Duurzaamheidsverslag 2014
1. Inleiding Eind 2010 heeft het algemeen bestuur het beleidskader Duurzaamheid vastgesteld. Daarmee hebben we onze ambities en doelstellingen op het gebied van duurzaamheid voor de komende jaren bepaald. Die zijn gebaseerd op de doelstellingen van het Klimaatakkoord tussen het Rijk en de waterschappen van 2010. Dit akkoord bevat klimaat- en duurzaamheidopgaven die zijn gericht op de thema’s energie, duurzaam inkopen/bouwen, mobiliteit, chemicaliën/afval en watersystemen. Bij laatstgenoemd thema gaat het om acties in aanvulling op de afspraken voor WB21, die tot doel hebben om de gevolgen van een veranderend klimaat op te vangen (adaptatie) en om de klimaatverandering te voorkomen of te beperken (mitigatie).
2. Doelstellingen In de komende jaren staan diverse acties en maatregelen gepland om het volgende te bereiken: -
verlaging van onze CO2-uitstoot (lang-cyclisch) met 30% in de periode 1990-2020; een energiereductie van 30% (van ons inkoopvolume) in de periode 2005-2020; in 2020 wekken wij 40% van ons energieverbruik zelf op; we gebruiken zo weinig mogelijk schaarse grond- en brandstoffen en selecteren grondstoffen en materialen op herbruikbaarheid; al onze inkoopcontracten zijn voor 100% gebaseerd op duurzaamheidseisen die het Rijk hanteert; bij ons waterbeheer maken we zoveel mogelijk gebruik van natuurlijke processen en wentelen problemen niet af (op anderen of in tijd en ruimte).
Daarnaast beogen we voor de middellange termijn (2030) de transitie van de rioolwaterzuiveringinstallatie naar een energie- en grondstoffenfabriek die afvalwater omzet in energie, grondstoffen en (proces)water.
3. Activiteiten en voortgang in 2014 Klimaatvoetafdruk (CO2-uitstoot) Onder auspiciën van de Unie van Waterschappen (UvW) is in 2012 een landelijk model voor de klimaatvoetafdruk ontwikkeld. Deze is ingedeeld conform de NEN ISO 14064-norm die grote overeenkomsten heeft met het internationaal gehanteerde GHG-protocol. Met dit instrument zijn we in staat om onze CO2-uitstoot jaarlijks te monitoren. Bovendien verkrijgen we daarmee ook inzicht welke bronnen daarvoor in meer of mindere mate verantwoordelijk zijn. De voetafdruk is gebaseerd op een indeling in een drietal scopes: scope 1: directe emissies van eigen bedrijfsmiddelen (brandstoffen) scope 2: indirecte emissies door inkoop van energie (elektriciteit etc.) scope 3: overige indirecte emissies (inkoop chemicaliën en brandstofverbruik van ingezette middelen van derden) 1
Het model is in 2014 op basis van voortschrijdend inzicht door de UvW aangepast. Er is een onderscheid gemaakt in bronnen voor groene energie en typen metaalzouten en polymeren met een differentiatie van emissiefactoren voor deze categorieën als gevolg. Ook is de emissiefactor voor polymeren bijgesteld naar aanleiding van onderzoek door STOWA. De emissiecijfers voor lachgas en methaan worden niet meer gerapporteerd. Uit onderzoek is vastgesteld dat de uitstoot niet op betrouwbare wijze kan worden berekend. Bovendien is niet duidelijk welke maatregelen kunnen worden genomen om de uitstoot te reduceren. De voetafdruk omvat verder niet de emissie van door derden uitgevoerde bouwprojecten, zoals de aanleg en aanpassing van gemalen, rwzi’s en dijk- en kadeversterking. Dat komt doordat de inspanning die nodig is om representatieve informatie te verkrijgen groot is, terwijl de bijdrage aan de voetafdruk relatief klein is. De uitstoot door biogas wordt niet veroorzaakt door het gebruik van fossiele brandstof en heeft daardoor een kort-cyclisch karakter. Alleen emissies met een lang-cyclisch karakter worden in de voetafdruk meegenomen. Wel worden deze emissies als memo-item gerapporteerd. Verder is er momenteel maatschappelijk discussie over de vraag of certificaten waterkracht (vanuit Noorwegen) wel de huidige status van groene energie rechtvaardigen. De kans bestaat dat dit “groene” label in de komende jaren komt te vervallen en daardoor ook gevolgen heeft voor onze voetafdruk. De voetafdruk over 2014 bedroeg in totaal 7.529 ton CO2 en is als bijlage (1) bij dit verslag gevoegd. Vergeleken met 2013 is sprake van een lichte daling van ruim 2% met daarbij de kanttekening dat de voor 2014 doorgevoerde aanpassing van de emissiefactor voor polymeren tot een verhoging van bijna 200 ton heeft geleid. Sinds onze uitstoot wordt gemeten is sprake een dalende trend. De belangrijkste bronnen van onze uitstoot zijn energieverbruik (33%) en brandstofverbruik voor onderhoudse werkzaamheden en slibtransporten (35%). Ten opzichte van 2011 (1 meting) en ondanks de bijstelling van de emissiefactor voor polymeren is de uitstoot met ruim 400 ton (5,2%) gedaald. Landelijk is vastgesteld dat vergelijking met het nuljaar (1990) vanwege het ontbreken van relevante informatie niet mogelijk is. Inzicht in de mate waarin de doelstelling van 30% CO2-reductie wordt bereikt, is dan ook niet mogelijk. Op basis van de meest essentiële parameters is wel becijferd dat onze uitstoot in 2001/2002 bijna 15.000 ton bedroeg. Vergeleken met 2014 is sprake van een daling van ca. 50%. De voornaamste oorzaken daarvan zijn de overschakeling op groene stroom en het lager energieverbruik bij de zuiveringen. Energie Haalbaarheid doelstellingen Doelstelling van het Klimaatakkoord is een energiereductie van 30% in 2020 ten opzichte van 2005 en een aandeel van 40% eigen opwekking in 2020. Wij gebruiken enkel groene energie. Naast het groenlabel voor elektriciteit (geproduceerd via waterkracht) heeft sinds 2014 ook het aardgas dat we inkopen de status van groene energie (certificaten bosaanleg voor CO2-compensatie).
Momenteel zitten wij op 19% energiereductie op inkoop en bedraagt de reductie op het (primaire) energieverbruik 6%. Deze percentages worden sterk beïnvloed door een ongunstig nuljaar voor het peilbeheer als gevolg van weersomstandigheden. Als voor dat onderdeel wordt uitgegaan van een nuljaar op basis van een 3-jaarsgemiddelde bedraagt de reductie op bijvoorbeeld inkoop 23%. Het aandeel eigen opwekking bedroeg eind 2014 ruim 25%. Met deze scores zitten we boven onze tussentijdse doelstellingen voor 2015. We moeten echter constateren dat de potenties voor reductie en vooral voor eigen opwekking bij de zuiveringen niet zo groot meer zijn waardoor de haalbaarheid van de doelstellingen waterschapsbreed erg twijfelachtig is, zeker als we vasthouden aan het landelijk gehanteerde nuljaar 2005. Aangezien het overige energieverbruik grotendeels door het boezem- en peilbeheer wordt bepaald, zal binnen dat proces nog meer naar reductiemogelijkheden moeten worden gekeken. 2
Momenteel is een analyse daarvan in uitvoering. Ook zal de inzet van andere opties voor eigen opwekking overwogen moeten worden. De mogelijkheden daarvoor zijn in onderzoek. Door de lage inkoopprijs voor energie zijn terugverdientijden van investeringen in duurzame alternatieven relatief lang. Met het oog daarop is een concept-afwegingskader voor duurzaamheidsinvesteringen ontwikkeld. Momenteel wordt bekeken wat de doorwerking van dit kader op onze doelstellingen voor energie is. Reductie inkoop Het volume van onze inkoop van energie wordt uitgedrukt in primaire energie (dit is de energie die in de oorspronkelijke energiedrager, bijvoorbeeld steenkool en aardolie, aanwezig is). De inkoop van energie is in 2014 met 10% gedaald ten opzichte van 2013. Bij de zuiveringen is sprake van een daling van 7% als gevolg van uitgevoerde maatregelen en deels door minder neerslag. Door gunstige weersomstandigheden was de inkoop van energie voor het peilbeheer (elektriciteit) en voor de bedrijfsgebouwen circa 12% lager.
Door reductie- en efficiencymaatregelen was onze energie-inkoop voor de zuiveringen eind 2014 circa 32% lager dan in 2005. In 2014 zijn geen geplande EEP-maatregelen uitgevoerd (zie bijlage 2). Wel zijn procesoptimalisaties uitgevoerd die tot een verdere reductie van verbruik hebben geleid. In 2014 is 203.963 kWh elektriciteit retour geleverd aan onze leverancier. Dit is opgewekt middels de WKKinstallaties (warmtekrachtkoppeling) en kon op het moment van opwekking niet gebruikt worden op de zuiveringen. De inkoop van aardgas voor de zuiveringen is in 2014 nog iets gezakt ten opzichte van 2013. Aangezien het aardgasverbruik maar ca. 1% van de totale primaire energieconsumptie van het zuiveringsproces is, ligt de focus op verdere reductie dus bij het elektriciteitsverbruik. De vervanging van de beluchting van de rwzi Veendam heeft in 2014 een besparing opgeleverd van 285.000 kWh. Dat is ca. 15% van het totale elektriciteitsverbruik van deze installatie.
In 2015 zal de geplande maatregel voor de optimalisatie menging gisting rwzi Scheemda uitgevoerd worden. In 2014 is de slibstrategie verder uitgewerkt en is er een pilotinstallatie getest waarbij slib wordt gedroogd bij lage temperatuur. Tevens zijn proeven uitgevoerd met gruisdosering. 3
Dit levert direct een verbetering op bij de ontwatering en heeft tot gevolg dat er minder energie bij Garmerwolde nodig is om het slib te drogen. Ziet er veelbelovend uit. Beoogd wordt om dit in 2015 verder uit te rollen. Ook wordt het project ‘Scherper zeilen’ verder uitgerold. Dit houdt in dat er een optimum gezocht wordt tussen kosten, energieverbruik en technische mogelijkheden door meer slib op de zuivering te mineraliseren (af te breken). Dit kost op de zuiveringen iets meer energie, maar levert in de slibketen een winst op qua transport en ontwatering (kosten, brandstof en energie). Een ander gevolg is dat er iets minder slib naar de gistingen gaat waardoor dan iets minder biogas geproduceerd wordt. Bij het peilbeheer is de laatste jaren een dalende trend te zien maar lag het niveau in 2014 nog iets hoger dan in 2005. Weersomstandigheden spelen een belangrijke rol bij het energieverbruik voor dit onderdeel. De keuze om 2005 als nuljaar te hanteren pakt dan ook niet gunstig uit. Hantering van een meerjarig gemiddelde (bijvoorbeeld drie jaar) levert een objectiever en gunstiger beeld op qua nuljaar en doelbereik. Bij de categorie “overige” (kantoor en werkplaatsen) is sprake van een licht dalende trend. Het gasverbruik heeft vooral bij deze categorie de grootste invloed op de inkoop van energie en was over 2014 iets lager als gevolg van de zachte winter. Eigen opwekking Door de nuttige inzet van biogas kunnen we bij de rwzi’s ook energie opwekken en die inzetten voor het zuiveringsproces. Eind 2014 bedroeg het aandeel eigen opwekking circa 25% van het primaire energieverbruik waterschapsbreed. We hebben daarmee het tussendoel voor 2015 (16%) ruimschoots gehaald. Het streven is om in 2020 40% van ons totale energieverbruik zelf op te wekken.
Het aandeel eigen opwekking kan vergroot worden door verdere reductie van energieverbruik en vergroting van de eigen opwekking. Hiervoor zullen, naast het nuttig inzetten van biogas bij de zuiveringen, aanvullende alternatieve energiebronnen nodig zijn, bijvoorbeeld via zonne- en windenergie en waterkracht. Onderzoek naar alternatieve duurzame energiebronnen is in uitvoering. Door de lage inkoopprijs voor energie worden de terugverdientijden voor investeringen in duurzame alternatieven negatief beïnvloed. Ondertussen gaat de technische ontwikkeling door en worden opbrengsten vergroot. Ook schaalaspecten spelen een belangrijke rol. Toepassing van deze aanvullende opties is afhankelijk van de keuzen die gemaakt worden bij het in 2015 vast te stellen afwegingskader voor duurzaamheidsinvesteringen.
4
3
De biogasopbrengst is in 2014 nog iets verder gestegen naar zo’n 2.200.000 m . Zo’n 7% van dit geproduceerd biogas kan nog niet nuttig ingezet worden en wordt afgefakkeld. De levering van biogas aan de firma Host, die dit bij de rwzi Assen omzet in aardgas, is in 2014 verder geoptimaliseerd. In 2014 is er 172.818 m3 biogas door ons aan de firma Host geleverd, waaruit 113.918 m3 (groen) aardgas is geproduceerd. Dit is voldoende voor ongeveer 75 huishoudens. In 2013 (startjaar) bedroeg de productie 14.116m3.
De komende jaren wordt de focus gericht op volledige benutting (>98%) van het geproduceerde biogas. Hiermee wordt het hiervoor aangegeven verlies (afgefakkeld biogas) door verdere afbraak van het slib op de zuivering gecompenseerd. Ook wordt nog onderzocht of er een rendabele techniek is om de biogasproductie nog verder te verhogen, door het slib een bepaalde voorbehandeling te geven. Met onze slibgistingen en WKK- installaties op rwzi’s wekten we in 2014 3,4 miljoen kWh elektriciteit op. Dit komt overeen met het verbruik van 1.000 huishoudens en vertegenwoordigt een besparing op inkoop van € 272.000. Daarnaast zorgt de afbraak van slib in de slibgistingen voor een reductie van het slib, waardoor er minder transport- en verwerkingskosten zijn.
Reductie verbruik Kijken we eind 2014 naar het totale energieverbruik (inkoop en eigen opwekking) dan is dat na een stijging in 2006 en een daling in latere jaren voor het eerst lager dan in 2005 (6%). Besparingsmaatregelen en vergroting van de energie-efficiency bij de zuiveringen zijn de belangrijkste redenen hiervan. Daarnaast is het aandeel eigen opwekking ten opzichte van 2005 gestegen en bedraagt nu 25%. In 2014 zijn alle elektriciteitsaansluitingen voorzien van een zgn. slimme meter. Hiermee kan digitaal voor ieder gewenst tijdstip het energieverbruik worden afgelezen. Handmatige opname van standen is daardoor ook niet meer nodig, hetgeen tijd en kosten scheelt. Verwacht wordt dat deze betere informatievoorziening leidt tot een groter inzicht en bewustwording van het energieverbruik en bijdraagt aan verdere besparingen.
Duurzaam inkopen/bouwen Bij contracten voor leveringen en diensten van derden houden wij de duurzaamheidseisen aan die het Rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland - RVO) voor de voor onze relevante productgroepen hanteert. In 2014 zijn bij de 29 aanbestedingstrajecten waar duurzaamheidscriteria (vooral producteisen) voor beschikbaar zijn - en voor zover deze relevant zijn - ook daadwerkelijk toegepast. 5
Bij de aanbesteding van bedrijfskleding is de voorwaarde gehanteerd dat de kleding niet in lage lonen-landen en middels kinderarbeid geproduceerd wordt. De kleding wordt na de gebruiksfase weer ingenomen en gerecycled.
Naast deze producteisen zijn er aanvullende criteria die beogen om de bedrijfsvoering zo aan te passen dat milieuschade en onnodig gebruik van (schaarse) grondstoffen zoveel mogelijk wordt voorkomen of beperkt. Deze aanvullende eisen worden sinds 2013 door ons in beperkte mate meegenomen. Dit vraagt bij de start van processen om een (meer fundamentele) analyse. In 2014 is op dit vlak een vervolgstap gezet en is toepassing van de aanvullende eisen in omvang uitgebreid, zij het in beperkte mate. Bij de aanbestedingen voor de levering van ICT-hardware en gereedschappen en onderhoudsmaterialen voor de werkplaatsen en rwzi’s zijn maatregelen getroffen om het gebruik van verpakkingsmaterialen te beperken. Bij de aanbesteding van het transport van zuiveringsslib zijn inschrijvers uitgedaagd de transporten efficiënter in te delen. De winnende inschrijver is hierin geslaagd en heeft daarnaast aangeboden om samen met het waterschap de mogelijkheden te onderzoeken om de transportauto’s te laten rijden op het biogas dat op de zuiveringen wordt geproduceerd.
Toepassing duurzaamheidscriteria bij leveringen en diensten door derden Productgroep Groenvoorzieningen Beheer en onderhoud kantoorgebouwen Kantoorartikelen Transportdiensten Dienstauto’s, incl. onderhoud Zware motorvoertuigen en mobiele werktuigen Waterzuivering/slibbehandeling Waterbouwkundige constructies, gemalen en kunstwerken Bedrijfskleding Papier Drukwerk Elektriciteit Hardware Riolering Gereedschappen Drankautomaten
Vóór 2014 toegepast bij inkopen X X X X X X X X
Aantal inkoopcontracten 2014
X X X X X X
2
1 1 3 15
1 3 1 1 1
In 2014 zijn onze print-scan- en kopieersystemen vervangen. Bij de keuze daarvoor is naast het kostenaspect, het hergebruik van materialen (bij productie en eindverwerking) en het (lage) energieverbruik doorslaggevend geweest. De afgelopen jaren is bij de aanschaf van trekkers vaak aanbesteed op basis van laagste aanschafprijs. In 2015 wordt een stap gezet om aan te besteden op basis van TCO (total cost of ownership). Hierbij worden de kosten van afschrijving, onderhoud en storingen meegeteld bij het bepalen van de aan te kopen machines. Bij de aanbesteding van 2016 wordt getracht om ook het brandstofverbruik onderdeel te laten uitmaken van de aanbestedingscriteria, zodat met een volledige TCO-prijs wordt gewerkt. Anders dan in de auto-industrie zijn gemiddelde verbruikscijfers nog geen gemeengoed in de tractorbranche. Beoordeeld wordt nog op welke manier het brandstofverbruik meegewogen kan worden in de aanbestedingen.
6
Bij contracten voor werken (bouwen) wordt duurzaamheid op verschillende niveaus meegenomen. Zo zijn in de algemene programma’s van eisen (apve) voor kwantiteitsgemalen de duurzaamheidscriteria van RVO opgenomen. Bij de inrichtingsprojecten (grond-, weg- en waterbouwsector) worden niet strikt de duurzaamheidscriteria toegepast maar worden op basis van ontwerpkeuzes, aanbestedingsvorm en ervaring eisen gesteld en voorwaarden in bestekken opgenomen (materiaalkeuzes, gebiedseigen materialen, hergebruik grond/bagger en energiezuinig ontwerp). Een gestructureerde en eenduidige toepassing van duurzaamheidscriteria in bouwprocessen is nog niet gerealiseerd. Omdat de toepassing van duurzaamheid in GWW-projecten tamelijk lastig is hebben we aansluiting gezocht bij een initiatief om een landelijke methodiek daarvoor aan de hand van pilots eigen te maken. Daarbij zal ook invulling worden gegeven aan de ontwikkeling om meer met resultaatspecificaties en minder met producteisen te werken ten einde de creativiteit en innovatie vanuit het bedrijfsleven te stimuleren en te benutten. Voor die pilots is een drietal processen geselecteerd waarvan een tweetal zijn gestart, namelijk de opstelling van een apve voor stuwen en de aanleg van een natuurvriendelijke oever in het afwateringskanaal Fiemel Laatstgenoemde pilot loopt nog en wordt in 2015 afgerond. Geconcludeerd is dat toepassing van de methodiek voor een apve voor stuwen niet goed werkbaar is. De pilot voor renovatie van rioolgemalen start in 2015. Kern van de gehanteerde methodiek is dat de probleemstelling vanuit een zevental verschillende duurzaamheidsperspectieven wordt beoordeeld en vervolgens tot een ambitiekeuze wordt gekomen. Hoewel de pilots nog lopen kan al wel worden vastgesteld dat deze methodiek in het algemeen noopt tot een bredere analyse en afweging dan nu de praktijk is. Verwacht wordt dat een dergelijk proces uiteindelijk leidt tot meer duurzame, kwalitatief betere en vaak goedkopere oplossingen. Op basis van de ervaringen zal worden beoordeeld of een bredere en gestructureerde toepassing van deze methodiek bij ons waterschap wenselijk is. In het waterschapskantoor zijn waterbesparende kranen geïnstalleerd. Het jaarverbruik van water is daarmee gedaald van 3.100 m3 naar 1.400 m3: een besparing van 54%.
Mobiliteit Ons wagenpark bestond eind 2014 uit 108 bedrijfsauto’s. Bijna 20% van ons wagenpark betreft auto’s met het hoogste energielabel (A: relatief meest zuinige motoren en een CO2-uitstoot van 85 gr of lager). In 2013 was dat aandeel 10%. Uitgangspunt is om auto’s met een A-label en een lage CO2uitstoot te hanteren (in de praktijk dieselvoertuigen), tenzij functionele aspecten (bijv. verhoogde bodem bij terreinwagens) nopen tot een label met een lagere energiezuinigheid. Bij de vervanging van bedrijfsauto’s en onderhoudsmaterieel worden uiteraard de duurzaamheidscriteria van het Rijk toegepast (naast energiezuinigheid o.a. voldoen aan emissienormen). Bij dienstreizen is uitgangspunt om van het openbaar vervoer gebruik te maken; waar dat praktische problemen oplevert wordt met toestemming van de werkgever gebruik gemaakt van auto’s van medewerkers. Wij houden daarbij rekening met de beperkingen qua openbaar vervoer in ons gebied en de omvang van ons beheergebied.
Inzet auto’s (zakelijk gebruik) en onderhoudsmaterieel
gebruik auto’s personeel gebruik auto’s waterschap
2010
2011
2012
2013
2014
1.056.259 km 1.751.965 km
964.113 km 1.765.538 km
965.573 km 1.939.108 km
927.634 km 2.046.262 km
1.026.383 km 2.135.870 km
7
brandstofverbruik (inkoop) onderhoudsmaterieel
391.992 ltr.
380.190 ltr.
415.354 ltr.
449.677 ltr.
458.441 ltr.
De stijging qua km’s is het gevolg van de landelijk afgesproken definiëring van zakelijke en woonwerk-km’s; deze wijkt af van wat in voorgaande jaren is aangehouden. Daardoor is er sprake van een verschuiving van km’s woon-werk naar zakelijk gebruik. De cijfers van voorgaande jaren zijn niet aan de nieuwe definitie aangepast met het oog op de historische vergelijkbaarheid van deze informatie die ook landelijk is gepubliceerd. Los van het effect van deze bijstelling is het brandstofverbruik van waterschapsauto’s licht (0,9%) afgenomen. Hoewel dat niet met cijfers is te staven, lijkt die ontwikkeling verband te houden met het groeiend aandeel zuinigere auto’s. Elk jaar wordt een deel van ons wagenpark vervangen. In 2014 betrof het 10 auto’s. Het gebruik van openbaar vervoer voor dienstreizen (trein) laat de laatste jaren een stijgende trend zien. Dat heeft zich in 2014 voortgezet en ten opzichte van 2013 is sprake van een stijging van zo’n 40.000 km (27%). Het brandstofverbruik van het onderhoudsmaterieel laat de laatste jaren een stijging zien. Ons machinepark wordt steeds moderner. De nieuwe motoren in deze machines veroorzaken minder uitstoot van onder andere NoX en fijnstof. De nieuwe motoren gebruiken meer brandstof met allerlei systemen om de uitstoot te beperken. Het meerverbruik van de moderne motoren ten opzichte van de basis dieselmotoren ligt tussen 0 en 10%. Dit verklaart een deel van de stijging van het aantal liters over de afgelopen jaren. In verband met het beschikbare brandstofbudget is eind 2013 gekozen om de dieseltanks aan het eind van dat jaar niet meer aan te vullen, maar te wachten tot januari. Hierdoor is in 2014 extra brandstof ingekocht. De tanks zijn eind 2014 - mede gezien de lage brandstofprijs - aangevuld. Ook deze situatie verklaart een deel van de stijging van de hoeveelheid brandstof. Het aantal draaiuren over 2014 is zo goed als gelijk aan de draaiuren over 2013 (35.800 uur) In 2015 oriënteren we ons op mogelijkheden om het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot ook te verminderen door kraan- en trekkerchauffeurs te trainen in het zogenaamde “nieuwe draaien”. Praktijkproeven laten zien dat reducties van zo’n 10% mogelijk zijn. Mogelijk dat dit ook een gunstig effect op de onderhoudskosten heeft.
Groot-transport Het transport van (nat) zuiveringsslib van de zuiveringsinstallaties naar een drietal eigen gistingsinstallaties (Assen, Veendam en Scheemda) of naar Garmerwolde vindt plaats per 3 3 vrachtwagen. In 2010 betrof het 6.292 ritten (220.232 m slib), in 2011 6.333 ritten (221.662 m ), in 3 2012 6.765 ritten (236.779 m ), in 2013 6.097 ritten (213.412 m3) en in 2014 6.571 ritten (229.973 m3) De optie van transport per schip is in 2012 onderzocht. Geconcludeerd is dat zo’n transportkeuze economisch niet aantrekkelijk is. We streven er naar om zoveel mogelijk slib te verwerken in onze eigen slibgistingsinstallaties. Dit doen we om de afvoer van tonnen droge stof naar de locatie voor ontwatering en eindverwerking (Garmerwolde) zo veel mogelijk te reduceren en om zo veel mogelijk biogas te produceren. Het biogas wordt omgezet in elektriciteit en warmte die weer benut kan worden op de rwzi. Op de drie hiervoor aangegeven zuiveringen bestaat de mogelijkheid om het slib van onze andere zuiveringen te vergisten. Samen met waterschap Noorderzijlvest is in 2013 onderzocht wat voor beide waterschappen de meest optimale slibketen is. Verder is het onderzoek “Scherper Zeilen” afgerond. Met dit project wordt beoogd om zo weinig mogelijk slib te produceren door het slib zo veel mogelijk te laten mineraliseren in de beluchting. In 2015 zal gestart worden met het implementeren en monitoren in de praktijk.
8
Het streven om zoveel mogelijk slib te verwerken in onze eigen slibgistingsinstallaties heeft geleid tot een toename van transport Waar daarvoor het slib vanuit de zuiveringen rechtstreeks naar Garmerwolde werd gebracht, gaat dit nu in eerste instantie naar onze eigen gistingsinstallaties en van daaruit in een latere fase naar Garmerwolde. In 2014 zien we een toename van het aantal transporten. De stijging ten opzichte van 2013 wordt veroorzaakt door een toename van het aantal interne transporten. De slibproductie op onze rwzi’s per vervuilingseenheid (v.e.) die is afgevoerd naar Garmerwolde is gelijk gebleven ten opzichte van 2013. In bovenstaande grafiek is zichtbaar dat de lichte toename van het te verwerken slibvolume en de extra transporten tot gevolg hebben dat de benodigde energie voor het transport ten opzichte van 2005 met ongeveer 5% is toegenomen.
Chemicaliën en afvalstoffen Chemicaliën Het gebruik van chemicaliën speelt vooral bij het zuiveringsproces. Voor het indikken van het zuiveringsslib gebruiken we polymeer. Voor defosfatering en lichtslibbestrijding worden metaalzouten (aluminiumzout en ijzer) ingezet. We streven naar een zo laag mogelijk gebruik van chemicaliën. Dat vraagt ook om beter inzicht in en sturing op het dagelijks verbruik van chemicaliën. Overigens voldoen de chemische middelen die wij inzetten aan de richtlijnen voor duurzaam inkopen (gericht op ecotoxiciteit). De verwijdering van fosfaat uit het afvalwater verloopt hoofdzakelijk langs biologische weg. Bij twee van de 13 rioolzuiveringsinstallaties worden daarvoor chemische middelen ingezet. Voor de rwzi Veendam is de mogelijkheid van biologische fosfaatverwijdering onderzocht. Door de verwerking (indikking en gisting) van extern slib op rwzi bleek het economisch niet rendabel om de zuivering om te bouwen tot een bio-P installatie. Uit modelmatige berekeningen van de gezamenlijke slibstudie met Noorderzijlvest is gebleken dat het huidige slibverwerkingsbeleid nog steeds een goede en juiste e koers is. Het in 2013 genomen - maar vanwege de slibstudie aangehouden - besluit om een 2 bandindikker bij de rwzi Veendam te realiseren, strookt met die lijn en zal dan ook tot uitvoering worden gebracht. De extra bandindikker zal begin 2015 operationeel zijn waardoor het polymeer9
verbruik naar verwachting zal afnemen. Trend van de laatste jaren is dat het volume aan polymeren vrij stabiel blijft ondanks dat er aanzienlijk meer slib is ingedikt. In 2014 is er vergeleken met 2013 meer polymeer verbruikt, maar is er ook meer intern slib verwerkt. Polymeer inkoop (kg) 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
Assen
Foxhol
Scheemda
Veendam
Totaal
16000 12000 16000 10750 6000 6000 7000
3000 7000 8000 7000 6000 5000 6000
25000 31000 25000 33000 32000 19000 27000
20000 26000 30000 24750 33000 32000 29590
64000 76000 79000 75500 77000 62000 69590
De inzet van polymeer uitgedrukt in gr/kg droge stof levert een aanzienlijke daling op. Ten opzichte van 2010 is sprake van een vermindering van ruim 28%. In 2013 zet deze trend zich voort. Dit komt door het gebruik van andere type polymeren en extra aandacht vanuit beheer. g actief PE/kg droge stof 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
Assen
Foxhol
Scheem da
Veendam
Totaal
8,1 7,6 12,7 4,5 2,9 3,1 3,3
3,2 6,0 6,1 6,2 5,5 4,5 5,4
12,5 15,2 17,1 9,9 8,8 4,6 6,6
7,9 7,6 9,0 8,8 10,5 10,4 7,1
8,6 9,2 10,7 7,8 7,8 6,0 6,1
Het verbruik van metaalzouten is ten opzichte van 2013 weer verder gedaald (11%). Bij de rwzi Scheemda is 25.000 kg minder verbruikt. Procesaanpassingen en optimalisatie van regelingen zijn hiervoor verantwoordelijk. Naast deze structurele vermindering is de daling van het verbruik ook het gevolg van gunstigere seizoenomstandigheden voor lichtslibbestrijding.
2009 2010 2011
Metaalzout (kg) 595.713 2012 583.655 2013 683.920 2014
647.191 289.880 258.180
Om verspreiding van onkruidbestrijdingsmiddelen naar riolering en oppervlaktewater te voorkomen is duurzaam terreinbeheer van belang. Daarom gebruiken we geen bestrijdingsmiddelen op verhardingen. Solitaire distels en onkruiden op de zeedijk worden handmatig verwijderd. Voor grotere oppervlakten waar onkruiden dicht op elkaar staan wordt nog tijdelijk met middelen gewerkt met als doel om na verloop van enkele jaren over te gaan op handmatige verwijdering. Op regionale keringen worden velden met woekerplanten als distels of berenklauw bestreden door tijdig en 1 à 2 keer vaker te maaien om deze planten uit te putten zodat zich een stevige grasmat op de keringen kan ontwikkelen. Verder stimuleren we andere terreinbeheerders (bijv. gemeenten) om een duurzaam beheer toe te passen
Afvalstoffen Bij het zuiveringsproces en het peilbeheer/onderhoud (vanuit rioolwater en watergangen) hebben we te maken met grote hoeveelheden afval (grof vuil, zand etc.). Het afval wordt gescheiden opgeslagen (en waterdicht afgedekt) en afgevoerd. Daarnaast hebben we eigen bedrijfsafval. Ambitie is om deze afvalstroom te beperken en zoveel mogelijk materialen te gebruiken die recyclebaar en dus herbruikbaar zijn.
10
Aan afvalverwerker aangeboden afval per 1.000 kg Soort 2010 2011 2012 2013 2014 Afval rwzi’s (vuilrooster/zand) 391,30 464,16 357,84 410,20 449,50 Afval gemalen (drijfvuil watergangen) 155,40 128,60 149,5 251,61 150,68 Chemisch afval laboratorium 7,63 6,91 9,57 10,18 7,59 Bedrijfsafval gebouwen Geen gegevens beschikbaar omdat dit afval bij afvoer niet wordt gewogen De toename van afval bij de rwzi’s heeft te maken met de aanvoer van meer zand vanuit de riolering. Het afgevoerde volume drijfvuil (afval gemalen) is in 2014 weer op een regulier niveau uitgekomen. De piek in 2013 heeft te maken met de afvoer van een groot volume riet bij de zeedijk als gevolg van weersomstandigheden (storm en windrichting). De daling van het chemisch afval bij het laboratorium in 2014 komt door minder zuurgebruik als gevolg van nieuwe analyse-apparatuur en door een minder gebruik van oplosmiddelen vanwege een lagere vraag naar waterbodemonderzoek. Het onderhoud van watergangen en schouwpaden levert grote hoeveelheden maaisel op. Het maaisel heeft een aanzienlijke potentie als biomassa. Verzameling en transport hiervan naar een biovergister (rwzi) vergt echter aanzienlijke kosten. We blijven alert op mogelijkheden om deze potentie te benutten. Een voorbeeld hiervan is de lopende proef met beschoeiing die gemaakt is van materiaal dat afkomstig is van grasmaaisel.
Samen met een tweetal buurwaterschappen, de Kamer van Koophandel en het MKB zijn plantpalen ontwikkeld die gemaakt zijn van materiaal dat grotendeels uit grasmaaisel bestaat. Een duurzaam en innovatief concept. De palen kunnen worden gebruikt om beschoeiing van te maken. Langs de Akkers in Beerta is bij wijze van proef zo’n beschoeiing aangebracht.
Afvalwater als grondstof Op grond van onze zuiveringsvisie 2030 zien we afvalwater niet als een afvalproduct dat na zuivering weer aan het oppervlaktewater wordt toegevoegd maar als een bron van allerlei grondstoffen en energie. Besloten is om de rwzi Veendam te voorzien van een installatie om struviet terug te winnen. Uitvoering hiervan is uitgesteld vanwege een verruiming van de lozingsseis voor fosfaat en de onverwachte investering voor de biogasveiligheid. Verder wordt landelijk onderzoek gedaan naar het terugwinnen van cellulose en het produceren van bioplastic uit slib. Technisch is het allemaal te realiseren maar is het op dit moment nog niet economisch haalbaar. Zeker niet op kleine schaal. In 2015 herijken we onze Zuiveringsstrategie naar aanleiding van deze inzichten. Voor de afzet van (proces)water uit effluent zijn we ook attent op eventuele kansen. Uit het haalbaarheidsonderzoek voor een pilot om op de oude slibdroogbedden van de rwzi Assen een wilgenzuivering te realiseren bleek dat dit economisch niet rendabel is. Voeding met stikstof en fosfaatrijk water van de zuivering zou een optie zijn om biomassa te kweken en wilgengroei te stimuleren. Een dergelijke benadering paste wel goed in het beeld om de zuivering duurzaam in te passen in het Havenkwartier.
Watersystemen Nagenoeg alle acties/maatregelen die opgenomen zijn in het uitvoeringsprogramma voor e duurzaamheid zijn ook onderdeel van andere trajecten, zoals onze opgaven voor Waterbeheer 21 eeuw (meer water vasthouden en bergen), de Kaderrichtlijn Water (verbetering ecologische waterkwaliteit) en het Klimaatakkoord Rijk-Waterschappen (inspelen op en voorkomen van
11
klimaateffecten). Kortheidshalve wordt verwezen naar bijgevoegd voortgangsoverzicht (bijlage 3) van onze invulling van het Klimaatakkoord. Bij onze bestuursvoorstellen hanteren wij - indien relevant – een duurzaamheidsparagraaf. De daarin benoemde duurzaamheidsperspectieven vormen een hulpmiddel om het denken in duurzaamheidstermen binnen de organisatie richting en meer gestalte te geven. We gebruiken een op basis van deze perspectieven ontwikkelde checklist bij het formuleren van opgaven en oplossingen voor inrichting, beheer en onderhoud. Duiding van de duurzaamheidsaspecten in bestuursvoorstellen vindt plaats op basis van deze checklist. In 2015 evalueren we deze werkwijze.
Interne organisatie en communicatie Om onze duurzaamheidambities meer in onze organisatie te verankeren hanteren we een intern team van energie- en duurzaamheidsadviseurs. In 2014 hebben we diverse mogelijkheden aangegrepen om de bewustwording voor dit onderwerp binnen de organisatie te borgen en te vergroten (bijvoorbeeld Dag van de duurzaamheid, pilots voor duurzaam GWW, start ups van projecten). Belangrijk daarbij is het besef dat het belangrijk is om het duurzaamheidsperspectief aan de voorkant van onze processen mee te nemen. Merkbaar is dat het denken over duurzaamheid veelal ook kwaliteitsverbetering, innovatie en kostenbesparing bevordert. Wij attenderen onze omgeving via onze communicatie- en educatie-activiteiten regelmatig op de manier waarop we als organisatie met duurzaamheid omgaan. Dat doen we generiek of bij specifieke projecten, bijvoorbeeld via advertenties in huis-aan-huisbladen, gebiedsbijeenkomsten, nieuwsbrieven en internet. Het onderdeel over duurzaamheid op onze internetsite is vernieuwd en geactualiseerd. Ook is een internetvideo over duurzaamheid bij ons waterschap in relatie tot klimaatverandering gemaakt dat door onze jeugdbestuurder wordt gepresenteerd. Op de jaarlijkse Dag van de Duurzaamheid zijn we gestart met het landelijke project Waterspaarders voor scholieren van het basisonderwijs. Doel daarvan is het waterverbruik en de daarvoor benodigde energie te verminderen en daarmee ook de aanvoer van rioolwater naar de rioolwaterzuiveringsinstallaties. Inmiddels doen in ons beheergebied 15 basisscholen daaraan mee. Verder zijn bij diverse scholen voor het voortgezet onderwijs door ons gastlessen verzorgd met als uitdaging de school vanuit het perspectief van water duurzamer te maken.
12
Bijlage 1
Klimaatvoetafdruk Waterschap Hunze en Aa's in het jaar 2014 Overzicht totaal CO2 gerelateerd de activiteiten van het waterschap Soorten emissies en de scope conform NEN ISO 14064
CO2 bron
CO2 totaal
Hoeveelheid
[ton/jaar]
[%]
Direc te CO 2 emissies Brandstoffen afvalwaterzuivering
Sc ope 1
Aardgas
44.411 Nm3
80
1,1%
Brandstoffen afvalwaterzuivering
Sc ope 1
Diesel
0 liter
0
0,0%
Brandstoffen afvalwaterzuivering
Sc ope 1
Overige brandstoffen
0
0
0,0%
Brandstoffen watersysteem
Sc ope 1
Aardgas
174.778 Nm3
313
4,2%
Brandstoffen watersysteem
Sc ope 1
Diesel
6.000 liter
16
0,2%
Brandstoffen watersysteem
Sc ope 1
Overige brandstoffen
0
0,0%
Brandstoffen overig (o.a. huisvesting)
Sc ope 1
Aardgas
210
2,8%
Brandstoffen overig (o.a. huisvesting)
Sc ope 1
Overige brandstoffen
0
0,0%
Brandstofverbruik zakelijk verkeer wagenpark
Sc ope 1
Brandstof
142.868 liter
445
5,9%
Brandstofverbruik vrac httransport en onderhoud (eigen materieel)
Sc ope 1
Brandstof
458.441 liter
1.437
19,1%
Elektric iteitsverbruik afvalwaterzuivering
Sc ope 2
Elektric iteit
9.264.603 kWh
1.390
18,5%
Elektric iteitsverbruik watersysteem
Sc ope 2
Elektric iteit
6.336.206 kWh
950
12,6%
Elektric iteitsverbruik overig (o.a. huisvesting)
Sc ope 2
Elektric iteit
1.121.900 kWh
168
2,2%
Warmte ingekoc ht
Sc ope 2
Warmte
Brandstofverbruik zakelijk verkeer privéauto’s Brandstofverbruik woonwerkverkeer privéauto's
Sc ope 3 Sc ope 3
Brandstofverbruik openbaar vervoer
Sc ope 3
Brandstof
Brandstofverbruik zakelijke vliegreizen
Sc ope 3
Kerosine
Brandstofverbruik uitbesteed zuiveringslibtransport
Sc ope 3
Diesel
242.077
Brandstofverbruik uitbesteed onderhoud watersysteem
Sc ope 3
Diesel
Brandstofverbruik uitbesteed overig vrac httransport
Sc ope 3
Diesel
Inkoop metaalzouten
Sc ope 3
Metaalzouten
Inkoop polymeer
Sc ope 3
Polymeer
0
GJ
GJ
117.025 Nm3 0
GJ
Indirec te CO 2 emissies door energieopwekking
0
GJ
0
0,0%
Brandstof
1.026.383
km
216
Brandstof
2.383.899 185.864
km km
501
2,9% 6,6%
12
0,2%
54.790
km
8
0,1%
l
759
10,1%
137.000
l
429
5,7%
0
l
0
0,0% 3,7%
Overige indirec te CO 2 emissies
258
ton
281
70
ton
314
4,2%
7.529
100,0%
Totaal
Overzicht memo-items (inzet biogas), verslagjaar 2014 Soorten emissies en de scope conform NEN ISO 14064
Hoeveelheid
CO2 [ton/jaar]
[%]
Overige CO 2 -emissie die niet onder de footprint vallen Biogas nuttig ingezet op eigen loc atie
Memo-item Biogas
1.882.395 Nm3
3.693
92,5%
Proc esemissies spui biogas
Memo-item Biogas
0 Nm3
0
0,0%
Biogas afgefakkeld
Memo-item Biogas
153.503 Nm3
301
7,5%
2.035.898 Nm3
3.994
100,0%
Totaal
13
Klimaatvoetafdruk Waterschap Hunze en Aa's in het jaar 2014 (vervolg) Overzicht emissies per hoofdactiviteit en per scope
Verdeling CO2 naar activiteit (2014) CO2 totaal
Actviteit / Scope
[ton/jaar]
Afvalwaterzuivering (brandstof & elektriciteit)
[%]
1.469
Afvalwaterzuivering (metaalzouten en polymeren)
595
7,9%
Watersysteem (brandstof & elektriciteit)
1.279
17,0%
Vrachttransport & personenvervoer
3.807
50,6%
Huisvesting (brandstoffen & elektriciteit) Totaal
Afvalwaterzuivering (brandstof & elektriciteit)
19,5%
378
5,0%
7.529
100%
Scope conform NEN ISO 14064 Scope 1
2.500
33%
Scope 2
2.508
33%
Scope 3
2.520
33%
Totaal
7.529
100%
5%
19%
8%
Afvalwaterzuivering (metaalzouten en polymeren) Watersysteem (brandstof & elektriciteit) Vrachttransport & personenvervoer
51%
17%
Huisvesting (brandstoffen & elektriciteit)
Overzicht primair energiegebruik per activiteit en per energiedrager in 2014 Energiedrager
Eenheid
Elektriciteit
Afvalwaterzuivering
TOTAAL
Watersysteem
Verdeling CO2 naar scope conform NEN ISO 14064 (2014)
Overige
TJ
148,7
81,5
57,0
10,1
Aardgas
TJ
10,6
1,4
5,5
3,7
Warmte
TJ
0,0
0,0
0,0
0,0
Scope 1
Biogas
TJ
43,9
43,9
0,0
0,0
Scope 2
Overige brandstoffen
TJ
0,2
0,0
0,2
0,0
Scope 3
Totaal primair energiegebruik
TJ
203,4
126,8
62,8
13,8
33%
34%
Overzicht eigen opwekking en inkoop duurzame energie per activiteit in 2014 Duurzame energie
Eenheid
Afvalwaterzuivering
TOTAAL
Watersysteem
33% Overige
Eigen opwekking
TJ
51,5
51,5
0,0
0,0
Inkoop
TJ
151,4
84,3
57,0
10,1
Totaal eigen opwekking en inkoop Eigen opwekking
TJ
202,9
135,7
57,0
10,1
%
25,3%
40,6%
0,0%
0,0%
Inkoop
%
74,4%
66,4%
90,8%
73,2%
%
99,7%
107,0%
90,8%
73,2%
Totaal eigen opwekking en inkoop Waterschap Hunze en Aa's in 2014
25,3%
Sector in 2013
7%
Afvalwaterzuivering
31% Watersysteem 62% Overige
27,5%
Sector doelstelling in 2020
Aandeel bedrijfsonderdeel in totaal energiegebruik (2014)
40%
0%
10%
20%
30%
40%
Aandeel eigen duurzame energie productie in totaal energiegebruik
50%
14
Bijlage 2 Uitvoering Energie-Efficiëntie Plan 2013-2016 (rapportage 2014) de
In 2012 is het 2 energie-efficiëntie plan (EEP) 2013-2016 voor het zuiveringsproces opgesteld. Hierin zijn maatregelen opgenomen, met de daarbij behorende theoretische besparing, die moeten leiden tot het realiseren van de doelstelling van 2% efficiëntieverbetering per jaar. De resultaten van de uitgevoerde maatregelen worden jaarlijks gerapporteerd naar de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). ste
Door middels het 1 EEP uitgevoerde maatregelen is het aardgasverbruik voor de zuiveringen zover gedaald dat dit slechts minder dan 1% van het totale primaire energieverbruik van het zuiveringsproces is. Daarom wordt voornamelijk ingezoomd op reductie van elektriciteitsverbruik en op meer nuttig gebruik van biogas door eigen opwekking van elektriciteit of doorverkoop van biogas aan derden. De maatregelen voor de periode van 2013 – 2016 zijn gericht op de zuiveringen en niet op de toevoerende rioolgemalen. De toevoerende rioolgemalen verbruikten in 2014 ongeveer 1/6 deel van de totale primaire energie van het zuiveringsproces. Bij vervanging van de pompen of bijenovatie van een rioolgemaal wordt wel de eis gesteld om energiezuiniger te opereren. Hierbij wordt 10% energie-efficiëntie als leidraad genomen. Door “good housekeeping” worden er naast de geplande maatregelen ook aanvullende aanpassingen gedaan die gunstig zijn voor de energie-efficiëntie. In 2014 is de inkoop van primaire energie voor het zuiveringsproces verder gereduceerd naar 32% ten opzichte van het referentiejaar 2005. Hiermee lopen we 8% voor op de doelstelling die wij onszelf hebben gesteld middels het EEP. Landelijk wordt uitgegaan van een doelstelling die uitgaat van een jaargemiddelde van 2% reductie, wat na 15 jaar uitkomt op een totaal van 30%. Het percentage eigen elektriciteitsopwekking t.o.v. totaalverbruik voor zuiveren stijgt van 8,9% in 2005 naar 27,5 % in 2014. Energie verbruiksgegevens zuiveren (afgerond op 1000-tallen/2005 is referentiejaar) Verbruik in kWh/jaar
Gerapporteerde waarden eMJV 2005
2009
2010
2011
Inkoop tbv RWZI Inkoop tbv toevoerende RGM's Opgewekt met wkk's Elektriciteit teruggeleverd aan E-net totaal netto verbruik zuiveren
10.860.000 2.490.000 1.302.000
11.056.000 2.830.000 2.177.000
10.878.000 2.583.000 1.921.000
10.341.000 2.443.000 1.978.000
9.718.000 2.412.000 2.768.000
9.178.000 2.495.000 2.947.000
8.776.000 2.539.000 3.390.000
14.652.000
16.062.000
15.383.000
14.762.000
14.898.000
14.620.000
Totaal ingekochte elektriciteit Zuiveren
13.350.000 86.000
13.886.000 112.000
13.461.000 93.000
12.784.000 108.000
12.130.000 118.000
123.000
129.000
124.000
118.000
0%
-5%
-1%
4%
4%
2% 6%
Verbruik aardgas in nM3/jaar Biogas doorgeleverd retour net in Aardgas hoeveelheid Totale ingekochte Primaire Energie in GJ (ZTW) Percentage reductie op inkoop Primaire Energie t.o.v. 2005
Doelstelling reductie vanuit EEP WS Hunze en Aa's Landelijke Doelstelling gemiddelde reduktie 2% / jaar
2006
2007
2%
2008
2012
2013
2014
14.705.000
8.128.000 2.523.000 3.479.000 170.000 13.960.000
7.539.000 2.414.000 3.396.000 167.000 13.182.000
7.217.000 2.146.000 3.454.000 298.000 12.519.000
11.673.000 82.000
11.315.000 71.000
10.481.000 47.000
9.786.000 50.000 13.500
9.065.000 45.000 114.000
113.000
108.000
104.000
96.000
90.000
83.000
8%
12%
15%
22%
27%
32%
6% 8%
12% 10%
14% 12%
18% 14%
22% 16%
24% 18%
15
Hieronder volgt een overzicht per jaar van de geplande maatregelen. Hierbij worden de resultaten van de geplande en werkelijk gerealiseerde maatregelen weergegeven. Voor de periode 2013 – 2016 zijn er voor 1.350.000 kWh aan besparingsmaatregelen gepland. Dit komt overeen met een energie-efficiëntie van 8,4%. De besparing kan bestaat uit reductie van energieverbruik of meer eigen opwekking middels het gistingsproces en de installatie voor warmtekrachtkoppeling. Het betreft besparingen op fossiele brandstoffen die gunstig doorwerken op de inkoop van primaire energie.
Aantal uitgevoerde Aantal uitgevoerde Aantal nog uit Verwachte opbrengst van Werkelijke reductie geplande aanvullende te voeren nog uit te voeren Jaar omgerekend in kWh/jaar maatregelen maatregelen maatregelen maatregelen in kWh / jaar 2013 977.000 2 1 1 130.000 2014 1.209.000 2.5 1 0 2015 0.5 335.000 2016 0 In 2014 waren er in het EEP geen geplande maatregelen die volledig afgerond zijn. De uitvoering van de optimalisatie van de slibgisting bij de rwzi Scheemda (plan 2013) is aangehouden naar aanleiding van het incident op RWZI Raalte; de uitvoering vindt plaats in 2015. De geplande maatregelen die zijn uitgevoerd in 2013 zijn verder geoptimaliseerd. Dit betreft de teruglevering van het overschot aan elektriciteit aan het net, de opwerking van het overschot aan biogas tot groen aardgas bij de rwzi Assen en de teruglevering daarvan aan het net en de verbeterde procesregelingen. Ook is een deel van de geplande maatregel “RWZI Veendam richting energie neutraal” uitgevoerd. De uitvoering van deze geplande en aanvullende maatregelen vertegenwoordigen in totaal een energiereductie van 1.209.000 kWh. Op basis van de in 2013 en 2014 gerealiseerde reducties (2.186.000 kWh) en de verwachte opbrengst van nog uit te voeren maatregelen (465.000 kWh) wordt verwacht dat het besparingsvolume voor 2013-2016 1.301.000 kWh/jr hoger uitkomt dan gepland. De reductie op inkoop ten opzichte van 2005 is verder opgelopen tot 4.285.000 kWh. Dit komt overeen met 40.000 GJ ingekochte primaire energie. Ten opzichte van 2005 is dit een reductie op inkoop van primaire energie van zo’n 32%. Maatregelen die uitgevoerd worden moeten ervoor zorgdragen dat er steeds minder energie wordt ingekocht. Bewustwording en een gerichte focus op mogelijke energiebesparing bij de beheerders van de zuiveringen is daarbij ook essentieel. In het kader van het energiezorgsysteem wordt de inkoop en eigen opwekking van elektriciteit en daarmee het totale verbruik maandelijks gemonitord en besproken met de zuiveringsbeheerders. Naast de reductie maatregelen op inkoop van elektriciteit zijn er ook z.g. ketenmaatregelen die er voor zorgdragen dat in de totale waterzuiveringsketen minder energie verbruikt wordt. Voorbeelden hiervan zijn besparing op slibtransporten en slibontwatering. In 2014 is in het kader van de slibstrategie hier uitvoerig onderzoek naar gedaan. Medio 2015 en later worden verdere verbeteringsmaatregelen samen met waterschap Noorderzijlvest uitgerold. 16
Bijlage 3
Voortgang opgaven beleidskader duurzaamheid c.q. uitwerking Klimaatakkoord 2014 Legenda NG Niet gestart U In uitvoering V In voorbereiding G Gereed De kleur groen bij de aanduiding “in uitvoering” geeft aan dat het proces goed en tijdig verloopt; bij geel hapert de uitvoering ten opzichte van doelstelling en/of planning. Onderwerp Doelstelling 2015 Stand van zaken eind 2014 Status CO²-uitstoot Nulmeting en actueel beeld van Door de Unie van Waterschappen klimaatvoetafdruk beschikbaar is in 2012 een landelijke rekenmethode voor de G klimaatvoetafdruk ontwikkeld, die grotendeels overeenkomt met het GHG-protocol. Deze methodiek biedt inzicht in de CO2-footprint. U Voor 2014 bedroeg de uitstoot voor ons waterschap 7.500 ton. 75% van reductiedoelstelling Inzicht per individueel waterschap 2020 (= 22,5%) in de uitstoot van 1990 c.q. U toetsing van de doelstelling aan de feitelijke situatie lijkt niet haalbaar. Een globale toetsing van de reductie sinds het bestaan van ons waterschap resulteert in een forse daling van ca. 50%. Dat is ruim meer dan de doelstelling van 30%. Energie 50% van reductiedoelstelling Ondanks de reductie bij de 2020 (= 15%) zuiveringen (32%) is de inkoop van primaire energie waterschapsbreed eind 2014 maar zo’n 19% lager dan 2005 (nuljaar). Dat wordt U vooral veroorzaakt doordat het peilbeheer in 2005 ten opzichte van latere jaren veel minder energie vroeg en er bij dat bij onderdeel maar van een beperkte reductie sprake is. Bovendien was het energieverbruik in 2014 door gunstige weersomstandigheden bij vooral het peilbeheer flink lager. We lopen wel voor op de doelstelling voor 2015, maar merken dat reducties bij de zuiveringen in de komende jaren waarschijnlijk niet toereikend zijn om de doelstelling voor 2020 van 17
40% van doelstelling 2020 voor eigen opwekking (= 16%)
Duurzaam inkopen/ bouwen
Niet alleen minimumeisen maar alle criteria voor duurzaam inkopen/bouwen worden toegepast
Toepassing van duurzaamheidscriteria wordt gestructureerd ingebouwd in onze inkoop- en bouwprocessen
Mobiliteit
Bedrijfsauto’s en onderhoudsmaterieel worden vervangen met toepassing van de ambities voor duurzaam inkopen Beperking brandstofverbruik voor onderhoud watergangen
Onderzoek/inspelen op
30% te halen. Vooral bij het peilbeheer zal naar verdergaande reducties moeten worden gekeken. Onderzoek daarnaar loopt. Overigens lijkt het objectiever om voor het peilbeheer 2005 niet als nuljaar te hanteren maar daarvoor een 3-jarig gemiddelde te hanteren. Het aandeel eigen opwekking bedraagt eind 2014 zo’n 25%. Daarmee liggen we voor op onze (tussen)doelstelling voor 2015. Echter nu de eigen opwekking bij de zuiveringen z’n bovengrens nadert, zijn andere opties (zon, wind, waterkracht etc.) essentieel. Hiernaar is inmiddels onderzoek gedaan maar moet besluitvorming - aan de hand van een afwegingskader - nog plaatsvinden. De aanvullende criteria houden in dat voorafgaande aan het inkoopen bouwproces wordt nagegaan of door andere werkwijzen/keuzen in de bedrijfsvoering de milieubelasting kan worden voorkomen of beperkt. Deze opgave is voor de inkoopcontracten gerealiseerd; voor de bouwprocessen is aansluiting gezocht bij een landelijke methodiek om een duurzame aanpak bij GWW-projecten toe te passen. Deze aanpak wordt via pilots bij ons beproefd. Deze lopen nog en de resultaten en ervaringen daarvan worden geëvalueerd. Bij vervanging van auto’s en materieel worden de duurzaamheidseisen van het Rijk toegepast. De doorontwikkeling van het onderhoudsbeheerplan (vlottend proces) is ook gericht op beperking van het brandstofverbruik. We bereiden trainingen voor aan machinisten om het brandstofverbruik te verminderen. Bij (her)inrichting van kaden, dijken
U
NG
U
U
U
18
mogelijkheden om machinaal onderhoud te beperken door alternatieve inrichting watergangen (bijv. overdimensionering)
Chemicaliën en afvalstoffen
Onderzoek/overschakeling op biologische defosfatering bij rwzi Veendam Beperken chemicaliëngebruik bij laboratorium
Onderzoek inzet maaisel voor biomassa (bijvoorbeeld energieopwekking)
Onderzoek duurzamer alternatief voor verwerking en afzet slib
Watersystemen
Voldoen voor 100% aan de 1:4000 norm voor de zeedijk,
en watergangen wordt bij het ontwerp beoordeeld of en op welke wijze beperking van machinaal onderhoud mogelijk is. Bij bijvoorbeeld de kaden bij Meerwijck en Veendiep en bij de inrichting van Mandelanden is zoveel mogelijk een onderhoudsvrije inrichting gekozen. Ook beoordelen we de onderhoudsfrequenties. Zo gaan we bij de reguliere watergangen circa 400 km eenzijdig onderhoud toepassen in ons gehele gebied, d.w.z. dat deze jaarrond begroeid blijven aan één kant. Dit betekent geen maaiactie en dus vermindering van het brandstofverbruik. Onderzoek naar systeemkeuze is afgerond. Op basis daarvan is gekozen om geen biologische-Pinstallatie te hanteren. Er is nieuwe analyse-apparatuur aangeschaft waardoor het gebruik van cadmium en zuren wordt voorkomen Samen met gemeente Aa en Hunze is onderzoek uitgevoerd naar de inzet van bermmaaisel voor extra-vergisting bij de rwzi Gieten. Dit is uitgemond in de conclusie dat de realisatie daarvan momenteel niet economisch haalbaar is. Momenteel loopt een proef met zgn. plantpalen waarvoor maaisel is gebruikt. Mogelijk dat hier ook een potentie voor slootmaaisel ligt. Verkennend onderzoek via extern bureau (in opdracht van meerdere waterschappen) is uitgevoerd. De vervolgstudie die samen met Noorderzijlvest is uitgevoerd, is gereed. Beoogd wordt bij de rwzi Garmerwolde een proeflijn op te zetten om het slib bij een lage temperatuur te drogen (vraagt o.a. minder energie). Bepaalde aspecten/onderdelen van de zeedijk bleken bij de laatste
U
G
G
G
U
19
1:100 voor de boezem en inundatienormen voor stedelijk en landelijk gebied (doelstelling 2010-2015)
Beekherstel met een totale lengte van 60,5 km
toetsing niet aan de normen te voldoen. Vanaf 2020 worden maatregelen uitgevoerd na vaststelling van het nieuwe HWBP. Van de voor de periode 2010-2015 geplande 8,3 miljoen m3 aan bergingsgebied was eind 2014 5,8 miljoen m3 gerealiseerd. In 2014 is 45 km kadeverhoging gerealiseerd. Van het totaal van 230 km kadeverhoging resteert nog 102 km (44%). Door de combinatie met de bergingsgebieden voldoet de gehele boezem al vanaf 2013 aan de norm van 1: 100. Eind 2014 was in totaal 49,9 km hersteld en 10,7 km in uitvoering.
U
U
U
(doelstelling 2010-2015 was 63,5 km; in 2012 bijgesteld tot 60,5 km)
Herstel verdroogd gebied (6 projecten) (doelstelling 2010-2015 was aanvankelijk 14 projecten, maar in 2012 aangepast tot 6)
Aanleg 19 km natuurvriendelijke oevers (doelstelling 2010-2015) Duidelijkheid over mogelijkheden van waterconservering, vermindering van watervraag en langer bovenstrooms water vasthouden (doelstelling 2010-2015)
Opstelling strategie ter beperking veenoxidatie en uitvoering bijbehorende maatregelen (bhpdoelstelling 2010-2015)
Eind 2014 was in Groningen 1 project gereed en 1 in uitvoering. Van de 4 projecten in Drenthe zijn 3 gereed en 1 in uitvoering. Eind 2014 was in totaal 19 km natuurvriendelijke oevers aangelegd. In de beekdalen van de Ruiten Aa, Drentse Aa en Hunze wordt bij de inrichting van de EHS water vastgehouden. In de Veenkoloniën wordt water vastgehouden met conserveringsstuwen en telemetrie. Vermindering van de vraag naar oppervlaktewater wordt ondersteund door verruiming van de beregeningsmogelijkheden uit grondwater in de Veenkoloniën. In 2014 is voor de pilots Valthermond en Hongerige wolf een methodiek ontwikkeld om een keuze te kunnen maken voor een peilregime welke qua duurzaamheid, kostenefficiency en toekomstbestendigheid de meest gunstige is. De methodiek is uitgewerkt op peilgebiedsniveau voor de pilotgebieden en heeft geresulteerd in een peilenvoorstel. Vertraging van veenoxidatie biedt
U U
U
U
20
Communicatie en educatie
Minstens 70% van onze ingelanden (die het waterschap kennen) zijn bekend met de gevolgen van klimaatverandering en maatregelen van waterschap
lokaal wel mogelijkheden maar om dit mogelijk te maken zijn ook de provincies nodig. De gevolgen van de bodemdaling door veenoxidatie gaan verder dan het waterschapsbelang en raakt alle actoren in het gebied. In 2015 wordt samen met de provincies onderzocht hoe verder omgegaan moet worden met veenoxidatie en bodemdaling door veenoxidatie. Deze opgave wordt continue in onze communicatie- en educatieactiviteiten meegenomen. Een (tussentijdse) meting heeft nog niet plaatsgevonden.
NG
21