon als van de Vader onderscheiden. Is de stem in het braambos de Logos Gods, dan wordt deze door sommigen beschouwd als in wezen dezelfde als Jezus Christus de geïncarneerde Logos. Feit is, dat Jezus zegt: ´Jeruzalem, Jeruzalem, dat uw profeten doodt en degenen stenigt die tot u gezonden zijn, hoe vaak heb Ik u niet willen vergaderen (Mt 23, 37)´ en dit moet wel zijn door profeten vóór zijn tijd (die in deze rede voorafgaande gespiegeld worden door de profeten, die ‘Ik’ nog gaat zenden). Dus in retroperspectief is de preëxistentie van de Zoon, immers wel degelijk i.v.m. de afdaling, zeker zeer relevant. Toch gaat het m.i. beslist te ver wat sommige kerkvaders hebben gedaan, de stem in het braambos ´Christus´ te noemen, want de Christus, de Messias, is een mens en die zich weliswaar ook naar voren manifesteert in verlossing, zelfmanifestatie aan profeten of
als mystisch de Israelieten in de woestijn begeleidend (I Kor 10, 5, vgl. de voorwerking van verlossing, opstanding en verhoogd zijn in de Eucharistie bij het laatste Avondmaal), maar hierlangs loopt hun redenering niet en zou ook tezeer onmiddellijk identificeren. Niet is Jezus slechts een aangenomen gestalte van de Logos als schijnlichaam. Jezuslichamelijk is de Christus hier en nu, mens die zijn uitgegaan zijn van God beseft, m.a.w. niet des Zoons (Gods Logos) pion, maar de Zoon, zelf overgekomen. De Zoon is één van wezen met de Vader, en niet: de Vader is één van wezen met de Zoon, tenzij de Zoon één in wezen met de Vader is, dus dit laatste gaat voor. Hij verschijnt dus Zelf als mens met goddelijk gezag en uiteindelijk Majesteit. Zelf verschijningsvorm van God, laat de God-mens de majesteit Gods, zoals deze boven deze haar vereindiging is, tot zijn recht komen. De Christus onderwerpt zich aan Gods majesteit, geeft Hem Zijn ontleende koningschap ´terug´, gelijk Paulus zegt. Waarlijk een dienend vat van de Godheid. Klausner vervolgt: ´Der Messias Jesus räumt den Platz für den ´Herrn´ Jesus´. Maar dit komt o.a., doordat de Messias aan zijn leerlingen de Heer (de toegesprokene) van psalm 110 is gebleken. Wordt in psalm 110 niet de Messias bedoeld? (Zie ook mijn commentaar op Geza Vermes. Jesus the Jew). ´Gottmensch Jesus.´ Alvast: Is de Messias niet ImmanuEl, is in Hem God niet met ons? ´Gott Jesus´. Dit is zo onmiddellijk geen bestaande betiteling. Dat men Jezus als God ging beschouwen, zie hiervoor. Ook in het Niceense credo is er de nodige introductie en limitatie. ´Jezus Messias´ oftewel Jezus Christus. Deze directe overgang naar identificatie-zonder-meer ligt daarin dat met de verwezenlijking van de profetie de Messias als geïmagineerde figuur en gestalte niet meer als zodanig hoeft te worden vastgehouden als het meest wezensechte, want zulks was voorlopig. Immers de verwachte Messias is voor de gelovigen geheel gebleken Jezus van Nazaret te zijn met dat Jezus de Messias bleek te zijn door aan Diens eigenschappen te beantwoorden. Messias te zijn wordt hiermee ´á titre personnel´, een onherroepelijk proces. Vandaar dus, dat ´Christus zur Hauptbezeichnung für Jesus wird´. ´Die Messianität Jesu wird zur Nebensache neben seiner Gottheit´, zo expliceert Klausner het voorafgaande. Maar ‘Jezus Messias’ zegt zo onmiddellijk nog niets over Jezus´ Godheid. Klausner zegt voluit: ´daß der Name "Christus" zur Hauptbezeichnung für Jesus wird (…). Die Messianität wird zur Nebensache neben seiner Gottheit.´ Dus: de titel ´Christus´ wordt hoofdaanduiding. Maar de messianiteit bijzaak t.o.v. zijn godheid? Hoe moet ik begrijpen, dat het eenvoudig Jezus Christus is i.p.v. Jezus de Christus? Als Klausner bedoelt, dat Christus een enigszins lege naam wordt, dan vermindert inderdaad de messianiteit. Maar over godheid wordt daarmee dan niets gezegd. Of bedoelt hij: in andere uitspraken wél? Dan heeft hij wel gelijk, maar dan is er wat het eerste betreft sprake van veroppervlakkiging van het nieuwtestamentisch spraakgebruik, dat niet zozeer slechts betitelt als wel uitdrukkingsrijk varieert: Iēsous Christos, Christos Iēsous, ho Christos, Iēsous ho Christos. Inderdaad weten vele christenen niet helemaal wat Messias eigenlijk betekent behalve Heiland. (Voor Moslims - de Qurān betitelt Jezus als Messias - geldt dit veel meer. Maar zogoed als het Evangelie niet zonder de Tenach kan, kan de Qurän niet zonder Tenach (Taura) en Evangelie (Indjil), hij verwijst ernaar en geeft beide Boeken slechts summier weer, maar erkent ze daarmee wel degelijk.) 6) Dit zegt, niet helemaal tot mijn verrassing, K. hier dan ook. 7) Het beeld van ´middelaar´ waar Klausner nu mee komt doet mij denken aan een directeur met een secretaris die op zijn beurt een secretaresse heeft, en aan de late Middeleeuwen. De Middelaar is niet maar een voorspreker, maar Hij verzoent ons met God, de Vader of nieuwtestamentisch beter: God verzoent ons middels Hem met Zichzelf. Zijn voorspreken is dan a.h.w. niets anders dan deze functie, voortgezet in de tijd. Met name een voorspreker is Hij (anders dan Maria) nooit, ook in de Middeleeuwen niet, geweest, wel degene van Wie God zich bedient om de slang te verslaan. In het gebed richt de christen zich tot God en weet
Jezus Christus als de funderende Middelaar van dit contact: in Hem heeft God ons met Zich verzoend, al Zijn vergeving van onze zonden is op Jezus Christus gebaseerd. Met Jezus Christus richt hij zich in het Onze Vader tot God. Maar de christen zich in het gebed onmiddellijk tot Jezus Christus wenden, met name in de Eucharistie, het Pascha-sacrament van Brood en Wijn, de mystieke vereniging van de christenen met de lijfelijke Messias, die ons bij intense beleving in een geestelijk lichtbad dompelt: in Zijn eenheid met God komt Hij op mystieke wijze menselijk-lijfelijk geestelijk in ons tegenwoordig en doordringt ons met het hemelse: dat wat Hij samen met Zijn Vader bezit deelt Hij als Zichzelve binnenin ons aan ons mede en betrekt ons zo lijfelijk in het goddelijk leven. Jezus Christus steekt via Zichzelf de lamp aan van Gods verschijnen. Jezus is zo de Zich aan ons communicerende transparantie Gods, zoals die in Hem menselijke gestalte heeft gekregen als met ons solidaire God-met-ons: Gods representant en gezicht: Gods onzichtbare wezen vertaald in het menselijke en hierin zich verhullend-onthullend openbarend. Uiteraard is God, de Vader, de centrale van wie de Zoon de afgeleide (gegenereerde) is. Christus heeft onze verlossing al voltrokken en voltrekt haar nog. Maria, zijn moeder, is eerder als met name voorspreekster te beschouwen, maar evenals wijallemaal een wezen naast God en Gods interne-externe Vader-Zoon verhouding. Christus dan is als God-uit-God, als uitgeschoven én één met God en naast God, psalm 10 ´aan Gods rechterhand´. Dus die drie trappen van vertegenwoordiging zijn in ernstige mate een karikatuur. 19 ´Der christliche Messias hörte auf ein Mensch zu sein und überschritt den Grenzbegriff eines Sterblichen.´ Dit is niet zo. Het eerste al helemaal niet. En wat het tweede betreft: Je kunt zelfs zeggen, dat waar wij allen verrijzen, Hij alleen zeer snel verrezen is. ´Der Mensch erlöst sich nicht selber von der Sünde und von dem Bösen, sondern der MessiasGott der Menschengestalt angenommen hat, er ist es der den Menschen mit seinem vergossenen Blute erlöst hat.´ Eerst wat het laatste betreft: toch niet zo dat de Messias-God geen echte sterfelijke mens zou zijn maar slechts God in menselijke gestalte. Maar dan toch mens die God, nog onveranderlijk God, toch op een wijze belichaamt. De gestalte is geen gedaante, maar echt een mens. Paulus zegt I Kor 15, 22, dat in Hem een (d.w.z.de) Mens de dood (en alles wat daarbij hoort: de zonde als oorzaak van de dood) verslagen heeft. Het gaat, christelijk gezien, om het volgende: Onze verlossing door het geloof gaat wel degelijk via vrijwillige acceptatie ervan door ons waarmee wij ons in vrijheid stellen. Het is zelfs onze plicht ons met alle krachten in te spannen, willen wij dat God ons genadig zij. Dat wij voor straf moeten boeten boet echter buiten Gods vrije acceptatie (mystisch) ´in´ Christus niet uit, maar dat wij voor straf boete doen en zelfs dat wij sterven, is in Gods ogen wel degelijk noodzakelijk. Ons boeten is niettemin eenvoudig niet bij machte de schuld te delgen, doch wel ‘naar vermogen’, maar dit is niet iets buiten Christus, en Godwelgevallig, daar het door Christus gedragen wordt. Al is het van zichzelve, doordat wij zondaars zijn, zo God ons niet rechtvaardigt, niet krachtig (ook in het Jodendom moet de zondaar het hebben van Gods vergeving), het stemt God gunstig, waar het in Gods ogen, naar waarheid goed en het enig terechte is, en dat is dan gelegen in het feit dat Zijn Zoon geboet heeft. Naar waarheid moet de mens boetvaardig zijn en sterven, maar dan naar waarheid, opgenomen in een hogere, doordat het vergevend lijden en sterven van Christus juist uitboet en leven doet. Op deze wijze van enting op hem, door het geloof, gaat onze boetvaardige ´doding des vleses´ over in en samen met onze ´levendmaking des geestes´ en is de vernietiging van onze zonden meteen ons leven voortaan. Aldus heeft God voor het besef van de gelovige christen duidelijk gemaakt in deze invulling van de profetie van Zijn lijdende Knecht. De profeet onthult ons de rol van de Knecht. Kennelijk heeft deze een vaste hem toekomende plaats in Gods plan Waarom moet (het is immers geen willeleurige creatie Gods, m.a.w. die
Hij evengoed zou hebben nagelaten) er dan zo´n lijdende en stervende Knecht zijn die, zelf rechtvaardig, andermans zonden draagt, anderen rechtvaardig maakt, het Verbond met God ondersteunt? Waarheid is, dat voor vergeving aan de zondaar boete nodig is, maar deze vergeving wordt daardoor bij een zondaar geen voor-wat-hoort-wat, maar blijft genade, iets onverschuldigds. Dit wil wel zeggen, dat dit tegenwicht tegen de schuld op zichzelf niet genoeg is om God gunstig gezind te doen zijn in de zin dat men er nu aanspraak op heeft, maar Hij is dit louter uit goedertierenheid. De waarheid vereist echter wel, dat de zondaar zijn zonde goedmaakt door berouw en (zelf)bestraffing. Maar juist deze is aldus op zich zelf voor het noodzakelijk sorteren van goedmaking ten enenmale insufficiënt. Dan slechts met de waarde van een goed gebaar en de enig mogelijke goede houding en verder ´zand erover´? Het evangelisch antwoord luidt: Nee, die boete is een essentieel vereiste, ze wordt dan ook geëist, daar alleen boete goedmaakt. Zij moet gedaan worden, de zonde moet immers goedgemaakt worden, anders is er in feite een ontveinzing van de waarheid, geen zondaar mag haar dan ook ontgaan. De schuld wordt evenwel eerst in waarheid opgeheven door het geval dat de betreffende mens toch als onschuldige boet, maar dit is hij, tenzij hij de Messias is, niet. Of hij moet, niet : de vergeving dan maar zonder boete krijgen, bij wijze van liefde die vóór de waarheid zou gaan, maar: de dus wel degelijk altijd slechts onder boete verworven vergeving verkrijgen bij wijze van medegedeeldkrijging door iemand die zo´n kracht van boeten vermag mede te delen en dit is alleen het geval bij wijze van een absolute boete die de waarde heeft van goed te zijn voor welke vergeving dan ook. Iemand anders laten boeten heeft op zichzelf geen zin, zelfs als deze, de Knecht, onschuldig is, tenzij er iets bijzonders met hem aan de hand is, hij de Messias is. En hoe wordt dan deze absolute waarde bereikt?. In het Evangelie valt te vernemen, temeer naarmate aldaar ook anderszins Jezus´ goddelijkheid transpareert, dat dit hoogstens het geval is, indien deze equivalent is aan het doden van God - als Hij gedood kan worden - dat de Zonde ís. De Knecht boet zonde uit, alsof het Zijn eigen zonde was. Al is het de boete van iemand anders, je kunt toch niet zeggen, dat er niet de waarde van schulddelging is voor de Zonde. Staat deze interpretatie van de rol van de Knecht nu ver van het Jodendom? Onze Joodse landgenote Selma Leydesdorff antwoordde op TV op de vraag ´waar was God in Auschwitz?´: ´Daar´. Er zijn meer dergelijke uitingen, over God die meelijdt, vandaag. Men stelt zich hier geen ´alsof´ voor, maar een echt lijden, doodgaan van God, hier in feite door deelname in het lijden en sterven van de zijnen. Hoe dan?, daar God immers onlijdelijk , en in Zijn heerlijkheid, is. Wát anders dan dat in een alternatieve gestalte: wat dan is: in de Knecht, Israel, de Messias, belichaming van de Godheid, God heeft geleden? Evangelisch gesproken lijdt God zo aan iedere zonde. Zelfs de geringste helpt Hem doden. Overdreven? God is Heilig. In Zijn eigen eeuwigheid is nooit van zonde gehoord. De minste wanklank is in Zijn oren reeds oorverdovend geraas. De Knecht, stelden wij vast, heeft zijn vaste plaats in het heil. Epstein zegt, dat hij in zijn martelaarschap zijn van God opgelegde plicht vervuld heeft welke haar hoogtepunt vond in het heil waaraan nu allen deelhebben.(vert. pg. 68) Het heil voor de volkeren is daarmee het gevolg van het martelaarschap van de Knecht. Wij komen hier in hoofdstuk drie nog op terug. God is goedertieren, maar volgens het Evangelie: niet op de wijze van conniventie: alles wat waar is komt in Hem tot volle gelding. De ernst van de zonde valt in geen enkel opzicht te bagatelliseren. Zijn goedertierenheid, opofferingsgezindheid,:is volkomen in dat Hij triomfeert door voor ons navenant de ernst van de zonde te boeten in de Knecht, Zijn goedertierenheid komt ons triomferend tegemoet. Daar aldus Gods betrekking met ons niet afbreekt, zodat wij niet als Godvreemden in het ravijn gestort worden, is de met de Knecht identieke Messias, voor de christenen Christus de Mensenzoon (bij Johannes is dit een hoogcriteriële term), de grond en het criterium voor vrijspraak of oordeel en voor
afschuwelijke en relatief lichtere zonden (maar als zodanig, van zich uit, is iedere zonde de Heilige een gruwel). Klausner. ´Und er wird zum zweitenmal kommen, um die Menschheit zu erlösen (credo van Nicaea: ´et iterum venturus est cum gloria´). Dit staat niet los van wat Klausner zei over de christelijke notie van het menselijk onvermogen tot zelfverlossing: De Messias brengt het heil, de mensen moeten (en zullen al dan niet) de ontzondiging, het heil aangrijpen. De mens is geschapen met een vrije wil, naar Gods beeld. Er ontstaat een dialectiek, door God als Meester gespeeld, tussen God en mens. God houdt het initiatief b.v. van uitverkiezen, de mens blijft vrij subject. Dat de mens zichzelf hierbinnen, nl. binnen Gods genade die hem redt, zichzelf in veiligheid brengt, verlost, is niet alleen maar met het oog op de voltooiing door de Messias, maar ook als gevolg van de schulddelging door de Knecht, die in één de triomferende Messias is (hierover straks Joods getuigenis). Dat God redt betekent, dat de overwinning op satan vaststaat. De wijze van overwinnen is kruis en opstanding. Is deze overwinning niet aan het einde der tijden? Maar God handelt, als het Hem uitkomt. De Messias hielp toch al voordien, in het heroprichten van Israel, zo moet het volgens Paulus (I Kor 10) ook het geval zijn geweest bij de Exodus uit Egypte. God onthoudt ons Zijn plan niet tot het einde van het scenario. Hij wil ons immers involveren. ´Met Zijn kennis zal Hij, mijn Knecht, velen rechtvaardig maken.´ Is het kruis dan kennis te noemen? Jezus heeft toch gezegd, dat Hij, de Knecht, moest lijden en sterven en weer leven voor velen? En de gelovigen geloven toch Zijn Woord? Dus geen passiviteit, en geen parousia omdat Hij de eerste keer niet zou hebben vermocht het kwade uit te roeien. Nee, maar: verlos ons vooralsnog doorgaand en keer op keer van het kwade. Wat betreft de verschijning van de jongste dag. Men wist alleen, dat de tijd ´kort´ was en naarmate men ouder wordt, wordt wat eens, extrapolerend, lang was, korter, vergelijk ook de dilatatie van de tijd Adam-Mozes. Maar geopenbaard was: de kortheid, de afval, de heerschappij van de Tegenstander. Genoeg vulling voor de tussentijd. Chiliasme Voor de gewone christelijke traditie is het duidendjarig rijk de hele eindtijd, te weten vanaf de zegepraal na de Romeinse vervolgingen tot aan de tijd van de Antichrist op het einde der tijden. De aard van de boete (vervolg van hiervoor). Poging tot verstaan van de christelijke notie van de boetende Messias De God-ImmanuEl boet-voor en voorkomt het moeten boeten, dat de absolute Dood is. God neemt de gevolgen van de zonden voor Zijn rekening. Hij is geen flagellant. Niet: Zijn boeten is transportabel, maar Hij boet de boete die volbracht moet worden, niet omdat God boos is, maar omdat de realiteit van de zonde reëel geboet moet worden, omdat de zonde God: de Waarheid, het Recht, beledigt en (in de Zoon) doet lijden. Als God boet, boet Hij überhaupt uit, reine boetekracht, dus voor allen geldig, aangezien Hij meteen de vergever is. Wat voor meer boete moet nog worden volbracht, kan afdoende zijn? Ieder doet goed de ergte van zijn daden te ondergaan, maar deze boete is, hoe dan ook, onvolledig en daarmee onvoldoende, ja absoluut gesproken: niet-vol-doende. Dit is wat ons betreft een zaak van ´vatten´. Satisfactie, voldoening, is geen bevrediging van een boze Vader. De term ´oneindig´ in de satisfactieleer van Anselmus staat voor ´zonder meer´ of beter: ´zonder minder´. Wij zullen op dit onderwerp nog uitvoerig terugkomen. Maar hier volgt alvast een poging tot verstaan: Is de boete van een zondaar dan niet voldoende voor God om hem te vergeven, ook
al is Gods barmhartigheid vrijwillig? Is dit niet juist Zijn barmhartigheid? Maar als de zondaar zelf echt kon goedmaken, dan valt deze barmhartigheid zelfs samen met recht. Maar waarom zou boeten van een zondaar God tot accepteren moeten bewegen? Is het soms het boeten van het nog goede deel van de zondaar dat dit doet? Maar dan is het geen volledig goedmaken en blijft er een kloof met God, de zonde staat bij het goed (willen) maken zichzelf in de weg. Waar het dus om gaat is, dat alleen God de zonde kan wegdoen, niet door zand erover te gooien, maar haar te vernietigen en dat gaat alleen door uitboeten. Nu is, dat er iets goeds in de mens woont echter überhaupt een zaak van genade, want om niet te zondigen is de mens afhankelijk van de onderstand van God. Maar een wezen dat aldus uit zichzelf zondigt verdient hier niets en is dus op Gods barmhartigheid, niet zijn recht, aangewezen. Kan de mens niet met deze staat althans voor een deel als bijdrage aan de verschuldigde boete leveren? Maar volgens het verhaal van de zondeval is de mens door überhaupt te zondigen zó vervloekt, dat hij zijn vermogen om nog goed te doen niet voor een deel nog over heeft, maar hij blij mag zijn, dat God hem voor totale vervloeking, waarmee Hij hem mocht treffen, gespaard heeft. Anders was de (praktische) kennis van goed en kwaad slechts licht strafbaar geweest, maar deze kloof bleek meteen al ellende, en de sparing en redding er een voor en uit de put. Het feit dat er een Onschuldige voor allen lijdt, a) is uiteraard niet voor niets oftewel eigenlijk overbodigs, b) past bij onze ellende van den beginne, getuigt er juist van en geeft de hoedanigheid ervan weer. De uitkomst van de ‘profetie’ (het verhaal van de zondeval) geeft er juist haar eigen reliëf aan en toont haar betekenis en expliciteert de erin aanwezige profetie van de Messias Gen 3, 15. Betekent dit niet een te somber wereldbeeld? Wel, waar al onze blijdschap het werk van Gods Geest in ons is, is er niets versomberends aan, maar krijgen de moeiten van de Knecht, waarin wij allen voor de overwinning delen, en wat wij ook aanvoelen, duidelijker contouren en wordt ons alleen maar duidelijk wat ‘het hem doet’ en meteen: wat er met ons aan de hand is. Christendom is Jodendom in een scherper reliëf. Het is dus a) een geldige richting van Jodendom. De grotere ruimte t.o.v. de Wet als Wet kan deze stelling niet in de weg staan, want dit is voor vele ook gelovige Joden allang vanzelfsprekend (hoewel vaak voor vele van ons gemotiveerd door een bedenkelijke luiheid, maar vaak ook goed gemotiveerd, dat het om de geest gaat en niet om de letter), ook zonder christendom, b) geeft aan het Jodendom reliëf, doordat het op zelfinzicht ervan neerkomt. Niet op een nogal willekeurige invulling? Dit zou zo zijn, indien het om een mooie theorie ging. Maar waar we het hier over hebben is, of de christelijke Messias, de Jood Jezus van Nazaret, bewezen heeft de kenmerken van de Joodse Messias te hebben en er geen weg te laten (zoals het belang van een politiek zelfstandig Israel) en/of er aan de Joodse Messias niet enkele worden toevoegd, nl. door de aanduiding met ‘machtige God’ van Jesaja’s vredevorst al te letterlijk op te vatten, zodat er een aanslag op Gods eenheid wordt gedaan. Maar het moge al duidelijk zijn, dat van een tweede ‘God’ geen sprake is. De Joodse opvatting naar Isidore Epstein Joods evenwel is de opvatting, dat de mens om zijn eigen daden boet en dat God hem vergeeft. Isidore Epstein (AbHoJ): ´Het is waar, dat de zonde van Adam aan de gehele mensheid de dood heeft gebracht, doch hiermee wordt steeds de fysieke dood bedoeld en niet de geestelijke dood van welke volgens de christelijke leer niemand kan worden gered dan door het geloof in de herrezen Heiland. De mens kan dus volgens het jodendom zijn eigen verlossing bewerkstelligen door oprecht berouw, waarbij hij ervan verzekerd kan zijn, dat God, in zijn overvloed van goedertierenheid, steeds bereid is de berouwvolle zondaar aan te nemen en van alle zonde te reinigen.´
De rechtvaardiging (Men herleze eventueel het bovenstaand antwoord aan Klausner over het menselijk onvermogen tot zelfverlossing.) De laatste formulering van Epstein is die van de rechtvaardiging en komt geheel overeen met die van het R.K. Concilie van Trente en met Calvijns leer der rechtvaardiging. De daaraan voorafgaande term ´verzekerd´ is exact een term die in het Nieuwe Testament samenstemt met de notie van geloof en die met name ook de Reformatie bezigt, daarbij de rechtvaardiging door het geloof-alleen opeisend. De term ´verzekerd´ staat hier in oppositie tot ´de mens kan zeker zijn´, want de mens heeft geen andere zekerheid dan Gods barmhartigheid, Zijn hierboven genoemde goedertieren vergevensgezindheid, maar waarvan men de aard veronachtzaamt, omdat men denkt, dat God wel uit bonhommie over de brug zal komen, omdat dit een vanzelfdsprekendheid in feite automatisch, maar niet uit aan zondaren niets verschuldigde goedertierenheid is. Maar Gods goedertierenheid is niet die van een goedzak of een soort ´credit card´, maar onverplichte barmhartigheid. Dit is de kern van Paulus´ leer, van Paulus, die nadrukkelijk stelt, dat hij zulks leert als Jood (Gal 2, 15), in zijn leer van de rechtvaardiging door het geloof zonder (toedoen van) de werken der Wet. Dit heeft niet de bedoeling de Tora dan maar buiten werking te stellen. Rom 3, 31: ´Stellen wij dan door het geloof de Wet buiten werking? Volstrekt niet. Veeleer bevestigen wij de Wet.´ De bedoeling is niet te zeggen, dat men de werken der Wet maar moet nalaten om zijn vertrouwen dan op het geloof te stellen, nee maar dat de Tora nooit zodanig vervuld wordt, dat men daardoor rechtvaardig wordt voor God, want men is zondaar. Hierom zegt Epstein dan ook, dat de mens ervan verzekerd kan zijn, dat God in zijn overvloed van goedertierenheid steeds bereid is de berouwvolle zondaar aan te nemen. Paulus zegt hetzelfde: ´Hem echter die niet werkt (dit wil niet zeggen, dat men niet moet werken, maar dat men als zondaar niet hieruit zijn rechtvaardiging moet verwachten), doch zijn geloof vestigt op Hem, die de goddeloze rechtvaardigt’ (Rom 4:5) Paulus vervolgt dezelfde gedachte als die van Epstein met: ´… wordt zijn geloof gerekend tot gerechtigheid´: Dit ontleent hij aan Gen 15, 6 en geeft dan als voorbeeld Ps. 32, 1,2): ´Zalig wier ongerechtigheden vergeven en wier zonden bedekt zijn.´ Evenmin als Epstein ontkent Paulus, dat we moeten ijveren in werken: 6, 11: ´Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wel dood zijt voor de zonde, maar levend voor God… stelt uw leden niet langer ten dienste van de zonde, maar stelt u ten dienste van God, als mensen die dood zijn geweest, maar thans leven.´ Dan zegt Paulus: ´Immers, de zonde zal over u geen heerschappij voeren, want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade´ (Rom 6:14). Hij bedoelt, dat we, om gerecht te leven, door Gods Geest bezield moeten zijn. De geboden van de Tora bevelen wel, maar, zegt Paulus, God bewerkt het willen en het werken, dus dat we het ook van harte willen doen en doen. Dus, de geboden zelf zijn het niet, die we maar hoeven te gehoorzamen om dit te doen, maar God, die de goede gezindheid in ons legt. Epstein moet verholen zoiets bedoelen wanneer hij zegt, dat het volk, toen het de geboden hoorde, instinctief positief op de afkondiging van de geboden reageerde. Ondanks, dat wij zondaars zijn, worden wij gerechtvaardigd door het geloof, onze binding met God. Zeker brengt dit de ware gezindheid tot stand. Hoe is de verhouding dan? Het is het geloof dat God ons genadig is, een, ontvankelijke, erkenning. In de voorbeelden zegt Paulus zelfs alleen maar, dat God genadig is en leert hij in feite Gods genade tegenover ons tekortschieten, zondaar-zijn. En Gods genade bewerkstelligt onze nieuwe gezindheid. Zo valt het geloof zelf ook te beschouwen als vrucht van Gods genade. Is ´door genade´ dan niet genoeg? Waarom dan ´door het geloof´?
Rechtvaardiging door het geloof De kern hiervan is, dat we voor onze rechtvaardiging ons vertrouwen op God stellen in plaats van in onze goede werken te roemen, want deze zijn de werken van zondaars, die als goed eerst in het licht treden, wanneer onze ongerechtigheden zijn weggedaan. Dit is het vertrouwen waarvan in de grond Epstein getuigt in zijn bewoording ´kan verzekerd zijn´. Want dit heeft God geopenbaard. In dat we dit, vertrouwvol, voor waar aannemen, zijn we aldus - verzekerd. Dit geloof-hechten is het verkrijgen van een band met God, waarin Hij ons ons heil belooft en mede-deelt. En als wij dit geloof niet opbrengen, versmaden wij dit en keuren onszelf dit heil onwaardig. Gods goedgunstigheid wordt ons geopenbaard in het geloof. De Bijbel is immers een boek van openbaring. Het onderpand van dit heil is Christus. Hem aanvaarden is het aanvaarden van het heil, van God-met-ons. Hem versmaden is versmaden van het heil. Calvijn zegt terecht, dat het in het geloof gaat om het aanvaarden van de waarheid overal waar God spreekt. In feite is alle geloofsverdeeldheid te wijten is aan gebrek hieraan. Calvijn zegt: ´Het Evangelie is niet zodanig in plaats der Wet gekomen, dat het een ander middel der zaligheid brengt. Het kwam veeleer om te versterken en te bewijzen als wat de Wet beloofd had. ´ Dat de mens zelf zijn verlossing kan bewerkstelligen wordt in het Nieuwe Testament uitgedrukt als: ´Laat u met God verzoenen.´ En dit sluit allesbehalve uit: ‘blijft... uw behoudenis bewerken met vreze en beven’, (Filipp 2, 12), maar met de toevoeging: ’13 want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt’. Een en ander wil altijd zeggen, dat het de verantwoordelijkheid en de keuze van de mens is of hij aanvaardt of verwerpt. Toch geeft het Christendom hierbij de prioriteit aan Gods ontferming en genade. Deze is niet alleen maar mogelijkmaking voor de mens om voor of tegen God te kiezen, want God verkiest uit: Abraham, Israel, Maria en God verhardt het hart van sommigen. Toch wordt, ondanks de schijn van het tegendeel ook in het calvinisme (althans dat van Calvijn zelf) niet, niemand van te voren op de glijbaan naar de hel gezet (zie mijn De Rechtvaardiging van de Mens, deel I. Een nadere vergelijking met de vigerende Joodse genade-opvatting is hier op zijn plaats. Inventarisatie van Joodse genade-opvatting Isidore Epstein zegt: ´…genade (= [Gods] liefde)… ‘ God leert door Israel, de Knecht, ons Hem lief te hebben. Door de kennis van de Knecht maakt Hij ons rechtvaardig. God legt een nieuw hart en een nieuwe Geest in de Zijnen, opdat zij in Zijn inzettingen wandelen (Ezek. 26, 27). Niet Gij hebt Mij uitverkoren, maar Ik u. Ik wend Mij tot u, opdat gij u tot Mij wendt. Uit het officiële Gebed voor de Staat Israel: de Heer uw God zal uw harten reinigen en de harten van uw kroost en Hij zal u leren Hem lief te hebben met geheel uw ziel, opdat gij leven moge. Verenig ons in eerbied en liefde voor Uw naam en laat ons de voorschriften van Uw Tora in acht nemen.´ De goddelijke genade is een uitdrukking van Gods aard als verlosser, ´bij Wie goedertierenheid is en volheid der verlossing´ (Ps 130, 7). Het doel is de mensheid te verlossen van haar zonden, ellende en dwaasheden, met het oog op de uiteindelijke gelukzaligheid en verlossing. 1) Heel de heilsgeschiedenis is het halen door God van de mens uit het drek, uit de
afgodendienst. 2) De Messias heeft zijn rol in dit proces. Hijzelf doet de zonden weg, Jer. 31, 18,19 ´Bekeer mij, dan zal ik mij bekeren.´ Men vergelijke dit met wat Paulus schrijft aan de Filippenzen 2, 12: ´Blijf temeer bij mijn afwezigheid uw behoudenis bewerken, want God is het die naar Zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt.´ Menselijk boeten, Christus´ boeten Het is christelijk ook niet zo, dat de mens geen boete zou moeten doen, zo zagen wij, integendeel, en God vergeeft ook niet zonder de menselijke boetvaardigheid, maar hier geldt hetzelfde als net wat betreft de werken van de Tora. De mens kan boeten. God is goedertieren. God heeft welgevallen aan de boetvaardige. En God blijft niet wrokken, waar Hij juist gaarne de zondaar bekeerd wil zien. Maar wie zegt, dat mijn boeten mijn vrijspraak betekent? Is ons boeten genoegzaam? God zegt: ´genoeg, uw zonden zijn u vergeven´, spreekt mij vrij. Omdat Hij goedertieren is. Maar Hij had het recht gehad om te zeggen: ´Uw boeten is niet genoeg.´ Móet God vergeven? Nee. Maar Hij doet het toch, want Hij is God, goedertieren. Hij maakt het goed met ons. Dan doet Hij iets wat Hij niet hoeft te doen, d.w.z. ik kan er geen aanspraak op maken. Dus wat ik doe is niet van dien aard, dat het God zou verplichten om mij, immers zondaar, te begunstigen. Gód is het, die mij rechtvaardigt. Zo blijkt, dat wat ik doe op zichzelf, en dat wil dus ook zeggen: in Gods ogen, onvoldoende is om God te verplichten. Nu is het christelijk om te zeggen: Maar dan ís het onvoldoende: maar als dit de waarheid is, dan is Gods goedertierenheid té goed, d.w.z. misplaatst. Tenzij God hier Zelf boet, want alleen God a) Zelf geen zondaar zijnde zou echt kunnen boeten voor Zichzelf, als dit niet absurd was, want Hij hoeft niet te boeten voor eigen zonden (afgezien nog vanwege de onmogelijkheid ervan door onlijdelijkheid), b) Hij volbrengt echter wel degelijk alle boeten, die alle anderen hadden moeten volbrengen, niet alleen: gezien hun zondige staat niet kunnen volbrengen, maar: dit ook niet kunnen omdat een afdoende boete van de een nog niet een afdoende boete voor een ander is. Zo´n boete is: een (lidwoord) boete. Maar de zonde beledigt God, doet God, als Hij kon, lijden. Maar Hij kan als in aftakking vanuit Hemzelf mens, als God de Zoon, lijden. Dus zódanig is het kwaad en het leed, dat... eenzelfde leed, juist datzelfde leed: Gods leed, dit Hem aangedane uitboet. Móet er dan iets goedgemaakt worden? Als wij reeds de drang voelen om boete te doen, goed willen maken, God eerherstel willen brengen, hoeveel dan niet de Mensenzoon, als Hij dit voor anderen zal kunnen als de Knecht des Heren. Dit kan Hij slechts in het formaat van Gods lijden. Christus lijdt Gods lijden-in-het-geval-dat-God-kan-lijden. In God-áls-zodanig, de Vader, is dit lijden slechts als moment (b.v. als werkelijke verbolgenheid, op zich geen aangename sensatie), want God is in Zijn heerlijkheid, in de Zoon dan uiterst pijnlijk en deze Godverlaten. Zie hoofdstuk 3. Verhouding joods en christelijke Messias-beeld Klausner: ´Der christliche Messias ist im wesentlichen nichts anders als eine Abzweigung vom jüdischen Messias.´ En de Messias zelf is uiteraard de Joodse Messias. En het christelijk Messiasbeeld is een vertakking, en als de Joodse Messias de boom is, dan moet gezegd, dat de stam zonder de vertakking niet de gehele boom is, maar alhoewel uitgegroeid tot boom, toch een deel. Paulus zegt: (de Messias) is de boom, Israel de takken, de christenen de wilde loten, die geënt zijn. Anders gezegd: ´Abzweigung´ kan zijn: a) afbuiging in pejoratieve zin, b) willekeurige variant, geen lang leven beschoren, c) zonder enige kunstmatigheid: uitgroei: ´eine
Abzweigung´ is niet: ´die Abzweigung´ , dus minder stringent. Toch, wat een aftakking lijkt, er veel weg van heeft, zou wel eens de uitgroei kunnen zijn. De Messias-persoon onontbeerlijk? ´Vor allem: Die Juden können sich die Erlösung ohne persönlichen Messias vorstellen.´ Dat is zo, maar wat moet je dan met die niet-persoonlijke Messias dan aan?: het verlichte en verlichtende Israel (´Ik stel u tot een licht der volkeren´) als zodanig. Maar wat te denken van passages als: ´vormde tot Zijn Knecht om Israel vergaderd te doen worden´ (Jes 49, 5); en wat van de messiaanse Knecht (Jes 42, 7, vergelijk 61, 1), die voor allen heeft geleden, wat van het verlossingsvermogen. Op mij komt de indruk af, evenals op de predikers van het Nieuw Verbond, dat er sprake is van Een, die Israel-bij-uitstek is. ´Ohne den jüdischen Messias gibt es ein bruchstückhaftes Judentum, ohne den christlichen Messias gibt es überhaupt kein Christentum.´ Klausner vergeet vrijzinnige christenen, die zaken als een messias-gedachte slechts als tijdelijk cultuurverschijnsel zien. Maar inderdaad, want anders was ook het christendom slechts fragmentarisch jodendom, gelijk ik mij verstout te stellen, dat de Islam, voorzover nog ongeëxpliciteerd, fragmentarisch JodendomChristendom (dit laatste vanwege het feit dat de Qurân Jezus als de Messias erkent) is, als een donkere, maar in bepaalde opzichten zeer heldere spiegel Om de logische structuur van dit geheel te completeren: er bestaat ook, en wel in overtreffende zin, fragmentarisch christendom, gelijk in de wereld te zien is. Het beeld van Christus Zelf is gebroken. Zelfs Zijn lichaam, wij, zijn gebroken. ´Ein bruchstückhaftes Judentum´: Als een deel geen persoonlijke Messias erkent, dan kan één brok nooit het goede zicht hebben zonder dat de andere brokken het eerste verwijten een fantastisch element te hebben toegevoegd of iets wezenlijks weggelaten of van de eigenlijke bedoeling een caricatuur te hebben gemaakt. Ook als men deze divergenties van stromingen ziet als teken van leven en van levendig zoeken van de waarheid, toch is er maar één stand van zaken waar en als zodanig zinvol voor ons, want de zin van het vinden is een andere dan de zin van het zoeken. De waarheid-zelf is het belangrijkste. Hoe kan een ware Jood nu het oude, pure Messiasgeloof tot pure speculatie verklaren? De Messias heeft iets bovennatuurlijks ´Aber das Irrationale und Mystische am jüdischen Messias ist nur übernatürlich aber nicht widernatürlich, es steht nicht in Gegensatz zur Natur.´ : Ook de christelijke niet: de verrijzenis is b.v. bovennatuurlijk, maar net zo min als in de Joodse opvatting tegennatuurlijk. De Messias: dienend vat der Godheid; de Zoon van God, de Heer; Godmens ´Der jüdische Messias ist… nichts anders als ein dienendes Gefäß der Gottheit - allerdings ein auserwähltes, und besonders erhöhtes Gefäß.´ De mens Jezus Christus is in het Christendom vereindigde gestalte, ´waarin de volheid der Godheid lichamelijk woont´ (Kol 1,19; 2, 9). Met dit vol-zijn wordt het één-zijn bedoeld van de mens Jezus met God, zijn teruggaan op God als Diens uiting, inhoud-naar-ons-toe, Diens Woord, Ma´amar, Logos, (niet alleen maar de Idee, het concept van de Messias, die volgens de Talmoed aan de schepping preëxisteert, maar dit bedoeld als de Messias als Gods Woord preëxistent; op de noodzaak dit onderscheid te maken, komen wij - na het eind van onze vergelijkende inventarisaties - in tweede hoofdstuk weer terug). Dan dus omgekeerd: vertijdelijking van Gods Woord tot menselijke gestalte naast wat Hij is, onveranderlijk gedaanteloos, gestalteloos, nl. als buiten-variatie van Zichzelf, zonder dat de eenheid van deze mens met van Wie hij de menselijke variant is gebroken is. Anders ware er geen variant van Een God. God is niet variabel, maar variaties variërend. Het (: inderdaad) vat waarin de
volheid van de Godheid (anders gezegd: God zelf) woont, is niet zozeer sluitend als wel openend. Logos: De Vader, God, geeft Zich in de Zoon als ´vertaald´ in het menselijke te kennen. ´De heerlijkheid die ik bij U bezat´ (Jo 17:5), is het als van zichzelf weten wat Hij van de Vader weet., het God-zijn, bij wijze van wortelen in zijn Vader. We mogen niet zeggen: waaraan beide deelhebben, wel mogen wij spreken van het gemeenschappelijke: ´De Vader kent mij en Ik de Vader´. Verder: ´De Zoon Gods´, vertroebelt deze notie inderdaad het monotheïsme? Dit is een zaak van hoe men het voorstelt of kan voorstellen. Ons voorstellingsvermogen is echter voor uitdieping vatbaar. ´De Zoon Gods´ duidt op een nauwe betrekking: Jezus zegt bij Johannes o.a. ´De Vader werkt deze dingen in mij´, ´Ik ben van de Vader uitgegaan´. En ´Heer´, neemt deze de term niet de plaats in van de notie ´Messias´? Maar het is een messiaanse titel: ± heerser der gerechtigheid die zondeloos is, wat Hem reeds zeer vererenswaardig maakt: de Joodse Messias is de Heilige: Jezus zegt: ´Mij is alle macht gegeven in de hemel en op aarde´ (Mat 28: 18), vgl. Joh 13:3: ‘Hij, wetende, dat de Vader Hem alles in handen had gegeven en dat Hij van God uitgegaan was en tot God heenging’. Ik vraag nu wél: Is het God verboden, niet: alleen maar middels, maar: in Zijn uitverkorene bij aan Zichzelf ontsproten volmacht te regeren, doordat deze alle werk werkt, dat de Vader in Hem werkt, dat hij de Vader ´ziet doen´, en met Wie Hij zich op ander moment zo één mee weet als net gesteld? En `Gottmensch´, vertroebelt deze term het onderscheid tussen God en mens? Wanneer dit betekent, dat hij zich zo zijn een-zijn met God herinnert, beseft, dat Hij de eigenschappen van God-zelf als eigene blijkt te herinneren en beseffen? De officiële christelijke geloofsbelijdenis van Nicaea volgt de zaak voorwaarts, van God uit. Maar zulks berust wél op hieraan voorafgaande en is totstand gekomen aan de hand van mededelingen, die Jezus, naar uit alle contouren blijkt, zelf gedaan moet hebben, en die van hem uit achterwaarts, God-inwaarts gaan. In feite blijkt deze gestalte een voorwaarts, Goduitwaarts, gekomen: vertakking. Nu zijn wij zijn het die bang zijn, dat Gods eenheid in onze voorstelling verloren gaat. De zelfmededeling(en) van Jezus gaat/gaan zo voorzichtig, dat deze angst onzes inziens uiteindelijk niet terecht is. Ook in de omsluierdheid en voorzichtige bewoordingen van de Qurân (Jezus, de Messias, is een geest van God) zit met betrekking tot dit een veiligheidsbedoeling. Want dat God één is moet boven alle twijfel verheven zijn. Maar is door dit zicht op Gods eenheid deze niet in gevaar? Als we de eenheid van Christus met God slechts als een fusie beschouwen, daar is het een relatieve eenheid, die niet overeenkomt met Gods Eenheid, het hoofddogma van alle monotheïsme. Maar als we generering postuleren, dan garandeert dit juist breukloosheid, niet-samengesteldheid, eenheid die door aftakking niet verloren gaat. Al herinnert Jezus Zich en beseft mensgeworden God te zijn, de Ene God-als-zodanig blijft waar Hij Is, in Zijn eeuwigheid en onveranderlijkheid. God bewerkt een zich vereindigende voortbrenging van Zichzelf en Deze ziet terug op zijn verworteling in een eenheid met God vanuit een perspectief : Gods almacht en alomtegenwoordigheid is voor hem als herinnerd of in wisselende transparantie. Nooit wordt de Christus hierbij een andere persoon dan wat Hij van eeuwigheid is: goddelijke persoon: een mens die Zich herinnert (als mens uiteraard globaal - ook na, wat denkbaar is, verversing - dit is nl. het geval bij álle herinnering) als God o.m. de wereld te scheppen, terwijl God zoals Hij van Zelf is, onveranderlijk dit beseffend, Zelf onveranderd blijft. De twee hebben samen hetzelfde, maar voor een van de twee, herinnerings- of minder transparant actueel, besef. Maar wat is dit ´samen´, als men zich in de grond Een en Dezelfde weet, zij het aan de andere kant ook weer niet dezelfde en Christus dit vanuit de tijd doet, waarbij Gods onveranderlijkheid echter niet wordt aangetast en zelfs áls
God Zijn eenheid niet aangetast ziet? Juist de eenheid van waaruit die divergentie spruit. De Christus herinnert zich in de tijd als zijn verleden het eeuwig tijdloos zijn. Hoe kan dit? Zoals al de schepselen (maar zelf is hij alleen als mens geschapen, verder is Hij van eeuwigheid gegenereerd, d.w.z. heeft besloten te incarneren [wat hetzelfde is als dat God besloten heeft dit Alter Ego te zenden] en heeft dit laatste ook gedaan) neemt Hij een exterieure positie in jegens God. Verder moet worden opgemerkt, dat zich een verleden herinneren hier niet betekent , dat er een tijd eer de wereld bestond bestaan heeft. Het gaat dus om een (weer) denken aan het moment waarin (niet waarop) hij dit één met de Vader en met Diens heerlijkheid doet, aan het doen is, maar vanuit zijn perspectief: deed, niet alleen: aan het doen was maar met verminderde transparantie nog aan het doen is. Het is een variant, maar dan wel reductie tot de wortel ervan, van ‘de Zoon kent de Vader’ en ‘de Zoon doet de werken die hij de Vader ziet doen’ (dit is bij het gaan ‘werken’ reeds ‘voor zich zien’ wat hijzelf gaat doen wat dan hetzelfde is als dat hij voor zich ziet, dat de Vader in actie is). Het is een ‘ik zie het me (nog) doen’. (Zie verder bij uitweiding bij ´Gefäß der Gottheit´). Uitbreiding Het gaat bij Gods Zoon om herinnering en besef van identiteit met God maar dan wel perspectivisch, deels excentrisch, zodat hij niet alles van de volle Godheid van God-alszodanig beseft, maar zeker wel, dat Hij hier ‘beneden’ dezelfde is, die ‘daarboven’ Is, d.w.z. van hieruit gezien ‘was’, dit tussen aanhalingstekens, aangezien Hij nog in zijn act zijn eenzijn beleeft (hetgeen iets innerlijks is, niet op de eerste plaats zintuiglijk, doch extrasensorieel), al is dit maar partieel actueel, zo goed als u en ik tegelijkertijd maar partieel beseffen wat we vroeger allemaal gedaan hebben. Het gaat dus om iemand die beseft nog steeds, ja überhaupt, dezelfde te zijn, die weet wat God weet, die doet wat God doet. Als ware hij Hemzelf? Maar het gaat niet om weten, voelen en doen van hetzelfde, maar van het eendere, het identieke. Maar zou deze mens dan niet dezelfde zijn als God als zodanig, zonder enige differentiatie? En dat is onlogisch, zeg maar dit gaat niet. : Wel, dus dit wordt mogelijk gemaakt door differentiatie. Beide zijn niet helemaal hetzelfde Ik. Wel weet de Zoon nog immer Dezelfde te zijn en te voelen, denken, en doen wat de Vader voelt, denkt en doet, maar niet alles tegelijk te actualiseren. De Zoon is alternatief, met behoud van identiteit. Nog en immer is hij dezelfde persoon (d.w.z. subject) als God, geen tweede God, want iets anders dan de Ene God is er niet, een Ik met eigen status, een modus van niet losgelaten hebben van identiteit, nochtans eindigheid qua zelfperspectief op de nog immer eigen oneindigheid Gods. Zo is Hij niet God als zodanig, eeuwig, oneindig, boven alle ding, nochtans nog dezelfde: God als overgegaan naar deze staat, daarmee de staat van God-als-zodanig verlaten hebbend, dus een nieuwe, eindige hoedanigheid, existentie en daarmee in zekere zin wezen (in andere zin juist nog en immer hetzelfde wezen) hebbend, gedifferentieerd, maar niet geheel ander Ik, toch ‘outplaced’. Inzoverre dit van God-als-zodanig afwijkt is dit als God-mens. Hij is niet identiek met God, de Vader, maar is deze identiteit alleen niet kwijt. Dit mocht geen verschil kunnen lijken, maar het is ook geen gedeeltelijke identiteit, maar, hoewel perspectivisch van de héle God afgeschermd, heeft hij nog (her)innering aan, van, het goddelijk leven als zijn eigen leven. ‘Innering’ is dan een mate van zich tot besef brengen dat te doen (voelen, weten, doen) wat de Vader – in dit geval niet (speciaal) door hem – voelt, weet, doet. Hij is Dezelfde maar toch als ander. Is er zo geen tweede God ontstaan? Dat kan niet en zou een waandenkbeeld betreffen, maar dit hier gáát. Je kunt niet zeggen, dat er meer dan één God, de eeuwige, onveranderlijke is en toch niet ontkennen, dat de Zoon de ene, eeuwige, onveranderlijke God is, maar in een uit Hem uitgegane eindige gestalte waarin hij op eindige wijze nog de eigen, Gods, oneindigheid bewust is. God is niet op aarde gaan wandelen,
daarbij domweg zijn God zijn als God zijn opgevend, wat op geen enkele manier kan. Nee, er is iemand opgegroeid, die desondanks nog beseft God te zijn, doordat God een manier weet om uit Hemzelf Iemand te laten treden.God heeft geen manier of modus, maar weet wel manieren. Of wil men de Ene, onveranderlijke, eeuwige dit scenario verbieden, ook al behoort dit kennelijk tot de mogelijkheden? Maar kan men dan niet zeggen, dat inzoverre de Zoon van de Vader afwijkt hij niet God is? Temeer daar hij niet meer helemaal dezelfde Ik is. Is er niet alleen maar: gereduceerde identiteit? Wannneer een treinspoor rechtdoorloopt, maar er is een wissel naar een afwijkende bocht, die er vervolgens middels een wissel weer mee samenkomt, ook al constreert men de bocht zo, dat er nog een rails hiervan binnen de twee rechtdoorlopende ligt, dan bevindt een trein die de bocht neemt zich toch niet op hetzelfde spoor als het rechtdoorgaande? Als de Zoon zich voor een groot deel zich niet tegelijk van alles wat de Vader actualiseert bewust is, is dit dan niet net zo? Maar let wel: Het verschil met die sporen is, dat het een het ander loslaat, .zo goed als de Zoon het een en ander van de Vader heeft losgelaten, maar bij een ding is dit een stuk desidentificatie, en tussen de de alternatieve (wat de Zoon betreft: relatief) eigenstandige Ikken is er een stuk ontidentificatie, maar niet erger dan U en ik van ons verleden ik ontidentificeerd zijn, nochtans nog dezelfde persoon. Op het peroonlijke vlak ligt het dus anders dan op het dingmatige vlak. Men kan de verhouding ook niet uitdrukken als deelhebben-aan, omdat er noch van een deel – maar van gemodificeerd hetzelfde-, noch van hebben – maar van zijn – sprake is. Een en ander is explicatie van het werken door de Zoon van de werken van de Vader. Men moet op dezelfde wijze concluderen, dat het kennen van de Vader door de Zoon van het ‘openbaringslogion’(Mt 11, 27/Lk 10, 22) maar ten dele is. Dit kan ook niet anders, omdat beiden anders zouden samenvallen. Maar hoe kan Jezus dan zeggen, dat hij de Vader kent en de Vader hem kent? Aan de avondmaalstafel zegt hij, dat hij in de Vader is en de Vader in hem en dat wie hem heeft de Vader gezien heeft, en al eerder had hij gezegd: ‘De Vader en ik zijn één’. De oplossing moet zijn, dat hij als zichzelf de Vader kent, te vergelijken met hoe u en ik onszelf kennen, ook al zijn we veel uit ons leven vergeten, dan toch niet het wezenlijken6 (het verschil is, dat ons verleden leven geen alter ego is dat zichzelf eeuwig kent). Men kan dan repliceren: als het met dat kennen relatief zo ‘slecht’ gesteld is, waarom dan niet evengoed de hele veronderstelde identiteit niet opgegeven? : Maar dan zou de Zoon de Vader maar ten dele kennen, niet meer dan wat van Zijn innerlijk leven afweten,. Hij zegt echter, dat hij juist hiervan aan ons te openbaren heeft. De teneur is veeleer: doorgronden. Dit is echter nog geen een-zijn-met. Dit blijkt veel meer uit de genoemde woorden gesproken bij het avondmaal (alternatief Seder) en die eenheidsbetuiging en het openbaringslogion samen en wordt bevestigd door het kunnen lijden voor de vergeving van de zonden in het algemeen, vanuit de door tekenen waargemaakte Messias-Knechtpretentie. Hierin krijgt ‘wie mij heeft gezien heeft de Vader gezien’ juist zijn scherpe reliëf: God, de Vader, maar op menselijke wijze, dat is: de Zoon. Deze is God, maar niet zoals God (God als zodanig, de Vader) God is. Deze mens is één met God, heeft God in Zich (maar op zichzelf gaat dit te zeggen niet verder dan te zeggen, dat hij bezield is door Gods Geest) en wel zó, dat hij God zelf aan den lijve ‘meebrengt’, in volle zin vat der Godheid is, deze belichaamt. Deze eenheid van de Messias met God is ondanks de identiteit een relatieve. Is de identiteit dan ook een relatieve? Wel, hij houdt een identiteit aan met zijn existentie ‘daarboven’ alleen maar als herinnerd, sowieso verleden, maar niet is het zo, dat er vanaf het uitgaan uit de Vader van Zoon, de incarnatie, twee takken voortbestaan, maar dat de herinnering van de sindsdien inderdaad (voort)bestaande Zoon een herinnering aan zijn als God Eeuwige zijn is, wat boven alle voortbestaan (zoals de in vergelijking genoemde doorgaande rails) gelegen is. De status van Christus is dus een bijzondere modificatie hiernaast. Maar de identiteit is er dus een zonder meer, hoewel niet dusdanig totaal, dat er samenval is, uitblijving van verschil, in deze zin relatief, d.w.z geproportioneerd.
Kan Christus dan Gods scheppen van de wereld nog als eigen daad navoelen? In ieder geval zover, dat hij deze daad ‘nog’ van zichzelf weet. Hij werkt zelf alle werken die de Vader door hem werkt, maar dit zijn bijzondere werken. Maar omgekeerd niet evenredig, zie hierboven. De verhouding Zoon-Vader is niet alleen maar een zelfherinnering. Laten we bezien: De Zoon werkende en kennende werkt en kent wat de Vader werkt en kent, maar tegelijk als het eigen werken en kennen en dit is ook: voelen: Zijn besef dit te doen is dan als nog immer God die hij zich herinnert en dus indachtig is te zijn. Als de Vader hier iets doet, doet Deze het in hem en hij iets doend, kennend, voelend, doet dit als de mensgeworden variant van de Vader, al is het niet God als zodanig in volle functie, mét God, die behalve aldus, vanuit Zijn volheid hetzelfde doet als de geïncarneerde Zoon. Terwijl deze zich werkende bewust is dit als afgedaalde God-mens te doen, is de Vader Zich bewust dit als God als zodanig te doen. Wanneer Jezus een ‘werk’ verricht, dan ‘ziet’ hij het de Vader doen. De kracht die hij van zich laat uitgaan is in één een onmiddellijk verhoord, ja voorkomen, verzoek aan de Vader om deze kracht van hem te doen uitgaan, maar zó, dat hij voor zijn deel (van eindige gestalte) voelt wat de Vader voelt: hij blijft dus gedurig in de Vader ‘embedded’. Alleen het herinneringsbesef nog God te zijn zou weliswaar afzonderlijk mogelijk hebben kunnen zijn, lijkt me, maar de unio hypostatica is intenser, Is , omgekeerd, ‘doen wat ik de Vader zie doen’ zonder het herinneringsbesef onmogelijk? Weinig intens zou deze zijn, als het zo ware, dat het min of meer onbewust genezen van de vrouw met de bloedvloeiing tijdens de gang naar het dochtertje van Jaïrus vaste gang van zaken was, waarbij Jezus alleen maar toekijkt wat de Vader vanuit hem uitwerkt. Maar Jezus werkt deze werken in één zelf en kent (daarbij) de Vader en is in Hem en Hij in hem, hij is één met Hem. Deze hij is dezelfde als Hij, maar als mens. Vandaar dat ik zeg: Zijn kennen van de Vader is een als eigen voelen wat de Vader voelt, nl. zich de auteur gevoelen van de handeling. Het verschil is, dat de Vader handelend ditzelfde doet vanuit Zijn volheidsgevoel van eeuwigheid, de Zoon zonder dit volheidsgevoel, in de tijd. Dit is niets anders dan dat deze weet dit achter zich gelaten te hebben ‘daarboven’ als de Vader, maar nog weet Dezelfde te zijn (er is dus gemeenschappelijk auteurschap van werken, maar minder gemeenschappelijk subjectschap van dezelfde existentie, want de Zoon, die nauwer op zijn handeling zit, verschilt daarmee juist in existentie, maar bepaald niet absoluut). Zodat tegelijk plaatsheeft: God die uit volheid werkt, en variant-God die niet hiervanuit werkt, maar niet: hetzelfde doet als wat hij in die verlaten staat deed, doch het eendere doet wat de Vader doet, d.w.z. tegelijk. Wordt dit door de Zoon alleen maar beseft zo te gaan? Maar wat betekent dan dat ‘zien doen’? Het is meer een ‘op de Vader drijven’. De Vader handelt, maar dit als, zo deze wil, de Zoon in handen gegeven. De eenheid is een herinnerd, maar ook gedurig besef. De Zoon is Dezelfde als de Vader, maar dan met ‘verbleekt’ volheidsgevoel van God als zodanig. Hij herinnert zich niet alleen nog Dezelfde te zijn die hij boven de tijd was, een reminescentie, maar beseft zich nauwkeurig de auteur, die weliswaar op ander niveau hier en nu vanuit het volheidsgevoel aan het werken is, maar op dit niveau niet. Vader en Zoon hebben niet beide maar een aandeel aan dezelfde handeling, maar de Zoon doet juist wat de Vader doet, hij ís a.h.w. de Vader, maar zonder dat volheidsbesef. Dit is wel herinnering wie hij is, maar tegelijk wetend, dat wat hij aan het werken is door zijn Vader beseft wordt door Hemzelf gedaan te worden vauit Zijn volheidsgevoel. Hij houdt dezelfde tekenstift als zijn Vader die hem niet meetrekt, en hij Hem niet, er is eenheid van doen, maar hij ziet het totale kunstwerk niet, de volle actualiteit van de Vader. Maar dit zelfbesef van de Zoon is niet louter bij wijze van zelfherinnering. Er schemert in de teksten iets door dat deze indelende afleidingen te boven gaat, nl. dat ‘drijven op de Vader’. Het is of er bij Christus’ optreden er een soortement ‘stuurbekrachtiging’ optreedt. Want als hij een organisme herstelt, staat hem echt niet helder voor ogen hoe dit precies in zijn werk gaat: Hij bedient zich van de Geest van zijn Vader. Nu is dit, zover het strekt, juist nonidentiteit. Goed, de Vader is in hem. En hij is in de Vader. De Vader voorkomt zijn wensen.
De Zoon hoeft maar te doen, of de Vader is aan het doen wat hij doet. Dit betreft dan juist het bovennatuurlijke. Jezus heeft in wat hij de Vader ziet doen zelf de hand. Dit wil zeggen, dat hij hierin de macht van de Vader aan zich heeft, dus iets van de macht van de Vader heeft. Dit is, voorzover het strekt, identiteit. Behalve dit is er ook het omgekeerde van het handelen van de Vader van wat de Zoon handelt, nl. het handelen van de Zoon van wat de Vader handelt (incl. denkt, weet, gevoelt, doet) te veronderstellen, nu niet als alleen maar herinnering, maar als boven beschreven ‘innering’. Nogmaals: wij kunnen het niet houden op alleen maar zijn zelf werken wat de Vader in Zijn sfeer werkt, maar moeten ook van ’s Zoons zelf(her)innering (‘innering’ zonder herinnering bestaat niet) uitgaan, omdat bij alleen maar herinnering aan zijn pretentie als enige de Vader te kennen te weinig voldaan zou zijn. Is hiervoor kennis hebben van wat de Vader doet door de Zoon, zonder dat deze dit ook als eigen doen heeft, niet voldoende? Maar dit is toch inwendige communicatie en geen uitwendig op de hoogte stellen of voordoen? Juist de krachten van de Zoon staan voor deze soort van betrekking model. Waar nu zulk doen reeds ‘innering’ als zijn zich steeds verversende herinnering betekent, ontwaren we door deze reflectie op ’s Zoons ‘kennen’ van de Vader de hem voortdurend heugende identiteit. Beide vormen van wederzijds doen wat de ander doet versterken juist zijn identiteit met de Vader die hij ook als herinnering heeft, het nog wel degelijk zijn van dezelfde als de Ene God. Nu zijn er deze twee in een. Het kennen van de Vader door de Zoon is dus een aan, een in Diens boezem zijn.n7 (20) ´Zum jüdischen Messias kann man nicht beten.´ Laten we aannemen, dat Klausner met ´beten zu´ het christelijke ´aanbidden´ inbegrijpt. Men kan inderdaad maar één aanbidden en dat is God. De Messias als gestalte op zich kan men (nog) niet aanbidden. Maar ´de Messiasredt´ (verlost, ontzondigt etc.) is in feite ´God-redt´: God Zélf komt in de Messias, ImmanuEl, naar ons toe, dan kunnen wij zó wel tot Hem als in de Messias naar ons toekomend bidden en dat is dan dat de Messias Hem in persoon belichaamt (zie hs 2) zodat wij met dat wij tot God Zich hier manifesterend bidden tot de Messias bidden en in hem Deze aanbidden. Hierbij past, zie hs. 2, het als volle betekenissen opvatten van de termen ´Heer´ (zie passim boven) en ´God ´ (resp. ps. 110 en Jes 9:23). ´Zijn eeuwig Koningschap´ (Daniël 7:14) is voor een goede verstaander Gods heerschappij door de Messias, maar één hiermee de heerschappij door de Messias. Er is van beide functies een mysterievolle samenstand, vgl. ook Jes 9:23. Het is voor de gelovige zaak om tot God te bidden. Bidden we tot Christus, of zelfs, aanbidden we Christus, dan bidden we tot de Messias, een mens, en aanbidden wij God als God-met-ons, wat neerkomt op Hem, de God-belichamende Messias als God-met-ons. Uiteraard is dit een afgeleide van God als zodanig, God, ´de Vader die meer is dan Ik´. We bidden tot, aanbidden Christus als, God zoals die in zijn persoon met ons is, op bijzondere wijze, als Vriend, Barmhartige, Broeder: dit wat het bidden-tot betreft, wij aanbidden Hem vanwege Zijn equivalentie met God. Wij bidden tot de Aanbiddelijke in de Eucharistie, het uit de hemel neergedaalde brood, onze Vereniger. Ook Gods heiligen zullen dit koningschap (waarin ze delen) ontvangen: Daniel 7, 18. In Christus zijn de hemelse heiligen als Zijn heiligen bereikbaar (cf. Hebr. 12:22-24), omdat Hij voor ons gebed bereikbaar is omdat Zijn koningschap Gods koningschap is. Paulus zegt hierom, dat Hij het aan God teruggeeft, maar dan niet zo, dat Hij het aflegt: de Zoon zal zich aan de Vader onderwerpen (I Kor 28). (20) Over ´erfzonde´, zie hiervoor en hs. 3. De Messias niet alverlossend? ´Der jüdische Messias wie er auch nicht vom Tode und Satan erlöst.´ : Nu is de lichamelijke dood straf voor, althans gevolg van, de zonde. De Knecht boet voor de
zonde. De Knecht kan licht dezelfde persoon zijn als de Messias: gezien de overeenkomst. Epstein zegt dan ook in analogie hiermee : ´Zo wordt de Messias bij voorkeur opgevat als het symbool van Israels taak als de Knecht des Heren, meer dan een menselijke persoonlijkheid van koninklijken bloede met nationale… en politieke ambities.´ Bij hem dus wel degelijk identificatie van Messias en Knecht. Blijkt de Knecht dezelfde persoon als de Messias, dan maakt de Knecht-Messias onze zonden weer goed, ´de straf die ons vrede aanbrengt was op hem´. Als nu de christologie dit scherp duidt als: omdat hij de eeuwige, de Godgelijke, wezensgelijk aan God Zelf moet zijn, daar God als enige kan boeten, indien Hij kan lijden wat Hem is aangedaan, dus, omgekeerd, God in hem een gestalte van Zichzelf heeft waarin Hij lijdt en zelfs sterft (zie ook boven, verder o.a. hs. 3)- , dan werpt dit licht op het hele fragment:: ´Wie er auch nicht vom Tode und Satan erlöst, welche zwar in den Tagen des Messias verschwinden werden, aber nicht durch die Hand des Messias, sondern durch die Hand Gottes.´ Men vergelijke dit met wat Klausner op pg. 20 zegt: God, Israels enige Verlosser (20) ´Erlöser Israels kann auch Gott allein sein.´ ´Auch´ duidt erop, dat de Messias wel degelijk óók verlost, maar dat God het ook alleen af kan. Toch heeft de Messias zo zijn verlossende rol en dit is dan een vaste plaats in het gebeuren, want anders ware hij er niet, en dit is dan een functioneel ingeschakeld zijn als verlossend ín Gods verlossen. Maar God is voor de christenen de enige verlosser in Christus. Het is voor Klausner: God alleen of ook de Messias, maar dit is toch God alleen. Als het in Christus niet God Zelf was die boette, boette deze Mens niet, aangezien hij dit helemaal niet zou kunnen.. Op pg. 14 zegt Klausner ´weil der Himmel (= Gott) alles dies der Welt bringt durch den Messias, das höchste dienende Gefäß des Heiligen.´ Wij zagen, dat Jezus echter geen voorspreker is, tenzij een permanent pleidooi in (de verrichtingen van zijn) persoon, een middelaar. Hij ontkent het zelfs in Zijn afscheidsrede volgens het vierde evangelie (16:27). Paulus´ formulering luidt: `God heeft ons met Zich verzoend door Christus´ : vgl. ´de straf die ons vrede aanbrengt was op Hem´ (Jes 53:5). God is het die Hem uit de lijdenskelk laat drinken en de dood laat ondergaan en Christus wordt door de hand van de Vader opgewekt en in Hem triomfeert de mens over zonde en dood. Zo worden allen door de hand van God opgewekt. In Hem vergeeft Gód. En: De mens Christus kan als mens voorzover niet God-daar-aanwezig niets. Maar als God-aawezig doet de Mens(enzoon) het eendere wat God-als-zodanig doet. De verlossing geschiedt ´nicht durch den Glauben allein, sondern durch Buße und gute Werken.´ Zo staat het ook in de brief van Jacobus. Niettemin ontkent Jood noch Christen, dat dit dan wel het werk is van Gods barmhartigheid. Kleine excursie naar Buber (Zwei Glaubensweisen 1950) Opmerking: Dit is ook wat Martin Buber op Paulus aan te merken heeft, die hij verwijt Abrahams geloof dat hem tot gerechtigheid werd aangerekend van voortgang van zijn rechtvaardigheid door Godsvertrouwen te reduceren tot een rekening courant met de hemel. Maar dit geloof is ook bij Paulus in de eerste plaats vertrouwen, waarin hij de genade put die hieruit welt om in toenemende mate recht voor God te staan. Uiteraard gaat dit slechts onder voorturende vrijspraak van zonden. Maar wat er aan de hand is is, dat God in Bubers optiek aan wie op Hem vertrouwt God uit goedertierenheid zowel vergeeft als verder helpt en aan Zich trekt, maar in die van zijn medeschriftgeleerde Jood Paulus Jezus the ‘clue’ is van heel Gods barmhartigheid, als intrinsieke conditio sine qua non, de rechtvaardiging van Gods onverschuldigde barmhartigheid. Zonder deze laatste zouden al onze inspanningen ons niets bij God baten. Vandaar dat door zijn geloof Abraham allereerst bij God überhaupt op de kaart
staat, in zijn genade is die Abraham de rechtvaardige maakte die hij was, uiteraard onder strijd met en overwinning van zonde en werken aan de kwaliteit van zijn vroomheid, voorbeeld voor elke Jood. Het enige verschil tussen Buber en Paulus is dus (het geloof in) Christus als conditio sine qua non. Er vallen bij Buber meer verschillen op te helderen: Met b.v een G. Bornkamm meent Buber, dat Jezus zichzelf niet voor Zoon van God zou hebben uitgegeven, en dus dat de vierde evangelist dit hem alleen maar toeschrijft. Maar let wel, dat hij hem zich zo laat noemen met name in en rond de Tempel (let wel: de synoptici er maar één intramurale rede weer, nl. Lukas in de synagoge van Nazaret, en geen enkele temperedevoering, waar ze bij zijn proces echter wel naar verwijzen), en in intieme kring. Dat Jezus een Messiaspretentie had blijkt uit alles en Buber erkent dit, maar daarbij past alleen maar de term ‘Zoon van God’. Verder speelt Buber zowel deze titel als een persoonlijke Messiaspretentie uit tegen een programmatische vele mensen omvattende, maar dit is helemaal geen tegenstelling. Ook sluit de persoonlijke Messias geen programmatisch optreden van hemzelf door de eeuwen heen uit. En de mening dat Jezus na zijn dood tot God werd gemaakt sluit aan bij het feit dat Jezus zich nergens God noemt. Toch is de vermelding bij Johannes, dat hij zich door zich Zoon van God te noemen in de ogen van vriend en vijand aan God gelijkstelde net niet, dat dit pas werk van na zijn dood was. Er is dat logion van het elkaar kennen van Vader en Zoon en Johannes over het werken van dezelfde werken, plus wat bij deze Jezus zegt over zijn één-zijn met de Vader en diens beeld zijn. Zeker, ‘voor Abraham ben Ik’, ‘de heerlijkheid die ik bij U bezat, eer de wereld bestond’, ‘Hij die na mij is is vóór mij geweest’ zijn interpretaties door de auteur van andersluidende Jezuswoorden (resp. voor Abraham was ik er al; de heerlijkheid die U voor ogen had eer de wereld bestond; wie na mij komt (is), komt (is) voor mij, in de synoptici terecht weergegeven als ‘wie na mij komt is meer dan ik’. Maar waar het zo is, dat de Christus, één met God, beeld van God, zijn bloed vergiet voor de vergeving van de zonden van velen, als de Knecht, dan wordt hierin zijn eigen identiteit met de Ene God duidelijk en drukken genoemde inleggingen uit, dat de auteur het wezen van Jezus maar al te goed begrepen heeft. En het logionfragment ‘Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels, en gij hebt niet gewild’ (Mat 23, 37-39) spreekt boekdelen wat betreft preëxistentie en identiteit met JHWH, zeker in het licht van het eraan voorafgaande, waarmee het één geheel vormt, maar bij Lukas ervan af is geknipt en verplaatst. ´Von Satan erlösen… dieser nimmt im Judentum nicht die zentrale Stelle ein, die er fast wie der Gott des Bösen bei den Persern im Christentum hat.´ : Christenen zijn beslist geen Manicheeërs en geen Katharen! De laasten hebben zij zelfs uitgeroeid, niet zozeer als concurrenten als wel als ketters (ketter < kathaar en hereticus werden in Duits en Diets zelfs synoniemen). De macht van de Boze is God geheel onderworpen. God laat haar toe. Hóe furieus deze kan optreden was in 1938 nog niet in zo´n volle omvang duidelijk gebleken. ´Durch seine Taten muß er Entsühnung finden für seine Sünden. ´Finden´ is een zeer toepasselijke term. Hieruit blijkt ons tekort (van werken en boeten) en God verlost van dood en satan en Hij doet dit juist door het doen van werken en boeten door Jezus Christus. De Messias ´verhilft den Menschen zur Erlösung durch seine Eigenschaften und seine Taten´. Dit doet de ons voorlevende, en boetende, stervende en verrijzende Jezus Christus precies. Wij hebben hem te volgen hierin en in elk onderdeel. Omgekeerd doet God dit met ons mee in Christus als God-met-ons. (21) ´Er kann sich nicht auf den Messias, sein Leiden und seinen Tod stützen´, maar hij zal op de verlossende God steunen, maar niet in de zin dat hij het werk aan Jezus Christus moet overlaten zonder het zelf óók te doen. Maar heel Israel lijdt toch met de Knecht oftewel met
Hem lijdt heel Israel bij uitstek mee, gelijk Hij omgekeerd ons en Israels lijden lijdt. Maar Hij volbrengt wat wij moeten, maar niet kunnen volbrengen, daar wij immers ´die Erlösung finden´ moeten. (24) Dat onze staat van onze bekering en werken afhankelijk is, is ook christelijk. ´Das Volk Israel, das als erstes den einen Herrn, den Gott des Guten anerkannte und das die Propheten der Wahrheit und Gerechtigkeit hervorbrachte, muß und kann auch als erstes ´die Erlösung beschleunigen durch Umkehr und gute Werke. Das heißt: es muß und kann die Menscheit voran gehen auf dem Weg des indivuellen und sozialen Fortschrittes, auf dem Wege der sittlichen Vollkommnung.´ : Dit lezende moet ik denken aan de profeten, Jezus, filantropen als Wertheim. Sarphati en Soros, en - hoewel in ´ketterse´vorm - Karl Marx, en vele socialisten. Nergens heb ik ook zo vanzelfsprekend uitgedrukt gezien, dat onze bekering maatschappelijke vooruitgang heeft te betekenen, oftewel niet vol is, als het geen maatschappelijke vooruitgang betekent (volgens steeds betere zedelijke inzichten). Waar christenen hieromtrent problemen maakten, lijken zij bij Joden niet te bestaan. (22) ´Aber das Himmelreich ist das Ziel und die höchste Sehnsucht, ohne dasselbe wird Israel nicht endgültig befreit von der Bedrückung der Reiche.´ : Het laatste is de politieke vertaling van de onderdrukking van een (groep) mens(en) door anderen. Dit betekent in feite, dat waar God alles in allen zal zijn, er sprake zal zijn van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, wanneer het goddelijk licht is doorgebroken na de komst van de Messias. Zo hemels is die eschatologische Messias, ook die van Daniël, ook weer niet. ´Der jüdische Messias ist der Same des Fortschrittes, der durch das Judentum in der ganzen Welt ausgestreut wurde.´ Dit is de reden van de satanische vernietigingspoging, die, toen dit getuigd werd, op uitbarsten stond. Vandaar ook de herkenning van de identiteit van Marx en Jodendom. Eerder erkende satan de identiteit van Christendom en Jodendom (tijdens de Romeinse christenvervolgingen). De Jood Jezus zaaide via zijn aanhangers behalve veel bekering überhaupt, o.a. humanistische ideeën van gelijkheid, vrijheid en broederschap.
2. Dienend vat der Godheid De Joodse Messias volgens Schrift en Traditie Poging inleg te voorkomen door uitleg: De Messias heet: Eeuwige Koning der Gerechtigheid, Heilige, Spruit van God, gegeven aan ons, Godmetons Dit wil dus zeggen: God biedt ons namens Zichzelf Iemand die eeuwig is, in Wie de gerechtigheid gegrondvest is, zodat wij verbonden met Deze ín God zijn en uit Hem leven. Ik tracht gevoelig te interpreteren: Wij baden ons in het licht dat Hij uitstraalt, dat Gods licht is. Hij is de Afglans, niet minder helder. God schijnt niet door Hem heen, want een marionet is de Messias niet. Zelf is deze hierbij in hoge mate actief. Hij stelt weliswaar present, maar vertegenwoordigt niet, maar legt het contact van God met ons, en omgekeerd, hoewel wij God Zelf kunnen benaderen, want Zijn licht is overal, maar de Messias is als een focus en centrale haard. Gods licht verzwelgt de identiteit van de Messias niet. De Messias verenigt ons met God en door Hem deelt God Zijn wil, de uitdrukking van Zijn wezen aan ons mee en trekt ons aan Zichzelve, Zijn eigen Heilige Wezen. Zo is de Messias de werkelijke Zelfexpressie Gods onder het teken dat hij is, indien christelijk uitgedrukt: Gods sacrament.. Zelf eleveert tot, trekt de Messias ons aan God. Hij is een, weliswaar zondeloze, mens. Wat in het beeld van de Messias de aandacht trekt is dat het, wenkend, op een gegeven moment zelf de wezenstrekken van God vertoont, zodat Hij in analoge zin, zo te zien, machtige God genoemd wordt en: ImmanuEl, in de Messias is God bij ons aanwezig. Er is echter geen samenval, er is een soort overgaan van Gods eigen karakteristieken naar dit focus. Deze band is zo sterk, dat de heerschappij van de Messias Góds heerschappij is: Hij heeft Gods heiligheid en macht zijn heiligheid en macht ontleend. Hij is Beeld van God.: Hij lijkt zelf wel iemand als God.. Hij heeft, zo sterk is de glans, direct toegang tot God en God tot Hem: Hij heeft met God samen hetzelfde goddelijk licht. Het zijn er twee, maar de één tegen de achtergrond van de Ander, regeert in eeuwigheid. In eeuwigheid is er tweeëenheid. De Joodse Traditie is hier als geïnterpreteerd met schijnbaar verschil tussen Jodendom en Christendom . Het ligt er in feite aan hoe diep je tuurt in het traditionele beeld van de Messias. Schrift en Traditie zijn meestal verder interpreteerbaar, zoals met name de Joden en de Katholieken weten. De Messias valt, als wij in de achtergrond kijken, in de Eeuwigheid, in God. Laat Hij, ofschoon Godvervuld, deze achtergrond als zodanig niet slechts achter zich? Maar nog en juist is in Hem God-met-ons als in het ´Gefäß der Gottheit´, naar Klausners definitie. Vat der Godheid wil immers zeggen: de Godheid bevindt Zich kennelijk in de exterioriteit van de Messias binnen diens grenzen waardoor Hij, God, hier niet God-als-God, d.i. grensloos is, maar, alhoewel aldus in een extra gestalte gemodificeerd, alhoewel neven de Ene, nog God, de Ene, is, bij wijze van een afzonderlijke voortzetting (vgl. Kol. 1:19: ´Want het heeft de ganse volheid behaagd in hem woning te maken´ en Kol. 2.9 ´in hem woont al de volheid der godheid lichamelijk´, beide als de scherpe vertaling hiervan), gelijkvormig aan de Messias, zodat deze uitingsmiddel van deze Zijn exterioriteit is. Let wel: want God als zodanig is onomvatbaar door een vat. En dat God in het vat alleen maar zou dóórkomen, het vat alleen maar bij uitstek Gods Geest draagt, zou alle vromen en profeten tot in gevorderde mate tot vaten van de Godheid, die hen immers inwoont, maken. Alleen is het niet zo, dat dat Gods inwoning tot vat maakt. Maria, Jezus’ moeder, heet in een oud-Nederlands gebed ‘vat der wijsheid’. De wijsheid heeft zich als kwaliteit aan haar medegedeeld, zij is ervan vervuld, maar valt nog niet met haar samen. Maar de Godheid is één Iemand, niet een iets. Als Maria van God vervuld is, is zij vat van het goddelijke, maar niet van goddelijkheid, en zeker niet van de Godheid. De Messias is dit volgens de Joodse Traditie echter wel.
Herbergt de Messias deze aangenomen zijnswijze van Hem dan als zijn voertuig? Geen voertuig in de zin van marionet, maar wat deze denkt, zegt en doet is gestaltegeving aan deze exterioriteit Gods, in hem interieur aanwezig. Is het de Messias die denkt, spreekt en doet of God? Beide in één. Omgekeerd kun je dit, en nog diepgaander, uiteenzetten langs de volgende weg: Er is van ´van Eeuwigheid-tot-Eeuwigheid´ tot ´in eeuwigheid´ , van (meer-dan-)Idee tot blijvende realisatie als Messias, eenheid. Ik zeg:´(meer-dan-)Idee´, want volgens de Talmoed is de Messias ´geschapen vóór de schepping der wereld´. Dit slaat volgens Klausner op de Idee van de Messias, maar kennelijk is dit met dien verstande dat de Messias in zekere zin al ´af´ is, d.w.z. daadwerkelijke realiteit, identiteit, heeft. Anders immers zou ook de wereld ook vóór zichzelf geschapen zijn en ook wij zouden vóór onszelf geschapen zijn en daarmee de notie zinloos. Dit nu kan uitsluitend betekenen - want anders is er óf idee óf schepping, maar Klausner houdt wat bedoeld wordt terecht voor idee, omdat anders de Messias, een mens, reeds vóór zijn verwezenlijking als mens zou bestaan - het volgende: Op deze wijze kan de conceptie niet anders dan bestaan in generering, d.i. dat de in die zekere zin reeds zijnde Messias met zijn conceptie samenvalt, daarin dus geen apart Ik naast zijn Concipiënt heeft, doch dit daadwerkelijk realiteit, identiteit, hebbende Ik onmogelijk anders dan méér-dan-gemeen, ja het eendere Ik als van de Concipiënt kan zijn. Hierom is er op één vlak, dat der ideeën, der conceptie, ja der generering, eeuwigheid buiten dat dit alleen maar vanuit de tweeheid gedacht is: eeuwigheid van de twee, waarbij de Messias in de achtergrond van de Eeuwige ´geplakt´ is, maar in plaats hiervan: eenheid: sec, én: aspectueel met een bestemming, die zich realiseert in, ja als, de Messias, een mens. Deze is nú en voortaan wel een apart ik, maar die zich de fase van volstrekte eenheid herinnert, te binnen brengt. Op deze wijze is het God Zelf die de Messias als Zijn vat bewoont Hij neemt (in deze) deze buitengestalte buiten Zijn eigen onveranderlijke Wezen aan. Betekent dit niet, dat zo gezien, de Messias niet alleen maar een mens is, maar ook God Zelf, in flagrante strijd met zijn begrip of definitie? Maar de Messias is een van God vervulde mens en niet wat anders dan een mens, ook als deze Godvervuldheid erop neerkomt, dat deze mens aldus God-geïncarneerd is. En met Gods eenheid? Deze eenheid met het oog op tweeheid, is vanwege die van de eeuwige eenheid deviante bestemming, het in tweeën uiteengaan, reeds, immers distincte, tweeheid, maar nog als eenvoudige eenheid. Het is Dezelfde God, die én Zichzelf gelijk blijft én in andere fase, in, ja áls de Messias, een ander dan Deze is: de Ene is dus wat Hij nu eenmaal is en meteen die Hij in andere fase als ander, als mens, nóg is. Zo is Hij van Eeuwigheid tot Eeuwigheid als één Ik, het ene Ik en ditzelfde Ik, dat in dát opzicht een ander Ik is als dat het zijn voortzetting vindt in de ´gedescendeerde´, de Messias. Dus tweeheid niet: vanuit eeuwige samenstand van twee maar vanuit eenheid (anders zou er een stuk alleen-maar-Idee zijn, nu wordt zulk arianisme [Arius was een vroege probleemoplosser wiens oplossing door de Kerk werd veroordeeld] vermeden): afstamming, uitgegaan zijn van. De Messias ontvangt, ontleent, zo het God-zijn, dat hij in de eeuwigheid met de Vader gemeen heeft en wel als ongedeeld (want normaliter wil iets gemeen hebben zeggen, eventueel: tot op zekere hoogte, delen). Dit in een eindige modus en omvang treden, dit veruitwendigen van Zichzelf tot staan in het eindige, terwijl God tegelijk Zichzelf als oneindig blijft, is, wat de vierde evangelist concludeerde uit Jezus’ betuiging van zijn eenheid met God, waarbij hij Gods conceptie van de Messias begreep als diens preëxistentie. Klausner moge deze bij het rabbijnse Jodendom als chargering zien, maar is betiteling hiervan als profetische intuïtie niet meer op zijn plaats, waar het Jodendom een bij uitstek profetische godsdienst is? Ook Johannes chargeert op zijn profetische wijze van het zien van dubbele bodems (b.v. 1:30; 11:51) Gods voorkennis van de Christus tot diens preëxistentie, maar wegens Gods eenheid zó, dat hij, Gods spreekbuis, zelf God, God-uit-God, is. Het gedrag en
het zelfgetuigenis van Jezus (b.v. Joh 5:18; 10:30) leverde hem de mogelijkheid van deze voorstelling van de gang van zaken, die Jezus’ pretentie honoreerde zonder Gods eenheid tekort te doen. Paulus getuigde profetisch hetzelfde (Rom 9:5; Phi 2:6;) , maar dan op onmiddellijke wijze (Gal 1:12,15). De terugwaartse herleiding op de Eeuwige wijst uit, dat deze overdracht Gods naar-onstoekomen is, terwijl de Eenheid met Zichzelf in Eeuwigheid van God, de Vader, gehandhaafd blijft in Zijn onderscheid van de Zoon, aspectueel naast de Eenheid in de Eeuwigheid van de Zoon met de Vader: zo kan God, de Eeuwige Ene, deze tweeheid opbrengen. (Waarom wordt hier door mij vermeden over drieeenheid te spreken? Omdat het hiervoor niet nodig is. Omdat hier deze biniteit het thema is. Omdat het Johannes-evangelie dit ook doet. Maar de derde persoon, de Heilige Geest, zagen we in het vorige hoofdstuk aan het werk in de werken Gods, die Jezus deed. Alleen is de Heilige Geest, die b.v. op profeten rust hier niet het thema). Zolang dit voor ons tegenstrijdig blijft, is de Messias niettemin alvast de Messias. Zodra deze tegenstrijdigheid voor ons verdwijnt, is dit in het voor ons verschijnen van het diepe wezen van de Messias als Gods wezen als mensgeworden. Maar zo kan God voor ons nooit als gedeeld verschijnen. Of er is óns dan iets onduidelijk, maar het gevaar van di- theïsten te worden is er niet. Gods Geest deelt de gelovigen mee, dat ze intuïtief beseffen, dat zwaarverwoordbaar niet: onverwoordbaar is. ´Gefäß´-leer en Evangelie Klausner spreekt (10) over: ´Der Messias ist ein dienendes Gefäß der Gottheit- allerdings ein auserwähltes, und besonders erhöhtes Gefäß´. Kolossenzen spreekt over de volheid van de Godheid, die in Hem woont, die in Hem lichamelijk woont. Is een van de zonde verloste in het Koninkrijk Gods, of een heilige of een profeet, een vat van God te noemen? Een vat, inderdaad een instrument, omvat de inhoud en bevat deze. Deze is ín het vat, ook als dezelfde inhoud zich tot buiten de opening uitstrekt. Zo bevat de mens die de Messias is God. Deze bezielt niet alleen deze mens, gelijk iedere bewoner van het Koninkrijk (van God en de Messias), maar vult Zelf het vat. Het vat bevat niet de kracht van God, maar God. God vult dus het vat met Zichzelf. Kolossenzen spreekt dan ook niet van de volheid van het vat, maar van de volheid van (de) God(heid). Als mens is Jezus uitverkoren en tot deze taak verhoogd, zo leert het evangelie. Is Jezus dan niet slechts het medium van de Geest van God? Maar de Heilige Geest is evengoed, en wel persoonlijk, overal, want Hij is niet slechts Kracht, maar zelfs God in Persoon. Jezus is wel als mens medium van de Geest van God. Het evangelie echter geeft te lezen, dat de Vader de Zoon het Eigenste informeert. Juist waar er sprake is van de mens Jezus. Er is informatiegemeenschap tussen God en Jezus wat betreft het eigenste en dit wil zeggen: gemeenschap wat betreft het eigenste. Niet verdringt, b.v. in trance dit het menselijk zelfbewustzijn van Jezus, maar Jezus weet zichzelf, ook als mens, de Zoon, die wortelt in het God-zijn van God, de Vader en aldus aan Hem dit God-zijn als gemeenschappelijkheid van eeuwigheid ontleent. Dit is overigens te armoedig uitgedrukt, want het goddelijke Zijn is niet overhevelbaar. Beter is te zeggen: met het oog op de menswording is er van eeuwigheid in God aspectuele onderscheidenheid van Zoon tot Vader. Ware er geen menswording, dan ware er louter ononderscheidenheid en het onderscheid had geen zin (dit wat betreft de formulering der generering ´en voor alle tijden geboren uit de Vader´). Strijdt het Evangelie met Klausners ´Gefäß´-leer? Nee. Leidt Klausners ´Gefäß´-leer tot deze opvatting? ´Gefäß der Gottheit´ blijkt, wanneer wij deze term zeer precies bezien, te betekenen: juist daar waar het vat is, is God. Dit is immers niet te remplaceren door ´vat van de Heilige Geest´, dus uitsluitend een zeer heilige mens. ´Vat van de Heilige Geest´ zou nl. óf
betekenen, dat in de gegadigde de gehele Heilige Geest woont, óf dat de Heilige Geest hem als vat gebruikt om zich in te gieten. Welnu, met ´de Godheid´ is dit laatste onmogelijk en blijft dus het eerste over. Maar dit betekent niet een mens-vorm-ige God zó, dat ‘-vorm-‘ uiterlijke vormgeving betekent, maar wel dat God deze (voor lijden vatbare) menselijkheid als eigen heeft aangenomen, daarmee het ‘God-met-ons’ zijn. Omgekeerd is dit vermenselijkte God-zijn hetzelfde als: (voor lijden vatbaar) mens-zijn dat het heeft meegekregen God alternatief te belichamen en Hem daarmee in staat te stellen God-met-ons te zijn. De Messias is zo als een menselijke persoon God-met-ons. Natuurlijk is de Messias niet iemand wiens menselijk bewustzijn uitgeschakeld is op een moment, dat God hem als spreekbuis gebruikt. Er is dus maar één ´facit´: In de Messias is gefuseerd-zijn, niet in de zin van ´vermenging´, maar unie van God en mens, waarbij God én onveranderlijk God, ´daarboven´ blijft én daarnaast daar is waar de Messias is. Betekent dit splitsing van God? Nee, binnen God is geen splitsing. Betekent dit afsplitsing van God? Nee, er kan niets van God worden afgesplitst. Betekent dit aftakking van God? Vertakt God Zich soms? ´Gefäß der Gottheit´ betekent, dat de Messias de Godheid belichaamt, niet: God belichaamt, want God als zodanig kan geen lichaam hebben, maar Hij belichaamt de essentie van God uit God, het Dezelfde zijn als God. Uit God komt een ontspruitende Spruit, geen kind of tweede God, maar inderdaad: een persoon die beseft persoonlijk Dezelfde te belichamen als Die Hij daar, God in eeuwigheid, is, m.a.w. die Hij retrospectief gesproken ´bij God´ (Jo 7:5) was. Jezus als vat weet niet God daar waar Hij is Zelf aanwezig (binnen)ín hem zelf , maar Die hij, Jezus, niet: representeert, maar presenteert, m.a.w. Zelf belichaamt, aldus: Zelf is, niettemin zonder God zoals Hij Zelf als Zelf is, onveranderlijk, eeuwig, aan te tasten, echter ook zonder deze goddelijke eigenschappen als eigenschappen van zichzelf uit te sluiten, doch als vanuit de vereindiging gezien als (in zijn herinnering verversbaar) verleden van zichzelf te hebben. Ik realiseeer mij, dat mijn gebruik van de term ´belichamen´ een goedkope truc zou kunnen lijken, waarbij het lichaam als vat wordt voorgesteld dat dan wordt bezield door dan wel geen reïncarnatie maar incarnatie en klaar is kees. Laat ik dit dan moeilijker maken door te zeggen, dat de Messias de Godheid met zijn eigen lichaam en geest verpersoonlijkt (niet: personaliseert, want dan lijkt het alsof de Godheid dan pas een persoon wordt, maar dus): in eigen persoon belichaamt. Dan is dit uiteraard: voorzover dit kan, maar dit blijkt eerst in wat voor ons uit het uitgedrukte verstaanbaar is, en dit zou dan kunnen zijn: participeren, zodat wat er aldus verpersoonlijkt wordt alleen maar het heilige van de Godheid is. Maar dit is niet wat er zoal staat. Nee, het gaat om een persoonlijk belichamen zó dat de Messias geestelijk de Godheid als door zichzelf presenteert, d.w.z. aanwezig is met zijn godheid en al, als enige adequate uitleg van het zijn van het ´Gefäß der Gottheit´. Dit exact is nu wat we in feite in het Johannesevangelie Jezus van zichzelf zien bevestigen. We kunnen zien, dat dit goed past bij de talmoedische lering van de preëxistentie van de Messias. Is de Messias zo geen vermenselijkte God i.p.v. een van God vervulde mens? Vooraf moet worden gezegd, dat er in deze mens van Gods transcendentie niets afgaat, maar er slechts een buitengestalte van Dezelfde is, en de tweeheid niet het God-zijn betreft: hij heeft met God het God-zijn gemeenschappelijk. Maar al wij inzien, dat deze Mens teruggaat op God, ´achterwaarts´ tot in God reikt, dus in God teruggaat, dan betekent dit, omgekeerd, hetzelfde als dat God in hem Zelf naar voren komt. Dus de Messias, het vat der Godheid, dat is God in deze mens persoonlijk aanwezig, ja als de Mens, maar die er voor geen nanometer minder mens door wordt. Wat echter ergernis wekt is de gedachte dat God als zodanig, ´de Vader´, hier een mens zou zijn geworden, maar dit is niet wat het Evangelie leert. De Messias is Zijn representant, wel
degelijk nu ´re-´, nl. t.o.v. God als zodanig, maar mens het God-zijn van God hier in, als, eigen persoon presenterend. Zo en alleen zo is de Messias God en is Christus God. Als Jezus de Messias is dan is dit joods en christelijk op deze wijze. Christelijke theologie is niets anders dan voortgezet Joodse denken. Analogia entis Gods onopgeefbare eenheid De moeilijkheid is, dat het best allemaal op waarheid moge berusten, maar dat de God van Israel, die Een is, zomaar een aftakking kan hebben. Hoe is dit met Zijn eenheid te rijmen? Bij ineenzettende denkbeweging wordt de tweeheid, drieheid, wanneer wij Gods Geest als veranderlijke manifestatiegestalte de onveranderlijke God erbij tellen, van de uitgewist in fusie, die nog sporen van tweeheid, drieheid aan zich lijkt te hebben. Omgekeerd: kan de Ene God in drie ‘personen’ toch een en dezelfde blijven? Ter toelichting van het voorafgaande en nakomende ter vergelijking wat wijsbegeerte: Wij zijn geschapen naar Gods beeld, wij zijn niet Hem, maar nieuwe ikken. Wij ontlenen ons zijn aan Gods Zijn, dat ons doet zijn vanuit Zijn scheppingsact zonder dat Hij van Zichzelf iets in ons over doet gaan, aan ons verliest, alzo ´creatio ex nihilo´, maar wel degelijk ontspruiten wij aan Hem, d.i. Zijn activiteit, want strict genomen kan er geen overgang zijn van niet-zijn naar zijn en viceversa. Vond hierbij niet tegelijk wat betreft de geschapenen zijnslimitatie plaats, dan ware dit hetzelfde als niet (kunnen) scheppen, maar bleef God Zichzelf slechts gelijk. De christelijk begrepen Messias nu valt filosofisch te begrijpen als een schepsel met zo’n gelimiteerde zijnsproportionering tot Hem als wij, maar met een dusdanig relatief geringe limitatie van bewustzijn, dat Hij zich, anders dan wij, die door onze limitatie van Hem zijn afgescheiden, (her)innert te als eeuwig en ongelimiteerd te zijn (geweest). De limitatie zit dan in de perspectivering binnen het hier en nu van eindige mens van de oneindige eeuwigheidsschouw als verleden (´bij de Vader´ overzag Hij wat dan ook) en überhaupt, want in herinnering, niet meer volledig (en althans gedurende zijn aardse leven verre van) actualiseerbaar, toch onvervalst herinnering, besef van behouden identiteit. Bovendien periodieke (naar believen?) minder of meer transparantie, toegankelijkheid daartoe. Nader: Denken wij aan ons eigen geschapen-zijn, van óns, goden, dan zij wij filiaalhouders van het Zijn, die voor onszelf zijn begonnen, we zijn geboren zonder herinnering aan Hem. God repeteert in ieder van ons, maar gelimiteerd, Zijn zijn en denken: dit is dus niet-Zijndenken, maar dit denken is het denken van ieder van ons. ´God laat mij mijn rol vervullen´ zou moeten luiden: Dat ik mijn rol speel is Gods gedurig scheppen van mijn-mijn-rolvervullen. Mijn ik is Zijn daad, niet als object, maar als Zijn (onruimtelijke, geestelijke, meerdan-georganiseerd bovenprocessueel) subject in (ruimtelijke, lichamelijke, hersenmatig georganiseerde) miniatuur-kopie. God kent Zichzelf bij dit scheppen, maar zorgt, dat Hij, al is Hij de (niet zelf)voltrekker, ‘zetter’, van mijn ´ik denk´, onder limitatie buitennieuwuitvoerder van de denkact die hiermee nu niet die van Hemzelf is, zich verhoudt op de wijze dat ik de zelfvoltrekker ben, en Hij tegelijk transcendent is. Ik ben a.h.w. een nieuw beperkt Hij-hier en wel zonder herinnering aan wat Hij als Zichzelf wel van Zichzelf kent, oftewel Hij hier restrict opnieuw is door dit laatste niet Hijzelf meer, maar Hij ‘is’ (in een analoge overgankelijke zin) mij. Hij is de schepper van dit gelimiteerd nieuw ‘Hij’-hier, de vereindigde kopie van God, het vereindigd opnieuw daar zijn van wat nu niet God is, maar ik, N. Hij neemt a.h.w. onderposities in. Als nu, in het geval van de Messias, dit opnieuw beginnen nu een minder van God afgesloten zijn is, m.a.w. dit nieuwe ik weet, beseft, herinnert zich, dat het daadwerkelijk niet (op)nieuw is, maar slechts in vereindiging getreden zonder dat dit (op)nieuwe denken van God, dat
normaal gesproken een nieuwe schepping is als zijnde zonder herinnering aan het zelfbewustzijn van God, van het totaal (beter: het oneindige ´wat-dan-ook´) is afgeschermd: het nieuwe denken denkt ook het oude denken vanuit de eindige modus, nl. bij wijze en dan ook onder het perspectief van (her)innering, aldus zijnde oneindig-eindig. Zo bezien ofschoon dit toch niet meer doet dan ten dienste staan van het aantonen van alleen nog maar de principiële mogelijkheid van het God-zijn van de Messias - is het gewone mens- en dierzijn, metafysich gesproken, iets extremers, of verwonderlijkers dan dit laatste, al is dit laatste fysisch bezien weer verwonderlijker als aan het fysisch-zintuiglijke toegevoegde mysterieuze faculteit. God weet, dat Hij voorzover in Zijn kwaliteit van God de Zoon afdaalt (en wat hetzelfde is voorzover in Zijn kwaliteit van de Vader, God als zodanig, de Zoon zendt) en de afgedaalde weet, dat hij afgedaald is, terwijl Hij zich herinnert en momentaan meer en minder actueel beseft, dat Hij Dezelfde is als de Eeuwige: ´Jeruzalem, Jeruzalem… hoe vaak heb Ik u niet willen verzamelen!´ (Mt 23:37) , en Johannes’ correcte afleiding ´de heerlijkheid die ik bij U bezat´ (Jo 7:5) duidt op deze twee-eenheid die in volstrekte eenheid wortelt, terwijl in de tweeheid de eenheid bijblijft. ´De heerlijkheid, die Ik bij U bezat´. De plaatsing van de eeuwigheid in het verleden is niet contradictoir, aangezien het slechts om het perspectief vanuit het hier en nu gaat. Vanuit de eeuwigheid geschouwd is dit tijdsperspectief er niet. God ziet hier slechts iemand, wiens incarnatie Hij schept, in functie, die zich als Hem boven de tijd staan in de tijd herinnert. De eeuwige God is de Vader die de Zoon genereert of - wat hetzelfde is maar aspectueel - de Zoon die hier eeuwig is en besloten hebbend af te dalen en daar - in ten dele alter Ego afgedaald is. Duidelijk moge zijn, dat dit laatste onderscheid van Vader en Zoon tamelijk irrelevant is vergeleken met de afgedaalde Zoon, die Zich (her)innert ´bij´ de Vader geweest te zijn.Vanuit de eeuwigheidsschouw is er slechts eeuwigheidsperspectief. De incarnatie is dan ook een ´descendit´, niet een ´descendebat´: de Eeuwige kan niet, in de tijd, overgaan, maar kan slechts in een verhouding (vanuit de vereindiging: tijdsverhouding) overgegaan zijn. God, beschouwd onder het opzicht van Zoon, dus heeft behalve het eeuwigheidsperspectief op Zichzelf en daarnaast op Zichzelf als afgedaald, dus vanuit de ene fase op de andere, een ander perspectief op Zichzelf naast Zich, maar dit zelfperspectief is zelf als zich die eeuwigheid als Zijn eigene (her)innerend. : Vergelijk, dat tijdens een mensenleven men in verschillende periodes ook alter ego´s van zichzelf is. Ook ik weet ergens (dit noem ik toekomst, omdat ik erop afsteven, maar de Eeuwige noemt dit niet zo, omdat Hij dit niet doet) een alter ego van mijzelf, maar dit alter ego herinnert zich de keten van ervaringen van het eerste ego, dat ik nú ben, tot zichzelf, en dit is reëler dan dat afstevenen vooralsnog ´ins Blaue´. God (de Vader,) de Zoon heeft (de Zoon) Zich als tijdelijk, zonder dat deze eigen ervaring van eigen afdaling heeft, onder Zich en voor ogen, deze ´Selbstgestaltung´ scheppend: daar ´beneden´ loopt dezelfde, die Hij hier is, hetzelfde Ik, maar niet zozeer Dezelfde, of het is in andere fase. Het zal duidelijk zijn, dat binnengoddelijke generering van eeuwigheid van de Zoon slechts een distinctie is met het oog op de menswording en slechts in, als, de Christus zijn relevantie krijgt. Is Christus dan wat anders dan de Zoon? Laten we alvorens met het antwoord te komen vooropstellen, dat volgens psalm 2 de Zoon identiek is met de Messias. Maar nu gaat het om de Messias, de Zoon, als begrepen teruggevoerd op zijn genering van eeuwigheid. Nu het antwoord: Wel, althans in de kernbetekenis, wat anders, nl. de Zoon als geïncarneerd, maar niet iemand anders. Dit inzicht van Calvijn, maar in schijn tegen het credo van Nicaea ‘Jezus Christus, Zoon van God, voor alle tijd geboren uit de Vader’, is voor de Joodse beschouwing van de Messias als een mens van belang, en deze formulering van Nicaea voor de aard van de preëxistente Messias. Het Woord, God de Zoon, God met het oog op de incarnatie, vóór de incarnatie is, naar het rabbijnse inzicht, Messias (Christus) in een analoge betekenis. Is,
christelijk gesproken, niet de Zoon ‘vanaf’ zijn generering precies hetzelfde als de hele Christus? Men kan dit m.i. bezwaarlijk fout noemen. Maar het Woord Gods dat God Zelf is vóór zijn afdaling is niet Jezus Christus. Men mag en moet zeggen: Jezus is de Messias, maar ook: de Messias, dat is Jezus, en dus: de Messias, dat is de van eeuwigheid gegenereerde Zoon Gods, die mens is geworden, ook: de van eeuwigheid gegenereerde Zoon Gods, die mens is geworden, dat is de Messias, maar niet (zozeer): de van eeuwigheid gegenereerde Zoon Gods (, die mens is geworden,) dat is de Messias. Want de notie Messias heeft in Jezus zijn grootste en eigenlijke relevantie, hetgeen echter de menswording Gods als zijnde het essentieelst allesbehalve ontkent. Immers God is groter dan de Messias. Dus de Zoon is groter dan de Messias? Maar de Messias is de Zoon. De Zoon duikt op als de Messias. Maar waar het om gaat is, dat Gód, die groter is dan alle ‘Gestaltung’, incarneert. Wanneer nu Jezus zegt ‘De Vader is groter dan ik’, dan is dit niet zozeer: afgedacht van daarin dat ik gelijk aan de Vader ben als wel deze waarheid. Het eeuwigheidszelfperspectief van Christus is dus vanuit een exterieure positie en indirecte invalshoek. ´Indirect´ wil zeggen: gelegen in de bemiddelende herinnering of besef van wisselende transparantie van alles wat op, onder, veraf, dichtbij, in toekomst, verleden is. De herinnering aan ´daarboven´, de onbeperktheid, de onveranderlijkheid, de eeuwigheid heeft Hij aan zich, toch voorzover gemodificeerd perspectief als in de tijd. In de tijd (her)innert Hij zich en weet zich de Eeuwige te zijn. Jezus weet in principe, maar realiseert zich niet tegelijk onmiddellijk, alles wat de Vader weet, maar kan Zich althans al het wezenlijke te binnen brengen of de Vader brengt hem dit (dat is dan hetzelfde als: door de, communicatieve, Geest) te binnen. De Ene verschijnt Hem niet alleen van buitenaf: de Vader, God, en/of de Geest, maar ook als Zelfherinnering en Zelfbesef. Dit modificeert het eeuwigheidsbesef, maar het blijft eeuwigheidsbesef. Hoe kan dit? De mens Jezus met zijn perspectief vanuit het eindige is bij de Eeuwige een extra, gelijk alle schepselen extra´s zijn, maar Die het eeuwig-zijn als eigen eeuwig zijn niet uit het geheugen verliest. De grote vraag is nader: Past dat hier dan in? Want al moge onze eindigheid absoluut gesproken extremer, d.w.z. verder van God verwijderd zijn dan een met God wezensgelijke, dit is alleen een evidentie in abstracto, waar we slechts een uniek concreet model van hebben, maar dat innerlijk moeilijk verenigbaar is met het model dat we aan de hand van onszelf kennen, en dat is dat wij bemerken maar een beperkt bewustzijn te hebben, dat inherent is aan ons menszijn. Met Jezus moet er dus wel degelijk iets ten opzichte hiervan buitengewoons aan de hand zijn. Er moet sprake zijn van, in het verlengde gedacht van buitenzintuiglijke waarneming, een aanvullend, buitenzintuiglijk geheugen en zelfbesef, dus dat op een ruimere ervaring boogt dan die middels de zintuigen alleen. Toch kan dit nog altijd menselijk geheugen zich niet wat-dan-ook tegelijk realiseren zoals God-als-God (de Vader) dit doet. Dus ook de wijze van zich herinneren is vereindigd, maar met dien verstande, dat Jezus eenvoudig weet, dat hij nog steeds Dezelfde identiteit is als Die maar anders dan Die deze voortzet als mens in een heden, in de tijd. Is dit geen uitgesproken incompabiliteit gezien Gods oneindig (d.i. van welke realiteit of denkbaarheid dan ook, afgedacht van tegenstrijdigheden) bewustzijn? Maar men hoeft zich niets eens zoals hier: wat dan ook, maar ook niet alles te kunnen herinneren van een eerder bewustzijnsstaat om toch nog te weten dat je deze gehad hebt, m.a.w. dat je toen en toen veel meer meemaakte dan je je nu nog kunt herinneren, en toch wel degelijk nog dezelfde te zijn. Je moet alleen nog genoeg ervan kunnen ophalen wil je identiteit met dat eerder ik van je niet weg zijn. Als je er nu van uitgaat, dat Jezus ´op aanvraag´ bij Zijn Vader als ook van Hemzelf al wat hij vroeg kon opvragen, is dit dan geen deelbewustzijn dat hoe dan ook incompatibel is met dat van God, daar Deze één Overzicht is, dat bij deelherinneren zonder meer verdwenen is? Zodat Jezus, gelijk wij lezen, zich hoogstens een ´bij God´ te binnen kan brengen, maar
geen identiteit? Maar als wij ons maar iets summiers of maar een deel van b.v. een landschap dat wij ooit gezien hebben herinneren is dit nog geen verlies van identiteitsbesef, integendeel. Maar kan iemand van een Overzicht over wat-dan-ook slechts een vage notie hebben?, dat is de kwestie. Wellicht (want hoe ver kunnen wij dit mysterie peilen) kun je het vergelijken met het feit dat wij nu als totaalbesef ieder een heel leven achter ons hebben, dat wij echter slechts deelsgewijs kunnen ophalen, maar dat niet wegneemt, dat (het ene) ik het ben die dat allemaal ervaren heb. Jezus hoeft zich navenant dan alleen maar van alles en nog wat dat is of gedacht kan worden te binnen te brengen, en ook nog met die restrictie, dat zover het om zintuiglijke benaderingen gaat zoals auditieve en visuele dingen, het niet strijdig kan zijn met de eraan inherente beperkingen. Zo kun je niet de omtrek van een boom bekijken, wel kun je je armen eromheen slaan en de boom aldus voelend ´bekijken´. Jezus niettemin zou op dergelijke afwijkende wijzen en extrasensorisch tot veel meer toegang kunnen hebben dan waar wij het flauwste benul van hebben. Wat we in aansluiting hierbij concreet lezen is in ieder geval, dat hij: gedachten leest, op afstand geneest, op afstand weet wat er aan de hand is, op afstand werkt, in de tijd vooruitziet, zich herinnert ´ooit´, d.i. dus in preëxistentie, profeten te hebben gezonden. Wat opvalt is, dat moeilijk (ook voor hemzelf [Mc. 5:30]) te onderscheiden is wat hij werkt en wat God (de Vader) werkt: Zij werken als twee-eenheid, ja als drie-eenheid, nl. waarbij de Heilige Geest het ergens optreden van hetzij Vader, hetzij Zoon, hetzij beiden als God onder veranderlijke geestelijke Zelfmanifestie verpersoonlijkt. Samenvatting: Het verschil met het Jodendom is schijnbaar en kan zich opheffen a) In zijn Traditie is de leer van de preëxistente Messias aanwezig. De Messias is een mens, maar deze preëxistentie is niet als mens, veeleer als idee in God, maar is deze dan wel een preëxistente Messias? Toch is er die preëxistente Messias, b) De Messias is het vat van de Godheid: God vult de Messias. Hij heeft een manier om dit te doen. Hij komt daar aanwezig waar de Messias is, zodat de Messias God ‘vangt’, maar God heeft geen gedaante en valt als zodanig niet te vangen, dus de Messias reikt tot in God, al is hij een mens, hij is coëxtensief met God. Deze factoren vormen een puzzel waarvan de oplossing is, dat dat meer zijn dan een idee in God en dit coëxtensief-zijn met God het één-zijn met God is. Wie de Messias ziet ziet God. Als mens? Maar ‘mens’ dat is niet ‘God’. Deze mens manifesteert aan zichzelf God, voorzover een mens dit kan. Hij is dus God, vertaald in het menselijke, maar dit betekent wel degelijk, dat wie de Messias ziet God ziet, maar dan als mens. Dit kan dus, doordat de identiteit van de Messias in God terugreikt, in Hem teruggaat, een bijzondere zelfgestaltegeving Gods is naast de eigen existentie van God als zodanig. Dit nu komt overeen met: De Messias is een mens en aldus niet God. Want God is oneindig en onveranderlijk. Maar Hij is nog steeds Dezelfde die ´daarboven´ God, perspectivisch: was, op zichzelf: is. Hij herinnert zichzelf als God en is nog steeds dezelfde, maar Hij is een mens, dus nog dezelfde maar niet God-als-God, toch God. Hiervoor hoeft hij niet wat hij als mens niet kan zichzelf alles (beter: oneindig veel) tegelijk te herinneren, zomin als wij ons alles in detail, laat staan tegelijkertijd, b.v. van een eerdere woonachtigheid zullen herinneren. Het is m.i. dan ook van betekenis als Jezus bij Johannes zegt: ´De heerlijkheid die Ik bij (Gr. para) U bezat´ en niet: ´met U bezat´, al is dit samenbezitten nog zo waar Dat God heeft in Hem de gestalte van de Knecht aangenomen is hetzelfde als dat zodoende God in Hem woont. Maar is dit wel de volheid van de Godheid? Niet de volheid in de zin van God-als-zodanig, maar wel de volheid in de zin van van werkelijk Dezelfde als God te zijn. M.a.w. deze mens is écht (nog) God, de Ene, maar niet God-als-God. Hij is een goddelijke mens. Hij is God zoals Hij is als Hij mens wordt: Hij is God die mens
wordt. De Ene God lijdt niet, maar op een bepaalde manier wél: de Zoon aan het kruis als God-mens. Mens die weet, dat hij dezelfde is als de Ene God. Hij is van de Vader uitgegaan, gesproten, niets louter als Diens ´tegenover´, dit zeker óók, maar als uit de Vader zonder dat zijn eenheid met Deze opgegeven wordt, afgedaald. De eenheid mag men niet zien als alleen maar eenzelvigheid, identiteit zonder omhaal, maar met een aanlegde functie van nevenontplooing van Zichzelf. Eigenschappen van de Messias (Bij Klausner I) (11) ´Der Messias ist nur ein dienendes Gefäß in der Hand Gottes. Der Auserwählte der Nation, der auch der Auserwählte des Menschengeschlechtes ist, muß auch ausgestaltet sein mit allen guten Eigenschaften, der ein Menschensohn erreichen kann. Und dies ist der Messias. Er vereinigt in sich die körperliche und geistige Vollkommenheit zugleich. Sogar ein so ganz und gar geistig und ethisch eingestellter Mensch… adam-ha-eljon, der höchste Mensch… Ideal des Menschen.´ ‘… Vor allem die Sehnsucht der elenden, gequälten, verstoßenen und verfolgten Nation verkörpert, die Sehnsucht in ihr Land zurückzukehren und ihr Leben von früher zu erneuern… starke Bände verknüpft mit der Befreiung der ganzen Menschheit… mit dem Abschluß eines ´einzigen Bundes´ durch alle Völker um Gottes willen zu erfüllen, d.h. das Gute zu tun und nach Vollkommenheit, Gerechtigkeit und Brüderlichkeit zu streben. Dies ist das ´Himmelreich´ und das ´Reich Gottes´, eben die Herrschaft des Messias und die Tage des Messias. Nicht der Messias ist hier die Hauptsache, wenn er auch die zentrale Stelle in diesem ´Himmelreich´ einnimmt, sondern Gott: das Wort ´Himmel´ dient hier als Bezeichnung für Gott, um nicht den Namen Gottes unnötig auszusprechen.´ (14) ´Dieser ganze Komplex von irdischer und geistiger Fülle… ist die Tage des Messias oder ´des Himmelreichs´, weil der ´Himmel´ (= Gott) alles dies der Welt bringt durch den Messias, das höchste dienende Gefäß des Heiligen, gelobt sei er… Dies ist der jüdische Messias, sind seine Taten…´ Hoe gaat dit? God zou toch ook zo Zelf alles in allen kunnen worden? Christelijk is, dat wij mét Christus sterven en verrijzen, geestelijk t.o.v. de zonde en ook lichamelijk tot dit hemelrijk. Wij worden allen (behalve de verlorenen) volkomen. Zijn wij dan allen christussen? Hij is de norm en het ideaal en wij groeien samen met Hem. Hij is, anders dan wij, die van meet af aan zondaars zijn, van den beginne zondeloos en volmaakt. Hij belichaamt (= Gefäß der Gottheit, niet alleen genitivus subjectivus maar ook objectivus, getuige ´in der Hand´ én ´des Heiligen´, d.i. van hét heilige, beide hierboven) de Godheid. Hij is ´in samenstand´ met God. Niet voor niets komen Hem de goddelijke hoogheidstitels toe: Vader der eeuwigheid, Heer, Machtige God, ImmanuEl. Hij is meer dan Boeddha, want deze aanschouwt, na eerst een zondaar te zijn geweest, de Godheid (al wordt binnen het boeddhisme in feite naar deze verwezen met ´de/het eeuwige Boeddha´), maar de Messias is de ook van oorsprong zedelijk volmaakte, omdat God hem bewoont, zelfs zo, dat wij in Hem met God zijn,doordat God in Hem met ons (ImmanuEl) is: Hij ons uit het goddelijke dit meedeelt, ons met Zich in het goddelijke, d..i. in God in persoon betrekt. Hij is als mens van God onderscheiden. Hij beseft Zichzelf in Gods bewustzijn terug te gaan, is Zich gewijzigd nog bewust van dit bewustzijn te hebben gehad en dit nog op verzwakte wijze ([her]inneren) nog te hebben. Hiervan uitgegaan te zijn. Dit als wortel en oorsprong te hebben. En omgekeerd, vanuit God beschouwd: God bewoont Hem en onthult Zich in Hem. Minder dan de voorstelling van fusie mogen wij niet maken en feitelijk zijn wij tot meer verplicht: tot het erkennen van volstrekte eenheid als uitgangspunt, dus omgekeerd, wanneer wij hiernaar
´teruggaande´ de ´mate´ van samenstand peilen, ook eindpunt Maar de Bijbel betitelt de Messias in persoon met die goddelijke betitelingen. Hiermee zou Hij vergoddelijkt zijn, hoewel er maar Een God is... tenzij Hij met God gefuseerd is geraakt, beter: er zelfs sprake is van meer dan fusie, want fusie zou betekenen, dat de Messias van oorsprong niet goddelijk is, maar nu ´vat´, ´Gefäß´, ´recëptaculum´. Maar de titels betreffen de persoon van de Messias zélf, zijn persoon als zodanig. Zelfs als we een fusie veronderstellen, blijven de twee de twee, anders zou dit immers neerkomen op de abolitie, de beëindiging van van de twee de eindige. Toch heeft de persoon van de Messias terecht die goddelijke titels. Hoe kan dat dan? In het vierde evangelie antwoordt Jesus, dat hij van God is uitgegaan. Hierin wordt duidelijk hoe Hij één is met God, de Vader. En dit is toch wel gelijk aan het ´Gefäß´-zijn, want dit één betekent toch niet, dat Jezus de Vader is. Dit zou strijdig zijn met Gods oneindigheid, maar de menswording is hier allesbehalve strijdig mee, want Jezus’ eenheid met de Vader is uitgang uit de van eeuwigheid gegenereerde gereedheid hiertoe van God, alsdan de Zoon, dus het aspectuele onderscheiden zijn van de Zoon van Vaderop eeuwigheidsvlak. Of moeten we de termen ´Heer´ (Ps. 110) en ´God´ (Ps. 45, 8 en Jes. 9, 5) soms toch in analoge zin verstaan? Gelijk wij allen ´goden´ genoemd worden, omdat ons de heerschappij over de aarde gegeven is, wij Gods beeld zijn etc. 1) In Hem is de Eeuwige eeuwig met ons, 2) Hij heet zélf Heer, God, zijn wij kleine ´goden´, dan hebben wij maar één Here, God, en één Messias, eveneens ´Here´ en ´God´ genoemd. Dit geeft minstens aan, dat God in de Messias handen en voeten heeft. Deze héét niet alleen ImmanuEl. Daarom is met het Here God zijn van de Messias God in de Messias, via belichaming in hem, mét ons, ImmanuEl. (Zie alvorens verder te gaan behandeling van analogie hs. 1 ‘Uitbreiding’). Dan is er sprake van één God, maar met een relatief-autonome buitengestalte, als de enige mogelijkheid die overblijft. Is deze beslissingsautonomie, juist-hij als eigen ‘être-pour-soi’, dan geen uitgesproken tweede subject? Dit is zonder meer waar en zo zijn de twee niet één God. Maar wel vanuit dat ene vlak van Ene Eeuwige te zijn waarin de Messias wortelt, waarop Hij terugggaat, dat Hij hier voorzet en die nog steeds datzelfde Subject is als de Eeuwige. Duits uitgedrukt: ´Entzweiung´, de Zoon is op een afzonderlijk spoor gerangeerd, maar herinnert Zich als Dezelfde te zijn geweest als de Ene Zichzelf weet te zijn en ondanks de relatieve scheiding nog Dezelfde als Die te zijn. De Zoon herinnert Zich te zijn geweest? Ja, het herinnerde was niet in de tijd, maar het zich dit herinneren is in de tijd. Dus de Zoon is veranderlijk: als mens, ja, maar niet als God-als-zodanig (het eigen eeuwigheidsvlak dat Hij Zich [her]innert), of het is als Godmens die in persoon nog steeds dezelfde als God is,. M.a.w. waar de Messias als God afbreuk lijkt te doen aan de eenheid Gods daar doet Hij het juist niet. Stelt men, dat het bovenstaande een onmogelijkheid is, dan blijft het probleem, dat de Messias ´Heer´ en ´God´ wordt genoemd, wat zonder deze verklaring vloekt met dogma één dat de God van Israel één is. Nu vinden wij in het vierde evangelie Jezus´ uitspraak: ´Ik ben van de Vader uitgegaan´ en ´de heerlijkheid die Ik bij U bezat´ hebben een ´Einklang´. Goed mogelijk is, dat, waar de laatste uitspraak een chargering door de auteur is naar hoe hij Jezus interpreteerde, ook de eerste dit is en wel van denkbaar: ‘Ik kom van de Vader (God)’, of: ‘ik ben door door de Vader (God) gezonden’, maar het is dan de interpretatie van Jezus’ pretentie, uitgesproken in het zg. openbaringslogion Mt 11, 27/Lk 10, 22, in de synagoge van Kapernaum het uit de hemel afgedaalde manna te zijn (Jo 6:48vv), één met God te zijn (Jo10:30), het beeld van God te zijn (Jo14:9), verder überhaupt de eigen Zoon van God zijn eigen Vader te zijn (Joh 5:18), van wellicht de maagdelijke geboorte en last but not least van het lijden en sterven kunnen
voor de vergeving van zonden in het algemeen. Zodat het niet anders kan, of beide interpretatieve zinnen geven Jezus’ pretentie weer. Wat de Johannestekst zegt komt kortweg hierop neer dat Jezus meer is dan een slechts bevolmachtigde, want dit laatste kan ook niet het geval zijn, omdat men geen onvervreemdbare eigenschappen Gods bij volmacht kan hebben. Zo vergeeft, wanneer Jezus zelf vergeeft, God, en zo boet, als Jezus lijdt en sterft, God. Blijkt hier niet onwaarheid? Immers Gods eigenschap is niet lijden-kunnen, maar niet-lijdenkunnen, maar toch lijdt God, dus met een eigenschap die Hij niet heeft : Lijden-kunnen is inderdaad geen eigenschap Gods, toch aan het eindig-subject-zijn als zodanig inherent, doch in het Oersubject ´aufgehoben´, of wat, omgekeerd, hetzelfde is ‘impliciet’, maar kan d.m.v. vereindiging hiervan, van het zijn van het Zijn (God) in zijnden, opheffing van de opheffing, ´ontbinding´, actueel en expliciet het geval worden, vereindiging die geschiedt a) in de modi dier- en mens- zijn en evenzo in het in de modus van het mens-zijn gaan staan van de Zoon, God als die Zijn eigen alter Ego wordt, waar we het hier over hebben). Johannes geeft van deze toestand een begrip, dat in zijn eenvoud verbluft. ´Ik ben van God uitgegaan´, ‘in den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God’ (Joh 1:1), ‘de heerlijkheid die ik bij U bezat, eer de wereld bestond’ (Joh 17:5) komt overeen met wat we in alle evangeliën inderdaad als gedrag zien, in Johannes kort uiteengezet. Hier is van dat gedrag de verbale weergave. Zou Jezus´ toelichting omtrent zichzelf wezenlijk anders zijn geweest dan wij bij Johannes weergegeven zien? Het is dan ook gezichtsbedrog het openbaringslogion Mt 11, 27/Lk 10, 22 als typisch (ik bedoel: alleen maar) johanneïsch te beschouwen: ´Alle dingen zijn Mij overgegeven door de Vader en niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en wie de Zoon het wil openbaren.´ Zeker, als de weergaven ‘ik ben van de Vader uitgegaan’, ‘de heerlijkheid die ik bij U bezat’ in het Johannes-evangelie niet historisch is, maar juist tot de parafrase behoort, is het gevaar van subjectieve interpretatie door de auteur groot. Maar de identiteit met God is al duidelijk in dat er, ook synoptisch (b.v de avondmaalswoorden) annex Handelingen en bij Paulus, in hem Iemand een boete boet die goed is voor alle vergeving door God. Dan is de johanneïsche formule wel van een dermate geniale aard dat zij deze unieke weg weet om deze identiteit weer te geven zonder Gods eenheid maar voor een nanometer aan te tasten. De bewoording duikt met name op in het weergegeven gesprek (16, 27/28). Verder: Niet alleen in te opperen oorspronkelijk ‘komen’ versus ‘gaan’ is er spiegeling, ook in de tekst die wij aantreffen lijkt er een congruente spiegeling te zijn van ‘van God ben uitgegaan’ ´en tot God terugkeerde ", ´ θεου ΄εξηλθεν και προς τον θεου `υπαγει..", waarbij dit laatste geen zodanig opgaan in God bedoelt, dat Jezus, de Messias dan eenvoudig zou worden ´afgeschaft´, Zijn eigen bestaan beëindigd. Maar dit op zijn beurt veronderstelt een preëxistentie van een mens, hetgeen een onnodige irreële fantasterij zou zijn, die ook niet die unie weergeeft die dezelfde vierde evangelist aan het begin van zijn evangelie evocerend tot stand brengt met: ´Het Woord was bij God en het Woord was God´. Wie bij zo´n preëxistentie van de Zoon als reeds ´toen´ de (lichamelijke) Messias i.p.v. omgekeerd de Messias dezelfde als ´toen´, ´daarboven´ het Woord veronderstelt, doet aan een verbalistische constructie en ditheïsme: er ontbreekt de ´trait-d´union´. Wel is, zoals wij zagen, het johanneïsch het eeuwige Woord reeds ´de Zoon´ te noemen, nl. Deze als van eeuwigheid geboren uit oftewel gegenereerd door de Vader. De aanhef Jo 1:18 eindigt met: ´Niemand heeft ooit God gezien: de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen´, m.a.w. de eniggeboren Zoon is de enige die God ooit gezien heeft. Dit steekt zelfs uit boven Mozes en de profeten. Het synoptisch ´openbaringslogion´ [Mt 11, 27/Lk 10, 22]) stemt hiermee overeen.
3. Isidore Epstein Wij breiden de vorenstaande bespreking van de eigenschappen van de Messias uit naar het Messiasbeeld, dat Isidore Epstein geeft. Uiteraard zien wij hierbij bepaalde thema´s terug die al aan de orde kwamen. Zonde en dood Traditioneel is de leer, dat de kennis van goed en kwaad, het zich aan het laatste schuldig maken, de lichamelijke dood veroorzaakt heeft. God heeft de natuur providentieel hierop ingericht. Isidore Epstein, een tweede getuige van Joods Messiasverstaan, nu zegt: ´Het is waar, dat de gedachte dat de zonde van Adam aan de gehele mensheid de dood heeft gebracht, aan het jodendom niet onbekend is, doch hiermee wordt steeds de fysieke dood bedoeld en niet de geestelijke dood van welke volgens de christelijke leer niemand kan worden gered dan door het geloof in de herrezen Heiland.´ Nu spreekt Paulus in dit verband wel degelijk over de dood in fysieke zin. Als de christelijke leer, b.v. die van het Concilie van Trente, spreekt van de ´dood der ziel´, etc., dan wil dit niets anders zeggen, dan dat de mens zondaar is, die voor zijn heil aangewezen is op Gods barmhartigheid. Wanneer Epstein vervolgens zegt, dat ‘de mens, die geestelijk niet dood is, zijn eigen verlossing kan bewerkstelligen door oprecht berouw, waarbij hij ervan verzekerd kan zijn, dat God in Zijn overvloed van goedertierenheid, steeds bereid is de berouwvolle zondaar aan te nemen en hem van alle zonde te reinigen´, dan bestaat dit geestelijk-niet-doodzijn kennelijk in het voortbestaan van de menselijke keuzevrijheid na Adams val in de zondige mens. Is de mens dan zo levend, dat hij uit zichzelf inderdaad de bereidheid zal opbrengen om zich naar God te wenden? Deze bereidheid is het werk van Gods Heilige Geest (ps. 51, 13; Sach 12, 10), die de goede gezindheid in de mens legt.. Middelaar Epstein zegt enige regels eerder: ´Doch voor dit herstel van de oorspronkelijke harmonie heeft de mens volgens de Joodse leer geen middelaar nodig (zoals in het Christendom). De verschillende door de Bijbel gebruikte begrippen welke als Middelaar zouden kunnen worden opgevat, zoals ´de Heilige Geest´ en het rabbijns ‘Memra’ (Woord), zijn slechts aanduidingen of aspecten of eigenschappen van de godheid en dienen niet te worden opgevat als wezens van enigerleid aard, en nog minder als persoonlijke wezens.´ De Heilige Geest Epsteins uitspraak impliceert, dat wat we abusievelijk zouden kunnen aanzien voor een middelaar, b.v. de Heilige Geest, een aspect van God is dat daar aanleiding toe geeft. Welk aspect? Gods bezieling van ons, waaruit onze gezindheid voortkomt. Welk aspect van God is dan de Heilige Geest? Worden wij bezield door een kracht van God, een ding? Nee, door God Zelf, als aldus veranderlijkerwijs in ons werkzaam. De Heilige Geest is dus God Zelf in functie van veranderlijkheid, wijzen van Zelfmanifestatie. De Heilige Geest is (in zoverre ) uittredend, waait waar Hij wil, heeft gesproken door de profeten. Overal waar Gods inwoning is, ook in het fysische, is de Heilige Geest, en God schept alles door Zijn Heilige Geest. De Heilige Geest is een persoon, maar niet een wezen, anders dan het Ene goddelijk wezen in een verschijningsvorm. Waar bewezen wordt, dat God uit God naar buiten komend in vereindigde gestalte kan optreden en optreedt, is het ook mogelijk beter de term ´Heilige Geest´ in psalm 51 te duiden, beter dan bij ´En Gods Geest zweefde over de wateren´, want in de psalm staat: ´En neem Uw
Heilige Geest niet van mij.´ Dus als ik uit Gods hand val, wil dit zeggen: ik heb me teruggetrokken, eveneens God heeft Zich teruggetrokken. Dat dit wederzijds is, neemt niet weg, dat dit het Zich terugtrekken van God is (God voorwaarde, hierbinnen ik voorwaarde, maar Hij verlaat mij niet zomaar) en niet: allebei op gelijke basis een stap terugdoen. God blijft Heer van het gebeuren. God gáát dus. Maar God is onveranderlijk boven alle ding! God bewoont mij, staat hier, door Zijn Geest. Deze Geest Gods kan komen en gaan, d.w.z. God-Zélf kan als Heilige Geest komen en gaan. Gods Heilige Geest is dus de onveranderlijke Ene God in veranderlijke gestalten. Deze gestalten zijn niet slechts voertuigen voor de Ene God om Zichzelf in te manifesteren, maar zij zijn zelf Zijn Zelfmanifestaties. B.v. God stak niet alleen achter het vuur in het braambos, maar was in de gedaante van het vuur ter plekke tegenwoordig. Athanasios spreekt dan ook over de Heilige Geest als ´uittredend´, hetgeen op hetzelfde neerkomt als Zijn gezonden worden. De Zoon Aan de Zoon, volgens christelijke opvatting, ligt veelmeer een conceptie ten grondslag, vandaar dat Athanasios spreekt van gegenereerd, d.w.z ´voor alle eeuwen geboren uit de Vader´. Psalm 2 zegt: ´Gij zijt Mijn Zoon, ik heb U heden verwekt.´ Dat deze Zoon Israel is doet nochtans niets af aan dat het hier de Messias betreft, Israel bij uitstek. En ook al kan de christelijke theologie (na reflectie ook op andere gegevens en waarom zeker niet ook het zelfcommentaar van de Christus?) de psalm opvatten als betreffende de conceptie-vaneeuwigheid überhaupt, toch is dit dan een voor-analogie (onder weglating van dat ´heden´) van een verwekking uit een aardse moeder oftewel de incarnatie van God, te weten de Zoon. Handelingen 13, 33 laat ex eventu een tweede duiding (als ´boventoon´ van de duidbaarheid) zien. Het Woord Bezien we met het oog op wat er volgen zal over de (mate van) goddelijkheid van de Messias het begrip ´Memra´, God als sprekend. Dit Woord gaat van God uit als God-sprekend, en dit houdt in tevens scheppen, machtswoord. Volgens Epstein hs. 18 wordt de term ´Memra´ zowel door de Targoemiem als door de Griekse schrijvers gebruikt als er te antropomorf over God gesproken dreigt te worden. (Logos is dus niet bepaaldelijk een hellenistisch wijsgerig begrip gelijk dikwijls gemeend wordt) Zo wordt het dreigend al te menselijke teruggestoten. Ook andere omschrijvingen kunnen hiertoe dienen, aldus Epstein. : Zo zet Lukas 11, 49 ´wijsheid Gods´ waar Mattheus 23, 34-37 Jezus als Gods Woord optreedt. Oók om het loutere antropomorfe te boven te blijven. Oftewel, volgens het Nieuwe Testament is Jezus God antropomorf zonder in het antropomorfe op te gaan, want dan zou er van ´God´ geen sprake kunnen zijn. Toch is het Jezus uit Nazaret, een mens, die hier spreekt: God spreekt in functie van God-als-mens, ImmanuEl, Jezus. Jezus´ spreken, en überhaupt aanzijn, als mens is Gods spreken. ´Memra´, ´Logos´, is God, en geen bemiddelend tussenwezen. God-als-mens is bemiddelende functie tussen God en mens, God Zichzelf uit Zichzelf hebbend gereproduceerd, niet alsof er twee Goden waren, maar de Geproduceerde Zich Zijn volmaakte eenheid met de Reproducerende herinnerend, en in meer of mindere en wisselende mate deze beseffend. In deze Zijn Zelfmededeling betoont God ons in deze Koning, Profeet en Knecht Zijn barmhartigheid en heil aan ons, in diens Woord, daad, lijden, sterven, en triomf van de opstanding. Gods begenadiging en Geestgave nu, ons geestelijk en later lichamelijk met Hem opstaan,
stoelt naar christelijk gelóóf (= heilsacceptatie) op het boeten van de Knecht. De ommezijde hiervan is, dat ware er geen Knecht, Jezus, de mens zelfs in de lichtste mate van zonde zonder basis was om in Gods ogen rechtvaardig te zijn. ´Ga niet in het gericht met uw knecht´(Psa 143:2). Triniteit Dat God drie-een wordt genoemd is vanuit de sterke ervaring met de werkzaamheid van Gods Heilige Geest, in feite een ontvouwing van de Tenach en Gods zelfmanifestatie in de persoon van Jezus Christus. Intermezzo à propos: De rol van het geloof (emuna) Ik zei, dat voor de christen het geloof gelijkstaat aan acceptatie van het heil. Geloven in Gods heil is je laten redden. Geloven is nodig als acceptatie van het heil: deelkrijgen aan de waarwordende belofte. We trekken in Jezus Christus met God op. Hiervoor stelt Paulus in zijn brief aan de Romeinen het geloof van Abraham ten voorbeeld. Ook verwijst hij in zijn brief aan de Galaten naar Habakuk 2:4 dat hij in dezelfde zin toespitst. Het bijzondere is, dat hij dit Galaten 2:16 een typisch Joodse notie acht. Jacobus ziet het geloof niet zo fundamenteel, maar als werk onder werken. Habakuk kan hier bemiddelen. Het steeds bedoelde geloof is nl. de Godaanhankelijkheid, emuna, om te beginnen erkenning, van de vrome.. Epstein zegt hierover (vert. pg. 141) nu het volgende en in dezelfde geest als Jacobus: `Geloof wordt slechts van waarde geacht in zoverre het leidt tot juist handelen. Dat men zijn geloof in God belijdt, doch handelt of Hij niet bestaat, wordt in godsdienstig opzicht (door de Talmoedgeleerden) van weinig waarde geacht…’ Hiermee zijn Paulus, de Reformatie en de Catholica het eens. ´…Integendeel, volgens het standpunt van de Talmoed is het erger weliswaar God te kennen, maar te handelen tegen zijn wil, dan zijn bestaan geheel en al te loochenen... Dit standpunt is steeds dat van het jodendom gebleven, zowel in de opvattingen van de grote massa als in de uitdrukkelijke uitspraken van de godsdienstige leiders in alle tijden...’ : In Romeinen 2 wordt over de niet-Joden hetzelfde gezegd, maar Godsloochening, ongeloof, is op zichzelf uiteraard wel een ernstige immoraliteit. ‘… terwijl het aandringt op de duidelijke formulering van de geloofsregels…' Dit is ook de traditionele usance in het Christendom en strekt zich uit tot alles wat de Schrift mede te delen heeft. Het gaat hier niet meer zozeer om het geloof waarmee men God aanhangt als wel een afgeleide hiervan, de geloofsinhoud. … weigert het gebonden te zijn aan enige bijzondere opvatting hiervan… Dit geldt zelfs in de Katholieke Kerk, die immer ´scholen´ kende. Wat wel opvalt is, dat het Jodendom veel minder dogma´s heeft dan het Christendom. …Mits het geloof aanwezig is wordt het middel waardoor dit geloof tot uitdrukking komt van geen praktische betekenis geacht…. dus: als het geloof maar aanwezig is als de basis waaruit de vrome leeft, het geloof is wel degelijk een ´must´ (vgl. p. 232 Sanh. 10, 1) … God is werkelijkheid; hoe zijn wezen nader moet worden opgevat, is een filosofisch en geen godsdienstig probleem en is eigenlijk voor het jodendom van weinig belang. Gods eenheid is voor het jodendom een axioma; dit sluit alles uit wat de verheven opvatting van God als het Ene en Enige Wezen afbreuk kan doen; doch de nauwkeurige begripsmatige definitie van deze eenheid wordt overgelaten aan de wijsbegeerte.´ : De christelijke traditie scheidt deze gebieden ook: Bij Thomas van Aquino is expliciete
beredenering van dat men in God gelooft de taak van de wijsbegeerte, terwijl de diagnose van wat God omtrent zich openbaart het werk is van de theologie, de ontwikkeling van de geloofsleer. De christologie uit de overgang van Oudheid op Middeleeuwen is a.h.w. ´theologische wijsbegeerte´ en staat er tussenin, maar is theologie. Iets soortgelijks als dit laatste zegt Epstein over verhouding van de attributen gerechtigheid en genade in hun verhouding tot Gods wezen, welke het jodendom niet probeert te verklaren, over de betrekking van het feit van de openbaring tot de modus operandi van deze goddelijke bemoeienis met de mens, die het jodendom nauwelijks bezig houdt, over de messiaanse verlossing, het hoe en wanneer waarvan aan de verbeelding van de enkeling wordt overgelaten, en over de onsterfelijkheid en het hiernamaals m.b.t. het nader begrip hiervan. Men ziet dat naar het einde toe van het net geciteerde en de vorige alinea het verschil met het Christendom, met name de Rooms-Katholieke Kerk, scherp wordt. In het Christendom bestaat een gevolgtrekkende theologie. Dit nu heeft te maken met dat hoe en wanneer van de messiaanse verlossing. Men ziet immers in een donkere spiegel voordat deze zich voltrekt en manifesteert. Daarmee ontstaat er een nadere betrekking, die ook aanleiding is tot nader gevergd geloof in God en Zijn optreden, naar het voorbeeld van Zijn eerste Zelfmededeling aan Abraham en een nadere geloofsleer. Hoever dit gaat blijkt daarbij en daarna. Gelijk ervoor al het geval was, is de verschijning en het erkennende geloof zelf modus operandi der openbaring. Zodoende onthult zich in de attributen gerechtigheid en genade in hun verhouding tot Gods wezen nu ook een christocentrische dimensie. Deze doortrekt onze gehele nieuwe verhouding tot God, ook collectief in Kerk en sacramenten. Daardoor wordt ook het werken aan de geloofsleer en deze zelf veel geprononceerder. Toch is hetgene waar het op aan komt het geloof, onze Godaanhankelijkheid als zodanig, waarvan het erkennen van zijn inhoud slechts, maar wel degelijk, onderdeel is. En wat betreft wat Epstein zegt over de ongelovigen die toch in Gods Geest handelen: dezen is, zegt Paulus, de Tora in het hart geschreven. Hun gehoorzaamheid wordt hun tot gerechtigheid gerekend, want wat is geloof eigenlijk anders dan gehoorzaamheid aan God? Toespitsing van de rol van het geloven in het Christendom Geloven impliceert: zich laten informeren over wat er aan de hand is: Christelijk gesproken zeker dit: Jezus Christus heeft met ons geleden, wij lijden met Hem. Hier hebben wij, mensen, de overwinning behaald, reeds lichamelijk, omdat dit de overwinning is, de basis, het ´all in´. Christus is concreet aanwezig in Zijn Kerk en komt in Zijn maatschappelijke ordening waarnaar wij onderweg zijn, want vrijheid, gelijkheid en broederschap komen van Hem vandaan. Het geloof is meer: is willen zijn waar God is, is zich laten ontzondigen. Maar dit geloof is toch maar één deugd? Maar dan wel de basis. Het zijn vertrouwen stellen op God is de basis, en erbij hoort het volgen van God waar Hij is: in Hem (willen) (h)erkennen en zoeken en vinden. Intussen informeert Hij ons wat Hij met ons aan het doen is. In ons geloven is dit Zijn Zich onthullen, ons besef van Zijn nabijheid, want wat Hij met ons doet Hij met óns, bij ons, in ons, om ons, voor ons, door ons. Ons lijden blijkt Zijn lijden. Zijn overwinning blijkt onze overwinning. Christus is de Mens. Christus is Israel bij uitstek. Ons geloven is Hem erkennen, Hem kunnen toeëigenen in wat Hij met ons aan het doen is, dus meer dan geïnformeerd worden. Het gekende voorwerp giet zich ons in. Het is de tegenprestatie van God voor ons ons openstellen. Waar wij ons naar Hem toewenden, wendt Hij Zich ons toe, maar als gave: wij wenden ons pas naar Hem toe, waar Hij Zich ons toewendt. De gave gaat uit van het voorwerp van geloof: het lijden als Zijn lijden, de overwinning: de zekerheid van de verlossing en de overwinning van het komende leven. Het geloof is het medium van de communicatie, in enge en ruime betekenis van het woord: het is een zich baseren op God in Zijn wijze van met ons zijn. Geloof is Hem herkennen waar Hij is.
Dit is Zijn betrekking met ons, die God niet slechts wil mededelen, maar aanhalen en uitwerken. Hoe stelt men zich ´unio mystica´ voor zonder kennis? De geloofskenis is ook zelfkennis, b.v. wat betreft lijden, satan, die als een briesende leeuw door de wereld rondwaart om ons te verslinden (I Petr. 5, 8) en de triomf. De zonde Alle mensen zijn zondaars, en wel zo dat, zodra zij bij het opgroeien ´handen en voeten´ krijgen, zich haasten te zondigen. Onvermijdelijk bijverschijnsel van de vrije wil, zegt Epstein. Toch is er een helemaal vrije wil denkbaar, die niet zondigt en dit zelfs geen moment overweegt, in het Koninkrijk Gods wanneer de zonde is weggedaan door de Messias. Maar heden: Gedoemd te kiezen is de mens gedoemd te zondigen: sedert de zondeval in Adam voorgetekend. Deze heeft zelfs vrij gekozen tegen God. Deze mogelijkheid is onze situatie. Deze is doem, d.w.z. de mens is vastgeklonken tot in serie zondigen, omdat de mens de overtreding tóch voltrekt, gelijk voorgetekend is. Waarom zou God de menselijke positie, houding, zo hebben moeten scheppen, dat Hij hem ervoor behoedt, terwijl vaststaat, dat de mens uit zichzelf, zonder deze onderstand, hulp, eo ipso speciale hulp, toch binnen de kortste keren tegen Hem kiest? Waar dit in Adam en Eva is voorgetekend, is het aan de doem vastzitten alvast aan de mens ingeschapen. Dit is aan de hand van de Bijbel de uitwerking van die vrije wil, die Epstein bedoelt. Dat de mens keuzevrij is, behoort tot zijn menszijn. Hoe kan de mens anders verantwoordelijk (positief of negatief) al dan niet op God antwoorden. Ik bén geboren zondaar. Zodra het moment daar is, dat ik oud genoeg ben, merk ik dit ook aan mijn eigen gedrag, in die mate, dat God mij nog niet geheel van de zonde, van dit zondaar-zijn heeft bevrijd. Zonder God ware ik niet rechtvaardig, dankzij God kan ik rechtvaardig worden. Adam als zuivere weergave van de vrije zelf zijn val veroorzakende mens is zo de exemplarische eerste zondaar, die door zijn overtreding manifest maakte, dat de mens door zichzelf zulk een wezen is: het exemplaar zet deze algemene waarheid. Omdat het zo gesteld is zijn wij providentieel gedoemd tot gauw zondigen en überhaupt zonder wil om helemaal níet te zondigen, want zover gaat vooralsnog Gods barmhartigheid niet, dat Hij ons hier voor onszelf bewaart. God is ook helemaal niet verplicht Zich over wezens van wie in Adam vaststaat, dat ze zondigen, te begunstigen, te ontfermen. God-met-ons Het tot nog toe bestaande leerverschil met het judaïsme gaat eigenlijk alleen over hoe God een verlossende God is. We hebben ons moeite gegeven - en doen dit nog - aan te tonen, dat het verschil echter slechts een verhouding van het in het Jodendom geïmpliceerde tot de explicitatie ervan betreft, inzonderheid dat de Knecht in zijn willen en kunnen boeten zich één met God, God in afgeleide zin, God-de-Zoon, betoont. Deze eenheid met God wordt het duidelijkst uitgedrukt bij Johannes en Paulus: ‘Christus, die is boven alles, God, te prijzen tot in eeuwigheid! Amen.’ (Rom 9:5); ‘Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises’(Fil 2:5-7). Paulus predikt op grond van persoonlijke openbaring. Deze is te verifiëren aan de Geesteswerking, waarmee hij blijkens Handelingen der Apostelen, zijn geschriften (zeer uitdrukkelijk Romeinen 15, 14-20) begiftigd was. Zijn evangelie werd wegens overeenstemming met het hunne goedgekeurd door de apostelen. De synoptici komen met
deze leer overeen: qua historische feiten gaan deze over iemand die zich aan God gelijkstelt (Jo 5, 17; Mt 11, 27 en zie ook de context van 23, 34, waarin Jezus de facto zegt d.m.v. de oude profeten, tegenhangers van de nog te zendene, Jeruzalem steeds maar te hebben willen verzamelen) in dat hij God zijn hoogstpersoonlijke Vader noemt, en qua bevolmachtiging wat betreft zondenvergeving (´alle macht op aarde´), bij zijn verantwoording door de genezing van de lamme, bij zijn verschijningen na zijn opstanding. Johannes geeft de meeste aanduidingen (een aantal hiervan zijn vermoedelijk of mogelijkerwijs dubbelebodeminterpretaties door de evangelist – hier tussen {} weergegeven -, dus is niet meer dan tautologisch met de andere, dus we moeten afgaan op de andere, de hier m.i. cumulerende uitspraak heb ik gecursiveerd): ´Ik ben het levende brood, dat uit de hemel is neergedaald´ (Joh 6, 51); ‘Ik ben van God {uitgegaan en} gekomen; want Ik ben niet van Mijzelf gekomen, maar Hij heeft Mij gezonden’ (Joh 8, 42) ‘Ik en de Vader zijn één’ (Jo 10, 30); ‘Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’ (Joh 14, 9); {´de heerlijkheid die Ik bij U bezat, eer de wereld bestond´ (Joh 17, 5)}, ´opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld gelove, dat Gij Mij gezonden hebt. En de heerlijkheid, die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik hun gegeven, opdat zij één zijn, gelijk Wij één zijn: Ik in hen en Gij in Mij, (Jo 17, 21-23); ´Ik ben nog niet opgeklommen´ (Joh 20:17), d.w.z. hereniging, d.w.z het van die koninklijke positie uit mystiek functioneren als al-ondersteunende kracht van God voor ons. Uitweidingen De erfzonde (Rom 5, 12-21) Hoe wordt de zonde overgeërfd, naar christelijk begrip? Adam is het beeld van de Komende, zegt Paulus, d.w.z. van de Christus. Dit wil zeggen: Adam maakt iedereen tot zondaar. Hoe? Wel. Adam heeft bewezen, dat een mens die geboren wordt, zal zondigen, deze van hetzelfde soort is als Adam. Eenvoudig uitbeelding? Het is dieper: In Adams voltrekking van wat er zeker aan gaat komen is voorgetekend (de reden van) ons niet-kunnen-niet-zondigen, niet slechts de onuitblijflijkheid, het ooit zullen zondigen, maar met dit laatste de reden van onze doem zondaars te zijn (ook al zouden wij door geestelijke handicap of vroege dood verhinderd zijn, wij gelden voor zondaars), en van onze afhankelijkheid van Gods ontfermende genade. Buiten Gods genade betonen wij überhaupt dat te zijn, dus heeft God niet gedraald dit in onze leden manifest te doen zijn. Adam en Eva worden geschilderd als hebbende wachttijd om te tonen, dat onze doem en ellende aan ons ligt. Dit aldus gesteld zijnde behoeft ieders zondigen niet zulk een wachttijd. Zodra de mens kan zondigen duurt het niet lang of hij doet het, al is het maar in enig opzicht, van kindsbeen aan. De mens wordt als deze aankomende zondaar geboren, maar de zonde wordt pas actueel zodra er een wet is, zegt Paulus verder. De mens wordt dan als zondaar aan de kaak gesteld. Toch zegt hij, dat hoewel er waar geen Wet is geen zonde is, daar toch de (fysieke!) dood heerst. Dit is dus toch wel degelijk een, zij het afzwakkende, variant van het geval dat er een Wet is. De Wet maakt volgens Paulus dan onze ware aard duidelijk. De al dan niet aanwezigheid van Wet wordt ook belicht in dat Paulus Rom 2 zegt, dat de Griek geoordeeld wordt, omdat deze ook een geweten heeft, waarnaar hij kan leven en waartegen hij kan zondigen. Bovendien zegt hij, dat de Wet (de geest van de Tora) menig Griek van nature in het hart gelegd is. Het boeten van de Knecht Als Epstein zegt, dat Israel de Knecht is, is dit in mystieke eenheid met de Knecht-zelf, die voor Israel lijdt, die Israel doet terugkeren. Hoe zou men anders beter kunnen begrijpen wat
Epstein zegt: ´Hij (de Knecht) daarentegen was door het martelaarschap zonder klacht te dragen, in staat geweest een voorbeeld te zijn van geloof, trouw en hoop, en daarmee zijn hem van Godswege opgelegde plicht te vervullen welke haar hoogtepunt vond in het heil, waaraan zij nu allen gezamenlijk deelhadden´ (vert. pg. 67, 68). Maar in welke Israeliet is juist dit heilzaam hoogtepunt? De Knecht, die voor anderen boet, voldoet aan twee voorwaarden: onschuld, en een mysterieuze waardoor hij in staat is voor anderen dan zichzelf te lijden. De Knecht is onschuldig. Het gaat bij hem niet om een goedkope overname van het moeten boeten, want dan zou de Knecht goedmaken, uitboeten, om te beginnen, alle schuld die hij zelf had, maar dan had hij, juist als zondaar zijnde gelijk wij allen, aan wie God niets hóeft te vergeven, niet de grond van deze vergeving kunnen zijn. Maar de Knecht heeft helemaal geen schuld, dus zou hij wat zichzelf betreft voor niets boeten. Toch heeft de boete de waarde van schuld te kunnen goedmaken, al is het niet de eigene.Op grond hiervan kan God de vergeving schenken aan anderen. Geen zondaar, die het nodig heeft, kan dit. En de Knecht, een onschuldige, die het niet nodig heeft, kan het. De Knecht doet een boete die alle schuld kan goedmaken, Welk louter-menselijk boeten heeft een waarde die goed is voor alle vergeving? Welke boete is adequaat aan de diepte van de Zonde, het doden van God, zo Deze zou kunnen sterven? Er is hierop maar één antwoord mogelijk, zegt het Christendom: Jezus beantwoordt aan beide voorwaarden: de zondeloosheid (Jo 8:46 ´Wie van u overtuigt mij van zonde?, 2 Kor 5::21; Hebr 4:15, 7:26; 1 Jo 3, 5) en het kunnen boeten voor anderen en wel vanwege het volgende: Door zijn werken, met name zijn vermogen tot zondenvergeving, Gods privilege, bekrachtigd door het genezen van de lamme (Mc. 2:1-12) en door zijn opstanding wordt zijn pretentie van Gods eigen Zoon en Knecht te zijn bewaarheid. In Christus lijdt en sterft God, die hij belichaamt, aan de zonde. God, boetend, biedt, ons zo met Zich verzoenend, schuldvergeving aan. Dit boeten en vergeven is één. Hiertegenover zou elk ander menselijk boeten, ook dat van een volkomen onschuldig mens.én te weinig zijn en onmogelijk dit voor een ander te doen. Juist dit laatste bewijst, dat het om God, in hem, ja als Hem aanwezig, Zelf moet gaan. Is er bij vergeving wel een prijs nodig? Moet vergeven per se smartelijk zijn, i.p.v. voor het het hebben moeten ontgelden deze in de plaats stellen? Dit is niets anders dan ons afvragen waarom zo´n Knecht die onschuldig lijdt nodig is, en in het verlengde hiervan ligt de vraag waarom er überhaupt onschuldig lijden, dat er zo veel is, nodig is. Kennelijk is het nodig, onschuldig lijden. Hier volgt een poging tot begrip: Het is in een bepaalde mate erg wat iemand gedaan heeft. Maar het erge is iets dat concreet gedelgd moet worden door tegenover het erge dat men gedaan heeft zelf een boete te volbrengen en voor degene die het erge is aangedaan door aan degene wiens schuld het is te vergeven. (A) En als een boete nu absoluut gezien inadequaat is? Dan zou vergeven boeteloos delgen zijn, een ´benign neglect´ en de gevergde boete louter juiste houding van intentie tot goedmaking. Voor Gods acceptatie voldoende? Dan zou wegdoen en wegdoen twee zijn, ´benign neglect´ en uitboeten. Laat God alleen onbekeerde zondaren voor straf boeten? Maar hij vergt ook van zich bekerenden zelfbestraffing juist als dat wat - op zich - goed maakt. Is deze nu echter ontoereikend, dan is vergeven dus evenzo onmogelijk als wanneer men deze zelfbestraffing zou nalaten. Houdt dan niet de straf op waar de barmhartigheid begint? Wel degelijk, maar zelfbestraffing of boetvaardigheid is een vereiste waarbij rouwmoedigheid overgaat in de blijdschap der vergeving. Bovendien is de barmhartigheid juist gelegen in het vrijwillige aanbod om voor zondaren te lijden en te sterven. Maar wanneer ik mijn naaste van harte vergeef, ga ik niet altijd of maar op mijn strepen van
zijn excuus in zak en as staan. Is dit dan niet een maar al te terecht ´benign neglect´? ´Iniuria ulciscenda oblivione´, ´onrecht moet met vergetelheid gewroken worden´ is toch God allerbehaaglijkst? Niemand boet dan toch? Doet God dat dan ook niet evenmin? Maar wij gaan wel degelijk uit van een veronderstelde omme- en inkeer van degene die ons onrecht deed en zo deze ontbreekt toch in de toekomst niet ten overstaan van ons, maar ten overstaan van zichzelf, waardoor eerst de schuld helemaal verdwijnt, m.a.w. wat aanbetaling was ook zijn vervolg krijgt in verdere betaling, niet aan mij, maar überhaupt, ten bate van hemzelf en is mutatis mutandis. dan ook ´oblivio´ in Christus, wetende dat deze de bron is zowel van zijn verder kunnen, gepardoneerd worden als van mijn vergevingsgezindheid, niet alleen de eigenlijke, geldige bron, maar ook de hem en mij direct (op)wekkende, en wij daardoor een gemene-bestje in Christus vormen. En juist dit op voltooiing in de toekomst gerichte rust op het reeds aanwezig zijn van deze bron van hoop, zekerheid dat God zijn werk in de Zijnen zal afmaken. Dus Gods ´oblivio´ is Zijn eigen pijnlijke verwerving en de mijne berust daarop. Strikvraag: Als Christus niet gestorven was, zou deze vergetelheid geen deugd zijn geweest, maar onverzoenlijkheid tot de laatste penning is betaald wel? L´Avare en Scrooge zouden terecht zijn wat ze zijn? Maar de enige deugd is natuurlijk dezelfde houding hebben als God, die zelfs in Alter Ego Zijn leven overhad uit barmhartigheid tot barmhartigheid. In Gods ogen zou er, als er geen kruis was, het kruis moeten zijn. Betekent dit dat degene aan wie ik vergeef geacht wordt in de toekomst nog bij zichzelf goed te maken tot en met de laatste penning? Of juist integendeel? Wel, alle onrecht zal worden weggedaan en de zondaar zal ´daaraan moeten geloven´, maar dat is niet zozeer langer mijn zaak, of het moet zijn dat ik door de ernst der zaak dat crediet niet heb kunnen geven voordat ik weet, dat die andere er spijt van heeft, hetzij goedschiks hetzij kwaadschiks totstand gekomen. Geldt dit dan juist zelfs niet in die mate, dat je mag wensen dat dat figuur het ook goed gevoeld heeft wat het misdaan heeft i.p.v. dat het alles op Christus kan laden? Hij zal wegens de ontoereikendheid-überhaupt niet om dit laatste heen kunnen, maar de (zelf)bestraffing ware nodig om te delgen, maar kan het zelf niet, anders dan bij wijze van ontvangen van Christus boeten, maar is de enig juiste houding van afstandname en een ander worden. Want dit kan alleen maar door ingepeperd krijgen hoe fout men zat om überhaupt goed te kunnen zitten, nl. dan ook het bewustzijn te hebben van wat de goede habitus is, nl, om deze überhaupt te kunnen innemen. Toch blijft dit, nogmaals, bij de zondaar q.q. achter bij dat dit dan ook goedmaakt, zodat hij geen voorwerp van barmhartigheid hoeft zijn. Want alle Godgelovigen weten, dat dit afhangt van Gods vaderlijke, ernstige, van het pijnlijke curerende barmhartigheid door de pijn heen, de pijn van wie het onrecht is aangedaan, van wie het onrecht aandeed. Zo is door Zijn striemen ons genezing geworden. (B) En als een ander een adequate boete volbrengt, gelijk wij hier onderstellen? Dan is dit inderdaad niet de boete die de zondaar moet volbrengen. Maar: heeft wel dezelfde waarde als die boete, alleen, althans in eerste instantie, niet toepasbaar op die ander. Maar om schuld goed te maken is toch haar goedmakende boete vereist. Maar als andermans boete wel die waarde heeft, goed zou zijn voor?… dit laatste alleen als de zondaar haar maar zelf volbrengen zou. Maar voor de ergte van diens zonde is die boete al adequaat, de prijs als zodanig voor de vergeving volbracht, vergeving mogelijk, maar deze blijft a.h.w. in de lucht hangen.. Zo zien we wél duidelijker, dat er geen vergeving is zonder prijs. De toepassing van de boete op de ander, de zondaar, is echter toch niet zonder meer bij wijze van een logisch onmogelijk overnemen van wat deze moest doen, maar: zulk overnemen is er enkel, als dit niet is die voorwaarde voor vergeving, maar het vergeven uit dat adequaat boeten door de vergever voortkomt en de enige Vergever is God.. Hierop gaan wij beneden nog door. Testvraag aan het Christendom: kan dan niet iedereen op deze wijze voor een ander boeten?
Ik kan mijn boete hiervoor aanbieden, maar wat is hier adequaat aan? En hiermee refereer ik nu niet alleen aan het als van een zondaar ten enenmale ontoereikend zijn, maar aan het gemiste goed zijn voor wie dan ook. En wanneer dit is als ingebed in het lijden van Christus? Doet dan niet alleen eigenlijk Christus dit, maar wordt Christus´ boete als het mijne, dat aan Hem haar waarde ontleent dan niet direct toegepast? Dit onderscheid binnen die mystieke eenheid maak ik hier niet om wat naar de mens toe te halen, want het gaat überhaupt voor geen nanometer buiten Christus om, maar om deze merkwaardige boete voor een ander testend te adstrueren. Maar inderdaad, haar kracht ontlenend aan de Zijne wordt deze inderdaad samen met de Zijne medegebruikt voor de vergeving aan zondaren. Toch is dit geen boeten alleen maar naast de Zijne, maar de Zijne in ons en, wat hetzelfde is, de onze in Hem, want zonder dit hééft mijn boeten helemaal geen kracht, zelfs niet voor mijzelf. Wij bezinnen ons verder: Het boeten van de Knecht (bij Klausner IV) Cur Deus homo I. Maar waarom zou God in alternatieve gestalte per se willen boeten? Waarom zegt Hij niet barmhartig: ´Genoeg´.? Eist God het onderste uit de kan? Het evangelisch antwoord luidt: Het is reëel, dat men zonden moet boeten: feitelijk boeten, het wíllen boeten, het zich verplicht voelen ervoor te boeten. Want de zonde is iets (altijd in een mate) ergs, dat ik aanricht, heb aangericht: Als dit ten principale niet kon, had God ons dan wel geschapen? In ieder geval kan het wel. De zonde is erg. God (de Zoon) wil deze boeten. Wáár is: God (de Zoon) voelt Zich verplicht te boeten, aldus: waarzonder God niet vergeeft. Door het boeten van de Zoon vindt Gods redden voortgang. Hij boet als onschuldige Maar eist de Vader de boete? God is waarheid, en vergt de waarheid boete? De waarheid is, dat God Zich verplicht als God-alternatief te boeten: God wil Zelf boeten: aan de kennelijke waarheid moet voldaan worden. De waarheid is: Had de Knecht deze boete niet gedaan, het schandaal was blijven staan. Wanneer Hij door het schandaal voor het schandaal de boete heeft volbracht, kan Zijn heil doorgang vinden. Dit boeten-voor is op deze wijze plaatsvervangend, maar dit op de wijze dat Hij Zelf volbrengt de eigen boete die anderen hadden moeten doen, want de eigen te boeten boete is nu eenmaal de eigen te boeten boete. Deze valt weg tot boete(-boetvaardigheid) met de Zijne mee. Dit boeten in Hem of, wat hetzelfde is, Zijn boeten in ons, dat het onze draagt, geschiedt ook boven de voor onszelf verschuldigde boetvaardigheid uit. De r.k. theologie spreekt over ´"overtollige" goede werken´. Dit alleen verklaart de ongelijkheid van lijden tussen dat van de ene mens en dat van de anderen8. Het is nodig voor de bijinbetrekking van de uitverkorenen bij Christus, maar de een krijgt nu eenmaal een zwaardere opdracht dan de ander. In ieder geval geven de meest christomorfen zichzelf de meeste moeite of ook zijn het juist de uitverkorenen die vaak het minst bespaard blijft. De overdracht waarvan hierbij sprake is, het boeten-voor, is de overdracht van het heil waarvan de voldoende grond gelegen is in de boete van de Knecht. God is in de Messias, ImmanuEl, God-met-ons, niet alleen de held, die God voor ons laat strijden, want wij moeten meestrijden, maar ook de inspiratie hiervan is het werk van de Messias, die alles ondersteunt. God is in Hem met ieder ons. Hij is Gods heil. Zijn boeten is boeten van de Mens door Godsmoord voor Godsmoord door de Zonde, waaraan elke zonde deelheeft... Christus´ boeten is goed-voor
II. Over het boeten van de Knecht. Dat de Knecht voor anderen boet, dus het feit dat er geboet wordt voor anderen is gemeenschappelijke leer van Jood en Christen. God láát de Knecht voor anderen boeten. De Knecht krijgt de straf niet op zich als de bliksemafleider van Gods toorn. Hij boet om het geweld God aangedaan goed te maken. Inderdaad eist God, de Waarheid, genoegdoening. Dit is evenwel geen revanche, maar de zonde is iets ergs. De zondaar zal wat hij begaat goedmaken. De Knecht doet het. Hoe hij dit kan, dat zal een probleem zijn, maar geen probleem is dát Hij het doet en wel voor anderen doet. 1) Niemand kan voor andren boeten, 2) Het is waarheid dat zonde goed gemaakt moet worden en wel door de zondaar zelf. Dan zal God hem aannemen. Dit goedmaken kan door willig de straf te ondergaan, de geïntendeerde boete, de boetvaardige boete. Dit is de ware daad van goed willen maken: rouwmoedigheid, ervoor willen bóeten, in de hoop dat God dit accepteert. De zondaar kan echter nooit zeggen: ´Nu is de boete geboet, ik heb het met God in orde gemaakt.´ Genoeg geboet hebben door zondaars is een wereldse proportie, en binnen Gods barmhartigheid, hetgeen leidt tot de volgende overweging: ten overstaan van God, kan alleen de onschuldige, omdat hij niet in de schuld staat afdoende boeten, maar het zou nergens voor zijn. De Knecht nu heeft niets zondigs gedaan, maar boet Hij dan wel echt? De equivalente waarde van te boeten kun je aan het lijden en sterven van de Knecht niet ontzeggen. In waarheid is deze boete afdoende. In waarheid is alle boete volbracht. Alle boete. Legt dit en het christendom niet een te zware nadruk op de rol van de Knecht? Lijdt deze dan niet alleen maar voor sommigen en bij een bepaalde gelegenheid? Is het niet iets dat eenvoudig een keer zo gegaan is, maar niet per se altijd het geval hoeft te zijn, gelijk het Evangelie dit leert? B.v. dat het om een groepje gaat dat voor anderen geslachtofferd is, of zich heeft opgeofferd waarvan sommigen gestorven zijn en anderen nog lang leven? Maar hij lijdt met ons (Jes 53:4). Hebben 53:4 ´wij´ het zo bont gemaakt, dat hij de pisang is geworden, maar waardoor wij op het droge zijn en ons nu de ogen is geopend, hoe het allemaal gekomen was en dat hij heeft opgedraaid voor wat ´wij´ allemaal misdreven? Maar hij was anders dan ´´wij´, hij was de goede, die ze juist moesten hebben om hem te pakken te nemen. Maar deze heeft zichzelf ten schuldoffer gesteld (53:10), heeft veler zonden gedragen. Het gaat dus niet om alleen maar een negatief het ontgelden, met positieve uitkomst gelijk zo te zien de voorste linies op Omaha Beach, maar hij draagt reëel de schuld van anderen, en die hij door mededeling van zijn inzicht in het goede tot rechtvaardigen maakt. De schuld draagt hij. Wanneer doet deze figuratie zich nu voor? De vrome (de ´thesaurier´) bij Gaza (Hand 8:34) vroeg terecht of de profeet dit over zichzelf zegt of over iemand anders. Ook indien het eerste zo zou zijn, dan toch gaat het om een religieuze ervaring van: de goeden moeten voor de kwaden lijden en wel als mensheidsgegeven. In het Evangelieverhaal vinden we de contouren van dit verhaal, hoewel nóg enigszins verhuld, het gaat immers om iets überhaupt zich verhullende/onthullends, toch in alle scherpte. Een volstrekt onschuldige boet, die in zijn tentoongespreide macht om te vergeven, in werken die Hij, bij wijze van God door Hem heen, verrichtte en in Zijn opstanding betoonde het Vat der Godheid te zijn, waarin deze lichamelijk woonde. Onder deze bewaarheiding, met name de opstanding, pretenteerde hij dat Zijn bloed vergoten werd tot vergeving van zonden. Het onschuldig vat der Godheid boet voor ´allen´, d.i. velen, niet de goddelozen die verloren gaan. Dit antwoord past op de profetie: Immers, geen mens kan voor anderen boeten. Het enige wat dan voor de schulddelgende rol van deutero-Jesaja´s Knecht overblijft, wat kán dit anders zijn dan hetgene dat uit de volgende overweging voortvloeit?: De alheid die ik daarboven bedoelde wil niet zeggen: van allen, maar wel: de onschuldige Knecht boet de zwaarte van de zonde. En al is de boeteling hier onschuldig, niettemin heeft het deze waarde van goed te zijn voor zonde, want die boete is volbracht, hoe men het verder ook wendt of keert. De Knecht is onschuldig, maar zijn boete is wel geldig. De boetes die de
anderen als zichzelf voor zichzelf moesten volbrengen, hebben ze niet volbracht en heeft de Knecht niet volbracht, ze moesten het immers zelf doen… Toch heeft de Knecht in Zijn boeten de waarde van alle boeten volbracht. Wat de Knecht als van de anderen niet kan volbrengen heeft Hij überhaupt volbracht en daardoor merken de anderen, dat voor hen evenzoveel als van hun onontzegbare schuld geboet ís en daarmee van de valentie van wegdoen en die goed is voor het inderdaad wegdoen van hun schuld. De Knecht heeft voor hen geboet. Maar als er met de Knecht niet iets speciaals aan de hand is, kan hij alleen boeten, niet: voor zichzelf, niet voor anderen, maar: als het ontgeldend. Op zichzelf, zonder dat ´méér´, is dit absurd, zinloos. Hierom verwerpen velen God, het grote en het kleine lijden komt hun zinloos voor, want er is voor hen geen antwoord op hun verbijstering. Als men hier blijft staan, zal dit antwoord ook nooit komen. Het lijden van onschuldigen heeft uitsluitend zijn zin, krijgt als probleem alleen een zinvol antwoord in het licht van het zicht dat de Knecht Immanu´El is en deze God waarlijk God is (Ps. 45, 8). De onschuldigen lijden mystisch Zijn lijden en Hij lijdt mystisch omgekeerd hun lijden. Mystisch betekent: verborgen, maar waarlijk. Want er blijft eenvoudigweg niets anders over dan: als belichaming van God, Gods Vat of Tempel, boet de Knecht de zwaarte van de zonde in haar zin van God, als Hij kán lijden en zo kan Hij dat, doen lijden. Omdat de zonde Godsschending is, weegt hier slechts tegenop Gods lijden, sterker: omdat de Zonde God vermoordt, als Hij kan sterven, weegt hier slechts tegenop Gods sterven Dit is wat het, wat door zichzelf ditzelf, met ons goed maakt, ons vrijspreekt en verzoent. Dit antwoord congrueert met de profetie, ja, is wel het enig denkbare antwoord en men kan niet zeggen, dat er zo verschil is tussen de Joodse en de Christelijke Messias, de Joodse Traditie van de lijdende Messias, die ´Gefäß der Gottheit´ is en ´die door het martelaarschap zonder klacht te dragen, in staat geweest is een voorbeeld te zijn van geloof, trouw en hoop, en daarmee zijn hem van Godswege opgelegde plicht te vervullen welke haar hoogtepunt vond in het heil, waaraan zij nu allen gezamenlijk deelhadden´ (zoals ik boven Epstein citeerde). Dit heil ís dus het hoogtepunt van het martelaarschap, waarmee ook het omgekeerde gezegd is: het martelaarschap van de Knecht betekent aller heil. Waar het nu voor overeenstemming om gaat is, dat dit alleen te verstaan valt vanuit de notie dat ´vat der Godheid´ hetzelfde betekent als dat ´in hem de volheid der Godheid lichamelijk woonde´, of anders dat dit wel hetzelfde moet betekenen, aangezien anders het onschuldig lijden zinloos blijft, omdat lijden voor anderen op een andere manier onmogelijk is. Unus de trinis passus est Waarom heeft de Vader niet aan het kruis geleden? Als degene die eveneens dezelfde God is als de Vader aan het kruis heeft geleden, hoeft de Vader, God-als-zodanig, niet aan het kruis te hebben geleden, iets wat overigens onmogelijk is. Niet alleen omdat God geen lichaam heeft, maar ook omdat Hij als God-als-danig in Zijn zaligheid niet lijden kan. Ik zeg niet: als God niet lijden kan, want ´unus de trinis passus est´, een van de drie personen (Vader, Heilige Geest, Zoon), manifestaties van de Ene God heeft geleden. Wanneer Jezus aan alle voorwaarden waaraan, naar wij zagen, de Messias moet voldoen voldoet, moet men dan ook volmondig beamen, dat God aan het kruis heeft geleden (Dietrich Buxtehude: ´Gott litt in Qualen´ in ´Erstanden ist der heilig Christ). Bedoel ik met ´dezelfde´ ´vol-identiek´ , dan zou de Vader aan het kruis hebben geleden (als dit mogelijk ware geweest). Is ´eenheid´ dan niet hetzelfde als ´vol-identiteit´? Of is de Ene God vrij om Zich een van Zichzelf-als-zodanig onderscheiden gestalte te geven? God kan blijkbaar nevenpersonen hebben zonder het ene persoonlijk God-als-God zijn op te geven. Er is sprake van een uit de Eeuwige in de tijd treden, dus ook het omgekeerde is mogelijk, maar
niet het geval, ondanks de symmetrie ´uitgaan van… opgaan naar´ , een schijnbare, want anders zou dit spiegelbeeldige opgaan eenvoudig de opheffiing, het einde van de existentie als de Messias betekenen, maar het opgegaan zijn naar wordt dan ook uitgedrukt als ´het zetelen aan Gods rechterhand´. De Zoon heeft als zijn verleden dezelfde ene goddelijke existentie als de Vader en toch niet dezelfde persoonlijkheid inzoverre er inderdaad onderscheidenheid is, nog wel met het oog op Gods menswording, maar niet in het mensgeworden zijn. Maar ondanks dit onderscheid weet Hij Zich dezelfde als de Ene God en zelfs bij momentaan of tijdelijk vergeten of niet aan denken is Hij het nog. Monofysitisme Dit geeft mij aanleiding in te gaan op monofysitisme en dan nestorianisme als elkaars tegendelen. Is het Joods zo, dat de Messias een mens is, in wie, van God vervuld, God persoonlijk aanwezig blijkt, het monofysitisme leert dat doorgedacht Christus au fond, naar zijn ware aard (natuur) God is, zijn menselijke aard verhult dit als slechts een voorgrond. Inderdaad is dat eerste zo en deze goddelijke natuur heeft een menselijke natuur aangenomen. Dit wil wel zeggen bevindt Zich als mens en, alhoewel met wisselend hierbij-stilstaan en actualiteit van (her)innering , als God: `Jeruzalem, Jeruzalem, hoe dikwijls heb I u niet willen verzamelen´. Niet is er sprake van: Zich steeds (?) volop als God-als-God bevinden in Zijn eeuwigheid, want dan ware de Messias niet, want ware Hij opgeheven, geannihileerd. Maar het is niet de bedoeling van de monofysieten zijn mensenbestaan te loochenen. Hij was immers een persoon uit Nazareth, die naar Egypte kon vluchten. Is, wanneer het Concilie van Chalkedon leert, dat Christus twee naturen had, een dubbelnatuur, dit niets iets bizars?, een abstracte uitdrukking, die lijkt te zeggen: van twee naturen voorzien? In werkelijkheid komt Zijn diepste natuur tot (het zijn van) een reële existentie als een andere dan die als God-alsGod. Maar het is het een of het ander. Dan dat in schijn? Nee, Hij existeert op deze wijze, gedraagt zich, voorzover dit kan op deze wijze. Dit gaat zover, dat Hij in de tijd zelfs de meeste details van Zijn God-zijn kan vergeten zonder dit echter maar voor een nanometer te verliezen. Geen natuur maar bestaanswijze als mens? Bij gedeeltelijke vergetelheid is er sprake van een reële menselijke existentie, dus Hij is wel degelijk een mens (wie zal het loochenen), maar deze is nog volop God, hééft nog volop de goddelijke natuur. Is Hij God, maar existeert Hij nu als mens? Maar dit existeren is niet alleen maar een rol van toneelspeler, maar concrete reële menselijke existentie, en dit is dus mens-zijn. Hij is dus sinds afdaling afgedaalde God dus mens. Dan heeft Hij dus bij Zijn goddelijke oernatuur een aangenomen menselijke natuur. Waar het om gaat is, dat het niet allleen maar een rol is, maar relatieve afstand. Accoord dat een toneelspeler die opgaat in zijn rol ook een grote amnesis heeft t.o.v. wie hij dagelijks is, maar deze gaat op in een rol waaraan hij zich moet houden. Zeer beperkt vrij is hij in de invulling van deze rol, maar Jezus is hier als mens ´pour soi´. Zegt Chalkedon twee naturen, dan is dit een spaarzame, reducte wijze van uitdrukken in Griekse abstractie. Daar kunnen en moeten wij doorheenkijken. Nestorianisme De vergetelheid is natuurlijk het sterkst, wanneer Jezus ter wereld komt. Bewijst dit, dat hij dan alleen nog maar mens is? Maar als deze later Zich Zijn preëxistentie (her)innert, dan blijkt Hij daarmee als baby meer te zijn geweest dan Hij op dat moment wist, Hij is nl. toch hetzelfde individu, de incarnerende God. Immers, als je tijdelijk je existentie van een bepaalde levensfase vergeten bent, wil dit toch niet zeggen, dat je nu iemand anders bent dan die-toen?
M.i. is het feit dat de Qurân zegt, dat Jezus al in de wieg sprak de beeldende uitzegging van deze identiteit.n9 De Islam Van een evenzo inhoudrijke kortheid is de Qurän-leer, dat Jezus ´een geest van God´ was. Wat is dit anders dan wat de Christenen met ´persoon´ aangeven? De Qurân was een antwoord op de verwarringen na de christologische strijd, vol met zulke inhoudsvolle kortheden, zette zo puntjes op de i, scherpte sommige dingen aan, verwees naar vorige Schriften (van Gods Woord), getuigt, dat Christenen en Joden erover in verwarring raakten, en verwijst bij voortduring naar die twee Testamenten. Het is dus geheel in de geest van de Qurân deze dan ook als Schriften niet te veronachtzamen. Maar de Qurân bevat toch meer en beter van hetzelfde?, zegt de Moslim. Maar ook Paulus schrijft, dat bij zijn Evangelie er zogezegd geen stip of jota af mag of eraan mag worden toegevoegd (Gal 1, 8; Hand 20, 27), zegt dat de oude bedeling voorbij is en toch was Gods Woord voor hem Mozes, de profeten en alle boeken die voor geïnspireerd werden gehouden en het was niet zijn bedoeling dat nog allemaal eens over te doen wat hij zich ook niet verstoutte te menen te kunnen. Maar daar de Qurän een eigen volledigheid heeft is de kennisname der andere Schriften toch alleen maar overbodige luxe? Deze hebben echter een gezamenlijke inhoudsomvang die groter is. Ook als ze a.h.w. alleen maar voorafgaande ´commentaren´ (zouden) zijn, zijn het toch als Gods Woord verplichtende uitleggingen, die op hun beurt op het punt van duister gebleven zaken (met name w.b. de existentiewijze der engelen en: misverstanden: schijnbaar tritheïsme, christologische omissies qua receptie) door de Qurân worden voltooid, ook al herhaalt deze de oudere Schriften nooit met de volledigheid die deze zelf hebben. Dit valt voor een ieder na te gaan. Maar de R.K. Kerk beschouwt de Openbaring als na de laatste apostel voltooid, omdat daarmee de Openbaring die in wezen die van en in Christus is niet nog eens na Christus kan worden aangevuld. De Qurân voegt echter niets werkelijk toe, doch verheldert hoogstens, zoals we daarnet zagen. Maar dan zou zo´n Arabische Schrift overbodig zijn? Alsof verheldering soms niet nodig zou zijn! Getuige ook de rol van de Traditie in de Kerk. Zolang de Schriften niet worden geschonden of van tekortkoming beticht is geen enkele Gods Woord sprekende Geestdrager overbodig en is openbaring van Gods Woord ook buiten de canon der Schrift mogelijk. Moet de Qurän dan niet in die canon worden opgenomen? Want weliswaar is deze summierder, maar brengt wel degelijk duisters aan het licht. Deze gang van zaken vinden we ook in de Katholieke Kerk. Toch zal niemand haar leringen over vagevuur en Maria als een extra Schrift beschouwen. De Qurân gaat het in Christus geopenbaarde niet te boven, maar bevestigt dit.. Ze erkent Jezus dan ook als de Messias. Deze nu heeft alle spijzen rein verklaard en de besnijdenis en ook de polygamie afgeschaft en is in dit laatste ook de Joden (afschaffing rond het jaar 1000) voorgegaan. Maar het is eenvoudig niet anti-Qurän om het Evangelie dat erin vervat is tot volledig leven te laten komen. De Qurân is het Woord van God gekomen to Mohammed and door hem tot de mensheid. Toch is het een samenvatting en neemt als zodanige een speciale positie in jegens beide Testamenten, d.w.z. het Verbond met Abraham and de vernieuwing daarvan. De Qurân is een parallel van dit Verbond in samenvatting en dient aldus te worden gedefinieerd. Maar is als zodanig niet invoegbaar in deze voortgaande Openbaring, maar een toelichting erop en moet als zodanige worden beschouwd. Wordt zo de Qurân niet in rang verlaagd? Wel, zijn volledigheid blijft wat ze is en zijn hoge rang verandert niet van kwaliteit, maar van rang. Maar ze valt samen en gaat uit boven het Oude Testament inzoverre hij Jezus als de Christus erkent. En Mohammend moge de alomvattende en conclusieve profeet zijn, qua rang moet hij de voorrang geven aan de
Messias, want deze is hij niet. Zo en middels meerdere referenties o.a. aan de Eucharistie, staat de Qurân tussen Oude en Nieuwe Testament in en is qua statuur te vergelijken met de Talmoed (die wonderwel ook referenties heeft aan de zoon van David en de zoon van Jozef – aldus Klausner – als de Messias). Maar als Schrift niet in de rij van de Testamenten maar erneven. Is dit geen discriminerende conclusie, waar de Qurân zelf de Tora en het Evangelie als zijn voorgangers ordent? Het laatste is niets anders dan naar waarheid, maar juist diy blijkt bij vergelijking van de inhouden die consequentie te hebben. Discriminerend? Maar de zaak is, dat de Messias de profeet overtreft. De profeet dient de zaak van God. Hoe kan deze natuurlijke dienstbaarheid van elke profeet een geval van discriminatie worden genoemd in plaats van het nobele ambt dat het is? En nogmaals: de door de Qurân zelf geleerde volgorde blijft dezelfde. Wij krijgen slechts een beter inzicht in de onderlinge relatie van de drie Schriften. Gelijk de maan een satelliet is van de aarde, beide beschenen door de zon, is de Qurân een maan van beide andere Schriften, die beschenen (moeten) worden door de zon van kruis en opstanding van Christus (beide aangegeven in de dis, d.i. de eucharistische, van Soera 5:114).
4. Overeenkomsten tussen de Joodse en de Christelijke Messias Benadering van Jezus´ zelfverstaan Jezus betuigde: Zijn eenheid met de Vader, zijn volmacht, zijn lijden-voor en triomf, zijn vanuit de Vader zich verbinden met ons, en dat de Vader zijn eigen Vader was. Ook Jesaja 9, 5 spreekt van ´God´ waar het over de Messias gaat Hoe durft men dit zo van een louter mens te zeggen? Over zijn Messiasschap zegt hij: ´Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld.´ Nee, want het gaat niet om een aards rijk, maar om het Koninkrijk Gods in ons, uiteraard een koninkrijk van gerechtigheid. Bijpassend is: ´Heden nog zult gij met Mij zijn in het paradijs´ (Lk 23, 43), het Koninkrijk der hemelen. Op de vraag ´Zijt gij de Christus, de Zoon van de Gezegende?´ antwoordt hij: ´Ik ben het, en gij zult de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende met de wolken des hemels.´ (Mc. 14:62) En op: ´Zijt gij de Koning der Joden?´ ´Gij zegt [het]´ (synoptisch) en ook: Koning in het universele Koninkrijk Gods (Jo 18:34v),. In verband met het eerste: (De Jeruzalemmers) gingen hem tegemoet, en riepen ´…. De Koning van Israel!´ (Jo 12, 13) en: ´Zij vroegen hem…: ´Heer herstelt gij in deze tijd (´niet vele dagen na deze´) het koningschap voor Israel? Hij zei tot hen: ´Het is niet uw zaak tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft.´ (Hand 1, 7). Dus hij zal het koningschap (= de politieke onafhankelijkheid, en de dienst van de Messias) voor Israel wel degelijk herstellen. Wat het tweede betreft: Dit paradijs is eeuwig. In Mattheus is de Mensenzoon Koning van het rijk van de Vader dat eeuwig is. Volgens Paulus geeft Christus het koningschap terug aan de Vader (I Ko 15, 28). Volgens Apocalyps is Deze Koning der koningen, d.i. Koning bij uitstek. Jezus werd op een berg verheerlijkt, hij noemt zich Mensenzoon, Hij is van goddelijk licht doordrongen, Hij lijkt op de Messias als kómende Mensenzoon, op ´eens mensen zoon´ van Daniël. Hij lijkt op de Knecht van Jesaja. En Hij imponeert door zijn optreden (in Mattheus herhaaldelijk en getuige in Johannes [20, 38] Thomas´ reactie) als: machtige God, Vader voor eeuwig, ´Gefäß Gottes´ , woning van God,. Jo 14, 11: ´Gelooft mij, dat ik in de Vader ben, en de Vader in mij; en zo niet, geloof mij om de werken zelf.´ : want deze verraden de eenheid en intieme band. Dit argument moet Jezus herhaaldelijk gebruikt hebben, want dit verzin je niet. Het is een maar al te welkome toelichting op zijn daden. Jezus beloofde te regeren met behulp van de Heilige Geest, beloofde deze ´Trooster´, en dit is uitgekomen. Het gaat niet aan te veronderstellen, dat er ´ex eventu´ teruggeprojecteerd is. Het Johannesevangelie behelst namelijk optekeningen in groten getale. 14, 31 ´staat op, laat ons van hier heenggaan´, desalniettemin chapter 15 toegevoegd. Ik noem Jo 1, 28 (exacte plaats), 3, 23 (nieuwe exacte plaats), 4.2 tussenzin (typisch een weetje), 4, 46a (Kana zou te toevallign zijn, indien het niet waar is),49,50 (futiel ´wonder´ indien niet waar), 6:7 (afwijkende lectio difficilior), 6:60 en 6:66 (uit het leven gegrepen), 11.54 (idem dito). ´Ik heb u vrienden genoemd´ (15, 15) klinkt authentiek. Meer van dit. Voorspelling van de vervolgingen. Dit is heus geen terugprojectie. Jezus betuigde zijn eenheid met God: ´Alwat de Vader heeft is het Mijne´ (16, 15): dit is
alleen maar deze hele thematiek duidelijker, de gelijkenis gaat over in ´homoousia´, ´wezensgelijkheid´. Maar deze overgang lijkt niet op bijplakking, maar harmonieert uiterst soepel. Dit komt geheel overeen met het zg. openbaringslogion, dat geheel ergens anders (in het zg. Q, in twee synoptici) opduikt. Het is dus een evangelische constante. Jo 16, 25-27: ´… Ik zeg u niet, dat ik tot de Vader bidden zal, want de Vader Zelf heeft u lief, omdat ge mij hebt liefgehad en hebt geloofd, dat ik van God ben uitgegaan.´ Vgl. Jo 14, 28: ´Ik ga heen en kom weer tot u....Ik ga heen tot de Vader, want de Vader is meer dan ik´, een opstijgende en weer afdalende beweging, nog eens kort samengevat: 16, 28: `Ik ben van de Vader uitgegaan en in de wereld gekomen, wederom verlaat ik de wereld en ga heen tot de Vader, 29: ´Zijn discipelen zeiden tot hem: `Nu spreekt Ge vrijuit en zegt ge geen gelijkenis.´ Zulke gedetailleerde variaties heeft de schrijver niet verzonnen, maar berusten op reconstructie. 30: ´Nu weten wij, dat Gij alle dingen weet, en gij hebt niet nodig, dat iemand u vraagt. Hierom geloven wij, dat Gij van God zijt uitgegaan’, Jezus antwoordde nu: ´Gelooft gij nu?´ 33: ´Hebt goede moed. Ik heb de wereld overwonnen.´ Dit zou toeschrijving zijn? 17, 14: ´Ik heb hun Uw Woord gegeven´, de Logos dus, maar dan blijkt de ene vlam een protuberans van de Andere. pg. 2-10 De Messias, de Knecht en Jezus De Messias komt. In zijn dagen heerst voltooidheid, onsterfelijkheid. De Messias is sterfelijk. Hij is er dus, voordat Hij komt: Hij sterft en heerst. Hij lijkt hier ook op de Knecht. Hij bevrijdt de volkeren van de afgodendienst en voert Israel terug, zoals de Knecht.. Koningen erkennen zijn heerschappij. Hij verschijnt bij zijn komst ´op de wolken des hemels´. Tussen zijn dood en zijn komst is Hij in de hemel. Inmiddels is zijn werkdadigheid op aarde werkzaam. Jezus Christus heeft alle beschreven Messiastrekken. Niet alleen in zijn voorzegging van Handelingen 1, 6,7 blijkt, dat Hij de hand heeft in de terugkeer en in het gerechtigheidsprogramma. De bijbelse profetieën hebben iets van een donkere spiegel. Alleen de sterke geesten kunnen eruit enigszins construeren. Meestal zijn er verschillende interpretaties. De Messias zal zichzelf het best becommentariëren. Hij zal de profetie precies in vervulling doen gaan. Welke eenheid heeft de Messias met God? Jezus: ‘Ik en de Vader zijn één’ (Jo 10, 30); ‘wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’ (Jo 14, 9), ‘daarom, zie, Ik zend tot u profeten en wijzen en schriftgeleerden’ (Mt 23, 34, door Lk uitelkaargezet), duidelijk gezegd ‘sub specie aeternitatis’: ‘hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert.’ We wisten al wat Hij was: `Machtige God´, eeuwige Vader, God-met-ons. Hij stierf voor ons, als tegen de God aangedane zonde in Gods ogen waarlijk opwegend. Vanuit dit sterven voor ons ondersteunt Hij alles. Schuldeloos zag Hij het graf niet (definitief). De dood is immers de straf (of ´stof´ tot boete voor of functie van afsterven aan) voor de zonde en hiervoor providentieel in de natuur ingebakken.
Welke overeenkomsten zijn er tussen de Joodse en de Christelijke Messias? 1) Christenen kunnen de Joodse kenmerken aanvaarden, ook de politieke consequenties, de zorg om aardse gerechtigheid.. 2) W.b. het feit dat de Messias Israel verlost en daardoor de hele wereld. Jezus kwam om Israel te verlossen, zij het soms verborgen, en stap voor stap (wat Paulus aan de Romeinen noemt ´rest van Israel´ tegenover de meerderheid van Israel) en getemporiseerd: de Joden zijn van grote betekenis voor de redding van de wereld gebleven, toen, later, nu, openlijk en verborgen, b.v. de ´goede´ Marx van de Eerste Internationale en afstammelingen hiervan, resp. het feit dat de zes miljoen (en samen met andere onschuldig lijdenden) ten bate van de mensheid gestorven zijn. Hoe dan? In mystieke eenheid met Christus´ kruisdood en de raison daarvan. 3) De Knecht van Jesaja is Israel, maar ook één die Israel bij uitstek is, ´die de stammen terugvoert´, die, zelf onschuldig zijnde, voor anderen lijdt, sterft. Dit laatste heeft zijn analogie in Israel als volk. 4) Op de dagen van Jezus volgt de wederopstanding van de doden, of het nu op korteof lange termijn is. Maar het leven na de dood als zodanig al is op zijn opstanding gebaseerd. De Joodse Messias is onschuldig, en: de onschuldige zal niet in het graf blijven (de groeve niet zien, het dodenrijk niet zien)(Ps. 16, 10; Jes 53, 9,10). De Knecht zal na zijn dood leven. De Messias is na zijn dood nog werkzaam in zijn Rijk, want zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij (Dan 7, 14). Of blijft de Koning lijfelijk aanwezig? De christen beleeft Christus als lichamelijk aanwezig in Zijn Kerk, niet alleen omdat deze Zijn mystieke lichaam is, maar tastbaar onder de gestalten van brood en wijn, de tekens van de Verbondsvernieuwing. In Zijn verheerlijkte lichamelijkheid heeft Hij zich reeds aan de Zijnen gemanifesteerd. De Messias is arriverend, komend en (vanaf een gegeven moment) gekomen in één. Deze bifurcatie is conform Joods geloof. Hij is werkzaam, aan de gang. 5) De Messias lijdt, sterft, leeft door, is niet aan het graf prijsgegeven, voert Israel terug, ondersteunt allen. De Messias mag en moet God en Vader van de eeuwigheid genoemd worden. In Hém is God met ons en met ieder van ons. Zijn omvang verschijnt zo met de contouren van de Godgelijkheid, maar in de Joodse opvatting meer als vraag of mysterie, in wat Jezus zei over zijn eenheid met, gekomen zijn van de Vader. Het werpt licht op wat mysterie is en op de inhoud van bepaalde voorzeggingen en psalmen. 6) Ik zie geen verschil met Joodse opvattingen, behalve ´auf gleicher Stufe mit dem Vater´, maar dit komt overeen met psalm 110 en geldt qualitate qua voor het Goddelijk Wezen waar Hij het vat van is, want men kan nooit beweren, dat het goddelijk Wezen lager is dan God, behalve in de zin, dat het gedescendeerd is. Juist als aards wezen is de Messias naar christelijke en zijn eigen opvatting niet even hoog als de Vader, maar onderwerpt de Messias zich aan de Vader, maar wordt op getemporiseerde wijze door God (d.i. de Vader) verheerlijkt. Ook als zodanig geeft Hij het koningschap terug aan de Vader, want het is God (d.i. de Vader), die regeert. En Jezus zegt: ´De Vader is meer dan Ik.´ ´Wat noemt gij mij goed? Alleen de Vader is goed.´ Dat zijn dood niet… het boze in de wereld uit te roeien en de mensen aan Hem te laten geloven, betreft geen christelijke opvatting en dus geen sta-in-de-weg voor overeenstemming. Maar de constatering dat met Zijn komst het hemelrijk arrivant is klopt en is goed-Joods. Jezus spreekt over het Koninkrijk Gods zowel in het hier en nu als als voltooid in het toekomstig eindrijk, dat geen oog heeft aanschouwd. Hij duidt dit ook aan als ´Koninkrijk der hemelen´. 7) Opmerking bij 6. De christelijke opvatting is, dat Jezus´ dood de Mens(en) heeft bevrijd, de
uitverkorenen, die bereid zijn de zonde uit henzelf weg te doen. In de Joodse opvatting kunnen de mensen dit zelf. De overeenkomst met het christendom is, dat elke ware vroomheid uit Gods Geest is, die ons deze geeft. Deze genade van God, dit wegdoen van de zonde is Zijn barmhartigheid.. Hij geeft ons een geest van boetvaardigheid en ons boeten wordt door de Knecht gedragen, die met ons mee-lijdt of wij in Hem (= mystiek deelhebben aan Zijn lijden), waarbij Hij onze straf draagt, dus God via Hem ons verlost en barmhartig is. Het werk van God en de Messias in ons is juist het boze wegdoen, ofschoon wij ook weerstand bieden en niet Gods wil doen. Dit is kenmerkend voor de tijd van op weg zijn naar ons einddoel. Volgens het Evangelie is het nooit ook maar de bedoeling geweest, dat van Jezus verwacht werd, dat Hij de zonde nu al weg zou doen in de volle zin des woords. Dit geldt ook niet voor de voorlaatste tijd van de Messias. Er is dus overeenstemming. 8) Jezus is geen middelaar in de zin van juist voorspreker, of het is in de zin van ten-beste sprekend bezig zijn, functioneren, de laatste speciaal. Immers, beter kan men zich voor wat men beoogt tot God Zelf wenden, en daarnaast nuttiglijk, niet zozeer: noodzakelijk, van de heiligen met name Maria vragen ten beste te spreken, terwijl het daarentegen juist zo is, dat men Jezus, bv. na het nuttigen van de Eucharistie, Zélf steun vraagt. Aan Jezus vraag je nooit om tot zijn Vader te bidden. Dit kan gewoon geschrapt worden en is geen barrière voor overeenstemming. Middelaar is Jezus Christus wel, omdat Gód in Hem ons redt, dus niet: in onderscheid van God is slechts Jezus Christus de verlosser. Paulus zegt: ´De Vader verzoent ons met Zich door Hem´. Gód is dus de eigenlijke verlosser. In de Messias lijdt God in afgedaalde gestalte (= ´Gestaltung´, niet: gedaante, imago) met ons. Christus is functie van de reddende God. Alleen zo mag je zeggen: Middelaar. De brief aan de Hebreeën noemt Hem de middelaar van een nieuw (´nouveau´, beter: ´renouvelé, niet ´neuf´) verbond. Hij is van God afgedaald naar ons, Hij stijgt naar God op, ons met Zich meevoerend. Tenslotte (19): ´Die ersten Christen erwarteten diese "Wiederkunft" für bald, und als der GottMessias nicht kam… hofften sie auf das ´tausendjährige Reich´, und schließlich verschoben sie die "Wiederkunft" auf einen unbestimmten Zeitpunkt.´ a) Het ´duizendjarig Rijk´, uit de Apocalyps, heeft dit ´schließlich´ niet nodig. Het duizendjarig rijk wordt nl. afgesloten met het loslaten van Satan, waarop de wederkomst volgt. Oftewel de wederkomst is aan het duizendjarig rijk gekoppeld. Het duizendjarig rijk is aldus onderdeel van: niet een onbepaalde dilatatie, maar heeft een vaste, ´aanwijsbare´ plaats in de afwikkeling van het programma. En het duizendjarig rijk is niet zelf een soort wederkomst, of het drukt het heersen van Christus als Koning in Zijn Kerk uit. b) De Christenen werden zo gedwongen het ´nog een korte tijd´ tot iets wat blijft overeenkomen met de Joodse blik op de op de dagen van de Messias, gevolgd door zijn eeuwige heerschappij te verlengen (Jes. 9, 6, Ps. 89, 38, Dan 7, 14, Jo 12, 34 geven dit als algemene Joodse leer). Heeft het christelijk tijdperk met al zijn werkingen (ik bedoel de positieve) slechts het kenmerk van halfslachtigheid en heeft de Messias, verschenen of niet, zijn werk dan niet al aangevangen? Bevordert de Messias dit alles door een abusievelijk voor Hem aangeziene? Is er hoewel temidden van veel caricatuur niet veel echt Jezus-werk waardoor de Messias bezig is zijn werk te doen? Ik bedoel vele werkzaamheden, die door de Joden aan de Messias worden toegekend, vinden reeds lang plaats, b.v. het opruimen van de afgoderij, allerlei humaniseringen, maar ook b.v. het herstel van het Hebreeuws (op bevel van een ´stem´ aan Jehuda ben Eliëzer), terugkeer naar Eretz Israel. Dit alles wil zeggen, dat de Messias er al is, minstens in het verborgene. Hoe verhoudt de historische Jezus zich hiertoe? Laten wij hem beide, Joden en Christenen, naarstig bestuderen. Vele Christenen ignoreren veel omtrent hun eigen geloofsinhoud. Zo ignoreren velen, christenen en joden, Paulus´ waarschuwing tegen antisemitisme in zijn brief aan de Romeinen, de meesten nemen Jezus´ laatste woorden betreffende zijn uitgesteld herstel van Israel’s politieke onafhankelijkheid (aan het begin van
Handelingen) niet letterlijk of ignoreren ze. Ook Joden maken fouten, zoals er ook bij Klausner te constateren vallen Nog één voorbeeld: c)De slotwoorden: ´… verschoben sie die ´Wiederkunft´ auf einen unbestimmten Zeitpunkt.´ De zeer waarschijnlijk op Jezus zelf teruggaande eschatologische tekst en verschillende parabels zeggen, dat de dag plotseling ´als een dief in de nacht´ komt, dat eerst het evangelie over de gehele wereld verkondigd moet worden en dat eerst ook het kwaad overmachtig moet worden. Johannes en Paulus spreken hier over de Antichrist en in deze trant spreekt ook de Apocalyps. Voorlopers van deze zijn er reeds te over geweest.. Deze zal aan het einde zich neerzetten in de tempel van God en zal zich aan vele goeden vergrijpen over de gehele wereld. Pas dán zal de Christus komen. Ook Pierre Teilhard de Chardin extrapoleert, dat er eerst zich een programma moet voltooien. Van een Sint Juttemis is dus geen sprake. Stelling I: De Messias is een mens. Stelling II: De Messias regeert in eeuwigheid. Omdat er geen mensen zijn, die, laat ik zeggen, Columbus nog hebben meegemaakt, moet de Messias sterven. Vraag: Wanneer begint de Messias in eeuwige heerschappij te regeren, zó dat hij daadwerkelijk als ´Koning´ in functie is? Info: a) De Messias is mens van menselijke geboorte, b) Hij werd volgens de talmoedische baraitha (overleveringen) voor de schepping van de wereld geschapen:. Dit is volgens Klausner de Idee van de verlossing door de Messias. Vergelijk dit met Jo 17, 5: ´… de heerlijkheid die Ik bij U bezat, eer de wereld bestond.´, c) Hij oordeelt (Sanh. 93, 2), d) Hij tuchtigt, e) Hij wordt in de strijd tegen de vijandige machten gedood (reële), f) Hij is vredevorst, g) Hij regeert in eeuwigheid. Dit alles geldt ook de christelijke Messias. De bijzondere Messias ben Joseph (sic!) sneuvelt in de strijd van Gog en Magog. Jezus wordt hier in de Apocalyps juist de overwinnaar. Maar de Knecht en de christelijke Messias winnen in dat ze sneuvelen, tegenspraak is er niet. Symbolisch opgevat klopt het. Er is sprake van een eschatologisch ineenschuivend perspectief. Dat de zoon van Joseph (bijzondere gestalte zoals ook de Messias zoon van David: in Jezus vallen beide gestalten samen) in de strijd van Gog en Magog sneuvelt, betekent, dat Hij Israel-bij-uitstek gedood wordt door de macht die Israel vijandig gezind is : de duivel en de mensen die door hem verleid zijn. 9) ´Er ist ein ganz und gar geistig und ethisch eingestellter Mensch.´ Jezus zegt: Wie van u overtuigt Mij van zonde? (Jo 8, 46) Paulus: Hij werd ons allen gelijk, behalve in de zonde. 10) ´Körperliche Stärke´: zeker de zegevierende opgestane Jezus. J.S. Bach: ´Der Held aus Juda siegt mit Macht.´ Opvallend is: De Messias verlost Israel uit verbanning: Dit is een proces, dat afgesloten gaat worden. Verlost de wereld van armoede: idem. Brengt de wereld tot bekering: idem. Olenu-gebed: Moge God de wereld door het Rijk Gods vervolmaken. Ook dit duidt op onderweg zijn én op voltooiing. Maar verderop zegt Klausner, dat het Rijk Gods hetzelfde is als ´de dagen van de Messias´. Hier zegt hij nog, dat de mensen er naar volkomenheid streven (Klausner zegt hier ´dies´, dus: het streven, niet die bijzaken). ´Die Wiederbelebung der Sprache´ (d.i. het Hebreeuws), die erbij hoort, bewijst, dat het Messiasrijk al in wording is. De Messias zal erin regeren, maar het ís er al aankomend, d.w.z. Hij ís er nu al, én: Hij regeert al. Want hoe verklaar ik dit anders? Het antwoord moet wel luiden: Klausners uiteenzetting vált niet anders te lezen. Maar hij zegt onderaan pg. 12 na spatie: ´Und schließlich, das Himmelreich wird erst am Ende der Tage kommen.´ Klausner ziet hier geen tegenspraak. Logisch gezien is die er wel. Zijn er soms meerdere, nl. eenvoudige en ingewikkeldere logica´s? Men zou zeggen van wel. De volgende redenering is
op ingewikkelder wijze logisch: het gaat om twee op elkaar afgestemde waarheden: En het Messiasrijk is komend, zich verwezenlijkend, én op het einde zal het komen. Het is nu al arriverend en het zal arriveren, resp. de Messias kondigt zich aan, en de Messias verschijnt. Zo is er geen tegenspraak. Een en ander houdt in, dat de Messias er al is. Verrassend voor mij was, dat bij de overgang van pagina 12 op pg. 13 laatste regel het volgend begin van een zin staat: ´hier liegt der ganze Unterschied zwischen…´. betreffende wat? Tot mijn grote verbazing stond er verder niet: (zwischen) Judentum und Christentum, maar ´und Griechen und Römer´. Klausner tekent dus de overeenkomst met het Christendom aan. Hij zegt verderop, dat de christelijke Messiasopvatting ´….mit dem ersten Erscheinen Jesu in der Welt begonnen hat.´ : In dit proces (want zulk een opvatting is, zoals Klausner ons laat lezen - of hij wil of niet - niet louter christelijk) werkt de Messias. Klausner spreekt immers over het werken van de Messias. De Messias moet dan preëxistent zijn of geboren zijn of allebei. De Joodse opvatting is, dat Hij een mens is, zijn Idee van eeuwigheid is. In de Christelijke opvatting is Hij in de tijd en preëxistent in eeuwigheid, waarbij Hij zijn geboorte-vaneeuwigheid bewust is, dit zowel als Logos, één met de Vader, in eeuwigheid als vanuit gedescendeerde toestand, het laatste bij wijze van herinnering of van minder of meer transparant actueel besef, maar altijd Zich dezelfde wetend als die Hij van eeuwigheid is/perspectivisch: was: ´De heerlijkheid die Ik bij U bezat´, ´Ik ben van God uitgegaan´ (Jo 16, 27), zijn revelaties, die verduidelijken wat het Oude Testament met de aanduidingen van de Messias als God en Heer bedoelt. Dit stemt evenwel overeen met de Talmoedische leer van de schepping van de Messias al vóór de schepping, die niet beperkt is tot de Idee, de conceptie van de aardse existentie, maar reeds existeert anders dan de overige schepping, waarvan ik liet zien, dat je anders immers, daar deze evengoed geconcipieerd is, hetzelfde zou moeten zeggen, en zou die uitspraak zinledig zijn. Dit zou net zo hard het geval zijn, indien de Messias alleen maar aan de schepping voorafgaand geschapen zou zijn. Blijft alleen over, dat de Messias zover preëxistent, de samenval van Conceptor (vanuit descensie gedacht; op het eeuwigheidsvlak is dit: eenheid, maar tweeheid inzover er in God naast Zijn onveranderlijkheid voorgenomen descensie tot het zijn van Zijn Spruit d.m.v. aftakking is) en Geconcipieerde is en de Tweede alleen aspectueel van de Eerste onderscheiden, de Logos vóór de incarnatie. Maar dit is allesbehalve in strijd met de Joodse opvatting, maar de nauwkeurige invulling ervan. Is dit Christelijke inleg? Zo zou je het kunnen beschouwen. Toch blijft deze in overeenstemming met deze leer en bevestigt deze, omdat het de enige consequente uitleg is, zodat zij, zodra ingelegd, erdoor gedicteerd wordt en daarmee juist geen inleg blijkt, met dien verstande, dat er dus van een apart soort schepping sprake moet zijn, wil er geen totale onmogelijkheid zijn van wat hier geleerd wordt. Christelijk wordt deze wijze van totstandbrenging ´generering´ genoemd (´genitum, non factum, consubstantialem Patri´). Maar alvorens ´quia absurdum´ tot die onmogelijkheid te besluiten van een Messias die ´ergens´ alleen maar God is, althans op dat niveau in flagrante tegenspraak met zijn menszijn, houd ik met Calvijn ten overstaan van de Nicea- formule ´ik geloof in één Heer, Jezus Christus(1), de Zoon van God(2), vóór alle tijden geboren uit de Vader(3)´ weliswaar identiteit vast, maar niet die van 1 als 1, de mens Jezus de Christus, onmiddellijk, met 3 als 3 als eeuwige Logos (´het Woord was bij God, het Woord was God´ Johannes 1, 1). Ik bedoel: Op dit vlak is God die op het andere, het aardse vlak incarneert, nog niet als Messias. Zo en alleen zo beschouwd is de Messias als mens niet God als God. Maar hij is wel Dezelfde als God: in mensengestalte. Het Jodendom leert, dat de Messias geboren is, een mens is. Uit wat allemaal behoort tot genoemd proces volgt dan, dat Hij reeds geboren is. Dit is theorie, maar in ieder geval stemt
de christelijke Messiasleer hiermee overeen. De Messias die vanuit de hemel regeert is niet direct de Joodse voorstelling, ofschoon dit, aangezien de Messias een eeuwige heerschappij tot stand brengt, wel het geval moet zijn: niet alleen is deze heerschappij het gevolg van de aardse werkzaamheid, want de Messias leeft, als iedere mens, voort na zijn dood. Vergelijk welk een macht de ten hemel gevaren Elia nog over het aardse gebeuren wordt toegeschreven in de rabbijnse literatuur! Weliswaar is dit laatste niet letterlijk op te vatten, maar het beeld is er en aangezien de Messias eeuwig regeert, vindt het met betrekking tot hem wel letterlijk toepassing. Hoogstens behoort tot de directe voorstelling, dat de Messias komt op de wolken des hemels. M.a.w. als we b.v. in het verdwijnen van de afgoderij en b.v. in het herstel van Israel, of alleen al in het herstel van het Hebreeuws, de activiteit van de Messias erkennen, moet het Joods gesproken (mijns inziens althans) zo zijn, dat de Messias reeds op aarde is verschenen. Het ligt dan dus voor de hand, dat Hij vanuit de hemel doorregeert (tegelijk met zijn doorregeren vanuit het toenmalige Israel door middel van zijn toenmalige optreden, Woord en Kerk: de Jezus van toen wordt nu nog tot stichting gepredikt). ´Das Königtum des jüdische Messias ist eben von dieser Welt.´ Dat Hij nog niet gestorven is, maar wel reeds zijn invloed uitoefent is ook nog denkbaar, maar naar de Joodse voorstelling zijn de activiteiten van de Messias primair die van de verschenen Messias. De verschijnselen wijzen erop, dat Hij én zich gemanifesteerd moet hebben, én gestorven moet zijn. De leer over Jezus stemt hiermee overeen. M.a.w. ik ben zo vrij Klausner te interpreteren en hieruit consequenties die zich aandienen te onderkennen en en op het allang bekende feit te wijzen, dat er een pretendent is. Maar als het zo is, dat de Messias reeds regeert, ofschoon Hij gestorven is, dan dient zich de vermelding van zijn verrijzenis aan, waarmee Jezus lichamelijk sinds zijn terugkeer naar God, zijn Vader, op mystieke wijze mét ons blijkt in zijn Kerk. Hierbij deelt Hij Zich bovendien verhullend mede in de Eucharistie: door de mystieke communie met hem, en in dit sacrament op hoogst concrete wijze, werkt hij zijn heil in ons uit. Slot Is het waar wat Klausner zegt, dat een Jood nooit een christen kan worden ? Hoe kan deze uitspraak waar zijn, waar Christenen tot op zekere hoogte Jood zijn geworden. Als een Jood in Christus als Messias gelooft, wordt hij slechts meer Jood. Hij is dan Christen in de diepste betekenis van Messiaan. Omgekeerd is hij reeds inzoverre hij Messiaan is impliciete Christen.
5. Bespiegelingen over de term ´dienendes Gefäß der Gottheit´ (Bij Klausner II) Zoals wij zagen definieert Klausner het wezen van de Joodse Messias als ´Gefäß der Gottheit. Vollediger zegt Klausner: ´dienender Gefäß der Gottheit´. ´… körperliche Vollkommenheit, ganz und gar ethisch eingestellter Mensch. Ideal des Menschen. Nicht Hauptsache, wenn er auch die zentrale Stelle einnimmt. Weil der ´Himmel´ (= Gott) alles dies (Vollkommenheit, Gerechtigkeit, Brüderlichkeit, geistige irdische?? Fülle) der Welt bringt durch den Messias, der höchste dienender Gefäß des Heiligen. Gelobt sei er.´ We onderwerpen het begrip ´Gefäß´ aan enige, naar ik hoop leerzame, kritiek en verder evaluatie: 1. Neem de vijf Boeddha´s in het Leids volkenkundig museum. Zij schouwen het goddelijke (al drukt het Boeddhisme dit meestal indirect uit), zij lijken het uit te stralen. Toch komen deze mensengestalten niet over als ´Gefäße´. Ze zijn eerder diorama, deelhebbend aan de ´hemel´: ze drukken de drie transcendentalia uit. Geen van de vijf is ten opzichte van de anderen meer of hoger. Ze hebben deze staat na lange tijd bereikt, zegt men. 2. Eucharistie en transsubstantiatie. Wat betreft de Eucharistie leert de R.K. kerk de transsubstantiatie, niet de leer van twee substanties waarvan de een de ander bevat, ofschoon de term ´bevatten´, dus ‘een vat zijn’ als relatie van aspecten soms voorkomt en wordt goedgekeurd. Transsubstantiatie, wezensverandering: brood en wijn worden uiterlijke, materiële gestalte. Het wezen is niet meer brood en wijn (in gewone zin) te zijn (wel als wijzen van zelfgave van de lichamelijke Christus). Zij als accidenten voegen niets toe aan het wezen, nl. Christus´ lichaam en bloed te zijn. Ze zijn presentatiemodi. Brood zover brood blijft brood, ofschoon deze restrictie betekent, dat Christus, die lichamelijk aanwezig is, zichzelf op de wijze van brood bedoelt en geeft, maar naar materiële structuur is er brood (en wijn). Katholieke uitdrukkingen zijn: ´hemels brood´, ´engelenbrood´. De soms opduikende term ´bevat´ betekent in deze: verhult de (zich aanbiedende) aanwezigheid van. ´Gefäß´ voor de Messias betekent aldus minimaal, dat God Zich erdoor bevat aanwezig stelt, erin aanwezig stelt. De Messias heeft dus meer dan slechts deelhebbing aan het goddelijke. ´Gefäß´ wil zeggen, dat hij van het goddelijke ontvangen heeft, niet alleen het heilige, maar zelfs God in persoon, al is God méér dan het ´Gefäß´. Vgl. bij de Eucharistie: Christus is meer dan brood en wijn, toch is Hij volledig, zelfs lichamelijk (maar langs geestelijke weg en verhuld), aanwezig. Hij wordt niet gerestringeerd door brood en wijn, maar Christus restringeert zich in dat Hij zichzelf verhult, maar dit is geen zelfrestrictie, doch restrictie van de onthulling. De brood- en wijngestalten dienen deze restricte onthulling: ze vormen een sacrament. In deze zin is er sprake van ´Gefäß´. ´Gefäß´ wil zeggen, dat daar waar het ´Gefäß´ is, daar de Godheid Zelf is, ondanks Klausners wending ´dienendes Gefäß in der Hand Gottes ´, die ´der Gottheit´ als genitivus objectivus uitlegt, want waarvan is het ´Gefäß´ ook dan het ´Gefäß´? Wel, ´der Gottheit´ als min of meer genitivus subjectivus. Klausner spreekt van ´Gottheit und das Heilige´ in de zin van macht en in pneumatische zin van deelgave, van aanwezigheid: Zo zou ook Boeddha ´Gefäß des Heiligen´ zijn, niet van dé Heilige, maar van hét Heilige, maar Godheid is niet anders dan God in eigen persoon, maar met nadruk op ´in macht aanwezig, af-zenden van Zichzelf, maar wel van Zichzelf in eigen persoon. God is groter dan de Messias, nl.. als buiten het vat (Jezus: ´De Vader is groter dan Ik´), maar toch persoonlijk is de Messias vat van God Zelf. Dit kan dus bij wijze van zelfrestrictie, niet van Zichzelf, maar van de wijze van Zijn aanwezigstelling. Zich aanwezig stellen kan God
slechts middellijk, daar Hij onveranderlijk is, maar daar de Messias goed voor. Dit verklaart de betitelingen ´God´ en ´Heer´ en Godmetons´. De Messias is onderscheiden van God, is nl. mens, maar ook ´dienendes Gefäß der Gottheit´. Dit wil zeggen, dat de Messias, vat van de, nl. de zich als mens aanwezig stellende, Godheid, God dient, één met God, toch weer van Hem-als-zodanig (de Vader) onderscheiden is. Hoe dit tegelijkertijd kan , wordt beantwoord in Jezus´ uitspraken: ‘Ik en de Vader zijn één’ (Jo 10, 30), en ‘wie mij heeft gezien heeft de Vader gezien’ (Jo 14, 9) en in de van begrip van de zaak getuigende – vermoedelijk - bewerkingen ´Ik ben God uitgegaan´ en ´de heerlijkheid die Ik bij U bezat, eer de wereld bestond´ en bij dat Hij zich tot de Vader, tot God kan wenden en wendt en bidt. De Godmens staat aan menselijke verleidingen en overwegingen bloot, maar besluit vanuit zijn godheid zich als mens aan de Vader onderwerpende Diens wil te doen. Dit is wezenlijk Gods gedrag als wezenlijk menselijk gedrag. God God blijvend heeft Zich de menselijke natuur aangemeten. Hij is één persoon, van het Ene goddelijke wezen in het menselijk wezen afgedaald, d.w.z. mens geworden zonder Zich hierin te verliezen, evenmin als Zijn menselijk wezen tot louter masker wordt zonder werkelijk menselijke inhoud t.o.v. het goddelijke of Zijn menselijk wezen enigszins identiek zou kunnen zijn met Zijn goddelijk wezen: Jezus Christus is God áls mens, maar daarmee is het menszijn nog geen God zijn. Eerder is er een gedurig transformaat van het een in het andere, zonder dat hetgeen waarvandaan veranderd wordt wordt opgegeven: de eenheid van de goddelijke en menselijke persoonlijkheid blijft aan. Deze ene natuur, wanneer wij met ´natuur´ ´individu(ele persoon)´ bedoelen, gaat over van goddelijk tot (niet: naar) menselijk, en in wisselende mate van transparantie van het God-zijn (b.v. eeuwig, almachtig, alomtegenwoordig). Goddelijke natuur (essentie) is geen menselijke natuur (essentie), goddelijke existentie is geen menselijke existentie. Toch is het voor een persoon heel goed mogelijk twee zijnswijzen te zijn en zelfs tegelijk. Ook die elkaar tegenspreken? Wel in het geval van dynamische verhouding van tegendelen. Want de ene is dezelfde persoon als de andere. Maar hierin hebben de monofysieten gelijk, dat deze persoon van oorsprong de goddelijke is, die mens is geworden zonder zijn God zijn te verliezen. Hiervoor is het echter niet nodig aan te nemen, dat het menselijke bewustzijn van Jezus, al is het nog hetzelfde zelfbewustzijn als Gods eeuwige Logos, Zichzelf nog op dezelfde wijze waarop deze Zichzelf bewust is bewust is. Nee, het is zich als gedescendeerd het God zijn bewust als herinnerd of in min of meerdere mate transparant beseft. Zodoende blijft Jezus zich zijn goddelijk wezen bewust en wordt de vorming van twee separate persoonlijkheden verhinderd. 3. Na onze verheerlijking is de kleinste in het Koninkrijk der hemelen groter dan Johannes (Mat 11, 11). Wij zullen er genieten de ´beata visio´, ons wezen weerschijnt de Godheid, wij beleven Zijn aanwezigheid, ook in ons (middels Zijn werkende Zich aanwezig stellen, door de Geest, door de Zoon). Zijn wij dan niet allen ´Gefäße´? Wij hebben inderdaad God in ons tegenwoordig als Zich manifesterend, maar niet is Hij Zelf naar ons toe overgegaan en komen wonen, zonder dat er afstand is. Dit moest er nog bijkomen! 4. Het vierde evangelie Jezus, in johanneïsche weergave, legt scherp uitl wat ´vat der Godheid ´ zijn in feite inhoudt. Men zou dit voor inlegkunde mijnerzijds aan kunnen zien. Daarom kan ik het ook als volgt uitdrukken: Andere duidingen dan de van Jezus weergegevene komen neer op de Mariapositie (volgens grote christelijke kerk[en] zondeloos [geboren], anders dan Boeddha). Maria Laten wij een Maria-litanie nagaan om te zien, welke titel het dichtst de term ´vat de Godheid´ benadert. Dit is proefondervindelijk en heeft iets willekeurigs, anders dan logische speculatie,
maar theorie zonder experiment, resp. evidentie of demonstratie is evengoed slecht als het omgekeerde: ´Geestelijk Vat, Eerwaardig Vat, Heerlijk Vat van godsvrucht, Mystieke Roos, Ark van het Verbond (= Theotokos), Deur van de Hemel.´ Men ziet: zij is een vat van het heilige, van het goddelijke, maar niet van de Godheid. Het woord ´vat´ wordt hier driemaal gebruikt: Geestelijk Vat-Eerwaardig Vat-heerlijk Vat van godsvrucht. Is zij een geestelijk vat? Ja, want in haar is een en al geestelijk leven. Zij bevat op geestelijke wijze een geestelijk leven, bezield als zij wordt door Gods Geest. Is zij een eerwaardig vat? Ja, want met dat geestelijk leven van haar is ze eerwaardig. Is zij een heerlijk vat van godsvrucht? Ja. Is zij een vat der Godheid? Het zou beslist te ver gaan, als men dit beweerde. Het Oude Testament duidt het vat der Godheid, de Messias, aan als Heer en als God. Dit analoog, als evenbeeld? Nee, maar van Wie het vat bevat, manifesteert het het aanzijn in dit vat naar ons toe. God zelf is daar waar het vat is. Valt samen zonder dit vat, het menszijn, te vernietigen. Er is maar één bezwaar; imcompatibiliteit van God zijn en mens zijn. Maar dit volhouden is Gods genialiteit onderschatten. ´Theotokos´, Godbarende zijn, gezegd van Maria, is geen vatfunctie, maar is de weg der incarnatie, zij heeft de Zoon en diens heiligheid nooit bevat, alleen mogen omvatten, hetgeen wat anders is, en aan zijn heiligheid mogen beantwoorden. Maria heeft niet zelf voor ons geboet, ze deelt ons niet zelf de genade mede. Ze heeft Gods bedoeling-met-haar geheel vervuld, niet is zij van zichzelf eeuwigdurende moeder, zij draagt niet de epitheta ´God´ en equivalenten. Hoe zou Maria ons kunnen redden? Wanneer zij voorbidt, dan is dit alleen omdat zij het goede vraagt. God heeft een uitgesproken welgevallen aan haar. Deze geschilderde positie heeft Christus juist niet (wát Klausner in 7 ook beweert). De Messias is geen voorbidder tot wie wij ons pro God zouden moeten wenden, maar wij wenden ons met Hem tot God, onze Vader, juist omdat in Hem God met ons is. Hij toont hoe de Vader met ons zou zijn, als Deze mens zou kunnen zijn, maar dit is nu juist de functie van de Zoon. Hij solidariseert ons mét de macht waardoor God ons met Zich verzoent. Deze macht is absoluut: het is een bevolmachtiging, een macht die in feite alleen God toekomt en daarin niet af te staan is, in welke paradox alleen het ´voortkomen uit´ voorziet. Maria heeft deze macht niet, maar doet op deze goddelijke macht beroep. Klausner ziet dit goed: de Messias is geen voorbidder. Maria wel, maar in de Messias deelt God Zich aan ons mede en gaan we door Hem Zijn weg met God. Hij is Godmens met ons, als Godmens met ons wendt Hij zich tot God, herinnert zich zijn eenheid met God, beseft zijn eenheid met God, ziet voorwaarts zijn eenheid met God, ofschoon toch ook mens naast God en tegenover God. Zich enerzijds het God zijn (her)inneren, anderzijds zich als mens onderscheiden in vereindigd-zijn tot mens. Hij is de merkwaardige exteriorisatie van God Immanuel, het voortgaan uit bijblijvende eenheid en opgaan hiermee tot innige verbondenheid met God: zetelend aan Zijn rechterhand. Kol 2, 9: De volheid van de Godheid woont in de Messias: waar de Messias is, daar is God, ofschoon dit voor Zijn eindig geworden bewustzijn is op de wijze dat Zijn oneindigheid verminderd actueel beleefd wordt, anders dan Hij Zich van de heerlijkheid bij de Vader herinnert, hoewel niet anders dan de gereduceerde wijze die zich-herinneren überhaupt is: of dit nu na een periodieke verversing (dan: in méér dan alleen maar helderder transparantie), in feite herhaling van descensie (als dit ooit het geval mocht zijn geweest: denkbaar vanwege ´alleen de Zoon kent de Vader´, niet: na nieuwe a-scensie, maar na even onderbreking van de menselijke persoonlijkheid) is of niet. Bij herinnering is er überhaupt geen samenval met de oneindigheid, omdat zich-herinneren of besef vanuit de descensie sowieso een duurperspectief heeft. Volkomen oneindigheidsbesef is er slechts in de ‘positie’ (het niveau van Absolute) buiten (= perspectivisch ‘vóór’) de descensie van de absolute Logos, die alleen door zijn
beslissing om te descenderen, tot vereindiging komen, van God, de Vader, onderscheiden is, een positie die als gegenereerd te kwalificeren is, op dat vlak nog slechts aspectueel onderscheid. Christus herinnert Zich en beseft deze te zijn, zonder de Vader te zijn. Deze waarheid geeft terugwaarts aanzijn aan bedoeld onderscheid. Paulus zegt Kol 2, 9 ´theotētos´ betekenende ´godheid´, ´het wezen van God´, d.w.z. de Ene God blijft de Ene God. Dit wezen is geen universale als Idee, principe, conceptie, in algemeen-abstracte zin, maar existent Subject (vrij én onveranderlijk, nl. heeft boven tijd welke van Zijn keuzes dan ook reeds gemaakt). Een tweede God is uit Zijn aard onmogelijk, maar deze existentie is ook in vereindigde modus zonder opgave van eenheid, worteling in Gods oneindige existentie: de Messias is niet God-niet-anders-dan-als-zodanig, onovergankelijk, maar is deze existentie daarenboven naar geschapen mens te zijn overgekomen, en dit wordt door Paulus niet verward, want hij spreekt niet van ´plērōma tou theou´, ´volheid van God´, maar ´theotētos´, genitivus van ´theotēs´. ´Theos´, waarvan ´theou´ de genitivus is, beduidt ´God-oneindig-niet-anders-dan-als-zodanig’ en onveranderlijk: de Ene. ´Theotēs´ is dan hetzelfde wezen, deze existentie, maar zich voor zichzelf en zich verhullend/onthullend voor ons manifesterend als afgedaald: God-de-Zoon is niet God-de-Vader. Niet zomaar God liep door Galilea, Samaria en Jeruzalem, maar een gestaltegeving-als-mens van de Ene, onveranderlijke, oneindige, God. Is God dan niet tot nevengestalte veranderd? Jawel, maar tot nevengestalte juist, omdat God-oneindig-nietanders-dan-als-zodanig niet verandert. ´Hij blijft naast dat Hij onder ons komt´ zou tegenspraak zijn, tenzij er, naar het wezen komend uit de Vader, een tweede persoon is: de Messias Jezus. theotēs staat daar niet voor niets. Niet voor niets zegt Paulus ook: ´to plērōma´, want Jezus beseft de existentie, het God-zijn, van de Vader op een wijze die onderscheiden en deels gescheiden is (deels, want anders ware gelijk bij ons het geval is de eenheid met God er niet, let wel: de wijze is deels, niet het God-Zelf-zijn, noch het mens-zijn) als zijn eigen existentie. De mens Jezus heeft vanaf het begin van zijn ontstaan zijn existeren als God-alszodanig als verleden tijd als zijn herinnering en als transparantie heden. Klausner en Paulus Wat is nu woordelijk het verschil tussen: ´In Christus woont heel de volheid der Godheid lichamelijk´ en ´De Messias is het vat van de Godheid´, behalve dat in het eerste geval hetzelfde krachtiger wordt gezegd? De Godheid = de volheid der Godheid, woont lichamelijk in Hem = de Messias is vat van de Godheid. Lijkt het niet, dat de Messias bewoond wordt in de zin van: de een door de ander, waardoor de Messias een soort medium zou zijn? Maar de Messias heet God en Heer. Hij heeft volmacht voor wat alleen God toekomt. Medium en bewoner zij dan dusdanig communicerende vaten en meer dan dat, dat het te weinig is van verbinding te spreken, maar het nodig is te spreken van openheid van het goddelijke en het menselijke naar elkaar toe in eenheid, anders kan een aantal dingen eenvoudig onmogelijk het geval zijn. Christus onderwerpt zich na tegenstand-zonder-gehoorzaamheid-op-te-geven vrijwillig, maar geeft geen eigen macht over aan God, maar Hijzelf is gewillig in zijn gehoorzaamheid aan een Ander: de Spruit voert de wil uit van Degene aan Wie Hij ontsproten is. Tussen genitori genitoque, Verwekker en Verwekte, is de intiemste betrekking van eenheid, stammend uit wat Johannes beschrijft als ´de heerlijkheid die Ik bij U bezat, eer (causaal op te vatten) de wereld bestond´. In zijn gedrag wijkt God-als-mens-geworden af van God-als-slechts-God, maar God doet door Zijn Spruit Zijn wil waar worden in dat Deze Zijn heilsplan uitvoert, hierin het goddelijke wezen óók tot uitdrukking brengend. Christus is Gods exteriorisatie, evenbeeld, God als kunnende lijden en sterven met ons, opdat wij met Hem opstaan. Aantekening bij Klausners definitie van de Messias
Jesaja 9, 5: ´Ons is een kind geboren, een zoon gegeven, de heerschappij is op zijn schouders, en zijn naam zal zijn: wonderbare, raadsman, machtige God, vader van de eeuwigheid, vredevorst.’ Op zijn minst betekent dit, dat God de mens, de Messias, inwoont gelijk Hij ons zal inwonen. Op zijn minst betekent ´God´ hier: als (een) God, gelijk God: gelijk wij ook zullen zijn, maar Hij is bij uitstek onderscheiden van ons. Als de Heilige verheugen wij ons in Zijn licht. Hij is eeuwig gelijk God voor ons. Hij heeft zijn wezen ontvangen van God, die Hem inwoont. Zo heeft Hij een Godgelijkend wezen. In Hem is God, die Hem inwoont, met ons. Hij heeft Godgelijkende autoriteit en heilsmededeling (raadsman). Hij werkt het heil uit (wonderbare). Vader van eeuwigheid: Hem is van eeuwigheid alles onderworpen. Deze mens is supermens. Bij een gewone mens zou bij deze eer sprake zijn van persoonsverheerlijking. Maar met zijn eigenschappen roept de Messias ons als vanzelf op Hem deze eer te geven. Bij een heilige zou deze eer overdreven zijn, want alleen de Messias neemt de plaats in van Centrale Heilige, en, anders dan Boeddha, Onderhouder van de heiligheid van alle andere verhemelden. Boeddha is geen Pantokrator, maar Christus, die Boeddha, Heilige, bij uitnemendheid is. Zo beschouwd is de Messias Gode ´homoiousios´, ´wezensgelijkend´. Maar Jezus demonstreert zijn eigen autoriteit, en dit maakt zijn zelfcommentaar en equivalenten autoritatief: Men zal erkennen, dat Hij van de Vader is uitgegaan, al is het slechts uit zijn werken (Jo 10, 38; 15, 24) In hoeverre is er congruentie, ja, identiteit? Jezus wordt gezegd in feite achterwaarts te congrueren tot die identiteit, die Hem voorwaarts als voortkomend-uit laat zien. De profetie die ons doet vragen: Wie is het, die eeuwig, als ware Hij God gelijk, regeert? En die analoog (maar in welke graad of óngelimiteerd) ´God´ heet? En die een eer-gave oproept, die analoog is aan die we God geven: Wij mogen alleen God goddelijke eer bewijzen. Mogen wij een Ander ook maar bij benadering dezelfde eer geven? Of benadert de Geschilderde God niet? En terwijl Hij eigenschappen heeft, die Godgelijkend zijn. De tekst roept eerbied op, die alleen God toekomt. De vijf Boeddhabeelden in het Volkenkundig Museum te Leiden wijzen naar het goddelijke, lijken in het goddelijke te schouwen, maar de Messias trekt de aandacht naar Zichzelf in de zin van: hier is God aanwezig. We eren in de Messias één God, nl. God Zelf, maar Deze eren we hier juist in het teken, symbolon, mysterion dat de Messias van God is, niet alleen als verwijzend, maar ook Zichzelf uitdrukkend. Vandaar de congruentie tot de identiteit van de Ene God te zijn, vanwaaruit het omgekeerde: het voortkomen, de gestalte uit de identiteit zichtbaar wordt. De Messias heeft wat aan Hem goddelijk is-niet alleen: heilig is, maar zelf blijkt Hij het goddelijke te verpersoonlijken in mensengestalte. Of: scherper uitgedrukt: een mens die het goddelijke verpersoonlijkt. Is dit niet bij uitstek en nauwkeurig wat wordt uitgedrukt door ´Gefäß der Gottheit´?, en niet alleen maar in het goddelijk licht te staan, ontleend, maar in de diepte blijkt dit ontlenen voortkomen? Je zou, als je zo´n tekst leest, waar we deze kwestieus vinden, gaarne de bedoelde Persoon zelf eens aan het woord horen en aan het werk zien. Hoe herkennen zij het zich aandienen van de wonderbare raadsman? Blinden zien, doven horen… Jezus pretendeerde goddelijke volmachten en zette ze zelf door daden kracht bij. In het dezelfde pretenties uitdrukkende openbaringslogion, in de instellingswoorden van de Eucharistie, in de Avondmaalsredevoeringen bij Johannes horen we Jezus vanaf een gegeven moment zelf onverbloemd hierover spreken (waaraan het door deze evangelist begrepene staat toegevoegd).
Samenvatting De identiteit betreft het gemeenschappelijke één God, één Godsbewustzijn te zijn op het niveau van God, de Eeuwige. In de Eeuwige is inzoverre onderscheid, dat er het ene goddelijk Ik is, eenmaal onder het opzicht van God-als-zodanig, de oneindige, eeuwige, en eenmaal onder het opzicht van dezelfde als die gedescendeerd is (vereindigd, met herinnering aan eigen eeuwigheid als zijn verleden, in de herinneringsvorm, en actueel besef van eigen eeuwigheid, ook in enige tijdsvorm te binnen gebracht, beseft in minder of meer transparantie, naar ik meen), in dit opzicht is God Dezelfde Eeuwige en Oneindige als de eerste maal, maar nu God met het oog op Zijn eigen gedescendeerde gestalte. Het uiteengaan in tweeën is dan gelegen in God, de Eeuwige, Oneindige, die eenmaal onveranderlijk is en als zodanig niet in gedescendeerde gestalte existeert en en andermaal óók i n een vereindigde gestalte existeert, waarbij de eigen oorspronkelijke onveranderlijkheid aan een veranderlijk perspectief onderworpen is. Inzoverre God ‘gaat’ (= niet temporeel voorafgaat, maar logisch) descenderen, is Hij van eeuwigheid de Zoon, beantwoordend aan de conceptie van de Vader, inzoverre dit niet zo is, is Hij God als zodanig, met betrekking tot de ook descenderende Zoon: de Vader. Toelichting: Ik zeg: de ook descenderende Zoon, omdat Deze als eeuwig niet temporeel onderbroken wordt, de descensie is zonder overgang daarnaast, in die zin dat van hieruit door Jezus´ tijdsperspectief op Zijn eigen eeuwigheid deze perspectivisch onder de tijd is gekomen, en dus hier niet in alle opzichten oneindig meer. Deze descensie ligt voor de gedescendeerde na het eeuwig (geweest) zijn: deze eeuwigheid is echter nergens onderbroken, maar de eindige descensie is naast en hierin voor zichzelf na, de identiteit met Zichzelf in dat verleden is behouden. Het Zich actueel één met de Vader te weten, het besef de Eeuwige te zijn is voor de Gedescendeerde bij wijze van (oproepbare) in mindere of meerdere mate bijstaan, herinnering, transparantie, actueel besef. Zo wordt een tegelijkertijd beseffen van de Zoon boventijdelijk te zijn en daarnaast dit op geschetste manier vertijdelijkt te beseffen, een absurde constructie, uitgesloten. De Gedescendeerde beseft nú niet-boventijdelijk te zijn: Zijn herinnerde, besefte, zelfperspectief is, hoe oneindig ook, toch volgens het actuele tijdbesef dat het herinnerde en het door actuele transparantie besefte naar zich toe vertekent. Hoewel de Zoon boventijdelijk - maar voor het besef van de gedescendeerde op elk tijdsmoment, dus tegelijkertijd hiermee - Zich in Zijn eeuwigheidssfeer bevindt, God als God, Zoon met het oog op Zijn eigen descensie, is dit als zijnde Zijn eigen sfeer, voor de gedescendeerde Zelf als herinnerd, of in transparantie en altijd ook door de tijd-zelf, het tijdsopzicht als zodanig, verminderd. Het actueel Eeuwige zijn in volstrekte zin is voor de gedescendeerde niet actueel. Dat de Eeuwige (Zoon) Zich, naar de gedescendeerde weet, Zich van Zichzelf bewust is, maakt Deze voor de gedescendeerde nog niet tot een ander, noch is dit omgekeerd het geval. Integendeel: voor hem is wat de Eeuwige zich nú (d.w.z. ‘nu’ voor hem) bewust is, perspectivisch een verleden, stadium van zichzelf, als in tijd voortglijdend herinnerd, en ook wanneer voor de Verheerlijkte de transparantie ervan weer tot een zeer sterke hersteld is, dan blijft nog dit onderscheid met dit vlak, anders zou de Messias, d.i. de mens, opgeheven, geannihileerd zijn.. Is dan de Zoon als boventijdelijk voor de Zoon-gedescendeerd onbereikbaar, voorgoed voorbij, en omgekeerd, als een zelfstandig geworden kolonie? Dit stellen gaat te ver. Immers, Hij-gedescendeerd herinnert zich boventijdelijk te zijn geweest (´geweest´, nl. gezien vanuit het tijdspectief), al is het waar dat dit ten principale niet meer in deszelfs eeuwige actualiteit voor de gedescendeerde tot diens zelfbesef te brengen valt, dus is voor deze inderdaad een verlaten stadium van de eigen persoonlijkheid. Tegelijk is waar, dat de gedescendeerde weet, dat de ook de voor Hem nú zijnde God niet alleen en ook niet primair zijn eigen verleden is, maar als aan-hem-tegenover de Vader uit Wiens innerlijk Hij stamt. Als Hij tot God bidt, bidt
Hij dus niet tot Zichzelf in zijn verleden stadium, want Hij bidt niet tot God als zijnde hijzelf, oftewel niet tot God met het oog op Diens (des Zoons) descensie, die Hijzelf in persoon realiseert. Dit wordt juist uitgedrukt in het feit dat Jezus bidt tot God ´U, bij Wie Ik de heerlijkheid bezat´ (omgezette bewoording). Calvijns fout Als Calvijn zegt, dat God ons inwoont, daar Hij in Christus lichamelijk woont en wij in Christus God bezitten, dan verwaarloost hij, dat de Heilige Geest ons gegegeven voor ons als zodanig Gods wijze van inwoning in ons is naast dat wij Christus bezitten en God in Hem. Maar dat God in Christus lichamelijk woont wil zeggen, dat God tot menszijn afgedaald zijnde in een modus, (betrekkelijke) vereindiging, is gaan staan. Het is dan ook veel gecompliceerder. Als Christus ons bezielt met de Heilige Geest, die ook zijn Geest is, dan betekent dit eenvoudig Gods inwoning in Hem die persoonlijk Zijn beeld is en hen die naar Zijn beeld zijn geschapen. Maar inzoverre Christus, de Geest hiertoe gebruikend, beseft wordt ons te bezielen niet alleen met de gezindheid door Gods inwoning die in Hem is (niet de volheid van de Godheid waarvan Hij zélf het vat is, die Hij zélf verpersoonlijkt), maar, nadrukkelijker, Christus-met-deze-gezindheid beseft wordt ons hier zodoende Zélf te bezielen, daar is manifest, dat in Gods bezieling van ons door Zijn Geest Christus is waarachter de Vader allesbehalve eclipseert, maar als wij ons hier tot Christus wenden wenden wij ons niet tot de Vader en omgekeerd. De Geest van de Vader is tegelijk de Geest via Wie de Zoon naar ons komt oftewel die ons de Zoon mystisch aanbrengt, maar tot welke beide wij ons niet tegelijkertijd kunnen wenden. Voorts: De Geest van de Vader bezielt ons door toedoen van Christus. Ook: Christus bezielt ons met de Geest van Zijn Vader, d.w.z. Hij heeft er immer de hand in. Verder: de Geest van Zijn Vader bezielt Hem, maar evengoed is de Geest waarmee Hij ons bezielt Zijn eigen Geest, niet alleen neergezonden op de Gedescendeerde, maar ook vanwege de identiteit van Deze met God. ‘De Geest van Christus’ is dus niet alleen de Geest die in Christus is, maar ook diens eigenste Geest. Alleen ‘historisch’, qua zijn verworteling in God ‘vóór’ de tijd? Niet alleen utisileert Hij de Geest van de Vader en uit Wie Hij voortkomt, daarmee ook Zijn eigen Geest, maar ook nog: als Hij zich Zijn eenheid met de Vader ‘innert’, deze als actueel, indachtig is, dan beseft Hij des Vaders Geest nog ook als Zijn eigen Geest te zenden. ‘Ik en de Vader zijn één’, ‘alleen de Vader kent de Zoon en de Zoon de Vader’, ‘zie, ik zend u profeten’, ‘hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert’, (Mt 23, 37 en context) In verminderde transparantie? Zeker, maar dit neemt het feit, dat Hij nog één is met de Vader, niet weg, en daarmee niet alleen het meedoen in het zenden, maar ook in ‘s Vaders van Zich doen uitgaan van de Geest, zodat Hij Deze aldus tevens nog immer van Zichzelf doet uitgaan. Dit maakt, dat het door de Westerse christenen beleden ‘(qui ex Patre) filioque (procedit)’ niet als een wat gratuiete abstractie is, nl. slechts betreffende de staat van vóór de descensie – ofschoon: ook de generering van eeuwigheid voorzover op eeuwigheidsvlak is geen gratuiete abstractie -, te beschouwen is, maar als houtsnijdend. Het houdt de erkenning in, dat Christus volop God is. Toch is de Zoon t.o.v. de Vader een secundaire gestalte, zodat de Geest in de eerste plaats de Geest van de Vader isn10 Maar als Calvijn zegt, dat we om ons tot de Vader te wenden wij ons tot Christus moeten wenden, omdat in Hem God lichamelijk woont, dan is hij verkeerd bezig. Maar dus wel degelijk kunnen wij in en door de Geest die met name in Christus woont en die door Deze voor ons verdiend werd ons tot de Vader wenden. Maar ook kunnen tot de Geest Zelf, de Geest als zodanig, bidden, die eigen aangenomen modaliteiten heeft t.o.v. de onmodale Vader, maar hetzelfde Bewustzijn. Hierom zal men niet zo gauw tot de Geest als zodanig bidden, maar tot de Vader. Maar wel degelijk kunnen wij rechtstreeks tot de Geest bidden en
dit is dan hetzelfde Ik als de Vader, maar met het oog op de rol van de modus die deze Ik als de Geest aanneemt: als inspirator, als verlener van genade(werking). Bid je in dit geval niet evenmin tot de Vader als dit bij Christus het geval is? Het antwoord luidt ontkennend. Omdat het niet om twee Ikken gaat, bid je dan ook nog tot de Vader, maar waar dit is in Diens ´rol´ van met Zijn Geest bezielen, veeleer tot de Geest als God in een bepaalde rol, niet de Vader´rol´, tenzij je met zoveel woorden hierbij voor hetzelfde, God als in persoon werkzaam, de Vader aanspreekt. Het gaat hier om nuancering van invalshoek. Maar je spreekt hoe dan ook tot Dezelfde. En wanneer het de verheerlijkte Zoon is die Zich soms door de Geest kenbaar maakt (zoals in Handelingen b.v. als een stem), is daarmee nog niet de Zoon de Geest geworden noch omgekeerd., maar treedt de Geest op als Diens medium. Deze nuanceringen treffen wij aan in de loop van ´de Handelingen van de Apostelen´, die bij uitstek het verslag zijn van de werking van de Heilige Geest. ImmanuEl Laten wij de zaak andermaal beschouwen vanuit de naam ImmanuEl: MetonsGod. In de Messias is God (met ´El´ wordt geen God-louter-in-analogie bedoeld, maar God Zelf) met ons. In het Nieuwe Testament wordt getuigd: Niemand kan deze werken doen, als God niet met hem is: God is de instaatsteller-tot. Maar als in de Messias God met ons is, dan betekent dit, dat het vat niet afsluit, maar opent, nl. God is aldaar waar de Messias is mét ons. God is mét ons = God verkeert met ons. Op deze wijze - met Zich verhullen/onthullen als aanwezigheidsvorm van progressieve ´sacramentele´ Zelfmededeling aan gelovigen, hetzij onttrekking en om zich aan Hem te stoten voor ongelovigen - aanwezig zijn is: niets van metons-zijn achterhouden, bij ons zijn. God is ons gezelschap, is solidair met ons, is bij ons aanwezig: God is dáár voor ons. In uitwisseling met de Messias staan wij in uitwisseling met God, die Zich Zélf in Hem manifesteert. Het wil zeggen: God heeft de Messias niet slechts als ambassadeur, want dan heeft Hij slechts indirecte binding met ons, hetgeen reeds overtroffen wordt door God , zoals Zijn Geest ons inwoont. Maar ImmanuEl wil zeggen: In de Messias is God waarlijk met ons samen, God Zelf met ons samen. ‘Vat van de Godheid’ betekent aldus Zijn transparante aanwezigheid aldaar en wel van Hem Zelf. Echter, God kan niet wandelen, lijden etc. en staat er een mens Jezus van Nazaret tegenover God. Dit zou betekenen, dat op sommige momenten Jezus tegen God wegvalt, als ware hij een medium, er een volstrekte communio van twee eenderen, d.i. volstrekte eenheid is, op andere momenten hij weer zichzelf, Jezus van Nazaret, is. Maar dit is voordegekhouderij, want het gaat dan in feite over twee: als Jezus gedacht wordt over te gaan in God, is dit in feite diens ophouden te bestaan, einde van diens eigen individuatie. Maar zo is zijn optreden geenszins. Er is maar één oplossing en dat is, dat het zo gebeurt, dat door een exterieure positie Hij als eindig afstand neemt van Zijn eigen Oneindige-zijn, dat geheel Zichzelf blijft en als (her)innerd is, zelf(her)innering van de Zoon. De Oneindige buiten het opzicht van te descenderen, hetgeen God-de-Zoon uitmaakt, ´uit de Vader geboren worden´, is de Vader. Zou men stellen, dat God slechts met de Messias ´meekomt´ - maar wat is zulks? -, dan is de Messias niet werkelijk God-met-ons. Maar in het gezicht van de Messias zien wij Gods gezicht. Niettemin is de Messias een mens, eigenstandig, maar als mens God als menspersoon verpersoonlijkend, mirabile dictu zonder aan God als niet-mens, als Oneindig, Eeuwig, Onveranderlijk tekort te doen, maar neemt een eindige positie t.o.v. Deze in. Stelt men, dat God-met-ons betekent: God is met hem, de Messias, want hij is als wij mens en vertegenwoordigt ons, dan is er in feite geen ´met ons´, want hoe kan een concrete mens exemplaar zijn van een andere? Anders ligt dit bij Adam. Deze was het voorbeeld van de
andere adams. Deze maken zich aan zijn daad schuldig en zijn bovendien van jongsaf aan tot zondigen gedoemd op grond van het ´bewezen´ zijn in Adam. Maar dit betekent niet méér dan dat als er geen eerste mens was geweest die zondigde b.v. vroege dood de tweede mens dezelfde rol op zich had gekregen, het gaat er slechts om dat in de mens bewezen wordt wat hij zal zijn: ´Adam´ is niet meer dan de krachtig symbolische uitdrukking hiervan. Maar bij de christelijke Messias is het niet zo, dat deze alleen maar het voorbeeld is van Gods rechtvaardiging van ons omdat in Hem onze goedheid ´bewezen´ is, ongeveer alsof Hij bewezen zou hebben hoe het ook kan. En van dat onze offers aanvaardbaar zijn. Nee, in Hem is bewezen hoe God de mens rechtvaardig maakt door hem vrij te spreken door Hem tot onze vrijspraak te aanvaarden (in één beweging van geven, daar in dit Alter Ego het God Zelf is die hiertoe boet), spiegelbeeld van Adams ballingschap en doem en die van zijn nakomelingen. Het verschil is dus, dat Adam voor ons staat, die hierom erfgenamen zijn van ons exemplaar, maar Christus voor ons ´gaat staan´, die hierom erfgenamen zijn. Hoe kan Hij dan wel ons vertegenwoordigen, dit creatief exemplaar zijn voor ons? Niet doordat God met Hem is en hij weer, op een of andere hocuspocusachtige manier met ons, maar doordat God Zelf in Hem present, d.w.z. als Hem present, ons bij Zich betrekt. Niet: Zelf met de Messias zijnde ons bij de Messias betrekt, ons zo met Diens rechtvaardigheid rechtvaardigmakende? Zeker. Maar ´God-met-ons´ wil zeggen, dat God Zelf gemeenschap onderhoudt met ons. Als God met de Messias is, dan via Hem meteen met ons oftewel de Messias deelt God, die met Hem is, aan ons mede, beter: God deelt Zich aan ons mede, doordat Hij Zich door inschakeling van, middels solidariteit van, de Messias, mededeelt: ´dienendes Gefaß´. Maar zo is de eigen rol van de Messias schimmig. Waar is Deze goed voor? Inderdaad: Om ons rechtvaardig te maken door Zijn kennis (Jes 53, 11). Hij is schuldeloos, wij schuldig. Dus God rechtvaardigt ons, doordat Hij ons onze onschuld doet ontlenen aan de Messias. Dit betekent: vrijspraak, ons naar Zichzelf, die gemeenschap onderhoudt met de Messias, toetrekkend en zó gemeenschap met ons onderhoudt. De Messias is dus onze ontmoetingsplaats met God.in Zijn functie van onschuldige, rechtvaardige, en omdat het voor alle vrijgesprokenen is, onschuldige bij uitstek, in heiligheid boven alle anderen uittorenend. Als God ons dus direct vrijspreekt is dit toch op grond van de onschuld van de Messias. Dit geschiedt door Deze de prijs te laten betalen: ´De straf die ons vrede aanbrengt was op Hem´ en ´door zijn striemen is ons genezing geworden´. Blijkbaar vergeeft God (dus alleen maar) langs deze weg van de messiaanse Knecht. Maar als alleen God de kracht ter vergeving heeft, wat zou een menselijke prijs daar dan toereikend toe kunnen zijn? Of is er alleen een goed gebaar, zoveel als in Zijn vermogen ligt. Maar dat kunnen allen ook! Nee, Hij boet, omdat Hij onschuldig is en Hij kan het. Het is niet alleen een goed gebaar, maar het is nodig, dat de enige die kennelijk geheel onschuldig is, ook daar hij zelf geen Messias meer boven zich nodig heeft, deze boete doet. Het is een reële boete en die goed is voor anderen, wat normaliter een boete nooit is. Aanvaardt God niet maar deze boete, omdat het een zelf onbezoedelde boete is, waar andere boete, hoewel boete voor zonde, toch ook boete van een zondaar is, om deze dan te ontsmetten om haar des te beter ook te kunnen aanvaarden? Het zo voorstellen zou een oppervlakkige variant zijn. Stel, dat Hij de zonden niet zou vergeven. Dan zou hij de boete nog half aanvaarden? Aan haar mérite verplicht? Dus voorzover de zonde de mens niet aantast? Er ook goeds in de mens is? De lichtere zonde scheidt van God, maar niet helemaal? Is Hij dit verschuldigd? Dit is een groot woord. Aan zijn goedertierenheid verplicht? Hij wil de verwerping van de mens niet? Maar wat er met de mens aan de hand is is, dat hij zondaar is, uit het paradijs verbannen is, aan lijden en dood en satan onderworpen is, maar de mensenzoon diens kop zal verpletteren (Gen 3, 14). In het centrum hier staat de vergeving van de zonden, maar dan als kernfunctie van bevrijding uit deze ellende. De mens als zondaar zou men oppervlakkig wel kunnen beschouwen als half goed en half fout, maar hij bestaat niet
maar uit zo’n samenstel, doch hij staat als zondaar te boek en is als zodanig vervloekt. M.a.w. hij als zodanige moet het van vergeving hebben en niet alleen maar voorzover hij fout zat. Dus wanneer de mens nog tot allerlei goed in staat blijkt, dan is dit ondanks zichzelf. Ergo baat het hem in Gods ogen buiten zijn aanvaarding om niet. Oftwel hij/zij als persóón moet vrijgesproken worden en niet ‘per gram’, alsof het om een balans gaat. Ik wil met dit laatste beeld echter geenszins de lachlust wekken. Want dit gaat wel degelijk op, maar dan pas het geval, wanneer de mens reeds gerechtvaardigd is. Rekent men hierbuiten, dan gaat het om een al te oppervlakkige, voorlopige en zonder correctie foutieve waarneming. Wij moeten het ‘von Kopf bis Fuß’ van de boetekracht van de Knecht hebben.Inderdaad, alle boeten kan niet meer dan een aanbod zijn, intentie van ´weer goed maken´. Maar aan God staat het (ver)geven. Hij eist van ons dan ook niet wat wij ten principale niet kunnen geven. Hij eist van ons alleen onze bekering incluis deze boetvaardigheid en aanvaarding van bestraffing. Wil Hij dan maar buiten ons om een reële boete alvorens maar over vergeven te piekeren? Maar dit is niet een bloed willen zien of het onderste uit de kan willen hebben, maar vergeven is reëel wegdoen en reëel wegdoen is boetend wegdoen, wegboeten. Dus het boeten van de Messias is de kracht van het vergeven. Maar de enige kracht heeft God. Ergo: In de Messias is God Zelf afgedaald. Het bovenstaande komt voort uit het willen doorgronden van de vraag: wat betekent Gods solidariteit met ons in de Messias. Het is een geheel opnieuw willen vinden van dit antwoord, waarbij ik naar de Jesajatekst gedrongen werd. Nu zeggen: dit is louter christelijke christologie, miskent, dat ik van de grond af aan opnieuw heb moeten doorgronden, omdat zich antwoorden onontkoombaar aan me opdrongen en niet zozeer omdat ik christologisch bevooroordeeld ben. En waar heb ik me tegen het Jodendom bezondigd of er iets heterogeens aan toegevoegd? Integendeel, waar de kerkvaders het als christenen onder elkaar over hadden, dat wil ik het nu jegens de Joden overdoen uitgaande van hun eigen talmoedische bespiegelingen over de Messias en met name Klausners conclusie. In de Messias daalt God Zelf af tot gemeenschap met ons, waarbij Hij, God, onveranderd blijft. Dit is de Vader. De Zoon, die wezensgelijk is met Hem, wendt zich naar ons en tot Hem, maar heeft met Hem Zijn Ene God zijn gemeenschappelijk, nl. als mens nog Dezelfde als de Ene God te zijn. Deze Mens drukt in persona Gods wezen menselijk uit: ´Wie Mij ziet, ziet de Vader´, is wat Jezus zegt. G.A, Breero drukt de betekenis die Jezus Christus voor hem heeft als volgt uit: ´O hooge hemels Prince, wilt mij, verdoolde geven De kennis uwes weghs en van het godlijk woord. Voert mij door dees mijn dood in ´t eeuwigh blyde leven, Geef mij u Geest, o Heer! en wat daar meer toe hoordt.´ De Messias is inderdaad ook uitdeler van Gods Geest. God redt en begeestert Zelf door de Messias. op basis van de Messias. De Vader is Originator van de Zoon en van de Geest. Weigeren wij de Messias zo te zien, dan is de Messias alleen maar voorbidder, die wij terzijde zouden kunnen laten. Maar waar geschreven staat, dat God in Hem met ons is, naar ons toekomt, dan kunnen we de Messias geheel niet veronachtzamen: God is voor ons aldaarprecies waar de Messias is. Dit komt nauwkeurig overeen met wat Jezus op het einde, ´s avonds voor zijn proces over zichzelf onthulde. De Messias ontzondigt ons en leert ons rechtvaardigheid. Ontzondigt Hij ons slechts in de toekomst algeheel als supplement aan onze vrije wil die dan enkel goede gezindheid wordt of gaat Hij over alle ontzondiging? Jes 53:12: ´Hun ongerechtigheden zal Hij dragen´ betekent dat Hij ze draagt i.p.v. zijzelf, dus zo doet Hij ze bij hen weg. Dit echter is slechts ommezijde van ons verkrijgen van een nieuwe Geest in ons hart, die reeds de Messias vervult. Wanneer de Messias onze zonden wegdoet, verkrijgen wij deze Geest. In feite is de Messias aldus met God distributor en wel van wat Hemzelf bij uitstek bezielt en verhoogt ons
5. Hernieuwde bespiegeling: Hoever is er analogie mogelijk daar waar de Messias ´God´ en ´Heer´ heet? Of ook: de ‘Zoon’. Hoe ver kan de Messias zich aan God gelijkstellen? Analogie is overeenkomst en verschil. Zo heeft de mens een wezen analoog aan God: beeld en gelijkenis, vormt Maria een analoog wezen: volstrekt heilig, en is de Messias een analoog wezen. Gods eenheid is echter onopgeefbaar, de overeenkomst kan niet zover gaan, dat ze hieraan iets afdoet. Ze gaat wel zover, dat de Messias ´God´, ´Heer´ en ´Zoon´ heet. De Messias zou dan, Grieks uitgedrukt, ´homoiousios´ zijn, ‘gelijkend van wezen’. Maar, katholiek gesproken, Maria ook. Maar de Messias is verlosser, Hij is meer dan co-redemptor, zelfs in de zin van ingeschakelde bijdrager (zoals Abraham, Israel, Maria), Hij is redemptor, Hij ontzondigt. Dit doet Hijzelf. Hij is geen ´voorbidder´ zoals Maria. Hij heeft dus vol-macht op het terrein, dat alleen God toebehoort, Gods bereik is. Deze goddelijke macht is wegens Gods enigheid geheel niet afstaanbaar, tenzij God Zijn goddelijkheid af-geeft inzoverre ze toch Zijn wezen, macht, bereik blijven, en wel zijn Eigen wezen, macht, bereik, dus de eenheid van de Bevolmachtigde met de Bevolmachtiger behouden blijft. In dit perspectief is het Adonai, Elohim zijn van de Messias hetzelfde Elohim-Adonai zijn (homoousios, wezensgelijk) en dit komt tot uiting in de Zoon: de persoonlijke Zoon ([Voort]Spruit[end], niet: kind op de wijze waarop goden kinderen verwekken). 6. Bespiegeling. De Messias is Mensenzoon, ideaaltype, van ethische en geestelijke volheid. Vgl. Maria. Deze is naar haar soort, de menselijke, een erfgenaam van de zondige Eva (Adam), maar is volgens de Rooms-Katholieke leer van meet af aan door God middels Christus verlost, daardoor geen zondares geworden. Is soms de Messias een erfgenaam van Adam, die door God verlost wordt? Hij behoeft niet meer verlost te worden, want Hij doet uit zichzelf niets boos. Is Hij mens, dan voorkomt God als bij Maria het zich toeëigenen van het in Adam voorgetekend zondaar zijn. Echter vindt dit voor-zijn van het zondaar worden tegelijk plaats met het bevoegd doen zijn van deze mens tot het zélf ontzondigen. Maar: ontzondiging geschiedt door de Messias. De Messias is van meet af aan ontzondigd niet door de Messias. En God ontzondigt de vromen door de Messias. Er blijft maar één mogelijkheid: de Messias hoeft geen enkel moment ontzondigd te worden, zelfs niet in anticipatie tegenover een virtueel zondaar zijn van hem als Messias, doch dit alleen als mens-als-zodanig. Er is geen Duns-Scotus-oplossing als die past bij Maria nodig: d.i. meteen ontzondiging van wat Maria had moeten zijn, een zondaar, door verijdeling, nee, de ontzondiging van deze mens is er juist door de afdaling van God, bij wijze van de afdaling. De Messias is als zodanig van zichzelf zondeloos. Maar van zichzelf zondeloos is alleen God, want wezens die niet-God zijn hebben Gods hulp nodig en God laat ze om der waarheid van deze verhouding zelf wil zondaar worden om ze te kunnen verlossen (hiervan is de verlossing van Maria om reden, nl. dat de afdaling slechts in gemeenschap met een zondeloze kan plaatsvinden, slechts een uitzonderlijke modus): het kan niet anders zijn. Wat is dan de reden van de zondeloosheid van de Messias? Hij is het door wie wij aan Gods beeld gaan beantwoorden, dus doordat Hij van zichzelf zonder meer aan Gods beeld beantwoordt. Maar niet-God doet dit sowieso niet, tenzij het geval van Maria, maar ook dit eerst aangewezen zijn op de Messias. Dit zonder meer beantwoorden aan Gods beeld kan bij een ander dan God-alszodanig slechts, doordat de Messias zijn een-zijn met het God-zijn van God behoudt als Diens ‘tweede hypostase’ of God. Zulk een volkomen heiligheid geeft God immers nooit zonder speciale reden en deze is, dat wij middels de Messias gaan beantwoorden aan het beeld Gods, maar zonder dat dit kennelijk direct definitief het geval is of maar kan zijn. Dus: Hij moet er al aan beantwoorden als de plaats der beantwoording, als ons exemplaar niet alleen, maar als uitgangspunt voor, basis van deze menselijke beantwoording. Dit moet dan zijn de ontmoetingsplaats, doordat God en mens hier samentreffen als beeld dat beeld bij uitstek is: Gods Zelfmanifestatie: Jezus zegt dan ook: ´Wie mij heeft gezien, heeft de Vader gezien´ en dit ondanks het door Hem ook
betuigde onderscheid tussen de Vader en Diens Zoon. 7. Jezus gebruikt voor zijn Zoonschap de uitdrukkingen ‘niemand kent de Zoon dan de Vader, en niemand kent de Vader dan de Zoon en wie de Zoon het wil openbaren’ (Mt 11, 27; Lk 10, 22), ‘ik en de Vader zijn één’ (Jo 10, 30), ‘wie mij heeft gezien heeft de Vader gezien’ (Jo 14, 9). Of iets met iemand het geval is, kan in geval van zelfkennis het best door de betreffende persoon-zelf worden betuigd. Had Jezus deze zelfkennis? Hij maakte zijn pretenties waar door zijn werken. Nu zijn er die beweren, dat dit allemaal louter theorie van de vierde evangelist is: Inderdaad is niet uitgesloten, dat de bij hem door Jezus gebezigde uitleg: ‘Ik ben van de Vader uitgegaan’ Jezus’ pretentie en zelftoelichtingen uitleggende inleg door de evangelist is en dit lijkt mij zeker het geval met de uitdrukking ‘de heerlijkheid die ik bij U bezat, eer de wereld bestond’ (Joh 17, 5). Maar hoe komt hij op het geniale idee?, want zo en slechts zo, als vereindigde gestalte uitlegd, kan de menswording van de ene God. Ik maak mij sterk, dat niet alleen de paulinische uitdrukking, maar ook de johanneïsche formuleringen op dezelfde manier bedoeld zijn als Klausners definitie van de Messias als dienend vat van de Godheid, maar dan wel als de enige manier waarop zulks ´technisch´ mogelijk is. Samengenomen: dat Jezus zelf zijn geliefde leerling, de evangelist, de opstap tot wat alleen maar een nader begrip is heeft gegeven, door zijn daden, uitspraken (‘dit is mijn bloed dat wordt vergoten voor velen [tot vergeving van zonden]’ en ‘zijn leven te geven als losprijs voor velen’[Mt 20, 28; Mar 10, 45]) toelichtingen waaruit blijkt, dat hij Zichzelf als niets anders dan dat vat der Godheid heeft beschouwd. En neem zeker ook Mt 23, 34 (door Lk opgeknipt): ‘Daarom, zie, Ik zend tot u profeten en wijzen en schriftgeleerden’, dat gesproken wordt ‘sub specie aeternitatis: ‘hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen, gelijk een hen haar kuikens onder haar vleugels vergadert’, dat zowel op het voorafgaande als het volgende slaat. Dus aan Zijn Messiaspretentie zal het verschil tussen de Joodse en de Christelijke Messias niet liggen. 8. ´Alleen God kan zonden vergeven´ is een dogmatische uitspraak, die tegen de goddelijkheid van de Messias in stelling wordt gebracht. Is deze uitspraak falsifiërend of laat ze méér toe? Dat de Messias zelf ontzondigt en niet slechts de ontzondiging door God hanteert in de zin van slechts de zonden wegdoen, die God Zelf wegdoet (op de manier die Geza Vermes schildert in het geval Nabonides uit de Dode-Zeerollen, of de katholieke biechtpriester in zijn verhouding tot Christus, gelijk ook Maria voorbidt) blijkt hieruit, dat God niet zonder en doorgedacht is dit: ten principale via de Messias verlost, en dit niet bij wijze van hobby of gril, van willekeur. Vanzelfsprekend is het God, die verlost en lijkt het zo buiten de Messias te kunnen. Dit is schijn, voortkomend uit het feit dat Hij de enige verlosser is, maar op deze negatieve wijze mag men het niet benaderen. Immers, God is de enige vergever, juist door, in, de Messias is Hij het, die vergeeft. Maar het merkwaardige is, dat het de Messias zelf is, die de zonde en het kwaad wegdoet. Hij hééft principieel iets te doen, niet: slechts in handen. ´Mij is alle macht gegeven´, zegt Jezus in overeenstemming hiermee. Is het wel zo, dat alleen God zonden kan vergeven? Uiteraard is dit zo, want ze zijn Hem aangedaan. 9. Maar waarom werkt God dan ten principale met Zijn Gezalfde? Deze is een focus van goddelijk licht en onze voorman. God laat de Messias, de Knecht is (hierop wijst b.v. Jes 42, 6,7) boeten en rechtvaardigt ons in Hem, de schuldeloze, de rechtvaardige, Gods beeld, ideale mens, Mensenzoon-bij-uitstek, Hij is een van ons: Hij is als rechtvaardige en Godsbeeld zoals wij zouden en zullen moeten zijn. Hij beantwoordt actief: Hij doet Gods wil. Door hem, nooit zonder hem (zie boven onder kop ´ImmanEl´) doen wij dit ook, indien wij dit actief doen, want wij zijn geen dingen, maar subjecten. God rechtvaardigt ons tot heiliging vanuit de kracht van de Messias, vanuit zijn subject zijn, vanuit zijn dienen.
Maar hoe leven velen van hem, zijn velen, paulinisch gesproken, (mystiek) in hem oftewel is Hij in ons ons bedienend? Vanwege de Messias krijgen wij Gods beeld. Wij zullen hetzelfde Beeld aannemen, dat in de Messias reëel de gestalte Gods is, niet maar doordat wij dit dankzij hem van hem als voorbeeld overnemen, doch als door Gods Geest die ook Zijn Geest is in ons gewekt. De Messias modelleert ons zo naar zichzelf: De Messias deelt als actief subject zo van zijn rechtvaardigheid uit, geeft ons deel aan zijn rechtvaardige wezen, bekleedt ons met Gods rechtvaardigheid die ook de zijne is, in dat wij Hem omhelzen, geloven, liefhebben. De Messias boet en poetst daarmee bij ons onze zonden weg, maakt voor God de weg vrij om aan ons te distribueren wat hem bezielt, motiveert, ja, deelt zelf door zijn Geest distribuerend aan ons mede wat hem bezielt, motiveert, in overeenstemming met zijn ontzondigende, d.i. meteen vernieuwende activiteit, kortom is zodoende onmiddellijk in ons bezig, aanwezig. Met deze activiteiten, of persoonlijk áls Messias? Wel, Hij is het menselijk beeld Gods en geeft ons het, uiteraard menselijk, beeld Gods. Hij geeft ons analoog wat hij al is. Als wij aan God beantwoorden, is dit als beantwoordend aan hem. Maar is Hij hiermee mystiek in ons oftewel wij in hem? Maar met die activiteiten doet Hij ons wat Hijzelf is, Zichzelf, immers onmiddellijk toekomen. Hij deelt ons mede, communiceert, doet deelhebben aan, wat Hij is. Doordat wij door zijn toedoen even onschuldig, heilig, rechtvaardig worden? Maar dan-onze-onschuld is Zijn onschuld, goed voor ons, oftewel onze onschuld, dat is Zijn onschuld, voor ons: positief is dit Zijn heiligheid, voor ons, vanuit: verzoening met God in hem, dat is: ons verzoend zijn, vrijspraak.Wij worden in hem gerechtvaardigd. Aldus is Zijn rechtvaardigheid voor ons oftewel onze rechtvaardigheid, dat is Zijn rechtvaardigheid, voor ons. Dit is echter altijd nog overdracht en bezieling met Gods Geest. Maar is het Hijzelf, die ons inwoont? En zo ja, is dit laatste niet helemaal typisch Paulusmystiek, hoogstens variant van de Joodse Messias? Dit is in ieder geval niet exclusief paulinisch, daar de communie door de Eucharistie deze nog overtreft en dus zo goed in overeenstemming met Paulus als met de synoptische evangeliën, waarvan de instellingswoorden van de Eucharistie, wat ook als eerste voor de hand ligt, mystisch letterlijk worden genomen, door de gemeente, door Paulus. Maar inderdaad, de mystieke inwoning ook zonder dat het nu juist de Eucharistie betreft is zeer paulijns, echter ook johanneïsch. Trouwens waarom heeft God om ons rechtvaardigen te maken zo´n basis nodig? Omdat Hij slechts vergeeft onder betaling van de prijs, boete en boeten kan alleen iemand die kan lijden, b.v. een mens: als mens komt God in Hem naar ons toe. Maar waarom geeft de Messias dan niet slechts de waarde van zijn rechtvaardiging, zijnde rechtvaardigen, af aan God, die ons dan op basis van Hem rechtvaardigt, waarom doet de Messias dit als middel van God ook rechtstreeks aan ons? Maar dit is een schijntegenstelling omdat de verzoening met God in Hem volbracht is aan het kruis. Er is geen ober die het gerecht eerst naar God brengt en die het dan naar ons laat brengen. Maar voor het antwoord op het bovenstaande, het feit dat de Messias hierbij ook aan Zichzelf mystisch deelgeeft oftewel Zichzelf mystisch aan ons communiceert is meer van belang. Het is niet alleen maar een gelijken op God dat wij ontvangen moeten, maar wat wij moeten ontvangen is het geïncarneerde Beeld, deze Gestalte Gods. Goed, die van rechtvaardige mensen naar het beeld van de Messias, maar we worden zelf nooit messiasjes. Maar het verschil tussen onze bezieling door toedoen van de Messias met Gods Geest en persoonlijke bezieling door de aanwezige Messias met Gods Geest die met name in Hem is is dat God ons zodoende het meest nabijkomt, door mensvormig ons te komen inwonen, ons met Zich verenigt. God-met-ons. Afdalend en daarmee ook weer afdoend aan Gods rechtstreekse inwoning door de Geest? Nee, want deze inwoning is qualitate qua überhaupt in een bij de mens passende gestalte, de Geest is eenvoudig God in ons, ook al deelt de Messias Hem als ook zijn eigen Geest mee.
Zodat Hij ons niet alleen bezielt met Dezelfde die Hem bezielt, maar Zijn eigen bezieling op ons overdraagt. Juist de een, de Vader, samen met de ander, de Messias, de Zoon, is het optimum. Maar wie zegt dat dit zo ís? Het Nieuwe Testament ja, maar gaat dit niet verre de Joodse notie van de Messias te boven? Maar het strijdt er niet mee en is ermee verenigbaar. Een nadere openbaring of toch een ontplooiing van de Joodse notie. Maar als je nu zegt, dat in de Godwelgevalligheid van de Messias Gods beeld als wat de mens geschapen is in ons hersteld wordt, door onze rechtvaardiging in Hem wij ook rechtvaardige mensen worden: Hij poetst, Hij bemiddelt actief bezieling, is dit het dingmatig resultaat in een persoon of komt Hij hier zelf, manifesteert Hij zich hier persoonlijk. Het is niet alleen maar een bevel aan de Geest, die in Hem is, om zonde weg te nemen en ons op te wekken, maar Zijn doen mét de Geest, meteen Zijn doen-met-de-Geest, Zijn Geest, niet alleen maar Geest die in Hem is en Hem bezielt, nee, maar hiermee Zijn eigen Geest met gezindheid is, zodat de Geest in ons roerend dit ook zó doet, dat de Messias zelf persoonlijk in ons roerend is wat hem beroert, zijn gezindheid, direct overbrengend, ons communicerend wat Hem innerlijk bezielt: En dit niet alleen, maar tegelijk ook nog - soms meer soms minder punt van onze (gekozen) aandacht - zó, dat de Geest meteen ook dient als middel voor Zijn eigen de mystische aanwezigheid, of - wat op hetzelfde neerkomt - Hij middels de Geest Zichzelf overbrengt. Zijn ons rechtvaardigen maken gaat dus op de manier van Zichzelf in ons manifesteren als zelfgeschenk. Voluit gezegd is dit: de Messias schenkt ons innerlijk het beeld Gods dat Hij zelf is. Dit laatste biedt ons de gelegenheid het voorlaatste, onze bezieling door de Heilige Geest als zijnde mede de Geest van Christus, verder te ondervragen, te beginnen met een tegenwerping: Wanneer wij het alleen nog hebben over bezield worden door de Heilige Geest als (inzonderheid) de Geest van Christus, is dit dan niet al te abstract, omdat dit ons bezielende eenvoudig Gods gestalte is in ons zoals in de Messias ´mensvormig´ (exact is dit: in bij de mens passend gestalte), dus zonder speciale Messiasmodificatie? Wij voelen dan toch de gezindheid die óók in de Messias is. Niet: juist die welke in de Messias is, maar als in ons? Wat komt er dan reeds van de Messias als zodanig door? Er is aldus immers nog altijd niets anders dan dat Hij de Geest bedient. Die zodoende pas weer in ons opnieuw ´mensvormig´ is. Maar de Geest die Hij bedient is óók de in Hem reeds ´mensvormige´ en in ons niet zó opnieuw of het is deze Geest, die in Hem ´mensvormig´ is, in de vorm van Zijn gezindheid wekken. Wij krijgen hiervan niet slechts een kopie, maar mét dat de Heilige Geest, in de eerste plaats zijnde de Geest van de Vader, de gezindheid van de Messias wekt, wekt Hij ook de onze en doet de Messias dit, samen met de Vader, maar die dit doet om Hem, met Hem in ons. Onze rechtvaardigheid en gezindheid heeft haar stevigheid in de Zijne, d.w.z. is een gedurige mededeling aan ons van de zijne en het kan niet anders, met dat de Messias de Geest bedient, zendt Hij Deze, die ook in Hem is, uit Zichzelf af. De Messias draagt Diens stempel, rechtvaardigheid, gezindheid, heiligheid als mens ´aan den lijve´: Hij is zo en met deze Geest van Hem bezielt Hij ons: nl. tegelijk hiermee, zoals wij daarnet zagen. Hij bedient niet alleen maar de Geest van zijn Vader, maar ook die van Hemzelf en daarmee iets dat grondig van Hemzelf is. Maar er is, als gezegd, meer: ls Hij ons zijn Geest onmiddellijk inblaast, blaast Hij behalve zijn gezindheid tegelijk óók Zichzelf in. Beide moeten, zoals ik boven al zei, wél onderscheiden worden. Enkel als onze beroering met wat Hem beroert is onze beroering iets dat zijn eigen aanwezigheid niet profileert t.o.v. de Vader. Zeker, Hij bezielt ons rechtstreeks met zijn Geest, maar waarin uit zich dan specifiek Hij? Dit moet dan zijn, dat zijn specifieke Ik in ons woont. Waar het om gaat is natuurlijk het reliëf dat Christus zich geeft of dat Hem naarmate onze aandacht gegeven wordt. Als ik iemand met mijn influx innerlijk toucheer, dan aai ik deze toch zélf, Christus zalft niet met de Heilige Geest, zonder dat dit ook zijn persoonlijk in ons aanwezig zich ons inzalven is. Nog
echter blijft het zo een weliswaar innerlijk toucheren, maar nog niet Zichzelf presentstellen, niet?. Maar als wij goed zien is, dit niet iets anders maar net wat de ons inwonende Drieëenheid, (de) God(heid) van Zich toont of waartoe we ons op een gegeven moment wenden is en dit bewijst zich door zijn zelfmanifestatie zelf, in een Paulus, in mystici evident. En dit wordt volop en volmondig waar Hij Zich in de Eucharistie persoonlijk lichamelijk aanbiedt. Recapitulatie De Messias als Gods beeld ten bate van ons krijgt zo scherpe contouren. De uitkomst geeft altijd aan de profetie het reliëf dat deze zelf nog verhuld presenteert. ´Zijn striemen zijn onze genezing´, zijn dragen van onze ongerechtigheid is onze gerechtigheid, ´Hij heeft veler zonde gedragen´. Hij, de Gerechte, wordt onze gerechtigheid. Hij maakt ons één met Zichzelf. Hoever dit gaat, toont zich eerst bij zijn verwezenlijking. Slotbesschouwing van de Messias-rol Wij gaan aan Gods beeld beantwoorden vanuit de voorbeeldmatige en met woorden manende, en tegelijk mystiek-pneumatische activiteit van de Messias. In Hem heeft God de grondslag gelegd, d.w.z. sinds Adam een nieuw begin gemaakt. Daarom is de Messias ons reeds sedert het begin van Gods reddingsprogramma actief en ons in de loop van de geschiedenis verschenen, toen de tijd rijp was, omdat ontzondiging iets is, dat niet alleen definitief kan zijn, maar een weg naar een doel met vallen en opstaan. Zo is ´la condition humaine´ ten principale. Daarom hebben allen de Messias nodig. Wij herhalen: De Messias vergeeft zo zelf zonden, in dat God ons in Hem met Zich verzoent. De Messias betekent deze verzoening, verkondigt haar, voltrekt haar in zijn. In Hem is God met ons. Je kunt zeggen, dat de Messias namens God ontzondigt, de Messias is het subject der ontzondiging. D.w.z. de Messias ontzondigt zoals God. Hij doet iets wat alleen God kan, zoals Hij ook rechtvaardig is zoals alleen God Is Hij dan in God opgenomen? God legt zijn eigen wezen in Hem, oftewel Hij heeft het wezen als gegenereerde en gedescendeerde. Het Beeld is geen afschrift of kopie, maar wel afbeelding, wezenlijke afbeelding. Generering en descensie betekent, dat Hij God uit God, Zelf in een modus present, licht uit licht is. (Met de mogelijkheid tot speculatief denken over Joodse begrippen ook in het Grieks of een moderne taal moeten wij blij zijn, des te meer naarmate deze ons de mogelijkheid biedt ons er met scherpte in uit te drukken). 10. Alleen God kan zonden vergeven, die immers Hem zijn aangedaan. De Messias vergeeft zonden, want Hij in zijn existentie betekent de rechtvaardiging tegenover het God aangedane. Maar hoe ligt dan de brug? Door op te wegen tegen het God aangedane: de Knecht wíl boete doen. Dit wil zeggen, dat Hij wíl ontzondigen. Maar dit kan alleen God. En de Knecht doet het, en Hij doet het zelf. Hij rechtvaardigt met God, d.w.z. één met God. Hem wordt smaad aangedaan met God: God kan beledigd worden, God kan vergeven. Maar Hij kan Zich als God-als-zodanig niet vereindigen tot een wezen, dat kan lijden. Wel is Hij in alles en beseft Hij geheel wat lijden is, maar Hij is in Zijn Zelfheerlijkheid, daarbovenuit, en Zich verdelen kan Hij niet. Maar wat de Vader niet ´kan´, kan Gods gecreëerde tweede instantie, de vereindigde Zoon, wel. Hij, Elohim, kan, lijden en doet dit ook, want Hij lijdt door ons aller zonde en wordt erdoor gedood. Jezus heeft niet van het goddelijke, rechtvaardige, het heilige, maar is de Goddelijke, de Rechtvaardige, de Heilige. Dit is wat ik uit dit vermogende ´Gefâß der Gottheit´ opmaak, op het ogenblik dat er in de kerken een afvallende beweging van deze waarheden gaande is, bij de Joden enigermate een centripetale beweging (b.v. Chagall, Kafka, Anne Frank, zie 6-7-44, toevallig mijn
geboortedag), die bij sommigen tot (h)erkenning leidt. In deze stand komen beide partijen voor God quitte te staan. Ik herhaal een discussie die in de Oude Kerk niet puur een christelijk-joodse was, zoals in het Nieuwe Testament, maar evengoed een binnenkerkelijke is geweest. Maar ook heeft in het Jodendom een grote geloofsafval plaatsgevonden gelijk bij de nietJoden, en ook in het Christendom volgen vele een centripetale weg: de oecumenische beweging. De richting is duidelijk: Wij zullen alleen één zijn, opdat de wereld gelove moge. Dit heeft de Jood Jezus voor zijn Joodse leerlingen en voor alle gelovigen tot zijn Vader gebeden. Moge de christelijke eenheid, de Joodse eenheid, de Joodschristelijke eenheid spoedig komen. Dit betekent eenheid tussen erflater en erfgenamen, ook vele nog ongelovige erfgenamen, het goede van de Verlichting, tenslotte ook de eenheid van alle Abrahamieten om te komen tot de eenheid van het menselijk geslacht. 11. Kortom: a) God bedient Zich van de Rechtvaardige om anderen te rechtvaardigen. De Rechtvaardige zelf ís rechtvaardig. Maar niet de mens uit zichzelf, alleen God is rechtvaardig. B.v. Maria is gerechtvaardigd b) God rechtvaardigt op grond van de rechtvaardigheid van Zijn Zoon, de Messias. Gód vergeeft, omdat alleen Hij wat Hem, de Rechtvaardige, is aangedaan kan vergeven. De Zoon zélf kan vergeven, het is de Messias, die bij uitstek ontzondigt. Hij vergeeft zelf en niet met gebruikmaking van andermans kracht.De Zoon rechtvaardigt waar Hij rechtvaardig is én Hij in deze rechtvaardigheid blijkbaar de rechtvaardiging uitmaakt, waarmee-alleen God de Hem aangedane smaad kan delgen en omzetten in toekenning aan anderen van de rechtvaardigheid van de Zoon. Hoe kan de rechtvaardige Zoon goedmaken wat God is aangedaan? Zie hiervoor het onderwerp ´boeten voor anderen´. Kort: De Messias is volstrekt rechtvaardig, en daarmee kennelijk in staat zondaars te rechtvaardigen, die gezien het feit van hun zonde alleen God kan rechtvaardigen. Waarom kan God rechtvaardigen? Kennelijk omdat Hij een Rechtvaardige Mensenzoon in dienst heeft. Maar dan zou in feite alleen de Mensenzoon rechtvaardigen. Dit kan alleen maar waar zijn, als God de Mensenzoon aan Zich heeft als Zijn Zoon, en dan wel zo, dat waar de Zoon is de Vader is, wie de Zoon heeft de Vader heeft en omgekeerd. Alleen maar in schijn kan men de Vader zonder de Zoon ontmoeten. De Zoon is als ontspruitend aan de Vader ondergeschikt. De rechtvaardigheid van de Zoon weegt op tegen wat de Vader is aangedaan. Het is zelfs in en met de Zoon, dat de Vader in concreto opweegt tegen wat Hem is aangedaan, zodat wij de Zoon ook hierin als wezensgelijk (uiteraard niet: meer dan) de Vader te zien hebben, als levende uitdrukking, beeld van Gods, d.i. vooreerst des Vaders eigen vermogen tot rechtvaardigen. Wezensgelijk, omdat alleen God rechtvaardig en niet: gerechtvaardigd, is. Want Maria, als naar katholieke opvatting volstrekt gerechtvaardigde, heeft in dit onderscheid met dit van Zich, wezensgelijk aan de Vader, rechtvaardig zijn, heeft niet dit rechtvaardigend vermogen, omdat haar rechtvaardigheid niet tegen de smaad God aangedaan opweegt. Alleen God vermag vanuit Zijn wezen hier tegenop te wegen en wel door middel van Zijn Zoon, die niet minder is dan dit wezen, maar wel minder is dan de Vader, in die zin, dat de Vader Hem genereert, van Zijn wezen uit uit Zich ´schuift´, en Hem Zijn vereindiging in leidt: de Zoon is af-geleid. Want Gods rechtvaardiging kan niet berusten op iets wat qua wezen minder is dan Zijn eigen wezen, en hier zijn geen twee van, want het is, eenblijvend, ook, door aftakking van de Zoon, uitgaande tot twee. Omgekeerd vloeit de existentie van de tweede, die die van de Ene voortzet, terugwaarts beschouwd, in de diepte met de Ene samen en is Zich Zijn ontspruiting wel bewust. God rechtvaardigt op grond van Zichzelf en niet van iets vreemds. 12. Dit alles leid ik af, of zover het bestaand theologisch gedachtengoed is: doe ik afgeleid worden van ´dienend vat van de Godheid´ oftewel ´de volheid der Godheid woonde in Hem
lichamelijk´, geïllustreerd door ´Ik ben van God uitgegaan´ en ´de heerlijkheid die ik bij U bezat’, maar het Joodse begrip met het christelijke bemiddeld als deszelfs goed begrip. Dit geldt ook voor mijn ander uitgangspunt voor afleiding: de notie ´de Messias ontzondigt´. Dit is niet, dat God voor een deel zonden wegneemt door vergeving, maar de definitieve volstrekte rechtvaardigmaking in zondenloosheid het krachtige werk van de Messias is, maar omgekeerd is het boetende werk van de Messias de grond van de ontzondiging-überhaupt, dus van alle rechtvaardigmaking. Hoe kan dat dan waar de Messias nog niet verschenen is? Dit wijst toch duidelijk op het voor Hem weggelegd zijn van de rol van enkel de definitieve ontzondiging? Wel, Hij kan inderdaad slechts boeten wanneer Hij, een mens, er is, verschenen is. Als Hij hierop anticiperend zou ontzondigen, waarna blijkt dat dit Zijn werk is, dan beantwoordt dit inderdaad niet aan het beeld van de definitieve ontzondiging in de toekomst. Maar wanneer God vanaf Adam en Eva zonden vergeeft en de Messias bij zijn verschijnen maakt duidelijk, dat dit in Hem zijn rechtvaardiging heeft, en Hij vergeeft dan ook ook zelf, en Hij geeft de dienaars van zijn Kerk de persoonlijke presentatie hiervan mee, en de Messias bij zijn verschijnen ontzondigt definitief, loopt dan de kracht van manifestatie van de ontzondiging dan niet mee met die van Zijn zelfmanifestatie? En wat de ontzondiging betreft voorzover van vóór zijn zich-manifesteren? Maar ´sub specie aeternitatis´ bevindt zich ergens de kracht van zijn boeten. Als die er maar is kan zodoende iedere zonde, te beginnen bij Adam door God vergeven worden. Het is nl. alleen God, die vanuit Zijn eigen rechtvaardigheid rechtvaardigt. Dit is niet door God afgestaan aan de Messias, waar Hij Zich vervolgens weer op zou baseren, maar de Zoon, uitgaande, blijft in, oftewel: gaat uit van, de Vader: omdat het anders een afgaan-van, een verwijdering, zou betekenen. De Messias is uitgegaan van de Vader, komende vanuit. 13. De dood kan de Rechtvaardige qualitate qua niet vasthouden, want Hij heeft niets van een geboren zondaar. Dat is dan ook wat in de Schrift staat. 14. ´Door zijn kennis (het mededelen van Gods waarheid, waarmee anderen hun voordeel mee kunnen doen), zal Mijn Knecht, de rechtvaardige, velen rechtvaardig maken en hun ongerechtigheden zal hij dragen (Jes. 53, 11). ‘En men stelde zijn graf bij de goddelozen; bij de rijke was Hij in zijn dood, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft en geen bedrog in zijn mond is geweest,´ Dit loopt parallel met wat we van de Messias weten en is weer een bewijs, dat de Knecht de Messias is. Algemeen wordt het Joodse volk voor de Knecht genomen. Als symbool voor het volk Israel zijn de Messias en de Knecht hetzelfde. Isidore Epstein: ´De Messias wordt bij voorkeur opgevat als symbool van Israels taak als de Knecht des Heren, meer dan als een menselijke persoonlijkheid met nationale sympathieën en politieke ambities.´ Wie ´Messias´ zegt, zegt in feite ook ´Knecht´ en wie ´Knecht´ zegt, zegt in feite ook ´Messias´. Alleen, Abraham e.a. worden gerechtvaardigd en de Messias-Knecht is de Rechtvaardige. Hoe kan de Messias nu zijn rechtvaardigheid als Knecht effectief doen zijn, als Hij gerechtvaardigd wordt en alleen maar idealiter de Rechtvaardige is , gelijk bij deze symbolische opvatting het geval is, als de zaak niet verder gaat. Wij kunnen geen rechtvaardiging verkrijgen, als de Rechtvaardige niet werkelijk, concreet, dus als individu bestaat. In de oorspronkelijke leer komt de Messias persoonlijk en is niet slechts een ´Gedankending´. Zeker neemt Israel een centrale, messiaanse, positie in, maar Israel behoeft zelf verlossing. Het is de Messias-Knecht, die Israel (lijdend voorwerp) terugvoert (Jes 49, 6) en bevrijdt. Er is maar een Rechtvaardige en Israel vindt zijn rechtvaardiging in Hem en allen (nl. allen, die als ´velen´ worden aangeduid, want de verworpenen horen er niet bij) hun rechtvaardiging in het heil dat uit de Joden komt (Jo 4, 22).
Terugblikkend Wij ervaren Jezus als medemens, zoals wij Hem kennen uit de Schriften, maar in zijn optreden ook zijn goddelijkheid evenzeer, uiteraard op de wijze van mens. Inzoverre wij hem als God(delijk) ervaren, en er is maar één God, dan ervaren wij in hem God Zelf, de onveranderlijke ene God, die hier een buitengestalte gecreëerd heeft, zó, dat Hij óók als een mens, God de Zoon, in Zijn eenheid met de Vader, kómt. De Vader als zodanig komt ook naar ons, maar dit kan niet op deze manier als mens, doch alleen als Gods inwoning door de Heilige Geest. Toch zegt Jezus: ‘Wie mij heeft gezien, heeft de Vader gezien’. Dit is dan een Zich tonen op de wijze dat de Zoon als mens komt, een zeer specifieke toespitsing. De wijze waarop God als God-als-zodanig, als de Vader, komt is alleen dat de Vader de Vader blijft en dankzij Zijn dienaar Christus ons rechtstreeks door Zijn Geest bewoont, bezielt. Christus, die met Hem één God blijvend, als mens komt, is daarmee niet precies dezelfde persoon, precies hetzelfde Ego, als God-de-Vader (God Zelf zoals Hij in Zijn eigen sfeer verblijft), wel dezelfde God, maar in alternatieve, aardse, niettemin persoonlijke, voorzetting, weliswaar afgetakt, maar ook nog altijd direct verworteld met, voortkomend uit de Ene, Onveranderlijke, Eeuwige, niet niet hetzelfde Ego. Kortom: Christus is een mens, maar in Wiens persoon God Zelf naar voren komt, dezelfde als de Vader, d.i. dat de Zoon Christus zijn afkomst uit Hem, zijn identiteit met Hem meegekregen heeft. Hij spruit uit boezem van de Vader. De sacramentele toespitsing. God-met-ons eucharistisch Jezus vierde op de vooravond van zijn dood een alternatief Seider. Het paaslam en de bittere kruiden ontbrak. Dat werd op de dag van Seider zelf geslacht: De bittere kruiden, dat was immers zijn lijden, het paaslam, dat was Hij immers zelf. De overblijvende tekenen der herinnering aan de historische goddelijke verlossing uit de Egyptische slavernij, werden door Hem tot krachtige symbolen gesteld van die door Hem, de Messias zelf, de volgende dag en dagen. Hij zette dit in, en zijn bedienaars herhalen dit overal ter wereld, door de woorden (samengevat): ´Dit is mijn lichaam, dit is mijn bloed, vergoten voor de vergeving van zonden ´; ‘neemt en eet en drinkt hieruit’, ‘doet dit tot Mijn gedachtenis’. Wanneer de gelovigen dit vervolgens Christus’ lichaam en bloed nuttigen, communiceert Hij zijn eigen God-menselijke persoon, persoonlijk mystisch intiem aan ons, die dit mogen genieten. In dit Avondmaal of Eucharistie, het sacrament (= krachtig geheimnisvol symbool) van brood en de wijn als het lichaam en bloed van Christus, waarin Hij Zichzelf aan ons communiceert, manifesteert Jezus Zich met zijn menselijke en goddelijke eigenschappen op bijzondere wijze in zijn gelovigen. Wij ondergaan hierbij een verlichtende geestelijke kracht, de innerlijk-intieme aanwezigheid van Hem als Messias, concreet in zijn lichaam, dat geleden heeft, gestorven is, opgestaan , opgegaan ten hemel, ‘zetelend aan de rechterhand Gods’, onzichtbaar, maar bijna tastbaar in mij aanwezig. Ook zo is Hij God-met-ons als onze medemens. God geeft Zich in Hem als Hem aan ons. Jezus geeft zichzelf als de Zichzelf in Hem uitgedrukt hebbende God.: ´Christus is het Brood dat uit de hemel is neergedaald.´ (Jo 6, 41).
DEEL II Geza Vermes JESUS AND THE WORLD OF JUDAISM met appendix betreffende ´Jesus the Jew´ Dit boek is ontstaan bij wijze van een lopend commentaar op dat van Vermes. Deze aantekeningen heb ik later uitgewerkt. Geza Vermes interpreteert vanuit een Joods perspectief. Ik zijn gedachtengangen na als poging tot bemiddeling tussen Jodendom en Christendom Tussen haakjes staan Vermes´ paginanumers. INHOUDSOVERZICHT Hoofdkopjes Karakteristieken van Jezus Parallellen Jodendom Christendom Het Jezusbeeld van de Christenen en de Joden Het messianaat De Messias De opstanding De Messias Het Koninkrijk Gods in eschatologisch perspectief Paulus en de synoptici Vermes over Jezus van Nazaret Concepties van het Koninkrijk Gods en van de Messias THE GOSPEL OF JESUS THE JEW Jesus and Christianity Wetsvervulling De verhouding van de Zoon tot de Vader Geloof De goede gezindheid en politieke gevolgen temidden van andere beweegredenen De stichting van de kerk Interpretaties, parabels Een rechtvaardig bestuurde maatschappij Enkele uitspraken van Jezus De spoedige parousie Christus als voorbeeld Paulus geen pessimist, maar God ontzondigt door de Messias De rol van de Joden De verhouding Vader en Zoon De eenvoudige Galileeër Het Messiasschap en de kerkleer Joodse liefde tot Jezus Drie Messiasgestalten Historiciteit, verbasteringen (?) Vergelijkingen van het vroege Christendom en sekten (Qumrän) Geloofsbereidheid APPENDIX Commentaren op een samenvatting van Vermes´ ´Jesus the Jew´
GEZA VERMES. JESUS AND THE WORLD OF JUDAISM met appendix betreffende ´Jesus the Jew´ Dit boek is ontstaan bij wijze van een lopend commentaar op dat van Vermes. Deze aantekeningen heb ik later uitgewerkt. Geza Vermes interpreteert vanuit een Joods perspectief. Ik zijn gedachtengangen na als poging tot bemiddeling tussen Jodendom en Christendom Tussen haakjes staan Vermes´ paginanumers. Met betrekking tot het begin van twee evangelies begint Vermes met scepsis: Karakteristieken van Jezus Jezus´ geboorte te Bethlehem Vermes zegt: (3)´The Bethlehem-legend is in any case highly suspect.´ Waarom? De Messias moest volgens Micha 5:1 uit Bethlehem komen gelijk David. Dus de kans op invulling van Jezus´ geboorte achteraf is daarmee groot. Mattheus spreekt van een geboorte te Bethlehem en een latere woonachtigheid te Nazareth, Lukas geeft de woonachtigheid van Jezus´ (stief)ouder(s) te Nazareth, maar Jezus wordt er geboren tijdens een nooit goed opgehelderde volkstelling te Bethlehem. Lukas begint alleen veel minder zweverig dan Mattheus en zelf vraag ik mij af, hoe hij aan de geslachten waaruit Zacharias resp. Elisabeth stamden kwam. Maar met name vraag ik mij dit af wat betreft de profetes Anna in de tempel. Had hij niet een tamelijk directe informatie? Maar zeer sterk word ik gefrappeerd door het ´tongue in cheek´ Johannes 7:42, waar ´men´ opmerkt: ´De Christus komt toch niet uit Galilea? Zegt de Schrift niet, dat de Christus komt uit het geslacht van David en van het dorp Bethlehem waar David was?´ Mocht men nu denken, dat de auteur hiermee de irrelevantie van de geboorteplaats weergeeft, dan vult men zijn eigen moderniteit in, want de Bethlehem-overlevering rond Jezus’ geboorte, als men dit zo mag betitelen, was allang levend, en hiernaar wordt door de evangelist steels verwezen. De auteur was trouwens van de situatie rond Jezus goed op de hoogte: immers hij moet zijn brieflezers hebben kunnen doen geloven, dat hij Jezus zelf gekend had, dus niet zo´n late schrijver zijn geweest als men over het algemeen denkt. Nu zou hij zijn evangelie en eerste brief valselijk geantedateerd kunnen hebben, maar dan zou hij meteen door de mand gevallen zijn door de stilistische en inhoudelijke overeenkomst van de eerste brief, die gelijk het Evangelie zijn bekendheid met Jezus vermeldt (dus ook geantedateerd zou zijn), met de tweede. Nu zijn de tweede en de derde brief, gezien hun inhoud, wel héél duidelijk afkomstig uit dezelfde pen en zijn directe brieven die als zodanig niet een bedachte vroegere schijver in de schoenen kunnen zijn geschoven. Bovendien weet deze evangelist tal van gegevens uit het Palestina in de tijd van Johannes - hij weet b.v. de twee successieve plekken waar deze doopte - en Jezus: hij weet, dat Jezus niet doopte, maar zijn leerlingen. Dus: de auteur van het vierde evangelie wist bij zichzelf heel goed, dat Jezus te Bethlehem was geboren, temeer daar hij – als het niet waar was op het zeer grote gevaar af bij tijdgenoten door de mand te vallen, dus naar waarheid - getuigt Jezus’ moeder in huis gehad te hebben Het was een van meet af aan bekend feit. Is de geboorte te Betlehem een te mooie overeenstemming met de profeet (Micha 5, 1) om waar te zijn? Maar wat dan met ´bij de rijke was hij in zijn dood´ (Jes 53:9 vgl. Mc 15:43 ´euschēmōn bouleutēs´, graf van aanzienlijke raadslid)? Ook de Talmoed bevat uitgekomen
profetieėn, b.v. het herstel van het Hebreeuws, ‘het uitkomen van Hasepher Hayashar’, zie deel B, het herstel van Israel. Zoals zovelen gelóóft Vermes blijkbaar niet zo in profetieën. Wat er met het Bethlehem-verhaal wel aan de hand is is de onbetrouwbaarheid van de relazen van Mattheus en Lukas als zodanig. Mattheus heeft een wel plusminus vier jaar te vroege datering, die lag aan de veronderstelling dat de kindermoord gericht op het doden van de Messias, die geboren moest zijn op grond van astrologische calculatie, impliceert, dat deze dan ook inderdaad toen geboren moest zijn, maar dit is teveel afgeleid en dan ook ernaast. Lukas heeft een plusminus zes jaar te late datering, omdat hij een door hem nagespeurd, althans verondersteld, bezoek aan Bethlehem ter gelegenheid van de volkstelling onder Quirinius vereenzelvigt met een eerdere aanwezigheid. Ik vermoed, dat zo goed als Maria haar verwant Elisabeth op het eind van haar zwangerschap geholpen heeft, het omgekeerde ook het geval kan zijn geweest b.v. om Maria niet te Nazaret in opspraak te laten komen. Immers, de priester Zacharias en Elisabeth woonden in de omgeving van Bethlehem. Maria vlak voor het baren zover te laten reizen, dat is in werkelijkheid schier onmogelijk. Beide synoptici hebben gevist, maar niet de goede vis gevangen. Een aantal dingen die ook anderen doen Pg. 7, 8, 10 noemt Vermes thema´s rond Jezus die vaker gespeeld zijn zoals genezen in afwezigheid. M.a.w. Jezus was geen unicum en de verhalen zijn niet zonder meer geloofwaardig. De dochter van de indertijd befaamde paragnost, onze landgenoot, Gerard Croiset schijnt dit ook te doen. Op pg. 8 worden dingen genoemd die Croiset ook deed. Uit alles wat over hem overleverd word komt wel tot uiting, dat Jezus´ kracht (bijna) ongelofelijk veel groter is geweest. Het vergeven van zonden Op pg, 10 spreekt Vermes over een andere overeenkomst, een ´Dead Sea Scroll fragment… depicts a Jewish exorcist as having pardoned the Babylonian king´s sins´. Men vergelijke dit met: ´De Mensenzoon heeft macht om zonden te vergeven´, d.w.z. hij heeft volmacht van God tot vergeven én, in één adem, te genezen. Ingaande op het verwijt, dat hij het vergeven aan zich trekt, reageert Jezus met een bewijs dat het eerste inderdaad het geval is. Hij zegt, dat hij dit doet als de Mens-bij-uitstek, de ´Mensenzoon´ (´mensenzoon´, barnasj(a), is een zeer bruikbare Aramese ik-aanduiding), die de bevoegdheid tot zélf vergeven heeft. Dit onderscheidt zich van ´ik spreek u vrij´, ´ego te absolvo´, waar niet de biechtpriester de eigenlijke bewerkstelliger is, maar God. Het is niet uitgesloten, dat in het Godsvolk dit besef van namens God te mogen vrijspreken bij wijze van charisma bestaan heeft. Dit is dan equivalent aan het bovenaan pg. 8 genoemde betreffende R. Chanina ben Dosa. Deze wíst, dat de ziekte geweken was, vandaar, dat hij kon zeggen: De koorts in (na mijn gebed) geweken. En Nabonides vergaf ook in de zin van afwassen, wegdoen, helen, als van Godswege daartoe in staat gesteld. Waar deze praktijk mogelijk in Joodse kring bestaan heeft, is bij de genezing van de lamme de interpretatie hiervan in tweeën ontbonden. Wat Jezus doet komt over als godslastering, wanneer men het bestaan van deze praktijk niet kent. Daarom zegt men: Hij doet wat alleen God kan en mag. Hiermee slaat men juist de plank raak. Want het antwoord is niet: ´Dat kan en mag ik óók.´, maar als midden tussen ´God (ver)mag het´ en ´ik vermag het dus niet´ staat dan de demonstratie van wat niets anders kan zijn dan de bevolmachtiging van Godswege om zélf te vergeven, niet slechts cureren als in staat gesteld door God namens Zichzelf, maar als Godgelijke en niet meer ´namens´ Hem, slechts begiftigd met charisma. Juist Ik, de Mensenzoon, vergeef. De Mensenzoon heeft op aarde (Mt. 9, 6) de macht zonden te vergeven. De Mensenzoon heeft aldus de bevoegdheid, niet zomaar: bevoegdheid. Het gelijk
van de tegenstanders wordt in deze figuratie doorgetrokken: alleen God (ver)mag (te) vergeven. Het optreden van de Messias is echter een ontplooiing van Godn11, die Een blijft. Oftewel: Jezus´ afstraffers hebben maar al te goed het besef van wat Jezus uithaalt, alleen ´vergeten´, of zich nooit gerealiseerd dat dit in goede zin gedaan en begrepen kan worden. Nu deze mogelijkeid voor hun besef afwezig was, begreep men, dat wat men anders gezien had als vergeven-namens, júist al te goed. Jezus´ zelfbewust optreden was voor hen driest en wekte angst voor wetsovertreding op. Zij gaan echter niet vrijuit, waar Jezus zijn bevoegdheid met het genezen van de lamme demonstreerde. Door deze optredens vlucht men in redeneringen als ´door Beëlzebul drijft hij duivels uit´, een opmerking uit verlegenheid. Men lette op de volgorde van het relaas: Eerst zegt Jezus: ´Uw zonden zijn u vergeven´, minder dan een ´namens´-spreuk in de stijl van Chanina ben Dosa. Dan volgt: Ze zeggen: Alleen God heeft de macht zonden te vergeven en dan zegt Jezus: ´...Dat de Mensenzoon macht heeft om zonden te vergeven…´ In feite hebben ze eigenlijk alleen maar in de roos van Jezus´ pretentie geschoten. Dit pleit voor de correctheid van de weergave van deze voor de kennis van wie Jezus was o zo belangrijke gebeurtenis! Jezus heeft zich ermee aan God gelijkgesteld. Dit is godslasterlijk voor degene die weet, dat God Een is, maar niet het geringste besef heeft van de oplossing van deze schijnbare tegenspraak als wordt uitgedrukt in: ´Ik ben van God uitgegaan´ uit het vierde evangelie en met bijbehorende tekenen .tekenen en wonderen (vgl. Rom 15:19 voor geloofwaardigheid van historiciteit hiervan). Zo woont de Godheid lichamelijk in hem, zonder dat er van een verdubbeling van God, een onmogelijkheid, sprake is. Uitgaande heeft Hij Gods wezen meegenomen, zonder dat God het aan Hem af-gestaan heeft, want dit kan niet. Hij blijft het goddelijk zijn met de Vader gemeenschappelijk hebben, zij het op de wijze van een differentie, de gemeenschappelijkheid wordt nooit doorbroken: elastische eenheid. Jezus (her)innert Zich in eeuwigheid een gemeenschappelijk leven met de Vader geleefd te hebben. Dit laatste praeteritum beduidt uiteraard vereindiging van de voorstelling en het herinnerende besef in een tijdmodus, en Hij beseft (ook dit besef in tijdmodus) de eenheid nog. Omdat hij hic et nunc optredende mens is, is dit besef wel van wisselende intensiteit. Hij is het goddelijk leven uit God afgedaald. Vermes komt vervolgens te spreken over andere wat misschien ook karakteristieken zijn Imitatie? Vermes benadrukt, dat Jezus geen imitator was, maar een oorspronkelijke geest: (10) `If he modelled himself on anyone at all.´ Inderdaad, want sinds wanneer modelleert een profeet zich naar een vorige? Profeetschap is een gave, bij de onmogelijkheid van terugkoppeling bij wijze van ´regressio ad infinitum´ of van, gelijk bij een ambacht het geval is., teruggaan op een klein kiempje, dat steeds verder geperfectioneerd is. Deze figuur is in de reeks van beroemde profeten niet te zien. Ieder heeft zijn eigen aard. Een Galilese hebbelijkheid (?) V. meent een Jezus de echte Galileeër te herkennen: (11)´That he had his share of the notorious Galilean chauvinism would seem clear from the xenophobic statements attributed to him.´ ´Geeft het heilige niet aan de honden en werpt uw parels niet voor de zwijnen´ betekent helemaal geen hondse behandeling van buitenlanders, maar schildert onwaardigheid in het algemeen, zoals de hele Bergrede algemeen menselijk is.. De Syrofenicische Mc 7:24-30, die op haar verzoek te horen krijgt, dat het brood voor de kinderen niet voor de honden bestemd is, wordt niet als hond gekwalificeerd, maar er proportioneel mee vergeleken, zodat ze het wel als bededigend kán, maar niet per se hóeft, opvatten en ze wordt wel degelijk geholpen. Het is echter begrijpelijk, dat Jezus eerst voor Israel optrad en dan pas voor anderen: dit doet JHWH immers ook.
De verloren zoon (Luk 15:11.32) mag in het buitenland blut geworden maar zien hoe hij overleeft. Nadat hij als varkenshoeder is gaan werken, krijgt hij geen loon en hij tracht tevergeefs aan de schillen te komen waarmee de varkens gevoederd worden. Nu híelden buitenlanders varkens, die, zoals bekend is, o.a. worden gevoederd met schillen. Nu zij ze daar zo rottig tegen hem, dat ze hem niet eens schillen geven. Maar dit is niet bedoeld om buitenlanders in een kwaad daglicht te stellen, want dan worden ook met de priester en de leviet die anders dan de Samaritaan om de beroofde en gewonde reiziger heenlopen ook priesters en levieten in hun algemeenheid gediscrimineerd. Dit is juist bedoeld als dat theoretische wetskennis, en Jood zijn op zich nog niets zegt, maar barmhartigheid iets is dat gedáán moet worden en als dat buitenlanders Joden kunnen overtreffen gelijk Paulus ook zegt in Rom 2. In het verhaal van de verloren zoon komt de zoon, nadat het geld op is, bij de varkens terecht, zeker voor een Jood een geduchte straf, en krijgt hij niet eens schillen te eten ook nog! Het gaat hier natuurlijk om het gruwelijk lot van deze verkwister te laten zien en niet om buitenlanders te discrimineren. Overaccentuering van het ethische aspect? Een bepaalde trek van Jezus valt Vermes op en doet hem zeggen: ´To overemphasize the ethical as compared with the ritual.´ Jezus keerde zich echter slechts tegen het rituele waar dit geïsoleerd dreigde te worden of morele plichten en rechten (arenplukken) erbij werden achtergesteld. Dat ´over-´ is dus schijn. Parallellen Jodendom Christendom Er ontstond, zegt Vermes, wat hij noemt ´een christelijke halacha´, die bijna even gedetailleerd werd als de talmoedische. Dit zegt iets over christendom en jodendom, meer dan over Jezus. Een onderzoek naar parallellen zal nog tot zeer verrassende ontdekkingen voeren. Kardinaal Bellarminus, kopstuk tijdens het Concilie van Trente, ging bij de Talmoed te rade om katholieke en intern-christelijke problemen op te lossen. Deze parallellen liggen voor een groot deel tussen R.K. priesterschap, Joods priesterschap én rabbinaat. Ook in de vroomheidsbetrachting (b.v. ´ochtendgebed´) zijn er parallellen tussen judaïsme en katholicisme. En wat betreft oudtestamentische schriftuurlijkheid tussen judaïsme en protestantisme. Tussen de Talmoed en de R.K. Traditie (en Qurân) is er b.v. de parallel van het tijdelijk verblijf in het Gehenna. In het katholicisme wordt dit in onderscheid van de hel (Gehenna) het vagevuur (purgatorium) genoemd, maar naar de zaak gaat het om hetzelfde. Het Jezusbeeld van de Christenen en de Joden (13)Vermes plaatst tegenover elkaar: de aanhangers van Jezus en het volk van Jezus. De aanhangers kwellen het volk, zij aanbidden Jezus, zij hebben dogma´s en geloven bepaalde dingen over Jezus. Het volk neemt deze toeschrijvingen aan Jezus over. Dan: ´And his own people, under the pressures of persecution at the hands of those adherents mistakenly attributed to Jesus… beliefs and dogmas, many of which - I feel quite sure - would have filled this Galilean Hasid with stupefaction, anger and deepest grief´: Jezus had voor de Joden dus het gezicht dat de Christenen aan hem gaven. Dit komt er echter ook op neer, dat de Christenen de Joden een karikatuur van hun eigen geloof te zien gaven. Bij ´beliefs´ behoort bijvoorbeeld, dat de Joden Christus vermoord hebben, dat in de val van Jeruzalem de vervloeking van de Joden manifest zou zijn, Jezus eerder bij de Christenen hoorde dan dat hij intrinsiek Joods was, gelijk ook de Joden zijn volk zijn, kortom: beide
intrinsiek bij elkaar horen. Wat dogma´s betreft: dat Jezus beschouwd heette te worden als een tweede God. ´Being worshipped´ heeft Jezus zich laten welgevallen, heeft hem niet verbijsterd, kwaad gemaakt, pijn gedaan. We zullen in Vermes´ uiteenzettingen moeten vernemen welke ´dogmas and beliefs´ hij bedoelt, ´which I feel quite sure´. Wat blijkt en zich wreekt is de omkering: dogma´s betreffende Jezus voorstellen als dogma´s over Jezus. Het messianaat (20) Vermes: Wat betreft nu de biografie van Jezus: Het feit dat de evangelisten deze schreven, wijst op een verkondiging met internationale bedoelingen. Dat deze o.m. inhield, dat Jezus het politieke koningschap van Israel afwees, ofschoon men wel degelijk geloofde, dat hij de Messias was, is géén tegenspraak. En wel omdat bij de verkondigers het Messiasbeeld gewijzigd is. Maar dit is inderdaad, zoals Vermes zegt, ´embarassing´. Dat dit desalniettemin is opgenomen, pleit inderdaad voor het biografische karakter ervan. Toch laat de schrijver van Lukas en Handelingen niet na het te vermelden en wel in Handelingen 1, waar Jezus belooft eens Israels koningschap te herstellen, maar wanneer, dat weet alleen God, die deze datum heeft vastgesteld. Er is dus wat dit betreft een extra t.o.v. de drie andere evangelisten. Wat de biografie van Jezus nu verder betreft: Volgens Rudolf Bultmann zouden de vroegste christelijke bronnen niet geïnteresseerd zijn in wetenswaardigheden omtrent Jezus of diens persoonlijkheid. Dit ´becomes plain misjudgment´, stelt V. terecht, want het is een omdraaiing: Een verhaal wordt dan verzonnen om in een behoefte te voorzien, men fantaseert. Eerst is er een theologische conceptie en deze moet dan aanvullend worden ingevuld met pseudobiografie. : Alles wat er concreet en hardfeitelijk uitziet, wordt dan Gegen-stand´ van het subject, wordt functie van het subject. Het is je reinste ´idealisme´. De hiertegenover van Norman Perrin aangehaalde criteria voor authenticiteit: ´dissimilarity (niet: coherence), multiple attestation, linguistic suitability´ zij weliswaar ziftend, maar grijpen nog niet inhoudelijk evalutief aan. Met het laatste criterium, aangaande de bronnen, wordt toch de ´Palestijnse gemeente´ als ´scheppend´ niet uitgesloten. (22) ´…The independent historian… when he deals for example with the contradictions in the gospels, het will not try to reconcile them.´. Inderdaad, dit is een doodlopende weg, die bepaalde vorsers menen te moeten bewandelen, maar hij zal ze toch wel willen verklaren. Er synthetische limonade van willen maken, harmonisatiepogingen zijn gedoemd te mislukken, omdat het een goedkoop mengseltje wordt. Maar begrijpen vanuit een hoger standpunt, dat b.v. bij de opstandingsrelazen rekening houdt met fragmentsgewijze en ook verschillende zaken vereenzelvigende informatie, waardoor de verschillen niet meer tegenstrijdig zijn, d.w.z begrijpen hoe het komt of kan komen, dat ze tegenstrijdig lijken, aantonen, dat de tegenstrijdigheid schijn is, is terecht, en geboden.Wat gauw het geval kan zijn is b.v. dat een van twee alternatieven een verkorting is, of een verzwijging inhoudt Wij moeten in ieder geval niet al van tevoren ons verstand stopzetten! Maar als Vermes wil zeggen: de historicus laat stáán, dan is dit terecht: hij laat de verschillen wachten totdat de zaak wellicht bovenkomt. Hij doet geen overijlde unificatiepogingen. Hoe vaak gebeurt het niet, dat men auteurs aanvalt, op tegenstrijdigheden, inconsequenties, rare consequenties, dogmatisme, de plank misslaan etc. etc. en ook het omgekeerde, dat men zulke zaken, echt of vermeend, juist over het hoofd ziet, doordat men niet goed wil lezen, zelfs hoezeer men ook poogde. Hoe kan dit laatste? Doordat men een plank voor het hoofd heeft, men komt niet los van vooroordelen.
Duidingen -´His xenophobic utterances and his institution of an apostolic mission to the nation cannot both be accepted as genuine.´ : Jezus´ uitingen waren niet xenofoob, zoals ik zei, maar je moet nauwkeuriger kijken. Jezus kan niet weigeren iets te doen voor niet-Joden en tegelijkertijd een universele zendingsopdracht geven, maar hij voldoet wel degelijk aan het verzoek van de Syrofenicische en zendt eerst uit aan Israel.. Bij zg. tegenstrijdigheden moet je ontzettend uitkijken, dat je je raam niet te smal maakt. De volgende voorbeelden zijn bevreemdend: Met tollenaars omgaan is niet te verenigen met: ´If (your brother) refuses to listen even to the church, let him be to you as a gentile and a tax-collector.´ Dit ligt er helemaal aan hoe je het bekijkt. Om te beginnen maakt Jezus met deze verwijzing gebruik van hoe men tollenaars behandelt. Verder: Het ging Jezus om het winnen van zondaars, maar in het andere geval om na op drie niveaus gewaarschuwd te hebben iemand buiten de omgang te sluiten. Dat is dus iemand die de omgekeerde richting is gegaan. Vergelijk Paulus: wie het geloof verzaakten krijgen geen tweede kans. Daarentegen leert de Schrift: ´Hij zal het geknakte riet niet breken.´ Ook wij mogen het riet niet breken met botte redeneringen. - (noot 41) ´"Eloi, Eloi, lamma shevaqteni" was found disturbing enough by Luke and John tot substitute it.´ Dit is inlegkunde. Het enige dat te zien valt is dat Lukas en Johannes andere gebeden en uitroepen hebben. Goed denkbaar is, dat het alle drie in die stonde vernomen uitingen zijn geweest, waarbij die van Lukas mogelijk de laatste was. (Voor historici zijn zg. ´laatste woorden´ dubieus, meestal zijn ze legendarisch, maar juist omdat het drie verschillende, allesbehalve ´gevleugelde´ zijn, zou het in dit geval goed waar kunnen zijn wat ik zeg.) De Marcus/Mattheus-vorm zou volgens Vermes suggereren, dat Jezus er tot op het laatste moment op vertrouwde, dat God hem zou laten ontsnappen uit de handen van zijn vijanden. V. wijst er dan op, dat ´Eloi, Eloi lamma shvaqteni´ de enige plek is, dat Jezus niet van ´Vader ´ spreekt, maar van ´God´. Evenwel: a) Dit duidt op een speciale betrekking tot God, die áltijd zijn Vader is, b) Je kunt een beroemde psalmopening niet naar willekeur anders laten luiden, c) Waarom deze (Vaderloze) psalmopening?: Omdat Jezus zo van-God-verlaten was, dat Deze op dat moment ook Zijn vaderlijkheid verloor, zolang God Vader heet heeft Hij hem nog niet verlaten. In Gethsemane zei Jezus nog: ´Vader, uw wil (het ´drinken van de [lijdens]kelk´) geschiede, d.w.z zolang het er, ofschoon voorzeker, aankomt heeft God Zijn gezicht van ´Vader´ nog niet afgewend. Dit gebeurt pas, als het ergste moment daar is. De Messias Moest de mensenzoon sterven? Is de Messias geen gewone sterveling?: (23) ´Christian apologists… try to prove, that contrary to common Jewish exspectation the violent death of the Messiah was divinely forordained.´ En noot 44 hierbij: ´I know of no real evidence prior to New Testament of belief among Jews in a suffering/dying Messiah.´ Het Jodendom kende wel het lijden en de dood van de Knecht des Heren, en Jezus zegt, dat van de Zoon des Mensen geschreven staat, dat hij veel moet lijden en veracht worden. De Zoon des Mensen is hier blijkbaar de Knecht des Heren. Jezus zegt dit tegen Simon ´Petrus´, die juist beleden heeft, dat Jezus de Messias is, hetgeen door Jezus´ optreden was
bewerkstelligd en hetgeen door Jezus wordt beaamd. Hierop volgt Jezus´ opname in een visioen op een berg, bij de afdaling waarvan Jezus die uitspraak doet (Mc 9:12 n.a.v. een discussie over ´ opstaan uit de doden´ [die aldus sterk overkomt als uit het leven gegrepen te zijn]). Jezus bevestigt hiermee en belichaamt in persoon de identiteit van de Zoon des Mensen (die blijkbaar identiek is met de Knecht) met zijn gepretendeerd messianaat. Dat Messias en Knecht in een en dezelfde persoon belichaamd kunnen zijn, waarom niet? Dat de Knecht behalve Israel ook Israel-bij-uitstek, dus een ´nader-Israel´ moet zijn, blijkt uit het onderscheid ´Verzamelaar- verzamelden´ in Jesaja 49 en dat het ook om één persoon moet gaan, blijkt uit de verhouding tussen schuldigen en onschuldige in Jes. 53:5; 53:8. Opvallend is de neutralisatie van de Knecht tot Mensenzoon, term als grootste gemene deler geschikt om multifunctioneel gebezigd te worden. De Knecht des Heren kan zo tegelijk benoemd worden tot Mens bij uitstek: niet slechts Israel, maar licht der natiën binnen en vanuit Israel, die niet alleen de stammen doet terugkeren naar Israel doet terugkeren… ´opdat Mijn heil reike tot het einde der aarde´, die blinden de ogen opent, gevangenen verlost. Er doemen duidelijk Messias-trekken op. Maar de expliciet Koning of Gezalfde genoemde is dit ter plekke inderdaad niet als slachtoffer. De Messias triomfeert, heerst. Dan zou je kunnen zeggen: Men had behoefte Jezus te laten triomferen, hem weer op te laten staan, hem te ontmoeten, maar hem ten hemel laten varen, om de illusie toch aan zichzelf te laten sterven. De verwachting aan het begin van Handelingen ´Heer, herstelt U in deze tijd (van de doop met de Heilige Geest) het koninkrijk voor Israel? ´ wordt dan uitgesteld: ´Het is niet aan u tijden of gelegenheden te weten die de Vader… heeft vastgesteld.´ Door deze openhouding sterft de verwachting juist niet. Voor de algemene Joodse verwachting kon Jezus de Messias niet zijn, omdat het verwachte niet doorging, voor de kerk wel, omdat tal van Messiastrekken werden waargenomen: blinden zien, doven horen, verlossende boodschap, het zich krachtig uitbreiden van een Rijk van gerechtigheid doen, vanuit Jeruzalem, vanuit Israel. Dit waren geen illusies. De Messias, gestalte of individu Hoe wordt het probleem opgelost, of de Messias, de Knecht, gestalte of individu is? Het messianisme is niet zozeer een ideaal als wel een Idee. Van Praag, oprichter van het Nederlands Humanistisch Verbond, wilde het niet hebben over ´humanistisch ideaal´, maar over ´humanistische Idee´. Deze leer is een vorm van Joods messianisme. De messiaanse Idee is in vergelijking met de alleen-maar-benadering gelegen in de term ´ideaal´ een vast punt. De heerschappij is reëel: Een voorzwevende gestalte, die echter wezenlijk is, die reëel dáár is.. Deze concreetheid, deze niet-vaagheid, heb ik altijd als Joods getuigenis vernomen. Uiteindelijk kan het niet anders zijn, dat zonder verankering in de volmaakte Mens-bij-uitstek, die de Messias is, een ideaal eeuwig ideaal zal blijven en een in hechtheid in waarheid, recht en zedelijkheid verbonden mensheid, indien deze verwezenlijkt zou kunnen worden, ook weer ontbindingsverschijnselen zal laten zien. We kunnen alleen in die hechtheid blijven doordat deze ook reëel gestalte heeft, Gestalte ís. Is de Messias een individu? Wel, dat bewaarheidt zich daarin of en hoeveel beschreven kenmerken in een gestalte gerealiseerd worden. Concrete details zijn dus van belang. Kan de Messias lijden en sterven? De Messias is de triomferende gestalte van de Koning die komt in zijn Rijk. Zegt men, dat de Messias Israel is, zegt men, dat de lijdende Knecht Israel is, dan zegt men nog niet, dat de Messias de lijdende Knecht is. Israel als Messiasgelijkend (want het gaat zo beschouwd om de ´gestalte´) kan tegelijkertijd Israel als Knechtgelijkend zijn, temeer daar de Knecht het ´licht der volkeren´ is. Analoog houdt dit wel in, dat iemand zowel Messias als lijdende Knecht kan zijn en waar het om een individu gaat een lijdende Messias, mits deze dan ook triomfeert (zoals ook de Knecht doet).n12 Op voorhand zijn er wat Jezus betreft twee mogelijkheden: Ofwel de leerlingen hebben aangevuld, of Jezus Christus
heeft echt getriomfeerd. Zegt men, dat de Messias niet een individu is, maar Israel Messiasgelijkend is, dan heerst de Messias in zijn Koninkrijk op een raadselachtige wijze, anders kon hij sterven en de nawerking is dan zijn Rijk. In het laatste geval is er geen raadsel aan Jezus´ sterven en triomferend nawerken, a fortiori niet als hij verheerlijkt is. Of: als gestorven, triomferend, a fortiori wanneer Jezus verheerlijkt is, regeert hij op mysterieuze wijze. De oplossing van het probleem is een van de twee: Of Knecht en Messias zijn slechts beelden, of er is aardse heerschappij op mysterieuze wijze. Nu zijn het niet louter-beelden, want de Messias verlost werkelijk en de Knecht lijdt werkelijk voor anderen, anders zouden deze gestalten hoogstens richtideeën met onzekere uitkomst zijn zonder enige belofte in te houden, en bijgevolg: ongeloofwaardig zijn, in feite: geen profetie zijn. Het gaat erom, of Jezus aan alle voorschetsing van de Messias beantwoordt, zowel wat betreft de aan de Joden bekende voorwaarden volgens de juiste zelfopvatting dat de Joodse Messias niet nationaal, maar universeel is, als aan de bijbelse kenmerken die voor de Christenen steeds overtuigend zijn geweest. Dit betreft dan de convergentie van de bijbelse voorgeschetste kenmerken als die van Jezus. Zo kan Jezus bewijzen, of de Messias inderdaad als individu, maar ook als beeld ter conformatie-aan moet worden opgevat. Defectief Messiasbeeld? Wat ontbrak in Joodse ogen aan het christelijk Messias-beeld? Een in niet alleen Joods ogen onwaarschijnlijke variant is een individualistisch hallelujah-beeld waarbij het goede voornemen verward wordt met het doen van Gods wil. Jezus is hier een ideaalfiguur, een ´superstar´, niet substantieel zich in de Kerk en maatschappelijk belichamend. De Messias is praktisch, de Messias is niet enkel hemels, maar om te beginnen evenzeer aards. Hij is geen wonderdoener zonder meer, maar heerser en bewerkstelliger der gerechtigheid. Zijn tijd is geen eind-tijd alleen, maar is toe-komende tijd. Zijn praktijk en wil is gerechtigheid doen en niet louter vroomheid, maar tastbaar onderling en tastbaar maatschappelijk en politiek. Hij ontzondigt de mensheid en dit betekent in wezen ook: scheiding maken tussen de onverbeterlijken en de geredden oftewel oordelen. De verwerkelijking van het Rijk van de Messias hebben wij te doen. Wij geven de Messias handen en voeten. Wij zijn aarde en aldus Hij met ons. Vele met name bekende en anonieme christenen (en niet-christenen) leefden zo, mét eigen feilen. Dit ook deden vele Joden en niet in de laatste plaats zij waren het, die op de totaliteit van de eis tot gerechtigheid wezen. Zij speelden een voortrekkersrol in de sociale en socialistische beweging en werden met name hierom door satan gehaat en naar christelijke lezing met Christus terdoodgebracht, gelijk Chagall en Penderecki betuigd hebben. Zeker voor een christen is dit geen verhaaltje a) Overal waar onschuldig geleden wordt is het lijden in Christus: dan zeker in het geaccumuleerde lijden, b) De nationaal-socialisten hadden het op Jezus als Jood begrepen. Zij probeerden Hem te ontjoodsen en er hebben door hen kruisschendingen plaatsgevonden, waarbij het de daders ging om Jezus magisch te doden. Zo ´n kruisschending door de Hitlerjugend vond o.a. plaats in mijn geboorteplaats en door de gepantserde SS-divisie van Hitlers geliefde Sepp Dietrich in Noord-Frankrijk. De opstanding Maar is het verhaal van Jezus´ verrijzenis dan wel een illusie, zodat het totaalresultaat was: een concrete gestalte aannemende illusie: noot 43: ´by eliminating the scandal of the cross´? Maar (de genoemde) Paulus elimineert dit toch helemaal niet? En de grond hiervoor blijkt al uit de avondmaalswoorden: ’Dit is mijn bloed dat vergoten wordt tot vergeving van zonden.’
Zo min als het geval is met de Knecht van Deuterojesaja: De Knecht des Heren (Jes. 53) bezwijkt én zal een lang leven hebben. Wel, als zodanige is de Messias alleen triomfator en heerser. Maar indien de Knecht tevens de Messias is, wat bij christenen (en minstens na het Nieuwe Testament gewoonlijk bij de Joden) het geval was?… Maar inderdaad, de schijnbare nederlaag zou nederlaag zijn (gebleven) als hij niet was omgezet in triomf. (23, 2de helft) ´On the one hand they assert, that Jesus repeatedly foretold his resurrection on the third day following his death, on the other they assert the total disarray of the apostles and disciples immediately after the crucifixion and their startled perplexity at hearing, that Jesus had risen from the grave.´ Is dit wel een tegenspraak? Er staat bij die voorspellingen, dat ze het ook niet begrepen. Op zijn best wilden zij er niet aan, zoals blijkt uit de reactie van Petrus de eerste keer. Geen wonder, want wat moet je nu denken bij zo´n verhaal, dat je na drie dagen zult opstaan? En sterven: dat mag niet gebeuren! Als het dan toch gebeurt, is men natuurlijk van de kaart. Wanneer dan inderdaad blijkt, dat Jezus opgestaan is, dan is men perplex. Een onbegrepen informatie hierover van tevoren is een slechte voorbereiding. Als je dit als ´elaboration´ ziet, sla je de grond onder je eigen voeten weg. In feite is, zoals ik al zei, van elaboratie, van in de binnencirkels aanwezige kiemen van wat de buitencirkels bevatten geen sprake. Er is geen uitwerking, maar inbreng van nieuwe gegevens. Alle weergaven zijn fragmenten, sommige rijker dan andere. Het Johannes-evangelie bevat het meest uitvoerige en gevarieerde relaas. Er is geen reden Johannes als super-elaboratie te zien, er zitten verschillende visuele elementen in die eigenlijk overbodig zijn, b.v. het doek dat het hoofd bedekt had lag opgerold rechts, de ene leerling liep harder dan de andere naar het graf. Versiering? Over de hele lijn van het vierde evangelie is dit niet de functie van dit soort mededelingen, maar ze zijn situatieweergevend, vgl de handel en wandel van Maria en Martha in het relaas van de opwekking van Lazarus. Slechts ´realistische Färbung´ (M. Dibelius)? Deze details staan niet in functie hiervan, daarvoor zijn ze te overbodig en niet schilderend, overbodig, genoeg, maar wel in dienst van een levendige herinnering, die überhaupt voor een deel tamelijk willekeurige zaken bevat, ter geloofwaardigmaking. Bultmann denkt dit laatste als ´make-beliefs´ in de slechte zin des woords, maar er zijn genoeg details die tonen, dat het in de goede zin des woord is, b.v. de mededeling, dat niet Jezus doopte, maar zijn leerlingen, de genezing van de zoon van de koninklijke soldaat (m.i. de juiste betekenis van ‘basilikos’) 4:46-54, dat te weinig spectaculair is (en dan ook nog met de geheel onnodige vermelding van Kana) om te vermelden (tweemaal, want ook synoptisch!) als het niet waar was, de afval in Galilea 6:60 annex 65, de twee plaatsen waar Johannes doopte, verder Jesus’ terugtrekking op Efrem enz... Wanneer je hier Vermes corrigeert, blijft de volgende valide redenering over: het verhaal wordt vanaf het relaas van de vrouwen en de twaalf, en ook via Paulus, steeds geloofwaardiger. Wat ´uitgewerkt´ wordt is niet het ene verhaal tot het andere, maar wat er te vertellen valt. Dit en niet dat andere verklaart de invoeging van nieuwe informatien13. Vermes. ´The historian´s eye will look for the hand of early apologists, which first imply, and subsequently try to prove, the violent death… was divinely ordered… he will apply the same treatment to the tales of resurrection, which transform disaster in triumph.´ De ´Gang der Handlung´ uit de nood verklaren wordt hier voorgesteld als de enige mogelijkheid om de opvatting gestand te kunnen doen dat de Messias eigenlijk niet kan sterven. Maar zo vanzelfsprekend is en was deze mening niet. Volgens andere Joodse opvatting (Klausner, Epstein) is de Messias juist wel een sterveling, ondanks Jes 9:6, waar hij ‘eeuwige Vader’ wordt genoemd. Hierin zouden ‘de oudste apologeten’ zich dan vastgebeten hebben. Maar is dit wel zo? Zo’n actieve rol hadden dezen helemaal niet, men viel juist van de ene verbazing in de andere. Moge het beschreven gebeuren dan uiteindelijk wel gezien zijn tegen de achtergrond van Jes 9:6 (Joh 12:34), de synoptici geven de gebeurtenissen weer
tegen de achtergrond van de Knecht, en wel in Jezus’ lijdensvoorzeggingen. De Knecht is zowel sterfelijk, als hebbende na zijn dood een lang leven (Jes 53, 9-12). Gezien de connotaties mag dan ook niet worden uitgesloten, dat de Knecht de Messias is. Je moet nooit te gauw zeggen, dat iets niet kan. Zo staat de theorie van de ´redenering uit de nood´ logisch nog op losse schroeven. Waar de Schriftteksten van Deuterojesaja een en ander niet uit sluiten, zou de identiteit van Knecht en Messias juist uit de ware toedracht rond Jezus moeten blijken. ´In Mark, the earliest of the Gospels, he will find merely a simple insinuation of a happy ending, and he will notice, that subsequently this implication becomes more and more fully elaborated by the later evangelists.´ ´A simple insinuation of a happy ending´? Als je het als literair werk leest ja, zoals ook Vondel´s ´Gijsbrecht van Aemstel´ eindigt met een ´happy ending´, de engel verwijst Gijsbrecht uit de gevallen stad. Maar een historicus mag niet met een conclusie beginnen. Marcus bezit zelfs literair gezien niet zomaar de een of andere ´happy ending´, want de vrouwen zien, dat het lichaam weg is. Wordt dit verhaal dan ´more and more elaborated´?. Stellen wij dit voor als een uitdijing van kringen in het water, waarbij Marcus schets zich in het centrum bevindt, dan zie we, dat naar buiten toe elke nieuwe ring alleen maar uitwerkingen bevat, gelijk die ringen uitwerkingen zijn. Maar het is anders: elke ring is niet zoiets gevolglijks, maar bevat iets wezenlijk nieuws en het Johannes-evangelie nog het sterkst. Ook de onderlinge (overigens niet onoplosbare) tegenstrijdigheden kun je moeilijk als majorering zien. Wij hebben die steeds uitvoeriger fragmenten, waarvan details niet op de kleinere of andere weergaven zijn terug te voeren. Ook is het toenemen van de uitvoerigheid als zodanig geen gevolg van uitdijing, van al-maaruitbreiding (en in dit geval mooier-making), want het was zowel ´Lukas´ als ´Mattheus´ te doen om een vollediger verslag te geven dan het voor hen kennelijk al te korte Marcusverslag en dit afzonderlijk op eigen wijze, waarbij zij - overigens niet vreemd – elkaar, ook buiten hun oer-Marcus-verwerking, tegenkwamen en ook overlapten. Het vierde evangelie is echter geenszins een majorering van (een van) deze beide, is ook niet uitvoeriger, maar heeft sterk het kenmerk van capita selecta en deze zijn weer (en sommige aller)uitvoerig(st), maar dit dient het eigen, speciale, doel van de evangelist. Dus: Men doet er niet keer op keer een schep bovenop. Maar t.o.v., of vergeleken met, Marcus (of proto-Marcus) doen de drie anderen, ieder op hun wijze, veeleer alledrie hetzelfde en dat is: een uitgebreid (voor twee van hen in twee betekenissen) verslag geven. Ik bedoel maar, dat er om te beginnen meer beschouwingsmogelijkheden zijn. Een goede historicus is behalve een scepticus een die weet hoe te tasten, en zijn theorie heeft bloot te staan aan wijziging met de hoeveelheid verwerkte informatie. In noot 45 blijkt Dodds (Britse?) scepsis, ondanks zijn goede aanzet: ´It ´s not a belief that grew within the church… the central belief about which the church itself grew… if the resurrection is the dénouement of the whole story and not it´s happy ending tacked on a tragedy.´ Welnu, wat opvalt is dus, dat Dodd niet probeert door te stoten, maar in zijn scepsis blijft hangen; dat Vermes Dodd ten eigen bate citeert, alsof Dodd zegt, dat er een ´happy ending´ is, terwijl hij dit in feite alleen maar openhoudt. Het spijt me te moeten zeggen, dat Vermes hier onwetenschappelijk te werk gaat. De getuigen van de opstanding (24) ´There is no suggestion in the New Testament that the risen Jesus was encountered by outsiders.´ Dit moge waar zijn voor wat zijn tastbare lijfelijke aanwezigheid betreft en als de zaak zich
hiertoe zou beperken, dan kan het feit dat degenen aan wie hij verscheen reeds gelovigen waren, hetgeen deze zelf dan van het argument voorzien ´niet aan het hele volk, maar aan de getuigen, die door God tevoren gekozen waren´, dit een verdacht argument maken: juist omdat zij gelovigen zijn ´zien zij ze eerder vliegen´. (Toch mag hiertegenover nog op de andere goede mogelijkheid worden gewezen, dat wonderen en verschijningen met name juist voorkomen bij wie ontvankelijk zijn: geen paarlen voor de zwijnen. Het terechte hiervan blijkt daar waar zowel ontvankelijken als onontvankelijken erbij tegenwoordig zijn. De laatsten maken dan geen gevolgtrekkingen, halen de schouders op, zeggen dat Beëlezebub erachter zit, enz.) Maar er is een uitzondering op en die wordt hier door Vermes verwaarloosd. Hij citeert namelijk I Kor 15:6. Maar hij houdt plotseling op. Of hij heeft niet doorgelezen, althans het nastaande niet erg belangrijk gevonden, of hij kan het vervolg niet mooi doen passen in zijn elaboratietheorie, omdat het aantal getuigen dunner wordt. Maar I Kor 15, 7 luidt: ´Daarna is hij verschenen aan Jacobus, toen aan alle apostelen. Het laatst verscheen hij aan mij als aan een misdracht.´ Saulus/Paulus, de vervolger van de gelovigen!, bepaald een ´outsider´. Nu gaat het niet aan te zeggen, dat het in het laatste geval slechts om een ´gezicht´ ging, want dit is niet dubieuzer dan die andere relazen, met name a) omdat Hand 9:7 staat: ´En de mannen, die met hem reisden stonden sprakeloos, daar zij wel de stem hoorden maar niemand zagen´ , b) omdat het zich niet beperkte tot b.v. Hand 9:6 (of 22:6-17, dat iets uitvoeriger is, wat uitwijst, dat Handelingen uit het hoofd is geschreven, met name in de onnauwkeurigheid wat betreft het geziene licht en de gehoorde stem), maar het visioen zo duidelijk was, dat 26:14 hetzelfde uitvoeriger weergeeft met: zag ik, o koning, midden op de dag onderweg een licht, schitterender dan de glans der zon, van de hemel mij en hen, die met mij reisden, omstralen; en toen wij allen ter aarde vielen, hoorde ik een stem tot mij spreken in de Hebreeuwse taal: ´Saul, Saul, waarom vervolgt gij mij? Het valt u zwaar tegen de prikkels achteruit te slaan… want hiertoe ben ik verschenen om u aan te wijzen als getuige en dienaar daarvan dat gij mij gezien hebt, en dat ik aan u verschijnen zal, u verkiezende etc.´ Dat dit verhaal authentiek is vindt stevige steun in Galaten 1:14, 15. c) Het bleef dan ook niet tot dit gezicht alleen beperkt., want 22: 18 meldt: ´Het overkwam mij, toen ik te Jeruzalem was teruggekeerd en in de tempel aanbad, dat ik in zinsverrukking geraakte en dat ik Hem zag, die tot mij zei: Haast u en vertrek spoedig uit Jeruzalem, want zij zullen van u geen getuigenis over mij aannemen. En ik zei: Heer, zij weten zelf, dat ik het was, die hen, die in U geloofden, liet gevangen zetten en in de synagogen geselen; en toen het bloed van uw getuige Stefanus vergoten werd, werkte ik daaraan met volle instemming mee en bewaarde de kleren van hen, die hem doodden. En hij zei tot mij: ´Ga heen, want ik zal u uitzenden, ver weg, naar de heidenen.´ Paulus leefde überhaupt in een mystieke relatie tot deze Christus. De parallellie hiervan met wat de ´insiders´ met de verrezen Jezus hadden meegemaakt, was van dien aard, dat de belangrijke apostelen zijn inwendig geopenbaard evangelie goedkeurden, daar er kennelijk algehele overeenstemming met het het hunne was. Het verschil met hun tastbare belevenissen met de opgestane met Paulus´ visionnaire, dat hijzelf in I Korinthen verwaarloost, is begrijpelijk gezien het feit dat de tastbaar mede op aarde opgestane afscheid had genomen, naar zijn Vader was teruggekeerd, zodat zulke ´gezichten´ eerder voor de hand liggen dan tastbare manifestaties. Maar de parallellie is dermate sterk, dat Paulus mag worden beschouwd als een ´outsider´ die ´insider´ werd. Maar er kan ook een andere reden zijn dan de gesuggereerde dat Vermes Paulus ´vergeten´ is of niet als andersgeaard geval voorstelt, en dat is, dat Paulus helemaal niet op hem overkomt als ´outsider´. Dat er in deze nog een andere manier van beschouwen en redeneren mogelijk is, blijkt ook hieruit: Vermes zegt: ´To tell the truth, not even the apostles and disciples seemed to have
recognized the person, who joined them on the road to Emmaus and who entered the room were they were hiding.´ Maar bij deze voorbeelden van niet-herkenning volgen iedere keer weer de momenten van wel-herkenning. Waarom, waarom nu over het eerste gesproken, maar over het eerste gezwegen? ´To tell the truth´ moet worden afgemaakt, want een halve waarheid is gauw een hele onwaarheid.. Want het verhaal pleit niet voor een ´meenden hem te zien´. Wat is het dan nu, dat men een hele tijd met een persoon opwandelt, hem in huis haalt en dat deze opeens in het niets verdwijnt? De Emmausgangers meenden tot dit moment, zeker, niet te zien. Ze denken niets. Derhalve is het enige wat hun verhaal de moeite waard maakt, dat de persoon waarvan sprake is ´brood brak en verdween´, en dit werpt zijn licht terug naar de wandeling. En een leerling herkent in Johannes hem aan wat er op zijn bevel aangaande de visvangst gebeurt, en ook in deze reeks gevallen verdwijnt de als Jezus herkende plotseling. In de bijgevoegde noot 49: ´”But their eyes were kept from recognizing him.”´ Er was iets incognito-achtigs in de verschijningen. Het is voor mij bevreemdend, dat Vermes wel de ene kant noemt en niet de andere. De Messias Bij Vermes is niet zoals bij Dodd (noot 45, en zie boven) scepsis, maar hij heeft zijn conclusie al getrokken, mede mogelijk gemaakt door de bij hem sterk aanwezige impressie dat de Messias niet lijdt. Maar wat dit betreft: ´de Schrift leert niet, dat´ (als dit zo zou zijn, want de Knecht heef t wel degelijk messiaanse eigenschappen) is niet hetzelfde als ´de Schrift leert, dat niet…´ (via zo´n redenering bewijst b.v. Calvijn, dat er geen vagevuur bestaat). Want als de Schrift iets niet leert, kan het nog zijn, dat ze nog verborgenheden bevat; niet expliciet leren laat nog de mogelijkheid open, dat de Schrift iets impliciet leert. Bovendien heb ik meermalen gemerkt, dat de Schrift dingen leert, die er wel degelijk in staan, maar die niet tot het algemene bewustzijn zijn doorgedrongen (het N.T. bv. de landbelofte). En de rabbijnse literatuur kent wel degelijk de lijdende Messias, gelijk J.J. Brierre-Narbonne heeft nagegaan n14 En in de Schrift is de Messias een mens, een sterveling, niet onsterfelijk en toch weer wel: a) Hij is mens, b) het Rijk der gerechtigheid is het doel. Het kan niet zo zijn, dat dit (eind)doel na de dood van de gezalfde Koning zichzelf voorbijschiet, doordat het het zonder Hem moet stellen: De Messias zal heersen in zijn rijk. Jes. 9:5 noemt Hem ´eeuwige Vader´.Het messiaanse doel is pas bereikt wanneer God alles in allen is, dus na de ´omzetting van een knop´. Dit doel als hemels zijnde kan alleen tot stand komen via de verrijzenis. Knecht en Messias Dit brengt ons met het oog op de identificatie van Jezus´ verrijzenis met het lange leven dat de Knecht na zijn dood zal hebben weer op de vraag naar de identiteit van Knecht des Heren en Messias. Over de Knecht des Heren staat in Jesaja (49:6): ´Het is te gering, dat gij tot een Knecht zou zijn om de stammen van Jacob weer op te richten en de bewaarden van Israel terug te brengen: Ik stel U tot een licht der volkeren, opdat Mijn heil reike tot het einde der aarde.´ Is de Knecht meer dan de Messias? Is de Knecht zelf de Messias? Richt de Messias Israel niet op, maar doet een ander dit soms? Jezus´ volgelingen verwachtten, dat hij als Messias Israel zou heroprichten (Hand 1). Is de Knecht dan meer dan de Messias?, gezien:´Het is (voor de Knecht) te gering om de stammen van Israel terug te voeren´, maar dit betekent, gezien Jes. 49:5, niet, dat de Knecht dit niet doet, maar dat de Knecht hierbovenuit veel méér doet. Maar dan is de Knecht wel Messias in de zin van Messiasverwachtingen die niet alleen die van Jezus´ leerlingen zijn. Het is op
voorhand niet uitgesloten, dat een ander dan de Messias Israel heropricht. Maar dit is niet het geloof van Jezus´ aanhangers, en Jezus antwoordt: ´Het is niet aan u tijden en gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft.´ Is dit een bewijs van een ´happy ending´ van in hun Messiasverwachting teleurgestelden? Maar Israel ís inmiddels heropgericht. De voorzegging komt dus uit. Ook Isidore Epstein wijst op de Joodse gelijkstelling van Knecht en Messias: ´De Messias wordt bij voorkeur opgevat als symbool van Israels taak als Knecht des Heren n 15.’ In de Messias doet, voordat de Messias de koninklijke heerschappij voert, God(s evenbeeld) n16 eerst als lijdende Knecht boete - want de waarheid is, dat wij allen zondigend Hem in feite gedood hebben -. In die dood ligt de overwinning, waardoor de Messias de koning kan zijn, die Hij steeds Is. De Knecht is Israel, dat geleden heeft en gedood is, maar dan met name iemand die Israel-bijuitstek is, want als zondaars hebben allen in de Knecht God gedood. De Knecht, individueel, is degene, die onschuldig leed. De eerste de beste onschuldige, zover die bestaat, is echter nog niet de Knecht. De oplossing hiervan is: Het moet waar zijn, dat één individu, Jezus, de, volstrekt onschuldige, Knecht is, heeft geleden, is gestorven en in preludium op de opstanding der doden opgestaan. Gods dood is de waarheid, die hier naar haar aard manifest moet worden: dit feit is aanklacht. Het is de boete die wij moesten doen: Hij wordt volbracht door God.ImmanuEl, de Knecht en alle onschuldig lijdenden delen hierin: met name Israel heeft geleden. Dat de Knecht lijdt is tevens zijn triomf. De Knecht vervult nl. als lijdend zijn koninklijke functie, teneinde te triomferen in heerlijkheid. De opstanding is niet verzonnen omdat er een ´Messias´ mislukt was, maar is echt, omdat de Messias triumfator is, reeds in zijn lijden en dood. Welke overwinning wil de koning nog meer dan dat hij de slang de kop verplettert. De Koning oefent een concreet koningschap uit in zijn heiligen en anderzijds in de beloofde en inmiddels gerealiseerde en naar stabiliteit strevende staat Israel, de ´basileia´ welke op weg is naar vervulling. Derhalve is de vraag: ´Heer, erstelt U dan het koningschap voor Israel´ (Handelingen 1) niet een ijdele vraag geweest, die slechts teleurgestelde nationalistische verwachtingen weergaf in plaats van Jezus´ geestelijke betekenis te zien. Wel behoort de vraag in een omgeving die de universele betekenis van Jezus onvoldoende besefte, ofschoon helemaal niet zeker is, dat de vragenstellers dit ook deden, want het is een legitieme vraag. Binnen die universele betekenis van ´koning der Joden´ behoort een tastbaar hersteld Israel. Daarom beloofde Jezus dit herstel. Het antwoord geeft niet de kerk vanaf Sjawoeoth weer, want het werd juist uitdrukkelijk hiervan onderscheiden, maar het gaat om een belofte die geldt tot zij in vervulling gaat. Er is dus nooit een goede reden geweest om haar b.v. allegorisch te interpreteren. En inmiddels is ze al in vervulling gegaan. Kon de Christus dan Koning zijn buiten Israel, waar de volken, maar niet de meeste Joden, in hem geloofden? Maar Christus kwam altijd tot besef van zijn gelovigen als dezelfde Jezus van Nazareth in zijn Joodse omgeving. Dat deze daarbij gereduceerd vernomen werd, doet daar feitelijk niets aan af. Van daaruit oefende Hij zijn heerschappij uit onder meer via duizenden preekstoelen. Niet vanuit de hemel, dan? Ook vanuit de hemel in diachrone eenheid met de aardse Jezus. Het sacrament van brood en wijn is dat van aardse leven, dood en opstanding en hemels leven, hoe wil een koning anders na zijn dood nog heerschappij uitoefenen dan op deze wijze? Bovendien is Hij nog steeds in zijn heiligen substantieel en tastbaar, zij het verborgen. De heerschappij van de Messias Uit het bovenstaande blijkt ook, dat het Nieuwe Testament nooit de verwachting van een op aarde regerende Messias opgegeven heeft. De lezers van het Nieuwe Testament lezen in
Jezus´ laatste woorden gewoonlijk slechts de afwijzing door Jezus van het spoedige herstel, omdat zijn rijk niet hier of daar, maar in de gelovigen is. Maar ´dit Rijk kwam in kracht´ juist met Pinksteren. De voorzegging van het herstel van Israel is hiervan expressis verbis onderscheiden, maar niet losgemaakt. De (on)zichtbare hand Maar, zou je zeggen, de heroprichting is niet het werk van de Messias, want die was er niet bij. Evenmin de Knecht des Heren, als deze van de Messias onderscheiden zou zijn, tenzij als Israel in de Shoa, maar toch niet de Knecht als onderscheiden van Israel-als-zodanig, nl. Israel-bij-uitstek, de Verzamelende tegenover de verzameld wordenden. Wel in zekere zin Israel als actief Israel verzamelend, het zionisme. Dezelfde Knecht is ook nog het licht der volkeren en die laatste beelden passen niet wel op de omgekomenen. Maar de Knecht wás er wel bij, de Messias, Jezus, met wie de Joden in de Shoa en ook de andere onschuldig lijdenden en gestorvenen geleden hebben, aldus stelt niet alleen de Christen Penderecki, maar ook de Jood Marc Chagall in zijn schilderij ´Exodus´ en valt te lezen in de merkwaardige annonce waarover ik in de andere delen van ‘De Messias’ over spreek. Het Koninkrijk Gods in eschatologisch perspectief Hoe stelde Jezus zijn koningschap voor? Mede in eschatologisch perspectief: als een eschatologische Messias op de wijze van Daniël. Daniëls ´een zoon des mensen´ komt op de wolken des hemels, zo Jezus´ mensenzoon: Hijzelf (Mc 14:62): Verder: Onder Jezus´ omstanders zijn er die de dood niet zullen smaken, eer ze de Zoon des Mensen hebben zien komen in zijn koningschap en -krijk (basileia, Mc. 9). Bedoeld is blijkens de uitkomst iets wat op aarde heeft plaatsgevonden. Wat duidelijk is, is dat de komst van de Christus gefaseerd is. Hoogtepunten van dit komen zijn zijn transfiguratie, zijn intocht in Jeruzalem, zijn dood als koning der Joden, zijn opstanding, het explosieve begin van de kerkuitbreiding vanaf Sjawoeot, zijn heerschappij in de kerk als Koning der eeuwen, zijn triomferende wederkomst, ook in een overeenstemming met Daniël, die de eeuwige koninklijke heerschappij van ´iemand gelijk een mensenzoon´ voor zijn geestesoog ziet. Hoe is de gelijkluidendheid van Jezus en het boek Daniël te verklaren? In feite beschrijft het boek Daniël hoe de mensheid eeuwig onder het messiaanse koningschap zal leven (Dan 7:14), hetgeen vers 18 wordt uitgelegd als: in Gods koningschap zal delen: de mens is onsterfelijk. Dit is Joodse vaste lering, hier in apocalyptische vorm. Voor Jezus speelt de Messias, de Mensenzoon, hijzelf, de centrale rol bij de voleinding van het messiaanse Rijk.Gods, dat zich reeds op aarde aan het vervullen was (ik parafraseer hier Epstein n17 hs. 14 ´de Messias´). In de Joodse orthodoxie heeft de Messias de hand in de verrijzenis der doden, die dan plaatsvindt. Hij is zelf een verrezene, zijn heerschappij eeuwig zijnde. Hij doet lijden en kwaad definitief weg. Wanneer anders dan op dit definitieve moment? De Messias regeerde op aarde en regeert dan nog. Uiteraard heeft Hij bij het ontzondigen de hand in de scheiding van goeden en bozen, en dat is: het oordeel. Dat hier volgens Epstein ´de dag des Heren, godsoordeel ter venietiging van het oude ten gunste van het nieuwe, aan voorafgaat, is niet verwonderlijk, omdat dit de dag is vanaf welke er universele gerechtigheid op aarde zal heersen. De vervulling van de messiaanse belofte is echter slechts vervulling in de volle zin als voltooiing, pas echte universaliteit.
Hoe regeert de Messias? Hoe regeert de Messias in zijn Koninkrijk? De Messias regeert in en vanuit een, ook door hem te herstellen, Israel. Hij is een aardse, maar ook een hemelse/kosmische gestalte (Daniëls ´een[s] mensen zoon´ is een messiaanse gestalte, en regeert in eeuwigheid (Jes. 9) dus na een kosmische verandering. Hij regeert een stralend Rijk van gerechtigheid. Dit Rijk heeft duurzaamheid, maar is tegelijk komend. Hij is in dit Rijk aanwezig. Wat zien we aan Jezus? Het Rijk Gods - waarin hij komt in zijn koninklijke waardigheid breekt zich baan sedert Johannes de Doper, een hersteld Israel naar zijn roeping, maar nog niet politiek: Jezus is een aardse gestalte. Hij ziet zichzelf echter ook als de Komende. Zijn aanhangers zijn geroepenen tot gerechtigheid en in de vervulling van die roeping slaagt men maar voor een deel en er zijn geroepenen die het laten afweten. Brengt Christus dan weinig? Integendeel. Hij heeft zeer diep in de wereldgeschiedenis ingegrepen, getuige b.v de enorme verbreiding van de gedachte van de gelijkheid. Ook de vrijheid is van christenhumanistische oorsprong en gaat op Christus terug, evenals de broederschap: ´Een is uw Meester en gij zijt allen broeders´, en wat daarvan gerealiseerd wordt. Anderzijds is er naast realisatie ook een voortdurend komen. Het lijkt, of Hij van het Rijk als gepland nog niet volledig bezit heeft genomen in dier voege, dat dit nog niet voltooid is. Voorzover wel voltooid, in zijn heiligen regeert Hij al. Zij doen gerechtigheid. De aanvallen op en aantastingen van zijn Rijk duren, maar winnen het niet. Wat zijn aanwezigheid betreft. Deze is niet zonder meer hemels te noemen (waardoor het Messiasbeeld door eenzijdigheid vervalst zou worden), maar even hard aards. Wat zijn aanwezigheid betreft: Deze is niet zomaar hemels te noemen, maar evenzo aards. Maria van Magdala mag Jezus niet aanraken, daar Hij nog niet naar de Vader is gegaan. Blijkbaar dus wel erna, zoals in het gavl van Thomas. Jezus wordt in de kerk beleefd als de aardse Galileeër Jezus van Nazareth. Zo wordt hij in kerken ook vaak aangeduid. Hij is in ons in de concrete hechtheid van hemels brood (en wijn) ´dat uit de hemel is neergedaald´, Hijzelf hier en nu. Hij is voor de gelovigen sensitief aanwezig: Hij is in ons midden, onderkend door in Hem en zodoende hierin te geloven. En het is niet zo alsof dit geloof Hem creërend is als louter memorie. Nee, Hij manifesteert zichzelf temidden van ons op mystieke wijze, gelijk sommige Joden zeggen, dat God ín hen is en ín Israel. Paulus getuigt, dat de Kerk het (mystieke) lichaam van Christus is, en dat het lijden ervan de voortzetting is van het lijden van Christus. Paulus getuigt ook, dat Israel Gods volk is en blijft (Rom 11:11) omwille van de belofte van God aan de vaderen en het lijdt Christus´ lijden dan zeker. Jezus manifesteert zich zichtbaar ook na de hemelvaart, want zogoed als Hij naar de Vader opstijgt, zo goed daalde Hij af. Hij is b.v. in visioenen verschenen, zoals aan Saulus/Paulus, b.v. in de Tempel. Waren de visioenen aan Mozes en de profeten hemels of aards? Dezelfde onderscheidenheid geldt ook hier. Christus zal regeren in een politiek hersteld Israel. Deze belofte is nu aan het uitkomen en reeds met getoonde presentiekaart. Hij is zijn belofte van Handelingen 1 nagekomen. Men ziet in de Kerk Jezus Christus al in zijn Koninkrijk treden, dat zich sedert Johannes de Doper baan breekt. Hij rijdt op een ezelsveulen conform Sacharja, sterft als koning, wordt enige tijd later verheerlijkt, gekroond in zijn opstanding. Zijn Rijk dijt sedert de zending van de Geest van God, die ook zijn Geest is, uit: het Rijk komt met kracht. Hij sticht dit Rijk zichtbaar, zichtbaar wordt zijn Geest erin gezonden, de Geest van zijn heerschappij. Zo ook treedt de Messias, Christus, in Israel. Hij trad in Israel in zijn Rijk, Hij bleef in zijn Rijk, Israel leed in Hem, Hij bleef verborgen in Israel: Hij is vrij om ook manifest in Israel te treden. Hij vermag te regeren, niet: zonder Israel te herstellen, maar: ook nog zonder dat Israel
politiek hersteld was. Het is te gering voor de Knecht des Heren, dat Hij Israel herstelt, bij het feit dat Hij het licht der volkeren is. Deze laatste functie kan Hij al vervullen vóór zijn volledige acceptatie door Israel. Immers, Hij zal Israel verzamelen, om er werkelijk zijn blijde inkomste te maken, zoals reeds afgebeeld door Marc Chagall. In de wijze van Zijn aanwezigstelling is God vrij. God is vrijmachtig kiezend. De dag des Heren Zie ook hoe het Jeruzalem-visioen in het eschatologisch verschiet ligt en er een dubbelvisioen in één spiegel is. De komst van Jezus in zijn Rijk, die sommigen nog voor hun dood zullen meemaken, is echter wel te onderscheiden van ´nog een korte tijd (en jullie zien mij weer)´, want wat is kort? Het begin van de Soemerische beschaving is nog altijd twee maal zo lang geleden als de tijd die ons van Jezus´ tijd scheidt en de homo sapiens sapiens bestaat al ruim tienduizend jaar. Inderdaad werd voor de verwachting de tijd steeds langer. Maar ook in een mensenleven wordt, naarmate men ouder wordt, een decade steeds korter. Maar alle gelovigen hebben toch geloof in een eindbestemming van de wereld. En als Jezus inderdaad de alpha en de omega blijkt te zijn, dan gaat Zijn komst met dit doel, het messiaanse doel, samenvallen. Verrijzenis, Parousia (25) Vermes: ´… if it seems reasonable to assume that the resurrection and parousia material is attributable to the doctrinal and apologetic needs of the early church.´ Dit is een eufemisme voor: men fantaseert uit de nood, althans vanuit de behoefte. Wat betreft de verrijzenis heb ik al iets gezegd, en wat betreft de parousia, het probleem betrof niet de parousia, maar de parousia-verwachting, die er was op grond van het ‘materiaal’. Nu verlegt Vermes de ´lacune´ naar een uit te scheiden inhoud van de evangeliën. Maar de retardatie treedt sowieso pas in na de opgeroepen verwachting. Bovendien is het m.i. geen goede zaak de historiciteit van de verrijzenis te loochenen op theoretische tégen empirische gronden. Er zijn er in die steeds wijdere cirkels genoeg te vinden. I.p.v. ´des te erger voor de werkelijkheid´ behoeft men niet eens de positieve theorie te herroepen, maar alleen te kijken of wat tegenstrijdig lijkt wel tegenstrijdig is. B.v. waarom kan een Messias niet lijden? Omdat de Tenach geen lijdende Messias kent? Knecht en Gezalfde Koning zijn gescheiden. Dat het zo kan uitkomen, dat ze dezelfde persoon betreffen wordt niet uitgesloten, integendeel, bij de Knecht vinden wij een brug in zijn duidelijk messiaanse trekken. Bovendien identificeert het Jodendom van na Christus beide gestalten wel. n18 En de Joodse orthodoxie geloofde en gelooft in de verrijzenis der doden. Is het hier een in feite loos bericht, omdat deze onmogelijk is? Maar waarom is ze onmogelijk? Of is ze onmogelijk, omdat er hier geen grond voor is? Maar deze sluit men vooreerst uit, omdat men feitelijk in zijn hoofd heeft, dat ze onmogelijk is. Dusdoende blijft er maar één mogelijkheid over, nl. die van een ´uitwerking´, omdat men er ´behoefte´ aan heeft. En wat de parousia betreft: Zou je moeten beweren, dat het Jeruzalem-visioen van Jezus niet echt is, maar opvulling, dan zou het een visioen ´post eventu´ met eschatologisch materiaal moeten zijn. Is het een echte voorspelling? Het Jeruzalemvisioen kan men als verwant aan het type der apocalypsen beschouwen, juist vanwege de komst van de mensenzoon. Maar de diverse waakzaamheidsparabels uit ´Q´n19 bij Marcus en Lukas melden hetzelfde in een niet bepaald marginaal genre. Dus er is geen sprake van opvulling. Wat is het waarheidsgehalte van zo´n apocalyps bij Daniël, deze en die van de Johannes van Patmos? In feite gaat het om uitbeeldingen van een besefte grondwaarheid: de plotselinge
kosmische breuk, het juist hier centraal staan van de mens-bij-uitstek, de Messias, dus: een>de mensenzoon. Het zij panoramiseringen van (soms oudere) profetiegegevens. En het Jeruzalems dubbelvisioen bevat panoramische voorschouw van het lot van de stadn20, in een weer groter panorama verwerkt. Die plotselinge breuk staat in het Jodendom vanouds bekend als de Dag des Heren (b.v. Maleachi, slot). (Aldus zou ook de Apocalyps van Johannes verklaard kúnnen worden , met dien verstande dat deze samenstemt met Jezus´ lering van de afval en de komst van de valse christussen.) Het samenstemmen met wat men al geloofde vóór enige ´eventus´, zegt al genoeg. Bovendien zijn dit soort overeenstemmingen steeds ook de reden geweest om apocalyptische of apocalyptisch aandoende boeken, zoals ook het boek Daniël, in de canon op te nemen. De vroege brief aan de Thessalonicenzen (II), door Vermes aangehaald, rept over dezelfde nog te vervullen voorwaarden voor de Parousia. ´… It must become clear a posteriori as it is a priori, that our understanding of the real Jesus must derive basically of the synoptical data relating to his actual ministry and teaching, that are unaffected by the accretions deriving from the creative imagination of nascent Christianity.´ Uiteraard, als deze aangroeisels er zijn, maar wat wil deze aanduiding van a posteriori en a priori eigenlijk zeggen? Van tevoren staat vast, dat we het verhaal te zuiveren hebben van subjectieve elementen. Dus wat van tevoren vaststaat staat inderdaad ook vast, wanneer deze subjectieve elementen inderdaad aanwezig blijken te zijn. Maar dit is een overbodige mededeling, omdat dat vaststaan niet geschiedt door het feit dat er volgens V. inderdaad subjectieve elementen zijn. Logisch is deze redenering niet. Vermes bedóelt natuurlijk: Mochten we subjectieve elementen aantreffen, dan moeten we die uitzuiveren. Wij treffen subjectieve elementen aan, dus moeten wij die uitzuiveren. Nodeloos ingewikkeld gezegd! Het ´a posteriori´ is alleen niet sterker dan het ´a priori´ (wat V. niet zegt, maar aldus) omdat het hem alleen maar voorkomt, dat de gemeente de verrijzenis en de parousie verzonnen heeft, al drukt hij zulk een (zelf)misleiding eufemistisch uit. Maar in feite wordt de verrijzenis, zoals ik toonde, door V. aldus beschouwd op theoretische, niet op tastbare gronden, want zelfs de elaboratietheorie is eerder een theorie dan iets gevondens, want de kiemen in de binnencirkel zijn nooit gevonden, wij vinden de bewijzen in wat de buitencirkels zouden zijn, maar V. die er slechts uitbreidingen in ziet, ziet aldus alleen nog maar wat voorwerp is van (zijn eigen) theorie. Ofwel, zijn beschouwingswijze verhindert hem om goed te kijken. Wat betreft de parousia: Behalve mijn bezwaren tegen het ´invullen van parousia-materiaal´ vermoed ik, dat de parousia-verwachting wel met de hoofdstroom van de Joodse traditie rond de Messias strookt. Immers, de verwachting betreft een aardse en geen hemelse Messias. Dat Jezus met zijn woorden vanuit Israel ons regeert, en substantieel in ons (ook als lijdend) aanwezig is, dat zijn hemelvaart de hemel niet van de aarde scheidt, maar juist verbindt (getuige ook zijn woorden aan Maria van Magdala Jo 20:17), dat Christus zal regeren temidden van lichamelijk verrezenen, Dus: de verwachting van de parousia is niet vanwege het tekortschieten van een uit te scheiden inhoud van de evangeliën, waardoor men naar apocalyptisch materiaal grijpt, maar moet alles te maken hebben met de eigen Messiaspretentie van Jezus zelf. Paulus en de synoptici Vermes snijdt bekend in het Jodendom allang voor Jezus, algemeen opgevat als het geval zijnde op een nieuwe aarde, weerspreekt het beeld van de hemelse (tegenover aardse) Messias van de apocalyptiek. Om deze zelfde reden werd het boek Daniël door de Joden in de canon opgenomen. Ook al heeft dit boek iets sterk apocalyptisch, de symbolische gestalte van ´een
mensenzoon´, d.i. mens-bij-uitstek, dus De Mens, is een verhemelde aardbewoner, waarbij de hemel niet in tegenstelling staat tot de aarde.n21 En: Christenen en Joden geloven in de vervulling van de messiaanse belofte: de eeuwige heerschappij. vervolgens het probleem der historiciteit aan. ´In the Pauline writings the ordaining details of Jesus´s life and teaching receive negligible attention.´ : Paulus betuigt, dat hij zijn evangelie niet van de andere apostelen had, maar door inwendige openbaring Maar dit werd goedgekeurd door de andere apostelen (Galaten) en dit is veelzeggend over de kwaliteit ervan. Hij predikte Jezus hiervóór al meer dan zeventien jarenn22 ´Indeed, it is sometimes held, that since all the New Testament writers without exception stand on a theological platform, so that the dogmatic approach diminutes the Jesus story at every level of its transmission, it is unscholarly to disregard it and to attempt to reach behind the screem of primitive christian myth.´ Dit nu is tamelijk parallel aan de manier waarop Kant het noumenale van de fenomenale wereld wilde scheiden en komt uit dezelfde instelling voort.n23 Een ding dat hier van belang is, is, dat bij Hume en Kant zich wreekt het ontbreken van de benadering dat men bij het aftasten een ding als ding in zijn extensie kan duiden, concluderend dat het werkelijk daar is. Wat het Nieuwe Testament betreft komt, parallel, dit tastbare neer op concretie, die past bij de ´Gang der Handlung´. Het aldus plausibel gemaakte geeft de lezer weer steun aan analoge gevallen, die minder scherp beschreven zijn. Veel Nieuwe-Testamentbeschouwing van de laatste ruim anderhalve eeuw draagt, zo niet het kenmerk van een bloedeloos, niet doordringend scepticisme van met name Britse makelij, de typisch Duitse hebbelijkheid die we terecht als ´idealistisch´ mogen wraken, gelijk Goethe reeds deed in een gesprek met Eckermann: ´Die Deutschen sind überigens wunderliche Leute. Immer fragen sie welche Idee ich in meinen Faust zu verkörpern gesucht.´n24 Dit gaat gewoonlijk over in een typisch Duitse interpretatiewoede. Vermes spreekt van een ´… Synoptic portrait of Jesus as a person and the synoptic character of the teaching… so manifestly and radically at variance with the figure and message found in the theological canvas of Paul.´ Volgens de synoptici is Jezus de bevolmachtigde Mensenzoon, in een wezenlijke zin vermogend wat God vermag, geglorificeerd ook in anticipatie, de Zoon van God. Hij heeft te lijden voor velen. De mening dat dit ingelegd zou zijn vereist wel het doorknippen van de samenhang die deze dingen met de inhoud hebben. Een manifest verschil is ook niet ´the redemptive function´ bij Paulus. Vermes is het blijkbaar eens met de theologen die wel vinden, dat er dogmatisch ingelegd is. Hij zegt, dat die redemptieve functie een verschil uitmaakt met het ´synoptisch portret´ en het synoptisch karakter van zijn leer… Omdat zijn leven steeds exemplarisch is weergegeven en wel zo dat er een leer en een praxis van wonderdoener naar voren komt, van een rabbi, waarover in fragmenten wordt verteld, passen Jezus´ transfiguratie, Jezus´ instellingswoorden van het avondmaaln25 en opstanding in de synoptische feitenreeks. Is nu de interpretatie van zijn dood als dienovereenkomstig anderssoortig? Het willen aanbrengen van zo´n scheiding is niet anders dan moedwillig. Men wil hem slechts zien als een sterke kracht Gods, een voorbeeldige profeet, gezagvol verkondiger van Gods wil. Zelfs zou hij trekken van de Messias kunnen hebben, maar deze is dan niet tegelijk redemptief, ofschoon hij wel zélf, zich bevolmachtigd betonend in de tekenen die hij doet, zonden vergeeft? ´So radically at variance´ is schijn, een goed gevoel voor variatie zegt, dat er geen sprong gemaakt wordt, maar dat er slechts betekenissen duidelijk worden. En het ´dogmatisch´ evangelie dat Paulus verkondigde wérd toch door de andere apostelen goedgekeurd? En juist de theoloog-schrijver van het vierde Evangelie is in zijn weergave van Jezus niet de geringste, ook in zijn weergave van Jezus´ zich bevolmachtigd en
gezondene weten. (26) Vermes zegt, dat door de migratie van het christendom naar het buitenland zoveel ondersteboven is gegooid…. (dat) de heidenkerk als historische bron voor het verstaan van Jezus niet meer betrouwbaar is… ´In many respects the Hebrew Bible, the Apocrypha, the Pseudepigrapha, the Qumran-writings, are better equipped to ilumine the original significance of words and deeds recorded in the gospels.´ Het staat voor Vermes buiten twijfel, dat er geen informatiestroom naar het buitenland kan gaan zonder expressis verbis onbetrouwbaar te worden. Dit is geen houdbare stelling, al zullen er ongetwijfeld communicatieproblemen zijn en gebreken in het verstaan.en de kennis van de achtergrond van termen en uitdrukkingen. Er is alleen een een toegenomen onbetrouwbaarheidsgraad, maar dus is er ook een betrouwbaarheidsgraad. En wat hebben apocriefen, pseudepigrafen voor betekenis voor het begrijpen van een historische figuur? Vermes refereert hier aan Paulus´ verlossingsgeloof, maar hoe zeer de verwante theologie Joods Messiasverstaan is bleek mij pas bij mijn onderzoek m.b.t. Klausners ´Der jüdische und der christliche Messias´. Paulus identificeert de Messias en de Knecht des Heren van Deuterojesaja en gelooft in zijn goddelijkheid. Maar Jezus hééft het zelfbeeld van de Bevolmachtigde gehad, wat geëxplicteerd wil zeggen: zijn goddelijkheid. Voor de relevante categorieën hoef je helemaal niet bij het hellenisme aan te kloppen, gelijko Vermes en anderen doen. I.v.m. Klausner vroeg ik wat het verschil is tussen ´De Messias is het vat der godheid´ (Klausner) en ´in Hem woonde de volheid der godheid lichamelijk´ van de brief aan de Kolossenzenn26. Waar is, dat de niet meer Joodse kerk allerlei betekenissen niet meer geheel verstond en dat de latere dogma´s formuleringen zijn die ´an sich´ meer aandacht trokken dan hun generering, b.v. leidend tot een enigszinsa abstracte weergave van het triniteitsmysterie, die bv. de menselijkheid van Christus tekort deden., een ontwikkeling die vermoedelijk al vroeg aanleiding gaf tot de contrasterende leer der Ebionieten. Aan de andere kan men zich afvragen of de oorspronkelijke belijdenis van de laatsten reeds verkort is geweest, of wat nog waarschijnlijker lijkt de momenten van de belijdenis over de gehele kerk niet waren uitgekristalliseerd wat in antagonisme tot verkorting leidde. Voor hen was de Messias de mens Jezus, en niet de kosmische Christus. Maar dan hoeft er nog niet van een vervalsende vergrieksing bij Paulus en de vierde evangelist te worden gesproken. Eerder werd er in de hellenistische receptie en reflectie ontexistentialiseerd en veressentialiseerd. Dit blijkt in ieder geval ruim tweeëneenhalve eeuw later: Weliswaar theologiseert Athanasios zeer levendig, maar eerder vanuit God dan vanuit Jezus´ mensheid teruggaande in God, zijn zelfbewustzijn, optreden en functie onderzoekend, buiten Jezus-concreet om, d.w.z. eerst vanuit de conclusie over Jesus van de vierde evangelist en Paulus’ eigen speciale kennis over hem – anders had hij Johannes’ werk overgedaan - : eerder pneumatisch dan historisch. Athansasios bevond zich überhaupt op dogmatisch vlak: hij verwerkte de schriftuurlijke leer tot kerkelijk dogma.Deze tegenstelling is echter allesbehalve absoluut. Vermes over Jezus van Nazaret Jezus als exorcist, genezer en vergever Althans een aantal dingen erkent Vermes als historisch: -(27) ´That Jesus was a renowned exorcist is well attested in the synoptic Gospels. This function of his ministry goes unmentioned in the rest of the New Testament.´ De rest van het Nieuwe Testament gaat over de betekenis van Jezus en over de handelingen van de apostelen… waar al die functies nog wel degelijk in kracht te zien zijn als een erfenis Voor de praxis en concrete voorbeelden aangaande wat voor iemand Jezus is dienen nu juist de synoptici. Ook Johannes beschrijft wat Jezus doet in het licht van wie Jezus is. Hier
fworden echter slechts bepaalde voor des schrijvers bedoeling interessante toedrachten beschreven, capita selecta. De synoptici geven daarentegen een algemeen overzicht, zodat er nog een paar functies meer te zien zijn. -(28) ´And he mended the bodies of men and women sure that illness is the result of sin by loosening Satan´s grip in them with a declaration of forgiveness.´ Wel, Jezus spreekt bij zo´n genezing wel eens van een gebonden zijn door Satan en alle christendom legt een verband tussen zonde en lijden, maar Jo 9:3 luidt m.b.t. een blinde: ´Noch hij noch zijn ouders hebben gezondigd, maar de werken Gods moeten in hem worden geopenbaard.´ 9, 34 luidt: ´In zonden ben je geboren van boven tot onder en je leest ons de les? En ze wierpen hem buiten.´ Deze opvatting wordt duidelijk door het verhaal bestreden. Het zou te stug zijn te veronderstellen, dat de auteur van het vierde evangelien27 het extra van het blindgeboren zijn boven blind zijn verzonnen zou hebben.om een eigen stelling te ‘bewijzen’. Heeft Johannes het niet op een echte blindgeborenen gebouwd? De elementen: het blindgeboren zijn, het zich verbazen, het niet willen geloven, dat de man blind was geweest, de ontbieding van de ouders, de opvatting van samenhang van blind geboren zijn net eigen zonde doen allemaal zeer echt aan. Ook ´vraag het hem zelf, hij is volwassen´ (Jo 9:21). Waarom zou de schrijver die samenhang willen wraken, als dit niet ook de leer van Jezus was? Of was de auteur verlicht tegenover dat volksbijgeloof? Maar wie was nu het sterkste godsdienstige genie en wie was wiens leerling: Jezus of de evangelist? Was het geloof in die samenhang gemeengoed, dan is het een merkwaardige gedachte aan te nemen, dat het juist de evangelist zou zijn, die daarmee gebroken had. Conclusie: Jezus vond helemaal niet, dat een ongelukkige zijn gebrek aan eigen zonden of die van zijn ouders te danken had. Jezus´ gezag en schriftgezag (31) : Jezus trad op met autoriteit. Voor hem was daarmee de Schrift geen papieren paus. Hij kende haar en was haar exegeet. Enkele voorbeelden: Tegenover de Sadduceeën a) baseerde Hij het geloof in de verrijzenis der doden op grond van de tekst: ´Ik ben de God van Abraham, Isaac en Jacob´ door eruit te concluderen: Hij is een God van levenden, niet van doden´. Dit na de uitspraak: b) ´Gij dwaalt.´ c) In de opstanding wordt niet getrouwd, maar is men als de engelen. In deze drie uitspraken klinkt ´exousia´, gezag. De stof is van leerstellige aard. Zou dit de neerslag zijn van een debat van de Palestijnse gemeente (kerk) met de Sadduceeën? Terwijl de kerk zich toch beter op Jezus´ verrijzenis zelf kon beroepen en beriep. We zien in Handelingen zelfs een plaats waar Farizeeën en Sadduceeën over deze vraag met elkaar aan het twisten slaan. Gek is dan ook, dat Schriftkennis met name een rol gaat spelen bij debatten met Sadduceeën (over de opstanding der doden) én Farizeeën (over toepassing der Wet) Maar dit is juist iets vanzelfsprekends, en het ligt voor de hand, dat Jezus zelf zich hierbij van hen onderscheidde. c) En wat de echtscheiding betreft trad Jezus in bestaande kwesties. Vermes´ redenering klinkt zó: Jezus deed niet zo en zo, behalve wanneer hij dat en dat deed. Daarom moet dit laatste worden toegeschreven aan… De nuchtere waarnemer ziet, dat Jezus èn dit en dit deed én dat en dat en dat alles met eigen grote autoriteit. Waarom veronderstelt men, dat deze debatten pas plaatsvonden na Jezus´ dood? Men redeneert: omdat Jezus zelf dit niet deed, behalve in gevallen waarin dit vermeld staat, maar dit moet worden toegeschreven aan lateren, omdat het een ´behalve´ is. Maar het is niet eens uitzonderlijk. Wat moest Jezus bij Lukas in de synagoge van de stad waar hij getogen was met een Schriftrol? Een overbodigheid met de consequentie, dat Jezus
blijkbaar zo geniaal was, dat hij het zonder Schrift kon stellen? Alles wijst erop, dat hij ermee schermde tegen geletterden. Wie gelooft er nu in dat acrobatisch transcendentalisme, ik bedoel scheiding van wereld der verschijnselen van het ´Ding an sich´, dat wij maar al te goed als Duits ‘idealisme’ kunnen herkennen? Concepties van het Koninkrijk Gods en van de Messias Jezus predikt als bekend het evangelie van het Koninkrijk Gods en van de vergeving der zonden. Vermes geeft vier Joodse concepties van het Koninkrijk Gods: 1) De Messias-koning, 2) Messias-bevrijder, 3) Overwinning van Gods hemelse legerscharen over de duivels door Gods toedoen. De Messias bevindt zich hier in de schaduw, 4) Uit Deutero- en Trito-Jesaja stamt: Een gezuiverd Israel trekt de heidenen tot God, een juk dat Israel op zich neemt en dat de volkeren op zich nemen. (35) De ook door Vermes gehuldigde algemene mening is, dat Jezus met de, in zijn tijd brandende, tweede variant in politieke zin niets van doen had, wordt weerlegd in zijn laatste woorden, welke neerkomen op een uitstel van de nationale zelfstandigheid van Israel. Voor de rest klopt het: zijn koninkrijk was niet van deze wereld vanwege 4, waarin het overgaat. Evenwel mis ik de Knecht, die de stammen van Israel terugvoert (wel bij Klausner, ook bij Epstein). Vermes zegt (35), dat het koninklijke in Matt. 25, 31-46, de Mensenzoon als rechter bij het Laatste Oordeel (als wegnemer, behalve wat betreft de goddelozen, van zonden), een late secundaire vorm is: de Zoon in de heerlijkheid van de Vader met Zijn engelen, typisch mattheaans, of in zijn eigen heerlijkheid (Mt 19:28). Wel, bij Marcus en Lukas is in het grote eindvisioen sprake van de Zoon des Mensen met zijn grote macht en heerlijkheid: de Mensenzoon met de goddelijke volmacht, iets dat je niet uit de evangeliën kunt wegselecteren, ook niet bij Johannes, zonder het gehéél te verwoesten. Volmacht is ook in de synoptici te zien, en Jezus’ heerlijkheid is hier meerdere malen te aanschouwen: een absolute bevoegdheid tot vergeven en oordelen (Jo 5:25) strekt zich zelfs over het graf uit. Jezus´ messiaanse pretentie is een bevolmachtigingspretentie. Jezus heeft, wanneer hij spreekt over de op de wolken komende Mensenzoon zichzelf bedoeld (Mc 14:62). Het past in één lijn. Maar bevolmachtigde zijn in Gods Koninkrijk valt toch samen met de koninklijke heerschappij uit de koninklijke traditie die Jezus uiteraard óók kende en als op hem van toepassing moet hebben opgeëist? En meer: Van de Messias is ook bekend, dat zijn Koninkrijk in eeuwigheid is, b.v. Jesaja 9. Ook in het boek Daniël is sprake van de kroning van ´een mensenzoon´ tot eeuwige heerschappij. Dit kan ook niet anders dan de leer zijn, als wij, eveneens schriftuurlijk, een nieuwe hemel en een nieuwe aarde verdisconteren waarin Gods Koninkrijk wordt voortgezet in zijn definitieve bestemming. Als deze koninklijke Messiasgestalte nog niet meer dan een symbool is, dan is Jezus als pretenderend en waarmakend de ´mensenzoon´ te zijn de invulling van deze ´open plek´. Doet dan de Messias die minstens zo eeuwig leeft als wie dan ook, soms troonsafstand binnen zijn eeuwig Koninkrijk? Ook al zal Hij God als de eigenlijke Koning erkennen (I Kor 15:28). De secundaire vorm heeft haar wortels in de primaire vorm. Jo 12, 23vv betuigt, dat deze redenering geen abstracte redenering achteraf van mij is. Toentertijd nam men reeds aan, dat de Messias in eeuwigheid blijft (Jo 12:34). Daniël heeft een symbolische Messias. Jezus, die zijn pretentie waarmaakt, voltrekt in bovengenoemde apocapyptisch aandoende profetie het ´facit´, geeft de hele verwachting van de toekomstige Messiasgestalte reeds concreet aanzijn. Het woord ´secundair´ maakt de indruk van ´apocrief´, er is echter, zowel hier als in Daniel, een apocalyptische verbeelding van de gestalte van de Messias die men verwacht. Ook het boek Daniël was op dit punt de verwerking tot apocalyps van een oudere verwachting van de
messiaanse Koning in eeuwigheid (Jes. 9:5). . Bij Jezus spelen gangbare Messiasverwachtingen ineen, zonder dat er sprake is van hypertrofiëring van de pretentie. We vinden in de tekst divergenties, maar ze komen allemaal op hetzelfde neer. Is er (noot 40) weinig traditioneel messiaans aan Jezus? Wat wel? Zondeloosheid: ´Wie zal mij van zonde overtuigen?´ (Joh 8:46), Godskennis (Mt 11:27; Lk 10:22) ´maakt velen (: “door zijn kennis”) rechtvaardig´, ´vergiet zijn bloed voor velen´ (de Knecht), hij ontzondigt (zie mijn commentaren op Klausner), hij zal Israel heroprichten (Hand 1:6/7), hij verlicht de volkeren tot het uiteinde der aarde; blinden zien, doven horen. Het hangt er ook van af hoe men de Knecht des Heren wil zien als messiaanse gestalte en als variant van de Messias. De rabbijnse literatuur kent in iede geval de gestalte van de lijdende Messias. Isidore Epstein zegt, dat Israel als Knecht Israel als Messias is. Heeft iemand met de Knechtpretentie dan niet de Messiaspretentie? `Jesus´ representation of it includes little that is specifically royal.´ Hij rijdt dan ook op een ezel Jeruzalem binnen om aan Sacharja 9:9 te voldoen. Zijn triomf legt hij in de verrijzenis. Dus daarnaar en in anticipatie in die merkwaardige stralende ´inlijsting´ in een visioen, dat bekend staat als de transfiguratie, wordt de vraag of hij koninklijk is verplaatst. Maar zijn intocht in Jeruzalem spreekt achteraf gezien boekdelen. Het eschatologisch perspectief 37. Jezus´ ethische leer, bedoeld voor de tussentijd tussen zijn eerste en tweede komst, getuigt volgens Rudolf Otto van de irrationele instelling van de apocalyptische geest. Iets wordt hier irrationeel genoemd, omdat het volgens rationalistische categorieën, hier: common-sense categorieën, niet te begrijpen is. Het gaat nl. om een positief te waarderen profetisch perspectief. Dit is een zich ontrollend verschiet, het ziet soms onder aanwendbare apocalyptische beelden wat in de tijd te gebeuren staat. Hieruit zijn voor de werkelijke tijd dingen af te lezen, te scherper naarmate zich een en ander realiseert. Dus door ervaring hiervan is te zien wat het wás wat er zich in een beeld bevond, af te lezen op grond van de overeenkomst ermee. En in wat voor precieze toedracht iets nog te gebeuren staat weten wij niet. De tijd zal het leren. In een dergelijk perspectief zijn twee zich repeterende zaken (in de zin van ´l´histoire se répète´) ineengeschoven. (Mc 8:38 op 9): Mc 8: 38: ´De Zoon des Mensen zal zich ook over hen schamen, wanneer hij komt in de heerlijkheid van zijn Vader en met de heilige engelen.´. Mc 9: ´Er zijn sommigen van degenen, die hier staan, die de dood niet zullen smaken, voordat zij zien, dat het Koninkrijk Gods gekomen is met kracht´; 26 En dan zullen zij de Zoon des mensen zien komen op de wolken, met grote macht en heerlijkheid. Het gaat in 9 om een reële voorproef van 8 (ook als 9 en 8 door de overleveraar kunstmatig bij elkaar gezet zijn): het treden van de Messias in het Koninkrijk Gods, waarin hij Koning is. (37) ´If he was convinced, as he undoubtedly was, of the imminence of the coming kingdom, he would not have exhorted his followers to settle down and wait for the day of the Lord.´ Jezus zegt eind Lukas en begin Handelingen inderdaad tegen zijn leerlingen, dat ze moeten afwachten totdat men met de Heilige Geest gedoopt zal worden op de dag van de uitstorting van de Heilige Geest, volgens Joël, de ´dag des Heren.´. Vermes denkt zich de dag des Heren en het Koninkrijk Gods als duidelijk verschillend. Wanneer Jezus zegt: ´waakt´, dan bedoelt hij niet ´wacht af´, maar ´waken´ is juist ´naar het Koninkrijk leven´ in twee betekenissen van ´naar´ in één, ´naartoe´ door ´volgens´ te leven. Ook maant Jezus al aan tot activiteiten voor na wat naderhand wordt herkend als dag des Heren (Hand 2:17). De dag des Heren is een totale omzetting. Aan de ene kant is hier sprake van een dramatisch kosmisch gebeuren, welk beeld raakpunten heeft met ´de dag des oordeels´ als inleiding van
een bovennatuurlijke wereld, aan de andere kant van overeenkomst met het messiaanse tijdperk, het Koninkrijk Gods, een aards Rijk, dat op een eeuwig en bovennatuurlijk Rijk uitloopt, vgl. Mt 25:34. De tegenstelling die Vermes ziet is niet absoluut en het afwachten is relatief en de aanzet tot activiteit is enerzijds een bijzondere apostolische met uitstel tot na de uitstorting van de Geest, anderzijds een algemene aanmaning tot wandelen in gerechtigheid die überhaupt geldt, daar de dag des oordeels komende is en het erop aankomt. Maar dit laatste betekent kennelijk nooit, dat er in de tussentijd niet méér in het program kan zitten, waardoor feitelijk wordt aangegeven, dat voor zolang de dag des oordeels (Mc 14:31) is uitgesteld. Vermes weet hier niet met het Nieuwe Testament mee te denken, evenmin als menig mededebatteur over het onderwerp ´eschatologie´, die hij noemt. De dag van de uitstorting van de Heilige Geest is uiteraard gelijk aan de dag des Heren slechts bij wijze van analogie. Het toekomstbeeld is meervoudig toepasselijk. Ook na Pinksteren geldt nog immer ´waakt´ en wel met het oog op de dag des Heren, die, christelijk gesproken, dan met de dag des oordeels samenvalt, in overeenstemming met het program van het, messiaans, Koninkrijk Gods, dat een rijk is van gerechtigheid, en van vergeving der zonden, en uiteindelijk, van verwijdering van alle zonde uit degenen die eraan deelhebben. Het eschatologisch perspectief is er een van samenval van de verschillende beelden. De dag des Heren is zo tweemaal de dag dat de gerechtigheid Gods dóórbreekt en doorbréékt, de tweede keer samenvallend met de dag des oordeels. Overigens heeft ook de Pinksterdag iets van de criteriële Dag des Oordeels, waarbij sommigen opgenomen en anderen achtergelaten worden. De dagen van de Messias zijn die vanaf Jezus´ geboorteaankondiging, zijn optreden en werving, van het geloof in zijn evangelie van het Koninkrijk Gods en de vergeving der zonden en de definitieve van zijn tweede komst, waarbij hij oordeelt en de zijnen definitief ontzondigt. Dat dit moet samenvallen met de dag des Heren is de consequentie van het feit, dat deze een Rijk van universele gerechtigheid inluidt, maar nu dan ook helemaal. De realisatie van Gods Koninkrijk (39) ´It is in the surrender of the self to God´s will, that his sovereignty is realised on earth.´ : Dit omvat geloof in Zijn hier en nu, Zijn actueel bezig zijn, Hem volgen, en de hoop op de belofte van een eeuwig Koninkrijk, geheel in messiaanse traditie (zie Klausner). Dan ontbreekt er nog ´het komen in kracht sedert Johannes de Doper´ en het ´zullen komen in kracht dat men zal zien´. Immers, in God is ´de Kracht en het Koninkrijk en de Heerlijkheid in Eeuwigheid´. Zichzelf bekeren staat in dit kader. Maar wat betreft het ´te doen hebben´ heeft Vermes gelijk. Jezus´ koningschap (2de alinea): ´… surprisingly little use of royal imagery in Jesus´s language. In particular, he nowhere alludes to, or addresses God as a King.´ Wel in Mattheus 5, 35 waarin hij refereert aan psalm 48, 3: Hij noemt Jeruzalem de stad van de grote Koning. Van zichzelf benadrukt hij geen majesteitelijkheid anders dan door op een ezelsveulen Jeruzalem binnen te rijden én door op een berg in heerlijkheid te verschijnen en dit overtreft alle aardse koninklijk vertoon. De keren dat hij zichzelf als de Christus aanduidt, is uiteraard het koningschap van de Messias bedoeld. Daarom Lk. 23, 2: ´Hij zegt van zichzelf, dat hij Christus, de Koning, is.´ In het net genoemde Mt. 5, 35 is duidelijk de connotatie voelbaar, dat Jeruzalem als stad van God de grote Koning, stad van de Koning Messias is door wie Gods heerschappij gestalte krijgt. Paulus zegt I Kor 15 24: ´… daarna het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt, wanneer hij alle heerschappij, macht en kracht onttroond zal hebben, totdat hij zijn vijanden onder zijn voeten heeft gelegd. Maar wanneer hij zegt, dat alles onderworpen
is, is blijkbaar Hij uitgezonderd, die hem alles onderworpen heeft. Wanneer alles Hem onderworpen is, zal ook de Zoon zelf zich aan Hem onderwerpen, die alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen.´ God regeert, God regeert door Zijn Messias, in de grond, en manifest, is het God, die regeert. Paulus interpreteert hier psalm 110, waar JHWH de Messias Adonai, naar de psalmist toe ´Adoni´, d.i. ´mijn Heer´, in feite ´mijn Koning´ maakt. Jo 13:13: ´Terecht noemt gij mij Heer´ en Jezus laat zich meerdere malen Christus noemen, zegt ook, dat hij deze is. Het lijkt, dat hij Gods Heer-zijn door het effect van het accent op zijn eigen Heer-zijn minder gauw tot uiting laat komen, wat in kwantitatieve zin ongetwijfeld het geval is, maar in feite benadrukt hij hiermee zijn dienende functie, beide als weergegeven in dit citaat. Met deze centrale dienende Messias-rol, een koningsrol, gaat het erom, dat hij Gods koningschap in feite behartigt, waar Gods koningschap zich door middel van zijn koningschap realiseert. Steeds is God de Vader vóór Hem Koning die dóór Hem onze Koning wil zijn. Voor dit doel is de Messias Koning, niet tijdelijk, maar in eeuwigheid. Maar als behartiger en middel van Gods Koningschap trekt hij met het oog hierop als Messias-Koning een enorme aandacht. God onttroond? Integendeel, God speelt hier zijn koninklijke rollen. Jeruzalem is de stad van de grote Koning, inderdaad. Termen van de verhouding De term ´Heer´ drukt minder dan de termen God, Vader, Zoon, Mensenzoon, een verhouding uit. Matth. 11:25, Lk 10:21 lijkt velen minder authentiek vanwege het elkaar kennen van de Vader en de Zoon, (: ´johanneïsche terminologie´), en door ´Heer van hemel en aarde´ (Lk). : Maar indirect zegt Jezus hetzelfde in het ´Onze Vader´: ´Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel´ (: de conjunctief schakelt terecht de vrije wil in). : De terminologie ´Vader´, ´Zoon´ legt de betrekking uit die Jezus in andere bewoordingen ook pretendeert: de verklaring van de volmacht waarmee hij optreedt. Schijnbare tegenstrijdigheden (43) ‘he unity and (illogical) logic of his teaching lies in the domain of subjectivity, in the inspiration and motivation of his action.´ Naarmate je dieper in het Jezusmysterie doordringt, te meer blijken tegenstrijdigheden schijnbaar. Vermes mist hier het mystieke, dat Paulus wel heeft, inzonderheid wat betreft het lijden. Wat betreft de tweemalige komst van het Koninkrijk was er geen tegenstrijdigheid. Er blijkt wel degelijk logica in te zitten, maar dat maakt de gevallen waarin zich wel tegenstrijdigheid lijkt voor te doen er niet minder brandende kwesties door. Vermes: Een systematicus was Jezus niet: ´As I have suggested, he did not intend - and probably possessed no talent for it - on God´s nature and being as later theologians have done and continue to do.´ : Jezus was geen ´-loog´: Hij laat uitkomen, al ´strooiend´, stipt passim aan, steeds meer passeert, de leer is continu ´live´. Hij legt meestal uit waar het aan de orde komt. Hij is dus in geen enkel opzicht schools. Zulks is goed om te recapituleren en dit is wat het latere kerkelijk leergezag in feite voor een belangrijk deel deed, het opstellen van apostolische geloofsbelijdenissen, trinitarische formules enz. Maar zelfs bij een latere antisystematicus als Th. W. Adorno, een filosoof, kun je niet beweren, dat er geen systeem te vinden is.
Radicale inzet ´And he taught his followers to devote themselves to the same task (het doen van de wil van de Vader), irrespective of its outcome.´ Dit laatste zegt V. alleen omdat hij zich de tweede komst van de Messias niet samen met de eerste kan voorstellen. Maar wat Vermes zegt heeft bij Jezus wel de klemtoon.
4. THE GOSPEL OF JESUS THE JEW Jesus and Christianity Jezus als object van religie Jezus wordt soms goddelijke eer toegebracht… Voorwerp van aanbidding is Jezus op momenten, dat zijn leerlingen met stomheid geslagen zijn. (Noot 2: ) Dit is niet eerder gezien vanwege de toeschrijving aan de kerk: indertijd met beroep op de inspiratie van de kerk door de Heilige Geest, nu wel, omdat de schets van Jezus als religieuze mens ook kerkwerk, gemeenteschepping is, zegt Vermes. Dit laatste kan evenwel vanwege de hardnekkigheid van het portret niet worden vol worden gehouden b.v. niet alleen Mt 14:33; 28:9, maar ook Jo 9:38 (maar de kandidaat 20:28 is om dit vast te stellen niet betrouwbaar, omdat de auteur, die gevoelig is voor dubbele bodems, hier ‘mijn God (Heer)!’ als verbaasde uitroep meer lading heeft gegeven, dat ze eigenlijk had).n28 Dus er is juist wat V. tegenspraak noemt (maar wat in de praktijk bij heiligen vaak allesbehalve blijkt, want hoe heiliger hoe vererenswaardiger) tussen het portret van Jezus als religieuze mens en als object van religie, nadat dit laatste als gemeenteschepping uit de tekst verwijderd is. De theorie der gemeenteschepping is ontstaan bij wijze van een parti pris bestaande in agnosticisme en een doos waarin alles past. In feite heeft hier één auteur, die van Mattheus, aangevuld met het beeld dat Jezus überhaupt oproept. Het gaat dus om inleg bij wijze van uitleg. ´Gemeenteschepping´ is iets veel te aangedikts t.o.v. de ´aandikkingen´ door de auteur van Mattheus zelf. De navolging van Christus …het gaat echter niet met name om navolging. (44). Deze uitspraak gaat te ver, dit is allebehalve het geval, getuige de uitvoerige bergrede. Om dit duidelijk te doen zijn, hoeft men de aanbidding niet eens weg te laten. Søren Kierkegaard heeft het dan heel wat beter begrepen, als hij zegt, dat navolging belangrijker is dan aanbidding in de zin van op een voetstuk plaatsen. Geen ´Here, Here´, maar de daad. Vergelijk dit met Jacobus´ stelling, dat het geloof zonder werken dood is. En de werken zonder geloof? Schuldig ongeloof is miskenning van de waarheid en wie de Wet op dit punt veracht veracht de hele Wet. Bij onschuldig ongeloof geldt Gods waardering der goede werken (in feite genadige aanname). Paulus stelt in Rom 2, dat ieder naar de werken die hij doet naar zijn gewetenn29 wordt geoordeeld, ook de Griek. Het gaat God om de gezindheid. Een goede boom brengt goede vruchten voort, een slechte boom slechte. ´Niet wat van buiten de mens komt kan hem onrein maken, maar hetgeen uit de mens naar buiten komt… Hieraan staat toegevoegd: ´En zo verklaarde hij alle spijzen rein.´ (44 noot: zie na comm. bij p. 46). Jezus en koosjer voedsel (46) Deze reinverklaring van alle voedsel (Mc. 7: 18-19) vloeit niet voort uit wat Jezus zegt. Het is dan ook een interpretatie, die wel aanhaakt, maar pas achteraf zijn de woorden van Jezus mede aldus begrepen. De conclusie is niet noodzakelijk. Maar toch is zij juist. Om te zien, dat de conclusie er werkelijk uit voortvloeit was meer informatie nodig. Dan is de inleg ook uitleg: Jezus zegt inderdaad, dat voedsel mensen niet verontreinigt…
Vermes vervolgt desaangaande: ´The Marcan comment will have catered for non.Jewish members of the Church unprepared to be bothered with such rules.´ De juiste conclusie lijkt mij, dat dit commentaar in het licht van Petrus´ dakterrasvisioenn30 n21 dat geen voedsel onrein is, ook de Joodse leden van de kerk van dit verbod heeft ontheven. Immers in geciteerd Gal.2, 11-14 eet Petrus voor Joden normaliter onrein voedsel met de nietJoden. Het zit hem in de achteraf pas zichtbare draagwijdte van Jezus´ woorden. Ergo: De reinverklaring van alle voedsel is inherent aan het Nieuwe Verbond van God met Israel en de mensheid. Echter: de kring rond Jacobus onthield zich wel. Paulus wilde evenwel niet, dat Petrus de nietJoden suggereerde, dat ze zich eigenlijk ook te onthouden hadden. Het geldt dus zelfs Joden niet. Maar het was ook niet verbóden om de reinheidswetten te houden.n31 Vermes :´The Judaisers round Jacobus´ beperkten de vrijverklaring tot de Grieken. Dit is een draai geven aan het geval Petrus uit Galaten. Petrus ging er hier toe over een poging te doen twee onverenigbaren te verenigen. Paulus, die anders dan Petrus, geen reinigingsverklaringsvisioen had gehad, maar wiens hele evangelieverkondiging vrijheid uitdroeg, wreef hem de waarheid onder de neus. Petrus had niet met de Joden uit de kring van Jacobus mee moeten doen met koosjer eten, maar de heidenen en de Joden openlijk moeten laten zien waar hij stond. Jacobus interpreteerde in de door hem gekozen richting, omdat inderdaad het visioen van Petrus tegelijk de reinverklaring en opname der heidenen betekende. Echter, de reinverklaring gold ook Petrus zelf, en Paulus had er uiteraard geen moeite mee. Maar de te Jeruzalem woonachtigen zouden dit voedsel etend voedsel hebben gegeven aan de beschuldiging van wetsverachting. Ook Paulus leerde geen aanstoot te geven (I Kor 8:13; 10:31, 32). Noot 28: ´The paramount reason for observing the commandments is that they have been decreed by God; hence the performance of every statute, ceremonial or moral, is ultimately an act of obedience´. Gods reinverklaring op het dakterras te Joppe betekende geen verbod voor Jacobus en zijn kring om zo te leven, maar de grond hiervan, de gehoorzaamheid, ontzinkt zo wel. Petrus had te Joppe persoonlijk een nieuwe gebod te gehoorzamen gekregen.Paulus leert, dat wij voor God en zijn Christus in Geest moeten leven. God dienen in Geest en waarheid is gehoorzaamheid in de zin van ´aan de leiband lopen´ - wat op een gegeven moment ontaardt in zich willen losrukken, althans wetsontduiking - vóór. Er is nu geen drankverbod ondanks het gevaar van verkeersongelukken, wij worden geappelleerd om met drank om te gaan. Een en ander betekent niet, dat wij geen geboden nodig hebben, zowel leren dit de Katholieke Kerk als Luther en Calvijn, die zich beide keren tegen de antinomianen. Het risico, dat deze christelijke vrijheid in overmoed ontaardt is er dus en we zien dit dan ook geschieden in tijdperken van zedelijk verval. Maar de Wetsbeleving kan ook ontaarden in wetticisme en als teugel worden ervaren waaraan men lippendienst bewijst of die men probeert te ontvluchten. Omdat christelijke vrijheid wel degelijk luistert naar de Wet32 n23, is zulke lippendienst dra het voorstadium van overmoed oftewel overmoed in statu nascendi. Het kwaad kruipt steeds waar het niet gaan kan. Wetsvervulling Waar het in Jezus om gaat (46 noten-noot 46 n.a.v. Mt. 5:17-20) ´Ik ben gekomen niet om te ontbinden, maar om te vervullen (plērōsai). Want voorwaar, ik zeg u: "Eer de hemel en aarde vergaat, zal er niet één jota of één tittel vergaan van de Wet, eer alles zal zijn geschied (genētai). Wie dan een van de kleinste geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het Koninkrijk der hemelen, doch wie ze doet en leert, die zal groot heten in het Koninkrijk der hemelen. Want ik
zeg u: "Indien uw gerechtigheid niet groter is dan die der schriftgeleerden en Farizeeën, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan".´ Volgens Bultmann reflecteert dit de polemiek van de Palestijnse gemeente tegen degenen die vrij van de Wet zijn., de ´hellenisten´ voegt Vermes tussen haakjes toe. ´Vrij van de Wet´: De rechtvaardiging door het geloof bij Paulus is echter helemaal geen hellenisme. Galaten 2:15 zegt hij immers: ´Wij, geboren Joden en geen zondaars uit de heidenen, wetende, dat de mens niet gerechtvaardigd wordt door de werken der Wet (: die immers tekortschieten), maar door het geloof in Jezus Christus´. Galaten 3:11 verklaart dit nader: ´En dat door de Wet niemand gerechtvaardigd wordt is duidelijk. Immers, de rechtvaardige zal uit het geloof leven.´ Dit is te vinden in Habakuk 2:4. Paulus trad op op grond van innerlijke en visionaire openbaringen, zeer joods en niet: hellenistisch. Zo ook Petrus wat betreft de reinverklaring van alle voedsel: op grond van zijn dakterrasvisioen. Bultmanns uitspraak is niet meer dan een bewering van een intellectualistisch-afstandelijke persoon.n33 n24 Bultmann heeft bepaald niet de innerlijke attitude die nodig is om een verantwoorde uitspraak te doen. Vermes proeft in het vers ten onvoorwaardelijken gunste van de Tora compromisloosheid, aan niet-Joden gebracht door Lukas (´plērōsai´ betekent: vervullen, tot volle wasdom laten komen, uitvoeren, totstandbrengen; genētai: gebeurt, uitkomt) en verklaart zich oneens met Bultmann: ´But since Luke, adressing gentile christians, depicts Jesus as taking a wholly unconditional stand in favor of the law, the total unsuitability and embarassing nature of his version commends itself as genuine.´ V.:De formulering van die zin ´probably reflects an adaptation of Jesus´ saying to the post-70 situation, when the destruction of the Temple put an end to the practicability of sacrificial legislation. As for the concept of fulfilment it is taken by some scholars in the sense of the realisation of prophecy.´ Dat afschaffen en vervullen, teruggaand op ´lebattel, leqayyem´, zal waar zijn, maar het gaat de spreuk om niet-afschaffen, wel om vervullen en hierop betrekt men de profetische uitleg. Deze echter past weer in de opvatting van de Tora als blauwdruk, als programma en als zodanige bevat ze veel profetie en haar uitkomsten. De formulering van de uitspraak heeft een duidelijke betekenis: iedere stip en jot moet vervuld worden, gerealiseerd worden en dit kan op zich inhouden: een tijdelijke geldigheidsduur.hebben, waarin eraan voldaan wordt. Dit kan b.v. zijn, dat een bepaling geldt zolang ze functioneel is. Dit kan echter nooit neerkomen op afschaffen, want de Tora duurt tenminste tot hemel en aarde vergaan en herschapen worden en zal zolang vervuld worden, want de hele Tora zal in vervulling gaan. Dit houdt onder meer in de vernieuwing van het Verbond in de Christus, die het vervult. Dit betekent ook, dat het program vernieuwd wordt (het wordt ´neuf´, niet ´nouveau´). Alles komt in Jezus samen en wordt door Hem gedragen. Dat wie het kleinste der geboden opheft zeer gering zal heten in het Koninkrijk der hemelen, zou dan opeens conform Bultmann de houding van de Palestijnse gemeente weergeven tegenover de hellenisten? En Vermes zat op zo´n goed spoor!: Het ligt toch in één verlengde met het net bewezen stáán van Jezus vóór de Tora? En met wat volgt: Alle voorbeelden zijn voorbeelden van gerechtigheid doen op de manier van ´wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd´. Waarom ons niet in dit uitgangspunt inleven tegenover dat bultmanniaanse denken? If … (citaat Mt 5:20, zie hierboven) belongs to the present pericopa – as I think it does against Butlmann and others, … then it may be argued, that the original saying of Jesus is conveyed by Matthew, both in antihellenistic Christian (Mat 5:19) and in anti-Pharisaic (Mat 5:20) setting. For Jesus´s stress on inwardness see…´ De uitspraak is inderdaad antifarizeeïsch en antihellenistisch, als de hellenisten bestonden. In werkelijkheid valt Paulus´ wat dan heet antinomianisme samen met het door Jezus gevergde, nl. God in geest en waarheid te dienen, het doen van Zijn geboden. Dat Paulus, de gewezen
Farizeeër, een hellenist was is, excusez le mot, een wáándenkbeeld. Paulus evenals later Luther bedoelt, dat Gods-dienst met wetticisme niets te maken heeft. Tertullianus zei: De Christen zondigt niet, omdat dit niet mag, maar omdat hij het niet wil. Vermes is het ermee eens, dat innerlijkheid de bedoeling is. Verinnerlijking van de Tora (47) In de eerste plaats insisteert Jezus op gerechtigheid. ´He is even depicted, though I doubt the authenticity of the actual statement, as giving support to the theory, if not the practice, of Pharisee legal teaching.´ Maar zo is de Tora en Gods Verbond met Zijn volk toch ook!, inscherpend. Jezus predikt nog meer verinnerlijkend, naar Geest en waarheid. De loslating van de ceremoniële Wet is een verdere consequentie, hiervan en van het ophouden (in christelijke optiek: de substitutie door Christus’ slachtoffering en de presentatie hiervan in het Avondmaal) van het offeren. De loslating van de wet als wét incl. ceremoniële wet is een loslatingsproces. Eerst wordt het Verbond in het Avondmaal vernieuwd. Vervolgens blijkt bij Petrus en Paulus de loslating. Jezus erkende uiteraard de hele Tora, beleefd volgens de geest ervan. Daarom hoeft de authenticiteit van de passage niet betwijfeld te worden. Uiteraard gaat het om het behoud van de inhoud van de Tora: (27) Philo wraakt… een bedenkelijk modernisme, ontzielend doordat het ontlichaamt, of de Tora naar iets anders verwijst dan ze zelf tot uitdrukking brengt. Zo is het tegenwoordig ook vaak t.a.v. de krachten en tekenen opgetekend in het Nieuwe Testament en t.a.v. het erop gebaseerd christelijk dogma gesteld. Uiteraard zal men zich aan Gods openbaring, regels, observanties houden i.p.v. maar op eigen houtje te werk te gaan. Maar dat alle regels van de Tora eeuwig zijn volgt hier niet uit. Zonder de Tora kunnen wij het echter niet stellen. (28) Zoals ik al zei, was de reden van de opheffing van het verbod op niet-koosjer eten het bevel van God in het dakterrasvisioen van Petrus te Joppe. Op de kerkvergadering te Jeruzalem trekt Petrus de conclusie dat dit wegvallen van de Tora in engere zin voor allen blijkt uit de volle genade (Hand 15:11). Deze noot 28 (zie boven) is van essentieel belang! De verhouding van de Zoon tot de Vader Geza Vermes citeert: (48). ´Alles is mij door de Vader in handen gegeven, en niemand weet van de Zoon dan de Vader, en Wie de Vader is dan de Zoon, en aan ieder aan wie de Zoon verkiest het te openbaren´ (Mt 11:25, Lk 10:21). Dit staat bekend als het ´openbaringslogion´. Vermes ziet hetzelfde als wat ik zie, daar waar ik de authenticiteit van het Johannes-evangelie wil staven. Hij zegt: Je kunt hier wel b.v. een hellenistische tekst in zien of iets uit het Qumrän-milieu, maar dit is onwezenlijk, vgl. ´The fundamental concept expressed by the evangelists with great perspicuity, of an ideal reciprocity between Father and son. This reciprocity, it must be stressed, is not equality (: er wordt in de kerkleer nooit gezegd ´homoiotēs´, ´gelijkheid´, maar ´homoousia´, ´wezensgelijkheid´, ´wezensgelijkendheid´ werd echter verworpen). It is a remarkable fact, that the Father´s superiority remains impregnable, even in the face of the church´s editorial intervention.´ Maar de kerk erkent het en heeft niet aan de tekst gemorreld: ´De Vader is meer dan ik´ (Jo 14:28), ´wat noemt gij mij goed?, niemand is goed dan één, namelijk God´ (Lk 18:19), vandaar Nicaea: ´God uit God´. Nu is het zo, dat het vierde evangelie ook zegt: ´Alwat de Vader heeft, is ook het mijne´ (Jo 16:15). Dit is geen latere kerkelijke wijziging, het is in
overeenstemming met de volmachten uit de synoptici, met name die van zondenvergeving en het Heer van de sjabbat zijn, bovendien met ´Jeruzalem, Jeruzalem, dat uw profeten doodt en stenigt wie tot u gezonden zijn, hoe vaak heb Ik u willen verzamelen, gelijk een hen haar kuikens verzamelt, en gij hebt niet gewild´ (Mt 23:37; Lk 13:34/35), waarin transpareert, dat JHWH hier aan het woord is, en met alle gedemonstreerde (be)heersende en creërende krachten n34 n25 in alle evangeliën. Jo 14:28 en Jo 16:15 zijn, temeer zichtbaar daar het bij één auteur beide voorkomt, niet tegenstrijdig. De beide uitspraken drukken een richting van de Vader naar de Zoon uit. De Vader is God zoals Hij van Zichzelf is, de Zoon, ‘van onderen’ beschouwd, komt het God zijn tot één zijn nabij en gaat erin over, of vertrekt van ´bij´ God. God legt de volheid van het God-zijn in hem: hij ontvangt dit van eeuwigheid. De vierde evangelist beijvert zich de wederkerigheid toe te lichten op geschakeerde wijze. Er is ´ideal reciprocity´. ´Alwat´ (panta hosa) is niet een toevallige overdrijving. De Zoon is ´Gefäß der Gottheit´ (Klausner), deze ontvangende van eeuwigheid. Nogmaals: Dit ´alwat´ strijdt voor de vierde evangelist niet met het ´de Vader is meer dan ik´ (Jo 14.28), hetgeen gelijk staat met ´ook de Zoon weet het niet´ (Mt 24:36; Mc 13:32): ´This passage… is more likely to be genuine in that it conflicts with the later church doctrine, that Christ was endowed with perfect wisdom.´ Het was uit der aard der zaak niet zo, dat Jezus, stervend aan het kruis, hoewel Hij daarbij alles schraagde, Zich tegelijkertijd de volheid van de heerlijkheid van de Vader bewust was, maar: ´Waarom, waarom hebt Gij mij verlaten´, m.a.w. Jezus was zich niet ten allen tijde tegelijkertijd evenveel bewust, integendeel. ´Aan mijn rechterhand en aan mijn linkerhand te zitten kan ik niet geven, maar is voor degenen die het door mijn Vader bereid is´ (Mt 20, 23) valt geheel parallel met de interpretatie van ´alwat´ tegenover het ´niet-weten´ waar net sprake van was door paus Gregorius ´de Grote´. ´De Vader houdt ter beschikking´ treedt meerdere malen op. De juiste uitleg is ook te zien aan Jezus´ laatste woorden, zijn antwoord op de vraag ´Heer, herstelt gij in deze tijd het koningschap voor Israel?´: ´Het is niet uw zaak de tijden of de gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan zich gehouden heeft.´ (Hand 1: 6,7): In een brief aan Eulogius, patriarch van Alexandrië (Denzinger-Schönmetzer 474) zegt Gregorius, dat de woorden enkel betekenen, dat Jezus in het program van zijn Vader ´niets mede te delen´ heeft. Het werkelijk niet weten zou ook raar zijn, als degene wie de Vader alles wat het Zijne is heeft ter hand gesteld, zichzelf wel als de al-oordelende Mensenzoon ziet, en hij de Dag des Oordeels weet te schilderen, maar buiten deze datum zou zijn gehouden. Dus: De einddag, waarop de Mensenzoon zal optreden (Ik, Jezus), daar heb ik niets over mede te delen, dat behoort de Vader toe, dit zou goed de juiste exegese kunnen zijn. Niet uitgesloten is, dat Jezus dit, althans op dat moment, ook niet wilde weten, niet de geestelijke herinneringsbeweging maakte of het ´opvroeg´, de wederkerigheid op dit punt niet actualiseerde of zelfs geremd werd. Toch hoeft dit niet per se, want vergelijk ook: ´Wat noemt gij mij goed?´ Alleen God is goed.´. Toch: ´Wie zal mij van (: mijn) zonde overtuigen´ (Jo 8:46, in een geparafraseerde speech met dezelde opbouw: aanvankelijke welwillendheid bij de hoorders, worden ‘geprovoceerd’, werpen hem uit, als de enige synoptische tussen muren Lk 4, 14-30, dus au fond echt), een algemene apostolische overtuiging (2Ko 5, 21), klaarblijkelijk niet tegengesproken door de andere apostelen; IPe 2, 22). Maar de superioriteit van de Vader blijkt wel. De vraag is: hoe ver reikt de wederkerigheid? Zoals ook de vraag: Hoe ver reikt de Godvervuldheid van de Messias? Mijn antwoord luidt in beide gevallen hetzelfde, conform Jo 5, 26: ´Want gelijk de Vader leven heeft in Zichzelf, zo heeft Hij ook de Zoon gegeven leven te hebben in Zichzelf.´, zie mijn besprekingen van Klausner.
Geloof M.b.t. Jezus is geloof cruciaal. (49) Uit voetnoot 41 blijkt, dat er in de rabbijnse voorbeelden een beschrijving van geloof (Gr. ´pistis´) bestaat, die met die van Jezus overeenkomt: ´Niemand komt tot mij, tenzij de Vader hem trekke´, evenals met die van Paulus: geloof is uit genade van God. ´Emuná´ is meer dan ´pistis´ een zaak van het hart, ´pistis´ meer van het verstand. Dit, al naar de Griekse ´Wortlaut´, komt overeen met het Latijnse ´fides´ naar de omschrijving van het Concilie van Trente, ofschoon dit niet nalaat hier ´fiducia´, ´vertrouwen´ aan toe te voegen, maar ´fides´, ´geloof´ in de zin van ´emuná´ wordt sterk benadrukt door Luther en Küng en o.a. in diens kielzog door het Tweede Vaticaans Concilie. Voor Paulus is het niet anders. Wonderwel valt dit samen met het R.K. ´fides caritate formata´, ´geloof dat het kenmerk der liefde heeft´. Het gaat om het rechtvaardigende geloof (waarin niettemin het geloof, de Godserkenning, en van Diens barmhartige vergevensgezindheid, het rechtvaardigende is, en de liefde het hierbij ontvangend wordende, maar dan dit als condition sine qua non hiervoor). Er is blijkbaar overeenstemming van Christendom en Judaïsme op dit punt, ook wat betreft ´teshuvah´, ´berouw´. Zonder door Gods Geest bewerkte ´teshuvah´ geen ´emuná´ en geen rechtvaardiging (Habakuk 2:4, Galaten 2:15; 3:11). In Galaten zegt Paulus, dat de Jood, anders dan de heiden, weet, dat hij door het geloof gerechtvaardigd wordt. Kern van Paulus´ leer is, dat de mens door in vertrouwen op Gods barmhartigheid te steunen door Gods Geest tot leven komt, en dat hierbuiten onze werken dood zijn n35 n26 De apostel had hierbij als uitgangspunt, dat de Tora als zodanig door niemand werkelijk vervuld wordt, de mens uit zichzelf hier niet toe in staat is. De mens leeft uit de kracht Gods en het zich op eigen kracht bekeren is slechts een initiatief door die kracht opgeroepen. Voor dit onderwerp haal ik hier mijn commentaar bij noot 72 naar voren. Wanneer je je verdiept in de paulinische problematiek (Rom, Gal), wordt het duidelijk, dat de tegenstelling geloof-werken hun uiterste eenheid is. De mens zal door zijn ´emuná´ rechtvaardig zijn. Paulus´ ´pistis´ brengt met zich mee oprechtheid en eenvoud des harten welke in de plaats komt van het ´roemen´ der werken of het uiterlijk vervullen van voorschriften zonder dat het uit het hart voortkomt, reden waarom ze als lastig worde ervaren en daarom, bij wegblijvende innerlijke gezindheid, als lastig worden ervaren en niet serieus worden genomen en dan worden ontdoken, zo niet simpelweg overtreden. Het gaat dan ook opvallen, dat men er bij lange na niet in slaagt de Tora te volbrengen. Zo is de Tora steen des aanstoots, indicator van zonde, struikelblok, maar naar zijn ´innermost truth´ precies hetzelfde als wat Paulus wil! Het gaat hem om het doen van de Tora vanuit trouw aan de zich openbarende God. Jezus was het einde van de Wet, de Tora, omdat hij deze in Geest en Waarheid belichaamt, en boven de Wet-louter-als-voorschrift uittorent. Door het geloof in Hem verkrijgt de christen door aansluiting bij Hem, de enige die de Wet werkelijk vervult, aangewezen op Gods barmhartigheid in Hem, de oprechte gezindheid, ook al blijft hij een wezen dat nog zonden doet. Deze vrijheid van leven vanuit Gods Geest (die ook de zojuist genoemde vrijmoedigheid uit de rabbijnse literatuur illustreerde) is gelijk de reden van de opheffing van de niet direct ethische geboden: wij worden nu niet meer van niet-koosjer voedsel en w.b. de Qurän van alcohol afgehouden: wij zijn nu vrij als (hopelijk) zelfstandig geworden volwassenen.Wij zullen zelf een voorkeur voor goed voedsel moeten ontwikkelen. Ik zeide daarnet ook ‘ethische’ geboden, omdat de ware onderkenning van de bedoeling van de Tora ook is om primitieve, barbaarse, geboden, mindere, ruwere zelfmededeling van God door beter aan de eigenlijke bedoeling ervan beantwoordende te vervangen: nadere zelfmededeling van God. Bepaalde moralen van hun immoraliteit ontdoen leidt zodoende tot een ethischer moraal. Wat dit betreft kwamen later de Joden overigens voor te liggen op de Christenen op het punt van de doodstraf, die zij nl. eerder afschaften.
Helaas werd de Tora lippendienst bewezen en ontdoken of leidde het bezit ervan tot misplaatste superioriteitsgevoelens, de christelijke vrijheid, ´slecht´ wordend, wat leidt to renaissance-hybris, losbandigheid en Godloos individualisme. Naar haar aard zal de Kerk prediken: ´Gij zult niet!´ Als Christus het einde der Wet is, dan is er áán Christus, die de Wet vervuld heeft, nog geen einde, daarom is er aan de Wet geen einde, anders dan in één gedaante. Jezus was geheel Tora-getrouw in waarachtigheid. ´Neither Paul nor the later church pushed antinomianism so far as to apply it to the ethical sphere.´ Als je ´vrij van de Wet´ uitlegt als ´je niet houden aan de Wet´, gelijk antinomiaanse bewegingen in de loop van de geschiedenis deden. Maar als je ´vrij van de Wet´ uitlegt in Paulus´ zin, dan is wat Vermes zegt niet zo. Dat hij dit zegt, wijst erop, dat hij zich de problematiek inderdaad niet eigen heeft gemaakt. ´There is no denying of the heart of Jesus´ message with its stress on interiority and superrogation was heard by the early church and has remained intrinsic to the ideal of individual Christian piety.´ Dit is nu juist wat Paulus´ ´antinomianisme´ is (maar hij zegt in Romeinen wel degelijk: de Wet is goed). Een onderwerp begrijpen is het liefhebben en omgekeerd. Dat Joden zich niet zo voor binnenchristelijke problematiek interesseren kan ik mij levendig voorstellen gezien het verleden en wat daarvan voortduurt. De goede gezindheid en politieke gevolgen temidden van andere beweegredenen Vermes zegt (50 onderaan): Zijn gebod is, dat allen zich bekeren tot het doen van gerechtigheid. Zelfs: verkoop je bezittingen en verdeel de opbrengst, of je doet (ook met je geld) goede werken. In de wereldgeschiedenis zien we de uitwerking van Jezus beeld van de vrije mens. Jezus´ prediking van gelijkwaardigheid voor God en verantwoordelijkheid voor God van alle mensen, van onderlinge broederschap, heeft zich via de grotendeels buiten- tot minder kerkelijke beweging der Verlichting in haar politieke consequenties doorgezet, als opschietend zaad, dat door het Christendom gezaaid was. Seneca, die ook de broederschap van alle mensen leerde, is hiermee een witte raaf vergeleken bij de massale verbreiding van deze jezuaanse Joodse ideeën waarop zowel het humanisme, als veel in het liberalisme en het socialisme teruggaat. De incompatibiliteit van dit mensbeeld met blijvende onderdrukking, gevoed door de wetenschap in zijn recht te staan en/of door natuurlijke opstandigheid, leidde tot revoluties. Met deze opstandigheid als zodanig wordt niet bij een jezuaanse traditie aangeknoopt. Immers, men is maar al te gauw geneigd, zeker wanneer men hiertoe getart wordt, hier zelf zijn recht te zoeken. Christelijk gesproken is het motief evenwel het zuiverst, wanneer men verontwaardigd is over geschonden menselijke waardigheid, de zin-waarvoor wel degelijk Jezus´ mens-idee is. De katholieke traditie clausuleert de tirannenmoord gelijk de calvinistische doet: putschisme, , oproerkraaierij wordt afgewezen, maar een terechte onwenteling wordt als deze volgens een nader aan te geven juridische orde gebeurt, niet afgewezen. Het calvinisme, ofschoon in een later tijd beslist onopstandig, kent een bijbels gefundeerd recht op opstand, waaraan ten dele ons land zijn onafhankelijkheid te danken heeft, evenals voor een deel misschien de V.S. Een Bijbels fundament - en Jezus was van mening, dat geen Schriftwoord gebroken kan worden, wordt b.v. geleverd door de geschiedenis van de afscheiding van het Noordrijk. Maar opstand en revolutie bergen, behalve veel moedwil, ook hier, iets tragisch in zich: wanneer het gaat om een niet anders kunnen. Jezus erkent tussen neus en lippen door het recht op zelfverdediging expliciet, in Lukas daar waar hij aanraadt, wanneer de omstandigheden ernaar
zijn, een zwaard bij je te hebben. Ook de onhoudbare voormalige pauselijke tweezwaardenleer werd hierop als op een allegorie gebaseerd. De stichting van de kerk Volgens Vermes stond Jezus niet alleen verre van politiek maar ook: (50/51) ´Nor did the urgency of his religious vision allow any place for founding, organizing, endowing with permanency an ecclesiastical body of any sort.´ Om te beginnen even dit: Noot 53 dat Vermes´ auditorium slechts hierdoor ertoe werd uitgedaagd het met hem oneens te zijn, wijst uit, dat men minder graag heeft, dat de eigen club of gevestigde positie wordt aangetast dan dat de bodem eronderuit wordt geslagen, want zijn ontkenning van de belangrijkste dogma´s leidde niet tot protest.Dit is ook het geheim van het bestaan en het voortbestaan van christelijke instellingen, partijen, ziekenhuizen, scholen en koren en het voortbestaan van theologische faculteiten en ten dele kerken ondanks het verval van het christendom van de leden en kiezers. Het is het vlees. Maar Vermes´ bewering klopt niet, Wat is ´body of any sort´? Zoals te doen gebruikelijk een serie afspraken en opdrachten. Bij Jezus zien we, dat hij de prediking organiseert, ten tijde dat men tot de synagoge behoorde. Er wordt duidelijk gesproken over volmachten. Men diende er niet mee te doen als in de wereld gebruikelijk (´laat niemand u ´rabbi´ noemen´, ´een is uw Meester, gij zijt allen broeders´, Mt 23:8/8; uiteraard hebben de zich hier genoemde euvels toch doorgezet). De volmacht van Petrus, de bevoegdheid tot binden en ontbinden, en van de andere leerlingen, hetzelfde, passen hier dan ook heel goed in. Bovendien worden zij na Jezus´ opstanding nog in Galilea ontboden en wij zien in Johannes, dat Simon daar opnieuw wordt bevestigd in zijn ambt, en zo zien wij hem na Sjawoeoth dan ook optreden. Dit is nog geen volle ´ecclesiastical body´. Die is er al, nl. de synagoge. Aanvankelijk maken de later ‘christenen’ gehetenen nog ongewenst deel hiervan uit, men wordt verbannen en houdt, daar Joodse gemeenten zelden omgaan, eigen diensten. Deze uitgebannen kerk wordt na Kefas´ dakterrasvisioen aangevuld met gelovigen uit de heidenen, terwijl in het vervolg het Jodenchristendom via het zich oplossen van de beweging der Ebionieten als herkenbaar geheel gereduceerd wordt. Zo is de ´ecclesiastical body´, de Katholieke Kerk onder wijziging als subgroep uit de Synagoge voortgekomen en tegelijk zijn Synagoge en Kerk van elkaar verwijderd. In haar voornaamste ambten en rituelen was reeds voorzien, als in het ware in de synagogale schoot: Jezus preekte met autoriteit te Nazareth, Kapernaum en in de Tempel, terwijl hij aan zijn apostelen al kerkelijke bevoegheden mededeelde Er zou sprake zijn van ´no longer than a brief spin´ tot Christus´ wederkomst. Toch: ´Gaat en onderwijst alle volken´ (Mt 28:19), in overeenstemming met Lk 24:48 annex Hand 1:8. Later ingevuld? Het zien komen van Hem in zijn Koninkrijk is een continu komen en een discontinu komen, alles in profetisch perspectief. Ook zijn opstanding is zijn komst en de uitbreiding van de Kerk is zijn Rijk. Zo ook de heroprichting van Israel, waarover hij in zijn laatste woorden spreekt. Op een kortere termijn, niettemin ook met een universele bedoeling, slaan de weergaven in het vierde evangelie: Jo 14:19 ´Nog een korte tijd en de wereld ziet mij niet meer, maar gij ziet mij, want Ik leef en gij zult leven´ slaat op zijn opstanding en op zijn leven in zijn Kerk. Jo 14:3 ´Ik zal u tot Mij nemen´ : in de hemel na de dood, zoals ook de ´goede´ moordenaar (Lk 23:43). Jo 16:22: ´Ik zal u wederzien´ letterlijk na zijn verrijzenis en daarna als Hij in zijn Kerk leeft en wij ons tegenover God op Hem kunnen beroepen. Wij moeten steeds de feitelijke ´Gang der Handlung´ zien en ook met terugwerkende kracht wat reeds heeft plaatsgevonden invullen. Wij zien zich een geraffineerd plan voltrekken. Sommige dingen gebeurden reeds, gebeuren nu, en zullen gebeuren. Jezus was zeker
strategisch begaafd: getuige de dubbele (aan allen én aan Simon) bevoegdheid tot binden en ontbinden, de uitspraken: ´Wie niet met mij is is tegen mij´ en ´wie niet tegen u is is voor u´. Interpretaties, parabels Bij uitleggen van wat Jezus bedoelt komt het aan op de juiste ´plaatsing´. Daarom (51 rond noot 54): -Hoe is het mogelijk, dat je profetische perspectieven en voorzeggingen identificeert met de arglistigheid van de slang? Hiervoor is er wel een ´tour de force´ nodig. Men vergelijke b.v. de voorzegging van Jo 16:22 ´ik zal u weerzien´ of die van de verloochening van Petrus en de voorzeggingen uit I Handelingen, die door het ‘middellijke’ van deze voorbeelden niet zo gauw ´ex eventu´ zullen zijn. - De tweede komst is in geen enkel opzicht strijdig met ´let niet op de dag van morgen´ (Mt 6:34). -Wat betreft de eerste alinea over de wijze en de dwaze maagden weet ik er nog wel een paar: de harde heer, de onrechtvaardige rechter (beide bij Lukas). De parabel ´reflects an insistence on the past of the church to be constantly ready, it contributes nothing to an active participation in the work of the kingdom of God.´ Juist het omgekeerde is het geval. Waakzaamheid is: je inzetten voor het Koninkrijk, alleen negatief uitgedrukt als je niet door wereldse overwegingen laten meesleuren, overwegingen, die niet van het Koninkrijk zijn. ´Did Mathew or the later editor realize, that this parable is a travesty? Wel, hij realiseerde zich ditwel degelijk. In de zin van de parabel is de inhoud natuurlijk niet tegen de ´thought of Jesus ´. Vergelijk de koper van de akker met een schat erin (Mt 13:44). Da´s toch ook niet eerlijk tegenover de eigenaar! Maar waarom zulke wilde voorbeelden? Maar: het niet meenemen van olie in de parabel van de vijf wijze en de vijf dwaze meisjes Mt 25:1-13 is schuldig, het wel meenemen teken van verantwoordelijkheid met betrekking tot het eigen zielenheil. Het afstaan van de parel (Mt 13:44>Mt 7:6) aan dwazen door te veel water in de wijn te doen is verkeerd. De onrechtvaardige rechter (Lk 18) wil zeggen: Als zelfs zo een zo doet, hoezeer dan niet mijn Vader. De harde koning (Lk 19) maait wat hij niet zaaide. De hemelse Koning is evenwel niet hetzelfde als de aardse (die Jezus op een wijze die Marx niet hoeft te verbeteren een uitbuiter noemt), want Hij heeft voor alles een goede reden. In Jo 4, 38 zijn het de leerlingen die oogsten wat anderen gezaaid hebben, nl. God, de Messias door het geloof. Luk 19 zaait de Messias niet, maar de mens zelf. De ene keer is God de maaier, de andere keer de mens. Het ene is met het andere te verenigen, maar zo´n parabel geeft een praktisch beperkt deel van de waarheid weer. De Messias wreekt zich, omdat zij niet zaaien en doen gedijen en renderen om aan Hem op te leveren. De oogst wordt hun niet afgestolen, maar beoordeeld (Lk 19.22). En Hij deelt iets van de opbrengst opnieuw uit. Het is een wijze koning jegens wie degenen die hem afwijzen ondankbaar zijn en daarom gestraft worden. Een rechtvaardig bestuurde maatschappij Noch het feodalisme noch het kapitalisme worden erdoor gerechtvaardigd. De toeëigening van meerwaarde geschiedt in het laatste door oneerlijke ruil, door opzijduwen van concurrenten, of uitbuiting. De geest van de inhoud van de gelijkenis, afgedacht van het vergelekene, is dat het voor de koning opgebouwde gedecentraliseerd is en wijs bestuurd wordt. Uitbuiting (naar Marx’ definitie!) wordt in feite veroordeeld, het najagen van succes
niet. Er zit een sterke tendens in naar een gedecentraliseerde zelfbeherende maatschappij waarover een wijze overheid regeert, uiteraard in het algemeen belang, dat tevens Gods belang is. De koning laat meeregeren en zal als wijs man naar zijn mederegenten luisteren. In de niet-uitbuiting zit ook het ´no taxation without representation-principe. Een dwaze koning zal die ontevredenen objectief recht tot weerbarstigheid geven. Eigenheimers die tegen alle overheid zijn krijgen hier geen gelijk. Enkele uitspraken van Jezus Het liefhebben van je vijanden Over het liefhebben van je vijanden zegt Vermes: ´… must seem unnatural and humanly impossible.´ Je kunt zo lang het beste met hen voorhebben, zodat zij inzien, dat zij zich moeten bekeren. Totdat ze dit jou en zichzelf onmogelijk maken, zo schijnt me toe. Wraak vragen kan, als straf vragen ´mogen zij hun gerechte straf niet ontlopen´ en ´moge hun verblinding ophouden´ is geen absolute tegenspraak. Het liefhebben van de vijand moet zo letterlijk mogelijk worden genomen. Jezus bedoelt in zoverre letterlijk, dat hij aanzegt niet wraakzuchtig te zijn - dit is goed-Joods - en kwaad niet met kwaad te vergelden en voor vervolgers te bidden. Iemand die geen berouw toont hoef je niet te vergeven. Toch: praktisch mag je hem de tijd gunnen, en wat geringere gevallen betreft, vergeet je bezwaar, lijkt mij. Alles op voorwaarde uiteraard dat je in je recht staat. Geen chauvinisme (54) ´Honden past het niet brood van de kinderen te eten´ (Mc 7:24v), dat vooraan deze bespreking al aan de orde kwam, is geen chauvinisme van de Galileeër, maar hij heeft dezelfde voorkeur voor de Joden als zijn Vader. Daarom stuurt hij zijn leerlingen eerst naar de verloren (d.w.z. diegene die het meest bekering nodig hebben) schapen van Israel. Klausner vermeent n36 n27, dat de christelijke leer niet zou zijn wat zou moeten, nl. dat de Messias eerst Israel verlost en daardoor de gehele wereld: Jezus treedt echter op zoals de Messias betaamt. Dat Jezus leert de parels niet voor de zwijnen te gooien, betekent niet bepaald, de goyim. Al (h)eten de goyim soms zwijnen, niet zijn daarom alle goim zwijnen en niet alle zwijnen zijn goyim. De Joden en de heidenzending (55n75) Hoe is deze zending eerst aan Israel te verenigen met tegelijk gedane uitspraken over de verwerping van Israel en de zending naar de goyim?, vraagt Vermes zich af. Tegelijk particulier en universeel denken is wel degelijk menselijk en onderscheidt de mens van het dier. Het getuigt van intelligentie meerdere dingen tegelijkertijd te denken. Vermes pint Jezus ´verdinglichend´ vast op één attitude, al classificerend: Fout! Slechts moeten wij vaststellen, dat Jezus bedoelt het koste wat kost te proberen, echter in de wetenschap, dat het, niet buiten Gods beschikking, grotendeels niet zal lukken: Hij voorzag een afstuiten op de massa van Israel en de ingang door het geloof in Hem van de massa van de goyim.Hij kwijt zich van zijn verantwoordelijkheid en heeft nog succes bij velen. Jezus wist vooruit, dat blijkt b.v. uit zijn apocalyptische kennisn37 n28 van het lot van Jeruzalem en ook van ver na 70 n. Chr; uit het wél fotografische verhaal van het kraaien van de haan. Bovendien hebben vele voorspellingen aanleidingen op het moment dat ze gedaan worden. Hij wist zich aan Israel gezonden en wilde en wist de onderwijzing aan de volken. Er is geen paradox.
Er is ook geen tegenstelling. Alinea 1: Er stáát Gal 6, 16 niet, dat ze zich niet als Jood en niet als Griek moesten beschouwen., ze hoeven zich toch ook niet noch als man noch als vrouw te beschouwen? Het gaat erover, dat het er daar voor God niet toe doet, of je Jood of Griek bent. Alinea 2: ´Is it possible, incidentally, to argue, that an element of universalism is not absent from the inner logic of Jesus´ teaching.´ Is het bevel alle volken te onderwijzen niet authentiek dan? Lukas 24:46 staat de hele ´clue´: ´Aldus staat geschreven (: Knecht, Jesaja), dat de Christus moet lijden en ten derden (: Jezus zal Hosea 6, 1,2 bedoelen en Jona, Mt 12:40; 16:4; Jona 1:27; 2:3,6) dage opstaan (: Knecht Jesaja) … in zijn naam gepredikt worden aan alle volkeren, te beginnen bij Jeruzalem. Gij zijt getuigen van deze dingen. En zie, ik doe de belofte van mijn Vader op u neerkomen. Maar gij moet in de stad blijven, totdat gij bekleed wordt met kracht uit den hoge en Hij leidde hen naar buiten tot bij Bethanië.´ En nogmaals, van dezelfde auteur Hand. 1:4: ´… gebood hij hun Jeruzalem niet te verlaten… wanneer de Heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in heel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde´ ´Ex eventu´? Men bedreef heidenzending, maar waarvandaan de notie ´tot het uiterste der aarde´, als dit niet in Jezus zelf zijn grondslag heeft? En waarom gingen de Galileeërs weer naar het onveilige Jeruzalem, als Jezus hun dit niet bevolen had? Dat zij in Galilea geweest zijn, hoe kort ook, maar mét wat hun betreft het plan hun oude beroep weer op te vatten blijkt behalve uit Mc 14:29; 16:7) uit de schijnbare n38 n29 verlenging van het Johannes-evangelie, die in vele opzichten ´fotografisch´ (b.v. 21:7) is. Dat wij hen enige tijd later weer voor lange tijd in Jeruzalem aantreffen wijst erop, dat het bevel te Jeruzalem te beginnen en te Jeruzalem te blijven (?) om daar ´kracht uit den hoge´ te ontvangen hun eigen Galilese plan heeft doorkruist. Waarom ‘?’ ?: Als de elf al niet sowieso naar Jerusalem moesten vanwege Sjavuot, dan zouden ze, nu ze er nu eenmaal vanwege een afspraak met Jezus waren, toch wel t/m de feestdagen hebben willen blijven. Dit laatste kan (de auteur van) Lukas als niet-Jood niet zo helder voor ogen hebben gestaan, vandaar, dat hij meent, dat er wel van een opdracht om in de stad te blijven sprake moet zijn geweest. Heeft hij hier niet de geschiedenis naar zijn hand gezet? Het lijkt me veeleer, dat deze buitenstaander, bij gebrek aan inleving, niet heeft geweten wat hij met de afspraak in Galilea van oer-Marcus (het Marcus-corpus binnen de synoptici), bij gebrek aan bevestiging aanmoest, dit gegeven toen wel een draai heeft menen te moeten geven naar 24: 6 ‘toen Hij nog in Galilea was’ en vanwege datzelfde gebrek een opdracht om in de stad te blijven veronderstelde. Óf de opdracht moet hebben geluid, dat onder geen beding iemand van de leerlingen zich van de groep mocht verwijderen. De spoedige parousie Vermes gaat verder: ´He believed and taught, that the Kingdom of God… would be fully established in the immediate future.´ Dit ´fully´ is alleen te baseren op het Jeruzalem-visioen, omdat Jezus anders steeds momenten van zijn komen en niets ´fully´ bedoelt. Dit visioen is in een profetisch perspectief, dat altijd als in een spiegel is en waarbij ´ook de Zoon weet niet´ precies past. Dan te zeggen, dat hij het snel verwachtte, is te expliciet. Wordt Vermes´ bewering niet gelogenstraft door de toevoeging Lk 21:24: ´Sommigen zullen vallen door het zwaard, anderen als gevangenen onder de volkeren worden verstrooid. Jeruzalem zal door de heidenen worden vertrapt, totdat de tijd van de heidenen vervuld is´. Immers de uitdrijving van de Joden vond eerst plaats na de verwoesting van Jeruzalem na het optreden van BarKoch´ban39 Heeft Lukas een profetie met Jezus´ eschatologie verbonden? De voorspelling voorziet dus nog een geruime tijd, minstens tot aan het einde van de tijd der heidenen. Evenwel heb ik de stellige indruk, dat een woordverbastering de auteur de parten
gespeeld, waardoor hij ´toevallig´ juist profeteert. Beter is het te verwijzen naar wat deze auteur van Jezus weergeeft aan het begin van Handelingen, dat de Vader te zijner tijd Hem het koningschap voor Israel zal laten herstellen, zodat er aan de volheid van Gods Koninkrijk voor de komende tijd nog iets essentieels ontbreekt.. Vermes vervolgt: ´As we know this did not happen. The eagerness and excitement thus transferred itself to hope in a second advent in Christ. But once again it did not happen. He did not come. The resulting emptiness was to serve as a repository of religion until the glorious return of Christ the King and the end of the days´ Boven stelde ik al, dat Jezus met de komst van het Rijk veelal steeds een ander facet bedoelde, terwijl alleen één apocalyptische schildering aanleiding geeft tot dat ´fully´. Maar ik meen te constateren, dat deze Vermes juist door de kerk toegevoegd lijkt. Omdat Jezus niet tegelijk praxis kan benadrukken en profeet kan zijn. Maar wat dacht V. van Karl Marx, die toch reeds wereldcrises van het kapitalisme voorzag, zoals er een grote in 1929 ook gekomen is? Maar goed, Jezus zelf wekt verwachtingen. De ´transfer´ naar de tweede komst is geen ´transfer´, maar eenvoudig een uitstel. Zo is het in de kerk tot op de dag van vandaag gebleven. Van meet af aan moest voor de Komst aan bepaalde voorwaarden worden voldaan als de heerschappij van het onrecht (van de Antichrist), het herstel van Israel, de bekering der volkeren. Het uitstel was niet zozeer uitstel als wel gespreide invulling. ´De leegte moet worden volgemaakt´ zou hier ook onnodig negatief klinken en onnodig discontinu: de organisatie van de prediking liep met het loskomen van de synagoge uit op de organisatie van het kerkwezen aanvankelijk naar het voorbeeld van de synagoge en de godsdienst werd geïnstitutionaliseerd, hoe dan ook. Hierin verschillen Jodendom en Christendom niet. Het Koninkrijk Gods ´A quasi permanent substitute kingdom.´ Maar de kerk is eenvoudig het resultaat van die geestelijke eruptie vanaf Sjawoeot, waarop Jezus uitdrukkelijk doelde in zijn laatste woorden. Het was ´all in the game´ en niet bij wijze van substitueren. Dan zou je de daad van substitueren moeten aantonen. Het is eerder een fase van tot ordeningen komen in het dynamisch gebeuren, zie Handelingen en brieven. Kijken wij terug, dan is het inderdaad waar, dat sommigen niet zouden sterven aleer zij het Koninkrijk zouden zien komen in kracht in de vorm waarin voorzegd was, dat het bij de verschijning van de Messias zou gebeuren, nl. (het begin van) de massale bekering der volken. Dit mag je Joods gesproken Gods Koninlrijk noemen. Indien Jezus de Messias was, dan klopt wat Jezus voorzegde. Was hij de Messias? Het is zaak om na te gaan, gelijk wij aan het doen zijn, hoeveel trekken hij van Hem heeft. Wat betreft de termen ´a corporal body took shape in a substitute kingdom´. Vermes bedoelt met het laatste, dat de kerk achterblijft bij wat men bij Jezus´ Koninkrijk Gods mag verwachten, niet meer is dan een Volk onderweg onder leiding van herders, nog ver van het volle Koninkrijk af. Wat betreft ´quasi-permanent´: de Kerk is gebleken even permanent te zijn als de Synagoge, en bij beide is de afval even groot. In verwachting van het Koninkrijk staan beide gelijk, beide verwachten de Messias. Vermes zegt in feite: de kerk is het Koninkrijk niet. Maar Jezus noemt de Joden ´kinderen van het Koninkrijk´ (al zal een deel over zijn ongeloof struikelen, aldus Jezus, terecht zo uitgelegd door Paulus in Romeinen waar het over Israel gaat). Jezus bedoelt met het Koninkrijk de parel, die zich temidden van het boze bevindt. Degenen die op de stoel van Mozes zijn gezeten laten degenen die het Koninkrijk in willen er niet in, aldus Jezus. Ondanks dat het Koninkrijk komt in kracht kleeft er nog al te veel menselijks aan, echter zonder dat de poorten der hel het kunnen overmeesteren. Het Koninkrijk is het zich realiserende plan van God met de mensen, dat in fasen komt. Het is tegelijk zichtbaar en onzichtbaar. Synagoge en Kerk zijn
gelijk en ongelijk aan het Koninkrijk. De term ´substitutie´ doet aan als te negatief en als ´Ersatz´ voor leegte. Bovenaan pg. 51 zei V., dat ´the extinction (moet zijn: ´delay´) of parousia hope… conferred durability on a fabric intended by the apostles and the first disciples to last no longer than a brief span´. : Het uitstel levert geen ´Ersatz´, maar iets blijvends en groeizaams en levends, dat ondanks de langzame afval van de laatste eeuwen en de snelle van de laatste decennian40, gelijk ook in de Synagoge het geval was, tot nog toe wereldwijd bestaat en de komst van de Messias verwacht. Het Koninkrijk is erin manifest maar niet voltooid. Het is geen verbasterdn41 Jodendom. Er is veel, dat het vertroebelt. Zo toont Jezus het ook. Ik denk, dat Vermes in de kerk weinig jezuaans ziet en dat dit aan de Joodse ervaring met de kerk ligt. De kerk heeft met veel dingen inzicht in haar ´betere Ik´ verhinderd, en ik heb de stellige indruk, dat Jezus in zijn grote anticlericale redevoering (Mt 23) niet slechts de leiders van de synagoge, maar ook van de kerk in het algemeen heeft bedoeld, de sleuteldragers van het Koninkrijk. Dat Jezus ook hier profetische vooruitkeek, lijkt me door te schemeren door zijn referentie aan het proselieten maken overzee. Dit was niet zozeer een joods streven als wel een christelijk. Christus als voorbeeld (Tweede alinea) Vermes: In plaats van God werd Jezus iemand om na te volgen. Maar is de Messias, of je deze nu als Jezus opvat of niet, nu een hindernis voor het Godsbesef, of opent Hij juist? En als Jezus een perfect instrument van God was, dan kun je toch aan zo iemand zien, wat het doen van Gods wil is? Anders ben je op stenen en papieren geboden aangewezen, of op profeten tegen wie je tot op zekere hoogte wellicht gerechtigd zou zijn om te zeggen: geneesheer, genees jezelf, of: laat maar eens zien. Vermindering van de kennisse Gods is een gevaar, wanneer wij weinig praxis zien, ze kan gelijk blijven, wanneer wij tamelijk veel praxis zien of toenemen, wanneer wij veel praxis zien en omgekeerd: een goede praxis kan verslechteren. En het laatsgenoemde van de drie heeft het gevaar, dat we dit al te vanzelfsprekend gaan vinden en dit leidt dan tot al te veel ver-mens-elijking en despiritualisatie van de religie. Maar vinden wij een primus temidden van goeden en bozen, dan zijn wij feitelijk in de ideale situatie, omdat vrijwel niemand God Zélf heeft gezien. Paulus geen pessimist, maar God ontzondigt door de Messias ‘Paul´s christocentric spirituality. His opinion of human nature, unlike that of Jesus, was deeply pessimistic. In his view man is sinful, incapable of obeying God, potentially damned, and lost without the saving grace of Christ´s atoning death.´ Met noot 7 verwijst Vermes naar b.v. Rom 7 21-25. Dit is niet bepaald de meest augustininaanse-calvinistische (pessimistische?) tekst. Hij geeft een geneigdheid tot het kwade weer. Deze is ook centraal in de Rooms-Katholieke leer. Dus het feit dat ik steeds weer zondig, omdat ik nog op aarde en niet in de hemel ben. Klausner zegt, dat God en zijn ´Gefäß´ , de Messias tot deze vervolmaking zal leiden, en alle boosheid weg zal doen en het feit dat de mensheid zich verstrikt in het kwaad. En Hij verlost van alle afgoderij en van alles wat daarmee verbonden is: de misslagen van de mens tegen God en zijn medemensen. Laten wij even in het midden waarin de triomf van de Messias voluit gelegen is en er alleen acht op slaan, dat Hij ontzondigt. Paulus bedoelt, dat alle mensen zondigen en om toegelaten te kunnen worden tot het goddelijk licht geheel ontzondigd moeten worden. De zonden van dezen zal God vergeven om hen rechtvaardig voor Hem te laten wandelen. Waar Paulus spreekt van degenen die onder de Wet zijn geboren, bedoelt hij, dat God Israel het eerst op het oog heeft. In Zijn verlossen van Israel verlost Hij alle uitverkorenen, conform de opvatting van Klausner, daarbij behoren ook alle rechtschapen heidenen-niet-christenen (Rom 2).
Verder doet volgens Klausner in de Joodse opvatting - wat wij net al zeiden - de Messias de zonde weg. Voorts is er te zien, dat de Messias in een proces zonden wegdoet., d.w.z. mensen het zondigen afleert, de bekering tot God, ´die Herrschaft des Frevelmutes hinwegtilgt´. De Messias heeft dus een kracht ter omkering. De delging van het boze in de mens is het wegdoen, het verwijderen ervan, het uitrukken ervan. Dit zou gelijk niets zijn, als de mens zich slechts in zijn gedrag om zou keren, berouw zou tonen met wat hierbij hoort en God hem niet zou vergeven. Dus is het Joods en Katholiek om te zeggen, dat de in de Dode-Zeerollen ergens genoemde charismaticus/de biechtpriester deed/doet wat God doet. In ieder geval doet, als dít al niet uitgesloten zou zijn, de Messias dit, want de zonde wegdoen ís de zonde wégdoen, dus niet alleen doen ophouden, maar ook: de schuld wegdoen, vergeven. God vergeeft en maakt rechtvaardig. Toch doet de Messias dit evenzo. Dus God doet wat de Messias ook doet. Anders dan in het Qumrân-geval ligt het ontzondigen aan de Messias, want Hij doet dit 1) bij uitstek, 2) voor allen bedoeld, 3) aldus: noodzakelijk. Dus als je zelf tot God wil komen, dan zal God toch door zijn Messias vergeven. Genade Dit zou niet het geval zijn, als de mens uit zichzelf God gehoorzaamt: Vermes: In his (Paul´s) view man is sinful, incapable of obeying God.´ Het verschil tussen het Jodendom en Christendom is, dat de eerste genade en menselijk initiatief kent, maar de verhouding tussen deze beide nooit stelselmatig heeft willen nagaan (ofschoon ook het Christendom hier zijn ´halt!´s heeft steeds daar waar het vragen onbescheiden dreigde te worden, b.v. Rom 9, 20 en zo ook Augustinus en Calvijn). Dit gebeurde wel in het Christendom, vanwege de theologie van de ontzondigende Messias. Dus: de Messias heeft een kracht der ontzondiging. Het Jodendom weet, dat iedereen zondigt. Het Jodendom leert 1) dat God uitverkiest, zo niet, dan lagen wij nog in de afgodendienst, 2) kennis bijbrengt hoe iets wel moet door het voorbeeld van de rechtvaardigen en door de profeten, 3) onze zonden, zo wij erover berouwvol zijn, vergeeft, 4) Zijn voorschriften in ons hart legt, Zijn Geest van Hem in waarheid dienen. Dit is veel dieper dan naar believen God maar eens volgen zonder inwendig getroffen te zijn. God legt een nieuw hart en een nieuwe Geest in ons, opdat wij in Zijn inzettingen wandelen. Paulus zag in het feit dat velen christenen werden en velen niet, het werk van God en legde aldus de nadruk op de goddelijke kant. Hij sprak er echter de menselijke kant niet mee te na: Filippenzen 2, 12 ´Blijft uw behoudenis bewerken, want God is het die in Zijn welbehagen zowel het willen als het werlen in ze werkt.´ In het officiële gebed voor de staat Israel staat het als volgt: ´De Heer uw God zal uw harten reinigen en de harten van uw kroost. Hij zal u leren Hem lief te hebben met geheel uw hart en geheel uw ziel, opdat gij leven moge. Verenig ons in eerbied en liefde voor Uw Naam en laat ons de voorschriften van uw Tora in acht nemen.´ Vrije wil Dit goddelijk initiatief sluit een menselijk antwoord niet uit maar in. Dit houdt echter ook in, dat als God dit níet zou doen wij zouden blijven waar we zijn. In onvolkomenheid, de lippendienaar blijft in zijn lippendienst, de boosdoener in zijn boosheid. En de bozen kunnen door God in hun boosheid zelfs verder worden gedreven. God verhardde Farao. De paulinische leer ziet God als de eigenlijke bewerkstelliger van onze attitude, maar zie ons niet als onvrij: Hij gispt degene die zegt: ´Wat heeft Hij dan nog aan te merken, want wie weerstaat Zijn wil?´ (Rom 9:19 ´Niemand komt tot mij, tenzij de Vader hem trekke´, zegt
Jezus in Johannes. Toch heb jij de verantwoordelijkheid voor de keus, want de negatieve keus is schuld. Toch is het God, die jou kiest of over-laat. Deze paradox-op-het-eerste-gezicht schept een theologisch-filosofisch probleem.n42 Waar Paulus tegenin gaat is het zich beroepen op werken, en hij predikt te beseffen, dat wat wij aan goede werken doen Gods werk is, aan Wie wij het te danken hebben dat wij ze kunnen doen, ja, dat wij ze doen en waarover wij, gezien onze zonden, niet roemen kúnnen. Uiteindelijk kan niemand uit zichzelf in het goddelijk licht treden, als God ons dit niet genadiglijk meedeelt. Maar dit wil nog niet zeggen, dat ik niet (in principe) ten allen tijde zou kunnen besluiten (wat nog wat anders is dan dat deze mogelijkheid inderdaad ook ten allen tijde aantrekkingskracht uitoefent) om God om vergeving te vragen en Hem te dienen. Maar eer het zo ver is, kan zeer verschillen en God roept de een eerder dan de ander of wat hetzelfde is: de een hoort Gods roepstem eerder dan de ander. God kan op verschillende tijden en met verschillende sterkten en met verschillend effect bewerkstelligen of ook zonder effect te bewerkstelligen roepen. Paulinische leer? Dan toch geworteld in de Schriften. Behalve met het genoemde citaat komt deze leer ook overeen met Mattheus 21:43. ´Het Rijk Gods… zal worden gegeven aan een volk dat er de vruchten van opbrengt.´ Dat dit niet van Jezus zou zijn, zou vanuit de veronderstelling zijn, dat verbinding van speciaal en universeel ook in de tijd onmogelijk is, waarvan de onhoudbaarheid, als we goed kijken, duidelijk is. De strekking is dus, dat de mens God niet zal willen gehoorzamen, als God deze gezindheid niet in hem wekt. De meeste christelijke theologen hebben zich altijd wel op het standpunt gesteld, dat de mens zowel kan antwoorden op Gods roep als kan weigeren. Wat dit betreft aansluitend aan de Mattheus-tekst stel ik, dat wij te onderzoeken hebben wie Jezus was, dat velen zijn Messiasschap, m.i. terecht, erkennen en dat het feit dat velen dit niet deden, nu niet en toen niet, m.i. betekent, dat men de waarheid mist. De rol van de Joden Wat Jezus en Paulus de Joodse tijdgenoten hierbij verwijten is niet typisch iets Joods, maar iets algemeen menselijks Maar voor het algemeen menselijke staan met name de Joden wel exemplaar. Israel is geroepen en wordt nog steeds geroepen tot het zijn van een priesterlijk volk. Zijn Messias is de Koning-Priester van allen. Het drama van de verlossing der mensheid is te Zion geconcentreerd. Helaas treedt dan ook iemand op als Judas Iskariot, exemplaar van de vele judassen in de wereld. Jezus´ rede tegen de schriftgeleerden en Farizeeën b.v. is daarom een überhaupt terecht-anticlericale rede, tegen alle clericalisme in zijn hoedanigheid van negatieve uitwas. Wat betreft het verwijt aan de Joden in de tekst gelegen, het richt zich tegen degenen die met eigen ogen zagen, dus volgens mij een terecht verwijt. Maar wie ben ik, dat ik verwijten mag? Wij hebben hier van doen met een exemplarisch-algemeen-menselijke houding, die door de goyim allang weer overtroffen is, met name ook in de miskenning van Israel, zodat daardoor het blijven van Joods ongeloof in Jezus ook weer verontschuldigd werd: de Christenen waren niet bepaald goede reclame voor hem.als Messias. In hun verwerping van Israel verwierpen ze Christus, de Knecht. Toen het resultaat als nazi-drol de darmen van eeuwen verliet, werden er zes miljoen Joden het slachtoffer. Waar onschuldig lijden is lijdt men met Christus laat Paulus weten, dus zeker waar zoveel lijden geconcentreerd is, zodat zelfs de meest hardnekkige twijfelaar, wil hij/zij zich leerling van Christus noemen, zal moeten toegeven, dat volgens deze leer daar met Hem de zijnen gestorven zijn en met de zijnen Hij. Van Joodse zijde Selma Leydesdorff en anderen hebben te kennen gegeven, dat God daar leed, en Marc Chagall ziet de lijdende Jezus Christus als de essentie van het lijden van het Joodse volk. Van christelijke
zijde werd dezelfde gedachte tot uitdrukking gebracht door b.v. Penderecki.n43 Wat betreft ongehoorzaamheid en ontrouw aan Gods bedoelingen is geen moment het Joodse volk verderaf geweest dan anderen, waarvoor het slechts exemplaar stond. Weliswaar zagen vele generatiegenoten van Jezus zijn vele indrukwekkende werken onder hun ogen gebeuren, of vernamen ze van dichtbij (hetgeen de wijze Gamaliël zijn collega´s van het Sanhedrin tot een wijs besluit deed brengen (Hand 5:34vv), maar de Christenen hadden Paulus´ waarschuwing tegen zelfverheffing tegenover de Joden (Rom 11:19vv), doch lieten deze niet tot zich doordringen, dit nog afgezien nog van de lijnrechte tegenspraak tegen wat ze beleden die pogroms en dergelijke zaken vormen. Allen hebben hun ongehoorzaamheid vroeg of laat. Enige, ook religieuze, zelfverheffing past niet. De gehele heilsgeschiedenis voltrekt zich volgens Gods plan, die kennelijk allen onder ongehoorzaamheid gevangen houdt met de bedoeling allen te redden (Rom 11:32). De verhouding Vader en Zoon (56 onderaan): ´With the increasing vehemence, in other words, the religiosity of early christians became trained on the Mediator in place of God. Prayers continued to be adressed to the Father, but more and more to the Father and our Lord Jesus Christ.´ De werkelijkheid van de laatste formule geeft de hoek aan waaronder het eerste moet worden gezien. In de eerste plaats blijft het aantal gebeden tot Jezus verre achter bij die tot God (de Vader). Uiteraard is er veel christologische theologie, gevoed als deze wordt door het betrekkelijk recente gebeuren met Jesus op de prediking van wie men tot geloof in God en Diens handelen in Christus is gekomen. Het nauwkeurige perspectief van de verhouding van ons tot Vader en Zoon geeft de vierde evangelist (met name 16:23-28) en zo is de praktijk ook altijd geweest (dit geldt zelfs voor de extreme tekst van paus Zephyrinus: ´Ik ken maar ´één God, Jezus Christus, die geboren is en geleden heeft´. Dit wordt gevolgd door: `Niet de Vader stierf´. Hij ontkende niet, dat wij maar één God, onze Vader, die in de hemelen woont, hebben, waarvan de Christus een af-gestalte is.): Jo 16:26: ´Ik zeg u niet, dat ik de Vader vragen zal, want de Vader Zelf heeft u lief, omdat gij mij hebt liefgehad en geloofd hebt, dat ik van God ben uitgegaan´. De Middelaar opent voor God, maar stelt zich niet tussen God en de mensen. Zo is de verhouding van de biddende Christen tot God en Zijn Messias. Verheerlijking ´Subject to God, but already enthroned at his side (I Cor 15:28; Rom 8:34; Eph. 1:20; Col 3:1 etc. neither - no doubt in response to the needs and hopes of non-Jewish (: sic!) Christianity imperceptibly grew to be ´the image of God´ (II Cor 4:4), the ´effulgence of God´s glory and the stamp of His nature´ (Heb 1:3; het vierde evangelie heeft een soortgelijke theologie. Al heeft Paulus zijn eigen openbaring gehad, toch was wat hij leerde goedgekeurd door de voornaamste andere apostelen [Gal], en gemeengoed) and finally equal to God.´ ´ No doubt in response to the needs and hopes of non-Jewish Christianity.´ Alle aangehaalde plekken en ´equal to God´ staan zonder citaat, zo staat het er kaal en onbelicht. In toepasselijke tekst staat b.v. ´heeft hem alles in handen gegeven´ (in logion Mt 11:25, Lk 10:21), ´de volheid der Godheid woonde in hem lichamelijk´ en deze aanduidingen stemmen overeen met de volmachten en het wezen van de Messias zoals Joseph Klausner die schildert: ´der Gefäß der Gottheit´: om een goede christologie te hebben hoef je nog geen christen te zijn. Vermes vertoont hier gebreken in de kennis van de orthodoxie. Dit verwijt kan men ook steeds meer christenen maken. Ik besef, dat via Klausner Joodse en Christelijke orthodoxie
elkaar kunnen vinden, terwijl ook van het liberalisme het nodige te leren valt, dit in positieve of in negatieve zin. Maar behoud van het oude in Godsnaam het altijd nieuwe! Aan Paulus is weinig ´non-Jewish´ te vinden. Wat betreft het citaat uit de brief van Ignatius aan Polycarpus: ´I bid you farewell always in our God Jesus Christ´. De Tenach noemt de Messias: ImmanuEl, Machtige God, Adonaj. Ignatius noemt wie hij als de Messias ziet met bijpassende epitheta. Er is maar één kwestie: Was Jezus de Messias? Dit zijn wij aan het onderzoeken. De eenvoudige Galileeër (57) ´The simple Jewish person stepped back and gave way to the rich and majestic figure of the Church´s Christ.´ In de Kerk worden zowel preken gehouden bij de zg. epistelen der apostelen als bij de evangeliën, illustraties uit Jezus´ leven gegrepen. Deze ´rich and majestic Church´s Christ´ is hoogstens die van de epistelen. Die van de evangeliën heeft nog steeds de kenmerken van de simpele Galileeër, die overigens niet zo simpel is en zie b.v. hoe hij de Nazareners provoceert en bij wat er gebeurt steeds het initiatief in handen houdt, zie zijn strategisch raffinement, vervat in ´wie niet voor mij is, is tegen mij´ met ´wie niet tegen u is is voor u´. De Jezus van de evangeliën krijgt in het Johannes-evangelie verdere uitleg, die door de apostel-evangelist verwerkte zelfuitleg moet zijn, gezien zijn vergevings- en wondermacht, het logion ´Jeruzalem, Jeruzalem…´(Mat 23:37), het net genoemde ´openbaringslogion´ over Vader en Zoon, het zich uitgegeven hebben voor Christus en de Mensenzoon, in de betekenis van norm-mens, dé Zoon van God, wat hem volgens Marcus het leven heeft gekost, zijn in de opstanding bekrachtigde pretentie te kunnen boeten voor ´velen´, en de integriteit van de vierde evangelist zelf. De overeenkomst met de synoptici wat betreft zijn gepretendeerde volmachten en status is te groot. Soortgelijke uitleg bevatten ook de epistelen Het vele dat tegen de achtergrond van de Tenach wordt begrepen wordt ondersteund door de evangelische feiten, die zelf dan ook als uitkomsten van de messiaanse profetieën der Schriften worden (h)erkend. Zo begrijpt men de theologie van het Lam Gods/de Knecht des Heren, doordat zijn lijden, sterven en opstaan een licht deed opgaan vanuit de Schrift, de Tenach. Hierbij sluit de leer van Paulus aan, die hij had op grond van persoonlijke openbaring, en die juist vanwege de overeenkomst van de hun gedane door de andere apostelen goedgekeurd werd. Wat de huidige praktijk, althans in de R.K. kerk, betreft mag het juist wel wat minder simpel. Van de preken die ik zo in Europa gehoord heb herinner ik mij thema´s als ´de barmhartige Amerikaan´, ´wie is mijn naaste?´, ´we consumeren te veel´, alles zeer oppervlakkig. De hoofdfiguur in deze preken is ´Jezus van Nazareth´. Deze is een weldoener, eenvoudiger dan we hem leren kennen, wanneer we de evangeliën zelf lezen. Maar er waren uitzonderingen: ik heb ook preken gehoord die helemaal niet oppervlakkig waren. Bij protestanten is dit anders. Daar gaat men de hele Bijbel na, maar vaak met saaie langdradigheid of ook een wat geëxalteerde bevlogenheid. Maar de eenvoudige filantroop is niemand vreemd. Jezus is leraar en voorbeeld, zijn lijden was een drama ons ten goede en op een welbepaald moment is er sprake van: ´Gij alleen zijt de Heilige, Gij alleen de Heer, Gij alleen zijt de allerhoogste´. Men vindt in de evangeliën genoeg om hem als de Messias te gaan beschouwen, al is het nog niet allemaal onmiddellijk tegelijk. Jezus is iemand in wie men nooit genoeg doordringt, niet alleen zijn woorden reflecterend, maar ook wat betreft hetgeen er allemaal over hem vermeld wordt en überhaupt: geschreven staat. En voor iemand als de Messias is genoemde passage uit het ´Gloria´ van de Mis niet overdreven. Je kunt dus niet zeggen, dat ´Jesus the healer, teacher, helper may yet invited to emerge from the shadows of his long exile´. Deze Jezus heeft in de prediking nooit in de schaduw gestaan,
hoogstens door te geringe doorwerking van de prediking, want bepredikt worden wil nog niet zeggen, dat men zich ook daarnaar zal gedragen., laat staan wat er gebeurt wanneer onchristelijke zin wordt gepredikt. De Joden, die dit vaak aan den lijve hebben ondervonden, kunnen kunnen daarover meepraten. In de goede zin kun je zeggen, dat deze Jezus zo op degenen die in hem geloofden inwerkte, dat zij in hem inderdaad de gestalte van de Messias ontwaarden: zij werden in hun overtuiging gesterkt steeds weer als men hem hoorde prediken. Dat ´long exile´ is dus hoogstens zijn langdurige te geringe herkenbaarheid, en niet zonder verband daarmee te geringe herkendheid, in de praktijk. Hij kan alleen uit de schaduw komen doordat wij hem leren kennen. Alleen wat wij liefhebben kunnen wij kennen en uiteindelijk kunnen wij pas goed liefhebben wat wij kennen, is wat ook Vermes zegt:(6,3)´Religious writings disclose their meaning only to those who approach them in a spirit of sympathy ´ Dit is exact hetgene waarvan de overheersing van het sceptische moment in de Nieuwe Tijd het tegendeel met zich meebracht. Vandaar onze worsteling om de echte Jezus. Eens zijn wij het erover, dat wij mogen spreken van ´the holy Galilean´, die een ´ideal reciprocity´ met ´his Father´ had (48) en ik hoop hetzelfde als Vermes: ´If, above all, his lesson about reciprocal, loving and direct relation with the Father in heaven is recalled and found universally valid, may not the sons of God on earth may stand a better chance of ensuring, that the ideal of human brotherhood become something more than a pipedream.´ Het Messiasschap en de kerkleer De Kerk leert de godheid van de Messias. Dit mag (en moet derhalve), omdat in de Messias goddelijke eigenschappen zijn gelegd, die goddelijke, d.w.z. alleen aan God eigen, eigenschapen blijven. Hierin blijkt zowel de positie van ontvangende = van eeuwigheid geboren wordenden44: het geringere van de Zoon in zijn verhouding tot de Vader, als het gelijke: de Zoon is wezensgelijk aan de Vader en niet de Vader aan de Zoon.Weliswaar is het zo, dat logisch ook het omgekeerde geldt, maar daar is dan eerst de gelijkstelling van de Zoon aan de Vader aan voorafgegaan. Zo is er maar één God. Bij het zich dit voorstellen kan de neiging bestaan tot het zien van een tweede God. Maar als men in zijn voorstelling een tweede ziet als niet identiek, dan doen men er goed aan de kwalificatie van ´Een God´ aan de Vader toe te kennen (d.w.z. toekennen is de beweging in óns voorstellen, omdat áán God niets tóekomt), en van de ´mens´ aan - vooropgesteld dat wij hem als de Messias aannemen - Jezus Christus, maar het dan steeds zo voorstellen, dat men Hem als het ware in Gods eeuwige licht houdt als tot Een, om in de oorsprong deze volkomen Eenheid te beseffen van waaruit de Zoon als een van de onzen naar voren komt en Jezus niet klakkeloos als als mens verklede rondwandelende God beschouwt. Het specifiek goddelijke moeten wij in hem zo niet eerst op het spoor komen, dan toch altijd ontwaren, ontdekken. Jezus is hoe dan ook een mysterie: het onthult zich verhuld, en verhult zich onthullend. Dit ontwaren is m.i. beter dan dogmatisch affirmeren-maar-zonder-enig-begrip. De evangeliën onthullen dit dan ook a) door de vermelding van Jezus’ lijden en sterven voor de vergeving van (de) zonden, iets menselijks maar in één bovenmenselijk. Dit is q.q. iets centraals, en wordt door b, c en d belicht. b) door de aanduiding van Jezus als de Zoon (van God), door Jezus zelf voor Kaiafas, het frequentst in het vierde evangelie: door de Doper en door Jezus’ aanhangers (hs. 11:4,27, vgl. Mt 16:16), door Jezus tegenover Nikodemus, in de Tempel (hs. 5:8, naar Tempelredes wordt door de synoptici alleen maar verwezen), in de synagoge van Kapernaum; in de kring der discipelen en aanhangers; aan de avondmaalstafel, c) door het openbaringslogion. Conclusie: Jezus heeft zichzelf voor de Zoon van God uitgegeven. d) Het is de vierde evangelist die zelf ervaart en zegt, dat anderen ervaren, dat zich de Zoon van God noemen zichzelf gelijkstellen met God is. Nu komt met het openbaringslogion overeen Jo
14:10 (aan de avondmaalstafel). Ook 14:10b klinkt authentiek. Het voorafgaande ‘wie mij heeft gezien heeft de Vader gezien’ is een appel die niet ver van deze boom ligt. Chargering door de evangelist om genoemde ervaring tot uiting te bregen, zoals het geval in het 17:5 (het hogepriesterlijk gebed)? Maar de in zijn daden en opstanding waargemaakte pretentie van a hierboven op zijn beurt kan slechts fundamentele identiteit van de Zoon met de Vader betekenen, zoals Johannes in zijn aan begin Genesis herinnerende aanhef dan ook als vertrekpunt neemt. Joodse liefde tot Jezus Wat betreft de erkenning van Jezus´ kwaliteit/messiasschap is er niet eens een scherpe scheiding tussen Joden en Christenen. Dan niet per definitie? Dan wel, maar zo scherp is niet te zien waar die erkenning begint als men nog niet uitgesproken christen is. Gevraagd naar wat Jezus was, antwoordde de Jood Franz Kafka spontaan: ´Een afgrond van licht.´ Met name in Tsjechoslowakije kwam de Joodse culturele emancipatie tot een ongekend hoogtepunt . De Joodse vluchteling, de schrijver Franz Werfel schreef het aan Maria gewijde ´Das Lied von Bernadette´. En Vermes noemt nog zo iemand: ´The trial of Jesus, that splendid work of scholarship composed with loving devotion by the Jewish refugee from Czechoslovakia, Paul Winter.´ Ook Anne Frank vond blijkens haar dagboekaantekening 6-7-44, dat er met Christus niet gespot mocht worden. En zo ook hier Geza Vermes. Ik noem ook nog David Flusser en Pinchas Lapide. Drie Messiasgestalten Wat mij bij mijn studie is opgevallen, dat er in de Talmoed en rabbijnse literatuur meerdere Messiasgestalten bestaan. Ook in de Qumrän-rollen zijn er drie Messiasgestalten waarvan elk een van de ambten vervult, die Jezus vervult in de nieuwtestamentische visie: ´Messiah of Israel, or Branch of David, is the victorious King of the last days: het koninklijk ambt. ´But he is subordinate to the Messiah of Aaron, or the high Priest of the end of time´: het priesterlijk ambt, hogepriester in de orde van Melchisedek. M.a.w. de triomf van de Verrijzenis is ingebakken in het kruisoffer. ´And both of these are preceded or accompanied by the messianic Prophet or a prophetic Messiah, who conveys God´s final message to the elect: het profetisch ambt. Dat diverse Messias-typen functies van een en dezelfde kunnen en moeten zijn stelde ik al, o.a. i.v.m. Klausner. Een oudtestamentische traditie wordt hier voortgezet, die van de helderziend vooruitziende blikn45, in dit geval een zeer ver vooruitziende. Vermes gaat nu in op het thema ´historiciteit´. Historiciteit, verbasteringen Voorbeeld: De echtscheiding Marcus zou minder historisch zijn door: Een vrouw die haar man verlaat en een ander trouwt pleegt echtbreuk (Mc 10:11,12). Niets bijzonders, de Wet staat dit helemaal niet toe, argumenteert Vermes, en hij geeft in de noot het voorbeeld van Salome, die haar man om scheiding vroeg. : M.i. wordt dit door de Wet verboden en door Jezus verboden. Dat Jezus het geval voorziet is
niet vreemd, want Salome is er nu juist een voorbeeld van. Zij vroeg opheffing van haar huwelijk. Dit is ook: vrijmaking voor een andere man. Waarom denkt Vermes eigenlijk, dat Marcus suggereert, dat de Wet dit wel toestond, maar Jezus niet? Dit is immers een conclusie (Mt 5:31) uit het feit dat Deuteronomium voor sommige gevallen voorziet in het geven van scheidingsbrieven (Deut. 24:1-4). Verbastert Paulus het Joodse begrip van ´Tora´? (72) Paulus was lang in Israel actief, al woonde hij in het in Cilicië gelegen Tarsus. Zou de reden van het vertalen van ´Tora´ door ´Nomos´, ´Wet´ onbekendheid met de volle betekenis van ´Tora´ geweest zijn? Zo te zien had hij, anders dan Vermes meent, juist de tien geboden op het oog, weshalve hij, gezien het karakter van geboden van ´Wet´ spreekt. En in ruimere zin vat hij ´Tora´ op als het geheel van verplichtingen. Hoeveel wijze onderwijzing de Tora ook bevat, juist waar deze aanleiding (feitelijk niet: oorzaak!) was van geestloze navolging, lippendienst of ontduiking, werd de Tora als wettisch (een verschijnsel van alle tijden) ervaren en aldus het karakter van opgelegde wet tot als iets uiterlijks versterkt. Juist geldt dit dan ook de tien geboden, die louter Wet worden, wanneer de ons hierbij inspirerende Geest van God wordt achtergehouden. Dit het geval zijnde is dit toch geen mogelijke verklaring van de vertaling van ´Tora´ Want dan zou de vertaling van ´ Tora´ als ´Wet´ uit het polemische te verklaren zijn en de Tora als zodanig niet het mikpunt, maar slechts de Tora als ´Wet´. Deze verklaring lijkt mij evenwel onjuist, omdat ook in de evangeliën de ´Tora´ ´Nomos´ wordt genoemd als: ´voorgeschreven leefwijze´. Ofschoon ´Tora´ eigenlijk ´onderwijzing´ betekent, is het wel zo, dat op praktische voorschriften zeer veel nadruk ligt, en Paulus blijft met zijn aansporingen hier niet bepaald bij achter. Maar zijn wetten die in volle zin deze naam verdienen ook geen wijze voorschriften? Dan betekent ´Tora´ voor Paulus eenvoudig ´geheel van wijze voorschriften´. Hij bedoelt dan met ´Nomos´ ´Voorschrift´, goddelijk Voorschrift, wel te verstaan, maar steeds met de bijklank ´steen des aanstoots´, alleen al, omdat ook de vrome er niet in slaagt de Tora te vervullen, om de eenvoudige reden, dat ook hij een zondaar is. Voor Paulus heeft de Tora niet die wettische bijklank, zoals later b.v. wel het lot is geweest van termen als ´dogma´, ´metafysica´ en ´orthodox´ in onze tijd, die nu, anders dan oorspronkelijk het geval was, een negatieve bijklank hebben gekregen door de tussenfase van verstarde, althans van velen onbegrijpende, beleving. Zoon van God ´Son of God´… In Jewish sources its use never implicits participation by the person so called in the divine nature… if the medium in which Christian theology developed had been Hebrew and not Greek it would not have developed an incarnation doctrine as thus is traditionally understood.´ (Noot 46 hierbij:) J. Barr: ´The words could for the most part be understood by the gentile Christian hearers, especially the less instructed among them, in the normal Hellenistic sense of the words.´ Wat het laatste betreft: dus de hoorders, en niet de vierde evangelist, een Jood uit Jezus’ Palestina, want hij wist er alles van (´het Woord was God´´, ´het Woord is vlees geworden´) en Paulus? T/m de dogmatische formulering van de Triniteit en daarna is de godheid van de tweede en derde goddelijke persoon door de vooraanstaande theologen in die zg. ´Hellenistic sense´ opgevat op basis van het Nieuwe Testament. Wat het eerste betreft: een taalhoorder kan verbasterend associëren, maar een taalbeziger weet wat hij bedoelt. In langere fragmenten komt die bedoeling tóch in de context naar voren. Vervolgens: Jezus noemde zich dé zoon van Godn46 zó dat het, ook voor zijn omstanders,
overkwam als: de Zoon van God bij uitstek, dus: Gods eigen Zoon . Zelfs heeft men deze indruk bij het accent, dat het woord ´mensenzoon´ (´barnasj(a)´ eigenlijk niet meer dan Aramees voor ´ik´) krijgt b.v. bij de genezing van de lamme. Latere invulling? Maar zonder deze aanwending door Jezus aan te nemen, zou het in cruciale uitspraken (b.v. Mc. 14:62) en hele redes die op hem moeten teruggaan niet voegen. Integendeel, juist deze term maakt het mogelijk om letterlijk te bedoelen: Daniëls ´een mensenzoon´ komt op de wolken des hemels i.p.v. ´Ik kom op de wolken des hemels-, maar niettemin wel degelijk zichzelf als Messias te bedoelen. Jezus bedoelt b.v. niet te zeggen: ´Om te bewijzen, dat ik zonden kan vergeven, sta op´ maar ´dat de Messias, en dat ben ik, zonden kan vergeven´. Nu is ´barnasj(a)´ onveranderlijk, en wie kan dan bewijzen wat Jezus in deze gevallen ermee bedoelde? Maar het heeft eenvoudig deze contextuele nadruk waardoor deze woordelijker betekenis a.h.w. opgloeit en niet alleen maar zo vertaald is door de betreffende evangelieschrijver. Het Johannesevangelie vermeldt, dat zijn pretentie Gods Zoon te zijn op de omstanders overkwam als dat hij zich aan God gelijkstelde. Hij meet zich inderdaad goddelijke prerogatieven aan: dat de Mensenzoon op aarde macht heeft... Voorts Jo 10:33: ´De Joden antwoordden hem: ´… willen wij u stenigen, omdat gij, een mens, uzelf God maakt.´ Zijn pretenties, al dan niet in de term ´de Zoon van God´ gelegen, waren er dan ook naar. Als Vermes de ´ideal reciprocity´ tussen Jezus en God ´with great perspicuity´ in de evangeliën aanwezig ziet, bevestigd in: ´Alleen de Vader kent mij en ik alleen de Vader´, hoe zou je dan kunnen beweren, dat Jo 10:30: ´Ik en de Vader zijn één´ maar iets hellenistisch heeft? Die wederkerigheid is zo ideaal, dat Jezus zich de Zoon van de Vader bij uitstek noemt, gezonden en bevolmachtigde. Zo te zien is dit nog geen incarnatie. Maar ook ´de volheid der Godheid woonde in hem lichamelijk´ (Kolossenzenn47) is niet hellenistisch, doch in overeenstemming met de Joodse kijk op de Messias, zie mijn verhandeling over Klausner. Vermes meent ten onrechte, dat een uitzondering op een algemene regel wel op interpretatie van buitenstaanders moet berusten, maar het gaat veeleer om een toegespitste aanwending voor een culminerende Messiaspretentie, die ook geen delen in de goddelijke natuur zou betekenen, tenzij de definitie van de Messias als ‘vat der Godheid’ daar toch op blijkt neer te komen. Waar de Messias is daar is de Godheid en waar de Messias leed, leed – in deze gestalte kan dat – de Godheid, immers ter vergeving van de zonden van velen, want welke andere mens kan dat? En al heeft in de schriften ‘de Zoon des Mensen’ nergens deel aan de goddelijke natuur, de Messias wordt Jes 9:2 ‘machtige (G)(g)od genoemd’. Tot welke diepte deze analogie van mens met God gaat, valt te bezien in het licht van wat zich als hieraan beantwoordend zal onthullen. Toch werden zijn messiaanse pretenties hem als godslastering aangerekend. ´Bent u de Christus?´ Herhaaldelijk duikt deze vraag in de evangelies op. Menigeen mócht hem niet en dán nog je de Messias noemen, dát wekte ergernis. De incarnatie In het evangelie komt de incarnatie, aangeduid als zodanig, met even zware termen, voor, in Johannes. Aan het begin. In de paasavondredes. Hieraan vooraf gaan: ´Ik en de Vader zijn één ´, ´mijn Vader werkt tot nog toe en ik werk ook´. Jezus´ handelen is des Vaders handelen in Hem en door Hem uitgevoerd, waarbij toch het initiatief bij hem kan liggen, want de Vader ´verhoort hem altijd´, de synoptische vergeving aan en genezing van de lamme is hier precies mee in overeenstemming. Hij kent de Vader (synoptisch logion: de Zoon kent de Vader), hij heeft inzicht in het goddelijk wezen van de Vader. De Vader toont hem ook Zichzelf. Jezus kent de Vader a.h.w. van binnen en komt ons hiervan mededelen, en terwijl de Vader in Hem werkt.
Wat wij in het Johannesevangelie zien is niet een schep erbovenop, maar indringender hetzelfde: `Ik ben uitgegaan van de Vader´ is geen toevoeging aan wat de synoptici melden, maar uitlegging, explicatie. Zijn aan God ontsprongen zijn is ook hier duidelijk, doordat hij zich, door tekenen kracht bijgezet, Heer van de sabbat noemt (hierbij benadrukt hij ´mensenzoon´ naar ´mens´ omdat de sabbat er om de mens is en niet de mens om de sabbat, maar alleen deze als Messias is Heer van de sabbat) en betoont de macht te hebben uit en namens zichzelf zonden te vergeven. Op deze wijze beschouwd is ´volmacht´ een te dubbelzinnige term: Hij heeft aan God ontspringende deze macht meegekregen. Dit ´uit en namens zichzelf´ heeft temeer reliëf, vanwege het feit dat hij zelf de zonden die zijn Vader vergeeft pretendeert weg te boeten, gelijk uit instellingswoorden van het avondmaal blijkt, die ongetwijfeld op hemzelf teruggaann48 Aan het kennen van de Vader ´van binnen´ uit het synoptisch logion Mt 11:27vv staat gelijk het johanneïsche: ´De eniggeboren (sic!) Zoon heeft Hem doen kennen´ (Jo 1:18) en Jo 5:19: ´De zoon kan niets doen uit zichzelf, of hij moet het de Vader zien doen´. De reciprociteit is niet alleen maar van beschouwelijke aard. Dit verklaart waarom Jezus werken werkt die niemand anders vermag. In ´alleen de Zoon kent de Vader´ is kennen een kennen ten voeten uit, boven Mozes en de profeten. Deze zijn kennis is zo ideaal, dat dit de aardse termen te buiten gaat. Samen (vgl. Mt 11:27vv in zijn geheel): ‘... Ik ben in de Vader en de Vader is in mij’ (Joh 14:10), zó dat ‘wie mij heeft gezien heeft de Vader gezien’ (Joh.14:9). Men vergelijke deze eeuwigheidspretentie nogmaals met het logion Mt 23:37: ´Jeruzalem, Jeruzalem, dat uw profeten doodt en stenigt wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb ik uw kinderen niet willen vergaderen!´ Bedoelt Jezus dan niet de keren, dat hij te Jeruzalem heeft opgetreden teneinde iedereen daar achter zich te krijgen?, zodat niet die profeten vallen onder zijn hebben willen vergaderen? Maar in Mattheus sluit dit gaaf aan op het voorafgaande, zodat het er één geheel mee vormt en daarin staat ´maakt de maat van uw vaderen maar vol… daarom zie ik zend u profeten en wijzen en schriftgeleerden´ en dit zijn kennelijk niet alleen de apostelen maar ook wie hij alleen door de Geest, die hij na zijn hemelvaart (in zijn verrezen lichaam, op een symbolische manier) zenden zou, waarvan niet alleen in Johannes maar ook in de beide lucaanse geschriften sprake is, om te onderwijzen. ´… Van hen zult gij sommigen doden en kruisigen (toen een Romeinse straf, het kan zijn, dat Jezus zichzelf inbedoelde, maar veleer lijkt me dit een [overigens equivalent] insluipsel tijdens de overlevering. Lukas’ equivalent mist het dan ook) etc. etc.´ Dit vormt het spiegelbeeld van het slot Mt 23:37. Hij is hier degene die de profeten en wijzen zendt überhaupt. Dit duidt niet alleen op zijn voortbestaan en doorgaande werkzaamheid na zijn verscheiden, maar ook voor zijn verschijnen. Nogmaals: Het is de stem van JHWH die hier spreekt. We zagen, dat de weergaves door Johannes de zaak nader verklaren. Maar van deze zijn er ook die de zaak als kip en klaar voorstellen, maar eigenlijk verklaringen – bij wijze van het in Jezus’s woorden lezen van een dubbele bodem - door de auteur zelf zijn: 17:5 ‘Verheerlijk mij met de heerlijkheid die ik bij U had, eer de wereld was’, wat sterk doet denken aan verderop Joh 17:24 ’Gij hebt mij liefgehad vóór de grondlegging van de wereld’, IPe 1:20 ‘hij was van tevoren gekend, vóór de grondlegging van de wereld’ en moet oorspronkelijk hebben geluid ‘verheerlijk mij met de heerlijkheid die ik (reeds) voor U had (die er reeds voor U was), eer de wereld bestond’. Iets soortgelijks zien wij in waarschijnlijk <degene die na mij is is voor mij (geweest, semitisch perfectum)>’, dat bij de synoptici vertaald is als ‘wie na mij is (komt) is meer dan ik’, maar bij Johannes ‘is voor mij geweest’, waaraan nog wordt toegevoegd, ‘want hij was eerder dan ik’, in feite een dubbele lens, wat naief. Hetzelfde vinden wij in ‘voor (before) Abraham ben ik’ uit ‘voor (for) Abraham was is er (al, semitisch perfectum)’. De vierde evangelist verstaat een dubbele bodem op grond wat hij inmiddels begrepen had. Het Grieks bood met zijn tijden een oorspronkelijk Aramees sprekende
Hebreeër de mogelijkheid zeer te nuanceren. Hij ziet in de gewone betekenis eigenlijk een verborgen profetie, i.c. onthulling. Enerzijds bewijzen deze uitspraken dus niet Jezus’ eigen pretenties, anderzijds kunnen zijn uitspraken, waar zo’n anamorfose niet te vinden is, niet verder afwijken van wat daar oorspronkelijk gezegd is, dan dat het hoogtens parafrasen zijn. Anders zou met name ‘wie mij heeft gezien heeft de Vader gezien’ helemaal verzonnen moeten zijn, hetgeen het openbaringslogion weerspreekt. Nu heeft, zegt G. Bornkamm (JvN), menigeen erop gewezen, dat dit laatste johanneïsch klinkt. Het kan dus andersom zijn en dat ook dit een overdrijving van Johannes of omgeving is. Op deze stelling van vermeende onbetrouwbaarheid van de auteur, die het echter om niets anders te doen was dan om volledigheid, in casu: indringend duiden, is er maar één antwoord: De pretentie ‘ik ben het beeld van de Vader’ is een goed messiaanse, en is zodoende vrijwel zeker een pretentie van Jezus zelf, hetzelfde als van dat elkaar-geheel-kennen, en blijft staan, dat het gepretendeerde én in de verrijzenis bewezen kunnen-lijden-en-sterven voor de vergeving van zonden en ook het zelf kunnen vergeven van zonden iets is, dat alleen God, die c.q. mirabile dictu mens is geworden, vermag. Het gaat dus om het elkaar doordringen van Vader en Zoon. Nu wordt de Messias door Joseph Klausner gedefinieerd als ‘dienend vat der Godheid’. Dit betekent, dat waar het vat, de Messias, is God is, ook wanneer hij lijdt en sterft. God was ook toen niet alleen maar bij hem - dit echter zo verborgen, dat Hij zich van God verlaten voelde, desalniettemin nog altijd in hem, het vat, present. Het dienend vat der Godheid leed en stierf met Wie het bevatte en al. Niet leed en stierf zijn God en Vader aan het kruis, want behalve dat God zich voor hem verborg, afwezig, op afstand was, is Hij onlijdelijk. Het ‘dienend vat der Godheid’ wil echter zelfs zeggen: God is daar hoogstpersoonlijk waar dit is, dan niet meer (als) de Vader, maar in een bepaalde modus, die alhoewel modus de, besefte, identiteit met God behouden heeft, afgedaald in een mens, de Messias: die God persoonlijk belichaamt, zodat waar de Messias leed en stierf, in de Messias tóch, in afgetakt alter ego, God leed en stierf. Als mens ging nog-altijd-God door lijden en dood heen. Zie ook Paulus (Filipp.2:6-8). De godheid van de Messias is geïmpliceeed in ´ik ken de Vader´ en ´ik en de Vader zijn één´ (Jo 10:30), waar hier geen ´alsof´ of slechts analogie meer is, maar realiteit. Of gaat het om intensieve kennis, maar niet extensieve kennis van de oneindige volheid van God? Maar is hier wel verschil tussen, anders dan dat Jezus als mens zich niet tegelijk wat-dan-ook, gelijk de Vader dit doet, voor de geest kan halen, doch zich dit slechts successievelijk zal kunnen oproepen samen met de algemene herinnering (met weglating van details) aan vanuit de tijd gezien eerdere volstrekte eenheid? Besluit: Johannes doet mee aan de messiologie, die - gezien diens pretenties- op Jezus zelf moet teruggaan en niet op wat voor hellenisme dan ook. Wel kan de vierde evangelist voor het begrip Logos leentjebuur hebben gespeeld gelijk Philo van Alexandrië, maar wel staat het als inbegrip van het profetenwoord (woorden Jo 3:34; 8:47; 14:10; 14:24; 17:8; woord 5:38; 8:52,55, vgl. met aanhef 10:35,36; 14:24; 17:14,17), het woord Gods dat hij verpersoonlijkt. De menswording Gods is geen omkering van een apotheose. De gelijkstelling van Jezus aan God kwam uit zijn optreden naar voren. Vergoddelijking is inderdaad helleens of hellenistischn49, maar vergoddelijking tot God Zelf past noch binnen de Griekse denkkaders noch de Joodse, gezien de incompatibiliteit-überhaupt van God en mens: de een kan niet de ander worden. Deze denkbaarheid is er pas na een Aha-Erlebnis, nl. Johannes’ ervaring met een bovennatuurlijk fenomeen te zijn omgegaan. Het overgaan van ´ik ken de Vader´ naar de eenheid met de Vader als uitgedrukt in het in- en extensieve van ´de heerlijkheid, die ik bij U bezat, eer de wereld bestond´ is een samengaan van twee, indien voor Aristoteles, incompatibele grootheden, de aristolelische ´volmaaktheid´ (d.w.z. onverminderdheid van aanzijn, komt het meest in richting van ´oneindigheid´) van de Godheid, de ´Ousia´-´theos´zuivere Morphe, en de eindigheid van aristotelisch de individuele ziel. Aristotelisch gesproken zou dit op een ´of of´ afstuiten. En zeker zou dit het geval zijn in filosofieën van
geringer formaat. Zou het mogelijk zijn via een laat platonisme? Een ´methexis´ (= participatie: aan de ideeënwereld [´kosmos noëtos´]) van de individuele ziel, die ontspringt aan de ´kosmos noëtos als zodanig´ en met zelfherinnering daaraan, i.p.v. van individuele preëxistentie van iedere participerende ziel apart (zoals Plato zelf dacht)? Al is er wel Indische invloed op Plato verondersteld, de grond voor Plato´s leer van het vergaan noch ontstaan van de ziel is een logische, schijnbaar onweerlegbare, uiteengezet in ´Phaidōn´. Maar ook, al zijn ze uiterst onwaarschijnlijk, oosterse invloeden kunnen die verhouding niet verklaren. Bij de Brahmanen is de menselijke ziel zoals ze is a.h.w. een compartiment van Brahma(n), God. Om de lijst aan te vullen: In het, latere, Baha´i identificeert Baha´ulla zich op gegeven momenten met God: een contaminatie, op zijn best een ‘verkorting’ van in Christus zijn resp. lijden en dat is wat anders dan wij bij Jezus zien; en in het nog latere Duitse idealisme zijn wijzelf als tot bewustijn gekomen onbewuste ´God´. Hieruit zien we, dat de theologie van de aanhef van het vierde evangelie uniek is. Was de vierde evangelist dan een oorspronkelijk genie? Hij was een leerling van Jezus (hij weet zeer veel van hem en de toenmalige situatie in Palestina; en anders was hij bij zijn lezers door de mand gevallen als de schrijver van de brieven van Johannes, dus deze schrijver, dezelfde als die van het vierde evangelie, is echt de geliefde leerling, die Maria in huis nam, een feit dat op zijn beurt ontmaskerd zou zijn, als het niet waar was). Soms door deze aangetrokken wegens zijn genialiteit? Dat is natuurlijk de zaak omdraaien. De notie van de verhouding komt voort uit hetzelfde denken, dat denkt ´Jeruzalem, Jeruzalem etc.´ en de pretentie van die volmachten, en past bij het kunnen-boeten-überhaupt voor anderen, want alleen-maar-een-mens kan dit niet. Dit maakt Paulus (Filipp.2:6-8), die zich beroept op een bijzondere openbaring, die was goedgekeurd door de eerdere apostelen, wat op zich de mogelijkheid openlaat, dat men zich door hem heeft laten beleren, als tussenschakel, overbodig.De notie is explicitatie van iets oorspronkelijks-jezuaans. Het is de uitkomst in het Jodendom van die profetieën die de Messias aanduiden als ´Heer´, en ´God´, in de zin dat de Messias goddelijke volmachten heeft, ofschoon er maar één God en Heer is. Hoe men zich buiten dit denken de verhouding tussen de twee polen van analogie moet denken, hoe Messias zo´n wezen kan zijn is altijd vaag gebleven, maar vindt alhier een ongeëvenaarde oplossing, die overigens aan ons benaderend voorstellingsvermogen nog de zwaarste eisen blijft stellen, al zou het nóg zo bewerktuigd zijn door de Griekse filosofie. Á propos: de term ´kennen´ is niet uitsluitend Grieks, zodat we niet met de gnosis moeten komen aanzetten, die zich overigens beperkt tot het ´goddelijke´ in jezelf. Nogmaals: het uitstel van de parousie (82) ´… Eschatological-apocalyptic disenchantment (delay of the parousia, postponement of the end-time) inspired the leaders of the Essenes and of the Christian Church to preach hope and frank perseverance as the most essential virtue of the moment.´ Vermes verwijst in een noot hierbij naar Petrus II. Hier klopt een en ander niet: Er staat, dat men heilig behoort te leven, in afwachting van de Dag met welks belofte de Heer volgens de schrijver niet talmt, ‘al zijn er die aan talmen denken’ (3:9). Dat de schrijver de nadruk zou leggen op hoop en volharding, omdat er uitstel is, is een inleg van Vermes, maar er staat, dat het komen van de Dag ons niet eens: hoe dan ook, maar: nog steeds, moet inspireren, al is de dag duizend jaar, want we weten niet, maar komen zál de Dag. Er is geen uitstel van wat God in Zijn opperste soevereiniteit heeft vastgesteld. Wel is er lankmoedigheid Zijnerzijds, d.w.z. de zekere komst van de Dag laat tijdruimte dat allen zich bekeren. Er is geen uitstel, wel tijd. Alles vloeit inderdaad ook uit onbekendheid met de datum voort. Vermes ‘Hineininterpretierung’ ´motivatie door ontgoocheling als gevolg van uitblijven´ is
een psychologisch snoeren in een al-te-menselijk keurslijf. Het al maar niet komen van de Dag legt zichzelf aan de hand van de voorzegging en andere voorzeggingen zoals de komst van de Antichrist (bij Johannes, Paulus) uit. De nadruk op vroomheid is geen reactie en ook niet het willen blijven in een illusie, maar geheel iets wat van een christen verwacht mag worden. Als men iets beweert moet men het kunnen aanwijzen, of werkelijk afleiden, anders blijft het louter bewering. Hier is sprake van uitleg die zijn concurrenten heeft, die zo niet even goed, dan veel waarschijnlijker zijn. Er is hier bij V. meer ´inlegkunde´. Aanpassing van reeds gangbare Joodse praktijk? (84 Vermes geeft voorbeelden van targoemiem en uit de derde eeuw uit de Babylonische Talmoed dat de mens God moet volgen in het doen van goede werken. ´This TalmudicTargumic form has its christianised adaptation in Matthew 25:31-46´, waar de Mensenzoon degenen toespreekt die op het punt staan het hemels Koninkrijk te beërven. Dit is gemakkelijker gezegd dan waargemaakt, aangezien de tekst uit Mattheus enkele eeuwen eerder is ontstaan dan de oudste geaccepteerde Targoemn50 en ook ouder is dan de Talmoed. Hoogstens mag je misschien zeggen: hier vinden wij iets soortgelijks als later kan worden geïllustreerd aan de hand van de Talmoed en Targoemim. Kenmerkend voor een Targoem is echter, dat het een bijbelvertaling, met name in het Aramees, is, maar deze rede is een vertaling van wat op dat moment nog geen bijbeltekst is van het Aramees in het Grieks. Wat er dan nog aan vormovereenkomst resteert is wel érg uiterlijk. Of begrijp ik hier Vermes verkeerd? Bedoelt hij misschien de mondelinge overdracht? Dat de synoptische evangeliën, althans voor een groot deel, althans gedurende langere tijd, zo zijn overgeleverd lijkt mij vrijwel evident, de onderlinge afwijkingen zijn ernaar. Ontlening aan het hellenisme? (85) ´Assuming, that the basic N.T. divested from its patently Hellenistic accretions…´ Als Joden zich in het Grieks uitdrukken, ook met aanpalende begrippen als ´het Woord´, ´kennis´, Gods Zoon e.d. wil dit nog niet zeggen, dat dit on-Joods is, integendeel, het zal veel eerder Joods zijn, maar dan in het Grieks uitgedrukt. Veel is hier pure messiologie. Het is allemaal Joods denken, ook als daar mooi Grieks staat ´gignōskein´, ´Logos´ of ´Huios´ (Ps. 2). Tussenopmerking Vermes is een interpretator die voorzichtig te noemen is vergeleken met de, naar ik in een aparte publicatie aantoon, erop los interpreterende Rudolf Bultmann, die om de een of andere reden, meer dan waarschijnlijk door zijn groot vertoon, het tot hotemetoot met een bulldoggreep heeft weten te brengen. Ik denk, dat Vermes zonder meer gelijk heeft als hij (93) zegt, dat de theorie van Bultmann en de zijnen over twee typen van ´Mensenzoon´ ligt aan de dubbelzinnigheid van het Aramese ´barnasj´ of ´barnasja´ (mensenzoon, ik, vgl. ´deze jongen´), waardoor ze erin tuinen (´taken by´). Maar dit getypeer is onderdeel van een Duitse neiging op de interpretatietoer te gaan. Zie ook mijn publicatie over Martin Dibelius. . Toch kom je niet helemaal weg door te wijzen op enkel de dubbelzinnigheid van de term: Bij Johannes (Joh 9:25) zegt Jezus tot de zojuist genezen blindgeborene: ‘Geloof je in de mensenzoon?’, waarop de gelukkige antwoordt: ‘En wie is hij, Heer, opdat ik in Hem moge geloven?’ Nu zal de schrijver Aramees gekend hebben. Hoe kan de blinde dan een
uitdrukking voor ‘ik’ dan begrepen hebben als ‘de Messias’? We weten, dat de auteur Jezus’ woorden zeer vaak geparafraseerd weergeeft. Maar hier lijkt dit slechts een eigen doel te dienen en wel zo, dat het verzonnen lijkt. Hoe kon Jezus zich met deze uitdrukking nu uitdrukkelijk als norm-mens presenteren, wat hij anders alleen voorbehoudt voor de toekomst, zoals het geval is voor het Sanhedrin. Heeft Jezus de betekenis norm-mens vaker laten doorschemeren, i.p.v. dat alleen de traditie dit gedaan heeft? Zie Mc 2:28 ‘de mensenzoon is heer van de sabbat’. Mar 8:38 is ronduit daniëlaans, reden voor sommigen om te denken, dat Jezus het hier en Mat 25:31-46 niet over zichzelf had, maar Jezus’s antwoord aan Kajafas wijst anders uit. Hij heeft uiteraard met ‘mensenzoon’ meestal ‘ik’ bedoeld, maar door variatie van uitspraak, vlug en afgeknot (barnasj) of langzaam en zo letterlijk ‘eens mensen zoon’ (bar enasj) (of door gebruik van lidwoordpartikel?, ik ken geen Aramees, maar dit lijkt me, gezien het verbindingskarakter niet zo waarschijnlijk, hoewel mogelijk), kan hij op de laatste manier zijn messiaanse pretentie hebben kunnen doen uitkomen. Maar het is overdreven om er twee of drie (Bornkamm) typen ‘mensenzoon’ van te maken, of het steeds weer om wat anders zou gaan. De ´Zoon des Mensen´ (98) ´The association between ´ho huios tou anthrōpou´ and Daniel 7:13 constitutes a secondary midrashic development more understandable in Greek than in Aramaic.´ Heeft Jezus nooit ‘bar-(e)nasja’ in de daniëlaanse betekenis gebruikt? Terwijl hij wel de pretentie had de Messias te zijn. Het werd zelfs de grond voor zijn veroordeling (Mt 26:64; Mc 14:61,62; Lk 22:69). Dit nu als hellenistisch aangroeisel beschouwen gaat te ver, ja, slaat de plank mis. Als wij stellen, dat de hemelse Messias bij de apocalyptici op Daniël teruggaat, waarbij opgemerkt moet worden, dat de Daniël-tekst (7:18) uitdrukkelijk zegt, dat ´een mensenzoon´ een beeld is voor de mensheid die gekroond gaat worden, dan zien wij, dat Jezus, wiens door hemzelf gebruikt beeld eveneens hetzelfde is als dat van Daniël, maar met scherpere toepassing, namelijk een toekomstige gebeurtenis beeldend uitgedrukt, in feite meer aan de kant van de apocalyptici staat dan van het boek Daniël zelf. De hemelse Messias is de beslissende persoon in het lot van de mensheid. Zijn het Nieuwe Testament en Jezus zelf apocalyptisch? De kosmische Messias is de uitdrukking van de gedachte dat de Messias iets definitiefs doet: Hij regeert een Rijk van gerechtigheid, Hij ontzondigt. Hij luidt het definitieve tijdperk des heils in. Dit veronderstelt een verandering in de verhouding van de wereld tot God, een nieuwe wereld. In feite is dit ook het geval in Daniël, waar het gaat over een nieuwe mensheid. Het messianisme is één gedachtegoed. Jezus, die zich überhaupt expert van het Koninkrijk Gods toont, geeft deze gedachte de onthullende omlijning. Hij bevestigt wat voorgangers tendentieel al uit de messiaaanse profetieën concludeerden (apocalyptiek is geen eigenlijke profetie in de zin van een nieuwe openbaring, ze is veeleer een uitdiepen van bestaande thema ´s, daarin heeft ze iets profetisch. Aan de andere kant is zij t.o.v. de oorspronkelijke profetie veelal exuberant). Het bijzondere van Jezus´ onthulling is, dat niet alleen voor, maar ook tijdens en na ´de Dag des Heren´ de Messias de centrale rol in de mensheid zal hebben. Dit is de manier waarop hij aansluit bij Daniël . Dat de Messias ontzondigt, gerechtigheid brengt, is sowieso discontinu en continu. Ware dit slechts discontinu, dan zou dit doel slechts asymptotisch genaderd worden. Ware wat de Messias doet slechts continu, dan zou zijn tijd met die van na de Dag des Heren samenvallen, ofschoon uit wat van Hem vermeld wordt duidelijk is, dat Hij bepaalde dingen slechts geleidelijk doet, iets wat inherent is aan alle messianisme. Enkele voorbeelden:
Hij doet Israel terugkeren (en volgens de Talmoed heeft Hij de hand in het herstel van het Hebreeuws)n51. Jezus´ leerlingen denken er net zo over getuige hun laatste vraag aan Jezus (Hand1) en diens bevestigende antwoord hierop. ´More understandable in Greek´. Toevallig wel, ja (maar wat is ´sub specie aeternitatis’, providentieel gesproken, toevallig?), maar niet als verhellenisering, doch reeds in de beschreven beziging door Jezus voor het Sanhedrin, bij wijze van gebruikmaking van Daniël. Het Griekse bepaalde lidwoord doet dit alleen maar scherper uitkomen. Een erg relevant toeval is het dus niet. Eveneens toevallig is het feit zelf dat de Aramese term geschikt (het gaat om dezelfde Aramese term als gebezigd door Daniel: Daniel is ook ‘toevallig’ voor het overgrote deel in de taal die Jezus zou spreken het Aramees, dat ‘toevallig’ de uitdrukking ‘barnasja’, ‘mensenzoon’ voor ‘ik’ heeft, geschreven) is om een aan Daniëls gezicht van ´iemand gelijk een mensenzoon´ verwante voorzegging van de komst van de Messias te kunnen doen, maar die door de Griekse uitkomst, nl. met de toevoeging van het bepaald lidwoord, nog wordt bevestigd. In de term ´mensenzoon´ is geschiktheid voor beziging in de zin van ´exemplarische mens´ en de afgeleide hiervan ´criterium-mens´, ´norm-mens´. En zo begrijpt het Johannes-evangelie het ook (5:28). Vergelijk hiermee wat Paulus schrijft, dat de méns de dood heeft overwonnen (I Kor 15:21/22). In Hem is de volmacht en aan Hem is het oordeel. Dit is alles identiek. Vergelijk ook ´Ecce Homo´. Wanneer Jezus b.v. zegt: ´De Mensenzoon is Heer van de sabbat ´, zegt hij in zekere zin ´deze mens~de Mensenzoon´ en `de mens´ tegelijk. Ook Daniëls nachtgezicht had betrekking op de Mens: in het algemeen, verzinnebeeld in de gestalte van ´een mensenzoon´, algemeen en abstract, maar waargemaakt in de Rechtvaardige, Bevolmachtigde. Dat ‘de Zoon des Mensen’ in het Nieuwe Testament associaties heeft met lijden, dat de Mens, vooreerst ´ik´, te lijden en te sterven en op te staan heeft/heb, is een waarheid die met de term als zodanig weinig te maken heeft. Maar de term ‘bar(e)nasj’ is meervoudig bruikbaar: ´ík´, gelijk ‘een ménsenzoon’ van Daniël, zal op de wolken kan komen, ook al gaat het om twee verschillende betekenissen, de geschilderde gestalte is eender. Zodoende kan ´dat ik triomfeer ´ op diverse wijzen tot uitdrukking worden gebracht: via ‘ik (Jezus)’ kan de notie ‘mensenzoon’ met andere messiaanse noties zoals lijden, sterven en opstaan, de triomf, verbonden worden. Vermes en al de behandelde auteurs bevinden zich tezeer op het verbale vlak, hetgeen bevestigingen en ontkenningen tgo. elkaar doet staan: zo moet je welhaast neigen tot het leggen van meer noties dan de term bevat. De voeding van de term komt echter uit de contexten, alwaar de term echter steeds geschikt blijkt. (107) zegt Vermes, dat Daniël wellicht oorspronkelijk in het Aramees was. Maar dan is Benha´adam wellicht toch een vertaling van ´barnasja´. Vergelijkingen van het vroege Christendom met de sekte van Qumrän Het uitstel in Qumrän-tekst Vervolgens volgt nog een vergelijking betreffende het Uitstel van de Dag met een Qumrântekst. (116) Vermes verwijst naar een Habakuk-commentaar en wel bij Hb 2:3: ´If the end tarries, it will surely come and not be late.´ De boven en hierna besproken tekst uit Petrus II (hs. 3) zei, dat er geen uitblijven was, maar een kunnen duren tot een onbestemd ogenblik. Dit is een verschil: de verwachting blijft in het laatste geval ´sub specie aeternitatis´ hetzelfde. Hier wordt evenwel gezegd: Wacht maar, het gebeurt spoedig.
Verschil met de praktijk der sekten Over het gemeenschapsbezit (120) ´Christian property-owners felt morally obliged to sell their belonging´ staat tegenover ´a rule´ bij de Essenen en de leden van de Qumrân-sekte. : Wellicht heeft er wel zoiets als een regel bestaan, maar ging deze onder (2 betekenissen van het woord) in het ´weest volmaakt´ als imperatief. Inderdaad deden de Christenen dit niet zozeer omdat het moest, maar omdat zij het zichzelf oplegden. Spontaneïteit tegenover ´Wet´. Bij wie huichelden gold echter strafbaarheid, getuige Ananias en Saphira.n52 De raad van celibaat (121) ´Celibacy or withdrawal from marital ties to be preferable… The second of the reasons is the eschatological requirement, that the chosen few, endowed with understanding, should make themselves eunuchs for the sake of the kingdom of heaven.´ Maar het hoeft helemaal niet uit de nadruk op de eindtijd voort te vloeien als in I Korinthiërs het geval is. Het ligt veeleer in de sfeer van het ´volgen´ en wat betreft het slaken van de familiebanden: Het lijkt mij stug, dat met het prijsgeven van je vrouw het celibaat bedoeld wordt als iets om het door Jezus als onverbreekbaar beschouwde huwelijk voor in te ruilen. Eerder denk ik aan andere wijzen van het zoeken van het Koninkrijk, b.v. vrouw en kinderen helaas in de steek hebben te laten voor het dienen van een goede zaak, b.v. het afweren van tirannie, solidariteit met wat daar op een gegeven moment om vraagt dat belangrijker is: een niet-tegenstrijdige invulling van Jezus´ eisen. M.i. slaat dit op gevallen van bittere noodzaak. (121) ´Eliëzer ben Hyrcanus at the end of the first century AD went as far as to assimilate abstincence of procreation to murder´ (vgl. het huidige pauselijk standpunt m.b.t. tot geboorteregeling. ´As celibacy, or even a lengthy separation of the sexes is alien to the Jewish way of life.´ Maar het motief ´volg mij´, dat aan deze ´evangelische raad´ ten grondslag ligt is niettemin typisch jezuaans. Zelfs: volg mij na, want zelf was hij celibatair, gelijk ook Paulus, en men kan van ieder van beiden niet ontkennen, dat hun celibaat uitermate creatief is gebleken. Sluit het Jodendom deze mogelijkheid soms uit? Ook Paulus, hoewel zelf celibatair, zegt, dat het de taak van de vrouw is kinderen te baren. Gek is, dat het verplichte celibaat door Paulus werd aanbevolen vanwege de aanstaande (´enestōsan´, I Kor 1:27) nood, maar voor Latijns-Katholieke priesters pauselijk werd beargumenteerd met verwijzing naar de abstinentie van de Joodse priester vóór het offeren. Daar de R.K. priester elke dag offerde moet er gedurige abstinentie zijn. Hoe uit zo´n klein Joods korreltje zo´n overijver kon voortkomen! En was letterknechterij in het Christendom niet afgeschaft? Maar dit is zelfs letterverkrachting. Het argument stond nog in Denzingern53, maar niet meer in Denzinger-Schönmetzer, daar men het kennelijk te gortig vond. De speciale rol van Pinksteren De vernieuwing van het Verbond te Qumrän viel op Pinksteren en de Geestesuitstorting in de Kerk ook. Dit is uiteraard geen coïncidentie. De reden van de overeenkomst zit in de betekenis van het Sjawoeoth-feest, het tarwe-oogstfeest. Epstein (GvhJ): ´Het feest wordt thans (: sinds wanneer?) in verband gebracht met Israels oogst op geestelijk gebied. De Qumrän-sekte en de Geest bevestigden dit.
Een verschil is, dat de Geestesuitstorting een bevestiging van de Verbondsvernieuwing was, die reeds gelegen was in de instelling van de Eucharistie, getuige de instellingswoorden. Vruchten van Israel (122) ´It is reasonable to infer, that the Community and the primitive Church belong to the same socio-religious stratum of Palestininan Jewry.´ Ik wijs erop, dat Jezus het werk van Johannes a.h.w. overnam (hij haalde bij hem zelfs zijn belangrijkste leerlingen vandaan [Joh 1]). En dat hij, evenals Qumrän voor het eigen bereik doet, duidelijk maakte, dat hij een vernieuwing van het Verbond beoogde. Zowel Johannes als Qumrän beoogden een aanvang hiertoe te maken. ´… The claim made by both the Community and the Church to be the true Israel, the right remnant to which the other Jews must attach themselves, if they are to be saved, and their respective convictions that they were fulfilling prophecies. As these claims were necessarily contradictory.´ Dit lijkt tegenstrijdig, maar is het niet. Het is namelijk tweemaal dezelfde oproep tot bekering. Daarom is het ook niet vreemd, dat Jezus leerlingen van Johannes overnam. Contradictie is er alleen al niet door de ongelijktijdigheid van het hoogtepunt van de bloei der beide gemeenschappen. Bovendien hoeft het niet om deze of gene beweging te gaan, maar om deze alleen als ruimtes die de leefwijze mogelijk moeten maken waar het als enige om gaat. Niet alle b.v. Amerikaanse Jezussektes zijn noodzakelijkerwijs ook concurrenten. Toch vinden ze ieder, dat het Koninkrijk bij uitstek bij henzelf aanwezig is en niet in de ´grote Kerk´. Maar elkaar dwarsbomen is nog wel wat anders. Gemeenschappelijke opinies Er zijn dus overeenkomsten. (122) Wat betreft de Tempel zit de overeenkomst in ´the wicked priesthood´, voor Paulus des te sterker, daar de priesters Annas en Kajafas Jezus aan Pilatus overleverden om hem te laten kruisigen. En het verschil: Deze kruisiging is voor Paulus (en Jezus zelf, getuige de Avondmaalswoorden) au fond het enige Offer, en Jezus de Hogepriester. Maar diezelfde overtuiging, en parallellen, komt voort uit eenzelfde opinie. De mensen van Qumrän vinden waarschijnlijk wat Johannes de Doper en Jezus van Nazareth ook vonden. Vergelijk, dat in de eervorige eeuw ook niet alle socialistische denkers elkaar gelezen hebben. Het symbolische van de nieuwe ´holocausten en offers´ (Qumrân) en ´zichzelf ten slachtoffer stellen´ van Christus slaat op een door beide ge- of aanschouwde, en beoogde, vernieuwing van het Verbond. Tegenover het oude wetticisme, en/of commercialisering willen zij iets (her)nieuw(d)s. Vergelijk het feit dat Luther een Johannes Hus als voorganger had, maar, stel, van Savonarola nooit gehoord zou hebben. Alle drie vonden ze in menig opzicht hetzelfde. Qumrân model voor de Kerk? Qumran als voorbeeld van de organisatie van de Kerk. Deze veronderstelling is, ook al zijn er overeenkomsten tussen de twee, niet meer dan een bewering. Jezus gaf zijn apostelen bepaalde bevoegdheden en vermogens en doorgave van volmachten geschiedde door handoplegging (b.v. getuige Timotheus). De organisatie zoals die zich articuleerde is immanent verklaarbaar. En b.v. de wijze waarop Jezus de gemeenschapskas liet beheren was allersimpelst.
Pinksteren objectief of subjectief? ´Dating the public foundation of the Christian Church to the feast of Pentecost, this appears to disclose polemical self-assertion on the part of Christianity.´ Volgens het relaas van Handelingen kwam de Geestesuitstorting als een soort explosie. Niettemin als discontinuïteit in de continuïteit, want een kerkelijke organisatie was door Jezus reeds opgezet: missie aan Israel, én na zijn opstanding a fortiori in Galilea, daarna met de opdracht om vanuit Jeruzalem de prediking te beginnen tot aan het uiteinde der aarde. Herhaaldelijk beloofde Jezus ook de Heilige Geest, zijn laatste woorden gingen er nog over. De Uitstorting van Gods Geest heeft eerder iets van een cataract dan iets van een terugdatering, een veronderstelling die die voorbereiding en toeleiding geheel veronachtzaamt, en waarvoor men zich in een onwaarschijnlijke bocht moet wringen om als dergelijke constructie achteraf af te doen.. Dit plotselinge gebeuren staat ook tamelijk uitvoerig beschreven. In ieder geval heeft Handelingen zoveel concreet-geloofwaardigs, dat wij het uiterst serieus moeten nemen. Geloofsbereidheid Je kunt alleen kennen wat je liefhebt en liefhebben wat je kent. Dit kun je elkaar laten tegenwerken, dan zit je in een vicieuze cirkel, of elkaar laten steunen en dan ben je bezig met een progressieve, houtsnijdende, beweging. En waarom zouden niet zowel Joden als Christenen dit niet in alle eerlijkheid beproeven? Het vragen van een geloofsbereide houding is in wezen niets bijzonders. U en ik wensen, als wij iets serieus te beweren hebben toch hetzelfde jegens ons? Maar wil men zich geen knollen voor citroenen laten verkopen? Natuurlijk niet. Maar dit is toch geen reden tot een zuinige, zo niet gierige, houding ten aanzien van wat zou kunnen? Wat voor ons ´zou kunnen´, wat wij voor mogelijk houden, is op zijn beurt weer een bereik dat afhankelijk is van onze bereidheid. Een, eerlijke, confrontatie is altijd goed, behalve als men het bedriegelijke zo snel mogelijk moeten ontvluchten. Anderzijds bestaat er weer het gevaar, dat deze houding bijgelovig doet lijken en het omgekeerde gebeurt van wat men wenst, het vinden van wat waar is. (123) Sedert het boek Daniël wordt er vaak sterk eschatologisch gedacht. Dat de diverse eschatologieën parallellen vertonen en in elkaars verlengde liggen is onmiskenbaar: Jezus zag zichzelf als de mensenzoon die zou komen op de wolken. Paulus zag de tijd als kort. Heeft Jezus zijn eschatologie aan Daniël ontleend? Hij maakt gebruik van een aan hem ontleend apocalyptisch beeld dat ook is terechtgekomen in de beeldengalerij der apocalyptische literatuur, de wijze waarop men zich ´de dag des Heren´ en de komst van de kosmische Messias voorstelde. Alweer kondigt hij deze reeds lang beleden komst in reeds lang bestaande beelden aan. Hij onthult hierin eigen kennis, die hij al vaker manifesteert te bezitten. Alles wat hij ons onthult omtrent het Koninkrijk Gods behoort hiertoe en de betrouwbaarheid van dit getuigenis onderstreept hij door het doen van vele tekenen, die, buitengewoon als ze zijn, hun boven-natuurlijke herkomst verraden en die gelijk de eenheid van het ´Diesseits´ en het ´Jenseits´ aantonen. In hedendaagse natuurkundige termen uitgedrukt gebeuren door Jezus dingen, die statistisch gesproken en wat betreft de gewone voorwaarden buitennormaal zijn, naar zijn getuigenis door hem gebeurend door Gods scheppende kracht, die verkiest van het in de Eigen schepping normale af te wijken. Wijnwonderen en brood- en visvermenigvuldigingenn54 behoren normaliter tot wondere wereldenn55, niet de reële, maar Jezus´ wonderen gebeuren aan met name genoemde en op punten beschreven ´Orte und Stellen´, midden tussen de mensen, en met uiteenlopende gradaties van abnormaliteit, want er is een bepaalde aansluiting bij
bestaande paranormale verschijnselen, die zich in de mensheid voordoen, maar die in casu zover reiken dat ze alleen te verklaren zijn, zoals gedaan wordt door omstanders van Jezus en Jezus zelf, en dat is dat Jezus doet wat God door Zijn Geest doet. Het verhaal uit het Johannes-evangelie van het wijnwonder en brood- en visvermenigvuldigingen heeft alle kernmerken van iets waargebeurds (en twee, mede gezien de lichte versie-afwijkingen, van elkaar onafhankelijke getuigen: de synoptische welgeformuleerde overlevering en de vierde evangelist als ooggetuige, zie n 19), zonder enige hocuspocus of ´heb horen vertellen´ met fantastische franje of, al is het maar in de details, onwaarschijnlijkheden. Het enige dat er onwaarschijnlijk te vinden valt is de buitennormaliteit ´an sich´ voor mensen die vanuit het hun vertrouwde kader denken, dat zulke dingen onmogelijk zijn. Zelfs als iets natuurkundig onmogelijk is, vanwege de wet van behoud van energien56, dan nog is iets, metafysisch gedacht, niet louter speculatief, maar reëel, überhaupt mogelijk, indien God iets extra´s schept. Wij kunnen op grond van onze ervaring betwijfelen of zoiets ooit gebeurt, zeker weten doen wij dit nooit, we zijn nl. alleen maar waarschijnlijkheidschattend bezig. Maar als wij, omgekeerd, een mens zoiets zouden zien doen, die zich daarbij op Gods directe werken beroept, dan zullen we deze verklaring hebben over te nemen als enige mogelijke, temeer daar alle zich uitende of kennelijke bedoelingen het reeds uit het Oude Testament duidelijke menen van God met ons weergeven. Zegt men op grond van zijn ervaring van tevoren, dat zulke verhalen alleen al hierom niet waarschijnlijk en waar zijn, dan wijs ik er nogmaals op, dat alle omringende omstandigheden wél natuurlijk zijn, een tegenstelling ermee vormen, waartegen het gemelde afsteekt en daarom vragen oproept, ofschoon er altijd al een antwoord bij wordt gegeven, dat alles, behalve de ´techniek´ ervan kan bevredigen en dat dit wel wat anders is dan wat er in de wereld aan sprookjes, legenden en fantastische vertellingen voorhanden is.n57 Geloven is in zekere zin een kunst, kennelijk het enige medium dat God ons aanreikt om hem langs te kunnen kennen. Niet-geloven is de houding die het Nieuwe Testament juist als voor de hand liggend veronderstelt, maar daar moet je nu juist overheen komen. Dan toch niet geloven is juist doen wat je nu net niet moet doen. Omgekeerd lukt het mét geloof ook beter te begrijpen wat je leest, en naar mijn ervaring onevenredig, niet-tautoloog. Verwijzingen. J. Klausner. Der Jüdische und der Christliche Messias. Genf. 1939. Günther Bornkamm Jesus von Nazareth (Zeist 1963). Isidore Epstein 1967, Utrecht/Antwerpen. Angus Wilson Jezus, een biografie (vert. A´dam 1995). Martin Dibelius. Formgeschichte des Evangeliums, 1933. Rudolf Bultmann Die Geschichte der Synoptischen Tradition. 6. Auflage, 1964.
APPENDIX Commentaar op samenvatting van Geza Vermes ´Jesus the Jew´ Op Internet trof ik een resumé aan van Vermes’ ‘Jesus the Jew’ van de hand van Hope Taylor. Ik hen het gebruikt om nog enkele commentaren te plaatsen. GEZA VERMES JESUS THE JEW (1973) review: Hope Taylor. This Jewish author and scholar says "I intend to investigate the transformation of the man Jesus of Nazareth into the divine Christ of Christian faith in the works of Paul, John and other New Testament writers....Jesus was a Galilean Jew of the first century AD, a man firmly rooted in time and space.If after working his way through the book the reader recognizes that this man who so destroyed the Christian and Jewish myth alike, was in fact neither the Christ of the church, nor the apostate bogy man of Jewish popular tradition, some small beginning may have been made in the repayment to him of a debt long overdue. ‘So destroyed the… myth alike’. Deed de man zelf dit toen al? Dit is een chargering van ‘de werkelijke man ontzenuwt de latere mythen’. Maar de belijders van zijn godheid ontkenden niet, dat Jezus stevig geworteld was in tijd en ruimte, m.a.w. dat hij volledig mens was, en leerden niet, dat zijn godheid pas een rol speelt bij zijn verheerlijking in de opstanding. Met name het Johannesevangelie leert Jezus’ godheid, zo te zien plompverloren al meteen aan het begin, en in alle uitleg in de trant van ‘wie na mij komt, komt voor mij’, ‘de glorie die ik voor U had’> ‘de glorie die ik bij U had’, ‘voor Abraham was ik (er al)’>’vóór Abraham was ik (er al)’ e.d. in de zin van hemels voorafgaan. Johannes leest het feitelijk gezegde als met dubbele bodem, een eerste niveau én een dieper. Toch is er in de loop van dit evangelie wel degelijk een opbouw van argumentering: ‘Jezus noemde God zijn eigen Vader’, hij betuigde zijn eenheid met de Vader, en zegt 14:10 ‘wie mij heeft gezien heeft de Vader gezien’. Is dit geen draai die Johannes geeft aan wat Jezus werkelijk gezegd heeft? Dan toch niet aan wat op hetzelfde neerkomt? Maar de Christus-vande-kerk is er vanuit een begrepen hebben van de betekenis van ‘het nieuwe Verbond (: met God) in mijn bloed, dat voor velen (d.w.z. voor alle in aanmerking voor vergeving komende leden van dit verbond) vergoten wordt’. Jezus betuigt en betoonde (want zo goed als hij zijn vergevingsmacht bewees door het doen wandelen van de lamme, zo bewijzen al zijn werken zijn macht) zich de drager van Gods vergeving die de inhoud is van dit nieuw verbond. Geen, zondig, mens kan dat. En mocht hij alleen maar een speciale onzondige mens zijn, hoe wil je dan, dat hij in staat was voor anderen, ook bedrijvers zeer zware misdaden, te boeten, als niet God (in alter, lijdelijk, ego, van een mens wiens afkomst identiek is met God, zodat er geen sprake is van tweemaal God, doch slechts van de ene God) daar leed en stierf. Het is echt niet zo, dat straf voor anderen alleen maar op de Knecht terechtkwam of dat deze wat zonden van anderen voor zijn rekening nam. Gods Verbond wordt gedragen door een Verlosser, maar wie kan alleen verlossen dan God? Jesus was a carpenter's son. His father was Jospeph and his mother Mary who had four other sons and a few daughters (which upsets the later belief in the perpetual virginity of Mary). Zie mijn beschouwingen over ´altijd Maagd´ (in: De Rechtvaardiging van Maria). Er is een mogelijk, maar theologisch niet noodzakelijk, alternatief.
Date of Birth (Luke 3:23.) People recognized his great wisdom. ( Mark 6:2-3). When his relatives heard of his cures, exorcisms and preaching, they set off to take hold of him for they said, "He is out of his mind." Vermes gelooft, dat dit een historisch juiste vaststelling is. Hij geeft ook aan, dat de verwijzingen die Jezus verondersteld wordt te hebben gedaan naar zijn dood en verrijzenis een ‘vaticinium ex eventu’ vormen.Vermes achtergedachte is, dat voorschouw niet kan bestaan. Wel, de voorschouw bestaat. Ik heb zelf, maar dan zwakker, deze eigenschap.n58 Een enkele keer kon ik ermee profeteren. Verder: Zie Mc 10:32 dat gekke detail, dat Jezus voor zijn volgelingen uitliep om deze profetie overzichzelf te doen aan de twaalf. Zie de verwevenheid met de belijdenis van Petrus Mar 8, 31-33. Zie de organische verwevenheid met de context in Mc 9:30: ‘Hij wilde niet..., want...’ Paul's statement, "Resurrection according to Scripture" 1Cor 15 is not found within Israel's prophetic heritage. Page 38. Het is een zelfinvulling van de profetie, dat de Knecht na zijn dood lang zal leven. The empty tomb is an apologetic legend intended to prove the resurrection. Page 39 Dit is een loutere bewering, Men kan zich inderdaad afvragen, of het een legende is. Maar het is dan wel een verhaal verkondigd door de apostelen zelf, die het bij hoog en bij laag volhielden, getuige niet alleen door de evangeliën en Handelingen, maar ook Korinthërs I, dat ook spreekt van een opstanding na drie dagen en Galaten, waar blijkt, dat Paulus´ evangelie de goedkeuring heeft van de andere apostelen. Voor Marcus is even waar als de rest van zijn relaas. Veel duidelijkheid wordt geschapen door het vierde Evangelie, dat volkomen ten onrechte het odium draagt van onbetrouwbaarheid, maar in waarheid zeer welingelicht is. Galilee was not under Rome in Jesus life-time. It was populous and relatively wealthy in these years. Page 45. The reason for its well being was the extra ordinary fertility of the soil. The tax-collectors duty was to fill the tetrarch's not the emperor's treasury. Jesus championed a view where Jew and Gentile stood alike...He was a man with unusual ideas, a teacher who encouraged his followers to love friend and foe in imitation of the God who cause the blessing to fall on good and bad alike. Any person with a popular following in Galilean tetrarch was considered a potential rebel. Vermes says Jesus was a Jewish prophet and this is the only title he accepted, apart from son of man. Hij accepteerde de facto de titel ´Messias´, want alle vier de evangeliën hebben de beliijdenis van Petrus, die in alle geval neerkomt op die van zijn messiasschap, en de synoptici hebben zijn antwoord aan Kajafas, waarbij twee versies de bal laten terugspelen naar de hogepriester. Alle drie versies zijn onafhankelijk een geen loutere kopie van (oer-)Marcus, hetgeen het geloofwaardigheie van het geheel verhoogt, aangzien alle toevoegsels hier niet vervagen, maar juist intensifiëren, met name met dat ´gij zegt het (zelf)´ . Aangezien dit echter een antwoord op een vraag is en niet op een bewering moet het als een bevestiging worden opgevat. "Jesus the Lord" does not belong to Palestine, but to the Hellenistic church. ´not.... but´ is veel te abstract. Een gebruikelijke betiteling is ´Rabbi´, door Marcus gewoonlijk vertaald als ´Meester´ (didaskale), Lukas, de meest Griekse auteur, heeft ´epistata
´, dat hetzelfde betekent, Mattheus heeft ´Meester´ (= rabbi) 23:8, doch reeds ´epistata´ heeft iets bovenschikkends. Johannes spreekt 13, 14 van ´Meester´ (didaskalos). Alle evangelisten spreken frequent van ´Heer´, ´de Heer´ (Kurie, ho Kurios). De term wordt ook gebruikt voor landeigenaren. De betekenis is, gelijk in die andere gevallen, meestal niet veel meer dan de bij ons gebruikelijke. Dezelfde, nu niet: vertaling, maar: ontwikkeling, is er te zien bij het ontstaan van het Engelse ´mister´ uit ´master´. Marcus 1, 3, Jo 1, 23 evenwel ziet het komen van Jezus als hetzelfde als het komen van de Heer God zelf. Ook de duivelsverzoeking in de woestijn ´gij zult de Heer uw God niet beproeven', identificeert Jezus met de Heer God. Hand 2, 25 past de godstitel ´Heer´ toe op de opgestane, maar reeds Mc 12, 37 wijst Jezus op psalm 110, 1 waar de godstitel ´Heer´ een betiteling van de Messias is. In overeenstemming hiermee zegt Hand 2, 36, dat God Jezus Heer en Christus heeft gemaakt. Niks Grieks, maar bij uitstek Joods. Later in Handelingen staat kortweg ´de Heer´ vaak voor de in visioenen verschijnende Jezus, b.v. 9, 13. Al met al is het lukaans-paulinische ´de Heer´, ´ho Kurios´ geen hellenisme, maar jodendom, met dien verstande, dat het om jodendom gaat, dat in Jezus de Messias ziet. Evenmin is de verhoging als zodanig hellenisme, maar een invulling van dat Jesaja´s Knecht des Heren na zijn dood een lang leven zal hebben (Jes. 53, 10). Ook de glans van de transfiguratie hoeft niet als hellenistische stralenkrans te worden uitgelegd. Vergriekst Jodendom? Het zien van gezichten was bepaald Joods te noemen. Belief in the divine Lordship of Jesus came into being as a result of confrontation with the emperor cult. Dit is helemaal uit de lucht gegrepen. Integendeel het is het gevolg van de hele ervaring met hem. Dat het overleveren en schrijven van evangeliën en epistelen tegelijk met de keizervergoddelijking plaatsgreep wil nog niet zeggen, dat het een, toemaar, de oorzaak van het ander is, integendeel, de bestaande religie, zowel de Joodse als de Christelijke, kwam in aanvaring met de keizerscultus. (1) The title 'Lord" postdates the historical Jesus. Als je ziet, dat Mattheus en Johannes deze bezigen als vertaling van ´rabbi´ is dit formeel juist. (2) Its use as an acknowledgement of divinity arises in Hellenistic milieu. Zie mijn commentaar op ‘Jesus and the World of Judaism´. Finally, the Greek Kyrios entered the Galilean Aramaic dialect as a loan-word and became a name for God! Dus het Hebreeuwse ´Adonaj´ werd in de Septuagint meteen in Genesis 1I al als ´Kurios´ vertaald, maar het Aramees heeft het hellenisme binnengehaald! Voor Vermes moet en zal ´kurios´ een hellenistische bijklank hebben van vergoddelijking. Dit is een obsessieve voorstelling van zaken. Jesus the Messiah - Jesus never claimed to be Messiah - anointing means installation in office. Page 158.
Zie boven. Bovendien reeds Jezus expres op een ezel Jeruzalem binnen om Sacharja 9:9 recht te doen en Pilatus liet bovenaan het kruis een bordje in drie talen aanbrengen (in alle vier evangeliën met´de koning der Joden´, Mattheus zegt, dat dit de reden der beschuldiging was, inderdaad in overeenstemming met alle vier evangelies. Jezus wees de betiteling ´Messias´ niet af, integendeel, anders vallen deze twee dingen niet te verklaren. Zie ook Mc 15: 32 ´de Christus, de koning van Israel´. Son of man was not a title and does not refer to Dan 7 and Jesus never alluded to himself as Son of God. ´Barnasja´, Aramees ´de zoon des mensen´, is flexibel bruikbaar als ´ik´ met bijbetekenis van ´normmens´, vergever, maar ook de Komende, die verschijnen zal, net als in Daniël dan wel niet ´met´, maar ´op´ de wolken des hemels, er is dus wel zijdelingse verwijzing naar Daniël, wat immers anders? Jezus lijkt het hier over een ander te hebben, tenminste kan er niet op betrapt worden dit van zichzelf te zeggen, maar gezien zijn hele allure en pretentie is dit aldus verkapt wel degelijk het geval. Son of God applies to Israel, to kings of Israel. Every Jew was called son of God. Niet in deze zin van ´bij uitstek´, het is niet vergezocht ook de Messias als de Koning van Israel te zien. Zie ook Mc 15: 32 ´de Christus, de koning van Israel´. The meaning son of God in the Creed drew its inspiration not from Jesus, or Paul but from the Gentile - Christian interpretation of the Gospel adapted to the mind of the totally alien world of pagan Hellenism. We zien Jo 3:35/36 de term bezigen met nauwelijks verholen reminescentie aan psalm 2:7vv. Het gaat hier over Israel, is dit soms ook hellenisme, en als het Israel-bij-uitstek betreft, gelijk aldaar bedoeld? Als iedere Jood ´Zoon van God´ is dan is deze beziging bij uitstek niet hellenistisch, maar Joods. Het gevolg Vermes´ obsessie is, dat hij wat louter Jodendom is voor hellenisme aanziet. Son of God a Virgin Birth. The conflict between the story and its purpose is obvious: on the one hand, the divinely conceived child of a virgin mother, and on the other, the wish to prove Jesus' legitimate Davidic descent. Zie wat ik bij ‘Jezus and the World of Judaism’ heb gezegd over de geboorte te Bethlehem. De maagdelijke geboorte heeft alles te maken met het zijn van de Messias van ´vat der Godheid´. Als incarnatie is dit iets unieks. Het gaat om een unieke, exclusieve, betrekking van God met Maria. Door stiefzoonschap behoorde Jezus tot het geslacht van David. Een nadere betrekking hoeft niet, wil de profetie bewaarheid worden. Zie ook Jo 20:44 ´David noemt hem dus Heer, hoe kan hij dan zijn zoon zijn.´ (is dit ´Heer´ zo verschillend van ´Kurios´?) It is clear Joseph had nothing to do with Mary's pregnancy. Page 214. No notion of virgin birth ever makes its appearance in Jewish literature.
´De jonge vrouw zal zwanger worden´ (Jes 7:14) is een profetie, pas de uitkomst geeft de scherpe contouren. De vele weetjes van begin Lukas (b.v. Zacharias, behorende tot de afdeling van Abia´; Anna, een profetes, een dochter van Fanuel uit het geslacht van Aser´) stammen uit een zeer Joodse milieu en allesbehalve Grieks. Ook de geslachtsregisters van Mattheus en Lukas duiden op (slecht geslaagde) navorsingen in het Joods mlieu. Is dit gegeven dan niet aan dezelfde Joodse ´inner circle´ ontleend? That the primitive church turned to a totally novel belief in an act of divine impregnation, with as its consequence the birth of a God-man, belongs of course to the psychology of religion rather than history. Page 222. Het is omgekeerd, de geboorte van de van God vervulde mens (conclusie uit de hele biografie) betekent een unieke betrekking van God tot Maria. ---De alchemist van deze vermeende gedaanteverandering van biografie in legendarische biografie is louter Vermes zelf. POSTSCRIPT. Jesus was one of the miracle-workers of Galilee, second to none in profundity or insight and grandeur of character, he is in particular an unsurpassed master of the art of laying bare the inmost core of spiritual truth and of bringing every issue back to the essence of religion, the existential relationship of man and man, and man and God. Jesus the just man, Jesus the helper and healer, Jesus the leader and teacher, revered by his intimates and less committed admirers alike as prophet, lord and son of God. page 223 Commentaar: Er is een verschil tussen Brits scepticisme en Duits geïnterpreteer à la Bultmann en Dibelius, waardoor de historiciteit tekort wordt gedaan, een verwijderende beweging, en Vermes´ benadering, een nadering. Het is immers niet gering te getuigen van ´ideal reciprocity´ (JatWoJ) tussen Jezus en zijn Vader, want daar is eigenlijk alles al mee gezegd, de rest is ontvouwing hiervan, als er maar niet zulke stoorzenders optraden als dat vermeende hellenisme. Zo herken je als Jood jezelf niet eens.
B. Oecumenisch messiaans bericht bij de wedergeboorte van Israel en roepingsbevestiging De kerkelijke eenheid is werkelijk mogelijk door Jan Thurlings Geachte Lezer, Is de oecumene geen illusie? Menselijk gesproken zeker. Hoe moet nu uit zo´n lappendeken van kerken en kerkelijke denominaties binnen afzienbare tijd één Kerk ontstaan? Maar dat voor God niets onmogelijk is, blijkt uit het hieronder beschrevene. Lees daarom het onderstaande nauwkeurig door. Mijn ´Oecumenische Theologie´ wil de oecumenische dialoog Rome-Reformatie, en daarnaast die met de Oosterse Orthodoxie, tot zijn doel voerennoot2 Dit is mogelijk, indien de kerken het beschrevene ter harte nemen. Daarom verzoek ik de lezer het ook aan alle geïnteresseerden, waaronder kerkelijke autoriteiten, bekend te maken en hun de mogelijkheid te geven zich een oordeel te vormen. Hoe meer instemming er is, te meer komt het doel dichterbij. Het onderstaande moge verbazen, maar dat geldt mij net zo goed en dat ligt niet aan mij. Het is gegaan, zoals het gegaan is. Wie wint er ooit, zoals ik deed, een loterij met een winkans van zo’n een op sextiljoen? (Let wel: Dit is fantastisch, maar ik heb niets weg van een fantast.) De Belofte > Alvorens door te lezen, lees eerst begin. Als introductie op wat nu volgt verwijs ik naar Jezus´ laatste woorden, Handelingen 1, 6,7: `Heer, herstelt gij in deze tijd het koninkrijk voor Israel? Hij zei: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan zich gehouden heeft....´ Nu is het zo, dat wij die tijden en gelegenheden wel weten, want de staat Israel is inmiddels heropgericht. Door Jezus? Of laat deze zich onbetuigd? Geenszins. Dit blijkt uit het onderstaande. Pegasus, Thabor, Bibliotheek De loterij met de giga-teller Een half jaar nadat ik schriftelijk aan mijn oecumenische theologie begonnen was, overkwamen mij buitengewone gebeurtenissen welke zich afspeelden tussen begin november 1978 en juni 1979. Deze bevestigden, dat ik op weg was naar een succesvolle afloop. Werd Paulus overvallen door een visioen, had Theodor Herzl in zijn jeugd een motiverende droom, hoorde Yehuda Ben Eliëzer een stem ´Herstel het Hebreeuws!´, hetgeen allemaal gelijk bekend op succes uitliep, hetgeen mij overkwam was enigszins anders van aard. Het kwam neer op het volgende: Ik kon in dit tijdsbestek op normaal niet te verwachten gebeurtenissen anticiperen, waardoor ik a.h.w. een (eerste) loterij won waarvan de winkans van tevoren microscopisch klein was (<1:18x1021).. Deze gebeurtenissen vormden tegelijk antwoorden op door mij gestelde vragen, waardoor er een keten ontstond van wat mededelingen (b)leken te zijn. Enige jaren later vond nadere en uitdrukkelijker bevestiging van mijn interpretaties ervan plaats : een uitdrukkelijk in het verlengde van de eerste loterij liggend onderzoek naar de wijze waarop de kerkelijke eenheid in de toekomst hersteld zou worden volgens de patristische en rabbijnse voorzeggende tradities (van R. Macina in het tijdschrift Proche
Orient) wees precieze overeenkomsten met unieke momenten van mijn biografie uit. Deze correspondenties waren op hun beurt maar al te toevallig, en kunnen zodoende gevoeglijk als voortzetting van de loterij worden gezien. Alle correspondenties waren van dien aard, dat paranormale voorkennis uitgesloten werd. Dat het gaat om een aangelegenheid van in feite allesbehalve toevallige aard, is evident (zie beneden) uit de gezamenlijkheid van het vorenstaande en volgende gebeurtenissen. Alles opgeteld beloopt het totaal nu minder dan één op de meerdere quadriljoenen. Gedurende de ´experimenten´ was het geweest, alsof alles wat ik aanraakte in goud veranderde. Uiteindelijk beliep de totale ‘loterij’ geschat 1:1036 (= vele staatsloterijen achtereen) Hierbeneden kan de lezer zich ervan gewissen, dat het herstel van de kerkelijke eenheid gevonden kan en moet worden aan de hand van de analyses en richtlijnen die in de geschriften van schrijver dezes worden ontvouwd. Daarom doe ik ook een beroep op eenieder die zich overtuigen laat door het onderstaande en/of deze geschriften zijn kerkelijke autoriteiten tot hetzelfde inzicht te helpen brengen, zodat zij elkaar de broederhand kunnen reiken en de eenheid van de Kerk herstellen. Opmerking: Het benaderen van onderstaande gebeurtenissen als loterij is een denkwijze die ik pas enige tijd na afloop van de gebeurtenissen de toepasselijke manier leek om de buitengewoonheid van een en ander aanschouwelijk te maken, niet in de laatste plaats voor mijzelf. Aanvankelijk was er bij mij, na van de verbijstering te zijn bekomen, slechts verbazing over het hypertoevallige van de gebeurtenissen zelf. Ik heb toen naarstig gezocht naar een goede wijze om dit te kunnen uitdrukken. Dit was wel vóór Macina (zie beneden), maar ook van dit laatste realiseerde ik me pas achteraf, dat het in de vorm van een loterij kon worden uitgedrukt en dan meteen als toevoeging aan die reeds plaats had gevonden, als verlate voortzetting. De gebeurtenissen verliepen als volgt: 1. De Pegasus-gebeurtenis Een half jaar nadat ik begonnen was aan de schriftelijke uitwerking van mijn inzichten overkwam mij iets merkwaardigs. Ik ontdekte in een Joodse krant, te weten ´The Palestine Post´ (15-5-1948) naast de kop die de uitroeping van de staat Israel meldde, in de linkerbovenhoek, een kleine advertentie), die naast wat zij letterlijk betekende (reclame voor een electra-zaak) a.h.w. met dubbele bodem leesbaar was als begeleidend commentaar bij de proclamatie en de gemelde halve verovering van Jeruzalem. If you can´t come to town please telephone CARL MARX Lighting, Heating, Cooking, Refrigeration 3 PRINCESS MARY AVE JERUSALEM. STATE OF ISRAEL IS BORN Behalve als letterlijke annonce van een electricien is dit leesbaar als: Als je niet naar Jeruzalem kunt komen s.v.p. neem contact op met Karl Marx voor verlichting, aanvuring, motivering, (maar) kalm. Groeten van de Drieëenheid, Maria Omdat ik overtuigd was van de kern van de meerwaardeleer van Marx en marxisme-leninisme niet hetzelfde is als marxisme en dit weer niet zonder meer geïdentificeerd mag worden met
staatssocialisme, doch veeleer met een klassenloze samenleving en ´vrije associaties van vrije producenten´ (zie hierbeneden ´Wederopstanding van Marx?´), ontstond hierdoor voor mij een leesbaarheid als werden hier twee bevrijdingsboodschappen aan elkaar gekoppeld. Omdat deze leesbaarheid precies overeenkwam met mijn reeds bestaande politiek-economische inzichten, opperde ik bij mijzelf, dat het feit dat hier een winkelier adverteerde benevens deze leesbaarheid wel eens meer zou kunnen zijn dan louter toeval, maar, mede daar het adres ook nog eens leesbaar was in overeenstemming met mijn godsdienstige inzichten, ´van boven´ beschikt zou kunnen zijn en om opgemerkt te worden. Als deze hypothese juist was, dan zou ook het getal 4607 iets moeten betekenen dat bij de hypothese past. Ik kreeg de gelegenheid dit te verifiëren, door de veronderstelde opdracht a.h.w. uit te voeren. De raadpleging zou mij iets doen vinden, dat bij uitstek de bevrijdende boodschap van Karl Marx zou behelzen: De spelling CARL i.p.v. Karl bewoog mij een sleutel te destilleren op een wijze die in de 17e eeuw gebruikt is, de letters die tevens als Romeinse cijfers leesbaar waren werden dan opgeteld, i.c. C+L+M+X = 1160. Misschien was het mogelijk hiermee mijn hypothese te beproeven. Dinsdag 7-11-78 moest ik in Amsterdam zijn. De avond tevoren noteerde ik mijn verwachtingen op een gele kaart. Van belang zijn hierop aantekening 3: "Vooral het telefoonnummer intrigeerde me··· zou dit geen leeftijdsaanduiding kunnen zijn? Nagetrokken bleek hij vlak voor die tijd tot (het) bestuur van de Internationale te zijn toegetreden (28 sept 1864). Hierna de considerans bij de statuten geschreven. Wellicht in november? (de 7e maand van M ´s levensjaar) Opzoeken." en aantekening 5: "De optelling wordt... C+L+M+X = 1160... Misschien een bewijskrachtig getal dat ´t bericht zijn mystieke betekenis zal kunnen garanderen, b.v. een bladzijde uit Marx´ verzameld werk (maar welke uitgave?) misschien met een superrelevante tekst erop als de Considerans, of misschien wel de Considerans zelf? Dat zou natuurlijk te gek wezen..." Te Amsterdam begaf ik mij naar de toenmalige marxistische boekhandel Pegasus. Ik nam daar een Marx-biografie ter hand. Bij het dichtslaan hiervan zag ik nog net de lijst met bibliografische noten achterin. Daarin zocht ik nu het getal 1160. Er stond 1160 Inauguraladresse der Internationalen Arbeiterassociation, de titel van een van Marx´ beroemdste documenten. Het bleek, dat 1160 Inauguraladresse behoorde bij een tekst, die de totstandkoming van zowel het Inaugureel Adres als de Considerans beschrijft. Hierbij wordt Friedrich Engels geciteerd, die verklaart, dat het Inaugureel Adres moet worden beschouwd als ´die verbindliche Erläuterung´ van de Considerans. Vergelijken wij dit nu met de verwachtingen op de gele kaart. Onmiddellijk na het nootnummer 1160 staat: ´1 November bestätigte die Generalrat die Stücke einstimmig.´ Deze datum nu is Marx´ leeftijd van 46 jaar en 7 maanden (Marx werd geboren 5-5-1818), correspondeert dus naar verwachting met 4607. De inhoud van de tekst over beide documenten stemt exact overeen met de metaforische zin van de services ´Lighting, Heating, Cooking, Refrigeration´. ´Refrigeration´ komt overeen met ´suaviter in modo´ waarmee Marx de toonzetting van de documenten beschrijft. Men krijgt nu de volgende correspondenties: 1. Ter gelegenheid van de oprichting van de Eerste Internationale: volgens Marx´ bedoeling: Bevrijding van de mensheid Ter gelegenheid van de heroprichting van Israel: deze heeft mede betrekking op de bevrijding van de mensheid.
2. 46 jaar en 7 maanden, leeftijd van Marx op het moment van de bevestiging van het zojuist gereedgekomen programma van de Eerste Internationale. 4607 telefoonnummer. 3. 1160 indicatie van de plaats van de documenten in de biografie 1160 aanwezig in de spelling CARL MARX. 4. Voor en achternaam Karl Marx Voor en achternaam CARL MARX 5. Instructie, motivatie, activatie in gematigde bewoordingen. Lighting Heating Cooking Refrigeration 6. Drieëenheid geglorificeerde Maria Groet (als bestaande notie) 3 PRINCESS MARY AVE (Als laatste in een reeks die in aanmerking komt hemelse opzet uit te wijzen is dit in correspondentie met de hypothese waartoe dit element zelf bijdraagt en zodoende bijpassend. toeval [?] ): Dat ik ´If you can´t come to town please telephone Carl Marx´ staande naast ´STATE OF ISRAEL IS BORN´ dat gemakkelijk figuurlijk te lezen is zó frappant vond, dat ik me afvroeg of het niet méér dan toeval was, was voor mij aanleiding geweest om scherper naar de inhoud van dit tekstje te kijken, niet alleen naar die getallen, maar eerder nog de services en het adres, nl. met de vraag, of indien er boventoevalligheid in het spel mocht zijn ook niet de rest van de advertentie met dubbele bodem leesbaar zou kunnen zijn. M.a.w. nadat door dat eerste een verwachting, althans een rekening houden met de mogelijkheid is gewekt en vervolgens gaan kijken of de rest ervan door zinvolle correspondenties dit bevestigt, komt overeen met kijken of getrokken loten misschien winnende loten zijn. Omdat zodoende de punten 1 en 4 het wekkende uitgangspunt zijn van de verwachting doen deze zelf aan het inlossen hiervan niet mee, maar wordt de loterij gevormd door de punten 2, 3, 5, 6. De geschatte inlossingskansen zijn dan respectievelijk 2: <1:4000 (tussen bestaande telefoonnummers 1000 en tenminste 5000); 3: <1:1000 a) omdat het vinden van de notenlijst iets vrij toevalligs was; b) er zouden gemakkelijk 500 andere nummers op die plaats in de biografie hebben kunnen staan. N.B. In allen gevalle zou de leeftijd die correspondeert met die andere roemruchte bevrijdingsintentie, het Communistisch Manifest, te laag zijn geweest om vergezeld te kunnen zijn van 1160, deze zeer dikke biografie kón immers niet dikker zijn. Anders zouden er twee kansen geweest zijn in plaats van een. 5: <1:3000 ten opzichte van andere mogelijke reclames en/of een andere volgorde. Ofschoon deze services de opstelling van mijn hypothese schraagden, waren zij niet noodzakelijk om deze tot stand te doen komen. Hierom is er geen enkel bezwaar tegen om ze als een mogelijke verwijzing te beschouwen van dezelfde orde als 2 (4607) en 3 (1160) (en niet van 1 en 4, het uitgangspunt), die samen met deze een complement moet vinden zó dat de kanskleinheid van het totaal der correspondenties blijke. Het behoren tot dit niveau is evident, als je in acht neemt, dat de services tot aan de vondst van de correspondent (Inaugureel Adres, Considerans) niet eens leesbaar zouden hoeven zijn geweest. 6. < 1:3000. Dit is geen correspondentie met de biografie van Marx, maar met de reeds door het vorige opgewekte hypothese. En ze past, wat enig ander adres of zelfs maar adresnummer niet had gedaan. Hiermee was de totale winkans, gemeten vanuit het uitgangspunt, dus <1: 36 biljoen. Ik ervaarde dit als een bevestiging van mijn vermoeden. En er zou inderdaad meer volgen dat deze ervaring in beslissende mate versterkte. Ik vroeg mij af waarom het mij te beurt viel dit te ontdekken. Was het soms tot bevestiging van dat ik met het uitvoeren van mijn oecumenisch plan op het juiste spoor zat? Men kan zich immers bij het bedrijven van
oecumene niet vrij achten van het bevorderen van sociale gerechtigheid, terwijl om gekeerd het streven naar sociale gerechtigheid zonder godsdienst aan het wezen van de mens en zijn bovennatuurlijke bestemming voorbij zou gaan. En de inhoud van dat bericht is oecumenisch. 2. De Thabor-gebeurtenis Zonder enige opzet mijnerzijds speelde zich nu het volgende af. De zondag volgende op het bezoek aan Pegasus ging ik naar de kerk. De Bijbellezing ging over Elia en de weduwe van Sarfath. Ik werd gefrappeerd door de overeenkomst van deze ontmoeting met de manier waarop ik mijn vrouw had ontmoet en herinnerde mij de uitspraken van Maleachi en Jezus over ´Elia die komen zal om alles te herstellen.´ Nu is dit laatste juist het doel van de oecumene en mijn doel. Degene die hierin zal slagen correspondeert dus, realiseerde ik mij onwillekeurig, eo ipso met deze ´Elia´. Elke poging een omvattende oecumenische leer te ontwikkelen kan dus een kandidatuur hiervoor worden genoemd. Als ik zou slagen, zou dit dus hetgene kunnen zijn waarnaar onder deze symbolische benaming verwezen wordt. Ik hield reeds, vanwege de vraag waarmee het Pegasus-gebeuren mij achterliet, rekening met verdergaande bevestiging (vanaf nu verbonden aan deze profetie) van wat ik mij n.a.v. dat gebeuren afvroeg.. Ik vroeg mij nu dus onwillekeurig af, of dergelijke toevallen (nu hieraan relateerbaar) misschien niet zouden doorgaan en mij dan duidelijk gaan maken, dat ik in mijn bedoeling zou slagen. En: Als deze mogelijkheid bevestigd zou worden, hoe zou dit kunnen geschieden? Een mogelijk geschikte locatie hiervoor was het duin Thabor, genoemd naar de vermoede berg waar Jezus die aankondiging gedaan had, zo ging het spontaan door mijn hoofd. Nu gebeurde het volgende: Ik wandelde vaak in de duinen en toen ik de eerstvolgend keer op dit duin Thabor kwam viel daar het volgende te zien: Een vliegtuig vloog dwars op een aanwezige condensstreep die dwars stond op twee parallelle rechte wolkranden en zette bij het bereiken ervan de motor af. Zo ontstond een T . So what? Inderdaad, daarom zette ik het hele onderwerp als al te dwaas uit mijn hoofd. Maar het enkele feit, dat er toch niet niets gebeurde, toen ik op Thabor was, en dit in mijn gedachten gebleven was, maakte, dat ik op een gegeven moment mijmerde: wat zich aftekende was samen met twee begrenzende wolkenranden waarmee het vliegtuig parallel vloog ook leesbaar als een E, soms de eerste letter van ´Elia´? Ik dacht even werktuiglijk: Zou er de volgende keer, dat ik toevallig op het duin Thabor kom zich het voordoen van een duidelijke E herhalen, dan zou dit sowieso een enorme uitbreiding zijn van de loterij die het boekhandelgebeuren was (zeg één op de tien biljoen naar zeg één op de twee triljoen) die al te toevallig is en zou ik dit als bevestigend antwoord (moeten) opvatten. Een kleine maand later naderde ik toevallig dat duin al wandelend wederom en voor de eerste keer sindsdien. Ik kon niet nalaten op te letten. Ik beklim de top en... binnen een minuut tekent zich nu een scheefstaande maar wel zeer exacte E-figuur af, veroorzaakt door een vliegtuig dat van achter een wolk met scherpe rand vandaan met een hoek van precies 90 graden een condensstreep trok die midden exact parallel tussen twee langwerpige uitlopers van deze wolk eveneens hiermee een hoek van 90o vormend liep. Het vliegtuig verdween achter de rand van een tegenoverliggende wolk, die parallel liep aan de rand van de wolk waarachtervandaan het verschenen was. Behalve dat hij scheef stond was het E-teken perfect (kansschatting van tevoren, dat dit geschieden zou <1:150 duizend, als je van eens in de 10 jaar kans om zulks te zien uitgaat wat weinig is). Een geheel van sterke toevallen, meer niet, zal men menen. Maar inmiddels was de gewonnen loterij wel al reusachtig geworden (<1:54x1017). Dit is wel zeer verre van normaal. Bovendien hielden de gebeurtenissen hiermee nog niet op.
3. De bibliotheek Alles sedert Pegasus was mij passief overkomen, maar nu het aldus de spuigaten uitliep, zette het me nu (voor het eerst sedert het bezoek aan de boekhandel) weer aan tot activiteit: Ik ging naar een theologische bibliotheek (de oude theologische bibliotheeek van de Universiteit van Nijmegen) om alles wat zich daar bevond over het thema ´het herstel door Elia´ op te zoeken, raadpleegde alwat ik via de catalogus kon vinden, verliet toen de bibliotheek, bedacht dat ik nog een uur niets te doen zou hebben, keerde terug, liep een eerste het beste gangpad intussen een van de kasten, zag volkomen toevallig staan een boek getiteld ´Hérésies éliaques´, sloeg het open. Het ging over lieden die resp. te Londen en Parijs (in de kring rond Karl-Joris Huysmans), die in het vorige fin-de-siècle gemeend hadden, dat zij Elia waren. Ik was verbaasd, want ik meende net alle boeken over dat onderwerp te hebben ´uitgezift´. Zodat er alleen nog kon gevonden worden wat door de catalogus werd overgeslagen, uiteraard zeer weinig en daar liep ik tegenaan. Omdat een en ander nogal vlug in zijn werk ging, vergat ik de naam van de auteur op te schrijven. Maar deze moet terug te vinden zijn. Loterijkansberekening levert op 1:5000 (10 titels bekeken van 50.000 boeken). Het totaal wordt nu plusminus 1: 25x1022 Wat ik mij wel bedacht was, dat het geheel een bizar toeval was geweest en dat het vinden van dit boek, dat immers ging over lieden die zichzelf ten onrechte voor ´Elia´ hadden gehouden, een waarschuwing zou kunnen betekenen, dat ik op een vals spoor zat, zodat ik maar beter op kon houden met me rare dingen in het hoofd te halen.. Echter was hiervóór de toevalligheid reeds zo groot, dat ik daaruit alleen al de conclusie getrokken had, dat niet de duvel, maar God ermee speelde. Die zou mij eerst in de waan en nu daar weer vanaf gebracht hebben? (Ik stop hier met mijn kansberekeningen, de kansen worden hieronder almaar kleiner tot op het geschat bedrag dat ik aan het begin noemde. Men leze door.) 4. De rabbijnse en patristische profetieën Maar alle twijfel werd voor mij weggenomen, door de uitdrukkelijke bevestiging enkele jaren later, toen ik een artikel las van R. Macina in het tijdschrift ´Proche-Orient´ (begin jaren 80), dat handelde over de rabbijnse en patristische behandeling van het thema ´de terugkeer van Elia´. Hierin vat hij van beide tradities de centrale subthema´s rond dit hoofdthema samen. De hierlangs (met name de rabbijnse traditie) aan het licht komende biografische bijzonderheden waren zeer scherp. De hersteller van de eenheid zou geleid worden (envoyé) door ´een verborgen teken (un signe caché), hetgeen overeenkomt met de annonce en wat deze bij mij uitwerkte, hij zou het boek van de Rechtvaardige schrijven (Le Livre du Juste, Sepher Yashar, ´dont le Thora tout entière n´est qu´une faible partie´ : mijn boek heeft als doorgaande titel ´de Rechtvaardiging van de Mens´ en daalt zeer ver af in vele finesses), de Messias zou aan ´Elia´ in het buitenland (Midjan) verschijnen, nadat hij door een bres van Jeruzalem hierheen gegaan was (ik ben geboren in een stad waar men 12 jaar voor mijn geboorte met passiespelen begonnen was). God zou hem tijdens zijn leven een mirakel doen (klopt: genoemde zijn niet de enige, maar b.v. ook gebedsverhoringen waarbij ik op de tast normaal onterugvindbare voorwerpen terugvond en b.v. de eigenschap van voorschouw). En de gigantische loterij is nog te klein geschilderd, wanneer we de volgende uitgekomen profetie bezien: ´Hij zal de gedode Messias opwekken´, ´hij wekt de doden op die zich in zee hebben gestort.´ Het eerste is uiteraard het geloof in Christus weer opwekken en wat het tweede betreft: Mijn beste vriend heeft eind augustus (of begin september) 1983 op deze wijze in een staat van overspannen radeloosheid (door eenzaamheid) suïcide gepleegd (te Noordwijk aan Zee). Ik heb een in memoriam (dus in zekere zin tenlevenwekking) aan zijn ouders geschreven.
Maar waarom spreekt de profetie van ´de doden, een meervoud? vroeg ik mij af, tot ik me realiseerde een gedicht geschreven te hebben waarin de regel voorkomt ´Wie ontfermt zich over in branding verloornen die de einder zoeken?´ (: het bewerken van de eenheid ´opdat de wereld gelove´ is niets anders dan redden van wie dreigen verloren te gaan). Het opwekken van de Messias is natuurlijk niets anders dan mijn oecumenisch streven. Tegelijk was dit, beschouwd als verlate voortzetting van de loterij, in die zin bevestigend, dat deze op een apriorische winkans kwam van minder dan 1: zeer vele quadriljoenen. Aldus gezamenlijk een bevestiging van beiden. Uw normale psychologische reactie zal zijn uw schouders ophalen, gevoed door het feit, dat alle zaken hier beschreven afzonderlijk louter toevallen zijn. Maar dit is escapisme voor het ontegenzeggelijke dat gelegen is in de gezamenlijkheid. Elk beroep op statistisch niet uitgesloten zijn valt hier in het niet, temeer doordat zich een paar niet mis te verstane boodschappen hebben ontrold, voor u, voor mij, voor velen. Bovendien kwam het overeen met de intellectuele doorbraak waar ik al 15 jaar mee rondliep, waarover ik aan het begin sprak. Ook als u aanneemt, dat het lot, hoe klein de kans ook is, maar net zo hoeft te vallen, en de gelukkige meent zich onterechte uitverkoren, en u zegt dat het iemand die experimenteert maar net moet overkomen, dan is dit niet het geval: het overkomt iemand die al 15 jaar eerder tot dezelfde conclusie (volledig uiteengezet in mijn werk, zie noot) was gekomen, die zich hier als expliciet aanbood. Het is dus langs twee wegen tweemaal dezelfde conclusie. Dat het juist zo iemand overkomt, is vreemd in de hoogste graad. Om de tweede volstrekte anomalie te verklaren is het eerste toch wel de aangewezen kandidaat. Alleen als deze er niet was, zou je wel met de verklaring ´toeval´ genoegen moeten nemen, naar nu is het eindeloos veel voor de hand liggender, dat hij de reden-waarom is. De gedachte kan postvatten, dat ik sommige dingen zelf heb gefantaseerd. Maar de annonce en de Marx-biografie en hun overeenstemming zijn aantoonbaar reëel. Deze correspondenties vormen naarbmijn schatting tezamen een (deel van de totaal)loterij van < 1:1014 Dit alleen al is uiterst klein en bijzonder genoeg om op zijn zachtst uitgedrukt het voordeel van de twijfel te gunnen.. Ook het bestaan en inhoud van het artikel van Macina, en wat daarmee overeenkomt, inclusief de wijze waarop mijn vriend overleden is (dit moet te vinden zijn in rapporten van de politie van Noordwijk en/of Wageningen waar hij, Jan Dirk Zeegers,†38 j. woonde) en het bestaan van het boek ´Hérésies Éliaques´ kan worden nagetrokken. Voor het overige mogen mijn teksten zelf overtuigen van mijn oecumenische competentie.. Daarom: Bedenkt U, dat de R.K. Kerk en de Wereldraad niet zullen slagen in hun eenheidsstreven zonder mijn oeuvre. Als u het links laat liggen en niet gebruikt zal het christendom verdampen, maar erdoor wordt de eenheid der Kerk gebracht. Het staat en komt verder te staan op het Web, grotendeels in het Nederlands. Maar u moet kosten noch moeite sparen het te vertalen, over te nemen, door te voeren opdat alleen één zijn. U hebt het lot van de Kerk in handen door geloof. Mocht U nog niet overtuigd zijn, realiseert U zich dan, dat er werkelijk een loterij gewonnen is met < 1: vele quadriljoenen, uitgaande van de oprichtingsdatum van de staat Israel en met niet mis te verstane boodschappen. Zoiets komt niet zomaar een tweede keer voor. Het berichtje: bevorder de sociale gerechtigheid internationaal, ondertekend door de hemel, beantwoordt volkomen aan dat wat de Joden in Jezus voor Messias zo node missen: al is Zijn Koninkrijk niet een aards, maar een van waarheid en gerechtigheid (en Marx voegt daaraan toe zedelijkheid), het is wel een heerschappij vanuit een Israel waarvan de onafhankelijkheid hersteld wordt (Isidore Epstein, Joseph Klausner). Deze waarheid werd door Jezus zelf bevestigd aan het begin van Handelingen (Hand 1:7) , maar dan wel: uitgesteld naar de toekomst. Wat is nu mooier dan dat deze annonce inderdaad bevestigt: Hier ben Ik? (Let wel, dat Theodor Herzl o.a. gedreven werd door een jeugddroom waarin de Messias hem verschenen was met: breng de Joden bijeen.). Tot slot: kunt U mijn interpretatie van de
gebeurtenissen niet geloven, geloof dan op grond van de oecumenische bevindingen die ik in mijn oeuvre uiteen heb gezet. Als u ze verwaarloost gaat het desintegratieproces van de Kerk verder en zult U uw doel niet bereiken. Ik verzoek U dus mijn oeuvre te downloaden en grondig te bestuderen samen met theologen van de andere christelijke denominaties. De weg naar de eenheid ligt open. Daarom moet iedere overtuigd geraakte anderen binnen zijn of haar actieradius aanmanen hetzelfde te doen, met name kerkleiders.Op straffe van er anders nooit te komen. Met de ontsnapping ´het resultaat is statistisch niet uitgesloten´ kunnen wij ons er echt niet vanaf maken. Oftewel: de wonderbaarlijkheid is bewezen. Maar neem en lees: de oecumenische theologie waarop uw verwachting gericht is, ligt voor U. Deze oecumenische bevindingen omvatten het hele scala van problemen, uitgewerkt en al: de uitverkiezing, de rechtvaardiging, de persoon van Maria, de sacramenten, kerk en ambt. Hieraan wordt nog een uitgebreide verantwoording toegevoegd aan de scherpzinnigste criticus van wat men aan overeenstemmingen reeds bereikt meent te hebben en heldere getuige van het reformatorisch erfgoed Rudolf Ehrlich. De Wereldraad en de R.K. Kerk kunnen om deze webpublicatie, waarin ook nestorianisme, monofysitisme en de Islam aan de orde komen niet heen. Bovendien vindt u er een oecumenische theologie met Israel over het Messiasbegrip als voorwaarde waaraan de Messiaspretendent moet voldoen, wil hij erkend wordenj. Want ook Israel, benevens de Islam, zullen gaan deelnemen aan het Nieuwe Verbond. Bij het bestuderen zult U bemerken, dat hier een uiterst uitvoerige oecumenische theologie voorligt, die de confessionele kloven vermag te dichten en de eenheid der kerken tot stand te brengen, waarop ons aller streven gericht is. Zonder deze eenheid verdampt het christendom bij gebrek aan eensluidend overtuigend getuigenis. Ook U zult immers het gevoel kennen op een smeltende ijsschots te zitten. Het zou fataal en onvergeeflijk zijn als U dit zeer duidelijke teken in de wind zou slaan. U zult uw verantwoordelijkheid wel net zo goed beseffen als ik de mijne. Wanneer U deze gelegenheid niet aangrijpt, een tweede kans krijgt U niet. U begrijpt het goed indien U beseft: Het is nu of nooit. Luisteren naar iemand die denkt, dat hij Elia is? Wel, dat denk ik niet, ik ben gewoon mijzelf, maar wel, dat mijn werkzaamheid beantwoordt aan de.onder deze codenaam aangeduide functie en dat dit mede inhoudt slagen in waar ik mij mijn hele leven al voor heb ingezet: het schrijven van een oecumenische theologie, zogezegd om deze prijs te behalen. Ik kan er tenminste geen andere conclusie uit trekken. Of moet ik soms doen of deze uiterst merkwaardige dingen mij niet zijn overkomen? PS. (toevoeging april 2004) Hier volgen nog twee niet al te best te quantificeren gebeurtenissen. Het artikel van R. Macina begint met twee beelden uit de rabbijnse literatuur van Elia die door de lucht vliegt en Elia die wordt aangetroffen tussen de melaatsen van Rome. Kort voor het verschijnen van dit artikel, juni 1981, toen de paus bedlegering was als gevolg van de aanslag van Ali Agca, was ik toevallig voor vacantie naar Rome gevlogen. Voor de landing kregen de inzittenden van het Thaise vliegtuig een papier uitgereikt, waarbij ons verzocht werd ons in Rome zo spoedig mogelijk bij een arts te melden wegens een gevreeds epidemiegevaar (een griep of zoiets). Het papier werd door iedereen voor kennisgeving aangenomen. Daar stonden wij dus op het vliegveld, (mogelijk) besmet verklaard. De overeenkomst met het beeld, dat reeds in figuurlijke zin kon worden gelezen voor de huidige slechte toestand van de r.k. Kerk, is frappant. Maar er zijn meer triviale dingen in het leven die vergeleken kunnen worden met wat op een voorspelling lijkt. Maar men kan niet zeggen, dat dit niet op mij past. En in ieder geval kunnen we de reeds gigantische loterij ten minste een aantal malen
vermenigvulidigen. Duizelingwekkend nietwaar? Het andere dateert van vorig jaar. Ik was eindelijk een keer op zoek naar mijn ´roots´. Ik heb Tegelen (dat ik slechts als logeetje gekend had) en omgeving verkend. Ik vraag bij een bakker naar het theater van de passiespelen. De bakker: ´Moet u zo rijden, kunt u er iets van zien. Er staat nogal wat groen.´ Blijkt de poort open te staan i.v.m. werkzaamheden. Mijn vrouw en ik maken er een rondje. Dit ging achter de Litostrotos langs door een bres in de muur. Ik realiseerde me het wel, maar stond niet eens paf, want ik maakte toch alleen maar een leuke wandeling? Toch maakt het precies af wat ik boven hierover vermeldde. Ja, ik sta paf op termijn. Nadere overweging mei 2008 De gigantische kanskleinte vraagt om een zo plausibel mogelijke, als het kan natuurlijke, verklaring. Ik bedenk me, dat de ‘loterij’ vooreerst gewonnen is niet door mij, maar in ‘The Palestine Post’ op die datum. Onder de indruk hiervan zijnde lette ik vervolgens op wellicht meer buitenissig toeval, dat inderdaad ingelost werd. Er zijn dus eigenlijk twee gewonnen loterijen. Ik trof de ene aan en probeerde een tweede. Totnogtoe heb ik het als één grote beschouwd. Want dit is het en hierdoor is duidelijk, dat er opzet in het spel moet zijn. Maar deze kan zich beperken tot de eerste. De tweede, die alleen maar op mij terecht kwam, kan, waar het bedrag van de totaal van de loterijen zeer bewijskrachtig voor aanwezigheid van opzet is, nog niet met dezelfde kracht als opzet bewezen worden. Toch geeft het pro dit laatste te denken, dat wat hiervoor overblijft rond de 1:1020 (en zeer rijk aan informatie) is, wat wel heel veel is: gelijk te stellen met plusminus een vierkante millimeter van het aardoppervlak. Dit is één aanwijzing voor opzet. Een tweede is wat er aan de hand is met de totstandkoming van 1160, dat is dan de C van de voornaam Carl. Indien deze, zoals boven aangenomen, bij de opzet hoort, dan is duidelijk, dat de onthulling hiervan ook voor mij, de Pegasusbezoeker is en volgt mijn conclusie van dit mijn stuk. Het vervolg duidt dan vanzelfsprekend om mijn inbetrokkenheid. Maar stel, dat de C i.p.v. K bij opzet toch a.h.w. uit de losse pols is meegekomen, daarenboven de beantwoording van 1160 met 1160 toeval, en de zaak komt meer op losse schroeven. Alleen: dit zou wel een zeer bizar toeval zijn en is niet erg waarschijnlijk. Dus, dit samen met de enorme kanskleinheid 1:1020 maakt het uiterst waarschijnlijk, dat het Pegasusgebeuren óók voor mij bestemd was, zodat ook het geheel voor mij bestemd blijkt, naast dat het Palestine-Postgebeuren, ook als het niet ook voor mij bestemd zou zijn, toch reeds expres zou zijn. Maar hier ligt misschien een adder onder het gras: Het zou kunnen zijn, dat deze expresheid niet metafysisch van aard is, maar inderdaad werk van de/een geheime dienst - dit zeg ik naar aanleiding van het feit dat ik er net weer eens op gewezen ben, dat op dat moment de Tsjechische communisten wapens aan het leveren waren voor Israel - kunnen zijn. Maar dan vallen het adres 3 Princess Mary Ave (dat voor de theorie een treffer blijft) en 1160 erbuiten, zodat mijn totaalkans oploopt tot rond 1: 1023, plusminus een vierkante millimeter van 1000 aardes. Bovendien is het werken met een reëel bestaand adres althans huisnummer in een reëel bestaande straat met de schijn van een reëel bestaande winkel een rare omweg voor propaganda met dubbele bodem. Belt men soms op, krijgt nul op het rekest, of meteen of bij aankoop, en voelt dan de wervende boodschap? Of daagt deze na de meervoudige herhaling van de advertentie (hetgeen het geval was)? Maar iedere lezer leest alleen maar de advertentie van de electricien. Alleen degenen die zouden weten, dat er op dat adres helemaal geen electricien zit, zouden een code kunnen veronderstellen met een tamelijk moeilijk begrijpelijk telefoonnummer ook nog. Een weinig effectief propagandamiddel dus.
Of zou het soms een code voor ingewijden kunnen zijn? B.v een telefoonnummer waar de beller, lid van de Haganah, na het uitspreken van een wachtwoord wapens kan bestellen? Maar dat kon met de expertise die de Britten na de oorlog niet ontzegd kan worden toch binnen de kortste keren worden onderschept? Of ging men ervan uit, dat die vooralsnog niets in de gaten hadden? Maar het zou toch zeer verdacht zijn, waar de advertentie met tussenpozen herhaald werd, dat de gewone bellers al die tijd maar nul op het rekest kregen? ‘Geef uw klantnummer’. Een rare electrazaak zou dat zijn. Of ging men ervan uit, dat de Britten, die op het punt stonden te vertrekken, niet langer geïnteresseerd waren? Maar zo’n aanpak zou, als er op dat adres geen electricien zat, niettemin de aandacht van de autoriteiten trekken, die dan bewust de zaak ongemoeid zouden moeten laten. Maar zo openlijk verdacht zal de plaatser van de adventie zich nooit hebben gedragen. En als men een nepwinkel heeft ingericht? Dit lijkt me al te omslachtig voor het doel, een stuk omslachtiger dan een Italiaans neprestuarant voor maffiadoeleinden, zoals in ons land enige tijd gebeurde. Je moet immers artikelen tentoonstellen in een winkel die men niet al te lang gesloten kan houden. En als de advertentie een wachtwoord of sleutel bevat die door ingewijden ergens anders kan worden gebruikt? Waarom dan enkele herhalingen van de advertentie over enige tijd gespreid? Een vaag gedoe. De geheimediensthypothese is wel erg vergezocht. Ik neem eenvoudig aan, dat er op Princess Mary Avenue (nu Rehov Shlomzion Hamalka) 3 wel degelijk een electricien met de naam Carl Marx zat, die de advertentie geplaatst heeft. Er stonden in ‘The Palestine Post’ meer doodgewone advertenties in een van de bovenhoeken van de eerste pagina. Op zijn beurt kan men zich afvragen of de bovennatuurlijke opzettelijkheid, die, al blijkt deze juist uit het enorme totaal, niet slechts ligt in het op mij gevallene en niet in de advertentie, zodat de boodschap zich te oriënteren op de Eerste Internationale er niet bij hoeft te horen. Een leugenachtige schijn aanzet voor een waarachtige openbaring?, nee, niet alleen aanzet, maar een in één moeite doorgaande reeks toevallen. Aanvulling 1-5-2015 Het lijkt, dat niet vantevoren te zeggen valt, wanneer de onthulling eindigt, want er is alweer iets gebeurd, nu in het verlengde van ‘hij wekt de doden op die zich in zeer hebben gestort’. Dit is zó gegaan: Zomer 2008 ontmoette ik dr. Peter Korrel, die gepromoveerd is met een dissertatie getiteld An Arthurian Triangle: A Study of the Origin, Development, and Characterization of Arthur, Guinevere, and Modred (1984). Hij vertelde mij erin het sterke vermoeden te hebben geuit, dat, gezien het feit dat in latere teksten in een rijtje namen steeds Arthur stond waar in veel oudere teksten naast de overige zelfde namen de dubbelnaam Aurelianus Ambrosius stond, ‘Arthur’ een cymrisatie (ver-welsh-ing) van Aurelianus moet zijn, zoals ‘Embreis’ (de naam van een tovenaar) van Ambrosius. Hij voegde er echter aan toe, dat hij het linguïstisch bewijs schuldig moest blijven. Ik heb zijn boek opgezocht op internet en geraakte onder de indruk van zijn argumenten. Ik ben vervolgens gaan zoeken naar kenmerken van het Cymrisch en achtte een oplossing van deze puzzel toen niet moeilijk. Kort gezegd komt het neer op Aureliánus>Aurlénus>Árlnus>Árthus Dat dit zo moet zijn gegaan werd mij te duidelijker, toen bleek, dat Ambrosius>Embreis op dezelfde manier is gegaan, kort: Ambrósius>Ambróseis>Ámbrseis>Émbreis. (zie http://webspace.webring.com/people/uj/jathu44/PeterKorrel.htm . Nu stuitte ik enkele maanden geleden in een bloemlezing op een gedicht van Lord Tennyson ‘Morte d’Arthur’. De hier beschreven toedracht wijkt af van de gewone lezing waarin Arthur gewond wordt afgevoerd naar het eiland Avalon om daar te sterven. Hier gaat het als volgt: De gewonde Arthur wordt ingescheept om naar het eiland ‘Avilion’ te varen, dat gelegen is een een meer dat zo groot is,
dat het eiland in een andere klimaatzone ligt, maar niet ver uit de kust sterft hij. Dit wordt in de laatste zin weliswaar alleen maar gesuggereerd, maar de titel van het gedicht liegt er niet om, evenmin als de een na laatste zin ervan. Deze luidt: ‘So said he and the barge with oars and sail moved from the brink, like some full-breasted swan /That, fluting a wild carol ere her death, /Ruffles her pure cold plume, and takes the flood with swarthy webs.’ Van deze beweging kan men zeggen: De zwaan werpt zich in de stroom. Ze werpt zich daarmee nog niet in de binnenzee, maar het bootje wordt dusdoende wel meteen de binnenzee op gesleept. Door zich in de stroom te werpen belandt het op (de binnen)zee. Genoeg overeenkomst met een op sterven na dode die zich in zee stort. Men ziet: indien Korrels en mijn duiding van de naam Arthur correct is, heb ik daarmee ‘een dode die zich in zee heeft gestort ten leven gewekt’. Omdat elk tot dusver genoemd voorbeeld dat aan dit zinnetje beantwoordt even goed de loterij bevestigt, dus: of ik nu het een neem of het ander of het laatste, mogen ze bij elkaar worden opgeteld. Inmiddels zit ik wel op een winkans van één op rond de sextiljoen. Immers de kans dat de verwachte toepasselijkheid van de profetie beantwoord wordt door iets gelijk het in het bovenstaande beschrevene, d.w.z. dat ik toevallig op een persoon stuit, die met deze afleiding van ‘Arthur’ komt op basis van corresponderende teksten met Arthur en de naam van deze Romeinse Brit waar ik niets van afwist. Dit sluit echter alleen, indien mijn beredenering van de etymologie van Arthur inderdaad correct is.
Wederopstanding van Marx? Marx hierboven (zie anders noot 1) redivivus moge bevreemden in deze neoliberale tijd die hem grondig achter zich gelaten lijkt te hebben. Niet alleen hem, maar alle ideologieën. Verder zal men zich afvragen of godsdienst en politiek en het terrein der individuele keuzes niet vermengd worden. Maar de christelijke theologie heeft altijd een maatschappelijke dimensie onderkend, de pauselijke sociale encyclieken niet het minst. Wel degelijk vormt de vraag wat de juiste politieke ethiek is een onderdeel van moraaltheologische discussie. Totnogtoe namen christenen een naar eigen inzicht gekozen positie in, zoals in het theologisch debat altijd het geval is. Hiervan is echter steeds de bedoeling, dat dit resulteert in het onderkennen van Gods Woord en dit gezamenlijk belijden en prediken. Nu is er juist over het vraagstuk ´wat is politiek gesproken sociale gerechtigheid?´ niet alleen in de wereld grote verdeeldheid geweest, al is er nu grotere consensus dan eerder over hoe het in ieder geval niet moet, en bezaten de christenen een zekere consensus over hoe het wel moet. Toch was men verre van eensgezind - met het voordeel dat men een betrekkelijke steeds grotere zoekvrijheid had-, en is de huidige consensus te oppervlakkig gefundeerd. Veel meer is men eensgezind over de rechten van de mens als zodanig. Maar deze kan men niet grondig genoeg op het spoor komen waar het aan hun verwezenlijking schort . Men is het hierover nooit eens geworden. omdat eigenbelang, machtsposities en hartstochten dit verijdelden. Toch kwamen vele christenen en zeker ook pausen in hun encyclieken tot steeds voorlijkere inzichten. Deze blijken hier, na zoveel jaren, een steun in de rug te krijgen in de goede richting, gelijk Frankrijk op het eind van de Honderdjarige oorlog. Wijlen mijn bovengenoemde vriend, een atheïstische gedesillusioneerde in de Vooruitgang, vergeleek, toen hij het verhaal hoorde van het eind goed al goed door Christus, deze met een gymleraar, die de zwakste partij bij een wedstrijd persoonlijk te hulp schoot, maar liever zie ik de hulp waar we het hier over hebben als een gelijkgeven aan een partij, niet zo ´senkrecht´ als het lijkt, want zei Nell Breuning S.J., de ´grand old man´ van de r.k. sociale leer niet: ´Wir alle stehen doch auf den Schultern von Karl Marx´ en sprak over de ontwikkeling van deze leer als over het werk van de Heilige Geest. Die hier met het bericht aan Israel nu de consensus alleen maar helpt dichterbij te brengen. Het gaat immers om een zedelijke opdracht welke inherent is aan het hele abrahamitische monotheïsme. Marx is dan ook allesbehalve een filosofische eendagsvlieg, omdat hij niet een partijpolitiek standpunt inneemt, gelijk ook juist bij de oprichting van de Eerste Internationale bleek, maar een fundamenteel moreel: het recht van de werkenden. God ondersteunt een werkelijke bevrijdingstheologie, niet een verkeerde vorm van van marxisme en evenmin, gelijk ook zéker Friedrich Engels, klassenstrijd waar die niet door de vijand afgedwongen is. Dit werpt ook een licht op de twintigste eeuw. Ondanks het caricaturale van het bolsjewisme, reageerde satan, de mensenvijand in de meest pure gedaante, in de vorm van het nationaalsocialisme, op alle marxisme als een stier op een rode lap. Behalve uiterst misdadig ook nog in de zin van de intentie overbodig, ja, kamikaze-actie tegen iets, dat toch aan eigen innerlijke zwakte zou overlijden. Een volstrekte absurditeit?. Maar ondanks de misdaden ontaardingen van de revoluties en tijdelijke heerschappij van contrarevoluties, gelijk in de fase hiervóór m.b.t. het erfgoed van o.m. de Franse Revolutie (binnen deze parallel kunnen wij ook wijzen op de correspondentie van de rebellie van 1968 met die van 1848), zijn het de rechten van de mens die van kracht blijven. Dat nazi- en fascistisch stierengedrag was niet alleen een haat tegen een concrete vijand, maar ook tegen deze ideeën als zodanig en, weer concreet, tegen het volk waaruit ze stammen en de mate van
haat wordt bepaald door het intuïtieve besef van het formaat ervan, de geldigheid ervan en de toekomst ervan. De twintigste eeuw lijkt achteraf weliswaar on-historie, ijdel streven, maar de inzet is een zaak geweest van blijvende inzet. Deze rivier van het nastreven van vrijheid voor allen, leek uit te monden in dorre woestijnen, maar de hoofdstroom ging alleen even onderaards en leek slechts een wind van ijdele ideeën boven te laten, maar zij stroomt nog. Allen die toen naar het goede streefden hebben dit dus niet ijdel gedaan en die naar het slechte opleverden troffen hen niet bij wijze van alleen maar absurditeit, maar bezondigden zich werkelijk aan de Gekruisigde in opmars naar Zijn triomf, die juist door Zijn dood heen verwezenlijkt wordt. Dat is niet - ik las het net van een zwarte predikant - een genieten van het leven anders dan zo dat het streven naar gerechtigheid, i.c. sociale gerechtigheid, de prioriteit moet hebben. Anders zullen degenen die nu de eersten zijn over enige tijd- het leven duurt kort. - de laatsten blijken te zijn. Voor schrijver dezes leidde studie van Marx´ religiekritiek tot erkenning van diens getuigenis, dat de verzoening op Golgotha er geen is, indien deze niet overgaat tot verzoening van mensen onderling. Niet alleen in de Kerk, maar ook naar de dimensie van maatschappelijke gerechtigheid. Niet alleen liefdadigheid of minimum-bescherming, maar van rechte intermenselijke verhoudingen. Dat ik bij het eerste lezen van de annonce erachter een bovennatuurlijke opzet postuleerde, lag mede daaraan, dat, hoe het marxisme er in zijn radicale variant (Communistisch Manifest) en in de praktijk er ook uitzag, ik van mening was dat Marx´ meerwaardeleer, althans in beginsel, juist is. Om precies te zijn het feit dat Marx leert, dat bij loon boven het bestaansminimum de werkenden een deel van de meerwaarde die zij voortbrengen terugkrijgen, maar alwat louter-loon in de vorm van winst te boven gaat hun afgenomen wordt. Wil de maatschappij een rechtvaardige zijn, dan dienen de fwerkenden deze afgenomen meerwaarde (behoudens hieronder genoemde vergoedingen) terug te krijgen. Wel is het m.i. zo, dat ingelegd kapitaal inzover het niet meer zou doen dan meegroeien met de productiviteit niet meer doet dan zijn waarde behouden zodat de kapitalist recht op deze vergoeding behoudt. Daarenboven heeft de kapitalist recht op een ´vergoeding´ al naar gelang te lopen risico. Wanneer deze eraf zijn gehoudennoot1, valt de rest rechtens toe aan de werkenden. Dit betekent, dat de medewerkers vanaf een bepaald moment een dominante stem (die daarna toeneemt) moeten hebben boven de aandeelhouders. Vóór dit moment hebben zij het eenvoudig democratisch recht van een stem in het bestuurd worden (inspraak, ´Mitbestimmung´). De gebleken nadelen van arbeiderszelfbestuur kunnen vermeden worden door in het bij de gestie scheiding van de uitvoerende en controlerende machten en subsidiariteitsbeginsel. Wat het Joegoslavische experiment ook de das omdeed was de onttrekking aan de wereldhandel en interferentie door de communistische partij. De partij der ´werkgevers´ zal in de toekomst overwegend bestaan uit vertegenwoordigers der werkenden en de economisch uitvoerende macht vormen, de partij der ´werknemers´ zal in de toekomst bestaan uit de vertegenwoordigers zijn van de vakorganisaties die de gezamenlijke, nu de dominante stem hebbende, ondernemingsraden vertegenwoordigen en overkoepelen en vormen de controlerende macht. Onderhandelingen over het te voeren beleid zullen er ook dan nog zijn, maar de controlerende macht heeft het laatste woord. Net als aandeelhouders bij een geprononceerde ´stockholders´ value´ bepalen zij het algemene, niet het dagelijks beleid, dat zij slechts volgend controleren. Juist deze scheiding der machten zal slagvaardigheid intact laten. Behalve rechtmatig te zijn heeft die dominante stem ook het praktisch voordeel, dat de prijs van arbeid niet louter als kostenpost wordt beschouwd, die liefst laag moet worden gehouden. Inmiddels hoofdverantwoordelijk geworden organen van de werkenden hebben dan zelf te zorgen voor een verantwoorde loonhoogte t.o.v. investeringen. Voordeel is, dat men dan
verstandig kan zorgen voor in de pas blijven met het (inter)nationale productiviteit, bovendien zonder verzet van wat nu werkgevers zijn maar dan de ´uitvoerende macht´ (gecontroleerd bestuur) de lengte van de werktijden kan regelen b.v. om overcapaciteiten te voorkomen: over de hele lijn streven naar werktijdverkorting met behoud van loon, en als organisatie van deze organen op bijpassend hoger niveau een deel der investeringen (belastingsgewijs hiervoor gereserveerd) doen plaatsvinden in anders achterblijvende gebieden. Hierbij is echter één waarschuwing op haar plaats: Onderlinge loonconcurrentie van werkenden is uit den boze. Niet dat concurreren bv. door kostenreductie op zich fout is, maar wel als dit een zelfonderwerping is aan beschouwd worden als kostenfactor. Met internationale klassensolidariteit heeft het niets te maken. Als iedereen zulks zou doen, zouden de gemiddelde stijging van de lonen onder die van de gemiddelde productiviteit blijven en crisis dreigen . Immers, hoge winsten tegenover naar verhouding lage lonen zijn een van de factoren die op den duur moeten leiden tot hetzij overproductie of overcapaciteiten. als prijzen te hoog blijven. In ieder geval leidt het accent op investeringen bij onvoldoende opvang hetzij door voldoende prijsdaling, hetzij door voldoende loonhoogte, hetzij door verkorting van werktijd tot periodieke stuwing in voorraden hetzij capaciteiten. Kortom: Wanneer de werkenden subjecten van het economisch handelen zijn geworden i.p.v. nog immer teveel als objecten, maakt hun welbegrepen eigenbelang een gunstiger beïnvloeding van conjunctuur-schommelingen en van dreigende crises mogelijk. Want de bestendig ogende zg. ´nieuwe economie´ vliegwielt op nieuwe uitvindingen, gelijk de 30 jaar na de Tweede Wereldoorlog en in de V.S. de welvaart voor de grote crisis van 1929. Evenals toen verwaarlozen de nieuw-economen echter onderlinge onevenwichtige verhoudingen tussen winsten en afzetmogelijkheden op den duur, die kunnen opbreken gelijk ze na schijn van ongevaarlijk te zijn geworden opgebroken zijn (1929 met wereldoorlog als gevolg) en die Marx indertijd naar waarheid heeft voorzegd. Het keynesianisme heeft een en ander onderkend, maar is in discrediet geraakt, doordat er met dit recept al te gauw torenhoge schulden werden opgestapeld en tegen het ontstaan van overcapaciteiten niet opgewassen was. Nu heerst er een neoliberalisme, dat er eenvoudig bij leeft, dat alle antidota hebben gefaald, een hoogst eenzijdig standpunt, dat meebrengt, dat men, indien men niet neo-economisch optimistisch is, zich bij periodieke golven van werkloosheid moet neerleggen. Maar hoe het ook zij, geen ethisch mens die zich bij door niets gerechtvaardigde scheve ruilverhoudingen mag neerleggen evenmin als bij absolutisme of kolonialisme. Nog steeds gaat het om de e-mancipatie van de grote massa van werkenden. Juist het program van de Eerste Internationale is zo gematigd, dat de totalitaire omwegen worden vermeden, die de anarchisten reeds vreesden, die zichzelf echter vleugellam maakten door zich tegen ´politieke´ middelen om het doel te bereiken te verzetten. Dat marxisme geheel met leninisme geïdentificeerd is geworden moeten wij betreuren, benevens het feit dat reeds in het Communistisch Manifest een aanzet voor dergelijk totalitarisme wordt gegeven. Bij het programma van de Eerste Internationale gaat het echter om een (omwille het bereiken van de eenheid van alle proletariërs) ´getemde´ Marx. Deze Marx is het die hier, in de annonce in ´The Jerusalem Post´ , messiaanse steun blijkt te hebben, mede daar dit program nog geen last heeft van al die menselijke dwaasheden die het feitelijk uit zijn voegen hebben gelicht, zowel van de marxisten zelf als de steeds revisionistischer wordende sociaal-democraten, als de vleugellamme anarchisten, alsook de katholieken (Nell Breuning SJ, de inspirator en feitelijke schrijver van Quadragesimo Anno) wier leer over de verhouding tussen arbeid en kapitaal scheidsrechterlijk netjes fityfifty bepaalde, zodat er verder, naar het leek, niets behoefde te worden berekend. Maar doet men dit naar rechtvaardigheid, dan blijkt de factor arbeid te prevaleren. Laten wij dit geanalyseerd doel nu bereiken zonder die omwegen (waarvan wel de dwaaste is geweest de
staatsmacht totaal te maken met het gedroomde vooruitzicht, dat de staat uiteindelijk zou afsterven). Een voorbeeld van hoe de maatschappelijke reorganisatie niet in zijn werk moet gaan, leverde de zich ontbindende Sovjet-Unie waar de fout gemaakt werd, dat arbeiders, behalve dat zij niet meer dan een voorkeurskooprecht (sic!) op aandelen in bedrijven die geprivatiseerd werden hadden, deze mochten verkopen waarna banken en de nomenclatura de macht behielden. Uiteraard gaat het om zulke fundamentele verhoudingen dat het werkerseigendomsrecht evenmin verkocht, verkwanseld mag worden als stemrecht waarvan ronselen in een echte democratie bij wet verboden is. Dit moet ook hier zo zijn. Wat niet te doen? In het verleden is en nog immer wordt zeer veel meerwaarde bij sommigen geaccumuleerd. Uiteraard kan men dit niet allemaal gaan herverdelen. Besparingen, risicodragend kapitaal blijven überhaupt nodig en het doet er niet toe bij wie het geposteerd is, bij hen en/of banken, mits er dat deel vanaf wordt gehaald, dat nodig is om goedkope kredieten te kunnen verschaffen, belasting te betalen (ik stel voor ook een speciale: om met dit geld elders te investeren, b.v. opstarten van bedrijven in achterblijvende regio´s - ook internationaal -, of voorwaardescheppende ondersteuning hiervan, waar deze kapitalist(en)tekort schieten, maar met behoud van aandeel. Het gaat dan om een corrigerende min of meer tijdelijke staatszeggenschap over de richting van de investeringen). Inderdaad zou het passend zijn, wanneer men de kapitalisten slechts zou betalen wat zij moreel verdienen, maar dit komt neer op nadeel voor de huidige dividenden en instorting van koersen en zou kapitaalvluchten veroorzaken. Emissies worden zeer lastig. M.i. kunnen successierechten, waar geen successie meer is (immers het personeel is rechtmatige hoofdeigenaar) en dus ook de staat niet gerechtigd is tot heffing onder deze titel, gebruikt worden om vermogen naar de coöperaties over te hevelen. Het accent zal vooreerst moeten liggen op een nieuwe zeggenschapsverdeling ten gunste van de factor arbeid t.o.v. die van de factor kapitaal. Het motief: ´wat zij consumeren, laat dat de armen (al dan niet relatief) consumeren´ is een zaak van inkomensherverdeling. Deze is zeker geboden ingeval van onderconsumptie bij de armen, en dit heeft heden vooral actualiteit m.b.t. tot de verhouding van rijke tot arme landen. Maar als de herverdeling enkel tot overconsumptie leidt met aantasting van de spaarquote, inflatie etc.. dan ligt daarin de begrenzing. Weliswaar is de herkomst van het geaccumuleerde kapitaal gewelddadig, het moge een motief zijn om het maatschappelijk nuttig te maken. Het is echter dus onmogelijk om alle oude afgenomen meerwaarde te gaan terugvorderen, maar wel degelijk is het mogelijk en geboden dit voortaan te doen, gelijk al sedert het bestaan van de arbeidersbewegingen met gedeeltelijk succes ondernomen is geworden. Is te veel vakbondsmacht in het verleden niet schadelijk gebleken? Zeker wel, maar dat ging om strijdorganisaties, bij wie het eigenbelang en in sommige gevallen het verdedigen van onhoudbare privileges vooropstond (in Engeland het geval) en die niet zelf voor de bedrijfsvoering of de staatshuishouding verantwoordelijk waren. Dit streven, deze terugvordering der meerwaardetoeëigening, en het benaderend bereiken van een maatschappij welke bestaat uit ´vrije associaties van vrije producenten´ wordt opnieuw een ´lutte finale´, omdat machthebbers niet gaarne hun macht afstaan. De Amerikaanse R.K. bisschoppen hoefden maar te beginnen over democratisering van het bedrijfleven of Alexander Haig en andere politiek-conservatieve katholieken wisten hier een stok voor te steken, alhoewel het Duitse bedrijfsleven toen al een eindje op weg was naar graad van nog relatieve democratisering zonder dat dit het toen windeieren legde. De hoofdzaak waar het om gaat is het willen elimineren van de heerschappij van mensen over mensen, een volkomen legitiem doel, want b.v. zg. ´vijandige overnames´ zijn een voorbeeld hoe er samenwerking wordt afgedwongen op basis van onvrijwillige heerschappij i.p.v. door
vrijwillig met elkaar in zee gaan. Nog steeds is daarom het program van de Eerste Internationale hét programma voor het bereiken van een humane samenleving volgens de beginselen van de Thora. En een en ander staat niet in doorslaggevende zin ver van de 20eeuwse pauselijke sociale encyclieken. Wie op God vertrouwt heeft op geen zand gebouwd. Wie dat niet deden en meenden nochtans een rechtvaardige maatschappij op te bouwen, zie hoe deze maatschappijen ingezakt zijn en eraan toe zijn. Geen wonder: Christus is het enig solide bindmiddel. Het bovenstaande is namelijk niet louter een alleen maar iets politieks, ver van de godsdienst en moraliteit. Want het gaat niet aan te zeggen: of de kat wit of grijs is, als ze maar muizen vangt. Ofwel: al is de maatschappij op basis van ongerechtvaardigde ongelijkheid en relatieve onvrijheid voor velen ingericht, als zij maar efficiënt draait. Want voor 1929 dacht men ook zo, maar bleek er in een jungle geen onzichtbare hand te zijn. Veel willen verdienen bij onderbetaling en lange werkdagen wreekte zich. Moeten soebatten bij overcapaciteiten alom om broodnodige werktijdverkorting is inefficiënt. De maatschappij hindert zich in haar eigen vrijheid wanneer kortzichtig eigenbelang van een groep prevaleert. Dit is in alle ondemocratische systemen gebleken. Het is ook wel ironisch, dat in de zich op hun democratische karakter beroemende Angelsaksiche maatschappijen de bedrijven, waar de mensen een zeer groot deel van hun leven in doorbrengen, zeer ondemocratisch worden bestuurd. Wij moeten dus om te beginnen de richting op die de Amerikaanse bisschoppen indertijd wilden inslaan. Wat heeft dit alles met oecumene te maken? Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik nogmaals naar de laatste zin van 1. De Pegasus-ervaring. Ondertussen hebben zich achtereenvolgens de Enron- en de bankencrisis voorgedaan, gevolg van hebzucht. Democratische structuren zouden voor meer verantwoordelijkheid hebben gezorgd, de vraag ‘waar zijn we eigenlijk mee bezig?’ had vaker weerklonken. Ingrijpender overheidstoezicht had wellicht de val van Lehman Brothers kunnen voorkomen. Klokkenluiders moeten wettelijk veel beter beschemd worden. Druk van onderen op de potsierlijke hoogte van bonusssen en zelfs collectieve afspraken, waarin wel rekening wordt gehouden met relatieve schaarste van topkwaliteit (maar men moet dt niet overdrijven) kan zeer veel wat scheefgegroeid is terugbrengen tot rationele en rechtvaardiger proporties en graaiculturen aan banden leggen. Noot 1. Hoe hoog de vergoeding (met bij bijpassende stem bij herinvestering) voor gelopen risico moet zijn, is niet exact af te meten. In ieder geval is het bedrag van de hele winst op een gegeven moment (veel) te veel. Men kan het vergelijken met een lening tegen zeer hoge rente, waarbij het profijt in hetzelfde bedrijf wordt geherinvesteerd. De hoogte van de vergoeding kan worden bepaald door: voor het profijt een percentage voor redelijke risico-vergoeding af te spreken, dat qua rendement een zwakkere kromme vertoont dan het rendement van de volle winst, zó dat na een aantal jaren het overblijvende deel van de meerwaarde zó kan/zal zijn toegenomen, dat het werkersaandeel, terecht, gaat domineren. Factoren die een rol (moeten) spelen zijn: actie, druk op linkse én middenpartijen, de rol van regeringen, vakbondseisen. Ondernemers zullen zich ertegen kanten, b.v. wegens kapitaalvlucht, onmogelijkheid van emissies. Toch kan men aandelen aantrekkelijk houden door wel het volle dividend uit te keren, maar de zeggenschap van de aandeelhouders te verminderen. ten gunste van de werkers. Treedt er door dit machtsverlies voor het kapitaal geen vertraging en verflauwing van economische activiteit op? Ja, maar niet erger dan reeds gebleken is in gevallen waarin aandeelhouders als zodanig geen macht hadden.. Maar dit kan bij verantwoordelijke nu gemakkelijker regulering van lonen en werktijden wel de ellende van de conjuncturele instabiliteit sterk verminderen, waarmee allen, en met name ook de werkgelegenheid gebaat zijn. In Zweden was men er al aan bezig. Maar worden zo investeringsplannen via overnames,
wanneer het hebben van een meerderheid der aandelen nog geen zeggingsmacht betekent, niet onmogelijk? Hoe kan men nu afzien van zeggenschap bij het genomen risico? De kapitaaleigenaar kan zich natuurlijk beperken tot optreden als een investeringsbank, of tot gespreid beleggen, maar dit zou verlies zijn van creativiteit en van welvaart. Maar ook de werkers zetten hun kapitaal op het spel, er is zo dus een ‘joint venture’. Vijandige overnames zijn toch al uit den boze, omdat mensen over mensen beschikken, voor de laatste onvrijwillig. Men kan samen plannen maken en uitvoeren. Maar vaak is zo’n overname de redding voor het bedrijf en zal dit de macht aan de redder geven. Toch moet men dit nooit onbeperkt doen, noch zich laten chanteren. Bovendien moeten ondernemingsraden blijven controleren. En: dergelijke investeerders en plannen benut men toch alleen maar als dit voordeel oplevert. Men kan ook zonder kapitalisten uitkomen. Men kan ook aan kapitaaleigenaren een mandaat geven tot het plan ‘loopt’. Geeft dit bij expiratie van de termijn geen neerwaartse druk op de aandeelkoersen en dus kapitaalverlies, doordat het vertrouwen dat men in de nieuwe investeerders stelde van deze zijn basis beroofd is? Dat zou kunnen, maar net zo goed achterwege blijven. Maar aandelen zonder zeggenschap zijn voor kapitaaleigenaren minder interessant, vandaar. Daarom kunnen alleen grote landen of economische eenheden wetten maken, die het kapitaal op deze manier aan (terechte) banden leggen, want dan gaat onder- of desinvestering, die anders zouden toeslaan in eigen vlees snijden. Toch heeft China sommige investeerders, de ‘joint venture’ voorbij de vrije hand gegeven, omdat alternatieven slechter waren. Er is geen op alle situaties toepasbaar antwoord te geven, maar de werkers moeten slechts macht afstaan zo veel als nodig is en politieke macht veroveren, om het na te strevene wettelijk ondersteund te krijgen. Het door mij voorgestelde is wel tegen b.v. sommige Europese liberale doelstellingen. Nu zijn deze allesbehalve objectief, maar sterk ideologisch van aard. De ideologie moet dus veranderen ten gunste van de werkers. Want het recht op het eigen product of equivalent is het recht op niet bestolen te worden. Dit als fundamenteel mensenrecht gaat voor op de ´vrijheid´ van slechts één groep op wat nog steeds uitbuiting is van een andere. Werkenden van alle landen, stel uw eisen! Noot 2. Ik studeerde literatuur, geschiedenis en filosofie, heb mijzelf bekwaamd in oecumenische theologie en ben hiermee mijn leven lang bezig geweest. Ik ben geboren 6-744. Op mijn 22ste las ik Rudolf Ehrlichs ´Rome, tegenstander of metgezel (Edinburgh 1965). Als gevolg hiervan vroeg ik mijzelf af wat de essentie van het verschil tussen het reformatorisch en r.k. rechtvaardigingsbegrip was. Het werd mij duidelijk, dat sommige dingen anders waren dan Ehrlich schilderde. Zeer plotseling zag ik, dat door uitzuivering van het rechtvaardigingsbegrip de controversen over het vagevuur en Maria bespreekbaar konden worden gemaakt en opgelost. Iets soortgelijks bleek mij mogelijk door reflectie op het Kerkbegrip met betrekking tot de sacramenten. Tegelijkertijd (en in de 15 jaar erna) hield ik mij bezig met het filosofisch Godsbegrip. Een en ander eiste veel geestelijke inspanning. Maar wat ik nu voor mij zag was de structuur van de oplossing, m.i. de enig denkbare, het duidelijke ´land in zicht´ van het oecumenische streven, voorzover ik kon zien een unieke doorbraak.Op een gegeven moment ervoer ik een geestelijke overweldiging, waardoor ik niet van mijn bed kon opstaan, voordat ik beloofd had van de uitwerking van mijn ontdekkingen mijn levenswerk te maken. Eerst 15 jaar later ving ik aan met een geschreven uitwerking. Dat was midden 1978.
‘Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen!’, Mt 27, 25, is te vergelijken met ‘gij wilt het bloed van deze mens op ons doen neerkomen (= ten laste leggen)’, Hand 5, 28, dus betekent ‘zijn bloed kome voor onze verantwoording’. Er staat, dat ‘al het volk’ dit antwoordde, maar dit moeten dan wel zijn degenen tegen wie Pilatus sprak en dat waren de leiders van het volk. ‘Onze kinderen’ zijn dan het volk wier leiders ze zijn. Wordt nu gezegd ‘al het volk’ (wier ‘mond’ de leiders zijn), dan is ‘onze kinderen’ tautologisch met ‘al het volk’, zodat ‘ons en onze kinderen’ alsdan betekent ‘ons en de onzen’. Kortweg, de aanklagers nemen de verantwoording op zich, er meteen van uitgaand, dat ‘het volk’, maar dit zijn dan de eigen aanhangers, het mee eens is, maar Jezus’ intocht op de ezel laat een andere partij zien en ook het Sanhedrin was verdeeld (Jo 12, 42). Dus de uitdrukking ‘de ene dag Hosanna roepen en de andere dag ‘kruisig hem’ berust op een wel zeer oppervlakkige interpretatie van de feiten. 1
2
Een en ander kan worden teruggebracht tot a) een aardbeving, b) melding van gezichten van overledenen. 3
Zou men ze voor louter hallucinaties willen houden, dan wil ik erop wijzen, dat dergelijke visioenen wel vaker voorkomen, vgl. Billie Holiday, die een sterke band met haar moeder had, voelde op het moment van het sterven van de laatste haar hand op haar schouder en ze wist toen, dat ze op dat moment gestorven was. Visuele varianten komen ook voor. 4
Ook de Qurân heeft het erover in Sura 5, 112-115.
5
De notie van God, die lijdt is niet onjoods. Ik herinner mij, dat de Joodse historica Selma Leydesdorff gevraagd werd of en bij welke gelegenheid God geleden had, en antwoordde ‘daar’, waarmee ze doelde op het onderwerp waarover men sprak ‘Auschwitz’. Nu is, christelijk gesproken, alle onschuldig lijden, lijden in Christus, Jezus uit Nazaret. Nu zegt Jezus Mc 13, 32, dat de Zoon de datum van de jongste dag niet kent, maar dit lijkt me op een ander vlak liggen, en acht de uitleg hiervan door paus Gregorius I DS 474-476 plausibel, dat Christus ons hier niets mee te delen heeft en het als mens – waardoor de Zoon distinct is van de Vader - ook niet weet (> zou weten), doch wel als God(<-mens). Vergelijk dit met Jezus’s onmededeelzaamheid aangaande de datum van de heroprichting van het koninkrijk voor Israel in zijn laatste woorden aan het begin van de Handelingen der Apostelen. 6
7
Daar het openbaringslogion weliswaar johanneïsch klinkt, maar met alle zg. Q-materiaal (wat ‘Q’ ook moge betekenen) de ronde deed, bovendien bij Jezus’ nachtproces zijn ZoonGodspretentie de hamvraag was en bij dit ‘proces’ in de synoptici naar in de synoptici zelf niet genoemde Tempelredes wordt verwezen en Johannes de pretentie juist te Jeruzalem verwoordt (naast Joh 3, 26 m.i. ’s evangelisten weergave van een referentie door de Doper aan psalm 2, 12), gaat men veel te ver, wanneer men in het openbaringslogion voor een theologoumenon door Johannes of geestverwant ziet, al komt het met diens weergaven van de pretentie overeen. Ook is het een vorm van louter ‘impressionisme’, wanneer men meent niet met de apostel te maken te hebben, omdat het vierde evangelie ál te theologisch is, wat alleen zijn tijdgenoot Paulus wordt toegestaan. Een vage Galileese visser moet liefst een vage visser blijven en niet zo concreet en bovendien zo ontwikkeld tevoorschijn komen, lijkt het. Als de tentenmaker Paulus niet zulke brieven had geschreven en niet ‘gediplomeerd’ was geweest had men hem op eenzelfde wijze weggezet. Ware de discipel van Jezus (én van Johannes de Doper, dus dubbel-‘gediplomeerd’, al valt dit juist doordat het vanzelfsprekend is niet op) niet de auteur, dan hadden lezers-tijdgenoten hem herkend als de schrijver van de brieven van Johannes, overduidelijk dezelfde auteur, en was deze alsdan als antedateur door de mand gevallen. Maar hij is van alle evangelisten het meest precies op de hoogte van zeer veel. Dus men maakt mij b.v. niet wijs, dat hij niet Jezus’ moeder in huis zou hebben gehaald (Joh 19, 28).
8
Wat dierenleed betreft, men mag hier een verbleekte analogie veronderstellen ten bate van hun voor het overige paradijselijk, doch betrekkelijke onindividueel, aards dierenbestaan: immers de hele schepping zucht in barensweeën. Ook als zijn dit soort verhalen afkomstig uit apocriefe overleveringen, dan nog komen deze bij Mohammeds profetische roeping providentieel mooi uit. Zelfs het verhaal dat Jezus vogeltjes van leem maakte hoeft dan niet alleen maar als franje beschouwd te worden. God maakt in Genesis immers mensen van klei. Nog valt in het eerste dan een illustratieve draai te zien, gegeven aan wat Nicaea uitdrukt in ‘(Jezus Christus, eniggeboren Zoon van God, en voor alle tijd geboren uit de Vader, God uit God, Licht van Licht, ware God uit de ware God, geboren, niet gemaakt, een in wezen met de Vader:) en door Wie alles gemaakt is.’ Men kan wel zeggen: delen van de heilige Schriften zijn slechts franje of: tijdgebonden, zoals b.v. de leer van de gehoorzzaamheid van de vrouw aan de man, zoals b.v. geleerd door Paulus, maar beter is het het laatste te beschouwen als momenten van evolutieve openbaring, waarbij dan deze gehoorzaamheid opgaat in opdracht tot onderlinge volmaakte liefde (waarin dan a.h.w. ook de als zodanig niet met zoveel woorden bestaan hebbende gehoorzaamheid van de man aan de vrouw overstegen en geabsorbeerd is, behalve dan dat de praktijk althans mij heeft uitgewezen, dat ik als man voor laatst- en hoofdverantwoordelijk word gehouden, zodat een tikkeltje hiërarchie wordt afgeroepen). Wat betreft het roemruchte slaan van ongehoorzame vrouwen in de Qurân: God openbaarde daar en toen nog niet méér van waar Hij, verlossend, heen wilde. Wijst de Moslim op het afsluitend karakter van de Qurân, dan mag ik erop wijzen, dat Mohammed de andere Schriften, de Tora en het Evangelie inbegreep, welk laatste geschrift evenwel verder ging dan Mohammed zelf besefte. Gaat dit dan niet ten koste van de notie van de Qurân als eindpaal? Toch niet, omdat de Qurân toch bepaalde dingen in het Evangelie verhuld geleerd worden helderder leert, zodat ondanks deze overspoeling deze zijn eindfunctie overeind blijft. Ik doel hier o.a. op de leer van het onderweg zijn van sommigen engelen, die het Evangelie alleen verkapt leert: ‘Weet gij niet, dat wij over engelen oordelen zullen?’ en op nog meer. Men leze verder over dit onderwerp in de hoofdtekst. Tegelijk blijft overeind, dat aan het Evangelie niets mag worden toegevoegd of ervan afgehaald. 9
Het lijkt me overbodig, als de Oosterse Kerken hun symbola hiernaartoe zouden aanpassen. De Westerse Kerk, oorspronkelijk de Rooms-Katholieke, heeft het opgenomen om der volledigheid wil, maar het nadeel is dat het feit dat de Zoon een gegenereerde, dus secundaire, instantie is irrelevant lijkt. De Oosterse Kerken hebben een doordringende nadere waarheid schouderophalend bejegend. Maar overeenstemming in adjecto (bij de Apostolische Geloofsbelijdenis) zoals ook bij andere dogma’s het geval is ook een mogelijkheid. It seems superfluous to me, if the Eastern Churches would adapt their symbola to this. The Western Church, originally the Roman Catholic Church, has inserted it for the sake of completeness, but the disadvantage of this is the fact that the Son is a generated, so secundary, instance seems irrelevant. The Eastern Churches have treated a penetrating closer truth shrugshoulderingly. But agreement in adjecto (to the Apostolic Symbol). 10
Men leze eerst mijn beschouwing van Klausners definitie van de Messias als ´Gefäß der Gottheit´ in ´Een Joodse en een Christelijke Messias’ boven. 11
12
J.J. Brierre-Narbonne schreef in 1939 ´Le Messie souffrant dans la littérature rabbinique´ -Parijs. En Isidore Epstein (JahP) zegt, dat (in het Jodendom) de Messias bij voorkeur wordt opgevat als het symbool van Israels taak als de Knecht des Heren! Noot 47: Men mag ook Bernhard Jackson ook namens mij bedanken, want zo is ook mijn argument tegen degenen, die beweren, dat Paulus´ wetenschap van de verrijzenis af zou wijken of 13
tegenspraak zou vertonen met de evangeliën. Ik las het ook zo, dat Paulus om deze reden de vrouwen heeft weggelaten. De genoemde Ierse synode lost zo die tegenspraak natuurlijk op. En tegen degegen die beweren, dat Paulus slechts een opstanding van een geestelijk lichaam leert, zoals prof. De Jonge te Leiden, zeg ik: evenals de evangeliën spreekt Paulus over een opstanding na drie dagen. 14
Le Messie souffrant dans la litérature rabbinique, Paris 1939.
Isidore Epstein. De geschiedenis van het Jodendom (vert. van Judaism; A Historical Presentation Hammondsworth 1959) Utrecht-Antwerpen 15
1964, pg. 68.
Men leze eerst mijn beschouwing boven van Klausners definitie van de Messias als ´Gefäß der Gottheit´. 16
17
Isidore Epstein. De geschiedenis van het Jodendom (vert. van Judaism; A Historical Presentation Hammondsworth 1959) Utrecht-Antwerpen. 18
Zie noot 2.
ANNOTATIES VERMES JESUS THE JEW Wat ´Q´ ook moge wezen, want het gaat om allerlei spreuken in reeksen die elkaar overlappen. Daar een vaste bron voor aannemen is veeleer een behoefte dan dat er grond voor is. De enige Bron is hun gemeenschappelijk herkomst, af te leiden uit hun karakteristiek. 19
20
21
In ´Schijn en Wezen´ (zie homepage) betoog ik waarom dit geen ´vaticinium ex eventu´ kan zijn. Zie Epstein, noot 7 bij hs. 11.
22
Interessant detail hiervan is, dat Paulus, die aan de heidenen gezonden was als eerste naar de inwoners van Arabië ging. Wat wil dit zeggen (in het licht van het feit dat dezen later tot indrukwekkend getuigenis van het verbond met Abraham werden geroepen)? Is het toeval? Is de oplossing niet dat dezen als Abrahamieten de eerstgeroepen, zij het hoogstens ten dele als eerste ´getrokken´, heidenen zijn? 23
Nl. het afdoen als ‘subjectief’, wat men niet doorgrondt (zoals Thomas, Descartes en Hegel wel, maar dit is een ander chapiter) . 24 Ik heb dit uitvoerig ter sprake gebracht in mijn verhandeling over Martin Dibelius ´Die Formgeschichte des Evangeliums´ en over een belangrijk deel van Rudolf Bultmanns ´die Geschichte der synoptischen Tradition´. Het feit dat ze bij de synoptici onderling afwijken (Lukas heeft nagenoeg dezelfde versie als Paulus [I Cor 13:23/34]: of scherpgeschouwde exactste of juist donkerespiegelachtig en dan louter variant) duidt er om te beginnen op, dat zij en dus ook het offerkarakter niet eerst uit de pen van Paulus komen, maar ook dat ze op een gemeenschappelijke oerbron, en wat kan dit anders zijn dan Jezus zelf?, moeten teruggaan. Dit argument heb ik in een ingezonden stukje in NRC/Handelsblad gebezigd tegen Den Heyer, die beweerde, dat nergens uit het Nieuwe Testament een verlossend offer te bewijzen is. Dan moet hij de historiciteit van deze woorden meer dan betwijfeld hebben. 25
26
27
Zie mijn ‘Kijken naar Bijbelboeken’
M.i. zeer waarschijnlijk is Johannes, zoon van Zebedeus de echte auteur, omdat de geliefde leerling en Johannes´ broer Jacobus nooit met name genoemd worden. Omdat Jacobus vroeg stierf
blijft zijn broer als enige over. Dit is ook het traditionele argument. Men zou kunnen denken, dat er eenvoudig geen reden was deze zonen van Zebedeus met name te noemen, aangezien er helemaal geen aanleiding voor kan zijn geweest. Helemaal geen? Wel, aan het einde worden ze wel samen genoemd als ´de zonen van Zebedeus´, waartoe daar aanleiding is. Dus helemaal buiten beeld blijven zij niet. De mogelijkheid dat de ´geliefde leerling´ en schrijver van het vierde evangelie en drie brieven een ´mineure´ apostel is geweest in niet helemaal uitgesloten (maar wel onwaarschijnlijk). Is immers deze niet te ´lief´ voor een ´zoon van de donder´ (Jezus betitelde beide broers zo)? Maar eigenlijk zegt dit laatste niet zoveel. Vgl. maar eens 2 Jo 10 en 3 Jo 10. Voor de mogelijkheid dat een latere auteur zich als de geliefde leerling heeft voorgedaan zie de volgende noot. 28
Over de betrouwbaarheid van Johannes: Dit kan niet zo´n laat geschrift zijn als men gemeenlijk denkt. Evangelie en brieven van deze auteur kunnen niet t.o.v. elkaar, laat staan absoluut geantedateerd zijn, op grond van de inhoud van de brieven, want antedatering is wat men moet veronderstellen bij iemand die zijn publiek wil doen geloven Jezus persoonlijk gekend te hebben. Toch kan de schrijver ook geen heel oude man zijn geweest, want in het vierde evangelie is sprake van een bad dat in Jeruzalem is, niet was. Het feit dat sommige gegevens als de aanwending van de titel ´de Zoon´ en de vele ´ik ben…´s´ , die de synoptici sporadisch of niet hebben, hier rijkelijk aanwezig zijn is te verklaren uit het volgende: a) De vele redes, waarin deze wendingen vigeren, zijn intramuraal (gesproken in Tempel of synagoge), van de synoptici heeft alleen Lukas er zoeen, en het verloop: blijde verwachting, zekere provocatie, woedende reactie, expulsie is er zowel Lc 4:14-30 als Jo 8:30-59, waardoor Jezus zelf ook in de laatste herkenbaar wordt, de capita zijn dus al anders selecta dan door de synoptici; het gebruik van ´de Zoon´ wordt bevestigd door Mc 14:61/62 en het zg. ‘openbaringslogion’ Mt 11:27, Lk 10:22’ ; b) dit en de vele ´ik ben´s´ zijn, voorzover buiten genoemde redes, close-ups uit dagelijkse omgang (ze duiken dan ook niet zozeer systematisch als wel regelmatig op) en niet dingen die zich bepaald lenen voor tevoorschijn komen in anekdotische pericopen, waaruit de synoptici voor een groot deel zijn opgebouwd, c) daarbij komt hun vermelding voort uit speciale belangstelling van de auteur. Maar dat er een logion is die ´de Zoon´ bevat hoeft helemaal níet te verwonderen. En Marcus vermelding van ´de Zoon´ is nog wel op het culminerend moment van de handeling. in het getuigenis voor het Sanhedrin en waarbij ook verwezen wordt naar de nergens beschreven redes in de Tempel . Verder: Er is een overvloed aan details bedoeld als ´make-beliefs´, aan vele nu is duidelijk, dat dit in de goede zin des woords is, b.v. Jo 4:2 tussenzin, 4:46 volkomen overbodig en het wonder is te weinig spectaculair voor als het niet waar gebeurd was; 11:54; alle redes berusten op reconstructie, hoe kan het ook anders? Wat het meest karakteristieke voor dit evangelie is, dat het een sterk weergavekarakter heeft d.m.v. een johanneïsche draai aan het weergegevene. ´Ipsissima verba´ kunnen en zullen er licht tussenzitten, maar daarnaar is het vaak gissen, waar het echter om gaat is de getrouwe bedoeling van de auteur uitvoerig en volledig (met sous-entendus erbij) weer te geven, niet het minst blijkend uit zakelijke overeenstemming met en precisering van de synoptici die zelf m.i. met memotechnieken zijn overgeleverd. 29
Dit is niet zo eenvoudig als het lijkt, want het valt op, dat ook de ergste criminelen vaak betuigen een zuiver geweten te hebben, niet alleen A. Eichmann. Het gaat in dit geval natuurlijk om een misschien ooit doorbrekend aanklagend geweten, zoals dat b.v. ´blutige Brigitta´ ten deel viel. \ 30
Het bovennatuurlijke is niet zo marginaal, of wij, Europeanen, eten ham dankzij dit visioen, dat plaatsvond te Joppe, op het dakterras van het huis van een leerlooier Simon (evenals zijn gast, levensecht), dat aan zee lag (Hand 10:14). 31
Á propos: Het niet-drinken van alcohol als voorgeschreven door de Qurân heeft ook zijn context. Sura 16: 67 is over wijn zeer positief, ´voor de lieden die verstandig zijn´, maar sura 2:219 noemt de
zonde erin is groter dan zijn nut. Niettemin stromen er in de hemel rivieren met wijn. De Qurân ziet scherp, dat het misbruik er maar al te gauw is. Ook Paulus noemt dronkenschappen als úitsluitende van het koninkrijk Gods. Joden en Christenen mogen wel alcoholische drank gebruiken en er wordt ook niet preuts over gedaan, getuige de bruiloft van Kana. De Schrift denkt positief over het drinken van wijn. Hoe kan een ander openbaringsboek, het ismaëlilitische, de Qurân het dan verbieden? Hoe past deze tegenstrijdigheid in Gods plan? Alleen maar zo, dat het profylactisch is: het gevaar van misbruik zit in alcoholgebruik ingebakken. Toch is matig gebruik niet immoreel en het vormt op zich geen aanleiding tot onmatig gebruik, al zijn er die niet voorzichtig zijn en gauw te ver gaan. Vandaar de providentiële profylaxe van de Qurân. Matig gebruik is echter een feest. Wijn is dan ook niet om weg te slokken, maar om te savoureren. De Bijbel beveelt het aan. Toch heeft er niet aan beginnen het voordeel, dat men uit de gevarenzone blijft. Roken is echter ongezond, slecht en verslavend en gevaarlijk ook nog: ronduit een vieze gewoonte. Is het nu aan te raden, dat Moslims, die het Nieuwe Verbond volop zijn gaan erkennen, er niet aan beginnen, ofschoon reeds de Tora (waarop het Evangelie aansluit) positief over wijn denkt? Dit lijkt mij niet te combineren. We zagen, dat ook het verbod door de Qurân niet absoluut was, maar drinken ervan afhangt, hoe mensen met drank omgaan. Reeds in het Nieuwe Testament is de wet als wét afgeschaft ten gunste van de verantwoordelijkheid in Christus, de Messias die door de Qurân meer dan erkend wordt en welke verantwoordelijkheid in feite door de Qurân wordt onderschreven, al is het bij wijze van ‘nee tenzij’. Dus drink gerust! Maar dit wil niet zeggen, dat het verbod voor niets is geweest. Nee, wij weten hoe in veel landen van het Westen gezópen wordt. Maar de christelijke vrijheid komt erop neer dat er geen verbod is op het gebruik op zich: je bent zelf verantwoordelijk. Toch liep het hier, mede door de proletarisering niet goed. Hierom heeft men droogleggingen geprobeerd met averechtse uitwerking of ongezellig makend. In Rusland is het drankprobleem niet opgelost. De Qurân zit er niet bepaald naast. De enige oplossing om Qurân en Bijbel recht te doen lijkt mij: zelfbeperking, overheidspropaganda en een streng sluitingstijdenregime van cafés (incl. disco’s). Een oervijand hier is het liberalisme van ´moeten ze zelf weten´: de overheid heeft een opvoedkundige taak tegenover de jeugd. Nu is het drinken van wijn en wat dies meer zij geen moeten. Ik kan me voorstellen, dat mensen buiten de sfeer van drank en alcohol willen blijven, mogelijk uit innerlijke neiging of b.v. omdat ze in drinkgrage samenlevingen het goede voorbeeld willen geven. Maar dat wie geen wijn drinkt verkeerd handelt wordt nergens ernstig gemeend. Wat betreft hasjiesj en marihuana is er verschil. Hoewel dronken zijn vaak erger is dan ´stoned´ zijn, is dronken zijn bij het drinken niet de wenselijke toestand, terwijl ´stoned´ zijn de wenselijke toestand is, die snel intreedt. Men is, wanneer men hieraan deelneemt, dan ook een direct gevaar in het rijverkeer. M.a.w. bij gebruik van alcohol duurt de tussentoestand langer, zodat een matig gebruik mogelijk is, dat bij ook ´soft drugs´ ontbreekt. 32
Voor een uitgebalanceerde analyse van de uitgebalanceerde visie van Paulus leze men Peter Tomsons dissertatie ´Jewish Law in First Corinthians´. 1988. Zie mijn webpublicatie ´Rudolf Bultmann. Geschichte der synoptischen Tradition´, om te laten zien, dat dit een staaltje van Duits-´idealistsche´ nieuwetestamentkunde is, die bestaat in geleerde zand-in-de-ogenstrooierij. Hierin zal blijken, dat dit niet bij alleen maar een bewering van mij blijft. 33
Voor de geloofwaardigheid hiervan neem ik persoonlijk o.a. als uitgangspunt lezing van Rom 15:18/19, Hand. 9:40 met context (Simon die bij Simon logeert is niet verzonnen) en Mc 5:21-43 (25-34: dit ´en passant´ duidt op uit het leven gegrepen zijn). 34
35
Peter Tomson zegt, dat dit maar één thema van Paulus is. Maar door zijn eigen gewicht is dit toch het zwaarst.
36
Klausner. Der Jüdische und der Christliche Messias. Zie boven.
Zie mijn (web)artikel ´Schijn en Wezen´., waarin ik wijs op het allesbehalve descriptieve karakter van deze apocalypse t.a.v. de historische toedracht, en hierom hierop niet terug kan gaan. 37
20:31 is m.i. geen eerder slot, maar geeft de reden waarom het boek geschreven is, namelijk teneinde, al kan men het zelf niet zien, toch te kunnen geloven. M.a.w. het is een commentaar op het onmiddellijk voorafgaande. Immers de tekst gaat gewoon verder met ´Hierna…´, etc. Hss. 1517 zijn in in hun geheel zo´n, zij het wat anderssoortig, tussenvoegsel (de gelijkenis van de wijngaardenier voegde goed en de rest is nog een extra uitweiding van de - gereconstrueerde herinnerde toedracht [vgl. enige overeenkomst met Lukas] van het afscheid). 38
39
Deze Vermesbespreking dateert van ongeveer 1984. Ik heb hem voor publicatie-terzijnertijd bewaard. Deze aantekening, die u nu leest, is echter uit 2001, gemaakt voor de webpublicatie. Enkele jaren geleden ontdekte ik pas wat er hoogstwaarschijnlijk met deze afwijking van Lukas van de andere synoptici aan de hand is en waarover ik geschreven heb in ´Schijn en Wezen´. Het grappige is, dat ik daarin dat BarKochba-argument niet bedacht heb en dit daar dan ook niet te vinden is. Maar het ondersteunt wel sterk het aldaar betoogde. 40
Zulks wordt in het Nieuwe Testament op verschillende wijzen voorzien: Mt. 24:12; II Thess. 2; I Jo 2:18vv.: het begint nu al; na dilatatie: Jud 18/Petr. 3:3. 41
Zie hiervoor met name ook mijn verhandeling over Klausner en Epstein boven.
42
Zie het eerste boek van mijn ´De Rechtvaardiging van de Mens´.
Konrad Boehmer heeft indertijd hierop de kritiek gegeven, dat zodoende het hebben moeten gebeuren wordt benadrukt en daarmee het fatalisme. Maar a) het gebeuren is al verleden tijd: Het ís gebeurd. Jezus zei over Judas ook, dat deze mens beter niet geboren had kunnen worden, b) al moest het providentieel gesproken gebeuren, dit wil nog niet zeggen, dat men het verraad en de gerechtelijke moord ook niet had kunnen nalaten, maar providentieel, in Gods trekken én vieren is erin voorzien, dat men dit niet heeft gewild, ook al hoefde niemand deze schuld op zich te laden. 43
44
Zie mijn commentaar boven bij Klausners ´Der jüdische und der christliche Messias´.
Dat dit geen humbug is en in principe mogelijk is kan ik aan den lijve getuigen, ik heb zelf een proscopische eigenschap; het gaat om een ´tic´ van bovenstatistische frequentie. Het patroon ervan is zeer vaak een voorwaartse associatie. De laatste voor ik dit schreef begin mei 1989 ging zo: ´Er is teveel Engels in Nederland, wat moet je nu denken van ´The Five Flies´ waarin ´De Vijf Vlieghen´ werd omgedoopt? Wat van restaurant ´Gaslight´, ´Candlelight´ en een uur later ligt voor me het tijdschrift ´Candlelight´. Toeval? Dit gebeurt me al vanaf mijn 16e, tot voor een aantal jaren om de haverklap. Ik heb vele voorbeelden waarvan mooiere en van één levensjaar heb ik een dagboekje bijgehouden. 45
46
Bv. bewezen door logion Mt 11:25, Lk 10:21 en voor Kajafas.
47
Zie noot 26.
48
Zie noot 25.
49
Van na Aristoteles en Alexander ´de Grote´.
50
Epstein, hs. 16 rond noot 3.
51
Jehuda Ben Eliëzer hoorde een stem die hem deze opdracht gaf.
Angus Wilson in ´Jesus´ beweert, dat Petrus Ananias ´neersloeg´. Hij kan alleen maar naar natuurlijke doodsoorzaken zoeken. Ontzettend bot is ook zijn uitleg van het evangelie als ´zondig maar raak, het wordt je toch wel vergeven´. Er is verschil tussen interpreteren en geïnterpreteer. 52
53
Enchiridion: Verzameling van alle relevant geachte pauselijke lering uit de loop der eeuwen.
54
Op het eerste gezicht zijn deze natuurlijk ongeloofwaardig, maar zij zulke dingen de cumulatie van andere vermelde gebeurtenissen (wier geloofwaardigheid zij aanvankelijk tegenwerken) die wij eerder geloofwaardig vinden, dan zijn zulke moeilijk geloofwaardige op grond van die andere: die reeds een licht doen opgaan over Jezus´ identiteit, alsnog als waar te beleven completeringen hiervan op grond van wat de eerder geloofwaardige al duidelijk maken. Voor mij zijn de dodenopwekkingen zeer geloofwaardig (vanuit de voorbeelden in noot 48), vanwaaruit, meegenomen de betrouwbaarheid waarvan het vierde evangelie blijk geeft (zie noot 28), het voor mij niet moeilijk valt ook in de Opstanding als in dit evangelie beschreven (tegen de achtergrond waarvan we de andere verslagen ervan moeten houden) te geloven, te meer daar de Opstanding ook een bevestiging is van al wat ervóór beschreven is en er consistent mee is, en wordt ook in Paulus eerste brief aan de Korinthiërs hs. 15 omstandig bevestigd. Dit nu, samen met de Avondmaalswoorden, verklaart Jezus´ identiteit van ontzondigende Messias voldoende, van zijn goddelijke volmacht, en zo is ook die krankzinnige voedselvermenigvuldiging verklaard en als letterlijk te nemen. Niet-letterlijkname heeft hier nl. steeds een vorm van escapisme t.o.v. de karakteristiek van de boodschap en klopt er niet mee. De historicus ziet dit eerder dan de literator (ik ben van professie beide). Je kunt het ook anders benaderen en zeggen, dat dit wonder juist extra toont wat er bij de dodenopwekkingen aan de hand is: hier is eenvoudig God Zelf door de kracht van Zijn Geest aan het werk, boven de natuur. De fysica wil hier wel grenzen stellen, maar heeft daar het ontologisch recht niet toe. 55
Waartoe natuurlijk wel vele oudtestamentische wonderen waarin er te grote afstand is tussen het gebeurde en beschrevene, b.v. het einde van Elia (maar een braamboservaring á la Mozes kan heel goed, vgl. Blaise Pascal´s ´Mémorial´), maar deze ontsnapping laten de evangeliën en Handelingen niet (op drie punten na:: zie noot 48, laatste alinea, en mijn artikel ´Schijn en Wezen´). Het teken van Jezus´ hemelvaart vond niet plaats in zij normale lichaam. 56
Wanneer we deze wet doordenken, dan is hij niets anders dan a = a, geen ‘wet’, maar een noodzakelijkheid, iets kan niet in niets opgaan en niets niet iets worden. Maar bij ‘creatio ex nihilo’ is deze waarheid slechts schijnbaar buiten spel. Strikt genomen is er geen overgang van niets in iets, evenals dit het geval zou zijn, wanneer God het heelal zou opheffen. Immers, schepping door de Oneindige gaat niet van de oneindigheid af: er komt eenvoudig iets naast de Oneindige uit deze voort: en verdwijnt ze in het niets, dan is ze naar haar massa/energie in de Oneindige behouden, opgegaan, vereffend. Dit is de wet van behoud van energie op hoger niveau en geen hocuspocus. Ik hoor al vragen: Is er bij de voedselvermenigvuldiging niet gebruik gemaakt van natuurlijke energie? Moet dit dan? Lukas spreekt 5:17 van ‘kracht des Heren’, dat is: kracht van de Heilige Geest. Het is een verbijzondering van ‘was die Welt im inneren zusammenhält’ en waar geen limiet aan is. M.i. kan men het best bij het meest evidente te beginnen. Voor mijzelf zijn dat b.v. Rom 15:19 (de brief is echt, Paulus oprecht, dus dienszelfvermelde wondermacht echt); Mc 5:21-43, de opwekking van het dochtertje van Jaïrus (met name vanwege het en passant verhaalde, dat er, goed te zien, één geheel mee vormt en er geen enkele reden is aan te nemen, dat twee verhalen zijn samengevoegd); Hand 9:32-11:18, opwekking van Tabitha/Dorkas (met name dat het logeren van Simon bij Simon niet bepaald verzonnen zal zijn, dit houvast is ook goed voor het vervolg rond Cornelius), vandaar naar de jongeman van Naïn en naar de opwekking van Lazarus (waaraan H. Kuitert de aanstoot 57
nam, dat God niet zo gemeen kan zijn iemand tweemaal te laten sterven - alsof er niet velen maanden in coma liggen - die hem van zijn op zijn leerstoel bezeten gezag in de afgrond deed storten. Tenslotte: Waarheidsliefde houdt ook in, dat men het bedrieglijke wil herkennen en weigert het te geloven. Voor mij is dat Hand 8:39 (met name de translocatie van Filippus); Jo 5:4 (de engel die het water in beweging brengt); Lk 22:43 (de engel die Jezus in Gethsemane verschijnt). Er bleek mij me dezen teksten inderdaad wat aan de hand te zijn. Wat de laatste twee betreft, gaat het om later invoegingen. Voor het eerste zie mijn artikel ´Schijn en Wezen´. 58
Mijn prognostische eigenschap, voorbeelden plus zelfobservatie gedurende een jaar: Wubbo Ockels zei tijd als ‘zoiets opens’ te zien, dat van een in zekere zin vastliggende toekomst geen sprake kan zijn. Tijd is echter een vereindigingsfunctie. Wat open is is ons kiezen, maar de successievelijkheid is een vorm. Dat dit zo is, daarvan ben ik zelf een bewijs. Vanaf mijn zestiende ben ik mij bewust de eigenschap te bezitten bij flitsen, meestal totaal onbelangrijke, zaken vooruit te schouwen. Steeds blijkt pas achteraf, dat ik iets komends vooruitgedacht heb. De gang van zaken is hierbij niet volstrekt willekeurig, want een vaste constante erbij is associatie-ernaartoe. Ik denk aan iets van waaruit een associatie erheen goed mogelijk is. Deze eigenschap manifesteerde zich in de meeste periodes van mijn leven frequent, soms zelfs dagelijks meermalen. De frequentie nam gewoonlijk toe met mijn vermoeidheidstoestand. Toch is de eigenschap eens ongeveer een jaar weggeweest. Daarna is ze weer helemaal teruggekomen. Nu ik dit uittyp, jaren na het opschrijven, is het vrij rustig, maar weg is het verschijnsel niet. Het grootste deel van wat ik heb opgeschreven is het verslag dat ik één jaar bijhield, nadat ik er een aantal gevallen (de eerste 11, maar dit is een greep uit honderden) uit mijn herinnering had opgeschreven. Uit de tijd van na het jaarverslag heb ik nog een enkel spectaculair geval toegevoegd. 1.
2. 3. 4.
5. 6.
7.
8.
9.
Vooraf: Het begon op mijn zestiende toen ik na een fietstocht door de Ardennen, doodmoe, de laatste etappe aflegde van Venlo naar Wageningen. Ik werd geobsedeerd door de naam van de toen populaire zanger Rocco Granata. Om de zoveel minuten dreunde deze door mijn hoofd . Thuisgekomen plofte ik neer op een stoel aan tafel, sloeg het daarop liggende tijdschrift open en zag bovenaan de pagina met koeien van letterst staan: ROCCO GRANATA, de .....enz. Ik was 16 en ging naar school en dacht aan een plaatje van Christus aan het kruis met aan de ene zijde de maan en aan de andere zijde de zon. ’s Middags werd er een prentje door de brievenbus gegooid met deze voorstelling erop. Lopend over een Amsterdamse gracht denk ik ‘kleine, in de Middeleeuwen zei men ook ‘klene’. Enkele honderden meters verderop loop ik langs het bedrijf ‘Klene’. Ik loop bij de Plasmolen vandaan langs de heuvelrand naar het getrapte bosmeertjesstelsel en denk: zo liep Pizarro over de landengte tussen de beide Amerika’s naar Eldorado. Bij mijn terugkeer zie ik een uitspanning of restaurant geheten ‘Eldorado’ (deze had ik bij mijn vertrek in mijn rug gehad en niet kunnen zien). Ik rijd ‘s ochtends door het Koegras en vraag mij af wat voor grondsoort dit is. Ik denk: zand, veen of klei? Ik hoor in mezelf echter geen ‘klei’, maar ‘klai’. ’s Avonds hoor ik André van Duin zeggen: ‘Dit potje is van klai’. Beemsterboer heeft mijn zoldertrap aangelegd en spreekt buiten even met mijn buurman Blok. Twee weken later heb ik 200 meter van mijn huis de auto op de krik. Al sleutelend denk ik nogal intensief aan deze ontmoeting van Blok met Beemsterboer. Daarna loop ik naar huis. Uit mijn huis komt Beemsterboer (hij had afgerekend met mijn vrouw), uit het zijne gelijktijdig Blok. Ik zeg tegen een van een tweeling, leerlingen van mij, die aan een tafeltje zitten. ‘Die foto voor op jouw schrift, waarop gekleurde snoepjes te zien waren, ik zou wel een toepasselijkere weten (het was winter). Ik zie liever een foto met een tropisch palmenstrand!’. Haar zus haalt het hare uit haar tas, gooit het op tafel en zegt: ‘Hier heeft u het!’. Het is net zo’n schrift met een foto voorop, met een tropisch palmenstrand. Ik loop de school uit achter een meisje. Ik denk: Die heet misschien wel Babs. Ze draait zich om. Nee, geen type om zo te heten, denk ik, en dan: overigens, ik heb nooit van een leerling met die naam bij ons op school gehoord. Ik kom thuis in Bergen. Mijn dochtertje heeft haar zwembroekje in het zwembad laten liggen. Ik erheen, zwembroekje weg. Een uurtje later komt er een klein meisje aan de deur met het zwembroekje. ‘O’, roept mijn dochtertje, ‘dat is Babs!’ Gisteren denk ik, op weg naar mijn ouderlijk huis aan mijn vorige bezoek eraan. Ik had tegen mijn vader geuit: ‘El árbol se desprende de sus flores’ (Spaans: de boom verliest zijn bloemen). Bedoelde boom was
10.
11.
12.
13.
geen eik. Nú denk ik: ‘El roble (de eik) se desprende de sus flores’ en denk vervolgens: ‘Eik’ in het Italiááns is ‘quercia’. Die middag breng ik vanuit mijn ouderlijk huis een bezoek aan het nabijgelegen arboretum. Het is er vrij druk vanwege een beeldententoonstelling. Ik loop langs een Italiaans echtpaar, dat zich tussen mij en een exotische boom bevindt. Langs hen kijkend zie ik op het bijbehorende bordje staan: ‘Quercus hispanicus’ (Latijn: ‘Spaanse eik’). Ik denk: De invloed van het Engels in ons taalgebied wordt de laatste tijd wel érg groot. Het begon al met ‘De Vyff Vliegen’ op het Spui, toen dit werd omgedoopt in ‘The Five Flies’. En dan het restaurant ‘Gaslight’, een lelijke naam. Dan denk ik: ‘Candlelight’. Een uur later zit ik bij een arts bij wie ik nog nooit geweest was. In zijn wachtkamer ligt voor me een tijdschrift geheten ‘Candlelight’. Samen met mijn vrouw in mijn auto zittend, terwijl het pijpenstelen regent, zeg ik tegen haar: ‘It’s rainig cats and dogs’, en vraag me af : hoe komen de Engelsen aan die uitdrukking, vermoedelijk zag de eerste beziger van deze uitdrukking met het bekend aloude Engelse gevoel voor het komische letterlijk katten en honden met kleddergeluiden op de grond vallen. Diezelfde avond laat het kinderprogramma Sesamstraat het volgende zien: Katten en honden komen uit de hemel vallen, duidelijk bedoeld om de bekende Engelse uitdrukking uit te beelden. Een van de oudste gevallen (ik was 17jaar), en waarin het associatieve karakter van mijn voorschouw duidelijk werd, was het volgende: Ik zat op mijn bed wat op mijn blokfluit te improviseren en dacht ondertussen aan de schaakwedstrijd tussen Tal en Botwinnik, die toen, begin jaren 60, aan de gang was. ‘Talbot’, dacht ik. Ik ging naar beneden, sloeg een krant op en las: ‘Mgr. Talbot’. (Dit associatieve bleek in mijn latere leven de vaste regel, hoewel er ook wel gevallen waren, dat de voorschouw zonder duidelijke associatie uit de lucht leek te vallen). Ik spreek met mijn vrouw, in de auto op weg naar Alkmaar over risico’s nemen bij het kopen van een huis en zeg: Jullie vrouwen zijn niet gewend (of: kunnen jullie niet voorstellen) in een luchtgevecht te zitten. In Alkmaar kocht ik schoenen. Een van de dozen vertoonde de merknaam ‘Luchtgevecht’, een merkwaardige naam, maar waar.
14.
Hieronder volgen de aantekeningen van een jaar. Omdat ik alles (bijna, want ik heb ook een enkele al te onduidelijke geschrapt) wat zich maar voordeed heb opgeschreven zit er ook veel vrij triviaals en vaags tussen. De lezer gelieve zelf de goudkorrels eruit te zeven..
15.
Uit Italië terugkomend (zondag 23-7-89) word ik sterk door het probleem geobsedeerd: waarom begon Lodewijk XIV zijn oorlog tegen Nederland? Woensdag ben ik alle in de vacantie opgespaarde kranten aan het nalezen. Zie ik, dat er zaterdag 22-7 een bespreking in had gestaan van een boek (van Gunning??), dat over dit probleem ging. 30-8-89: ’s Ochtends zet ik een fles Spa-water aan mijn mond en denk: de Nederlanders drinken gemiddeld minder bier dan eerder. ’s Avonds zie ik in de NRC de kop: ‘Nederlander drinkt minder’. De oogst van één dag (5-8-89): a. Ik denk ’s ochtends aan onze ex-oppas Thecla. ’s Middags zegt mijn vrouw haar gezien te hebben. Ik had maanden niet aan Thecla gedacht. b. ’s Middags denk ik: Er zijn tussen mensen grote verschillen in sexuele behoefte, niet alleen tussen de sexen, maar ook binnen de sexen. ’s Avonds lees ik in de krant ‘dat... er tussen de mensen grote verschillen zijn en dat deze verschillen er zowel binnen de sexen als tussen de sexen zijn’. c. ’s Avonds hoor ik van mijn vrouw, die de krant leest, dat er een bijbelfloppy is uitgebracht. Nadat ik de krant ter hand genomen heb en op het betreffende artikel stuit, lees ik, een eerste blik werpend, dat er een zoekprogramma op zit. Bij deze blik kan ik niet lezen wat er 8 regels verderop staat (nageprobeerd). Ik zeg dat tegen mijn vrouw: Ik zoek naar een voorbeeld, hoe het werkt. Ik zeg: ‘B.v. je hebt I Samuel 13:12.’ Ik lees verder en zie dat het voorbeeld van de krant ook I Samuel is. Voor de hand ligt, dat ik dit bij de eerste of tweede oogopslag meegelezen heb, maar dit was bij mijn weten niet het geval. Het leuke is, dat ik bij het verder lezen nog dacht: Laat het niet zijn, dat er een voorbeeld wordt gegeven en dit is uit I Samuel. Ik zie voor mijn geestesoog (16-6-89) het triomfantelijke gezicht, dat Henk Mochèl van de NCRV zette na een programma over bijna-dood-ervaringen. Even later pak ik de krant… waarin een artikel staat over bijna-dood-ervaringen. (17-9-89), programma op TV over een schizofreen. Ik denk: Van Morrison heeft wel iets schizofreens. Even later zegt mijn vrouw, dat de muziek die te horen is van Van Morrison is (dit was op zich voor mij niet als zodanig te herkennen) Ik denk sterk aan de weduwe Rost van Tonningen. Even later hoor ik, dat bij een ontgroening iemand voor zijn leven lam is geslagen, het geheel onder leiding van ene Rost van Tonningen. (15-11-89). Ik denk: Je zult maar ‘Adam’ heten en een paar uur later zie ik op een vrachtauto Adams, een firma. Tijdens onze vacantie (ik meen 1988) in Dordogne zie ik in mijn halfslaap vlak voor me een levensgrote mevrouw Botman, die in onze buurt woont, staan. ’s Middags komt mijn dochter terug van de rivier de Dordogne en zegt: ‘Weet je wie langs kwam kanoën? ‘Mevrouw Botman.’
16. 17.
18. 19. 20. 21. 22.
23.
24. 25.
26.
27.
28.
29. 30. 31. 32.
33. 34. 35. 36.
Ik herinner me: ‘Ik dacht ‘dinanzi a me non fur cose create senon eterne’ (‘voor mij waren er geen geschapen dingen tenzij eeuwige’) en las dezelfde dag nog de theorie van Hawking over het niet bestaan van iets als een singulariteit, en van één uitkomst van de som van mogelijke voorgeschiedenissen en een denkbaar eeuwig heelal. (8-12-89) ’s Middags denk ik: God voorkomt de chaos die Hij daarzonder zou zijn (??) en denk ook aan de rol van de chaos in de Griekse kosmogonie en lees ’s avonds in Lou Salomés biografie van F. Nietzsche ‘de chaos die de God zou willen baren’. (2-1-90) - Ik denk: Buitenlanders zijn meer natuurlijk-pontificaal dan Nederlanders, sla (de vertaling) van Joyces ‘Ulysses’ op om verder te lezen en lees: ‘helemaal in pontificaal’. - Terwijl ik dit beleef, zit ik te luisteren naar een stukje klassieke muziek in de classicistische stijl, dat ik eerst niet aanzie voor een opera, laat staan voor de opera die het is en denk: de Grieken huldigden in hun mythologie het menselijke, b.v. Orpheus en Euridice. Ik vermoed niet, dat ik naar Von Glucks ‘Orpheus en Euridice’ zit te luisteren, want dat is voorzover ik weet in het Italiaans, maar wat ik hoor lijkt Frans. Dan vertelt de omroeper, dat ik nu luister naar acte III van ‘von Glucks Orphée et Eurydice’. Komt het door het classicistische sfeertje? Zover ik kan nagaan, is dit inderdaad het geval. Maar ik hoorde er niet juist ‘Orpheus en Euridice’ in. Ik verzeker, dat ik van deze opera alleen maar de aria ‘che farò senza il mio bene’ kende en ik in wat ik hoor niets van dit thema herken en ook de totaliteit en de esthetiek is te algemeen. Het kan weliswaar aan de sfeer liggen, maar waaraan ik dacht waren Rameau en Couperin zonder me te realiseren, dat dezen te vroeg leefden voor deze stijl. - - Bij de voorafgaande 2 denk ik, luisterend naar de muziek ‘vroeger beweerde iemand, dat de bewustzijnsfunctie in de hersenen niet localiseerbaar is’. Vervolgens denk ik ‘tegenwoordig lijkt het meer, dat voor die en die disfunctie men dát of dát medicijn gebruikt, maar zijn de ziektes zo wél –onderscheiden?’ ’s Avonds lees ik in de krant over psychiaters, die tegenwoordig weinig meer zouden doen dan voor veel geld hun patiënten voorzien van een standaardetiket uit een klein geel boekje met zo’n 200 netjes en handig omschreven diagnoses.- Met name het elkaar doorkruisen van meerdere fenomenencomplexen is wat ik duidelijk voorzag. (5-1-90) Vanochtend denk ik aan iemand aan wie ik al jaren niet gedacht heb, de heer Wille, griffier aan het kantongerecht te Wageningen aan het begin van de jaren 50, de vader van een jeugdvriendje. ’s Avonds lees ik in de krant: de heer Wille, voorzitter van de werkgroep spelregels van de KNVB. Daaronder staat: ‘Raas raakt langzaam teleurgesteld in mensen.’ Vanochtend nog dacht ik, intenser dan anders: ‘Ik word teleurgesteld in alle mensen’. Toeval? (6-1-90) Ik denk tijdens een duinwandeling aan M. van Amerongens verwijt van geborneerdheid in sexualibus van een of andere W., die over de VS schreef een half jaar terug. Thuisgekomen zie ik in de krant een beschouwing van Van Amerongen over de verfilming van ‘De Avonden’ van Van het Reve, die bekend staat om zijn sexuele vrijmoedigheid. (9-1-90) Ik ben iets aan het typen over de Pastorale en Katholieke Brieven en typ dan ergens: ‘De mensen moeten niet zo overdrijven.’ Deze zin komt voort uit lust zoiets te zeggen en ik denk nog ‘zal ik hem schrijven of niet?’. Daarna lees ik in de krant ‘Gutenbergs Bijbel was schitterend, maar men moet niet zo overdrijven’. (28-1-90, de loze periode 9-1 tot 28-1 mogelijkerwijs vanwege werkhervatting, minder ledigheid). Ik denk vanochtend ‘The Wicked Priest’. Ik denk nog: wat móet ik daarmee, want waar kom ik die tegen? ’s Avonds op TV in Blackadder treedt een ontaarde priester op. (2-2-90) Ik denk eraan, hoe een vrouwelijke collega van me het bij twee gelegenheden had over ‘kerels’, ik hoor in mezelf ‘kerels, kerels!’. ¾ minuut later zegt iemand op TV in Bananasplit ‘kerels , kerels, kerels’. (13-2-9) Ik denk aan een mij bekende jonge vrijgezel en vraag me af: zou hij veel los-vast sex hebben? En AIDS dan?-. Op TV komt bij Ivo Niehe Frank van Sesamstraat een vertoog houden voor het AIDS-fonds. (20-1-90) Ik dacht – was het nu gisteren of vandaag? -: Duitsland één, Scharnhorst, Gneisenau ( namen van Duitse in WOII tot zinken gebrachte slagschepen). Vandaag zeg ik tegen collega’s: Ik had op de ouderavond een ‘hoge’ van de marine, de heer Röttgers, die met een Duitse vrouw getrouwd is. Collega R.: ‘Hatti het over de Scharnhorst kunnen hebben’. Tussen januari en april niets bijzonders. Ik ben weer aan het werk gegaan. Gedachten afgeleid. Er deden zich wel gevallen voor, maar geen spectaculaire. (25-4) zeg ik tegen K.., een collega: ‘Der Mensch ist kein Ding womit man schalten und walten kann nach Belieben’. ’s Avonds kom ik deze zin in mijn eigen tekst, die ik uittyp tegen. 26-4 draai ik ‘die Fledermaus’. Ik denk: Als Mozart-aanhanger kun je niet beweren, dat dit Weense geheel iets anders is en denk: ‘Dit is dionysische muziek.’, lees even later op de hoes ‘des Dschann Strauß, des Dionysos-Bruders von Apollo Mozart’. (17-5). Vanmiddag zie ik B. van B. lopen, een Zeeuws-Vlaming van herkomst en ik denk: Van B. een Zeeuw, Zeeland heeft met Spanje nooit vrede gesloten en zeg dit tegen Van B. ’s Avonds op TV een reportage over Zeeland, dat als laatste de strijd tegen de Duitsers staakte, met vertoning van mounumenten, Beatrix erbij etc.
37.
38.
39.
40. 41. 42.
43.
23 mei, 2 op 1 dag. - ’s Ochtends op weg naar school denk ik: Jan B. kroegbaas van mijn voormalige stamkroeg ‘De Druif’ hield orde door zo nu en dan aggressief te worden. Dit i.v.m. hoe orde te houden in een klas. Hoor ik de rector later op de dag zeggen: ‘Ook een kroegbaas moet orde houden’. – -’s Avonds: Bijna iedere dag zie ik bij het uitlaten van de hond vanaf de duinen de zee. Nu dacht ik bij het zien van de zee: Piet Vroon zei: ‘Misschien wordt mijn boek wel gepubliceerd aan de andere kant van de plas’. Dit dacht ik dus door het zien van de zee. ’s Avonds zie ik Piet Vroon op TV bij Koos Postema. (24-5) Een hele rare ingewikkelde. Mijn vrouw en ik lezen in een toeristenboekje over Beieren en Zuid-Duitsland in het algemeen. Mijn vrouw zegt: ‘Heidelberg schijnt ook heel mooi te zijn.’ Ik: ‘Ken je dat gedicht van Hölderlin over Heidelberg ‘Lange lieb ich dich schon, möchte dich, mir zur Lust, Mutter nennen usw.’ en ik zeg dit uit innerlijke behoefte op sterk ritmische wijze. Ik denk: Hölderlin bezigde ritmen à la Pindarus.- Net heb ik dit gedaan, of ik lees ergens in het boekje ‘Pindarplatz’. Toeval? Speelt hierbij onbewust een rol het verhaal van een vriend van me, die vroeger met een vriend van hem te Heidelberg gezocht had naar de ‘Marktplatz’, omdat men hun gezegd had ‘Bismarckplatz’, omdat ze verstaan hadden ‘Bis Marktplatz’ (ten einde raad zetten ze hun tent maar op een grasveld. ’s Ochtends werden ze gewekt door eromheenrazend verkeer. Het was een rotonde). Of is het allemaal toeval? (26-5). Ik denk, wandelend, aan die man van de Leuvense Universiteit, die ons in 1963 (meen ik dat het was) rondleidde en zei: ‘De VN zitten vol met vrijmetselaars. Die werken ons met Congo tegen. Niemand durft dat te zeggen, maar ik wel.’ Na het eten zie ik in de krant (Boekenbijlage NRC) ‘Belgische Vrijmetselarij’. (5-6) ’s Ochtends denk ik: ‘De Bijbel kon niet geschreven worden voor plusminus 900 voor Christus, na de uitvinding van het alfabet.’ ’s Middags heeft mijn zoon Rg lesmateriaal bij zich waarin dit ook staat (maar er stond abusievelijk ‘900 na Christus; dit heb ik niet voorgeschouwd). Ik loop door het bos en denk eraan, hoe een kennis iemand beschreef als ‘een “éminence grise” geworden’ ’s Avonds lees ik in een boek over Galilei dat ik cadeau gekregen had ‘de grijze eminentie van het paleis’. (5-6) Op vakantie in Italië verschillende, minder belangrijke, voorschouwen gehad, maar ook een wel zeer fraaie: Ik liep door Marina di Castagneto Donoratico. Ik zie, terwijl ik naar de zee loop, voor mijn geestesoog op de horizon de schim van een piratenschip met bolle zeilen, dat scheef hangt. Eventjes later zie ik verderop op een bord de naam van een établissement, geheten ‘Tana del Pirata’ (‘Hol van de Piraat’) . Ik had besloten bij deze aantekening op te houden. Het zijn er genoeg om in ruime mate overtuigend te zijn. Maar ik vermeld er nog een paar uit oktober 1990: - Mijn zoontje kijkt naar zijn mooiste tekening. Ik: ‘Je kijkt naar je “Nachtwacht”. Dan blijkt er beneden een namaakNachtwacht op TV te zien. – Gisteren dacht ik ‘Reuchlin’ Vandaag zegt een collega, dat er op een Texelse boerderij ene Reuchlin woonde. – Eergisteren: Ik dacht bij mezelf: Ik ben doctorandus, maar wat stelt ‘doctorandus’ nog voor? Komt er een jochie op mij af en vraagt: ‘Bent u een doctorandus?’ Ik antwoord met ja. Hij: ‘Dat vind ik een hele hoge titel.’ Tot zover het dagboek.
44.
Van jaren later kan ik enkele zeer spectaculaire niet onvermeld laten:
45.
We lopen om ongeveer 11 uur ’s ochtends in Utrecht op weg naar een zaak waar we een nieuwe keuken gaan kopen. De zon is al behoorlijk gerezen. Ik denk aan het verhaal dat Johnny van Doorn de ‘Selfkicker’ vertelde, dat hij bij het Centraal Station de ene Surinaamse tegen de andere hoort roepen: ‘Stéphanie, die koperen ploert die heeft mij zo gemarteld, en die Bakra’s maar denken, dat wij daar tegen kunnen!’. We stappen de keukenzaak in, en het eerste keuken-showmodel draagt het naambordje, jawel: Stephanie (een serie keukens had allemaal meisjesnamen). Dit is een uitstekend voorbeeld van hoe bij mij een en ander in zijn werk gaat. Die rijzende zon deed mij, door toedoen van het komende ‘Stephanie’ in de winkel reeds erheen associëren middels het verhaal (met daarin de rol van de zon) van de Selfkicker. 46. Ik hoor al fietsend innerlijk ‘bananeneters, bananeneters’. Ik kom thuis en ik hoor, dat mijn kleinzoontje even eerder heeft geroepen: ‘Bananen eten, bananen eten!’ 47. Ik mailde aan mezelf voor de grap ‘Hallo, Gradus’. ’s Avonds verscheen op TV een de heer Gradus.
Tot slot: ik heb van deze eigenschap maar in hoogstens twee gevallen ook van tevoren gebruik kunnen maken, het ene betreft een obstakel dat ik met zekerheid ‘voor me zag staan’ in een komend schooljaar, dat mij voor het onderwijs zou uitschakelen, wat het was wist ik niet en daarom wachtte ik af wat zich precies zou openbaren, maar dat het dit zou doen, stond voor mij als een paal boven water. Alleen vraag ik mij af, of dit wel hetzelfde is als de ‘tic’ waar het hier steeds over ging. Een ander geval betrof
een jonge vrouw, die ik in de jaren 60 kende en die ik met zekerheid in het gezicht durfde te zeggen, dat ze onlangs met twee mannen tegelijk naar bed was geweest, hetgeen ze toegaf. Ze zal gedacht hebben, dat minstens een van de deelnemers zijn mond er niet over had gehouden, maar ik had het van niemand gehoord, ik wist het gewoon. Een brutale gok? Nee, daar zou ik me niet schuldig aan willen maken, maar ik ‘zag’ het. De laatste jaren is het vrij ‘rustig’. Maar het bovenstaande is maar een klein deel van het enorme aantal gevallen sinds mijn 16e, dus sterk tussen 1960 en 2000 (met één jaar dat er niks gebeurde, ik meen het tweede jaar vóór het jaar van bovenstaand dagboekje van een jaar). Het gaat dan ook om een eigenschap van me, een tic. P.S. Een experiment precognitie heeft weinig zin, omdat het bovenstaande al een ‘experiment’ is, en dat mijn geval alleen zo aangepakt kan worden.