DOOR DOOR NEDERLAND NEDERLAND 2 D1 DEEL • 2 D1 DEEL •
HANDBOEK VAN HANDBOEK VAN DE AEDERLANDSCHE DE AEDERLANDSCHE OMCANCSTAAL OMCANCSTAAL OF' ICE DE PII.LICIFR.CLOSSETT. PII.LICIT. I-m • BAUIIEL • I-m OF' ICE DE PII.LICIFR.CLOSSETT. PII.LICIT. I-m • BAUIIEL •
DOOR NEDERLAND
Door Nederland Handboek van de Nederlandsche Omgangstaal II Het dagelijksch, sociaal en cultureel leven. Vertaal-, Spreek- en Steloefeningen, tevens beknopte inleiding tot de Nederlandsche Taal, Letterkunde, Kunst en Wetenschappen DOOR
FR. CLOSSET
J. BlELEFELDS VERLAG FREIBURG i. B.
I OFFICE DE PUBLIClTÉ, S. M. NIEUWSTRAAT 36, BRUSSEL
1942
WOORD VOORAF Door Nederland 11 kan tegelijk met Door N ederland I worden gebruikt - als oefenboek -, en met Door Nederland 111 - als inleiding en oefenboek-, of apart - als methode voor meer gevorderden. Gedeelte 1. bevat teksten ter vertaling. Deze zijn niets anders dan een Fransche, tevens « omgewerkte» versie van hoofdstukken uit Door N ederland 1 (Leerboek). Waardoor eerst een doelmatig « vergelijkend-idiomatisch» taalonderwijs kan worden gegeven. Dan kan worden overgegaan tot hun vertaling met het oog op de assimilatie van den woordenschat en van het belangrijkste van de spraakkunst (1). Gedeelte 2. bevat teksten, « kernwoorden» en brieven, die voor spreek- en stel-oefeningen zijn bestemd. En wel met het oog op de assimilatie, de uitbreiding en de verdieping van de reeds verworven kundigheden. Ze bieden in ruime mate materiaal voor het samenstellen van spreekbeurten, conversaties, en teksten in verhalenden, beschrijvenden of briefvorm, al naar gelang de voorkeur van den leeraar, de belangstelling van de klas en de kwaliteit van de stof (2). Gedeelte 3. bevat een zeer beknopte inleiding tot (1) Fr. CLOSSET, Enkele Aspecten van het Onderwijs in de Levende Talen. Brussel, Didier, Levende Talen, N' 6, hoofdstukken VIII, IV, VI. (2) Fr. CLOSSET, Enkele Aspecten van het Onderwijs in de Levende
-6de ontwikkeling van de Nederlandsche taal, letteren, kunst en wetenschappen. Evenmin als in vorige drukken maakt dit boek aanspraak op volledigheid. En het feit, dat zekere teksten of woordenlijsten overladen schijnen, zal deze leeraren niet afschrikken, die AANTREKKELIJKE, LEVENDIGE en DOELTREFFENDE lessen wenschen te geven. Integendeel ze zullen dit als een voordeel van de methode beschouwen. Want ze zullen dan een keuze kunnen doen in de stof, en hun lessen kunnen aanpassen bij de belangstelling van hun leerlingen en de eischen van de klas. Zij, die weten waar het om gaat, die werk- en geestkracht, ook doorzettingsvermogen bezitten, en aldus hun voorkeur kunnen geven aan een « actief », «practisch» en «ontwikkelend» onderwijs, zullen dit handboek gemakkelijk en op zulke wijze hanteeren, dat hun lessen als DOELMATIG, LEVENDIG en VORMEND zullen worden gewaardeerd. Voor opbouwende op- en aanmerkingen houd ik mij aanbevolen. Januari 1942.
Fr.
CLOSSET.
Talen. Brussel, Didier, Levende Talen, N' 6, hoofdstukken VIII, IV, VI, IX, XI. Fr. CLossET,Introduction à une Didactique spéciale des LangUe8 vivante8. Bruxelles, Didier, pp. 11/12, 23 VV., 38/39.
INHOUDSTAFEL 1. -
VERTAALOEFENINGEN Bladz.
Nous allons à Leyde ......................... . Dans Ie train .............................. . Enfin à destination ......................... . Nourriture, boissons et pension ............... . Faire des emplettes ......................... . Vêtements, toilette et articles de toilette ....... . Nous nous promenons dans la ville et ses alentours Le pays et ses aspects ....................... . Introduction, première visite ................. . En sodété ................................. . La maîtresse de maison ..................... . Gymnastique et Sport ....................... . La santé .................................. . Comment on occupe ses loisirs ............... .
2. -
15 21 25 33 39 43 55 73 85 93 99 115
122 129
SPREEK-, TAAL- EN STELOEFENINGEN. MATERIAAL A. -
GESPREKKEN.
Op het station .............................. In een hotel ................................ Het ontbijt. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . In een restaurant. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bij den kapper .............................. Bij den kleermaker. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . In een schoenwinkel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . In een bank ................................ Op straat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Op het postkantoor. . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . . . In een kantoorboekhandel .................... Twee dames gaan boodschappen doen .... . . . . . .
141 143 144 144 145 148 150 152 152 153 155 157
-8Bladz.
Een heer doet inkoopen ..................... .. Een handelsreiziger bezoekt een klant ......... . Een introductie ...•......................... In een apotheek ............................ . B. -
159 162 164 166
SPREEK-, TAAL- EN STELOEFENINGEN.
Nog een bladzijde uit de aanteekeningen van Jan
168
Het ambacht, de bouwmeester, de grondwerker, de metselaar, de timmerman, de leidekker, de stucadoor, de slotenmaker, de smid, de glazenmaker, de schilder, de loodgieter, de koperslager, de blikslager, de schoorsteenveger, de werkvrouw, de tuinman, de baas, de loopjongen, de handwerksman, de klant, de leverancier, de molenaar, de bakker, de slager, de brouwer, de melkboer, de groenteboer, de kruidenier, de kleermaker, de naaister, de modiste, de breister, de schoenmaker, de schoenpoetser, de waschvrouw, de verver, de fotograaf, de boekhandelaar, de drukker, de werkman, de mijnwerker, de glasblazer, de zeepzieder, de scheikundige, de diamantbewerker, de scheepstimmerman, de suikerraffinaderij, de electriciteit, de gloeilampenfabriek, de sigarenfabriek, de rijwielfabriek, de papierfabriek, de wapenfabriek, de smederij, de ijzergieterij, het bouwbedrijf en de1deedingindustrie, enz., de nijverheid, de handel, de zaak, de uitbreiding, verplaatsing en opheffing van een zaak, het magazijn, de agenturenzaak, het marktbericht, het personeel, de firma, de buitenlandsche handel, de werkverschaffing, het dagloon, de staking.
Sport en andere tijdverdrijven •......•......••
185
De sport, de Olympische spelen, het voetbal, het tennis, het cricket, het golf, andere balspelen, worstelen en boksen, de watersport, de wielersport, de automobiel, de luchtvaart, het vliegtuig, gezelschapsspelen, het kaartspel, het biljartspel, het dammen, het schaakspel, andere spelen.
Het cultureele leven ................•..•.....
196
Het literaire kunstwerk, de schilderkunst, de beeldhouwkunst, de muziek, het tooneel, de pers, de radio, de bioscoop.
Instellingen en toestanden ........•........... De staatsinrichting en het bestuur, de regeering, de verkiezing, de uitvoerende macht, de wetgevende macht, de raad van State, de provincie, de gemeente, het waterschap, de belastingen, het leger, de vloot, de oorlog, de luchtoorlog. De rechtspraak.
202
-9Bladz.
De rechtspraak in Nederland..................
:,no
De rechters, de inrichting en werking van de rechterlijke macht, de wetten, de hoofdstraffen, advocaten en procureurs.
Godsdienst, kerk en geestelijkheid. .. . . . . . . . . . ..
214
De Middeleeuwen, de verdraagzaamheid, Kerkgenootschappen, Staat en Kerk, dezelfde bron, de geestelijkheid, verdraagzaam zijn.
Het onderwijs in Nederland. . . . . . . . . . .. . . . . . ..
223
Het lager onderwijs, het middelbaar onderwijs, het eindexamen, vakscholen, het hooger onderwijs, de spe· cialiseering, raad van toezicht, hoogleeraren, studenten, openbare bibliotheken ... kernwoorden.
C. -
BRIEVEN EN OPGAVEN.
Hoe kan men zijn gedachten overbrengen ...... Uitdrukkingen en zinswendingen voorkomende in den aanhef van een brief ................... Uitdrukkingen en zinswendingen voorkomende als slot van een brief . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Beteekenis van de meestvoorkomende afkortingen Gelukwenschen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Droevige kennisgevingen en brieven van deel· neming................................... Uitnoodigingen . . . . . . . . . • . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Verzoek om voorspraak, aanbevelifig, hulp of medewerking ............................. Herinneringen, klachten, aanmaningen ......... Aankondigingen ...........•................. Inlichtingen .............................•.. Abonnement op een dagblad of tijdschrift ...... Briefwisseling met jonge binnen· en buitenlandsche vrienden ...............•................• Verzoekschriften .....•...................... Herhalingsopgaven ...........•.....•........
231 239 240 241 244 248 251 254 258 260 261 264 265 270 271
3. -
NEDERLANDSCHE TAAL, LETTERKUNDE, KUNST EN WETENSCHAPPEN
De N ederlandsche taal •••••.....••..•......... Reg~!s van de vereenvoudigde spelling (KollewIJn) ........•..•...••........•.....•..
279 287
-10 Regels van de vereenvoudigde spelling (Marchant) ................................. Bibliografie ................•..............
Letteren en Journalistiek ...................... De Middeleeuwen . • . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . XVde en XVIde eeuw. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . XVIId e eeuw of Gouden Eeuw. . . . . . . . . . . . . . . XVIIIde eeuw. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De Noord-Nederlandsche letterkunde van 1830 tot 1880 . . . . . . . . • . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . De Noord-Nederlandsche letterkunde van 1880 tot heden. - Stroomingen ................ De Noord-Nederlandsche poëzie van 1880 tot heden.................................. Het Noord-Nederlandsche proza van 1880 tot heden.................................. De Zuid-Nederlandsche letterkunde van 1830 tot heden.................................. De Zuid-Nederlandsche poëzie. . . . . . . . . . . . . . . Het Zuid-Nederlandsche proza. . . . . . . . . . . . . . . De Critiek na 1880 in Nederland en Vlaanderen Het Tooneel na 1880 in Noord- en Zuid-Nederland.................................... Tijdschriften. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . Bibliografie ............................... Dagbladen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Bladz. 288 289 289 290 295 298 302 305 310 315 324 334 334 341 350 350 352 353 355
Beeldende kunst, muziek en tooneel . • . . . . . . . . . . . . Bouwkunst. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Beeldhouwkunst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bronsgieten en Glasbranden ................ Schilderkunst ............................. Decoratie- en reproductie-kunst. . . . . . . . . . . . . . Boek-illustratie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Kunstcritici .............................. Verzamelingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Muziek................................... Tooneel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bibliografie ..............................•
358 359 365 366 366 375 376 377 377 378 382 385
Wetenschappen .............................. Godgeleerdheid en Wijsbegeerte ............. Rechtsgeleerdheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .. . . . . Medische wetenschap en anatomie ........... Wis-, natuur- en scheikunde. . . . . . . . . . . . . . . . •
387 388 389 389 390
-11Bladz.
Sterrenkunde ..............•.............. Mineralogie en geologie .•................... Plant- en dierkunde ...................... . Nederlandsche taalkunde .................. . Geschiedenis .............................• Techniek ................................ . Instellingen tot bevordering van de wetenschappen ...............•........•......
392 393 394 396 397 397 398
1
VERTAALOEFENINGEN
Nous allons à Leyde. Je suis dans ma chambre. Je vais travailler. J'allume ma lampe de bureau. Je m'assieds confortablement dans mon fauteuil. A la lueur de la lampe, je remplis des pages et des pages. Mais je ne parviens à rien faire de bon. Je prends alors mon indicateur des chemins de fer. Je pars pour la Hollande dans quelques semaines. Et il ne s'agit pas d'être surpris par Ie tem ps. On frappe à la porte. Une visite inattendue. Je crie: Entrez. La porte s'ouvre. C'est mon ami Jean. Qu'il a l'air gêné 111 dit timidement en réponse à mon regard interrogateur : « Excusez-moi, Monsieur, mais c'est assez urgent. Puis-je vous détourner une minute de vos occupations? » « Naturellement, lui dis-je, tu peux m'en détourner une minute, et même deux min ut es. Je n'y vois pas d'inconvénient. » Il m'expose alors l'objet de sa visite: (c Puis-je aller avec vous à Leyde? Vous Ie savez bien, je dois subir un examen en néerlandais à la rentrée, et je désire, par un séjour en Hollande, combler les lacunes dans mes connaissances, et avoir par là quelques chances de réussite. Je vais profiter de l'occasion pour approfondir ma connaissance du néerlandais. C'est donc pour moi un voyage d'étude. Mon désir est aussi de me rendre compte de plusieurs
-16 -
choses: quel est l'aspect des différentes régions de ce pays; les hommes y vivent-ils autrement que chez nous; les fabriques y sont-elles organisées autrement que chez nous, etc.? » Je me déclare d'accord. Il se met alors à bavarder. « Je suis très heureux d'aller en Hollande avec vous, me dit-il, je serai très obéissant et je ne vous donnerai aucune raison d'être mécontent de moi. » Et là-dessus je lui demande : «( Mais combien de temps peux-tu consacrer à ce voyage? » 11 réfléchit un instant et me répond : « Je désire séjourner quatre ou cinq semaines en Hollande. » Nous décidons alors de fixer la date de notre départ. Je me mets à calculer. Nous partons dans quinze jours. Mais queI quantième avons-nous donc aujourd'hui? Je cherche la date dans Ie calendrier. Partirons-nous d'aujourd'hui en quinze? CeIa ne va pas. D'hier ou d'avant-hier en quinze? Non plus. Car cela tombe un samedi et un dimanche. 11 n'est pas agréable de voyager ces jours-Ià. Les trains sont alors bondés. 11 est préférable de remettre notre départ d'un ou deux jours. De demain ou d'aprèsdemain en quinze? Plutöt d'après-demain en quinze. Nous complétons ainsi la demi-semaine. Et de la sorte, nous portons la durée de notre voyage à cinq semaines. Nous serons de retour au plus töt Ie premier septembre. C'est parfait. Nous décidons de partir d'après-demain en quinze, à huit heures. « Es-tu bi en d'accord, Jean? .. Eh bien, deux ou trois jours avant Ie départ, viens me parler à llouveau. Car on ne sait jamais. 11 peut y avoir du changement d'ici-Ià. Nous pouvons devoir modi fier nos plans. Alors il en est encore tem ps ... Contre toute attente, il peut aussi no us être impossible de partir au jour fixé. » Nous partons pour tout un temps. Nous devons faire soigneusement nos valises, nous occuper de notre passeport. Nous faisons donc nos préparatifs.
AMSTERDAM. Koopmansbeurs.
(Alg. Nederl. Vereen. voor Vreemdelingenver"eer.)
LEIDEN. Universiteit en Rapenburg
(Alg. Nederl. Vereen. voor VreendelingBilverkeer.)
-17 Nous passons en revue tout ce qui nous est nécessaire pour Ie voyage. Nous remplaçons ce qui est usé. Nous prenons congé de beaucoup d'amis et de connaissances. Nous sommes ainsi occupés des journées entières. Toutefois, en une petite quinzaine, no us sommes prêts. Notre hotesse prend soin de nos bagages: elle empaquette tout comme il convient. Enfin nous voilà à la veille du départ. Nous fermons nos valises. Je mets les clefs en poche. Je colle une adresse sur la malle. Je l'expédie demain à Leyde. Ce soir, je prépare encore ma valise. J'y mets différents objcts de toilette. Nous pouvons en avoir besoin en chemin. Et on se met au plumard de bonne heure. Le jour suivant, nous nous rendonstrès tot à la gare. 11 ne faut pas manquer Ie train. Un ami de Jean nous accompagne. Notre auto tourne le co in de la rue Neuve. Juste à ce moment passent à toute vitesse deux camions lourdement chargés. 11 est presque impossible d'éviter une collision, mais notre chauffeur a la présence d'esprit de freiner. 11 arrête avec difficulté son auto, juste à temps cependant. Nous arrivons à la gare. n y a déjà grande affiuence et beaucoup d'animation. Heureusement, no us y sommes à temps. Je me rends au guichet. L'employé l'ouvre et je lui dis: « Deux secondes La Haye ». « Aller et retour? » me demande-t-il. « Non, aller », lui dis-je. Je lui passe Ie montant exact et il metend les billets. L'ami de Jean porte les valises. 11 prend un billet de quai. Sans ce billet, il ne peut no us accompagner jusqu'au train. n met une pièce de monnaie dans la fente du. distributeur automatique. 11 tire une poignée. Le billet tombe dans un petit baco Je me rends ensuite au guichet des bagages. Je présente les billets à un employé. nIes estampille : c'est obligatoire. Je fais enregistrer mes bagages. Jean et son ami les rassemblent et les placent sur la F. CLOSSET. -
DOOR NEDERLAND (U). -
1942.
2
-18 -
bascule. L'aiguille marque 65 Kg. L'employé consulte un tarif détaillé. Il y cherche Ie prix du transport. Celui-ci dépend du poids et de la distance à parcourir. « Vu la longue distance, vous désirez peutêtre envoyer vos bagages à bon compte? » me demande-t-il, « envoyez-Ies au tarif de la petite vitesse ». Je lui réponds négativement. Je désire envoyer la malle au tarif des bagages de voyageurs. Car alors la malle arrive ainsi en même temps que nous. « Mais, nous assure l'employé, Ie chemin de fer ne la transporte pas au domicile du destinataire ... » Aprè" s' être creusé la tête quelques instants, l' em ployé termine Ie calcul des frais d'envoi. n enregistre notre malle, m'indique Ie montant des frais, me donne Ie récépissé de l'envoi et me rend mes billets. Le récépissé doit toujours être présenté à la réception des bagages. Nous passons sur Ie quai. Nous montons dans Ie train ... Une demi-heure plus tard, no us sommes à Namur. Nous devons y changer de train. Nous descendons. L'autre train n'est pas encore en gare. Il y a un courant d'air terrible sur Ie quai. Nous passons dans la salIe d'attente. Nous y étudions un indicateur des chemins de fer hollandais. « A quelle heure arrivons-nous à Leyde?)) demande Jean. « Cherche toi-même, Jean », lui dis-je. Mais cela ne va pas tout seul. Jean doit d'abord apprendre à lire la carte des chemins de fer. Il cherche sur la carte, notre ville, Ie point de départ. Il cherche les numéros des trajets les plus courts, à première vue. Il cherche les pages voulues au moyen de ces numéros. Illit soigneusement les explications. Il ne veut pas se tromper, mais il est pressé. Il a un peu la fièvre du voyage. Il ne fait pas attention à tous les signes. Et que d'ennuis peuvent découler d'une telle distraction! Il ne s'en doute pas. Je dois bientöt me rendre à l'évidence que Jean ne sait
-19 -
vraiment pas consulter un guide. n lit dans la colonne de droite de haut en bas, au lieu de faire l'inverse. n ne tient pas compte des flèches de direction. n confond les heures d'arrivée et les heures de départ. Je Ie laisse faire seul, et voilà ... Qu'est-ce que je constate, et cela m'indigne ... deux trains part ent de La Haye en même temps et Ie train choisi arrive une heure plus tard à Leyde. Mais on se trompe facilement, en consultant les indicateurs hollandais. On confond facilement les heures d'arrivée et de départ. « Car il faut tenir compte des flèches de direction, dis-je. Voyons, profitons de l'occasion. Je vais te faire une leçon sur les indicateurs des chemins de fer. » Et pour une fois il se montre raisonnable, il m'écoute très attentivement. « Tu dois faire attention, lui dis-je, aux différents signes. Ils indiquent toutes sortes de choses: Ie train circule-t-illes jours ouvrables ou bi en seulement les dimanches et jours fériés; queUes classes y a-t-il; ou s'arrête-t-il; y a-t-il un wagon-restaurant et un wagon-lit dans ce train? Toute une série de signes vous renvoient à des explications. Celles-ci sont sur la même page et il ne faut pas les négliger. Certains points surtout sont de très grande importance. Voilà, tu entreprends un long voyage. Eh bien, renseigne-toi donc, cela vaut la peine. Tu dois savoir différentes choses pour Ie voyage : ce train est-ce un express ou un banlieue? Est-ce bien un train international? Ne dois-tu pas changer de train? Non tu n'as à te préoccuper de ri en jusqu'à destination. Dois-tu changer de train? Ou? Dans cette gare as-tu correspondance ou non? Tu désires peut-être t'acheter quelque chose au cours du voyage, des petits pains fourrés de viande. Combi en de temps Ie train s'arrête-t-il à telle gare? Tu dois consulter ton indicateur. Car tu dois avoir Ie temps pour Ie faire. Nous bavardons. Le temps passe. Mais Ie train a
-
20-
quelques minutes de retardo Aussi avons-nous encore Ie temps. Profitons-en. Jetons un regard sur la foule des voyageurs. Ils entrent dans la gare. Ils parlent, ils crient. C'est une foule très mêlée : il y a des bourgeois, des soldats, des étudiants, des ouvriers, des prêtres, des voyageurs de commerce leur valise à la main. Le garde-salle ouvre la porte et crie : Direction Bruxelles-Amsterdam, express, 1re voie. Nous bondissons tout joyeux. Nous sortons, no us montrons nos billets. Le garde les poinçonne. Le train ent re en gare. Jean saute sur Ie marchepied. 11 veut retenir deux places près de la fenêtre dans un compartiment vide. Quelques voyageurs se disposent à descendre. Je les laisse faire. Puis je monte dans Ie train. Je passe dans Ie couloir devant quelques compartiments. Je n'y entre pas. Ils portent l'inscription : « Défense de fumer » et « Dames seules ». Je vois notre valise dans un coin et en face nos parapluies. Voilà not re compartiment. Je dépose notre valise dans Ie filet au-dessus de ma place. Nous nous mettons à l'aise. Jean arrête la chaufferie. Il fait vraiment trop chaud. 11 ouvre la fenêtre. 11 baisse la vit re au moyen de la courroie. 11 se penche au dehors. Il passe la main par la fenêtre. C'est strictement défendu. 11 appelle un marchand de journaux. 11 veut acheter un journal. Le chef de gare n'est pas de cet avis. Il donne au chef-garde Ie signal du départ. Celui-ci sifHe. Le chauffeur saute dans Ie train. 11 jette une pelletée de charbon sur le feu. Le machiniste met la machine en marche. Et Ie train quitte Ie hall de la gare. Jantje ne peut plus avoir ses journaux illustrés et sa feuille de sports. Je ne puis plus acheter mon journal. Désappointé, Jean s'assied dans son coin. Il sort de sa poche quelques petits pains fourrés de viande. 11 veille toujours à pouvoir se rassasier en voyage. Il achète alors des petits pains avant Ie départ au restaurant de la gare.
-
21-
Jean est un garçon assez calme. Aussi est~il de compagnie agréable. Je ne me demande même pas: Quelle blague est-il en train de préparer? Les personnes qui restent sur Ie quai font signe de la main et agitent leur mouchoir. Le train sort de la gare à toute vapeur.
Dans Ie train. Notre compartiment était très confortable. Des coussins de velours bleu recouvraient les deux banquettes. Deux lampes électriques pendaient au plafond, assez bas. Elles éclairaient Ie compartiment. On pouvait les allumer ou les éteindre au moyen de l'interrupteur. Celui-ci était placé à cöté du signal d'alarme. Des fenêtres à glissières permettaient la ventilation. Des panneaux-réclames recouvraient les cloisons. Sous Ie filet, étaient fixés un miroir, un thermomètre, une carte des chemins de fer et un règlement pour Ie public. Pour se protéger contre Ie soleil, il y avait de minces rideaux. On pouvait les tirer devant les fenêtres. Nous n'en fîmes rien. Nous voulions jouir de la vue du paysage nouveau pour nous, de la plaine immense, des maisons, des charmants villages, et des jolies demeures des gardesbarrières. Parfois, no us nous penchions à l'extérieur. Nous regardions les fils téléphoniques. lIs passaient en trombe, ils montaient, ils descendaient. « Ça c'est réussir, dit Jean, nous avons pris un train excellemment aménagé. » Nous roulions sur l'une des plus belles lignes de l'Europe. Les voitures roulaient calmement. Nous ne sentions pas Ie moindre choco Nous parcourûmes Ie couloir. Ce faisant, je remarquai beaucoup de choses. 1I y avait un wagon-restaurant dans Ie train. Et, outre ce wagon-restaurant, Ie train se composait de la locomotive, du tender, de trois voitures de voyageurs et
-
22-
d'un wagon-lit. Nous roulions à toute vitesse. Je caleulai la vitesse du train, à l'aide de ma montre. La longueur des rails m'était connue. En ligne droite, nous allions à une vitesse d'environ 95 Km. à l'heure. La vitesse diminuait dans les courbes et la traversée des gares. Sur les ponts, Ie train avançait d'un pas de sénateur. Le train s'arrêta à Bruxelles. Deux nouveaux voyageurs, un homme et une dame montèrent dans notre compartiment. La dame s'empara du troisième coin. Le monsieur nous demanda : « Pardon, Madame, Messieurs, cela vous ennuierait-il, je voudrais baisser la vitre? Vraiment, il fait malsain iei.» « Avee plaisir, dis-je, mais Madame ne craint-elle pas les courants d'air? )) « Faites done, )) dit la dame. Le monsieur tira gauchement la courroie et po us sa ensuite la vit re vers Ie bas. Puis il s'assit. Au bout d'un instant, il nous demanda : « Permettez-vous que je fume? )) La dame lui répondit : « Certainement, la fumée ne m'incommode pas Ie moins du monde.)) Alors il alluma une eigarette. J'éprouvais, moi aussi, l'envie de fumer. Je voulus d'abord bourrer une pipe de tabae. Je réfiéchis un instant. Je déeidai de fumer un cigare. L'odeur du cigare est plus agréable que celle de la pipe. Je cherehai ma boîte d'allumettes. Je la trouvai enfin. Elle était vide. Je la jetai. Puis je m'adressai au monsieur en ces termes: « Puis-je avoir du feu, s'il vous plaît? » 11 me tendit sa boîte d'allumettes. Un instant après, je savourais mon cigare. Le monsieur et moi, nous prîmes un journal. Jean prit un livre, mais il ne lut pas beaucoup. Il levait constamment les yeux de son livre. 11 tournait parfois une page. Il regardait continuellement par la fenêtre. Le paysage l'intéressait. Puis Ie monsieur, la dame et moi no us entrames en conversation. Le monsieur était un grand voyageur : je Ie remarquai très vite.
-
23-
La dame et Ie monsieur racontèrent toutes sortes de choses sur la situation à l' étranger et les institutions étrangères. « J'eus des difficultés à la frontière française, no us dit la dame, mon passeport n'était pas visé. » Nous en vînmes à parIer de l'utilité des cartes d'identité. « Je l'ai toujours en poche, dis-je. C'est très utile dans certains cas, notamment pour remplir les formalités postales. » Nous parlames, Ie monsieur et moi, de trains. Peut-il en être autrement entre voyageurs? Naturellement il fut question de déraillements, de eollisions provoquées par la négligenee des aiguilleurs, de correspondances, de retards, du prix élevé des transports. Tout à coup la dame demanda : « Puis-je jeter un coup d'reil sur votre indicateur des ehemins de fer? » J'en avais un sur moi. Je Ie lui donnai. « Merci, » dit-elle. Elle Ie feuilleta, mais ne put en sortir. Enfin eUe demanda : « Dans eombien de temps serons-nous à Anvers? » Nous eherehames Ie renseignement qui lui était néeessaire. Le monsieur était vraiment aimable. « Dans dix minutes, » dit-il. Elle poussa un soupir de soulagement. Elle ne manquerait pas sa eorrespon dance. Elle se remit dans son eoin. Le train arriva dix minutes plus tard à Anvers. La dame deseendit. Nous étions dans un train international. Je demandai au monsieur: « Devrons-nous payer un supplément en Hollande? » Il me répondit que oui. Jean était tranquillement assis dans son eoin. Il ne disait rien. Nous passames Esschen. Le monsieur me raconta différentes choses ... Il voulait frauder des dentelles. Ille faisait avec un visible plaisir. Jean commença par Ie traiter d'idiot. Aussi m'éeriai-je : « A qui parles-tu? N'as-tu pas honte? » ... A Rozendaal, not re train s'arrêta. Un douanier entra dans notre compartiment et eria : (I Rien à déclarer? » Je n'en
-
24-
avais aucune idée. Nous prîmes nos valises hors du filet. Nous les ouvrÎmes. Nous n'avions que des vêtements de dessous, des objets de toilette. Le douanier regarda lui-même dans nos valises. Notre compagnon de voyage et nous, nous nous tenions bien calmes. Dans la valise de notre compagnon de voyage, se trouvaient, au-dessus, dans une boîte de cols, des cigares. Le douanier se facha : « Descendre, payer », cria-t-il. ({ Ces cigares sont là pour mon usage personnel, » fit notre compagnon. « Allons, descendez, » ordonna Ie douanier. « Ces cigares sont libres de droits, pour les autres, il faut payer. » n ne continua pas son inspection des bagages de notre compagnon. Celui-ci ferma sa valise. Il n'avait pas envie de contillller à supporter plus longtemps la mauvaise humeur de l'employé des douanes. Il descendit et alla payer. Il devait fi. 20. La visite se termina de la sorte. Notre compagnon rent ra : (, Tout va bien, )) dit-ilo Je n'approuve pas la fraude, aussi lui fis-je la remarque suivante : « Vous pouviez perdre votre marchandise. Ensuite vous auriez pu être condamné à une amende. » « Mais je n'en ai pas du tout envie, )) répondit notre compagnon ... A La Haye, no us changeames de train. Nous devi ons attendre pendant une heure Ie train électrique. Je me rendis avec Jean dans Ie grand hall de la gare vers la sortie. Nous achetames nos billets pour Ie reste du voyage. Nous nous dirigeames vers la sortie. Nous demandames au contróleur : « Voulez-vous poinçonner nos billets? )) ({ Ce n'est pas nécessaire, )) dit-il, « vous n'interrompez pas votre voyage )J. Jantje désirait jeter un coup d'reil sur la ville. Je mis rapidement notre valise à la consigne. On me donna un récépissé ... Jean me fit remarquer : « Les trains roulent à droite en Hollande. )) ({ Pourquoi? )) demandai-je. {{ Un train de luxe vient de no us dépasser en coup de
-
25-
vent. 11 roulait sur la voie de droite. 11 se composait uniquement de voitures de 1re dasse et de wagonslits. » Les voyageurs paient un fort supplément pour pouvoir utiliser ces trains ! « Nous arrivons au but, » dis-je à Jean, au bout d'un quart d'heure. Nous avions croisé sur notre route des trains de voyageurs, des trains de marchandises, des trains omnibus. Nous étions fatigués de ce long voyage. Notre train arriva à l'heure exacte à Leyde. Jean et moi, no us étions heureux d'être à destination.
Enfin à destination. Nous avons fait un long voyage. Le train s'est arrêté à Leyde. Les gardes ont crié : « Leyde, tout Ie monde descend.» Nous sommes descendus. 11 yavait beaucoup d'animation sur les quais. Nous n'avions rien d'autre avec nous que notre valise, notre pardessus et notre parapluie. Cela simplifiait beaucoup les choses. Nous nous sommes rendus au bureau de douane. Nous y avons ouvert notre malle. L'examen de celle-ci fut vite terminé. N ous nous sommes ensuite dirigés vers Ie guichet des bagages. J'y ai donné mon adresse. J'ai remis mon récépissé à l'employé. Je lui ai dit: « Vous m'enverrez cette malle tout de suite. » Puis j'ai dit à Jean: « Tout est en ordre, maintenant, je n'ai plus à m'occuper de rien. »... Jean et moi, nous no us sommes dirigés vers la sortie. Nous avons remis nos billets au garde. Dans la rue, je demandai à Jean: « Qu'allons-nous faire? Veux-tu prendre Ie tram? Veux-tu aller en tram jusqu'à la maison? En voilà un, il est à notre disposition. » « 11 fait très chaud, » dit Jean, « no us irons plutót à pied. Vous n'y voyez pas d'objection? Je suis resté si longtemps assis. Mes jambes en sont toutes raides. Nous prendrons Ie tram plus loin. »
-
26-
« Attends, » dis-je, « laisse-moi m'occuper de la valise. Elle n'est pas bi en lourde, mais nous ne la porterons pas plus longtemps. On en est très vite embarrassé. » J'ai appelé un porteur. Jelui ai donné notre valise et je lui ai dit: « Suivez-nous. » - « Et en avant maintenant. Nous devons séjourner ici cinq semaines. Faisons done connaissance avec la ville de J.eyde et promenons-nous lentement. » Nous avons descendu la rue de la gare. Elle est très belle. Elle est droite et assez large. Elle est bordée de grandes maisons. Elle est traversée par les rails du tram. Nous avons marché ainsi pendant un quart d'heure. Nous sommes arrivés ainsi vers Ie centre de la ville, no us avons payé Ie porteur, nous lui avons donné un pourboire, puis nous sommes montés sur la plate-forme du tram, à coté du wattman. Celui-ci a prévenu Ie percepteur. 11 a sonné. Le percepteur est venu. J'ai pris deux cartes de dix voyages. On prend souvent Ie tram dans une ville. Le percepteur a poinçonné nos cartes. Et nous avons roulé par cette ligne vers notre destination. Nous avons traversé de grandes rues, avec de magnifiques magasins. Puis no us sommes descendus. Nous avons pris une rue latérale. Nous sommes passés sur un pont. Et nous sommes arrivés au but de notre voyage. Nous avons sonné. La porte fut immédiatement ouverte. « Entrez, soyez les bienvenus, » no us a-toon dit. « Bonj.our, Monsieur, bonjour, Madame. » « Par ici, dans la chambre de famille. Nous vous avons vu pour la dernière fois, il y a deux ans, n'est-ce pas? Il y a donc longtemps. Les années ne vous ont pas fait de tort. Vous avez l'air bi en portant. C'est not re petit pensionnaire? Viens ici, petit. Comment t'appelles-tu? Ton nom, ton prénom. Tu viens ici pour apprendre Ie hollandais. Tu dois parler beaucoup. » Jean prit son courage à deux mains, et poursuivit
-
27-
timidement la conversation par un « Ja ». 11 n'avait pas envie de faire des chichis. Sa timidité lui jouait vraiment un mauvais tour. 11 avait l'air gêné. 11 baissait les yeux, rougissait et pàIissait, tiraillait ses vêtements, et il demanda ensuite d'une voix à peine perceptible: « Monsieur et Madame, voulez-vous bien corriger mes fautes, car à I'examen, j'en ai fait de bien grosses?» Madame l'a encouragé. Elle lui a dit: « Tout début est difficile. Vas-y donc, parle, cela va très bien. Et assieds-toi. » Jean n'a pas tout compris mais il a souri. Car il voyait bien que Madame était bien disposée à son égard. 11 s'adapterait facilement à ce nouveau milieu. J'ai dit à Madame: « Cette chambre me semble bi en agreable. » Elle m'a répondu modestement : «Voulez-vous prendre une tasse de thé après ce voyage? » « Volontiers, » a répondu Jean. Vn instant plus tard nous prenions une excellente tas se de thé. Nous conversames alors à batons rompus. Monsieur et Madame nous ont alors demandé et raconté différentes choses : « Comment va votre famille, vos frères, l'aîné, Ie plus jeune? Comment vont vos oncles et vos tantes? Jean est-il orphelin? Ou est-il en pension? Ou habitent ses parents? Que font son père et sa mère? A-t-il encore ses grandsparents ? » « Son grand-père et sa grand'mère du cöté maternel vivent encore. Ceux du cöté paternel sont morts. Leur petit-fils les a peu connus. » Ensuite on a parlé de jeunes gens et de jeunes filIes, du cousin et de la cousine Y ... , des cousins Z ... , d'amis, de membres de la famille, de connaissances et de parents. Je les connaissais tous ... Je n'avais pu assister aux noces d'argent de nos hötes. Je n'avais pu venir les féliciter oralement Ie jour de la fête. Mais mon absence n'était certes pas due à de la mauvaise volonté de ma part, dis-je. J'ai profité de l'occasion pour les féliciter à nouveau. Je leur ai témoigné mon regret. « Je serai là Ie jour
-
28-
de vos noces d'or, » ajoutai-je. Naturellement on m'a posé différentes questions : cc Es-tu fiancé? Vas-tu bientót te marier? » Sur ma réponse négative, on m'a encore demandé : cc Tes frères sont-ils encore célibataires? Est-ce que ta sreur n'est pas mariée? As-tu peur d'avoir une belle-mère, un beau-père? Tu ne veux pas fond er une famille? Tu ne veux avoir ni femme, ni enfants, ni beaux garçons, ni belles petites filles, ni gentils bébés? » cc Je n'en ai pas grande envie à présent, » répondis-je, cc laissons d'abord les autres se marier ». Je demandai alors des nouvelles d'un ancien camarade, un garçon sympathique, qui était aviateur à la K. L. M. Cela me fit plaisir d'apprendre qu'il venait justement d'arriver d'Amsterdam, ou il habitait, car c'était l'anniversaire de sa mère. On parIa ensuite d'un ami de la familIe. Son sort n'était pas très enviable. Sa mère était morte. Il avait alors eu une belle-mère. Celle-ci ne pouvait Ie supporter, ni sa sreur non plus. Elle les avait traités en maratre. Puis Ie père mourut. lIs eurent alors un beau-père avare. Heureusement ils avaient un cc oncle de suere ». Celui-ci a pris à ereur Ie sort de ses neveux. Nous en étions Ià. On a frappé à la porte. La servante est venue dire à Madame: cc Voudriez-vous venir un instant? » C( Excusez·moi un moment, » dit Madame, « j'ai une jeune servante, qui n'est vraiment pas plus maligne qu'il ne faut.Au début, eUe ne savait même pas faire Ie café. Elle cassait les oreilles des tasses. Elle a déjà aussi laissé tomber deux de mes magnifiques vases. Elle laisse toujours tout tomber et laisse des saletés et du désordre dans tous les coins. Quand elle préparait les légumes, die y laissait des vers, se coupait Ie doigt. Quand dIe mettait des pommes de terre sur Ie feu, die oubliait d'allumer Ie gaz, elle a même un jour laissé tomber une bouilloire d'eau bouillante sur ses pieds et s'ébouillanta natu-
-
29-
rellement. Elle en oublia que Ie dîner était sur Ie feu, et il brûla. Quand elle doit faire de la purée de pommes de terre, elle laisse des morceaux. Si elle doit étuver les légumes, elle oublie de mettre Ie couvercle sur la casserole. Il y a toujours trop ou trop peu de sel. Elle va même parfois un peu loin... Elle est si lente, si gauche qu'un jour j'ai dû la sermonner. Elle s'est mise à sangloter et elle m'a avoué qu'elle était trop nerveuse à cause de sa mère. Je lui proposai de loger, elle n'aurait plus à supporter l'humeur de sa mère. Depuis cela va mieux. » Et avant de partir, Madame nous a demandé : « Ne désirez-vous pas vous rafraîchir un peu avant Ie dîner? Ven ez avec moi. Je vous montrerai votre chambre. 1l;.tes-vous d'accord? » « Volontiers, dis-je. Mais vous ne vous êtes pas donné beaucoup de peine pour nous, j'espère. Je ne voudrais pas vous causer trop d'ennuis. » « Mais non, dit-elIe, nous sommes très heureux de votre visite. Quels ennuis pourriez-vous no us causer? Nous avons préparé deux chambres. Ce n'est pas bi en terrible. Vous devrez vous contenter de deux chambres au second. Je Ie regrette. Mais nous pourrions difficilement vous céder une chambre en bas. Voici votre chambre et à cóté celle de Jean. » « C'est une magnifique chambre, dis-je, spacieuse et bien aérée. Il y a même maintenant Ie chauffage central. J'espère que Greta n'oublie pas l'hiver de vider la chaudière, de façon qu'il s'éteigne, car il ferait bien froid ici. Maintenant il y fera peut-être un peu chaud pendant la journée. Mais je tirerai les rideaux et j'ouvrirai la fenêtre à guillotine. Et ainsi, l'air frais entrera à flots dans la chambre. Les jalousies resteront fermées. » ... Ensuite, j'ai examiné mon lit : un lit à une personne. 11 ne me faut pas de couvertures ouatées. Heureusement, il n'y en avait pas. Il y avait un sommier en fer, avec une excellente literie, un bon
-
80-
matelas et des coussins de plumes, Je préférais dormir sur un coussin moins épais et moins chaud. Je me proposai de demander un coussin plat en crin. Je désirais me laver. J'ai détaché les courroies de ma valise, pour en retirer mes objets de toilette. La valise était fermée à clef. Je sortis mon trousseau de clefs de ma poche. J'ai ensuite déposé mon savon, mon peigne, ma brosse à cheveux, mon rasoir, mon blaireau, mon savon à barbe, ma brosse à dents, et mon dentifrice sur la table de toilette. J'ai retroussé mes manches. Je me suis lavé. Je me suis peigné devant Ie miroir de la garde-robe. J'ai placé mon linge sur les planches de la commode et dans les tiroirs du lavabo. J'ai un peu déplacé sur Ie lavabo, la cuvette, Ie pot à eau froide et celui en cuivre pour l'eau chaude, la carafe, Ie verre et la boîte à savon. Ensuite, je me suis assuré de différentes choses; l'essuie-main pend-il bi en à la latte fixée pour cet usage sur Ie cóté du lavabo? Y a-t-il de l'eau fraîche dans la carafe? J'ai brossé mes vêtements, pour les pendre ensuite dans la garde-robe. J'ai mis ma montre-bracelet. J'ai mis mon porte-monnaie en poche. Je l'avais déposé sur la table de nuit. J'ai pris en suite mon étui à cigarettes, ma boîte à tabac, placés sur la tabie. La table se trouvait à cóté du sopha au dossier de peluche. Jean était-il prêt? J'allai voir. Il ne l'était pas encore. J'ai examiné l'installation de sa chambre : elle ressemblait assez bi en à la mienne. Il y avait, outre quelques chaises au dossier en cuir, un fauteuil et une chaise-Iongue. Un épais tapis recouvrait Ie sol. Quelques belles gravures dans des cadres dorés pendaient aux murs. Les deux chambres donnaient sur un jardin public. Celui-ci était magnifique et arrangé avec soin. Cela nous fit plaisir d'être si bi en logés. Un avantage de notre pension était Ie suivant : le
-
81-
linge de corps était excellemment lavé et repassé dans la maison. Il est donc inutile de demander l'aide d'une lessiveuse. Notre linge est lavé en qu elques jours et inutile d'avoir peur: les chemises et les cols ne sont pas trop amidonnés. J'y tiens beaucoup. Les frais de lessivage sont portés sur la facture. On n'a ri en d'autre à faire qu'à remplir une fiche. Mais heureusement que Greta est bien changée. Car avec sa spécialité de faire dans Ie linge des taches indétachables, de laver les effets en laine dans de l'eau chaude, elle aurait pu gàcher beaucoup notre linge de corps. Il aurait pu se rétrécir, déteindre, se déchirer à force d'être tordu. Et naturellement elle aurait ouhlié d'inscrire plus de la moitié de notre lessive. Ce qui aurait été bien malheureux. Beaucoup de choses se seraient égarées. 11 est vrai, Madame était là: il n'en aurait pas été ainsi, car elle y aurait veillé. Jean a fermé sa valise. Il était enfin prêt. Nous avons quitté la chambre. Il a descendu l'escaHer avec moi. Il avait cherché un ascenseur, mais avait seulement trouvé la porte de la salIe de hain et celle du lavatory. Nous avons tourné Ie coin du couloir et nous voilà dans la cage d'escalier. Un grand escalier avec de larges marches. Il conduit du premier au rezde-chaussée. Nous voilà dans Ie vestibule. Voici déjà la cuisine et Ie garde-manger. Au bout du corridor se trouve la chambre de familIe. Nous sommes entrés ensuite dans la salIe à manger, puis nous sommes passés dans la pièce de devant. Jean a regardé autour de lui, en attendant que l'on se mette à tabie. L'arrangement des intérieurs hollandais a beaucoup étonné Jean. « Je suis habitué à plus de négligence, » dit-i!. Mais ici, il n'y avait pas la moindre négligence dans l'aménagement de ces pièces. La maison avait un aspect riche : lourds meuhles sculptés, avec leurs colonnes et leurs chapi-
-
32-
teaux, lourdes chaises aux hauts dossiers, fauteuilsclub, divans avec une multitude de coussins, tapis épais, et tout un luxe de fleurs, d'objets en argent, en cuivre, en porcelaine, de nombreux bibelots sur des planches aux murs, une magnifique bibliothèque avec des livres de luxe, de belles peintures des vieux maîtres, des peintures modernes de couleur plus fraîche. Tout cela lui imposait Ie respect. Il sentait la présence d'une personnalité dans la maison. Et elle avait mis son cachet sur toute chose. De l'ensemble se dégageait une impression de calme et de distinction. « Comme la vie est ici plus simpIe, plus agréable et plus saine que dans un hótel! Y a-t-il quelque chose qui ne va pas, adresse-toi à Madame, dis-je à Jean. Tout se passe ici en famille. Point n'est besoin d'appeler un portier ou un garçon. A .ton arrivée, un directeur n'est pas ven u s'incliner profondément devant toi et te demander : « Désirez-vous une chambre tranquille à un ou deux lits à des prix raisonnables, ou désirez-vous une chambre au premier étage avee vue sur Ie jardin? )) Mais ce n'est rien. Tu n'as pas dû inserire sur Ie registre des voyageurs tes nom et prénom, age, date de naissanee, profession et domicile. Tu n'as pas dû te creuser les méninges pour voir si Ie prix te eonvenait. Tu n'as pas dû regarder anxieusement partout pour trouver une affichette portant Ie prix de la ehambre, de la pension, des repas. Tu Ie eonnaissais déjà. Et e'était un prix normal. Tu n'as pas eu à chereher la ehambre qui t'était destinée. Et qui t'a montré la ehambre? Et puis il fait vraiment très ealme iei. On y a tout Ie eonfort. Tout y est très propre : Ie linoleum brille, les tapis sont battus tous les jours. L'argenterie rel uit. Les souliers sont luisants. Le tablier de Greta est d'une blaneheur immaeulée, sa ehevelure est soignée. Et Madame est très agréable. Ne sauras-tu pas t'entendre avec elle
MARKEN. Ieder inwoner zijn eigen huis.
(Alg. Nederl. Vereen. voor Vreemdelingenverlteer.)
MARKEN. Interieur.
(Alg. Nederl. Vereen. voor Vreemdelingenverl,eer.)
-33 -
mieux qu'avec Madame T.? » Jean tourna l'interrupteur et me dit: « Je suis d'accord sur tous les points, mais j'ai fort faim. »
Nourriture, boissons et pension. Quelques instants plus tard, on nous appela à la saUe à manger. De nouveau Jean me dit qu'il avait faim. Madame s'excusa de no us servir un repas froid. « J'avais pensé, » no us dit-eUe, « que vous seriez arrivés demain seulement ». Elle nous quitta ensuite pour aller travailler. Au moment d'ouvrir la porte, eUe nous dit encore : « Vous vous tirerez bi en d'affaire sans moi? Bon appétit! » C'est sans se faire prier que Jean se mit à tabie, qu'il déplia sa serviette, qu'il tira vers lui l'assiette la plus proche, Ie couteau et la fourchette, qu'il agita un instant son café avec sa cuiller et y versa un peu de lait. Ensuite, il se servit copieusement de pain, de beurre, de fromage et de viande fumée. Après avoir tendu la main vers Ie pot à moutarde et renversé, ce faisant, la ménagère ... Il rom pit un morceau de pain, Ie trempa dans son thé. Il commença à manger. Il avait de l'appétit. Lorsqu'il eut mangé tout ce qu'il avait rassemblé sur son assiette, il avait encore faim. Et il se demanda s'il ne prendrait pas encore un reuf à la coque et une tartine. Je pense même qu'il voulut saisir la salière et Ie poivrier. Mais finalement il décida de ne plus manger. Parce que, me dit-il, il craignait de ne plus avoir faim Ie lendemain. Comme il était fatigué du voyage, Jean, une demi-heure plus tard, se ren dit dans sa chambre, se déshabilla et dormit bientót à poings fermés. On dut l' éveiller Ie lendemain à dix heures ... Nous avions décidé de passer un jour entier à La Haye. Ce jour-Ià, immédiatement après Ie petit F. CLOSSET. -
DOOR NEDERLAND (n). -
1942.
3
-34 -
déjeuner, Jean me demanda de lui expliquer Ie voyage, comment no us arriverions à la gare, quels moyens de communications no us pourrions emprunter. Je Ie fis bi en volontiers. Si no us en avions Ie temps, nous irions à pied ou en tram. Si nous Ie désirions, no us pouvions prendre un taxi qui nous conduirait directement à la gare. Jean parIa alors de prendre 1'autobus. Je lui dis que l'autobus ne passait pas par notre quartier et que nous ne pouvions donc l' employer pour nous rendre à la gare. En fin de discussion, nous décidames d'aller à pied. Je prévins notre hötesse que no us rentrerions vers l'heure du souper. Après une promenade d'une demi-heure, no us arrivames à la gare, ou nous prîmes Ie train électrique pour La Haye. Nous consacrames toute notre journée à visiter cette ville. Nous visitames Ie Palais royal, Ie Palais de la Paix, etc., etc. Vers midi, Jean me fit remarquer : « N'oublions pas Ie lunchl » Comme no us étions sur Ie « Plein », no us no us concertames sur Ie choix d'un restaurant. On m'avait raconté que Ie restaurant H ... , bien que modeste, était renommé pour sa cuisine et la rapidité du service. Nous décidames d'aller déjeuner dans ce restaurant. Nous yentrames quelques instants plus tard. Bien qu'il fût à peine midi, la plupart des tables étaient déjà occupées. Mais no us allames nous asseoir dans une pièce latérale, ou il y avait encore une table libre dans un coin près de la fenêtre. Une serveuse d'une vingtaine d'années, avenante et pas gauche du tout, vint nous aider à nous débarrasser de nos chapeaux et de nos pardessus et elle avança nos chaises. Elle nous demanda ensuite si nous voulions Ie dîner à ft. 1,25 ou un dîner à la carte. Je la priai de me donner la carte. Elle me demanda aussi ce que nous désirions boire, et nous ten dit la carte des vins. J'avais envie de vin blanco Jean me dit que
-
35-
ce genre de vin ne l'enthousiasmait pas du tout. Jean est assez buté. Bien que ce ne fût pas par expérience qu'il détestat Ie vin blanc, il ne fallait pas lui en propos er. 11 réclamerait tout autre boisson que ce qu'on lui proposerait. Bien que la liste fût très longue et contînt les noms des meilleurs vins français, allemands, italiens, espagnoIs, des moins chers aux plus chers, il n'avait pas envie d'avoir du vin. Et si je l'avais obligé à en prendre ce jour-Ià, il aurait trouvé que Ie vin Ie plus léger était très capiteux et que Ie plus doux était amer; il n'aurait pas apprécié Ie meilleur vin rouge, il n'aurait pas non plus apprécié Ie bouquet exquis du champagne français ou du vin mousseux allemand. Et comme je Ie connaissais parfaitement sous ce jour-Ià, je commandai une demibouteille de vin pour moi et de l'eau minérale pour lui. Tandis que je décidais de commander de l'eau minérale pour Jean, Ie garçon avait mis une nappe propre et deux couverts sur notre tabIe. Il y avait aussi déposé les assiettes, la corbeille à pain, avec des pains de luxe et du pain gris, ainsi que la ménagère, les couteaux, les fourchettes et les cuillers, puis les serviettes. Je dois dire qu'il avait mis la table de façon irréprochable. Jean étudiait Ie menu. Je lui dis de ne pas consult er Ie menu, mais de choisir plutöt un ou deux plats SUl' la carte, qui était très riche. En sorte qu'il ne nous serait point malaisé du tout de no us composer un repas succulent. Jean riait. Jelui en demandai la raison. « Ce qui me frappe, dit-il, c'est que les plats n'ont pas l'air d'être indiqués sur cette liste en néerlandais, ma is dans d'autres langues. )) « Oui, répondis-je, les termes de cuisine relèvent du vocabulaire international. )) Nous n'avions pris Ie matin qu'un déjeuner Iéger, composé de différentes espèces de pain, avec du beurre, du miel, du fromage et du pain d'épice. Et
-
86-
nous avionsmangé assez tot. Aussi avions-nous grand faim. Tout en mangeant avec appétit, Jean me paria de différents restaurants ou il avait mangé au cours de ses voyages. Il n'aimait pas beaucoup les cafésrestaurants. Cela l'ennuyait de voir courir les garçons à travers la salle avec de nombreux verres de bière blonde et brune, qu'ils allaient déposer devant les clients. De plus, les cafés n'étaient pas très agréables. II y avait trop de fumée de tabac et trop de bruit. La viande la plus tendre rotie par ces gens devient très dure. Les garçons vous y marchent sur les pieds, ils oublient de vider les cendriers, et ceux-ci rest ent pleins de cendres et de bouts de cigarettes malodorants. Et si vous vous impatientez on vous console en vous disant : « C'est prêt dans un instant, » tandis que vous avez déjà attendu plus d'une heure. On vous sert un plat froid alors que vous demandez un plat chaud, un plat nourrissant, on ose même encore vous souhaiter: bon appétit! On vous apporte différentes sortes de saucisson, du fromage, du beurre, des cornichons, des oignons et de la salade. Et vous voilà devant un plat garni de tranches de roti, de jambon cru et fumé. Je n'aime pas beaucoup ce genre de nourriture. « Je crois, dit Jean, que seuls les buveurs trouvent dans ce genre d'établissement ce qu'ils désirent. Ils sont dédommagés de tous ces inconvénients par une excellente bière mousseuse. » Jean dut reconnaître qu'il n'avait aucune raison de ne pas être satisfait de la cuisine de ce restaurant, qu'il n'avait aucun motif de faire des remarques et que Ie cuisinier avait fait honneur à sa bonne réputation. Cela l'amuserait beaucoup, pensait-il, de voir confectionner dans les cuisines les plats excellents que l'on servait aux clients. Dès que nous eûmes fini de manger, je demandai au garçon de m'apporter l'addition. Après l'avoir vérifiée et corrigé une faute, qui ne s'y était vraisem-
-
37-
blablement pas glissée par hasard, je payai. Je donnai comme pourboire au garçon 10 % du montant de la note. Jean trouvait que la nourriture était très chère en Hollande. Il ne pouvait se tromper, puisqu'il avait fait connaissance avec les prix des repas à la carte et avec ce que comptent messieurs les hóteliers et restaurateurs pour les différents plats. Car on peut trouver dans tous les pays des dîners à 75 ct., 95 ct. et 1 ft. Et la diversité des plats est suffisamment grande. Jean prétendit qu'en Hollande, on ne trouvait que des plats de ft. 1,50 qui se composaient d'un très mauvais morceau de viande avec des légumes et des pommes de terre sautées. Il prétendit de plus que les consommations étaient une fois et demie aussi chères que dans d'autres pays, servies par un garçon à la chasse aux pourboires, et qui fait grise mine quand vous ne lui donnez que 10 % du prix de la consommation, comme on Ie fait partout ailleurs. Il trouvait que 1'0n est souvent grugé en Hollande. Naturellement, il se mettait de nouveau à exagérer et surtout il comparait des grandeurs qui n'ont pas de commune mesure. Il est évident qu'un hótel de première classe ne vend pas ses consommations au même prix qu'un petit restaurant, un café, etc. Je dus bien lui raconter qu'en Hollande on mange bien et à bon compte, pour 90 cent, oui même pour 50 cent et moins. Mais Ie Hollandais de la bonne société ne va pas manger dans des restaurants de ce genre, sauf quand il est à Paris ou à Bruxelles. En Hollande les gens sont « compartimentés» d'après leur rang social, on peut fréquenter tel restaurant et pas tel autre, qui est réservé au « peuple », tandis qu'en Belgique et en France la clientèle est plus mêlée. La discussion fut assez longue. Et elle ne convainquit pas Jean. Il était deux heures quand nous nous remîmes en route.
~
38-
Jean ne dit plus rien dans Ie cours de 1'après-midi, mais, vers quatre heures, il annonça qu'il voudrait bien prendre quelque chose. Et de nouveau se pos a la question : ou irions-nous? Dans un café ou dans un lunch-room, ou no us prendrions du cacao, du café ou du thé avec un petit gateau? Jean en avait assez des cafés et des bodégas. 11 proposa d'aller dans un lunch-room. Nous entrames dans un lunch-room. Jean commanda du café avec de la crème, du sucre et quelques gateaux. Je pris du thé avec des biscuits. Je dois dire que no us nous reposames très bien dans ce lunch-room. Jean put y suivre Ie trafic des yeux. Pendant ce temps, je feuilIetai quelques journaux, tout en savourant mon thé parfumé. Nous rentrames à Leyde tard dans la soirée. Quand je dois séjourner à 1'étranger, je cherche toujours un gîte dans une pension de familIe plutöt que dans un hotel: la pension de famille me plaît beaucoup mieux. Comme J eRn ne comprenait pas, je lui en expliquai Ie pourquoi. « Jamais je n'ai pensé à quitter une pension de familIe pour aller demeurer dans un hotel. Je trouve que Ie milieu est plus tranquilIe et que Ie service y est bien meilIeur; que 1'on y trouve tout Ie nécessaire à des prix raisonnables. Je te ferai remarquer que, dans un hotel, quand on ne veut pas trop dépenser, on doit prendre ses repas en commun, et si I'on ne dîne pas à l'hotel, on doit souvent payer un supplément. De plus, il faut bi en dire que la pension de familIe est excellente pour un long séjour, surtout pour ceux qui veulent avoir l'occasion de convers er. » Jean comprit tout de suite ou je voulais en venir. Jelui donnai donc encore quelques conseils : les étrangers doivent, en effet, être prudents dans Ie choix de leur lieu de séjour. Ce qui ne veut pas dire qu'ils peuvent tomber dans un mauvais milieu. Seulement dans certains établissements la note peut leur
-
39-
sembler plus tard par trop salée. Je pense que ce qu'il y a de mieux et de meilleur marché, c'est de louer des chambres au mois, si l'on ne veut pas se créer d'obligation. Il est possible de prendre son petit déjeuner à la pension et l'h6tesse accepte parfois de préparer votre dîner. On déjeune au restaurant. De la sorte on conserve sa liberté d'action. Mais si l'on veut avoir de la conversation, il est préférable de chercher d'abord une famille ou l'on pourra profiter de la compagnie de personnes cultivées du même age, de même milieu.
Faire des emplettes. Nous avons quitté la maison pour un temps assez long. Et comme nous avons besoin de différentes choses, nous sommes obligés de faire des emplettes dans les magasins. Jean trouve la visite des magasins des grandes villes très intéressante, car cela lui donne aussi l'occasion d'enrichir sa connaissance de la langue. Quelques jours après notre arrivée, nous no us mîmes en route pour aller chez un libraire qui habitait dans Ie voisinage. C' est Ie propriétaire, un homme très serviabie, qui s'occupa de nous. Après nous avoir salués, il no us demanda : « Que désirez-vous? » Nous eûmes alors toute une convers at ion avec lui: je lui demandai s'il pouvait me fournir du papier à lettres, de préférence non ligné, et des enveloppes, et quel en était Ie prix. 11 me répondit que naturellement, il pouvait me procurer du papier à lettres, et cela même si je Ie désirais ligné. Il me montra une boîte de deux florins. Je l'achetai. Je lui demandai alors s'il avait en stock Ie plus récent indicateur des chemins de fer. 11 alla voir s'il lui en restait, car il en avait vendu plusieurs ce jour-Ià. Un instant après, il revint en disant qu'il regrettait beaucoup de ne
-
40-
plus en avoir. Il en commanderait et il m'en livrerait un Ie soir même. Je lui dis que j'étais d'accord, et je lui demandai Ie prix d'un livre sur la Hollandequi me semblait intéressant. Il me répondit que c'était un livre magnifique. Il alla en vérifier Ie prix. L'ouvrage coûtait trois florins... J'aurais aussi voulu voir quelques ouvrages sur l'histoire de la littérature du siècle dernier. Le libraire proposa de m'en envoyer quelques-uns à vue. Il me demanda encore si je les préférais brochés, reliés, dorés sur tranche ou dans une édition de luxe. Je lui dis de ne m'envoyer que des exemplaires brochés ou simplement reliés, à l'adresse que je lui indiquai, et je Ie priai de joindre sa facture à I'envoi. Je partis. Le libraire se recommanda pour une autre occasion. Tout à coup je me rappelai que j'avais oublié de faire la principale course. J'étais fàché de ma distraction, mais heureusement nous n'étions que quelques mètres trop loin. Nous revînmes sur nos pas et quelques instants plus tard, no us entràmes à la banque. L'employé de banque, après nous avoir salués, nous demanda ce qu'il pouvait faire pour notre service. Je lui expliquai que j'étais porteur d'une créance tirée sur sa banque par la Banque Liégeoise. Il me demanda mes pièces d'identité et me dit que la Banque Liégeoise est une maison très solide avec laquelle il faisait beaucoup d'affaires. Il vérifia si ma traite était payable à vue et endossée à mon ordre. Alors il me demanda si je préférais avoir un peu de monnaie. Je lui répondis que non. Après m'avoir expliqué qu'il portait l'agio en compte, il fit Ie total du montant qu'il avait à me payer, et me présenta un billet de 100 florins en me priant de lui rendre la monnaie, puisque cela m'était indifférent d'être payé en billets de banque ou en monnaie. Comme je n'avais pas de monnaie, il me donna un billet de 50 et un de 10 florins ... « D'accord, dis-je, voudriez-vous main-
-
41-
tenant me changer ces 200 francs belges en monnaie hollandaise? Quel est Ie cours du franc? .. » IJ était assez bas. J'avais en portefeuille une autre traite payable à vue. Le banquier ne put l'accepter, car il n'avait pas encore reçu l'avis; celui-ci n'arriverait que dans deux ou trois jours. Je reviendrais donc plus tard ... Le lendemain, nous no us rendîmes à la poste, car nous avions besoin de timbres. Jean remarqua qu'il y avait dans ce bureau un très grand nombre de guichets. Derrière ceux-ci, se tenaient des employés ... plus ou moins polis. Sans que je l'y eus engagé, Jean se mit à étudier, au-dessus de chaque guichet, les inscriptions rédigées en néerlandais et en français (heureusement pour lui). Et bientót il eut constaté que chaque opération était traitée à un guichet spécial. IJ y en a un pour la poste restante. C'est à ce guichet que l'on peut adresser des lettres. Celles-ci y sont conservées jusqu'à ce qu'on vi enne les y chercher. Il y en a un pour les mandats. C'est Ià que nous pouvons envoyer de l'argent par poste. Pendant que Jean était plongé dans la lecture des inscriptions, j'étais en grande conversation avec l'employé préposé à la vente des timbres. Je lui demandai d'abord de me donner dix timbres de 5 cts. Comme je devais avoir des timbres pour l'étranger, je Ie priai de m'en donner trois. Cela faisait 72 cts 1/2. Je Ie payai. Je lui demandai ensuite l'heure de la dernière levée pour l'étranger. Je fis recommander une lettre. J'allai voir s'il n'y avait pas de lettre poste-restante à mon adresse. J'aurais voulu télégraphier. L'employé auquel je m'adressai m'envoya deux guichets plus loin. Au guichet du télégraphe, je cherchai ou se trouvaient les formules. Je dus en demander une au guichet : (( Voulez-vous me donner une formule télégraphique, s. v. p.? ... Combi en coûte ce télégramme pour la Belgique... ? »
-
42-
Je constatai, huit jours après mon arrivée, que ma provision de cigares était épuisée. Mon étui était eneore plein de cigarettes. Je n'avais pas besoin de tabac, car j'avais laissé ma pipe à la maison. Nous entrames eh ez un marchand de tabac et cigares. Je lui demandai s'il avait des cigares « Victor Hugo D. Il me répondit immédiatement qu'il regrettait beaucoup, mais qu'il n'en avait plus pour Ie moment, car ils étaient très demandés. n me recommanda une autre marque de cigares à 10 cts. Je n'en pris qu'un paquet, car je voulais tout d'abord m'assurer s'ils n'étaient pas trop forts. « Combien? » dis-je. « Vn florin, s. v. p. » «Bonsoir, Monsieur. » « Merci, au revoir, Messieurs. » Comme on peut Ie voir, tout marchait pour ainsi dire comme sur des roulettes. Malgré cela, Jean, au début, ne prenait pas souvent part aux conversations. On lui avait tellement répété en classe qu'il ne savait rien et qu'il se rendrait ridicule avec son baragouin, qu'il perdait tous ses moyens à la pensée qu'il pourrait en être ainsi. Et quand il ne réussissait pas tout de suite à se faire comprendre dans un magasin, il perdait patience et me disait : « Je propose d'aller dans un autre magasin, vous y trouverez exactement la qualité désirée. Vous y achèterez cet article à meilleur marché qu'ici. » Ce qui prouve qu'il ignorait non seulement Ie néerlandais, mais aussi ce fait important que seuls les bons magasins vendent à des prix fixes et qu'en Hollande il ne faut pas espérer pouvoir marchander ... M. H ... nous dit qu'à l'occasion, nous devrions passer avec lui chez Ie réparateur de vélos. Car il devait lui demander s'il avait terminé la révision et Ie nickelage de sa machine. Nous l'accompagnames quelques jours plus tard. Le vélo était prêt. L'ouvrier expliqua qu'il avait eu beaucoup à y faire, qu'il avait remis trois nouveaux rayons dans la roue de
-
43-
devant, qu'il avait dû remplacer un garde-boue, que Ie pneu de la roue arrière était crevé. L' enveloppe était encore bonne, mais M. H ... avait certainement roulé sur un more eau de verre, car Ie pneu avait éclaté et Ie boyau était en très mauvais état; la soupape perdait; la selle, Ie guidon, Ie frein étaient desserrés; la pédale gauche, elle aussi, n'était guère en meilleur état. Il avait aussi vérifié Ie cadre. « Je dois vous dire, dit Ie réparateur, que nous avons tout examiné, que nous a vons resserré les vis et les boulons de la chaîne, que nous avons huilé la machine. Bref, votre vélo est comme neuf. Fini aussi ce bruit de ferraille que vous avez dû remarquer. Vous pouvez de nouveau rouier sans crainte. » « Combien? » demanda M. H ... Et l'ouvrier de dire que la réparation ne coûtait que 15 florins. Puis il profita de ce que M. H. avait ouvert son porte-monnaie pour lui demander s'il n'avait besoin de ri en d'autre : une lanterne, une pompe, une sonnette.
Vêtement, toilette et artic1es de toilette. Le facteur apporta une lettre à Jean Ie 7 août. C'était une lettre de sa mère. Celle-ci lui disait qu'il devait s'acheter un nouveau costume, car il devait assister à une petite fête après son retour, et il devait être convenablement habillé. Or, il n'aurait plus Ie temps entre Ie jour de son retour et celui de la fête de se faire faire un nouveau costume à Charleroi. 11 devait donc s'arranger pour Ie faire faire à Leyde. Jean me pria de l'accompagner chez un tailleur et de lui expliquer ce qu'il devait faire et dire, car, à cette occasion, il parlerait néerlandais. Il voulait montrer son savoir-faire. Je Ie laissai se débrouiller. Et je dois ajouter qu'il savait comment s'y prendre. Quand Ie tailleur lui eut demandé ce qu'il désirait, Jean parla au petit bonheur, mais il sut lui faire
-
44-
comprendre, que celui-ci devait lui prendre mesure pour un costume, et que Ie costume devait être de bonne qualité. Le tailleur répondit que tout cela était très bien, ma is qu'il devait auparavant savoir comment ille voulait. Et Jean de lui répondre, sans la moindre hésitation, qu'il devait Ie faire à la dernière mode, que Ie modèle qu'il avait devant lui ne lui disait rien, mais que cet autre lui irait mieux. Le tailleur lui fit voir différents échantillons d'étoffe. Jean ne voulait pas de couleurs claires. Il choisit dès lors ce qui lui convenait Ie mieux : du bleu foncé, si Ie tailleur pouvait se porter garant que la couleur ne se ternirait pas trop vite. Jean commanda un veston, un gilet, un pantalon, et déclara qu'il portait bretelles, qu'il voulait deux rangées de boutons, une poche revolver à son pantalon, deux poches intérieures à son veston. « Et n'oubliez pas, dit-il ensuite, que Ie costume doit être large, car j'aime me mouvoir avec aisance, et Ie gilet ne doit pas être fermé trop haut. » Le tailleur répondit qu'il veillerait à ce que tout fQt fait selon son désir, et que Ie costume serait prêt pour Ie same di avant midi. Comme Jean demandait combien coûterait Ie costume, Ie tailleur répondit qu'il Ie ferait pour 50 Horins, avec 2 % d'escompte pour paiement comptant. « Et maintenant je vais vous prendre mesure ... » Ce fut alors mon tour. Je demandai au tailleur de bien vouloir arranger un veston, de réparer la doublure et de rafraîchir les poches, d'examiner les boutonnières, d'enlever les taches et de Ie presser. Il me Ie fit endosser, puis boutonner pour voir ce qu'il y avait à faire ... Le tailleur vint faire I'essayage quelques jours plus tard. Il pria Jean de mettre Ie pantalon et d'attacher les bretelles. Jean était mécontent, car Ie costume était trop étroit, Ie veston était un peu long et ne
-
45-
pendait pas droit. Le tailleur Ie consola en l'assurant qu'il changerait tout, qu'il Ie ferait plus large et plus court, qu'il voyait ce qui lui manquait, que les jambes du pantalon étaient un peu Iongues, qu'il était un peu serrant, mais que, par ailleurs, Ie costume lui allait bien. « A moitié, » répondit Jean. Le tailleur voulut bi en reconnaître que la largeur et la longueur laissaient un peu à désirer, que Ie col était un peu haut, qu'il ne s'ajustait pas bi en au cou, qu'il y avait des faux plis. Jean ajouta que les manches étaient un peu larges et que Ie veston tirait sous les bras. Le tailleur répondit qu'il élargirait les emmanchures, qu'il déplacerait un peu les boutons, que Ie pantalon allait bien, que Ie gilet était un peu large, mais qu'il Ie modifierait. Il reprendrait un peu à la taille et alors tout irait très bien. Il demanda si nous n'avions plus besoin de rien : un pardessus, une gabardine, un costume de sport, une jaquette, un smoking. Je répondis que nous n'en avions pas besoin. Je Ie priai ensuite de me dire combi en je lui devais pour Ie tout. Il calcula que no us lui devions 55 florins et qu'il no us laisserait Ie tout pour 53 florins si nous Ie payions comptant. Nous nous aperçûmes Ie 11 août que les souliers de Jean devaient être ressemelés, car les semelles et les talons étaient usés et un morceau de l'empeigne était déchiré. Il avait bien acheté de nouveaux souliers, mais il ne pouvait les supporter, ils étaient trop étroits et devaient être mis sur forme. Il frappait du pied, il tirait de toutes ses forces et grommelait qu'il aurait dû acheter ces souliers sur mesure. Il faisait pitié. Comme je ne voulais plus voir son visage mécontent, no us sommes allés chez Ie cordonnier. C'était préférable. Mais nous désirions avoir les souliers en retour Ie lendemain, car Jean ne voulait plus mettre ses souliers neufs, et de plus il n'était que de passage à Leyde. Le cordonnier lui promit
-
46-
de faire tout son possible, et il profita de l'occasion pour nous demander si no us n'avions pas besoin de souliers laqués, de souliers de chasse, de galoches, de souliers d'escrime, de pantoufles, etc. Comme il insistait, Jean lui demanda quel était Ie prix d'un nécessaire de voyage qu'il avait vu dans l'étalage et s'il en avait d'autres en stock. Le cordonnier répondit qu'il allait les descendre, Ie rayon des nécessaires étant à l'étage. Jean pourrait alors les examiner en bas, s'il ne voulait pas monter avec lui. Après avoir commencé à baragouiner, Jean me pria de continuer la discussion avec Ie maroquinier, car il avait l'air assez hargneux. Il se serait mis en colère, si Jean avait osé refuser la marchandise qu'il offrait. Je dis au marchand que Jean voulait avoir quelques renseignements au sujet d'un des nécessaires : pourra-t-il y mettre beaucoup d'objets, entre autres son éponge et sa lime à ongles, et trouver encore place pour les autres articles de toilette? « Je pense, dit alors Ie marchand, tout en no us montrant un autre nécessaire, qu'il aura plus d'usage de ceci, car voici un compartiment pour les peignes et les brosses, et cet autre pour la pate dentifrice, dans ceux-ci : la brosse à dents, Ie chausse-pied, la lime à ongles et Ie rasoir. Il peut mettre encore une boîte ici et des babioles là. » « Je pense qu'il va prendre celui-ci. Il lui faut aussi un portefeuille. En avez-vous? » demandai-je au marchand. Celui-ci prétendit tout de suite, qu'il avait Ie choix Ie plus grand de tous les magasins de la ville, qu'il avait un très grand assortiment d'objets en cuir très fin et s'informa du prix que nous voulions donner. Il nous montra quelques beaux portefeuilles sur lesquels Ie prix était inserit. « Portefeuilles très demandés, » dit-ilo Jean trouva que ces modèles étaient trop chers pour lui et qu'ils ne lui semblaient pas pratiques. Il demanda à voir des portefeuilles à meilleur marché, à deux comparti-
-
47-
ments. Le marchand répondit qu'il en avait aussi de très beaux dans ces prix et nous montra un qui était plus à notre goût. Il était en cuir lisse et coûtait seulement 3 ft. Jean l'acheta. Le marchand demanda s'il devait l'empaqueter ou si Jean Ie mettrait en poche. Je répondis que celui-ci allait en faire usage directement. Je priai Ie maroquinier de faire porter Ie nécessaire à notre adresse. 11 demanda s'il devait joindre une facture acquittée. J'acquiesçai. 11 nous promit que Ie garçon de courses l'apporterait déjà avant Ie dîner. 11 nous remercia et nous partîmes. J'aurais naturellement pu choisir un autre mode de paiement. Jean demanda si je n'aurais pu payer par compte chèques postaux, au lieu de payer en argent comptant. Si, répondis-je. Et je lui expliquai que dans tous les pays, beaucoup de détaillants adoptent ce mode de paiement. Leur nombre devient même de plus en plus grand. Car c'est un moyen très simple de s'acquitter de ses dettes. On fait virer Ie montant des factures au compte chèques postaux du créditeur. Le montant dû est porté en déduction du compte du débiteur. Je dois dire que les réglements par caisse se font de plus en plus rares. Quoique cela ne fut guère avantageux pour un Belge de faire des achats en Hollande, je décidai un beau jour de m'acheter un chapeau aussi bon marché que possible. Le cours du ftorin est tellement élevé que l'on hésite deux fois avant de se décider à faire semblable achat... Nous entrámes dans un magasin, à la vitrine duquel nous avions lu avec plaisir l'inscription : Liquidation, Occasions. J'entrais avec une idée préconçue pourtant : je do is veiller à acheter un chapeau de bonne qualité, car on est toujours trompé en achetant des objets de moindre valeur, même s'ils ne coûtent presque rien. Mais cela
-
48-
s'oublie parfois bien que l'on sache que l'on doit toujours avoir un jugement personnel sur la qualité et Ie prix, que l'on ne doit en aucune façon se laisser influencer par les recommandations des vendeurs, que l'on doit d'abord avoir confiance en son goût personnel et en son choix. (( Allons, entrons et demandons si l'on vend ici des chapeaux de feutre à la dernière mode, » dis-je à Jean, comme si j'étais décidé à acheter n'importe quoi. Mais s'il y avait un grand choix de chapeaux, mon choix ne fut pas fait en un instant. L'employé me fit essayer plusieurs chapeaux mous, dont l'un était trop grand, l'autre trop petit. Le troisième allait très bi en, mais la couleur était trop foncée et puis je devais rabattre Ie bord, ce que je n'aime pas. A ma grande joie j'en trouvai enfin un qui m'allait remarquablement bien, c'était un chapeau boule. Après quelques instants d'hésitation, je l'achetai. J'avais encore besoin d'une brosse à chapeaux, fen achetai une. Je me dis alors que maintenant mon équipement était ainsi complété pour quelque temps. Mais ce n'était qu'une illusion. Trois jours plus tard, j'allai acheter des gants et des cols dans un magasin. Mon intention était surtout d'acheter des boutons de col. Je demandai à la vendeuse de me donner six boutons de col. Elle m'en vendit à 3 cts la pièce. Je désirais également acheter des gants. La vendeuse m'en montra différentes paires en me demandant la couleur qui me plaisait. (( Cette paire me convient, dis-je, mais je voudrais une couleur plus claire. » (( Celle-ci se porte beaucoup, dit-elle, voulez-vous l'essayer? » Elle dut un peu l'étirer... Elle me demanda si je désirais encore autre chose : des chemises, des chemises de jour, des cols ... J'avais besoin de cols droits et non point rabattus comme elle Ie proposait. Je lui en demandai Ie prix. Bien qu'ils fussent assez chers, j'en
-49 commandai une demi-douzaine. Elle voulut encore me vendre des manchettes. Jean me dit que cela n'allait pas si vite avec les femmes, que Ie sexe faible est plus difficile que Ie sexe fort, du moins en ce qui concerne l'habillement. En effet, à notre époque de gaspillage, la femme quj veut rester un peu à la page, doit continuellement acheter de nouveaux colifichets. Elle doit fréquemment se rendre chez les modistes et les couturières, si elle veut rest er au courant des changements de mode. Et pour Ie mari, c'est bien ennuyeux, car si les manteaux amples se mettent à faire concurrence aux anciens manteaux droits en drap d'amazone noir garnis de morceaux assortis et doublés de crêpe deChine,il faut que Ie mari accompagne sur-le-champ sa femme chez la couturière. Il doit venir examiner les patrons et les modèles et l'aider à choisir. Et ce n'est pas aisé : quel genre de soie faut-il prendre, crêpe marocain, ottoman, taffetas, faille? Mais voilà que Ie mari juge que l'ampleur est placée trop bas, ou il trouve dróle que l'ampleur soit placée devant, ou derrière seulement. La couturière, qui veille à tout et a réponse à tout se considère alors comme offensée, et il va avoir affaire à elle. Elle lui explique que la redingote doit coller à la taille, et se détacher des deux cótés au moyen de godets, que c'est très chic ainsi, et que si Madame choisit maintenant un manteau qui recouvre seulement deux tiers de la jupe, sa silhouette en sera toute changée. « Je vous dis, continue-t-elle, en se tournant vers la dame, que la taille sera alors à sa place normale et conservera l'équilibre entre la blouse et la jupe. Ne choisiriezvous pas un mant eau avec pèlerine ou cape? Qu'en pensez-vous, Madame? Ce serait très chic avec une petite fourrure. » Madame dit tout de suite qu'elle trouve cela charmant. Et Ie mari pense qu'il n'a plus qu'à se taire et à payer. F. CLOSSET. -
DOOR NEDERLAND (n). -
1942.
4
-
50-
Madame est contente. Ene est heureuse d'avoir choisi une fois de plus cette couturière. Ene lui confiera encore d'autres travaux de couture. Madame s'est-ene aperçue que son costume tailleur ou son complet sont un peu déteints, que ses robes en voile ou en foulard imprimé n'ont plus l'air très fraîches, que son costume de tweed est fripé, que son sweater est démodé, que sa toilette de soirée n'est plus à la page, ou que ses vêtements de voyage se font vieux, immédiatement eUe se rend chez la tailleuse pour tout remettre à neuf. Mais si par malheur, en se rendant chez la tailleuse, eUe passe devant l'une ou l'autre maison de confection et qu'ene y voit étalés de beaux modèles qui flattent sa vanité féminine, ene en oublie Ie but de sa course. Son mari peut bi en patienter s'il l'accompagne ou s'il doit l'attendre pour Ie dîner. Ene se met à admirer les blouses-chemisiers en batiste ou en coton avec des cols droits en tune, les merveilleuses petites robes fraîches avec un large bord de dentelle qui remplace Ie col, tout cela à des prix très abordables. Ene est immédiatement attirée vers l'intérieur. EUe y admire des robes aux plis bi en tombants, avec une écharpe attachée. Ces robes lui iraient vraiment bien. Et aussi ces costumes de sport en soie naturelle d'une ligne si pure, avec, pour toute garniture, une ceinture de cuir d'une teinte opposée. De même que ces charmant es robes d'après-midi et ces toilettes de dîner. EUe remarque que ses robes ne sont plus à la page, car les volants et les panneaux font fureur, les robes et les corsages sont amplement plissés, tous les beaux jupons, doublures et écharpes sont en tissus imprimés, de même que les déshabillés, les pantalons, les vestes et Ie linge de corps. « Quenes magnifiques chemises de nuit, combinaisons et chemises-pantaIonsI» s'écrie-t-eUe devant un autre rayon. Mais Ie temps passe tand is qu'eUe regarde et admire. Et
-
51-
tout à coup, il lui revient à l'esprit qu'elle allait presque oublier sa visite chez la couturière. Elle y court, et lui demande : « Ne pourriez-vous remettre à neuf ma garde-robe à moitié défraÎchie? Ne pourriez-vous mettre de longues manches et une encolure en forme de V à ma robe de soirée et y ajouter deux ou trois bandes? Je pense que cela m'irait très bien, la coupe laisse Ie cou très libre. » La couturière répond affirmativement. Madame est déjà sur Ie seuil. Mais eUe se retourne un instant pour demander à la couturière : « Ne pourriez-vous aussi transformer ma robe pailletée d'il y a deux mois en un gilet sans manche avec des bords en soie crochetée ou une broderie? Et mettre des boutons de pression au lieu d'agrafes ? » Elle doit maintenant aller surveiller son dîner et convaincre son mari qu'il doit lui donner de l'argent pour un corset, une paire de bas et une bouteille de parfum. Comme elle doit encore sortir l'après-midi, eUe court d'un trait chez eUe. EUe veut absolument convaincre son mari, car eUe doit passer chez la modiste, ou eUe a vu un magnifique chapeau-sport. Peut-être lui donnera-t-il aussi de l'argent pour acheter une de ces belles jupes aux plis tombant si bien. Son mari se laissera-t-il facilement convaincre, lui qui entre toujours d'un air décidé dans les magasins? J'espère que non. Car il pourrait courir un grand danger, si sa femme vi ent à passer devant une bijouterie et s'arrête un instant pour admirer une bague avec diamant ou rubis, ou un magnifique collier, ou une chaîne ou un bracelet, ou des boucles d'oreille ou une broche. Car eUe serait vite persuadée que l'un de ces bijoux donnerait un cachet magnifique à sa toilette. Elle oublierait qu'eUe était sortie pour s'acheter des bas, un corset, des jupons et un chapeau ... Jean était d'avis que 'not re extérieur n'était pas
-52 -
irréprochable, et que no us devions aller chez Ie coiffeur, car notre chevelure était fort négligée. Nous entrames chez un barbier qui habitait à quelques pas de chez nous, et dont Ie salon était reconnaissable, à l'enseigne, à son plat-à-barbe en cuivre et son baton rouge et blanc étoilé. 11 y faisait très propre. On no us pria de passer au salon des messieurs. Jean me suivit. Je demandai au coiffeur de me raser et de me couper les cheveux. Je m'assis pour attendre mon tour. Toutefois, j'ajoutai aussi que je n'avais pas de temps à perdre et que je reviendrais plus tard si je devais attendre trop longtemps. Aussitöt il me donna des journaux et me dit qu'il aurait fini tout de suite. Je me mis à lire De Telegraaf. Quelques instants plus tard, mon tour arriva. De suite il commença par me coup er les cheveux avec une tondeuse; il me demanda s'il devait les couper très courts. Je lui répondis qu'ils devaient être très courts dans Ie cou et qu'il devait simplement égaliser Ie reste avec les ciseaux, de façon que la raie ressorte bien. Je Ie priai de faire attention, car comme il taillait trop vite, il m'arrachait les cheveux de la tête. Mais n'allez pas croire que je me fachai, bien que cela me fît très mal. 11 y avait un cheveu dans la tondeuse. Le coiffeur prit un miroir pour me montrer son travail. 11 me demanda si cela pouvait aller ainsi. Jelui demandai de tailler encore un peu mes cheveux sur les cötés, car je les trouvais encore trop longs. Puis il me lava les cheveux. Comme je ne mets jamais de graisse sur la chevelure, il me prévint que les cheveux deviennent cassants quand on ne les graisse pas. 11 me fit ensuite incliner la tête en arrière pour me raser, il me savonna à la main, il prit son petit rasoir, et me rasa avec soin et à petits coups, il faisait attention parce que j'ai la peau très sensible. Je laissais croître ma barbe
-
53-
autrefois pour cette raison. 11 ne passa qu'une fois le rasoir. Il trouvait en effet que c'était suffisant pour ma peau sensible. Il ajouta qu'il avait eu raison cie me savonner à la main et non pas avec Ie blaireau, car j'ai la barbe dure. 11 me dit qu'il avait peu de clients aussi difficiles à raser. Il me demanda ensuite si j'avais besoin de l'une ou l'autre chose: parfum, savons, eau de Cologne. Je lui répondis que fen étais encore pourvu. Il me proposa un abonnement pour la barbe et la coupe des cheveux. Jelui répondis que je n'étais que de passage. 11 espérait, me dit-il, avoir en co re l'avantage de me servir. Je Ie priai de me brosser, je lui demandai combien je lui devais, je Ie payai. Jean me dit qu'il avait maintenant vu beaucoup en Hollande et qu'il était presque convaincu qu'il ne manquait pas grand' chose dans les magasins que nous avions visités. 11 trouva même que Ie coiffeur travaillait bien. Il était aussi heureux d'avoir trouvé chez Ie tailleur un grand choix d'étoffes modernes et de modèles nouveaux, car il avait d'abord craint qu'à Leyde la mode fût au moins une saison en retard, comme dans la plupart des villes de province. Le commerce est l'une des principales sourCeS de revenus de la Hollande. 11 y a dans ce pays un commerce intense. C'est à bon droit que l'on dit à l'étranger qu'on trouve dans les Pays-Bas beaucoup de grosses firmes, de maisons d'exportation et de véritables grands magasins. Il n'est pas rare que les grandes maisons, établies dans les villes, s'efforcent d'attirer la clientèle de la campagne et même de l' étranger et y cherchent des débouchés pour leurs nombreux articles. Elles envoi ent des milliers de prix-courants à toutes sortes d'adresses chaque année à date fixe. Selon Ie développement de leurs affaires, beaucoup de maroquiniers, de marchands de cigares, de marchands de liqueurs, beaucoup de tailleurs, de
-
54-
fourreurs, de bijoutiers, de fabricants de souliers, de bottiers, beaucoup de manufactures, de magasins de confections, ainsi que des marchands de fleurs envoient des catalogues plus ou moins détaillés à leur clientèle. Et il n'est pas rare de voir dans les grandes villes et dans les campagnes des affiches géantes. TI n'est pas exagéré de dire que tous les journaux contiennent des quantités d'annonces et de réclames. Les étalages disposés avec goût offrent en outre des articles à bon marché. TI faut di re qu'en Hollande comme à l'étranger, les merceries et les magasins de confections sont là pour Ie peupie et qu'ils vendent des étoffes, du linge et autres petits pro duits de l'industrie textile. Les magasins de mod-3 ne vendent que des articles de mode. Contrairem3nt à ce qui se passe à l'étranger ou les magasins de mode vendent aussides parapluies, des cannes, quelques bijoux et souvent toutes sortes d'articles de sport. Ce qui n'est pas Ie cas non plus en Belgique. Savez-vous que dans les petites villes hollandaises, Ie public bourgeois n'achète pas volontiers dans les grands magasins, qu'il préfère favoriser les petits détaillants qui souffrent de la concurrence des grandes maisons? Concurrence qui est cependant honnête. Car chacun sait que Ie grand magasin doit son succès à l'achat en masse et à l'écoulement rapide d'articles de série. Cela permet de fixer les prix les plus bas. Les grands magasins font tout leur possible pour que les classes moyennes les écoutent, quand ils disent qu'on économise du temps et de l'argent en achetant chez eux. Mais les classes moyennes ne veulent pas encore se laisser convaincre, puisqu'elles donnent toujours la préférence aux petits détaillants, sachant qu'elles trouveroht chez ceux-ci de bons articles, surpassant de beaucoup les articles fabriqués en série, en ce qui concerne la solidité et Ie fini, car
-
55-
ceux-ci ne sont trop souvent que de la camelote. Une particularité de la Hollande, c'est que la plupart des fournisseurs portent à domicile. C'est bien intéressant pour la femme de ménage.
Nous nous promenons dans la ville et ses alentours. Pendant que nous étions en Hollande, no us allions chaque jour flaner des heures durant dans les différents quartiers de la ville. Je dois dire que nous avons visité ainsi les endroits les plus fréquentés, de même que les faubourgs les plus éloignés. Mais ces randonnées devinrent surtout agréables vers la fin, car au début nous no us égarions souvent. Heureusement no us parvenions à nous tirer d'embarras au moyen d'une carte de la ville et des poteaux indicateurs. Parfois aussi nous no us adressions à des passants et no us leur demandions not re chemin. Nous étions bi en obligés de Ie faire, surtout quand no us étions pressés. Quand ils Ie pouvaient, ils nous montraient Ie chemin vers la roe principale. Mais parfois aussi, nous recevions une réponse négative, Ie passant étant Iui-même un étranger. Dans ce cas, nous étions obligés de nous adresser à une' autre personne, ou d'interpeller un agent de police; mais il n'y en avait pas toujours dans Ie voisinage. De plus, il ne convient pas de distraire les agents de la circulation. Ceux-ci ont beaucoup à faire: ils doivent régler la circulation aux croisements, et guider Ie flot des passants et des véhicules, ceux-ci roulent à droite et dépassent à gauche. Cependant nous étions parfois obligés de nous adresser à eux, car ils étaient toujours à même de no us donner une réponse satisfaisante. Ils nous disaient de prendre à droite ou à gauche, ou de suivre telle ou telle rue jusqu'à tel ou tel croisement un poteau indicateur nous orienterait.
ou
-
56-
Quand il se faisait tard et que l'heure du diner était proche, nous nous inquiétions de la distance qui nous restait à parcourir et no us nous hàtions si c'était nécessaire. Lorsque no us étions pressés de rentrer, je disais à Jean de marcher plus vite. Jean me répondait qu'il ne demandait pas mieux que d'obéir, si je pouvais lui garantir que no us étions sur la bonne route. Et je m'empressais de Ie rassurer, que no us ne pouvions nous tromper. Jean trouvait ces promenadestrès amusantes.Nous rentrions souvent trop tard pour Ie souper, car no us ne faisions pas toujours attention à l'heure. Il no us est même arrivé une fois d'être en route alors que la nuit commençait à tomber, que les lamp es électriques étaient déjà allumées et les magasins déjà éclairés. Jean fut bien fatigué ce jour-Ià. Je dois di re que les jours de pluie, nous n'avions guère envie de no us promener. Toutefois no us ne restions pas tranquillement à la maison. Quand il pleuvait, nous courions à travers les rues pour visiter les magasins. Nous y faisions des emplettes, ou no us allions à la banque pour y changer de l'argent, ou no us nous rendions à la bibliothèque pour yemprunter des livres, ou nous entrions dans les musées pour y voir des bêtes empaillées et d'autres curiosités. Quand no us voulions acheter des livres d'occasion, nous no us rendions au marché du samedi. Chaque fois qu'il faisait beau, Jean abandonnait son travail pour pouvoir sortir, no us nous promenions lentement et tranquillement Ie long des canaux et des boulevards. Il y a tant de belles choses à voirl Jean prenait des photos de ces maisons, neuves ou anciennes, qui se mirent dans les canaux. Il n'avait guère envie de photographier les laboratoires et les höpitaux, il trouvait que ces bàtiments ne rehaussent guère la beauté du paysage. Jean prit une photo de la vue magnifique dont on jouit du jardin botanique, quand
-
57
on regarde vers les canaux. Puis de la rive opposée il photographia ses arbres ombreux. Je pense que l'observatoire avec ses coupoles cachées dans la verdure, et les bàtiments universitaires eurent Ie même honneur. Mais Jean refusa de photographier l'abattoir, Ie gazomètre, la centrale électrique et les fabriques, Ie lycée et Ie H. B. S. Les ponts qui traversent les canaux comme des rues eurent aussi la faveur d'être fixés par son objectif : ponts fixes, ponts-Ievis, ponts tournants avec ou sans passants, cyclistes et trams. Jean aime nager, c'est pourquoi no us fréquentions assidûment Ie bassin de natation, qui est séparé de l'eau environnante par un grand grillage. Nous aimions aussi ob server Ie trafic continuel qui s'effectue sur l'eau, et parfois en revenant du bain, nous flanions Ie long de la rivière et admirions les bateaux et les péniches, les bateaux à moteur de toutes formes et de toutes couleurs. On les faisait avancer à la gaffe, à la voile, à la vapeur, au pétrole vers Ie chàteau d'eau ou dans la direction opposée. Sur ces bateaux étaient entassées toutes sortes de marchandises : de la houille, des légumes, des fruits, des caisses clouées. Ces marchandises devaient aller ensuite couvrir les quais, puis, soulevées par des grues, ell es devaient être remisées dans des entrepots ou magasins. Ce trafic sur l'eau, c'était Ie dada de Jean, et je devais bi en prendre ma patience à deux mains, quand il se mettait à parier de ports, de phares, de jetées, de grues qui chargent et déchargent les navires. Tout ce qui concernait ce sujet, l'intéressait vivement. Depuis qu'il avait visité Ie quartier du port et une malle à Anvers, il parlait des heures durant de cette visite. Il était plein d'admiration pour les énormes machines, les cheminées, les jolies cabines, les salons, l'entrepont si propre. On lui avait tout montré, Ie maniement des
-
58-
hélices, du gouvernail, la façon de donner des ordres à la salle des machines, les signaux au moyen de drapeaux. 11 racontait aussi que ce jour-Ià, il avait assisté à une scène magnifique. C'était un grand trois-mats qui en faisait l'objet. 11 remontait la rivière toutes voiles dehors pour jeter l'ancre au port. Le navire avec sa coqueen bois peinte, sa proue élégante, sa jolie poupe, Ie haut mat avec son drapeau et son pavillon, Ie gréement, les voiles éclairées par Ie soleil, les silhouettes pittoresques des marins, tout cela formait un tableau inoubliable. Mais on lui racontaquece beaunavire, parunenuit de brouillard, avait à peine pu éviter une collision avec un cargo. Ce jour-Ià d'ailleurs, beaucoup d'autres bateaux avaient subi des avaries sérieuses. On avait heureusement pu ramener l'équipage du trois-mats sain et sauf, grace à une barque de sauvetage. Mais cette barque s'était ensablée et avait fait eau. Lors de cette terrible tempête, de nombreux bateaux de pêche avaient sombré. Leur équipage avait été noyé. Cela fit certes une grande impression sur Jean. Chaque fois qu'il regarde Ie mouvement sur l'eau, il reparle des dangers de la vie de marin. Un jour que nous no us promenions dans un vieux quartier de la ville, nous entendîmes tout à coup une sonnerie précipitée. Une auto des pompiers vint à passer. Un incendie avait dû éclat er quelque part. Ce fut la conclusion de Jean. Comme il aurait voulu voir ce spectacle, nous courûmes en hate vers l'endroit du sinistre. Nous nous perdîmes dans les quartiers pauvres, dont les canaux se remplissent lentement de saletés, ou les ouvriers, les vagabonds, les mendiants, les ivrognes vivent dans des impasses et des ruelles pittoresques. Du linge pend aux fenêtres et sèche par-des sus l'eau puante. Nous arrivames sur les lieux du sinistre. Mais trop tard. L'incendie était déjà maîtrisé. Une partie de fabrique et un atelier de
-
59-
menuiserie étaient brÎllés. D'après ce que l'oTJ nous dit, les pompiers avaient été prévenus par les voisins qui avaient donné l'alarme. Un grand tas de bois flambait. Un quart d'heure plus tard, Ie corps des pompiers avait attaqué Ie feu avec plusieurs lances raccordées à la conduite d'eau. Deux autopompes avaient été mises en action. Elles déversèrent des torrents d'eau sur Ie foyer· de l'incendie. En une demi-heure Ie feu avait été vaincu. Les flammes n'avaient pu trop s'étendre, grace à l'intervention courageuse des pompiers qui ne reculent devant Tien et des voisins, qui avaient aidé les pompiers dans leur tache difficile. Le corps principal de la fabrique et une fabrique de carton adjacente avaient pu être protégés contre les flammes, et avaient été sauvés. Nous apprîmes que Ie parquet avait fait une descente et qu'il avait ouvert une enquête sur les causes du sinistre afin d'établir les responsabilités. Celles-ci étaient encore pour l'instant tout à fait inconnues. Heureusement, Ie dommage causé était couvert par l'assurance. Un jour, au cours d'une promenade, Jean me posant une question au sujet des portes de la ville, je lui donnai quelques détails sur les anciennes fortifications de la ville de Leyde. La plupart de ces remparts sont maintenant détruits, et ont été transformés en jardins publics, ornés avec goût de gazons, de parterres, d'arbres et de bancs. D'autres ont été aménagés en cimetière. Jean me demanda de Ie conduire dans l'un d'eux. Comme nous nous y rendions, nous fÎlmes témoins d'un enterrement. Jean me fit remarquer qu'un bien grand nombre de personnes rendaient les derniers honneurs au mort et l'accompagnaient à sa dernière demeure. Une personne très sympathique, sans aucun doute. C'était la malheureuse victime d'un accident de roulage. Sa mort prématurée avait fait une pénible
-
60-
impression sur ses nombreuses connmssances. Un jour qu'il roulait à vélo sur la route nationale, il voulut tout à coup appuyer vers la droite, mais un camion qui Ie suivait Ie heurta par derrière. Il fut jeté sur la chaussée. Quand on Ie ramassa, il était mort. Il avait été tué sur Ie coup d'une fracture du crane. L'auto poursuivit sa route entre deux arbres et alla se jeter contre une palissade. Elle fut complètement détruite, mais Ie chauffeur ne fut pour ainsi dire pas blessé. Il s'en tira à bon compte, avec quelques contusions et égratignures, douloureuses pourtant. L'auto fut saisie. On s'élança de toute part, saisi d'horreur, sur les lieux de l'accident. On aimait beaucoup Ie mort, et cette triste fin provoqua des regrets unanimes. La dépouille était suivie par un long cortège, et Ie cercueil disparaissait sous les fleurs et les couronnes. Le corps fut descendu dans Ie caveau de la famille. Après que Ie prêtre eut consolé la veuve éplorée et lesparents par un bref discours, un membre de la famille remercia de l'hommage rendu au défunt. La simplicité des funé~ railles frappa Jean et un léger frisson parcourut son corps. Il détourna les yeux. Il s'en fallut de peu, qu'il ne pleura, tant il était ému. Mais il contint ses larmes. Ce spectacle pénible m'avait aussi impressionné. Nous avons ensuite visité Ie cimetière. II y avait partout des plaques gravées d'inscriptions religieus es. Des tapis de lierre, des peupliers, des saules pleureurs et beaucoup de fleurs donnaient au champ de repos un aspect paisible ... Comme no us aimions à circuler parmi Ie méli~ mélo des trams roulant lourdement, des vélos, des mot os ronflantes, des autos vrombissantes, et des camions tirés par des chevaux hennissants, no us no us mêlions parfois à la vie intense de la City. Et je dois
-
61-
dire que cela ne no us ennuyait pas du tout. Nous circulions avec la foule innombrable des chömeurs, des ouvriers, des dames et des messieurs bien habillés, des servantes et des domestiques. Ceux-ci font des courses. D'autres prennent l'air pendant une heure libre entre les heures de travail ou de bureau. Ces gens défilent en masse compacte devant les étalages des beaux magasins. Quand ils rencontrent une connaissance, ils taillent avec elle une bavette ou se contentent de la saluer. Jean ne manqua pas d'observer Ie curieux pavage des rues. En Hollande, dans les rues bordées de belles maisons, les seuils garnis de pierres de taille ou de simple pavement, n'ont rien de commun avec la rue. La chaussée asphaltée ou pavée de grosses pierres est réservée aux véhicules. Les deux trottoirs sur les cötés ne sont pas accessibles aux vélos, et il est strictement défendu aux cyclistes de les emprunter. En cas d'infraction, on s'expose à un procèsverbal. Jean, accoutumé à plus de boue par temps de pluie, ne s'expliquait pas comment tout restait si propre en Hollande. Mais il Ie comprit quand il vit les rigoles ou l'eau de pluie s'écoule avec beaucoup de saletés dans des égOl.\ts, des canaux souterrains. Ces rigoles séparent les seuils de la voie cyclable. Au cours d'une de nos promenades, no us vîmes arrêter un voleur. On Ie condnisit, menottes au poing, vers la prison. Il avait Ie visage dur, crue!. Il se débattait comme un beau diabie. Bientöt une foule curieuse, accourue sur les lieux de l'arrestation, prêta une oreille attentive aux propos sentencieux et aux racontars d'une voisine loquace. « Oh! disaitelle, il fallait que cela finisse un jour par là. Quant à moi, je dois dire que je ne l'ai jamais pris au sérieux, et je n'ai jamais voulu m'occuper de lui. Il a toujours été désobéissant, vulgaire et làche. Il menait une vie honteuse... » Et elle dit ensuite,
-
62-
comment très jeune, il s'était adonné à la boisson, et gaspillé par là Ie salaire qui aurait dû servir à entretenir sa vieille mère. La voisine ne faisait vraiment pas du sentiment sur Ie cas de Boef, c'était Ie nom du déIinquant, car il était responsabie de ce qui lui arrivait, il était puni selon ses fautes, mais elle plaignait sa vieille mère, une brave femme qui avait consacré toute sa vie à son méchant fils, et qui l'aimait toujours. S'il avait été son propre fils, dit la voisine, il y a belle lurette qu'elle l'aurait chassé de sa maison. Mais la mère n'avait foi qu'en son fils, elle disait qu'au fond il n'était pas mauvais, mais qu'il était faible de caractère et fréquentait de mauvais amis. Elle croyait bi en qu'il s'améliorerait par la suite, et elle continuait, comme par Ie passé, à placer en lui beau('oup d'espérances. Actuellement, c'était encore en vain qu'elle Ie réprimandait, rien n'avait prise sur lui, il ne suivait pas ses conseils et ne faisait rien pour mériter sa confiance. Elle avait pourtant cru qu'il ferait son chemin dans la vie, mais il ne lui avait pas donné beaucoup de joies. Il n'avait jamais pu distinguer Ie bien du mal. Tout jeune encore, il avait pris Ie mauvais chemin et avait construit sa vie sur Ie mensonge, la tromperie et Ie vol. Aussi était-il prêt à tous les mauvais coups. Il n'était vraiment bon à rien. Dès son jeune age déjà, il arrivait parfois que de petites sommes d'argent disparaissaient du porte-monnaie de la mère, mais celle-ci ne présumait pas tout d'abord qui était Ie voleur. Mais il ne fallait pas être bi en malin pour se rendre compte que c'était Ià I'ceuvre de son vaurien de fils. D'un autre cöté, celui-ci disparaissait parfois pour quelques jours. Il menait alors une vie errante. Et quand il rentrait, il savait se faire pardonner, car il jurait de ne plus jamais partir. Et plus fort, sa mère prenait son parti, quand on critiquait devant elle les agissements de son fils. Aussi celui-ci tomba-
-
63-
t-il de plus en plus bas, et fut rapidement sur la pente glissante. Plusieurs fois il fut enfermé au bureau de police. Et voilà qu'il s'était rendu coupable d'un important vol de bijoux. Il avait déjà dû comparaître, quelque temps auparavant, devant Ie juge au sujet de cette affaire, mais il avait pu rejeter la faute sur un autre, qui, bi en qu'innocent, était emprisonné depuis trois mois. Un ami avec qui il s'était disputé, l'avait dénoncé par vengeance. Deux agents de la sûreté l'avaient suivi et venaient de l'arrêter dans la maison de sa mère. Et bien qu'il eût brûlé toutes les pièces à conviction et caché les bijoux en lieu sûr, voilà que Ie témoignage de son ami venait jeter une nouvelle lumière sur Ie vol de bijoux. c( Il Ie mérite bien, dit la voisine, je suis heureuse qu'il soit pris. D'autant plus qu'il a abandonné sa femme et ses enfants, après avoir gaspillé la petite fortune que celle-ci avait héritée d'un oncle. Ce vaurien connaissait si peu la valeur de l'argent qu'ille jetait par port es et fenêtres, menait une joyeuse petite vie. 11 fit tant et si bi en qu'il fut bienWt à court d'argent. Il vola. Et maintenant ils l'ont attrapél Oui, oui, voilà bien ce qui arrivel » Et tandis que la voisine continuait sur ce ton, l'heure du lunch ayant sonné, nous courûmes hätivement vers la maison. Quelques moments de silence angoissant, puis Jean s'écria tout à coup: cc Affreux! Quelle brutel Heureusement qu'il y a des prisons pour ces gens-Iàl )) « Calme-toi, Jean, lui dis-je pour l'interrompre, des mots si durs sont déplacés dans la bouche de gens raisonnables, il faut, il est vrai, mettre un frein à ces agissements malhonnêtes, mais n'empêche qu'il importe, avant de cOlldamner, de rechercher les raisons d'une telle conduite de la part d'un être humain. Tu ne dois pas diviser Ie genre humain en anges et en démons. Chaque homme a du bon en lui. Pen sont
-64 -
mauvais dès la naissance. Considère que ce sont souvent les circonstances, Ie destin qui poussent l'homme au crime. Quand l'hiver est rigoureux et qu'il neige, tu te dis: Allons, tant mieux, je vais pouvoir faire du traîneau et patiner. Mais tu ne penses pas à ce que cette saison représente pour de pauvres gens ne disposant pas des moyens de se protéger contre Ie froid perçant. Peux-tu t'imaginer combien cela doit être dur de devoir, malgré tout, se tirer toujours d'embarras, de toujours manger du pain sec, de toujours porter des haillons, d'aller courbé sous les soucis afin d'apaiser la faim d'une troupe d'enfants? Et quand, outre ces ennuis journaliers, il t'arrive qu'un être aimé, ta femme ou ton enfant tombe malade, que tu es dans l'impossibilité d'appeler Ie médecin de crainte des frais, que tu ne peux acheter les morceaux fins et les fruits de serre pour gat er ceux que tu aimes; quand tu as vendu tout ton ménage pour ach eter des fortifiants, pour préserver Ie mala de de l'affaiblissement; quand tu ne sais plus quoi imaginer pour trouver de l'argent, ne comprends-tu pas qu'un malheureux puisse avoir une faiblesse, qu'il déroge à ses principes, et qu'à l'instant ou il doit choisir ent re sa réputation et la santé ou même la vie d'un enfant chéri, qu,'il laisse parier son creur, avec une arrière-pensée d'angoisse, il est vrai, mais sans s'inquiéter encore des conséquences. Et alors il n'y a plus ri en à faire, on doit porter ses responsabilités, rien ne peut plus détourner Ie destin. Et comme tu Ie vois, Jean, tous les méfaits ne sont pas commis par jalousie, ou parce qu'on désire de l'argent ou du luxe, il y a souvent d'autres motifs à l'arrière-plan. Ne perds jamais de vue les relations entre les faits, pense aussi aux nombreuses déceptions, aux affres terribles de la conscience qui ont dû précéder bi en des méfaits. Ne sois pas faché contre moi, si je te parle si familièrement, ne te
-
65-
froisse pas de mes paroles, je veux que tu reviennes sur ton opinion qui n'est pas humaine ... » Jean avait suivi mes paroles avec une attention tendue, il avait l'air songeur. Bien qu'il ne s'extériorisat pas et ne faisait que remuer les lèvres, on sentait que mon explication lui avait fait impression. et qu'il s'en fallait de peu qu'il ne maintint pas son premier jugement et qu'il dît partager mes idées, Loquace, je lui racontai alors une histoire vécue, ou plutót Ie scénario d'un mauvais film, dont j'avais conservé la pénible mémoire. Mes souvenirs ne sont plus bien exacts, mais je sais encore que Ie personnage principal qui avait toujours mené une vie réglée et gagnait un maigre salaire à son bureau, se sentit un jour incapable de surmonter ses difficultés financières, et fit une bêtise. Pressé de s'acquitter de ses dettes, personne ne voulant lui prêter de l'argent, il Ie prit dans la caisse de la firme qui l'occupait. Maïs quand on s'aperçut de son indélicatesse, il ne sut plus que faire. Impossible de supporter cette charge, d'autant plus que les suites n'étaient pas à prévoir. TI pensa à mettre fin à ses jours, mais il rejeta cette idée, car elle n'apportait nulle solution satisfaisante. 11 rent ra chez lui. II avait l'air si abattu que sa femme, dès qu'elle l'aperçut, se leva, déposa dans Ie berceau l'enfant qui pleurnichait sur ses genoux, et lui demanda ce qu'il avait. Il serra les dents, ne voulut ri en dire, mais finalement il pensa qu'il valait mieux tout di re à sa femme. Et de suite elle se rendit compte de la gravité de la situation. Elle ne lui adressa pas Ie moindre reproche. D'autant plus qu'elle sentait bi en que c'était pour elle qu'il avait péché. Elle lui prit la main, passa tendrement la main dans ses cheveux et dit doucement : « Je vais aller voir ton chef. Tant pis s'il se rache, j'ai bon dos, je laisserai passer l'orage. Je vais de ce pas chez lui. n est à la maison à cette heure, n'est-ce pas? Je suis F. CLOSSET. -
DOOR NEDERLAND (n). -
1942.
5
-
66-
prête dans un instant. » EIle mit son mant eau et son chapeau, prit sa sacoche et partit. Elle avait vraiment peur de pader au patron, d'autant plus qu'elle Ie savait haï et exécré de tous. Il était la terreur de tous les employés, on tremblait devant lui et on n'osait pas l'approcher. Mais que n'aurait-elle pas fait pour son mari! Tou,tefois Ie tout était de savoir si cela servirait à quelque chose, et de toute façon elle insisterait jusqu'à ce qu'il cédat. Le patron habitait une maison de campagne entourée d'un grand terrain. Arrivée devant la porte, elle chercha la sonnerie d'une main tremblante. EIle se fit annoncer et fut introduite. Elle exposa l'objet de sa visite, puis conclut en suppliant Ie patron d'avoir patience : dans tout au plus une semaine, elle aurait rassemblé l'argent. Elle versa des larmes, essaya de provoquer sa clémence, mais ce fut en vain. Il marchait de long en large, les mains dans les poches, Ie visage sévère et dit enfin : « Je ne m'occupe pas de tout cela. Vous vous trompez en pensant que vos lamentations peuvent avoir de l'effet sur moi. L'affaire ne m'intéresse pas. La justice aura son cours ... » Elle partit Ie cceur serré, eUe avait perdu tout espoir, et elle allait pleine d'appréhensions au devant de l'avenir. L'homme fut condamné à la prison. Dans la suite, ils quittèrent Ie pays pour une région éloignée ou l' on ne connaissait rien de leur passé. Le mari chercha et trouva une nouvelle situation. Quelques années plus tard ils héritèrent d'un parent éloigné, de sorte que leur situation doit s'être actuellement beaucoup améliorée ... En allant un jour à la poste, no us passames devant I'hótel de ville (un monument remarquable de l'architecture du XVIIe siècle, brûlé en février 1929, et que 1'0n a reconstruit tout en conservant l'ancienne façade). A ce moment, sort~it de I'hótel de ville un
-
67-
cortège nuptial. Tout Ie monde était bi en habillé: la mariée avec son voile et sa couronne,· à cóté de son mari élégant, suivis par les demo is ell es d'honneur et les mem bres de la famille. « Y a-t-il en Hollande d'autres coutumes que chez n,ous, en ce qui concerne les mariages? » me demanda Jean. « Non, lui répondis-je, Ie mariage est publié par l'état civil et l'Église. C'est l'échevin de l'état civil'qui marie d'abord. Puis les mariés vont, au son des cloches, en cortège à l'église. Le prêtre bénit Ie mariage, et les jeunes mariés échangent les bagues. » Le soir, nous entràmes au Vergulden Turk pour y prendre un verre de bière. Les nOcYveaux mariés et leur suite y étaient venus après la cérémonie à l'église, et s'y étaient attablés pour Ie repas de circonstance. Celui-ci n'était pas encore terminé. Aussi eûmes-nous les derniers échos de la noce, qui avait duré bien longtemps. Il est vrai que Ie repas avait été corsé de toasts et de récitations. Au moment ou nous no us assîmes, on buvait à la santé des mariés; immédiatement après, no us entendîmes pousser un triple hourra en leur honneur. Puis Ie jeune couple prit place dans une auto et partit. D'après ce que nous pûmes entendre, les invités continuèrent la fête par des danses et des chants. En dehors de la ville, dans les nouveaux quartiers on construit des maisons vraiment spacieuses. La population des villes étant en forte augmentation, celles-ci s'agrandissent très rapidement de nos jours. Les prairies, les jardins des alentours changent de destination. On les a transforrnés en terrain à biltir. Bien des villes ont déjà annexé des villages voisins. Nous no us promenions volontiers dans la banlieue, nous admirions ses rues larges qui sont les prolongements des artères venant du centre de la ville. Nous prenions aussi un vif plaisir à flàner Ie long des routes. De vieilles maisons de campagne
-
68-
avec Ieurs jardins ombreux, des villas neuves avec jardin devant, des cliniques bordent ces routes. Elles sont vraiment jolies ces batisses en briques rouges et de pur style hollandais. Leur ligne et leur couleur témoignent d'un sens parfait des proportions, d'une harmonie et d'un goût délicats. Elles sont alignées en ligne droite, ou rangées autour des jardins publies, ornés de groupes d'arbres, de gazon frais, de chemins et de sentiers bien entretenus. C'est un plaisir pour l'rei! que les jardins de ces maisons de faubourg, avec leurs trésors de fleurs aux mille teintes. La Hollande est riche en belles promenades. Et si vous visitez ce pays, vous verrez combien il est beaul Vous apprendrez à aimer ses longues allées aux hêtres séculaires, ses bois de sapins avec leur odeur de résine, ses champs de bru,yère aux teintes violettes et les sentiers sablonneux qui les traversent en serpentant, ses prairies fraîches et vertes pleines de vaches et de moutons. Vous serez impressionné par toute cette richesse naturelle. Cette beauté, qui émane du sol, vous émouvra. Au cours d'une de nos excursions, no us no us éloignames beaucoup des environs immédiats de la ville. Nous flanions tout Ie long d'une petite rivière (je ne sais plus en retrouver Ie nom), tout à coup nous prîmes un sentier qui quittait Ie chemin. Et no us arrivames devant une petite hutte isolée, avec toit d'ajonc, située au bord d'un petit bois. Comme nous avions grand'soif, Jean demanda : « Ne pourrionsno us trouver ici un peu d'eau? » Je frappai vainement à la porte de la cabane. Je poussai la porte, qui était dure et s'ouvrit en craquant. Nous entrames dans la maisonnette et pénétràmes dans une pièce d'habitation dont I'ameublement était vraiment très pauvre. Il se composait d'une tabie, de deux chaises aux pieds branlants et d'un vieux tapis. Dans un coin se trouvait un tas de paille. Sür Ie sol des débris,
-
69-
et partout des toiles d'araignées. Nous ouvrîmes une porte qui donnait accès à la cuisine, regardames par Ie fente, mais là non plus il n'y avait personne. Tout à coup nous fûmes effrayés par un bruit de pas qui s'approchaient. Nous nous retournàmes, la porte s'ouvrit eu coup de vent, et devant nous se dressa une silhouette humaine, une vieille femme avec une robe ràpée et déchirée, qui traînait sur Ie sol. S'appuyant sur un baton, elle courut vers nous et se répandit en injures. C'était la propriétaire de cette maison. Ene rentrait du bois, OÛ eUe était aUée ramasser du bois et chercher des plantes. « Malheur à vous, » cria-t-elle d'une voix aiguë, « je vous y prends. Je vous ai tantöt vus entrer ici. Voulez-vous me rendre ce que vous avez volé »? Elle était tellement surexcitée que je crus un instant qu'eUe aUait avoir une attaque. Jean était sidéré, il dit timidement: « Nous ne demandions qu'une gorgée d'eau. Nous ven ons d'entrer. » « Ce ne sont que des fauxfuyants, » s'écria-t-eUe. « Pensez-vous que je les avale? Non certesl » Nous protestàmes de toutes nos forces, mais nous ne pûmes I'apaiser. Les bras tendus, ene s'avançait vers no us avec des gestes menaçants, comme si elie voulait nous égratigner et nous pineer. Nous n'en avions guère envie. Aussi jugeames-nous prudent de nous éloigner. Nous primes la poudre d'escampette, et eUe nous lança encore: « Je vous retrouverai bi en et je vous arracherai les yeux. » Nous nous éloignàmes au pas de course, mais dans sa hàte, Jea tomba sur une pierre qui ressortait. « T'es-tu fait mal? » lui demandai-je ... Et comme nous étions fatigués, Jean s'étendit sur la mousse et je m'assis sur un tronc d'arbre abattu. « Eh! eh! ce n'était pas agréable, » dis-je d'une voix incertaine. « QueUe irritation dans la voix de cette dröle de créature! J'ai cru un instant que nous avions en face de nous une sorcière comme il y en a dans les livres
~
70-
de contes. J'en suis encore tout abassourdi! » Nous éclatàmes de ri re à la pensée de not re fuite désordonnée. « C'est qu'elle était fàchée, la vieillel Mais que pouvait-elle nous soupçonner de lui avoir volé? Elle ne possédait que ces vieux meubles ... » Cet endroit était réellement charmant. Le sol était recouvert de mousse et de fleurs. Il y régnait un calme profond. Nous n'entendions que Ie frémissement des feuilles et Ie murmure du vent dans Ie feuillage. Toute I'ambiance disposait au rêve. Nous entendions dans Ie Iointain tint er une cloche. Dans un étang proche, des grenouilles croassaient. Nous étions réellement bien installés à cet endroit. Jean s'endormit. A son réveil, Ie temps était bi en changé. On pouvait s'attendre à un orage. « En avant, dis-je, no us devons rerftrer. » Je ne savais plus par quel chemin no us étions venus. Nous prîmes un sentier au ha sard et nous allàmes à grands pas. Un vent violent se leva. Mon chapeau s'envola de ma tête. Les quelques feuilles sèches qui étaient déjà tombées, furent soulevées par Ie vent. Les premiers coups de tonnerre résonnaient déjà dans Ie lointain. L'obscurité tomba. Et tout à coup vint la pluie, qui se mit à tomber à torrents. Heureusement que nous atteignîmes un chemin de traverse. Devant no us se dressait une grande ferme, aux volets de couleur, entourée d'une haie épaisse. Nous traversàmes la cour. Le chien de garde se dressa et aboya. Nous hésitàmes un instant, mais voilà qu'un paysan à I'air bienveillant no us fit signe d'approcher. Joignant Ie geste à la parole, il ouvrit la porte et dit encore : « Allons, entrez donc! » Nous ne réfléchîmes pas plus longtemps et entràmes avec joie. Nous fûmes directement entourés de la nombreuse petite famille du fermier. Dans un coin de la pièce la fermière berçait Ie plus jeune de ses enfants. « Quel joli bébé!» dis-je, et nous Ie caressàmes. « Vous êtes trempés jusqu'aux
-71-
os, » dit la fermière, « vous allez attraper un rhume. Approchez donc du feu. » Nous approchames du grand feu de blocs de bois qui rép?.ndait une lueur rouge dans la pièce, ou l'on sentait une odeur de café fraîchement passé. La fermière no us offrit une grande tasse de café ainsi que pa in et fromage. C'était succulent! Nous y mordîmes à belles dents, car nous mourions de faim. Au dehors Ie vent hurlait. «L'orage est dangereux dans ces parages, » expliqua Ie paysan. « Mais cette averse ne durera pas bi en longtemps, voyez, les nuages se retirent déjà. » Et il ajouta : « Ou devez-vous être? A Leyde, je dois y transporter tout un chargement. Qu'à cela ne tienne, je vais faire atteler Ie cheval, et vous m'accompagnerez. » C'était plus que nous aurions jamais osé espérer. La chaleur et Ie repas ayant fait des miracles, no us no us sentions de nouveau en bonne forme. Et no us conversames agréablement avec notre fermier. Son épouse. prit également part à la conversation, quand ses enfants lui laissèrent quelque répit. Jean n'écoutait pas avec une attention fort concentrée les histoires du paysan, ses doléances au sujet d'une poule qui ne pondait pas d"reuf et d'un taureau qui s'était échappé de l'étable. Mais nous en oubliions l'heure. Tout à coup Ie paysan donna Ie signal du départ: « Si vous Ie trouvez bien, nous allons partir. I~e vent est tombé, il ne pleut plus. Venez-vous? La voiture est devant la porte. » ••• Nous prîmes congé de l'aimable fermière : « Nous vous sommes très reconnaissants de votre aide. Vous no us avez rendu grand service. » Puis no us traversames la cour. Chemin faisant no us jetames un regard admiratif vers les étables, les porcs grognants, l'ane gris, les poules, et surtout vers Ie coq vaniteux à la crête rouge ... Et alors Ie cheval partit au trot vers la ville. Nous no us souviendrons longtemps de cette journée à la campagne. Il n'y avait plus beaucoup de moissonneurs dans
-
72-
les champs, au moment Ol. nous avons visité la Hollande. L'époque de la moisson était presque passée. Dans les champs, il n'y avait plus que Ie blé en gerbes. Jean prétendait que la Hollande n'est pas un pays de progrès : on bat encore dans la grange au moyen de fléaux, disait-il. Tout Ie monde sait que Jean est un peu suffisant. Car on bat en Hollande au moyen de machines actionnées par un moteur. Nous avons été un jour visiter une fermemodèle, et depuis lors, Jean a presque changé d'avis. Tandis que Ie propriétaire, un esprit éclairé, no us montrait, plein de fierté, ses machines à semer et à battre, ses étables remarquablement ventilées, avec ses bceufs bi en soignés, ses vaches et ses vea ux, ses lourds chevaux de labour et même sa distillerie et sa brasserie, Jean souriait d'un air supérieur. Mais tout n'était pas parfait, ajouta Ie fermier. Chacun avait ses gros soucis. Il formula quelques-uns de ses griefs, il se plaignit du manque de main-d'ceuvre, des prévisions météorologiques défavorables. De mon cóté, je lui marquai mon intérêt pour la vie champêtre en l'interrogeant sur ses achats de semence, la greffe et l'émondage de ses arbres fruitiers, Ie labour, Ie fumage et les semailles et un tas d'autres questions ayant trait à l'agriculture. Puis no us en vînmes à parI er de la kermesse. Dans ce domaine, Ie fermier ne ta rit pas. Je pense qu'il croyait par là intéresser Jean à la vie champêtre et éveiller sa curiosité. Le fermier no us dit combi en longtemps d'avance les domestiques et les servantes se réjouissent de voir ven ir cette fête traditionnelle avec ses tentes, ses tirs, ses carrousels, et surtout avec quel plaisir ils pensent à sa musique et ses danses. Je dois di re que j'enviai ce paysan simpie. Il a une vie, des occupations et des joies vraiment saines. Ce sont celles qu'offre la vie des champs. Je ne manquai pas de faire la leçon à Jean, pendant
-73 -
le retour. Je lui demandai s'il était fou de prendre eet air supérieur. 11 rougit ... Jean aimait aussi à prendre des bains. C'est pourquoi nous allions parfois à la mer. En prenant Ie tram, no us étions en une demi-heure sur la plage unie, au pied des dunes basses et blondes. Sitöt arrivé, je m'asseyais sur Ie sable et je regardais Jean s'ébattre dans l'eau et la faire jaillir, tandis que l'oeéan poussait et retirait ses flots et chantait son chant éternel. Le bain terminé, Jean venait s'asseoir auprès de moi. Puis nous allions tranquillementr attendre Ie tramway à l'abri Ie plus proche ou nous étions bien protégés contre Ie vent et la pluie.
Le pays et ses aspects. Tout Ie monde sait que Ie royaume de Hollande a une superficie de 33.000 Km2 et compte environ 9.000.000 d'habitants. Même Jean sait qu'il est borné à l'ouest et au nord par la mer du Nord, à l'est par l'Allemagne et au sud par la Belgique. Regardez la carte et vous verrez qu'au sud-ouest et au nord de la Hollande, il y, a beaucoup d'îles, et que Ie Zuiderzee est un golfe situé à l'ouest et au sud de la Frise. Comme leur nom l'indique, les Pays-Bas sont situés dans une région très basse. Leur territoire fait partie de la plaine basse du Rhin inférieur. On y distingue trois parties, d'après l'altitude et la nature du sol: Ie diluvium scandinave, les terrains argileux du Rhin, de la Meuse et de l'Escaut, et Ie diluvium du Rhin et de la Meuse. Le Nord-Est et Ie Sud se composent en grande partie de terra ins accidentés, sablonneux et à graviers, sur lesquels s'étendent de hautes fagnes. La partie occidentale, plate et bas se, est constituée
-74
de terrains de formation plus récente, souvent recouverts d'argile de mer, de basses fagnes et, Ie long des cours d'eau, d'argile de rivière. Une bande de sol sablonneux borde la mer, et Ie vent, en soulevant Ie sable, y a formé des dunes. Au cours de ces dernières années, la population de la région limoneuse de l'Ouest et du Nord, située près de la mer, est devenue plus dense. La raison en est que les régions plus élevées ont dû, au point de vue fertilité, baisser pavillon devant ces régions basses. Depuis que l'on a réussi à protéger artificiellement Ie pays contre les inondations, Ie nombre des villes et des villages a augmenté également. On a pris soin de réaliser un écoulement suffisant du superflu d'eaux intéÎ'Ïeures et un système de défense contre les eaux extérieures. La partie occidentale du pays est généralement au niveau moyen de la mer ou au-dessous, c'est-à-dire au niveau d'Amsterdam ou au-dessous. En cas de marée haute ou en cas de crue à l'intérieur du pays, la Hollande, sans Ie dispositif d'écoulement des eaux, serait inondée. Les populations de l'Est se sont efforcées, ces dernières années, de rattraper l'avance des régions cötières. Elles progressent d'ailleurs beaucoup, grace à l'amélioration des conditions agricoles, à une culture plus intense du sol, à une meilleure formation professionnelIe, à la coopération; de plus, dans beaucoup de centres, des progrès ont été réalisés grace au développement de l'industrie, et, dans Ie sud du Limbourg, grace à l'industrie minière. La culture maraîchère a pris de l'importance dans Ie nord de la région cötière, et s'y développe considérablement, à cöté de l'industrie et du commerce. On a protégé les terres basses de l'ouest et du nord du pays au moyen de digues, parce qu'on voulait les rendre habitables. Ces digues rejoignent les points culminants. Les cours d'eau situés dans cette région, aussi
-75 -
bien les plus petits, formés par la nature, que les canaux creusés par les hommes, communiquent avec la mer et les grandes rivières par des écluses. Les terres situées à l'intérieur des digues, sont divisées en différentes parcelles au moyen de quais. Ces parties sont appelées polders. Ces régions des polders sont traversées par des rivières endiguées venant de l'étranger : Ie Rhin, la Meuse et l'Escaut. Dès son entrée en Hollande, Ie Rhin est déjà endigué. Un peu plus loin, il se partage en deux bras: Ie Waal et Ie Rhin. Le Waal est Ie bras principal. Il coule parallèlement à la Meuse, fteuve de moindre débit. Celle-ci est entrée dans Ie pays au sud de Maastricht, et coule avec une forte inclinaisou, entre de hautes rives, jusqu'à Graves. Elle est endiguée à partir de cet endroit. Une écluse à sas la met en communication avec Ie Rhin près de Saint-Andries. Mais une meilleure communication a été réalisée entre la Meuse et la Waal en amont de Saint-Andries en 1929, par Ie canal Juliana. Ces deux rivières, en coulant vers la mer, arrosent de belles villes hollandaises. Souvent les digues sont construites à une certaine distance du lit d'été, afin de permettre l'écoulement d'une plus grande masse d'eau. La partie du sol située entre la digue d'hiver et la digue d'été est appelée « laisse ». Les eaux situées entre les îles de la Hollande méridionale et de la Zélande subissent l'inftuence des marées, ce ne sont plus des fteuves, mais bien des bras de mer. C'est par Ie plus méridional d'entre eux que l'eau de l'Escaut s'écoule vers la mer. La Hollande jouit d'un climat maritime. Les étés y sont frais et les hivers doux, avec beaucoup de pluies et de brouillard. Quand on étudie les régions séparément, on observe de grandes différences au point de vue de la température moyenne, de la quantité des précipitations atmosphériques et de la
-76 force du vent. Les régions ou se manifestent les phénomènes les plus divergents, sont parfois fort rapprochées, et l'on trouve ainsi l'une près de l'autre des régions chaudes et froides, au climat doux ou rude, aux vents forts ou faibles. Les pluies sont Ie plus fréquentes lorsque Ie vent souiRe du sud-ouest, de l'ouest ou du nord-ouest. Les vents souiRent de l'ouest dans les régions basses de la Hollande. Quand Ie vent est très fort, on parle de tempête. A l'intérieur du pays, la pluie tombe en averses d'assez longue durée, tandis qu'au bord de la mer, elle tombe en averses courtes et fortes. On peut s'attendre à de l'orage quand, par une journée de fortes chaleurs, la vapeur d'eau monte et que de lourds nuages se forment. Dès que les premières gouttes commencent à tomber, les nuages, en se heurtant, se déchargent de leur électricité. Cette décharge s'accompagne d'éclairs et de tonnerre. L'éclair est l'étincelle électrique qui décharge les nuages. Le tonnerre est produit par Ie déplacement d'air. Les éclairs de chaleur sont ceux qu'on voit dans Ie lointain, et qui semblent, par suite de l'éloignement, ne pas être accompagnés de tonnerre. Quand il n'y a pas d'abri en vue, il n'est pas agréable d'être surpris par un orage. On est vite trempé jusqu'aux os par la pluie qui tombe à torrents. Mais une averse d'orage rafraÎchit agréablement l'atmosphère. Nos plus beaux plans ont été souvent mis sens dessus dessous, et nos excursions furent souvent gatées, par des changements météorologiques trop brusques. Il est tout naturel qu'en Hollande pas plus que dans d'autres pays, on ne soit pas prévenu contre de te Is inconvénients par les communiqués météorologiques. Nul n'ignore les progrès réalisés par la science météorologique au cours de ces dernières années, mais pourtant cette science en est encore à l'état embryonnaire.
-77 -
Le baromètre, qui permet de déceler la quantité plus ou moins grande d'humidité contenue dans l'air, nous donne certaines indications précieuses. Mais elles ne sont pas toujours exactes. Les variations de la température peuvent aussi être déterminées par Ie thermomètre. Cependant l'homme ne dispose d'aucun instrument pour i:ri.fluencer Ie temps. Il sait bien qu'il doit se contenter de ce que la nature lui offre. A première vue, la Hollande est monotone. Il semble que l'horizon soit si vaste, que Ie ciel prenne une trop grande place dans Ie paysage, et que jamais l'reil ne soit surpris ou fasciné par des détails inattendus. Cela n'est pas Ie cas chez nous : nos paysages sont variés et riches. Mais Ie paysage holland ais a lui aussi sa beauté. L'étranger s'en rend lentement compte. Rien ne fait contraste sur Ie ciel immense et ne brise sa monotonie. Et pourtant, de ces paysages hollandais, il se dégage un sentiment de sécurité. De cette réunion dans Ie lointain entre Ie ciel et la terre, de la réunion de l'idéal et de la réalité, il se dégage une poésie toute particulière. Le temps est-il beau? Le soleil inonde-t-il les champs de ses rayons d'or, la nature est alors claire et attirante. Le temps est-il mauvais? Les nuages amoncelés dans Ie lointain semblent-ils raser Ie sol? Un orage se prépare-t-il? La nature est encore splendide. Elle fait montre d'une force, d'une colère, d'une grandeur inattendues. Le sol a été arraché péniblement à la mer. Il est gras, noir et très fertile. Les vastes champs sont divisés en un nombre incalculable de carrés et de rectangles, par les canaux, les ruisseaux et les rivières qui tracent des lignes à travers Ie pays. Les moulins au chapeau rond, dont les ailes se meuvent pesamment, lente ment, sans relache, comme des mains de géants prêtes à saisir tout ce qui les approche,
-78 -
font eux aussi partie du paysage. lIs apportent de la vie dans ces étendues immobiles. Des ponts en nombre incalculable, grands et petits, de formes et de couleurs variées, s'incorporent également au paysage et lui donnent plus de relief. lIs relient deux rues, ou une maison et une rue. Mais en dehors de ces ponts, de ces moulins, de ces maisons, il n'y a rien d'autre que la campagne et l'eau, les arbres et Ie ciel. Le paysage hollandais semble assez pauvre et maigre si on Ie compare à celui de la Suisse. Bien qu'on cite souvent ces deux pays ensemble. C'est parce que Ie paysage hollandais n'a pas cette multiplicité de phénomènes, cette variété de formes, cette richesse de couleurs qui caractérisent Ie paysage suisse. En Hollande, pas de beautés naturelles qu'il faut nécessairement avoir vues. On n'y trouve pas de région favorisée par la nature. Le sol et la mer s'y étendent à perte de vue et Ie firmament se bombe sans fin au-dessus de tout cela. Toutes les couleurs y sont fades et se fondent en un seul ton. Mais les ciels hollandais sont jolis, parce qu'ils changent constamment de forme et de couleur. Je ne pense pas que Pon se fatigue de les regarder, car des nuages chassés par Ie vent les sillonnent sans cesse. n y en a des gris, des blancs et des noirs. Dans leur fuite, parfois ils se rencontrent ou vous laissent voir tout à coup Ie ciel azuré. Par beau temps, Ie ciel est clair et rosé, ou clair et d'un bleu très pur avec de légers nuages. Les jours de pluie, Ie ciel est triste et d'un gris sale, avec des nuages bas. Mais parfois Ie vent chasse les nuages, la pluie cesse, et Ie ciel épuré semble alors plus élevé, rayonnant d'une lumière extraordinaire. La lumière est en Hollande d'une grande pureté. Elle tombe sur la terre, sans inonder les hommes et les choses, sans aveugier, eUe montre les objets dans
-79 -
leurs proportions, dans leurs lignes réelles. La réalité de la lumière est telle que nous croyons pouvoir la toucher. Mais l'étranger qui voyage en Hollande ne doit pas seulement admirer Ie charme de sa campagne, de son ciel et de sa lumière. Il doit aussi apprendre à goûter celui des villes, anciennes et modernes. Il visitera La Haye, résidence royale, ses bàtiments officiels, Ie Binnen- et Ie Buitenhof (ou ont lieu les sessions des États généraux). Dans cette ville, la politique de la monarchie constitutionnelle, telle qu'elle est connue aujourd'hui, voisine avec les vestiges d'un passé plus éloigné. Ce passé parle au spectateur à travers les murs moyen-àgeux, baigné par les flots murmurants du grand Vivier, avec ses cygnes splendides. L'étranger admirera aussi la Mauritshuis et Ie Palais de la Paix, les magnifiques allées qui conduisent les promeneurs vers la plage fraîche de Scheveningue aux blond es dunes: ces allées sont bordées des deux cötés par de riches villas et de magnifiques jardins. Le touriste visitera aussi Amsterdam qui est Ie cceur de la Hollande. Il y admirera sa gare monumentale, ses ports, son musée de l'État et Ie musée colonial, ses nombreux canaux. Sur ceux-ci et Ie long de ceux-ci s' effectue Ie commerce de la Hollande. Il visitera aussi Rotterdam, viIle dépourvue de beauté, mais ill'admirera tout de même à cause de son port. Il verra que c'est l'un des plus grands du monde. Il ira ensuite à Delft, ville historique. Il admirera ses vieilles tours, et aussi la nouvelle ville qui a grandi à cóté de l'ancienne. Là, de hautes fabriques se dressent à cóté des laboratoires de l'université qui se développe de plus en plus. Il visitera aussi les petits ports du Zuiderzee avec leur population de pêcheurs en costumes nationaux, accroupis devant les maisons et regardant vers la mer, Ie brûle-gueule à la bouche. Il verra encore
-
80-
Dordrecht, située sur la Merwede large et animée, Utrecht avec ses parcs, sa cathédrale et ses canaux bas. Des entrepots donnent sur ces canaux comme des souterrains. Puis il se ren dra à I . eyde, Nimègue, Groningue, Leeuwarden et à Harlem, célèbre par son musée Frans Hals et sa cathédrale. Il ira admirer aussi l'hotel de ville de Middelbourg, ce vestige d'une gloire disparue, avec ses piliers et ses tours. Quel que soit l'endroit ou l'on séjourne en Hollande, on trouve toujours des choses belles et intéressantes. Veut-on avo ir des renseignements dans ce domaine, que l'on écrive au bureau de renseignements touristiques : il fournit de précieuses indications aux étrangers. Quand on voyage à travers la Hollande, on rencontre partout des traces du passé. Bientot l'étranger s'apercevra qu'il est dans Ie pays romantique des polders immenses et des moulins tournant sans arrêt, des villes mortes qui ont nom : Veere, Enkhuizen et Stavoren, qu'il est dans Ie pays historique de Hugo Grotius, de Guillaume Ie Taciturne à Delft, de Michel de Ruyter à Flessingue, d'Oldenbarneveldt, des frères de Witt à La Haye, qu'il visite Ie pays artistique des Rembrandt, Vermeer, Frans Hals, Mauve, Israëls, Van Gogh et Toorop, qu'il se promène dans la patrie littéraire des Vondel, Hooft, Bredero, de Jacques Perk et de Frédéric van Eeden, de Hildebrand et de Multatuli, de Couperus et d'Arthur van Schendel, d'Albert Verwey et de Gorter, d' Adwaïta et de Henriette Roland-Holst, d' Aart van der Leeuw, de S. Vestdijk et de F. Bordewijk, d'A. Roland-Holst, J. Greshoff et de M. Nijhoff; qu'il vit dans un pays pittoresque avec Walcheren, Giethoorn riche en cours d'eau, VoIendam, Marken et Monnikendam, avec des rivières comme la Vecht et la Lek, avec Nimègue et Arnhem et Ie sud du Limbourg montagneux avec Maastricht, la Geuldaal et Fauquemont, qu'il se trouve dans un
-
81-
pays scientifique avec les universités de Leyde, d' Amsterdam, d'Utrecht, de Groningue, de Nimègue, l'école technique de Delft, les célèbres bibliothèques, l'institut colonial d' Amsterdam, I' école commerciale de Rotterdam, un pays qui compte neuf prix Nobel, qu'il parcourt Ie pays des vieilles églises et des beaux batiments civils, de la Ridderzaal et du Binnenhof à La Haye, des hótels de ville d'Amsterdam, de Franeker, de Middelbourg, de la cathédrale d'Utrecht, des collégiales de Bois-le-Duc et de Maastricht. Il y trouvera tous ces vestiges glorieux et bi en d'autres encore. Il sera aussi dans Ie pays de la mer, qui envoie ses nuages par-dessus les polders, les bruyères et les villes. 11 sera dans Ie pays des ciels lointains et profonds, de la lumière magnifique. Cette lumière, il ne la trouvera nulle part ailleurs. C'est elle qui, avec les horizons lointains et la mer, crée l'atmosphère de ce pays, et nous fait comprendre Ie caractère de sa population. Mais il existe aussi une Hollande moderne. Elle traverse une période d'activité intense et mérite, pour cette raison, une visite. Elle est même digne de notre admiration. De célèbres constructeurs de digues et de ports ont exécuté dans ce pays des ouvrages remarquables. C'est un travail colossal que Ie creusement d'un nouveau lit pour la Meuse, près de Hoek van Holland. Cette nouvelle voie navigable permet aux plus grands navires, même par marée basse, de naviguer vers Ie port de Rotterdam. Mais ce travail n'est rien, comparé à celui de l'asséchement du Zuiderzee. Travail qui doit, par une conquête pacifique, augmenter Ie territoire de la Hollande d'une province de 224.000 hectares. C'est là un exemple magnifique des capacités des ingénieurs hollandais et aussi de l'humanité des Hollandais, qui réussissent à agrandir leur pays sans qu'il y ait guerre, invasion et effusion de sang. Et je pense que les Hollandais n'ont pas encore dit leur dernier mot F. CLOSSET. -
DOOR NEDERLAND
(nl. - 1942.
6
-
82-
dans ce domaine. Continuellement on améliore et élargit les ports de Rotterdam, d' Amsterdam, d'Ymuiden, de Flessingue. En avri11929, on a ouvert à la navigation une nouvelle écluse de mer, d'une longueur de 400 m., d'une largeur de 50 m. et d'une profondeur de 14,50 m. Elle est située à l'embouehure du eanal de la mer du Nord. Ce canal relie Ie royaume à la mer. En outre, on a eonstruit de nouveaux ponts, on a creusé des canaux, on a tracé des autostrades. Le Biebosch, près du Hollandsch Diep, qui était une grande étendue recouverte par les eaux, a été transformé, d'un pays de joncs en un pays de culture. Et enfin la population du pays atteint le chiffre de 9.000.000. Près de la moitié de cette population travaille dans l'industrie : done eette branche occupe à elle seule à peu près autant de monde que les ent reprises agricoles et eommerciales et les transports réunis. C'est pourquoi Ie drapeau hollandais Hotte dans Ie canal de Suez, prenant rang immédiatement après Ie drapeau anglais et avant les drapeaux français, allemand, italien, japonais et américain. Presque toutes les matières premières nécessaires à l'industrie doivent venir de l'extérieur. Et il est vraiment remarquable que ce pays ait pu se placer au premier rang, dans la plus moderne des industries: la fabrication des lamp es électriques et des appareils de T. S. F. La musique hollandaise est transmise dans Ie monde entier par les postes émetteurs de Hilversum et de Kootwijk. Dans Ie domaine de l'aviation, cet enfant prodige de la science moderne, la Hollande a su aussi se réserver une place d'honneur, puisque les Fokkers transportent Ie nom hollandais au delà de l'océan Atlantique, depuis que Ie lieutenant Coppen a accompli Ie premier vol Amsterdam-Batavia et retour. Les avions postaux s'envolent, hiver comme été, à destination de l'Orient, et parcourent presque
-
83-
20.000 Km. Et tandis que les malles mettent encore des semaines pour couvrir cette distance, ils font ce voyage en quelques jours et reviennent chargés de lettres et de paquets. Le record est d'un peu plus de quatre jours, depuis que Ie « Pélican» de la « Société d'aviation hollandaise » a fait Ie voyage aller et retour en un laps de temps incroyablement court, en deux fois .quatre jours et quatre heures, en volant nuit et jour avec des arrêts très courts. L'étranger doit encore étudier l'architecture moderne de la Hollande. Elle reflète parfaitement l'esprit de ce pays. Elle tend vers l'utilité, la justesse de construction et la simplicité. La Hollande a contribué largement à la conception moderne de la beauté architectonique. Sa part dans ce domaine est peut-être plus importante que celle des autres pays. Ses maîtres comme Berlage, De Bazel, Kromhout, Dudok, pour ne parler que des aînés, ont répandu la notion de la construction efficiente, de la logique, de l'utilité pratique ... L'étranger qui se représente les Hollandais, courant en sabots, ou insolents et grossiers, tels qu'illes a vus parfois dans son propre pays, se demandera sans doute comment un tel développement est possible. Le Hollandais semble à vrai dire peu cultivé, mais, en réalité, il est seulement moins poli et moins obligeant que les habitants des pays du Sud. L'explication de sa raideur, de son manque de spontanéité et d'enthousiasme, se trouve dans Ie fait que, chez ce peuple, Ie sentiment ne parle pas en premier lieu. Sentiment et imagination sont dominés par la raison. Je ne pense pas que les Hollandais soient moins humains qu'un autre peuple. Je pense même que du point de vue pratique, ils sont des plus humains, bi en qu'il faille reconnaître qu'ils sont plus bruyants, moins soupies et moins obligeants que d'autres. C'est leur caractère qui Ie veut ainsi. Aussi
-
84-
si un Hollandais vous adresse un compliment, vous pouvez croire qu'ille fait sincèrement, que ce n'est pas un propos vide. On pourrait dire que Ie Hollandais se distingue par des qualités d'homme d'affaires; il est ftegmatique, prudent jusqu'à la méfiance, ferme et persévérant. Il est tin cérébral, sans grand enthousiasme, sans grand idéalisme, mais il a une vision pratique de toutes choses. Mais s'il a toutes les qualités de l'homme d'affaires, il n'en a généralement pas Ie manque de pitié, de sentiment, de culture et d'humanité. 11 en a donné la preuve par ses réalisations dans Ie domaine de la bienfaisance, de la législation sociale, dans Ie domaine de la littérature, du journalisme, des arts plastiques, de la musique, du théátre et des scÏences. Nous nous sentons attirés vers ce peuple par sa force tranquille, son ftegme cordial, tout comme nous nous sentons attirés par Ie calme profond des paysages de la Hollande. Ce peuple ne pouvait se développer que dans un tel cadre. 11 semble à l'observateur que tous deux, l'homme et Ie paysage, soient très simples, très clairs et aussi sûrs d'eux-mêmes que la mer qui baigne les frontières du pays. Naturellement Ie Hollandais a des défauts. Mais ils ne sont pas nombreux. Je n'exagérerai pas en disant qu'il ignore trop les autres peuples, qu'il prend tout trop au sérieux, surtout lui-même, qu'il aime jouer Ie röle de juge en toute chose, qu'il raisonne trop, qu'il n'a pas Ie sens du ridicule, bien que, par nature, il soit humoriste. Celui qui attache foi au jugement superficiel de gens qui n'ont fait qu'un court séjour dans ce pays, arrivera à d'autres conclusions. Mais s'il a lui-même l'occasion de séjourner quelque temps en Hollande, il verra qu'il a été mal renseigné. Car il faut voir clairement les réalités avant de porter une apprécÏation sur un peuple. Pour bien juger des actions
-
85-
des hommes, il ne faut pas trop louer et encore moins blamer; il faut sonder les creurs et connaître les intentions, les mreurs et les coutumes afin de porter un jugement sain.
Introduction, première visite. J'ai été trouver un ami pour Ie prier de bien vouloir m'introduire auprès de personnes qu'il connaissait à Leyde. Il avait déjà entendu dire que je me rendais dans cette ville, et après s'être informé de ma santé, il me demanda si j'avais là des parents ou des connaissances. Je lui répondis qu'au contraire je venais lui demander des introductions. Il me dit qu'il me rendrait volontiers service en l'occurrence, seulement il avait tant d'amis qu'il se demandait lesquels pourraient m'être Ie plus utiles. Il me dit d'aller Ie vendredi chez les Ixes et de présenter ses respects à Madame: c'est son jour de réception. « Cette famille ne sort et ne reçoit pas beaucoup, ajouta-t-il, mais vous trouverez chez eux des gens fort intéressants et de différents milieux. Peut-être les Ixes vous inviteront-ils à passer avec euxune soirée intime, agrémentée de musique après Ie dîner, mais ils ne vous convieront certes pas à des bals ou à d'autres grandes fêtes mondaines. En tout cas, ils vous inviteront à ven ir prendre Ie thé avec eux. » Il me donna une recommandation très aimable pour la familIe Hof, et me conseilla de la leur envoyer, en l'accompagnant d'une lettre ainsi conçue : P. Sasse prend la respectueuse liberté de vous faire parvenir l'introduction ci-jointe. Il vous serait obligé de bien vouloir lui faire connaître quand vous pouvez Ie recevoir avec sa sreur. Vous pouvez encore, me dit-il, leur écrire une plus longue lettre conçue à peu près en ces termes : « Madame, permettez-moi..., etc. Je
-
86-
vous présente, Madame, l'expression de nos senti~ ments respectueux. » Mon ami me dit de prendre mes précautions, en écrivant à des Hollandais. « Ce n'est pas aussi facile là-bas que chez nous. L'adresse d'une lettre et Ie début d'une épître offrent pas mal de difficultés pour des étrangers et même pour des Hollandais. On se trompe quand on pense que, conformément à l'esprit du temps, on a supprimé, dans ce pays aussi, toute fioriture. Ceux qui adressent leurs lettres à « Monsieur », « Madame » ou « Mademoiselle » sont encore en minorité. 11 est nécessaire de se conformer à toutes sortes de prescriptions assez guindées. On doit rédiger la vedette a vec soin : « Cher Ami » pour des amis, « Monsieur », « Madame », pour des personnes avec lesquelles on n'est pas familier. On traite d' « Excellence» les ministres, les ambassadeurs, les diplomates de première dasse et les officiers supé~ rieurs. On donne Ie titre de « Très noble et très sévère Monsieur » aux membres du Conseil d'État, aux conseillers d'État, aux membres des États généraux, aux anciens ministres, aux fonctionnaires supérieurs jusqu'au grade de référendaire, directeur général et inspecteur principal des Postes et Télégraphes, aux officiers supérieurs, aux commissaires royaux, aux consuls et inspecteurs principaux et inspecteurs des contributions directes, aux ingénieurs principaux; les controleurs des contributions, les avocats, les notaires, les officiers subalternes des forces de terre et de mer, les assistants-résidents sont des « messieurs noblement sévères ». On appelle les bourgmestres et les échevins des « honorables messieurs », mais dans les pièces officielles, on appelle les bourgmestres des « messieurs noblement sévères ». A un professeur on écrit : « Très noble et très savant Monsieur ». Ceux qui ont obtenu Ie grade de docteur sont des « messieurs nobles et très savants » et un
-
87-
prêtre qui n'a pas Ie titre de docteur est un « très révérend monsieur ». On repro duit également ces titres dans l'adresse. Mais cette forme n'est nécessaire que pour l'lÎdresse, quand on connaît très bien la personne. » J'étais heureux d'apprendre tout cela et d'être prévenu, puisque no us ne no us préoccupons pas de tous ces titres. En Belgique, il suffit d'écrire tout simplement : Monsieur X, Monsieur Y, Dr Z. « Et ce n'est pas tout, dit mon ami, les choses se compliquent encore quand on écrit à une personne de la nobleSse. TIs sont tous « noblement bien nés », avant d'être comte, baron, duc, etc. Et quand on écrit à une « freule », elle doit être une « dame hautement noble et bi en née ». - « Je trouve tout cela bi en guindé, » dis-je à mon ami. TI trouvait cela également absurde, sans raison, mais les belles manières Ie veulent et si on les critique toutes, on s'aperçoit qu'elles n'ont pas plus de raison d'être que de mettre la ma in devant la bouche quand on bàille, ou de manger avec un couteau et une fourchette. Et pourtant on doit veiller à ne pas se tromper sur ce chapitre quand on veut faire bonne impression en Hollande. Cependant nombreux sont déjà ceux qui abandonnent carrément ces usages périmés, et l'on peut franchement se risquer à suivre nos coutumes nationales. A la fin de la lettre, on écrit habituellement après la formule de politesse, « votre tout dévoué » que l'on abrège en « Uw dw. dr. ». « Revenons à notre sujet, me dit mon ami. Quand vous aurez écrit à la familIe Hof, vous recevrez Ie lendemain ou Ie surlendemain une lettre ou une carte vous disant que Madame H. reçoit Ie premier et Ie troisième mardi du mois ou qu'elle a l'honneur de vous inviter pour Ie .,. du mois, Ie soir après 8 heures, à venir passer la soirée en famille, et qu'elle serait heureuse d'apprendre que vous accept ez l'invitation.
-
88-
Vous pouvez être sûr, qu'une réception très amicale vous attend. Je vous demanderai cependant de faire auparavant, si vous voulez vous en tenir tout à fait au bon usage, une visite de politesse à la famille Hof, entre 11 h. 30 et 1 h. ou tout au moins d'aller déposer votre carte. » Je remerciai mon ami de sa grande amabilité; je lui dis que, puisqu'il avait commencé à me renseigner sur la façon dont je devais me comporter, je lui serais bien obligé de me donner encore quelques détails sur les usages de la bonne société en Hollande; je n'aime pas en effet me rendre ridicule, surtout devant les domestiques, je ne tiens pas à commettre des impairs sur ce chapitre. Mon ami sourit et dit qu'il n'avait pas grand'chose à ajouter sur ce sujet, que les belles manières sont partout les mêmes dans le monde de bonne compagnie. « Vous savez, me dit-il, que la toilette n'est pas la même pour une visite faite pendant la journée que pour une soirée et que l'on doit porter, tantöt un veston, tantöt une jaquette avec pantalon à lignes et tantöt un chapeauclaque. J'espère qu'il ne vous viendrait pas à l'esprit de vous montrer en pantalon noir ou à carreaux, avec des souliers de couleur, un claque, une cravate et des gants. Le soir, on porte l'habit avec cravate blanche et souliers laqués. On endosse aussi Ie smoking pour des soirées simples, quand l'invitation ne spécifie pas que vous devez arriver en jaquette ou en costume de ville, comme dans certains milieux anglais. Je vois que vous riez parce que je vous parle de tout cela. Je pense que vous rirez encore plus lorsque vous serez en Hollande. Vous verrez certainement des gens solennels qui vénèrent encore des modes d'époques révolues ou des usages mal compris. Mais supposons que vous vous rendez chez les Hofs. Vous vous trouvez devant la porte et vous sonnez une fois. Un domestique ouvre et vous lui demandez
-
89-
si Madame et Monsieur H. reçoivent. Dans la négative, si Ie domestique répond que Madame H. ne reçoit pas aujourd'hui, vous remettez votre carte comme je vous l'ai déjà dit. Dans l'affirmative, on vous introduira, vous déposerez une carte sur Ie plateau et demanderez que l'on vous annonce. Permettez-moi de vous prévenir au sujet d'une question que l'on pose souvent. Et à laquelle il est parfois répondu par un mensonge assez indigne, désagréable pour l'une comme pour l'autre partie. Vous demandez p. ex. : Peut-on voir Monsieur et Madame H.? Et si même vous avez entendu de vos propres oreilles, Madame H. donner la consigne de n'introduire personne, on vous répond que l'on regrette, mais que Madame et Monsieur H. viennent justement de sortir. C'est très désagréable. Mais ce l'est bien plus, quand Ie personnel n'est pas bien stylé. Le domestique vous laisse sur l'escalier ou dans le hall, et vous demande de lui dire votre nom en vous affirmant qu'il va voir si Madame H. est à la maison. Puis il revient au bout d'un instant, et vous reconduit en disant que ce contretemps contrariera beaucoup Madame et Monsieur. Je vous demanderai de garder votre sérieux devant une innocence si campagnarde. » « Je dois vous dire que jamais chez les Hofs, il ne vous arrivera de ces ennuis. Vous aurez affaire à un domestique stylé. Vous déposerez votre chapeau. Il vous prendra votre pardessus, votre parapluie et vous conduira dans la salle d'attente. Après être allé porter votre carte à Madame ou à Monsieur H., il reviendra en vous priant de Ie suivre et ouvrira la porte à glissière du boudoir. Madame Hof se lèvera, s'avancera vers vous et vous donnera la main. Le baise-main n'est pas de mode en Hollande, bien que ce soit une manière facile et jolie de saluer, de remercier et de prendre congé, car elle vous évite de balbutier des phrases vides et souvent déplacées.
-
90-
Les dames mariées peuvent cependant l'exiger des hommes mariés et des petites filles. Madame Hof, une dame vivante, cordiale et douce vous serrera la main en vous disant avec un sourire amical : (c Soyez les bienvenus, Mademoiselle S. et vous, Monsieur. » Puis elle vous demandera quelles bonnes nouvelles vous apportez de son vieil ami, comment vont ma femme et mes enfants, s'ils sont tous bien portants, et si vous avez fait un bon voyage. Elle vous priera de lui dire ou vous habitez, et si l'on vous verra à son jour de réception; elle protestera qu'elle ne vous offre pas une grande fête. Je suis sûr qu'elle va s'exprimer à peu près ainsi et que vous n'aurez pas Ie temps de lui répondre. Je vous prie de ne pas oublier de lui dire que vous devez lui présenter les amitiés de Monsieur Céef, sinon nous ne serons plus des amis. Dites-Iui également : « Cela me fera grand plaisir de venir à l'heure indiquée. » Vous serez très cordialement accueilli dans cette hospitalière maison. Et n'oubliez pas de remercier mes amis de leur bon accueil. Et si vous demandez à Madame Hof, si vous n'abusez pas de son temps, elle vous assurera que vous ne la retenez pas et vous priera de rester encore un instant. Cl Qui pourrait bien être là? » s'est entretemps demandé Monsieur H. qui écoutait dans son bureau. En général, il ne se montre pas du tout. Quand un visiteur s'annonce, il disparaît. C'est son habitude. Mais je parie qu'il ne laissera pas plus longtemps à sa femme la charge des devoirs de politesse à remplir. I1 deviendra curieux. Il voudra voir Ie jeune homme qui parle un hollandais si dröle. 11 poussera la porte. Et vous verrez apparaître une silhouette longue et imposante. Madame rira en lui disant que ce n'est pas bien de sa part, elle vous Ie présentera. 11 répondra : Cl enchanté ». Vous vous inclinerez, votre sreur
-
91-
lui donnera la main, et vous vous assiérez à nouveau. Je pense qu'au début, vous trouverez mon ami un peu dröle, un peu raide et assez réservé. » « Et comment dois-je l'appeler? » « Monsieur » sans plus, puisqu'en Hollande on ne fait pas de différence entre les termes en usage pour saluer quelqu 'un ou pour lui adresser la parole. 11 faut savoir qu'en Hollande tous les hommes sont: monsieur un tel et rien de plus, que vous parliez à un comte, à un baron, à un directeur ou à quelqu'un qui ne porte pas de titre. On ajoute parfois Ie titre cependant quand on parle à un professeur, et aussi à un médecin, même s'il n'a pas Ie titre de docteur. Ses malades l'appellent (c docteur ». Si vous parlez à une baronne ou à une comtesse qui ne sont pas mariées, vous leur adresserez la parole en di sant : « Freule. » Si elles sont mariées, vous direz: « Mevrouw». Vous devez encore aller voir quelqu'un d'autre, voilà que cela me revient à l'esprit : vous devez aller voir Ie professeur Steenge, Ie philologue renommé. C'est un homme très savant, d'une précision extrême, très cordial et toujours prêt à vous rendre service. Une visite chez lui vous fera connaître Ie type idéal du savant hollandais. Allez Ie voir. Tirez très fort la sonnette de sa modeste garçonnière. La porte s'ouvrira et une servante grognon vous demandera ce que vous voulez. 11 n'est pas facile d'être reçu par Ie professeur. Ne vous laissez pas intimider par l'affirmation : Ie professeur est justement en conférence. Priez-Ia d'aller demander au professeur s'il veut bien recevoir M. Sasse qui lui apporte les compliments d'un vieil ami. .. Elle vous ÏIlVitera alors à entrer. Vous verrez alors un vieillard assis derrière son bureau, un vieillard à longue barbe et aux traits fins. Il est un peu courbé, il n'est pas chauve, mais sa chevelure s'amincit, il porte des lunettes d'or. Présentez-vous au professeur en disant:
-
92-
« Mon nom est Sasse. » Il vous donnera la main, vous priera de vous asseoir dans un fauteuil et vous demandera ce qui lui vaut l'honneur de votre visite. Et vous commencerez à parler. Je suis sûr que vous passerez avec lui un agréable quart d'heure et que vous serez étonné de l'intelligence vive, de la fraîcheur d'esprit et de la largeur de vues de ce vieillard de presque quatre-vingts ans. 11 ne fait pas état de sa science. Ses idées et ses sentiments vous imposeront Ie respect. Il vous suivra du regard, quand vous parlerez, et il vous approuvera d'un signe de tête, s'il trouve vos propos intéressants. Vous pourrez disposer de lui chaque fois que vous en aurez besoin. Et vous serez toujours Ie bienvenu chez lui, après Ie dîner, à son heure de bavardage. 11 vous en assurera d'ailleurs et vous Ie répètera quand vous lui aurez dit qu'il ne doit pas vous accompagner jusqu'à la porte, que vous ne Ie désirez pas. D'ailleurs il sera toujours prêt à vous rendre service. Et enfin il ajoutera « Merci beaucoup d'avoir bien voulu me tenir compagnie. Revenez bientöt, » dira-t-il aimablement quand vous Ie quitterez. Il sonnera la servante, ceUe-ci vous ouvrira la porte. » Puis mon ami termina ces conseils en me disant : « Bien des compliments à votre sreur et bon voyage. Je regrette de devoir déjà vous quitter. » Je Ie remerciai de sa grande amabilité. J'ajoutai que je ne savais pas comment je pourrais lui prouverma reconnaissance, que je ne manquerais pas de transmettre ses amitiés à tous ses amis et que je lui ferais immé-. diatement savoir comment je les avais trouvés. Je Ie priai de bien vouloir excuser ma sreur auprès de sa femme, eUe ne pouvait venir prendre congé d'eUe, mais eUe lui rendrait visite, dès qu'elle serait rentrée. « Entendu, dit mon ami, et au revoir. I)
-
93-
En société. Dès Ie début de leur séjour en Hollande, nos amis avaient fait eonnaissanee avee la famille Kof. Ils reçurent quelque temps après la lettre suivante, dans laquelle Mme Kof les invitait à lui rendre visite: M. et Mme Kof ont l'honneur d'inviter Monsieur et M ademoiselle S asse à leur soirée du mardi 13 décembre, à 8 h. 30 du soir. Sasse répondit en ces termes : M. et Mlle Sasse ont l'honneur de faire savoir à Monsieur et Madame Kof qu'ils acceptent avec grand plaisir leur invitation d' assister à la soirée qu' ils donnent. Mlle Sasse ne pourra, à son grand regret, y assister par suite d'indisposition. Sasse avait done reçu une invitation à une fête de familIe. A l'heure indiquée, notre ami arriva à la maison de son höte. Et aussitöt, il demanda au domestique de lui dire à queUe heure il devait faire revenir sa voiture. Il pria ensuite son chauffeur de venir Ie prendre à 2 heures. Par la carte que lui remit Ie domestique, il apprit qu'il était invité à conduire à table Mlle Eva de Schoone. Le domestiql).e ouvrit ensuite la porte du salon. Le jeune homme entra. II ehereha parmi la nombreuse assistanee la maîtresse de maison. Il s'inclina devant elle et lui dit: « Ma sreur vous prie de l'exeuser. Elle regrette de n'avoir pu aeeepter votre aimable invitation. » La dame répondit qu'eUe Ie regrettait tout autant, et demanda comment se portait sa sreur. Elle espérait que ce n'était rien de grave: la dernière fois qu'elle avait vu la jeune fille, elle ne l'avait pas trouvée très bien.
-
94-
Sasse répondit que son indisposition était sans danger, que sa seeur avait seulement eu un très mauvais rhume, qu'eHe avait eu une forte fièvre, et qu'au début, Ie médecin avait craint une pneumonie, heureusement celle-ci ne s'était pas déclarée, et à présent la malade était en bonne voie de guérison. Tout danger est maintenant conjuré, eUe ne doit plus garder Ie lit, mais il ne pouvait encore être question pour la convalescente de sortir de sa chambre, car la guérison n'était pas complète. « C'est dommage, dit Mme Kof, que Ie dernier concert lui ait été si funeste. Il est vrai, que dans la salIe, il faisait vraiment très chaud et, à la sortie, il y avait un courant d'air terrible. EUe aura pris froid à cette occasion. Qu'eUe se surveille bien! Est-elle encore au lit ?» Sasse répondit que non, mais qu'eUe garderait la chambre quelques jours encore. Sasse salua ensuite M. Kof. Celui-ci, d'une voix grave, demanda également comment se portait sa seeur. 11 avait appris à son grand regret qu'elle était souffrante. I~a dernière fois qu'il l'avait vue, il s'était demandé quel malaise pouvait bien l'indisposer ainsi, car eUe n'avait pas bonne mine du tout. Et il avait pensé qu' eUe avait la grippe. CeUe-ci régnait en effet, en ce moment-Ià. Sasse répéta que sa seeur aUait mieux; lui aussi avait eu un fort rhume, et pendant quelques jours il n'avait cessé d'éternuer et de tousser, mais ce malaise s'était enfin apaisé, grace à des gargarismes et des rinçages de nez. M. Kof Ie pria ensuite de Ie suivre, afin qu'il Ie présente à sa voisine de tabIe. 11 Ie conduisit dans une pièce adjacente et s'adressant à une charmante blonde: « Freule, lui dit-il, puis-je vous présenter M. Sasse ? » Sasse s'inclina pendant que la dame lui tendait la main. Puis Ie jeune homme se présenta à quelques jeunes gens. Une conversation animée s'engagea, tandis que l'appartement se remplissait
-
95-
lentement d'invités. M. Hof, qui arriva dans Ie courant de la soirée, tendit silencieusement la main à Sasse, et sa femme eut pour lui un mot aimable : (( Mon cher Sasse, je suis heureuse de vous rencontrer ici. » Un domestique vint annoneer que Madame était servie. On se rendit à tabIe. Les messieurs offrirent Ie bras aux dames pour les conduire à leur place. Celle-ci était indiquée au moyen d'un carton. La table était recouverte de porcelaines et de cristaux et ornée de jolies fleurs. Sasse pria son voisin de Ie présenter à sa voisine de gauche, car celle-ci lui était inconnue. Il demanda à Mlle de Schoone, pendant que 1'0n servait Ie premier plat, si elle préférait du vin rouge ou du vin blanco Sa voisine, une jeune fille très vivante et joyeuse, lui dit en riant, qu'elle ne désirait aucun des deux, mais qu'elle prendrait volontiers un peu d'eau. (( Voici, » dit Sasse, puis illui demanda si elle ne prenait jamais de vin. Elle répondit affirmativement, mais ce soir, elle ne voulait pas prendre de vin, sauf un verre de champagne, parce que tantót, disait-elle, il y aurait bal et Ie vin lui ferait tourner la tête et l'empêcherait de danser. Ce qu'elle aimait par-dessus tout. On fut très joyeux pendant Ie repas, d'autant plus que l'on raconta des nouvelles très dróles et vraiment impressionnantes sur la situation politique, sans que personne sût exactement ce qui se passait. Mais dans les milieux bien informés, on disait que cela allait mal de par Ie monde. Sasse, pendant ce temps, s'occupait beaucoup de sa voisine de tabIe, qu'il essayait de comprendre, tandis qu'il écoutait d'une oreille dis traite les autres conversations. II ne parvenait que difficilement à suivre son gentil babillage, et je pense qu'au début il fut assez embarrassé. Il fut quelques fois <{bligé de lui dire : (( Pardon» et même : « Voudriez-vous répéter ? Je n'ai pas bien compris ».
-
96-
Mlle de Schoone n'avait pas remarqué que Sasse était un étranger. Pourtant la prononciation de celui-ci était tout autre que celle qu'elle entendait tous les jours. Et co mme Sasse n'avait pas encore pu beaucoup s'exercer par suite de son bref séjour en Hollande, il était souvent embarrassé, et il demanda même à sa voisine de lui faire Ie grand plaisir de parler plus lentement, afin qu'il puisse mieux la comprendre. Et cela alla très bien, car elle fit aussitöt tout son possible. Et ils s'entretinrent très cordialement. Un toast bref interrompit par deux fois l'agréable conversation. Le maître de la maison frappa son verre Ïmmédiatement après Ie poisson. Il remercia ses invités. Au nom de ceux-ci, un vieil ami de la maison remercia et, pour terminer, il porta en termes humoristiques un toast à la santé de la charmante hötesse. On retourna au salon après que Mme Kof se fût levée de tabie. Quelques vieux messieurs firent de raides révérences à leurs dames et tendirent la main solennellemcnt à leurs voisins de tabie. Sasse ayant remarqué cela, demanda si c'était la mode en Hollande. Il apprit que ce n'était qu'un usage démodé. Sasse demanda à M. Hof, comment allait Mme Hof, celui-ci répondit ironiquement qu'il ne Ie savait pas. Et alors se déroula une conversation intéressante en réponse à sa question. M. Hof lui dit que celle-ci prouvait qu 'il était encore célibataire. Sasse s'étonna. M. Hof lui dit alors que lorsqu'ils sont mariés, mari et femme se voient très peu et se parlent encore moins, que même à la maison, Ie mari et sa femme ne peuvent pas parler intimement. Et il demftnda à Sasse s'il pouvait citer deux personnes mariées qui aient jamais pu causer à leur aise. « Si vous voulez commencer.à expliquer quelque chose à votre femme, dit Hof, vous entendez la sonnerie du téléphone : des gens s'étaient trompés de numéro. Vou-
-
97-
lez-vous recommeneer à parler, votre femme vous prie d'attendre un instant : l'eau pour Ie thé va bouillir. Vous attendez encore un instant, vous n'êtes plus dans les mêmes dispositions pour recommencer. Puis il vous faut en revenir au fait. Vous avez à peine dit: c'est une affaire assez compliquée, que votre femme reg arde fixement la lampe, lève les bras au ciel, se dresse comme mue par un ressort, frappe les mains l'une contre l'autre, s'écrie que les mites vont tout manger; enfin elle consent à écouter à nouveau. Mais voilà qu'elle vous demande si c'est une longue histoire. Dans l'affirmative, elle servirait tout d'abord Ie thé, elle pourrait ainsi rest er assise tout à son aise pour vous écouter. Entretemps, il se met à pleuvoir à verse : elle vous prie d'aller vite fermer les fenêtres à l'étage. Elle-même court rechercher Ie séchoir et les bas au jardin. Puis la sonnette tinte brusquement. Vaus caurez voir et trouvez sur Ie seuil vos meilleurs amis, trempés jusqu'aux os; ils demandent à pouvoir s'abriter chez vous. Ils pass ent la soirée avec vous, et bientót il est min uit. Vos amis viennent de sortir. Maintenant votre femme est trop fatiguée. Elle ne pourrait plus écouter votre histoire. Le lendemain matin, vous êtes trop pressé. D'ailleurs, la blanchisseuse sonne à la porte, puis c'est l'accordeur pour Ie piano, puis c'est Ie cordonnier qui rapporte les souliers réparés, puis un garçon de courses apporte une nouvelle robe. Votre femme doit not er les courses à faire; la servante a besoin d'argent et vous n'avez qu'un billet de 100 Horins. A midi, vous avez peu de temps à perdre, et l'enfant du voisin a jeté sa balIe par-dessus la palissade. Vous allez la rapporter. Nous voilà au soir. Mais vous avez dû prendre votre décision l'après-midi. Les circonstances vous y ont forcé. Et vous n'avez pu attendre l'avis de votre femme. Celle-ci cependant trouve que vous auriez pu la F. CLOSSET. -
DOOR NEDERLAND
(nl. -
1942.
7
-
98-
consulter. Car vous avez fait tout de travers. Voilà, dit M. Hof, comment cela se passe quand on est marié. » Et il recommanda à Sasse de ne pas se marier s'il aimait l'intimité. Comme Mlle de Schoone dansait avec distinction et élégance, Sasse éprouvait Ie plus grand plaisir à valser avec elle. Aussi l'invita-t-il à différentes reprises ce soir-Ià. Et il semblait que la jeune fille éprouvat un réel plaisir à stepper avec lui. En sortant, chacun assura à la maîtresse de maison qu'il avait passé une excellente soirée, ce n'était pas là un compliment exagéré, car chacun s'amusa si bi en à valser et à stepper que les heures passèrent très vite ... Sasse, quelque temps après, prit part à une réunion de messieurs. Un célibataire offrait une fête à l'occasion de son anniversaire. On était à peine assis, que Ie frère de l'höte entra. Il était venu expressément à Leyde. Il voulait fêter l'anniversaire de son cadet. « Mon vieux, tu t'amènes toi aussi, ça c'est chic, c'est une surprise; öte ton pardessus, assieds-toi. » « Comment vas-tu? Mes félicitations. » L'atmosphère était joyeuse et franche. Et l'on peut dire que les invités firent honneur aux plats et aux boissons. On fit sauter Ie bouchon à divers es reprises. Cependant toutes sortes de questions s'entre-croisaient: « Passe-moi Ie beurre. » - « Passe-Ie, Sasse veut encore en avoir un peu. Son assiette est vide. » - « Veux-tu encore de la salade? » - « Oui, encore un peu. Pas trop, mon vieux. » - « Pour un célibataire, tu cuisines très bien, proficiat. Mais tu ferais bien d'aiguiser tes couteaux, car ils ne coupent pas. » - « Tu ne bois pas, ton verre est vide. » « Passe-moi ton verre, je vais Ie remplir. » - « Merci. » - « C'est ton anniversaire aujourd'hui? » - « Quel Age as-tu? »... Je dois dire que Sasse ne comprit pas tout, qu'il
-
99-
dut demander la signification de bi en des mots, mais qu'il s'amusa très bien. 11 sut mettre à profit ce qu'il venait d'apprendre. « Sasse, tu ne bois plus, est-ce que Ie vin ne te plaît pas? » lui dit un ami. Mais Sasse répondit qu'il voulait être en bonne forme Ie lendemain, il ne voulait pas avoir mal aux cheveux. Comme on lui assurait qu'on n'attrape pas la « gueule de bois » à boire du vin, il répondit qu'il ne supportait pas beaucoup la boisson, qu'il buvait modérément. « C'est comme tu veux, » lui dit-on. Sasse ajouta toutefois qu'il savait prendre une goutte de temps à autre. Un convive voulait chanter et on lui cria : « C'est ça, montre-nous ta belle VOi2... » On se sépara très tard; chacun s'était amusé beaucoup à bavarder et à faire des blagues.
La maitresse de maison. J'avais promis à Mme Dekookster d'aller lui rendre visite. Je l'avais fait dans un élan d'amabilité. Il me sembla qu'elle réparait un pneu de vélo lorsque j'entrai. Elle était tout simplement occupée à faire du boudin no ir. Tout en remplissant Ie boudin, elle m'expliqua qu'elle faisait actuellement son boudin elle-même, car c'était plus propre et meilleur marché. Je pense que Mme Dekookster fait beaucoup de choses elle-même, précisément pour des motifs de propreté et d'économie. Comme je lui disais qu'en agissant de la sorte, elle ne devait pas goûter beaucoup aux joies de la vie, elle me répondit qu'en Belgique, nous avions une fausse opinion de la maîtresse de maison. Elle prétendit que la vie des femmes de chez no us était tout imprégnée de l'esprit d'étude et de sport. « Pensez-vous, me dit-elle, que les jeunes filles qui paradent à heures fixes avec une raquette, un autre emblème sportif ou un dictionnaire sous Ie bras, au lieu d'un balai, ont plus de chances de
-
100-
se marier que d'autres? Pensez-vous qu'une femme puisse ignorer les soins du ménage, mais doive savoir lancer une balIe par-dessus un filet de tennis? A mon avis, je pense que la femme doit d'abord être une bonne maîtresse de maison, et que comme telle, elle doit surtout apprendre à être économe. Pendant les premières années de mon mariage, je pensais différemment. Je me souviens encore fort bien qu'à cette époque, je pensais à tout, sauf à mon ménage, et je me fiais entièrement à ma servante. Je ne me souciais de rien. Je me souviens aussi que nous étions logés à l'étroit, que nous avions un appartement et qu'il m'était parfois fort difficile de nouer les deux bouts. Je me rappelle encore que j'ai souvent soupiré à la fin du trimestre, car il ne m'était pas aisé de rassembier l'argent du loyer. Et comme no us avions été une ou deux [ois en retard de paiement, not re propriétaire, une sorte de Droogstoppel, en avait été irrité et avait majoré Ie prix du loyer de 25 %. 11 voulait nous faire quitter sa maison. 11 résilia notre bail, parce que nous refusions de payer un loyer élevé. Nous dûmes chercher un nouveau logement et déménager, endéans Ie bref délai du préavis, c'està-dire en trois mois. Si vous saviez ce qu'un déménagement apporte d'ennuis et de dépenses pour de petits bourgeois! Vous Ie comprendrez seulement plus tard, trop tard peut-être. Et je dois dire que tous ces embarras arrivaient de par ma faute. Cela ne serait jamais arrivé, si j'avais été plus économe, si j'avais fait un peu plus attention à mes dépenses et surveillé ma gaspilleuse servante. » Jelui répondis que je partageais son avis, mais que je craignais que les maîtresses de maison ne deviennent routinières et ne mettent trop à l'arrière-plan les préoccupations intellectuelles et les usages de la vie mondaine. « Je pense que les apparences sont trompeuses et que vous avez tort de craindre cela, répondit
-
101-
Mme Dekookster. Je sais très bi en qu'il ne manque pas dans les petites villes de femmes à l' esprit borné. Elles trouvent dans Ie travail ménager leur seule raison de vivre. Mais Ie travail domestique est Ie moyen Ie plus naturel de rendre la vie de famille plus agréable et moins dispendieuse. Naturellement la femme de ménage ne doit point devenir l'esclave de ses occupations. De plus, la femme doit s'occuper des enfants. Je dois dire qu'ils prennent même tout notre temps, parce que no us avons, no us les mères, Ie sens de nos responsabilités et no us savons qu'ils ont continuellement besoin de nos soins. A peine avons-nous beurré Ie pain de l'aîné, que Ie plus jeune doit avoir son lait. A peine Ie plus jeune a-t-il pris son bain, et est-il remis dans son berceau, que no us devons nous occuper de notre ménage. Tout est-il bi en en place? Les domestiques font-ils bien leur tra vail? Si on les laisse faire, ils gaspillent votre argent. Et il faut les aider beaucoup. Si j'ai une minute de loisir, je dois l'employer à coudre ou à tricot er. Quand vous pens ez avoir terminé, les enfants rentrent de l'école Ie pantalon ou Ie veston déchiré et vous avez de nouveau du travail. Vous devez tricoter des blouses et des pantalons pour Jaapje, je dois lui crocheter des bonnets, je dois coup er et coudre des vêtements pour Piet, qui est déjà un petit homme. Je dois réparer les chaussettes de mon mari. Je dois réparer Ie plus possible Ie linge usé. Je n'ai guère Ie temps de broder. Cela va de soi. » (( Mais, lui dis-je, comment pouvez-vous résister à pareil effort? Vous devez soigner votre ménage, vos enfants, et encore aider vos domestiques? » (( N'exagérez pas, me dit Mme Dekookster, je n'ai pas tant à faire. Comprenez que si j'aide les domestiques, c'est pour leur apprendre quelque chose. Car je pense que nous ne devons pas être sous la férule de nos domestiques, no us ne devons
-
102-
pas leur donner l'impression que nous dépendons d' eux. Ils nous tromperaient trop facilement. Heureusement, il n'en va pas ainsi chez moi, puisque les premiers jours, je leur apprends à faire la cuisine à mon goût. Je veux que ma servante prépare les mets d'après mes indications et recettes, si elle tient à rester à mon service. Jelui montre personneUement comment elle doit s'y prendre pour réussir, sinon elle travaille trop lentement. Je pense que dans Ie ménage, nous devons pouvoir montrer personneUement aux domestiques comment ils doivent travailler. Il faut que nous no us imposions à eux par notre habileté dans Ie métier. Vous dirai-je que j'ai appris à cuisiner moi-même en y mettant beaucoup de patience, et que j'ai la ferme intention de l'apprendre Ie plus rapidemelt possible à ma fiUe. » Je demandai à Mme Dekookster si, lorsque sa cuisinière est mise au courant, elle lui abandonne une grande partie de l',ouvrage. « Pas du tout, me dit-eUe, car ma première visite, chaque jour, est pour la cuisine. J'indique à la cuisinière les choses dont eUe aura besoin les jours prochains d'après la liste que j'ai dressée. Jelui dis combi en de sucre et de thé, de riz et de semoule, de légumes en conserve et de légumes à gousse, etc., elle doit employer. Je lui dis quels légumes frais et quels fruits elle doit acheter chez l'épicier. Je l'envoie au marché pour acheter des reufs et du beurre. Dès Ie début, je lui recommande expressément ceci : appliquez-vous à bien faire votre travail, à faire vos commissions aussi rapidement que possible. Évitez Ie bavardage sans fin avec les femmes, ne répondez pas aux questions curieuses des commerçants. Beaucoup de fournisseurs livrent à domicile en HoUande, et c'est très heureux. Vous savez que chez nous Ie boucher, Ie boulanger, Ie marchand de poissons viennent sonner chaque matin ou vous téléphonent pour prendre vos
-103 -
commandes, de même que Ie Iaitier et Ie marchand de bières en bouteilles. C' est facile, tout est prêt bi en à I'heure, puisque point n'est besoin de sortir même pas à la dernière minute tant on est bien servi - pour aller acheter ce qui est nécessaire pour Ie dîner. La cuisinière peut bavarder avec son fourneau. Comme elle est bien stylée, je puis parfois sortir sans crainte. Je vais moi-même acheter ma viande Ie matin, c'est ce qu'une bonne ménagère doit faire, parce qu'elle doit s'assurer si la viande est fraîche, si eUe est bi en battue, si elle a bi en son poids. » .Je demandai à Mme Dekookster si elle avait beaucoup de confiance en sa cuisinière. Elle me répondit affirmativement, mais ajouta qu'elle devait tenir son armoire à provisions fermée, qu'elle prenait soin de toujours porter ses clefs à un anneau, qu'elle les lui confiait bien parfois, mais jamais celle de la cave aux vins; eUe préférait, disait-eUe, ne pas Ie faire. Elle me raconta en suite que, dès qu'elle a fini dans la cuisine, elle va surveiller Ie travail de la femme de chambre. Et ici, eUe doit veiller au moindre détaiI, car la femme de chambre est encore jeune et pas fort styIée. Parmi les nombreuses jeunes filles qui vinrent se présenter, je choisis celle-Ià, dit-elIe, parce qu'elle faisait si bonne impression, et qu'elle faisait pitié : sa mère, qui I'accompagnait, était une femme désagréable et colérique. Elle se serait fortement irritée contre sa fille si je ne l'avais pas choisie. Celle-ci de son cóté sans vouloir par Ià se faire passer pour fille de cuisine, me dit dans la conversation savoir cuisiner aussi. Épatant pour les jours de sortie de la cuisinière, me dis-je. Et je l'embauchai directement comme petite bonne [en journée]. Mais je vis rapidement que, non seulement, elle n'avait pas les moindres notions de cuisine, mais qu'elle ne savait même pas préparer Ie café. Elle
-104 -
laissait des vers dans les légumes qu'elle nettoyait, ou eUe se coupait Ie doigt, elle plaçait les pommes de terre sur Ie réchaud et oubliait d'allumer Ie gaz; un jour elle laissa tomber une bouilloire d'eau chaude et se brûla les pieds; puis elle oubliait que Ie repas était en train de cuire et laissait tout brûler; quand elle faisait une purée de pommes de terre, eUe y laissait de gros morceaux; un plat devait·il mijoter doucement, eUe n'y mettait pas de couvercle. Ce qu'eUe préparait était toujours trop ou pas assez salé. Presque chaque jour eUe oubliait de vider la chaudière du chauffage, et celui-ci s'éteignait. Elle brisa l'anse d'un nombre incalculable de tasses, elle laissa tomber un plat magnifique. Quand elle triait et notait Ie linge sale, elle en oubliait la moitié. La viande la plus tendre, rotie par elle, devenait dure. Elle vous marchait sur les pieds. Une teUe paresse d'esprit et une teUe maladresse étaient incroyables. Elle avait la spécialité de faire des taches impossibles à enlever; eUe lavait les lainages dans de l'eau si chaude qu'ils rétrécissaient et que les couleurs déteignaient. Elle les tordait avec tant de force, qu'ils étaient tout de suite abîmés. C'était malheureux de voir gàcher tant de choses. Elle laissait partout du désordre et de la saleté, eUe oubliait de vider les cendriers, on y trouvait toujours des cendres et des bouts de cigarettes, à chaque instant elle laissait tomber quelque chose. Ses cheveux étaient en désordre; pour servir Ie lunch, eUe oubliait de mettre un tablier propre, etc. Il y a quelques mois, je ne pus plus me retenir, car à chaque instant je me demandais avec anxiété : qu'aura-t-elle encore fait? Je décidai de m'entretenir sérieusement avec eUe. Je la traitai de fille stupide et lui demandai si elle était folle. Comment est-ce possible qu'une fille, venant d'un grand ménage, ne sache pas mieux s'en tirer? S'imaginait-elle que cela pouvait continuer
-105 -
ainsi? Si elle ne s'améliorait pas, ce serait de sa faute, mais je ne pourrais la garder plus longtemps à mon service. Cela fit grand effet sur elle, elle sanglota et dit que la faute en était à sa mère, qui l'avait rendue si nerveuse; que si elle faisait maintenant tout gauchement et maladroitement, ce n'était certes pas de la mauvaise volonté de sa part. Je lui dis : « Allons donc! Tu ne dois pas a voir peur eh ez moi. Voulonsnous voir si cela n'ira pas mieux en logeant chez nous? » Elle accepta volontiers. Elle serait moins nerveuse en ne rentrant pas chaque soir à la maison pour avo ir à supporter les cris et la mauvaise humeur de sa mère. Je pensais que cela ne servirait à rien, mais depuis elle est fort changée, elle commence à s'habituer, elle m'appelle encore souvent pour me demander l'une ou l'autre chose, mais elle fait son travail avec beaucoup plus de calme. Elle n'oublie plus tant. L'argenterie rel uit bien, les chaussures brillent, Ie linoleum est bi en ciré, les tapis sont battus chaque jour. Tout brille, tout est propre. Elle porte toujours un tablier propre et sa chevelure est bien bouclée. Quand la cuisinière sort, je lui fais voir comment je prépare les repas, et elle semble déjà prendre plaisir à préparer elle-même des plats appétissants. Elle saisit beaucoup plus vite ce que je veux. Je n'oserais encore rien lui con fier d'important, mais déjà elle fait preuve de plus d'initiative. Elle me demande : « Madame, j'ai appris que les charbons allaient augment er, il serait bon de faire des provisions ... » ou « Le ramoneur ne devrait-il pas venir, la cheminée tire mal? » Elle n'est certes pas encore parfaite, mais elle a de bonnes qualités, elle continue son travail jusqu'à ce qu'il soit achevé, jamais elle ne soupire ou ne prend une figure désagréable. Elle ne bavarde pas avec les fournisseurs, qui sonnent à la porte. Elle ne fait pas sa besogne à
-106 -
moitié pour pouvoir sortir plus tot. D'aiIleurs, elle ne sort presque jamais, elie a une amie qui vi ent souvent lui tenir compagnie Ie soir. De plus, elle est serviabie. Quand je suis occupée, elle me demande : « Puis-je vous aider? » Je ne regrette pas d'avoir fait un nouvel essai avec elle, mais bien qu'elle travaille maintenant mieux, je surveille encore tout. Elle m'expliqua qu'elle va d'abord dans la salle commune pour s'assurer si celle-ci a été bi en aérée, puis dans la salle de musique, ou elle voit si les meubles et Ie piano ont été bien époussetés, car les domestiques modernes détestent ce travail. Mme Dekookster va ensuite dans les chambres des messieurs, puis au bureau, pour voir s'il est bien débarrassé, puis dans Ie salon, ou les gravures et les tableaux doivent pendre bien droit. « Vous savez, me dit Mme Dekookster, que les domestiques ont, eux aussi,leurs goûts particuliers; si vos assiettes en étain et en porcelaine sont bien alignées, ils les mettent de travers; leur sens de la beauté est souvent en contradiction avec Ie notre, surtout en ce qui concerne la disposition des meubles et des objets d'art. Ils ont leur manière de voir. Aussi je les surveille. Et comme nous, femmes hollandaises, que vous con sidérez comme stupides, nous aimons beaucoup notre intérieur, nous désirons Ie rendre Ie plus possible artistique, confortable et intime. A la salle à manger, j'ai vite fini. Les domestiques ne peuvent rien y gater, parce que tout Ie monde sait ranger des chaises autour de la table et Ie long des murs, d'autant plus que Ie buffet, l'horloge et la desserte ne sont pas mobiles. Mais je surveille très sévèrement l'aménagem ent de mon boudoir. Je vous ai dit tantot que les domestiques débarrassent une pièce de façon singulière; en effet, elles entassent tous les petits objets l'un sur l'autre. La femme de chambre place la causeuse dans Ie coin près de la fenêtre, et elle
-107 -
exile dans des endroits impossibles, les coussins qui doivent rester sur Ie divan. Je trouve tout cela très désagréable et chaque fois, je dois remettre moimême tout en ordre. » Je demandai à Mme Dekookster si cela ne devenait pas une manie chez elle de tout débarrasser et de tout mettre en ordre. Elle me répondit sérieusement, qu'il n'en était rien et que si j'habitais quelque temps en Hollande, je m'apercevrais très vite que, plus confortablement on vit, plus on éprouve Ie besoin d'avoir un intérieur intime, agréabie et en même temps artistique. Les femmes hollandaises aiment beaucoup un intérieur bien installé, elies I'aiment presque comme on aime une personne. C'est pour elies comme un être vivant. A u milieu de leurs vieux meubles hollandais en chêne et en acajou, ornés de dessins, de moulures, de feuillages et de marqueteries, meubles agréables à I' reil par leur ligne et leurs couleurs sombres, au milieu de leurs meubles modernes, de style osé parfois, qui forment un tel contraste, au milieu de leurs tableaux, de leurs tapis d'Orient, de Ieurs bibelots en cuivre et en porcelaine, de Ieurs étoffes de soie de Chine, de leurs mouchoirs des Indes aux riches couleurs, de leurs assiettes en cristal, elies se sentent vraiment chez eUes. « Nous voulons animer toutes choses, dit Mme Dekookster, notre but est de faire plus que ranger. J'avoue que c'est une condition indispensable pour que nous nous sentions à I'aise dans toute cette richesse. Nous voulons que les couleurs, les teintes des tapis, des plafonds, des portes, des fenêtres, des meubles, des rideaux s 'harmonisent. Alors seulement nous nous sentons chez nous, à l'aise, au milieu de la beauté de nos pièces claires et ensoleillées. Voulez-vous croire que Ie secret de l'impression que nous cherchons est dans la ligne, I'éclairage et l'ordre particulier que nous avons conçus. Aussi veillons-nous à ce que
-
108-
les domestiques n'y apportent pas des changements arbitraires. Vous savez aussi bien que moi qu'un pare-feu mis trop à l'avant-plan, qu'un cosy-corner mal disposé, qu'un objet placé à un mauvais endroit peut gater Ie style et l'unité d'une pièce. C'est pour cette raison aussi qu'il faut toujours tenir compte du caractère du mobilier quand on veut acheter quelque chose de neuf. Du moins, quand on veut conserver à la maison son caractère particulier, car l'impression artistique peut être complètement altérée, et l'on ne reconnaît plus Ie bon goût de l'habitant. Sans une note personnelle donnée à l'aménagement d'une pièce, on ne remarque que la routine du tapissier ou de l'ébéniste. Je pense qu'avec un peu de goût, on peut tirer parti de tout objet qui n'est pas laid en soi. Je pense même qu'une chose très prosaïque peut ne pas choquer, quand elle s'adapte au reste. Mais je m'éloigne de mon sujet. » Je répondis à Mme Dekookster que cela n'avait pas d'importance, et que ce qu'elle me disait, m'intéressait beaucoup. Mais elle ne m'entendit pas et continua à me raconter qu'ensuite, elle allait jeter un coup d'treil dans les chambres à coucher, les chambres des enfants, les chambres d'höte et même parfois, à l'occasion, dans les mansardes des bonnes. Mme Dekookster exige, dès que l'on a quitté les chambres, qu'elles soient mises en ordre, les lits retournés et défaits, puis plus tard les couvertures remises sur Ie lit et Ie tout recouvert d'un beau couvre-lit. Mme Dekookster veut aussi que les planchers soient nettoyés chaque jour et frottés avec des draps de laine, tout comme dans les autres pièces de la maison oû tous les planchers sont cirés et les tapis nettoyés à I'aspirateur. Je fis remarquer à Mme Dekookster que l'on a heureusement aujourd'hui des appareils pratiques pour adoucir Ie travail des pauvres femme~ de ménage. Elle répondit qu'en effet l'eau courante, les appareils
-
109-
permettant Ie chauffage rapide de l'eau, et Ie chauffage central sont certainement un grand allégement, parce que, avant ces perfedionnements, il fallait faire marc her des réchauds à pétrole ou allumer un petit feu de bois dans l'àtre qui répandaient dans les chambres des odeurs et de la poussière; elle reconnut que les salles de bain étaient fort agréables et que les poêles à gaz et les chauffe-bains chauff ent très vite et très bien. 11 est vrai que la salIe de bain exige une foule de soins. On doit nettoyer et essuyer la baignoire, après chaque usage, mais c'est peu de chose quand on pense au confort de cette installation. (( Vous avez certes beaucoup à faire, » dis-je à Mme Dekookster. (( Oui, » me répondit-elle. (( La maîtresse de maison qui mérite ce nom ne doit rien laisser échapper à son reil averti, ni une poussière, ni une tache, depuis Ie haut du grenier jusqu'à la buanderie. Mais ce n'est pas une besogne si considérable, nous avons encore des loisirs. Je vous assure que je suis à table comme tout Ie monde, à l'heure des repas. En été, la table est dressée sur la terrasse. L'après-midi, je suis presque tout à fait libre. Après Ie déjeuner, je soigne les animaux : Ie chien, Ie chat, l'étourneau et Ie canari. » Je vais alors voir Ie travail du jardinier, je me rends au jardin : les couches de fleurs et de légumes sont-elles bien entretenues ? dans quel état se trouven t les arbres fruitiers près de la haie et à l'espalier ? Je jouis de la vue ou de l'odeur des violettes, des tulipes, des lilas, des sureaux, des roses, des chrysanthèmes, se Ion la saison. Je vais aussi m'asseoir au jardin ou j'écoute les merles, les pinsons et autres oiseaux chanteurs et je lis un peu. Les préoccupations intellectuelles ne sont pas tout à fait mises à l'arrièreplan, comme vous Ie voyez. »Je lis à la maison les jours ou il pleut, en hiver, ou je brode ou je joue du piano. Enfin Ie soir, nous allons
-110 -
parfois au cinéma ou au théàtre, ou à un concert, ou à une exposition, ou nous restons tranquillement à parler à la maison et prenons une tasse de thé. Comme vous Ie voyez, nous savons très bien être femme du monde et en même temps travailler convenablement dans Ie ménage. Nous devons en outre avoir Ie sOnlmeil léger pour entendre si l'un des enfants n'appelle pas, parce qu'il rêve de spectres et de revenants ou parce qu'une mouche I'a piquél )l ••• Je Ie lui concédai et lui avouai que je l'admirais, parce qu'il n'y a pas beaucoup de femmes qui s'occupent ainsi de leur ménage. Mme Dekookster répondit qu'elle ne pensait pas qu'il y en avait beaucoup de cette qualité parmi les jeunes filles modernes. C'est pourquoi on les demandait peu sur Ie marché du mariage. Il est vrai que I'homme, quand il pense aux jeunes filles, ne se préoccupe avant Ie mariage que de leurs prestations au conservatoire, sur Ie court de tennis et là ou les maniaques du sport ont l'habitude de se rencontrer. « Malheureusement c'est seulement après Ie mariage que l'homme d'aujourd'hui se préoccupe des qualités ménagères de la femme et qu'il s'aperçoit que cela ne l'avance guère qu'on ait fait son éloge dans l'un ou l'autre domaine, si elie se trouve désorientée dans sa cuisine. Et comme elie ne connaît pas l' ABC de la cuisine, comment pourrait-elle cuisiner? cc Il y a moyen d'éviter cet inconvénient, dit Mme Dekookster, c'est même très facile. En supposant que chaque femme aime à être championne en un domaine, organisons des concours scolaires et interscolaires de connaissances féminines, tout comme les marchands de machines à écrire ont organisé des concours de dactylographie en vue de la propagande pour leurs machines. Que nos écoles ménagères fassent la même chose, qu'elles organisent des concours de placement de pièces invisibles dans les pantalons des enfants, de stoppage convenabie. et
-
111-
rapide de trous dans les bas des maris, d'intelligence dans l'utilisation des restes si souvent dédaignés, d'habileté dans l'arrangement intime d'une pièce avec des moyens très simples. Je pense que nous aurons alors des championnes de cuisine et des matadors pour Ie stoppage, des portraits dans les revues et des interviews dans les journaux. Cette méthode aura pour conséquence une considération plus grande pour Ie travail ménager, des mères de famille plus content es et une meilleure vie familiale. » « Les femmes qui s'occupent de leur ménage deviennent vite vieilles, poursuivit Mme Dekookster, chaque ride dans Ie visage d'une femme la rend plus vieille, mais il y a moyen de remédier aussi à la chose. C'est l'idéal de la femme de rest er jeune. Ne croyez-vous pas que toutes les crèmes, les lotions, les applications de boue, les poudres témoignent des efforts des femmes pour rester jeunes ? ElIes font tout pour éviter les rides ou les faire disparaître. Ne voyezvous pas les instituts de beauté sortir de terre comme des champignons?Ils veulent aider les femmes par tous les moyens. Mais je remarque que les femmes oublient toujours Ie meilleurmoyen, quin' est pas aussi cher et pas difficile à appliquer, bien qu'il ne puisse sans doute pas faire disparaître les rides une fois marquées. Ce moyen c'est la maîtrise de soi. Jeunes mamans, ne froncez pas les sourcils, de façon si irritée, quand vos enfants sont méchants, se disputent, se font des blagues insipides, quand Ie plus jeune enfant a renversé son lait sur votre belle nappe, vous en feriez trop vite une habitude en raison de tous les petits ennuis du ménage. Votre ménage très absorbant vous apporte beaucoup de soucis, je Ie sais, mais n'oubliez pas que vous ferez difficilement disparaître les rides qui auront mis leur marque sur votre front. Les soucis vieillissent, vous avez l'habitude de Ie dire. tout comme moi, maïs croyez bien que ce ne
-112 -
sont pas les soucis, mais Ie visage qui donne un aspect vieux. Songez bien qu'à notre époque ou les BOucis nous débordent, nous devons faire deux fois attention. Croyez que nous devons courageusement et avec un visage impassible résister aux ennuis. Et vous, les demoiselles sportives, faites aussi attention. Vous attachez un grand prix à l'élégance et à un extérieur soigné. Souriez quand vous jouez. Faites comme si l'effort ne vous coûtait rien. Je me suis aperçue que souvent vous avez Ie visage tendu et tordu. Le matin, quand vous vous levez et faites votre gymnastique, faites attention. Je voudrais que vous essayiez de rire et de sourire, de ne pas avoir ce pli rigide et tendu autour de votre bouche. Ayez un sourire naturel. Vous serez ainsi bien préparées à affronter une journée chargée de soucis I » Tandis que nous bavardions, nous entendîmes tout à coup des voix dans Ie corridor. « Lache-moil » « Es-tu foul » On semblait se disputer. « Voilà Pierre et Tineke qui rentrent de l'école, » dit Madame, « les rapports semblent être assez tendus ». La porte s'ouvrit brusquement, et tout d'abord parut une petite fille aux yeux brillants et vivants, aux tresses blondes nouées de rubans rouge feu. Elle traÎnait son cartable et siffiait un air. En me voyant, elle s'écria surprise: « Bonjour, oncle Jeanl Que ... » mais elle n'acheva pas sa phrase. « Tu te trompes, Tineke, » dit sa mère, « ce n'est pas malin de ta part. Tu ne connais pas ce monsieur ». Et se tournant vers moi : « Elle vous prend pour une personne qui jadis venait fréquemment ici et qu'elle aimait beaucoup. Vous lui ressemblez un peu. » « Vous ressemblez à oncle Jean, donc vous devez être un chic type, » dit la petite fille. « Je ne veux pas que tu parles de la sorte à de grandes personnes, » dit Madame, « et toi, Pierre, n'enlèves-tu pas ta casquette? Ce n'est pas convenabie de ta part I Tantót
-113 -
vous pourrez venir tous deux prendre une tasse de thé avec nous, mais je tiens tout d'abord à ce que votre travail à domicile soit terminé. Dépêchez-vous, et vous en serez d'autant plus vite prêts. » Sans grande envie, les enfants obéirent toutefois. Tineke courut vers la porte et son frère la suivit calmement. « Nos enfants sont de caractères bien différents, » dit Mme Dekookster, « c'est Ie jour et la nuit, comme différence. Pierre est soigneux et calme, il se plonge dans des plaisirs calmes : lire, collectionner des timbres-poste. Mais Tineke est vraiment un garçon sauvage. Elle aime passer son temps à sortir par les fenêtres, à glisser Ie long des rampes raides de l'escalier, à forger des plans pour faire des gamineries. Mais elle a bon creur, elle n'ac~eptera Jamais de dénicher des oiseaux. Elle me met même dans de grandes inquiétudes. Le danger ne compte pas pour elle. Hier, elle est montée sur Ie toit. Le peintre avait posé une échene contre Ie mur, et ene était grimpée par là. Dernièrement, dans un entrepot, elle jouait a vec des garçons à cache-cache derrière des caisses. Ene ne fit pas attention à une trappe et tomba dans un trou, on l'en retira à demi-étourdie. Heureusement ene n'était pas blessée. Mon mari dit toujours : « Laisse-Ia courirl Les mauvaises herbes ne périssent pas! » Les enfants avaient laissé la porte ouverte et voilà qu'une toute petite fine vint se montrer dans l'entrebàillement. «Voilà la plus petite,» dit Madame, et s'adressant à elle : « Cesse d'être aux aguets derrière la porte. Viens ici et donne la main droite à Monsieur. » La petite obéit, retira sa main immédiatement et se mit à courir vers la sortie, mais elle glissa sur un tapis et tomba. Sa mère la redressa, et quand elle fut debout, elle lui dit : « Petite sotte, tu ne dois pas être si timide avec les étrangers; ce monsieur ne te mangera pas. » F. CLOSSET. -
DOOR NEDERLAND (U). -
1942.
8
-1l4 « Non, » lui dis-je avec mon intonation la plus douce, « j'ai ici une chose qui te plaira, mais alors il faut que tu viennes près de moi. Que décides-tu? » En di sant ces mots, je soulevai un petit paquet, dans lequel se trouvait une boîte remplie de bonbons et de sucreries. Ene ouvrit de grands yeux, resta un instant immobile, prit une sage décision : ene accepta ma proposition. Je débarrassai la boîte du papier et enlevai Ie couvercle. Ene sembla en apprécier Ie contenu. « Vous en aurez tous trois votre part, » dis-je, « mais tu peux déjà en prendre une. » EUe ne se Ie fit pas dire deux fois, eUe prit Ie plus gros bonbon, Ie retourna dans sa main ou il laissa des traces de chocolat, Ie mit dans sa bouche et demanda si dans Ie fond de la boîte, il y avait encore de bonnes choses ou du papier. Ma tactique répondait à mon attente, elle avait touché l'enfant à son point faible. Illui prit l'envie de rassembler tous ses trésors : une poupée, un chat de peluche sans queue, un oiseau empaillé et une crécelle, et eUe grimpa avec tous ces objets sur mes genoux, et dit pour me flatter : « Maintenant tu dois te balancer sur ta chaise et jouer au cheval avec moi. » Tout à coup Tineke entra. « Ton travail est-il terminé? » demanda Madame. « Non, Maman, mais il avance. Veux-tu bien m'aider un peu, je ne trouve pas la solution de ce problème. Et as-tu peut-être une gomme pour moi, j'ai perdu la mienne. » Cl Tu dois faire mieux attention à tes objets. N'as-tu pas distrait Pierre de son travail? » « Non, maman, pas du tout. » Madame lui expliqua Ie problème, et la voilà partie. Un peu plus tard, Pierre s'amène : « Maman, je ne comprends rien à ce thème, je n'en sors pas ... » Je renonçai à mon projet de faire encore d'autres visites et je pris Ie thé avec eux. Quand je les quittai, nous nous séparàmes, les enfants et moi, comme de
-115 bons camarades. Lorsque j'eus traversé Ie pont, je me retournai encore pour regarder sur l'autre rive : ils se tenaient tous devant la fenêtre et me faisaient signe. Le fait que j'étais tombé dans leurs bonnes graces, me confirmait dans l'opinion que je savais comment m'y prendre avec des enfants.
Gymnastique et sport. Dans tous les pays avancés, l'autorité a accordé une place importante aux exercices physiques. Et en Hollande comme ailleurs on s'est laissé convaincre que l'école devait prendre soin de l'éducation complète de l'enfant, c'est-à-dire du corps aussi bien que de l'esprit. Et on a même exagéré en ce sens que les professeurs de gymnastique ont leur mot à dire pour Ie passage de classe. Ensuite on a voulu aller plus loin et remplacer « gymnastique )j, par Ie terme plus pompeux de (( culture et d'éducation physique )). La première appellation, d'ailleurs devenue officielle, est employée dans les programmes 'et les horaires. Dans Ie langage courant on parle cependant toujours de gymnastique. Tout d'abord les enfants doivent faire attention à leur tenue, tenir Ie corps et les épaules bien droits. Au commandement, ils bombent Ie torse, rentrent légèrement Ie ventre et laissent pendre les bras Ie long du corps d'une façon dégagée. Ils mettent les coudes en arrière, les doigts sont rapprochés. IIs veillent à ce que la main soit ouverte de façon naturelle, que les extrémités des doigts touchent légèrement les cuisses. Les genoux doivent être tendus, les talons doivent se toucher, les pointes des pieds doivent être écartées pour que Ie pied droit forme avec Ie pied gauche un angle d'environ 45°. Il faut aussi tenir la tête droite sans raideur, rentrer Ie menton et regarder devant soit Si la tenue est bonne, Ie poids
-116 -
du corps est également réparti, il n'est ni trop en arrière, ni trop en avant, et Ie centre de gravité se trouve au-des sus du milieu du pied. Enfin pourne pas recevoir d'observátions, les petits gymnastes doivent veiller à ce que leur position ne soit pas défectueuse, à ce qu'eUe ne soit ni raide, ni fatigante. Les différents mouvements sont exécutés en partant de cette position. Ces mouvements consistent en flexions et extensions rapides ou lentes des muscles. Pour développer les muscles du cou et de la nuque, on fait des rotations de la tête, en mettant les mains aux hanches. Pour affermir les muscles du dos et du ventre, on accomplit des rotations du tronc, en avant et en arrière. Si l'on possède une colonne vertébrale souple, on éprouvera celle-ci en touchant Ie sol du bout des doigts. Pour assouplir les muscles des pieds et l'articulation des genoux, on doit faire des flexions et des extensions des bras et des jambes, rouier les mains et remuer les pieds. Les mains peuvent être tendues ou les poings fermés. En partant de la position initiale, on peut prendre la même position mais sur les orteils, tout Ie corps repose ainsi sur la plante du pied et les cinq orteils. Les talons ne touchent pas Ie sol. La flexion prolongée des genoux est très fatigante pour les pieds, les genoux, les moUets et les muscles supérieurs. Les exercices aux engins à main : avec Ie bàton, les massues et les haltères sont apparentés aux exercices à mains libres et forment transition avec les exercices aux agrès. Les principaux exercices aux agrès sont les exercices du cheval (d'arçon), de la barre fixe, des anneaux et des barres parallèles. Le gymnaste s'applique aussi au saut en hauteur, en longueur, au saut à la perche; il grimpe à la corde lisse. De nos jours, sur Ie terrain de gymnastique ou de sport, les jeunes gens passent leurs loisirs à faire de l'athlétisme; ils se livrent à toutes sortes de jeux
-117 -
de balIe importés souvent d'Angieterre ou d'Amérique : la petite balIe, Ie jeu de balIe américain, Ie football, Ie tennis, Ie cricket, Ie hockey, Ie basketbalI (balIe au panier), etc. A not re époque, on est généralement d'accord sur la valeur du sport. Pratiqué systématiquement et scientifiquement, il exerce une influence salutaire sur Ie corps humain. Tandis qu'autrefois, après les années de jeunesse, on ne faisait pour ainsi dire plus de sport, aujourd'hui on admet que la pratique du sport influe favorablement sur Ie corps humain. La santé de ceux qui ont une vie sédentaire ou qui travaillent continuellement du cerveau exige nécessairement du mouvement en plein air ou bien du travail manuel. La marche que chacun pratique journellement est insuffisante. Elle ne demande pas un effort assez grand. On n'a généralement qu'un chemin assez court jusqu'à l'endroit de son travail. En outre, on ne marche pas d'un pas tranquille et égal. On devient vite fatigué. Il est rarement question de longues promenades à travers bois et landes les jours de congé. Entretemps la marche est devenue un sport en Hollande. Annuellement a lieu la « Marche de quatre jours » qui compte beaucoup de participants et que Ie public suit avec beaucoup d'intérêt. En Hollande, Ie sport a pris une grande impor: tance, bien que Ie gouvernement ne s'en occupe pas encore comme il conviendrait. Souvent dans les rencontres internationales, les sportifs hollandais ont eu l'occasion de se distinguer. On pourrait en donner des exemples. L'éducation physique en général se développe dans des proportions toujours plus con sidérables, grace à des sociétés qui se sont efforcées de développer Ie sport avec intensité. C'est ainsi que les différents sports organisés se sont imposés. A l'avenir on pourra donner santé et bonheur à la jeune génération, grace à une éducation physique intensifiée.
-us Les bases sur lesquelles Ie sport repose en Hollande en sont une garantie. Deux groupements se trouvent à la tête du mouvement sportif hollandais : Ie Comité olympique néerlandais et la Société pour l'éducation physique. Le Comité olympique néerlandais s'est assigné une Iourde tache, car il groupe tous les sports pratiqués en Hollande. C'est à la suite du succès des jeux olympiques qu'il fut fondé. Les jeux olympiques sont des compétitions sportives internationales qui ont Iieu régulièrement tous les quatre ans. La Hollande y fut représentée par différents groupes de champions et par des délégués officiels chargés d' étudier tous les sports pratiqués dans les autres pays. On sait que Ie Comité olympique a pour but de protéger et d'encourager l'éducation physique et Ie sport. Grace à l'adhésion de presque toutes les grandes fédérations, il lui fut possible d'exécuter un programme accordant aux plus habiles des distinctions et des diplömes d'adresse, en rapport avec leur age, leur sexe. Le sport national hollandais qui compte Ie plus d'adeptes est Ie patinage. Par un hiver rigoureux, tout Ie monde saisit l'occasion unique de patiner sur Ie réseau de rivières, de canaux, de fossés et de lacs qu'offre ce pays plat. Tout Ie peuple hollandais met ses patins. C'est surtout en Frise que ce sport est populaire. Aussitöt qu'il y a un peu de glace, c'est fête dans cette province. On organise partout des tournois et Ie plus important est Ie « Parcours des onze villes» auquel participent des centaines de gens. En dehors du patinage, qui n'est pratiqué que queIques jours l'an, et même parfois pas, c'est Ie foot-ball qui est Ie sport Ie plus populaire. Non seulement Ie nombre de ses adeptes est très grand, et Ie plus petit village a son club, mais innombrables sont ceux, jeunes et vieux, qui participent à I'activité
-119 -
de ces sociétés, en tant que spectateurs aux rencontres qu'ils organisent. Y a-t-il rencontre entre deux grands clubs, on ne parle que de cela à l'école, au café: on discute des chances des partenaires, on ouvre des paris, et après la rencontre on en discute encore ferme. Lors des rencontres internationales qui réunissent des dizaines de milliers de spectateurs, venus de tous les coins du pays, ceux qui restent à la maison se délectent des reportages remarquables du roi du sport, Han Hollander. Même si on ne s'intéresse pas au sport, si même on n'en connaît rien, on est captivé par Ie récit plein de chaleur et d'enthousiasme de Hollander. Le tennis ne connaît pas Ie succès du foot-ball, mais il est aussi très populaire. Nombreux sont les clubs et les terrains de tennis. Il en est de même pour les autres jeux de balIe: cricket, korfbal. En Hollande le sport n'est pas encore gaté par l' esprit de professionalisme. Toutefois on fait une différence entre les lutteurs et boxeurs, amateurs et professionnels. Les jeux de balIe, do nt il a été fait mention eidessus, ont été importés d' Angleterre, et ont aidé à la disparition d'un sport essentiellement hollandais, Ie jeu de paume. Dans certains villages il y a encore des ballodromes, mais ils sont désaffectés, et sont en voie de disparition. Dans certaines régions subsistent encore de vieux jeux de balIe, comme Ie «klootschieten» en Twente. Une balle ou un disque en bois lourd ou allourdi par du plomb ou du métal est envoyé à une di stance déterminée pour être ensuite renvoyé à son point de départ; celui qui réussit à Ie faire avec Ie nombre minimum de lancements est déclaré vainqueur. Un autre jeu ancien est Ie jeu de quilles qui compte encore beaucoup d'adeptes dans Ie pays. L'escrime a beaucoup d'adeptes parmi les militaires. On distingue : l'escrime au sabre, au fleuret,
-120 -
à l'épée. L'escrime n'est qu'un sport en Hollande. Le duel y est pour ainsi dire inconnu, car ceux qui se battent en duel, lorsqu'ils sont pris sur Ie fait, sont emprisonnés sans pitïé, sans considération de personne. Le cérébral hollandais considère Ie duel comme un vestige ridicule de l'époque de barbarie; il préfère parer aux coups de l'adversaire par des arguments plutót que par des épées. Comme sport nobIe, les Hollandais pratiquent l'équitation, tout au moins dans les classes aisées de la société. Tout Ie monde sait que c'est un plaisir des plus délicats de conduire à sa volonté un cheval fougueux et bi en bMi, soit au manège, soit en pleine campagne. Au pas, au trot, au galop, Ie cavalier doit se tenir bi en en selle. Il tient légèrement les rênes et presse fortement les jambes contre Ie corps de l'animal. Si Ie cheval a peur de sauter par-dessus les obstacIes, fossés et haies, Ie cavalier doit être bien maître de sa monture, car s'il est victime d'un accident, il ne s'en tirera pas toujours avec un pied fouIé, mais Ie plus souvent, avec queIques cótes ou la clavicule brisées, et dans ces conditions on peut encore s'estimer heureux. . On organise souvent des courSeS d'entraÎnement en Vue de conserver aux chevaux leur souplesse. Ce sont surtout les jockeys de profes sion qui y prennent part, les cavaliers propriétaires y sont parfois aussi admis, mais moins fréquemment. Un public nombreux se réunit sur la pelouse de l'hippodrome et dans les tribunes. La passion du jeu se donne ici libre cours et les paris se pratiquent sur une grande échelle. Les bookmakers et Ie totalisateur sont les intermédiaires entre les organisateurs et les parieurs. Des prix sont promis aux vainqueurs. Les courses de véIos, de motos et d'autos sont d'origine plus récente. Les courses de chevaux perdent faveur au profit des courses sur routes et dans
-
121-
les vélodromes. Grace à la configuration favorable du sol, Ie cyclisme a pris un grand essor en Hollande. En effet, Ie sol étant fort peu accidenté, Ie cyclisme peut y être pratiqué sans effort. Et sur une grande échelle. Des villes comme Amsterdam et La Haye fourmillent de cyclistes (hommes, femmes, enfants, vieillards de toutes les classes). Et aux heures de presse, c'est un spectacle étonnant pour un étranger. Non seulement l'autorité, mais les fédérations cyclistcs apportent des soins particuliers à la création des routes, à leur entretien. Actuellement on s'intéresse aussi beaucoup à l'aviation. C'est que l'aéronautique se développe de plus en plus. Beaucoup de pionniers déjà ont été victimes de ce sport dangereux. Cependant les foules exigent toujours plus d'exploits téméraires et plus de records mondiaux. La natation est un sport national. Sans exagération on peut dire que Ie Hollandais s'y connaît dans ce domaine. Tout village situé à une rivière ou un canal a son bassin de natation, chaque ville, une ou plusieurs piscines fermées. Le waterpolo commence à avoir beaucoup d'adeptes. Ce jeu de balIe nautique, qui vient d' Angleterre, est sans contredit un des plus difficiles et exige beaucoup des joueurs. Le canotage sur les eaux intérieures, Ie yachting sur la mer sont encore autant d'exercices salutaires. 11 y a aussi des amateurs de courses sur l'eau. 11 y a intérêt à aller admirer les exploits des jeunes Hollandais sur la « Kaegermeer » en été, les centaines de bateaux à voile qui la sillonnent. Un sport calme est la pêche qui exige plus de patience que d'effort. Je veux parler surtout de la pêche à la ligne. Car Ie pêcheur doit rest er des heures durant au bord de l'eau sans que Ie poisson morde. D'autres pêchent de préférence à l'épuisette, au filet ou placent des nasses, ce qui n'est pas si simple que cela ne semble.
-122 -
Le tir à l'are, Ie laneement du javelot et du disque n'ont pas beaucoup d'amateurs, bi en qu'ils ne soient pas ineonnus en Hollande. Enfin, il y a aussi des socÎétés de tir, dont les membres jeunes et vieux s'exercent à tirer avec des armes militaires, Ie fusil d'abord sur un point d'appui, puis libre, à genoux, eouché et debout. Enfin, un dernier sport d'un genre spéeial : la ehasse. C'est la nature qui lui donne son charme. Le chasseur va à travers ehamps et bois pour traquer Ie gibier qu'il tue avee des plombs ou des balles. Le chien va ensuite chercher la bête abattue. Peu de chasseurs aiment vraiment de prendre part à des battues. Car leur röle se borne alors à tirer sur des bêtes sans défense, rabattues par des traqueurs vers les tireurs. Les chasseurs du dimanche sont assez inoffensifs. Ils sont à leur façon des amis des animaux et des admirateurs de la création. Le jeu d'échecs, de dames et de cartes, surtout Ie bridge, relèvent aussi du domaine du sport, bien qu'il ne soit pas question de culture physique dans ce domaine, et que ees jeux puissent tout aussi bi en être joués par des boiteux et des paralytiques. Ces dernières années on leur aeeorda une grande attention, les journaux et les revues se sont même adjoints des rédacteurs pour Ie jeu d'échees, de dames et de bridge. L'intérêt pour Ie jeu d'éehees a grandi en Hollande, depuis qu'un Hollandais, Ie Dr M. Eeuwe, a été ehampion du monde.
La santé. Certain matin, je ne me sentais pas bien, et je me dis que j'avais attrapé un petit rhume. Je ne me sentais vraiment pas à l'aise, j'avais la tête fatiguée, mes bras et mes jambes me faisaient mal, mes yeux
-123 -
étaient brûlants, j'avais un peu mal à la gorge. Je titubais, comme si j'étais saoûl. Je me regardai dans Ie miroir. Mes yeux étaient ternes, sans vie et étaient rentrés. Mon visage était rouge comme si j'avais une forte fièvre. J'avais des vertiges. J'étais abruti. Mes oreilles bourdonnaient, mon cecur battait, mon pouls était agité. J'avais une sensation d'étouffement. Mon front était en transpiration. J'avais sommeil, car je n'avais presque pas fermé l'ecil, j'avais passé une nuit agitée. Je m'étais éveillé frissonnant. En tout état de cause,je me sentais mal, incapable du moindre travail. Je n'avais pu déjeuner. Je n'avais pas faim. La nourriture me répugnait. J'essayais de me consoler en me disant que ce n'était qu'un petit rhume. Malheureusement, j'avais lu dans la Haagsche Post un article sur les conséquences parfois funestes d'une petite indisposition. Je me mis à penser qu'en effet c'était peut-être seulement un rhume, mais que cela pouvait aussi être autre chose. Parfois, ce que l'on pense être un commencement de rhume, est un commencement de grippe. Il y avait une épidémie de grippe. Mais pour autant que je me souvienne, je n'avais pas été en contact avec un grippé. Je me rappelai soudain qu'avant-hier j'avais été pris dans une averse, que je m'étais profondément enfoncé dans de la boue, que mes pieds étaient tout mouillés, et que j'avais porté pendant des heures ces souliers trempés. Devais-je y voir la cause de mon refroidissement? C'était bien difficile à dire. Mais cela y avait certainement contribué. Je me souvins aussi d'avoir mangé une glace en rue. Pourvu que ce ne soit pas un empoisonnementl J'eus bien peur. Je tremblais à cette idée et j'avais l'impression que mon foie était gonflé. Ce qui est un signe d'empoisonnement. En tout cas, bien que je n'eusse qu'un fort rhume, je devais bien faire attention. J'avais lu que la rougeole, la fièvre scarlatine, l'urticaire, l'angine,
-
124-
toutes les mala dies infantiles, commencent par un mal de gorge, que les points de cöté étaient les avantcoureurs du typhus, de la diphtérie, qu'un rhume était parfois suivi d'une pneumonie ou d'une autre mala die grave. Et finalement je ne parvenais plus à me rassurer en me disant que ce n'était qu'un petit rhume. Car la pneumonie prépare Ie terrain à la tuberculose. Vraiment je souffrais beaucoup. Je devins de plus en plus inquiet, parce que je savais qu'un rhume négligé peut amener toutes sortes d'ennuis. Qui avait bi en pu me contaminer? J'y réfléchis sérieusement. Je me demandais queUe pouvait bi en être cette personne? Qui avait bien pu parler, éternuer, ou tousser auprès de moi, pendant que je respirais. Je dois dire que je voyais partout des dangers de contagion. Je pensai que ce rhume allait être pour moi Ie commencement d'une grave maladie : rhumatisme, tuberculose, affection cardiaque, maladie des reins, cancer peut-être. Qui sait? Je me sentais de plus en plus mal. J'avouerai que j'en gagnais de la température, que j'eus mal au cceur, que j'en devins pale. Je tatai ma tête, elle était tout à fait normale. Mais n'était-ce pas Ie commencement d'une méningite? Il me semblait que mes joues se creusaient, elles m'avaient semblé plus pleines Ie jour précédent. Je découvrais un bouton sur ma figure. N'était-ce pas Ie commencement d'une maladie de la peau? Je fis encore d'autres constatations. Si mes yeux étaient maintenant plus ou moins clairs, ils étaient plus brillants que de coutume; les pupilles étaient dilatées; mes paupières, mes lèvres, mes gencives décelaient un peu d'anémie. Au surplus, je me rappelai tout à coup que, depuis quelque temps, j'avais eu des insomnies, que j'avais parfois la migraine, souvent derrière l'ceil droit, que j'avais eu la sensation d'être congestionné au cerveau, aux tempes, au front, mais jamais derrière la tête. A la
-125 -
vérité, j'avais bien consulté un médecin quelque temps auparavant. Il avait examiné mon nez et avait fait quelques constatations, entre autres que la cloison du nez était enflée. « Cette tuméfaction est peut-être la cause de vos maux de tête, » m'avait-iI dit. Et comme je pensais à ces détails, je décidai d'aller de nouveau chez Ie docteur, car je voulais savoir si un mal me menaçait. C'était un excellent médecin avec une clientèle nombreuse, et en qui j'avais grande confiance. Il devait ou me tranquilliser ou en tout cas me donner une réponse qui me tirerait de l'incertitude. Je m'habillai chaudement et je me mis en route, Ie creur battant et les genoux tremblants. Je sonnai et j'entrai soucieux et angoissé dans la tanière du lion. « Je vous retrouve à ma consultation : quel vent vous amène? êtes-vous de nouveau souffrant? Vous avez l'air päle et si inquiet, comme si votre vie était en danger, » s'écria Ie docteur et il ajouta en secouant la tête: « Ah! Ah! vous vous croyez condamné à mort? Mais, malheureux, quittez donc cet air soucieux. Vous n'êtes pas de santé si délicate. Vous ne filez pas un mauvais coton. Vous êtes bMi pour devenir centenaire. La santé est une chose précieuse. On s'en aperçoit seulement, quand on est malade. Vous avez l'air maigri. Combien de kilos avez-vous perdus ? Mais nous ferons en sorte que vous grossissiez rapidement, no us vous guérirons en deux temps et trois mouvements. Toutefois, vous devez être calme. Ne vous rendez pas ridicule. On dirait que vous vous croyez réellement malade ... » Je lui répondis que je ne me sentais pas bien, que je craignais d'être malade et Ie priai de m'examiner. « J'espère, dit-il, que vous n'avez rien de grave. Je vois que vous êtes un peu enrhumé, vous avez eu raison de venir. Vous dites que vous avez des maux de tête. Bien. Permettezmoi d'explorer votre gorge avec ce miroir. Je vois
-126 -
qu'elle est un peu rouge et que votre langue est un peu chargée. A part cela, tout va bien. Je dois dire que vous avez une magnifique denture. Je suis sûr que vous n'êtes pas fort camarade avec Ie dentiste, bien qu'il ne vous ait jamais fait beaucoup souffrir, et que vous n'ayez pas souvent mal aux dents. Vous avez seulement deux dents plombées. A votre age, ce n'est pas beaucoup. Je remarque que vous avez les oreilles inégales. Saviez-vous que Ie pavillon de l'une est arrondi au-dessus, tandis que celui de l'autre est presque pointu. Mais je dis des choses qui n'ont rien à voir avec votre santé. Maintenant examinons la gorge. Je trouve que vos amygdales ne sont pas même gonflées. Et comment se portent vos organes respiratoires? » - « Plaît-il? » « Je voudrais savoir si vous avez souvent mal à la gorge ou si vous souffrez d'inflammations de la trachée artère. Les muqueuses de l'appareil digestif sont assez sensibles. Je pense que vous devez avoir souvent des maux d'estomac et des inflammations de l'intestin et que vous devez souvent avoir mal au ventre par suite de refroidissement des pieds. Mais ce n'est pas grave, car je dois vous dire que c'est toujours mieux qu'une mauvaise digestion ou de la constipation. Puis-je vous demander de vous déshabiller et de vous coucher sur Ie dos pour que je puisse examiner votre poitrine? Bien. Puis-je vous prier de respirer profondément? Très bien. Je dois vous dire que je ne trouve rien aux poumons, ni bruit, ni congestion. Je pense aussi que votre creur est en parfait état, ainsi que votre estomac, votre foie et votre rate. Je vois que vous avez été vacciné deux fois. Voulez-vous maintenant mettre votre jambe droite sur la gauche. Je vais vous donner un petit coup sur la rotule du genou droit et vous allez faire un petit mouvement involontaire, qui me montrera si vos réactions sont normales. Dites-moi si
127 -
vous êtes chatouilIeux, parce que vous éprouverez un sentiment désagréable lorsque j'examinerai vos intestins. Cela ne fait pas mal du tout. Le tout est de savoir Ie supporter un instant. Allons, e'est fini. J'examine vos urines à présent .•Te n'y trouve pas de traee d'albumine ni de suere. Done, vous n'avez rien à craindre. Je ne pense pas que vous ayez une maladie ehronique, ou que vous ayez jamais eu la variole, la peste, Ie eholéra, la fièvre jaune ou la malaria. Ce ne serait pas grave, car la baetériologie dispose maintenant de traitements diagnostiques et effieaees eontre toutes ees maladies dangereuses. Aussi n'avons-nous plus tant de motifs de les eraindre. On peut dire que les maladies eontagieuses ont perdu beaueoup de leur horreur. Savez-vous s'il y a eu dans votre familIe des cas de folie ou d'artériosclérose? » - « Je ne Ie pense pas, pour autant que je saehe. » -- « Laissez-moi vous dire que vous n'avez pas de raison d'avoir peur, que votre indisposition est un simple rhume qui vous met sens dessus dessous mais dont vous serez rapidement remis. Je pense que votre système nerveUx est un peu ébranlé, que vous êtes un peu surmené et énervé, et que vous auriez dû vous ménager. Pour vous guérir, dormez bien, ne restez pas trop tard au lit Ie matin, reposez-vous une heure après Ie déjeuner, même si vous ne pouvez pas dormir pendant la journée. Il est bon de se reposer un peu. Mangez bien et régulièrement, mais des aliments légers. Je vous conseilIe de prendre des pàtes et du thé léger au petit déjeuner. Le matin, à jeun, prenez huit gouttes de la potion que je va is vous preserire. Délayer dans un peu d'eau et ensuite remplir Ie verre. C'est un médieament qui agit rapidement. Vous ne vous sentirez bientöt plus si faible. Vos nerfs ne seront plus irrités. Mais les reeonstituants agissent seulement quand Ie malade s'y prête. Vous devez prendre beaueoup de repos. Ne pas aller
-128 -
au bureau. Et surtout ne pas vous tourmenter et désespérer que Ie traitement vous soit de quelque secours. Vous devez croire ferme ment à votre guérison. Provisoirement ne prenez pas d'alcool et favorisez l'hygiène de la peau en prenant des bains chauds, mais ne restez pas trop longtèmps dans la baignoire et essuyez-vous très bien. Vous serez vite rétabli, si vous allez souvent vous promener au grand air, si vous faites tous les jours des exercices physiques, sans trop vous fatiguer. Tout s'arrangera. Je pen se que vous êtes un peu mélancolique, sans raison, et que vous devez vous distraire. Soyez sûr que vous n'avez ni maladie, ni défaut organique. Vos artères sont en parfait état. Vous êtes normal, vous n'êtes ni aveugle, ni sourd, ni muet, ni paraIytique, ni louche, ni invalide, vous n'êtes même pas myope. Et vous avez vos six sens. ». - ({ Mais je je pense que je n'ai que la vue, Ie toucher, l'odorat., Ie goût et I'ouïe. » - « Vous ignorez donc que certaines personnes prétendent que nous avons un sixième sens, celui de l'orientation. Enfin ... Je vais maintenant vous prescrire un médicament qui favorisera la transpiration et dont vous prendrez une cuilIerée toutes les deux heures. Je ne vous prescrirai pas de cachets, parce que c'est mauvais pour l'estomac et Ie cceur. Vous ne devez jamais prendre de cachets que sur prescription du médecin. J'ai confiance en vous. Vous suivrez mes prescriptions à la lettre et votre santé s'améliorera rapidement et vous pourrez bientót reprendre votre travail. » - « Vraiment, docteur, cela ira mieux ? » Il passa son bras en riant dans Ie mien et dit: ({ Mais naturellement, cela vous aidera beaucoup à vous retaperl Certainementl Avant que vous puissiez vous en rendre compte vous-même, vous aurez tout oublié et vous bondirez de joie. Allez maintenant porter cette ordonnance au pharmacien. Je pense que d'ici deux ou trois jours,
-129 -
vous vous sentirez mieux, sinon venez me retrouver.)) Je lui demandai combien je lui devais. Je Ie payai. Et il prit congé de moi en me souhaitant une prompte guérison.
Comment on occupe ses Ioisirs. Les deux amis se sont levés de bon matin. Ils ont pourtant dormi à poings fermés, car ils avaient eu fort à faire toute la journée et la veille au soir. Ils s'étaient beaucoup promenés, ils avaient été au théàtre. Ils avaient vu beaucoup de choses. A la longue, c'est fatigant. On donnait au théàtre une représentation de Manon. A vrai dire, ils avaient d'abord eu l'intention de ne pas y aller. Ils avaient assisté quelques moÏs plus tot à une excellente représentation de cet opéra-comique à la Monnaie, à Bruxelles. Comme ils croyaient que dans ce théàtre de province, la représentation ne vaudrait pas grand'chose, ils ne voulaient pas risquer de gàter la bonne impression qu'ils avaient de cette pièce. Mais la représentation avait été parfaite et Ie spectacle leur avait beaucoup plu. Les chanteurs et les cantatrices, Ie baryton et la contralto, Ie ténor et la soprano étaient excellents, Ie ballet et les chceurs bien réglés, la mise en scène parfaite, les costumes et les décors merveilleux. Et ces facteurs contribuent largement au succès d'une soirée théàtrale. Ils avaient aussi beaucoup apprécié l'orchestre, qui sous la direction d'un chef renommé, joua particulièrement bien. La salIe était bondée. Heureusement, ils avaient eu la bonne idée de faire retenir leurs places Ie matin. Le soir ils n'en auraient plus eu, bien que Ie prix des places fût très élevé. Ce qui est compréhensible, puisque de telles représentations coûtent un argent fou. Il faut beaucoup d'argent pour entretenir une bonn~ troupe d'opéra. F. CL08SET. -
DOOR NEDERLAND (n). -
1942.
9
-130 -
Tout Ie monde sait cela. Le directeur du théatre ou nos amis avaient passé leur soirée est un homme qui sait trancher les difficultés. On avait pensé au début qu'il arriverait à grand'peine à rassembler une troupe, mais il y est parvenu. Il ne manque d'ailleurs pas en Hollande de chanteurs et de chanteuses qui pui ss ent se mesurer avec ceux de l'étranger. Les reuvres des compositeurs hollandais ne figurent pas encore au répertoire, mais cela viendra. Les théatres jouent surtout des pièces de compositeurs étrangers. On ne cite encore que quelques titres d'reuvres de compositeurs hollandais, mais qui dit que dans l'avenir les Pays-Bas ne pourront pas produire un répertoire national? Actuellement, on se borne à jouer du Wagner, du Gounod, etc. Mais, ce jour-Ià, l'un des deux amis proposa un autre passe-temps. Il avait envie d'assister à la représentation d'un drame classique, bien joué. L'autre trouva son idée excellente, d'autant plus qu'il était libre de son temps et qu'on lui offrait un divertissement. Il sembla de prime abord qu'il fût impossible de trouver quelque chose d'intéressant. Depuis la mort de Bouwmeester, Ie drame classique a disparu du répertoire des théatres hollandais. Mais comme à la Comédie, on représentait ce soir-Ià un bon drame, Boefje, tiré du roman de Brusse, et que la célèbre Annie van Ees en tenait Ie role principal, ils allèrent à la Comédie, d'autant plus qu'on leur assura que les autres acteurs et actrices étaient très bons. Les jeunes gens espéraient donc s'amuser beaucoup à ce spectacle. Ils prirent deux pI aces de parquet, car ils préféraient voir la scène du bas et pas de trop près. Ils se munirent d'une lorgnette, surtout dans Ie but d'observer Ie public durant l'entr'acte. Au début, ils craignaient d'être quelque peu désillusionnés, parce qu'ils éprouveraient des difficultés à suivre Ie texte, mais il n'en fut rien.
-
131-
Aucun acteur ne parlait peu distinctement. Les jeunes gens comprirent toutes les tournures et tous les traits d'esprit, même quand ils avaient une couleur locale. Rien ne leur sembla étrange. Leur connaissance imparfaite de la langue ne fut pas une cause d'ennui pour eux. lIs n'eurent pas besoin de réfléchir longuement sur les traits d'esprit. lIs n'eurent pas besoin de demander des explications à leur voisin. lIs s'amusèrent très bien. 1I arriva que l'un ou l'autre acteur ne connût qu'imparfaitement son röle, et que l'on entendît la voix du souffleur jusque dans la salle, mais ils ne trouvèrent pas cela trop désagréable. lIs applaudirent de tout creur, et ils eurent la satisfaction de ne pas quitter Ie pays sans avoir vu jouer une bonne pièce du répertoire national. Aussi, lorsque, quelques jOlUS plus tard, Ie même ami proposa d'aller encore au théätre, l'autre Ie pria de venir Ie chercher à temps. Tous deux voulaient ne rien perdre de la représentation et désiraient passer une bonne soirée. . Nos deux amis font aussi de la musique. L'un joue un peu. de violon, tandis que l'autre aime surtout Ie phonographe et la T. S. F. Le premier era int cependant les soirées musicales du second, car celui-ci ne joue que des rengaines sur son phonographe, et il n'achète pas de disques d'opéra parce qu'ils sont trop chers. Pourtant il aime écouter la T. S. F. quand il n'y a pas de parasites. 1I avait d'abord cru que la musique hollandaise ne valait pas grand'chose, mais quand il eut entendu, émis par la station d'Hilversum, un concert du Concertgebouw d' Amsterdam, sous la direction du célèbre Mengelberg, il fut fort détrompé. Grace à la radio, on peut aisément goûter de la bonne musique. 1I n'est même pas nécessaire d'aller au concert. On reste chez soi, et, tout en prenant une tas se de thé, on tourne un bouton à une heure déterminée, et on écoute Ie beau pro-
-182 -
gramme que Ie diffuseur vous fait entendre à peu de frais. 11 est vrai que ce programme n'est pas très long, mais il est excellemment et magistralement exécuté, tant sa partie instrumentale que sa partie vocale. L'autre jour, ils purent tout d'abord apprécier l'ouverture de Tannhäuser, puis ils entendirent deux violoncellistes virtuoses et un pianiste jouer une sonate, avec une technique magistrale et beaucoup de sentiment. Puis vint un morceau pour violons. Pendant l'entr'acte, quelques chansons. Et pour terminer Ie concert, la ge symphonie de Beethoven qui fut pour eux une véritable jouissance. Ne trouvezvous pas que c'était là un très beau programme, et que la T. S. F. est une invention magnifique? Vous tournez un bouton et vous pouvez écouter un programme remarquable à tous points de vue. Vous placez l'indice une ligne plus loin et vous pouvez entendre une conférence excellente, et si vous déplacez encore votre indice, un autre genre de musique, ou un autre passe-temps s'offre à vous. On a l'impression que les villes ne se trollVent pas à tel degré de longitude et de latitude, comme on l'enseigne au cours de géographie, mais bien sur les ondes longues ou courtes. Cette voix que vous entendez sur telle onde, ce piano, ce violoncelIe, cet orguc que vous apporte telle autre onde, tout cela met de la musique et de la poésie, dans la vie de tous les jours. C'est seulement lorsque nous n'avons pas de T. S. F. que nous comprenons que la radio est vraiment un délassement intéressant, un délassement intellectuel pour jeunes et vieux. Plus j'y pense et mieux je me rends compte qu'elle éveille beaucoup d'intérêt pour la musique. Combien de gens n'y a-t-il pas qui n'aiment pas d'assister à des séances musicales, qui ne comprennent pas les ceuvres jouées, qui trouvent toute musiquc agréablc, même la musique militaire avec tous ses cuivres. Chez
-
133-
ceux-Ià, la radio développe Ie sentiment de la beauté musicale. Surtout depuis qu'on fait précéder l'exécution des morceaux de conférences explicatives. J'avoue que je suis pris maintenant d'une vraie passion pour la mus ique , et que, pour ainsi dire chaque jour, je cherche avec Ie plus grand intérêt dans les journaux les programmes des concerts et soirées musicales. J'écoute même les concerts d'orgue des grandes stations d'émission. Croyez bien que je regretterais d'être privé de ces soirées. Aussi ne venez pas me déranger Ie soir. Et comment peut-on encore passer les longues soirées de l'hiver? Comme on est fatigué Ie soir, après de longues heures de travail, on désire terminer sa journée, sans grande tension intellectuelle, avec un passe-temps léger. On joue parfois aux cartes. Pas régulièrement. Une fois par semaine, on va jouer au billard ou aux quilles ou au billard rus se. Pour ma part, je ne voudrais pas recommander Ie jeu d'échecs comme passe-temps. Je trouve qu'il est trop fatigant. Je recommanderais plutöt Ie jeu de dames ou de dominos ... Comment, tu aimes les jeux de ha sard ? Moi, je les déteste. Je n'aime pas du tout Ie jeu de dés, de poker ou de banque ... Tu aimes parier pour de l'argent. Je ne voudrais pas Ie faire. Même si des moralistes excusent la chose. On défen.d par là une conviction, une idée, disent-ils, et pour cette conviction ou cette idée, on risque une mise. Je dois dire que je ne suis pas du tout d'accord avec eux. J'aime aussi aller au cirque. Mais on doit y donner de bons numéros. Pour l'instant, il n'y a pas de cirque en ville. C'est dommage. Veux-tu que nous allions denlain à la Scala? Ce n'est ni un cabaret, ni un beuglant. On y donne d'excellents numéros de variétés. J'y ai vu et entendu l'autre soir de jolies chanteuses de différents pays, des acrobates et des clowns spirituels. Mais peut-être préfères-tu aller au
-184 -
cinéma? Tu sais sans doute que l'on y donne maintenant de bons films et des actualités. Les spectateurs des cinémas appartiennent à toutes les classes de la société. Nous décidames d'aller ce soir-Ià au cinéma Trianon, qui est tout à fait neuf et oû l'on donne de bons films parlants et sonores et des pièces amusantes, mais jamais de drames stupides. Intérieurement ce cinéma ressemble à un tempIe. Le sol est couvert d'épais tapis. Les couloirs, pendant la représentation, sont faiblement éclairés par des lampes électriques. Sur la toile fortement éclairée, les acteurs parlent français. Dès que Ie film est terminé, nous avons un court entr'acte qui sera suivi du second film. Comme nous sommes arrivés un peu tard pour Ie premier film, nous ne verrons en entier que Ie second. Voilà une annonce sur la toile. C'est une réclame d'un bureau de voyages. Je pense que ce sont des vues de Diekirch. Ne trouves-tu pas intéressant d'être assis tranquillement dans un cinéma et d'admirer des vues prises à des lieues de distance? Le cinéma est lui aussi une magnifique invention. Tu ne t'es pas fatigué à faire un long voyage, et tu pourrais parler d'expérience presque de choses et de gens très éloignés, mais ne trouves-tu pas que cette photo n'est pas assez éclairée? « Viens, no us irons visiter un musée aujourd'hui. Je ne suis pas beaucoup attiré par les musées par un si beau jour d'été; mais j'irai malgré tout. A vrai dire, je trouve qu'il fait à l'intérieur des musées tellement sombre et qu'on y sent Ie moisi; tandis qu'à l'extérieur il y a partout de la lumière, de l'air et du sol ei!. » - « D'accord, mais ne penses-tu pas que no us aurons à no us féliciter de la demi-heure que nous allons passer à visiter ce musée, car c'est Ie Rijksmuseum. C'est un batiment imposant et fier, ne trouves-tu pas? Déposons ici nos parapluies et
-135 -
aehetons un catalogue avant d'entrer. Puisqu'en une demi-heure, no us n'avons pas Ie temps de tout voir, nous no us bornerons aux choses les plus remarquables. Je pense que nous devons suivre Ie chemin habituel des visiteurs. Nous no us arrêterons de-ei de-Ià devant les reuvres qui attirent ton attention. N'oublions surtout pas d'aller admirer la Ronde de Nuit de Rembrandt, qui, m'a-t-on dit, se trouve dans une salIe spéeiale. Tu vois cette joyeuse société, c'est un tableau de Jan Steen. Il a créé dans ce genre, beaueoup de tableaux amusants. Et voici la Ronde de Nuit. Puisque tu es fatigué, nous allons no us asseoir iei un quart d'heure. Ne trouves-tu pas ce tableau magnifique? Te l'étais-tu représenté aussi grand? En avais-tu déjà vu une reproduetion? » (l Je do is dire qu'il me captive toujours autant. Je Ie trouve d'une beauté inégalable et plein d'une vie remarquablement rendue. Quoi d'étonnant que Ie peintre soit devenu célèbre? » - « Mais eontinuons notre visite, et parcourons rapidement les autres corridors et salles. Puis achetons quelques photographies exposées à l'étalage près de la sortie. De la sorte, nous aurons au moins une photo de la Ronde de Nuit, du tableau de Jan Steen et de cette vieille femme que no us avons vue là-bas. » Puis les deux amis vont visiter Ie jardin zoologique. Dès l'entrée, ils entendent erier les perroquets et les autres oiseaux exotiques. Ceux-ci aeeueillent les visiteurs par des cris de bienvenue très dróles. Ilne faut pas approeher la main de leur cage, car ils pourraient vous donner des coups de bec. Puis nos amis se dirigent vers la cage aux singes, ils sont séduits par ces animaux qui leur rappellent les hommes et ont des mouvements très comiques. Parmi les singes, il y a Un orang-outang qui est mala de de chagrin. On aura de la peine à le conserver en vie. S'il vit, ce sera un miracle, bi en que sa mort
-136 -
ne soit pas une grande perte. Quant à nos amis, ils préfèrent les girafes. 11s prennent à gauche. Les voilà devant les lions et les lionnes. Ces fauves valent la peine d'être vus. Les jeunes gens s'arrêtent un instant devant Ie tigre qui est logé près des lions et qui va et vient dans sa cage à grandes foulées. 11 leur plaît moins que les lions. Dans ce jardin zoologique, il n'y a qu'un tigre male, la femelle manque. Elle est morte, il y a quelque temps. 11 est difficile en effet de conserver ces pauvres bêtes sauvages en vie. Tiens, voilà une petite fille qui s'approche très près de la grille. On ne sait jamais. Peut-être Ie tigre va-t-illa manger? Elle recule. Elle se dit qu'elle peut voir de plus loin sans danger ... Plus loin des enfants
s'amusent. La cage aux ours, ours bruns et ours blancs, est toujours pour eux une grande attraction ... Plus loin, d'autres enfants se promènent sur Ie dos de l'éléphant et du chameau. Les deux amis vont voir maintenant les oiseaux de proie. Je me demande bi en ce qu'ils vont en penser. Pour ma part, je les trouve magnifiques. Surtout l'aigle, Ie vautour, Ie faucon, l'épervier et les geais. 11 ne manque pas dans ce jardin de gros animaux, mais ils sont moins intéressants. Dans ces espaces étroits, les panthères, les léopards, les hyènes n'ont plus l'air d'être des animaux sauvages. Et malheureusement, il n'est guère possible de leur donner plus d'espace. 11 faudrait les voir en liberté dans la jungle ou Ie désert pour s'en rendre compte. Les deux amis s'intéressent moins encore aux blaireaux et aux martres : ils ont l'air trop malheureux. Et ils trouvent que ce renard qui va et vient, l'air inquiet, ne semble pas s'amuser beaucoup dans sa prison. On dirait pourtant que nos visiteurs éprouvent du plaisir à parcourir Ie jardin zoologique. C'est mieux qu'une ménagerie. Tiens, on dirait qu'ils trouvent les serpents plus attrayants : voilà déjà dix minutes qu'ils
-
137-
observent ces animaux de très près dans leur maison de verre. Pourtant ceux-ci sont plus amusants quand Ie charmeur les fait travailler. Il est étrange qu'ils ne soient même pas attirés par Ie jeu attrayant des castors et des loutres. Mais ils s'arrêtent à droite de l'entrée, près des bêtes à cornes. Ils admirent un cerf de douze ans avec ses bois formidables. Puis, plus loin, les chevreuils et les chèvres. Les voilà maintenant à ga uche près des chamois, des boucs, des chèvres d' Angora et des moutons mérinos. Tandis que plus loin près d'un petit lac voguent des cygnes, des canards et des oies, et que sur la rive des hérons et des pélicans fixent d'un air ennuyé les lapins et les lièvres. Nos visiteurs ne s'y attardent pas, ils s'avancent en curieux vers les oiseaux de nuit, que l'on a relégués dans des trous noirs. Puis les voyageurs hésitent et se demandent s'ils Ïront voir les écureuiIs ou bien les oiseaux exotiques enfermés dans de grandes cages. Les voilà, les paons aux plumes magnifiques, les faisans, les din des, les pigeons et les poules de différentes races. Puis ils se dirigent vers l'aquarium, établi dans un nouveau bàtiment, pour aller voir les poissons et l'hippopotame. Mais l'un d'eux fait Ie dégoûté. Ils n'iront pas voir là ce qui se passe.
DELFT. Oostpoort.
(Alg. Nederl. Vereen. voor Vreemdelingenverlieer.)
HAARLEM. De VleeschhaI. (Alg. Nederl. 17ereen. voor 17reemdelingenverkeer.)
2
SPREEK-, TAAL- EN STELOEFENINGEN - MATERIAAL DAGELIJKS CR, SOCIAAL EN CULTUREEL LEVEN
A. -
Gesprekken
Op het station (1). A. : Kruier, ik wou plaatsen bespreken in een trein. Kun je me zeggen waar het bureau is? Kruier: Gaat u maar naar het informatiebureau op het eerste perron, Mijnheer. A. : Ik wou graag twee plaatsen tweede klas bespreken voor morgen elf uur vijf en veertig naar Keulen. Beambte: Hoekplaatsen, Mijnheer? A. : Ja, alstublieft, en liefst beide vooruit. En wat kost het? B. : Zes en twintig gulden, alstublieft. D. : Ik wou drie plaatsen reserveeren in den slaapwagen naar Bazel vanavond om één en twintig uur vijftien, eerste klas. B. : 't Spijt me, Mijnheer, ik heb er nog maar twee. Zal ik U één plaats in de tweede klas geven? D. : Hè, wat vervelend! Maar we moeten vanavond weg, dus doet U dat dan maar. E. : (telefoneert om een taxi) Hallo-hallo! Wilt U alstublieft dadelijk een taxi sturen? Paleisstraat, 40. (De taxi komt.) Die twee groote koffers moet U maar buiten opnemen. Chauffeur: Jawel, dame. (1) Zentralstelle tür das phonographische Unterrichtswesen. Otto Sperling, Stuttgart. Plaat No. l0056a. Deze teksten zijn te vinden in fonetisch schrift in: Fr. C LOSSET, Phonétique de la Langue néerlandaise, Liège, Dessain, 1938.
-142 -
E. : Centraal Station ... Hoeveel krijgt U? Ch. : Tachtig cent. E. : (geeft hem een gulden.) 't Is goed zoo. Ch. : Dank U beleefd, dame. Ik geloof dat U Uw paraplu in de auto hebt laten liggen. E. : Ja, dat is zoo! Dank je wel! (Tegen den kruier) : Ik ga met den trein van vier uur vijf en dertig naar Milaan, maar ik moet eerst die twee groote koffers aangeven. Kruier: Hebt U al een kaartje, Mevrouw? E. : Neen, nog niet. Waar is het loket? Kr. : In de vestibule dadelijk rechts. Ik wacht hier met de bagage. E. (aan het loket) : Één retour Milaan. Beambte: Voor hoe lang, Mevrouw? E. : Voor drie maanden. B. : De retourbiljetten zijn maar vijf en veertig dagen geldig. E. : 0, geeft U me dan maar een enkele reis. F. : Gaat deze trein direct naar Enschede? Conducteur: Neen, Mijnheer, dan moet U overstappen in Utrecht. F. : En moet ik daar lang wachten op aansluiting? Conducteur : Neen, maar twintig minuten, Mijnheer. G. : Hier zijn onze plaatsen. Ik had ze liever niet zoo vooraan in den trein gehad. Mevrouw G. : Daar is nu niets meer aan te doen. Wil je alsjeblieft de reisdeken uit mijn koffer halen voor je hem in het net legt? Ik ga nog een tijdschrift koopen. Wil jij soms een avondblad? G. : Er is geen tijd meer om er een te halen. Mevrouw G. : ja, we hebben nog allen tijd - nog zeker tien minuten. En er is een kiosk op dit perron. G. : Goed. Wil je dan ook een doosje sigaretten voor me meebrengen? (De trein komt binnen.)
°
-
143-
H. : Witkiel! Hier, twee koffers. De groote bagage is aangegeven in Brussel. Denk je, dat ik ze nu al kan krijgen? Kruier: Ik zal eens kijken, of ik ze kan vinden, Mijnheer. Wilt U me Uw reçu alstublieft geven? H. : Alsjeblieft. Ik wacht hier op je. Kruier: Hier is Uw koffer, Mijnheer. U zult nu nog naar de visitatiezaal moeten. Douane-beambte: Hebt U iets aan te geven? H. : Alleen twintig sigaren voor mezelf en twee flesschen Eau de Cologne. Douane-beambte: Laat U eens even zien, alstublieft. Ja, U zult voor die groote flesch iets moeten betalen. H. : In den winkel, waar ik het kocht, zeiden ze, dat deze hoeveelheid nog vrij was. Douane-beambte : Neen, MijI).heer, dat is een vergissing. De rechten bedragen drie gulden vijftig.
In een hotel (1). De Heer E. : Kan ik hier een kamer krijgen? Portier : We hebben op 't oogenblik geen enkele éénpersoonskamer meer vrij, Mijnheer. Mevrouw E. : We moeten een tweepersoonskamer hebben. P. : Er zijn nog twee kamers met twee bedden vrij : één op de eerste verdieping en één op de derde. E. : Voor of achter? P. : Die op de eerste verdieping ligt aan den voorkant, en die op de derde aan den tuinkant. E. : Ik heb liever een kamer, die op den tuin uitkijkt; dat is altijd rustiger. (I) Zentralstelle !ür das phonooraphische Unterrichtswesen. Otto 8perIing, Stuttgart. Plaat Nr. l0051a. Deze teksten zijn te vinden in fonetisch schrift in : Fr. CLOSSET, PhcmétÜlue de la Langue néerlandaise. Liège, Dessain, 1938.
-
144-
P. : Al onze kamers liggen erg rustig, Mijnheer. Deze straat is niet druk. E. : Wat is de prijs van de kamer op de derde étage? P. : Vijf gulden met ontbijt. Het is een erg aardige kamer. Die op de eerste verdieping is nog mooier ingericht en komt op zeven gulden. E. : Neen, dat is me te duur. We zullen die op de derde verdieping nemen. Kunt U ons de kamer laten zien? P. : Natuurlijk, Mijnheer, maar wilt U eerst Uw naam hier even invullen, alstublieft. Jan, breng jij mijnheer en mevrouw even naar boven, nummer zes en tachtig. Jan: Hier is de lift, Mevrouw.
Het ontbijt. E. : Ober, breng ons alsjeblieft thee, brood, boter en twee zachtgekookte eieren. Mevrouw: Voor mij een paar kadetjes. Kellner : Ja, Mevrouw. E. : Wij gaan zoo meteen weg. Breng je de rekening ook meteen? K. : Welke kamer hebt U, Mijnheer? E. : Zes en tachtig. K. : Een oogenblikje, Mijnheer. Ik zal U de rekening dadelijk brengen.
In een restaurant. E. : Waar wil je zitten? Mevrouw: Waar je wilt. Hier op zij is het wel leuk. E. : Best, maar je moet niet al te dicht bij de muziek gaan zitten. Kellner : Hier hebt U een mooie tafel aan het raam. Uw jas, Mijnheer?
-145 -
E. : Dank je. K. : Wat wenscht U te gebruiken, Mijnheer? E. : Geef me het menu maar eens. Dank je ... (tegen Mevrouw) : Wat wil je drinken? Mevrouw: Graag een glaasje wijn. E. : De wijnkaart, alstublieft. Breng ons een flesch Niersteiner negentien honderd één en twintig... (tegen Mevrouw) : En wat zal het zijn, iets warms of iets kouds? Mevrouw : Liever iets warms. E. : Bijvoorbeeld een omelet met champignons? Mevrouw: Neen, daar houd ik niet erg van. E. : Kalfsoesters misschien? Die eet je gewoonlijk graag, hè? Mevrouw: Neen, daar heb ik ook geen trek in. E. : Of een vischschotel: tong of tarbot? Mevrouw: Laat me het menu van den dag eens zien. Dank je wel. Neen, dat is me een beetje te zwaar, zooveel gangen: hors-d'reuvre, soep, visch, vleesch met groente en sla, ijs en fruit. Mag ik de andere kaart nog eens even zien ? Ja, ik neem roerei met tomaten. E. : Ober, voor Mevrouw roerei met tomaten en voor mij rosbief met sla. Daarna één vruchtensla, en één maal kaas met beschuit. K. : Jawel, Mijnheer.
Bij den kapper (1). Dame: Ik wou graag geknipt worden. Kapper : Zeker, Mevrouw. Wilt U hier maar plaats nemen? ... Hoe wenscht Mevrouw het geknipt? D. : Tamelijk kort, alstublieft; ik draag het graag kort in den zomer. (1) Zentralstelle !ür das phonographische Unterrichtswesen. Otto SperIing, Stuttgart. Plaat No. 10051b. Deze teksten zijn te vinden in fonetisch schrift in : Fr. CLOSSET, Phonétique de la Langue néerlanàaise. Liège, Dessain, 1938. F. CLOSSET. -
DOOR NEDERLAND
(U). -
1942.
10
-146 -
K. : Ook onduleeren, Mevrouw? D. : Neen, vandaag niet. K. : En wenscht U de scheiding meer links of meer naar het midden? D. : Net zoo als ik het heb. K. : Draagt U het haar over het voorhoofd? D. : Ja, een klein beetje. K. : En de ooren vrijlaten, Mevrouw? D. : Een beetje over het oor, alstublieft, maar niet heelemaal. K. : Zal ik de nekharen wegscheren of hebt U liever, dat ik ze knip met schaar en tondeuse? D. : Liever knippen. K. : En ook wasschen, Mevrouw? D. : Ja, dat zal wel noodig zijn. K. : Waarmee wenscht U gewasschen te worden? D. : Hebt U kamillen? K. : Zeker, Mevrouw. Hier hebt U een handdoek voor Uw oogen. Wilt U alstublieft iets meer naar voren gaan zitten? Ja, zoo! Dank U wel. Ik wrijf toch niet te hard? D. : Neen, ik vind het erg prettig zoo. K. : Is het water niet te heet, Mevrouw? D. : Neen, het is juist goed zoo. K. : Zal ik met koud water naspoelen? D. : Neen, neemt U liever warm of lauw water. K. : Wenscht U een friction? D. : Ja, graag. K. : En waarmee? D. : Met Eau de Cologne. K. : En wenscht U ook gezichtsmassage? Of manicure? D. : Vandaag niet. Maar ik zou nog een stukje badzeep kunnen gebruiken, niet geparfumeerd, alstublieft. K. : Dezelfde die U gewoonlijk neemt, Mevrouw? D. : Ja, en dan nog een tandenborstel.
147 -
K. : Hard of zacht? D. : Niet zoo erg hard. K. : Dan kan ik U dezen aanbevelen. Dat is een buitengewoon goed merk. Is er verder nog iets van Uw dienst? D. : Tandpasta. K. : Een groote of een kleine tube? De groote zijn voordeeliger, er zit dubbel zoo veel in en ze kosten zestig cent. De kleine veertig. D. : Goed, dan neem ik een groote. En dan nog een potje cold-cream. K. : Wenscht U een bepaald merk? D. : Ik heb altijd Pond's cream gebruikt, maar ik zou wel eens iets anders willen probeeren. K. : Deze misschien, Mevrouw? Die verkoopen we erg veel. D. : Goed, dan een kleine tube, alstublieft. K. : Verder soms nog iets? Eau de Cologne of parfum misschien? Hier heb ik juist een nieuw soort ontvangen. Mag ik U daar een klein proefHeschje van geven, Mevrouw? D. : Graag, dank U wel. En dan heb ik nog wat poeder noodig. K. : Los poeder of compact? D. : Vast voor mijn poederdoosje. En dan nog een gewonen haargesp. K. (tegen een nieuwen klant) : En U, Mijnheer? Heer: Ik moet vlug geschoren en geknipt worden. Ik heb niet veel tijd. K. : Ik kan U dadelijk helpen, Mijnheer; we zijn in een oogenblik klaar. Hebt U het ochtendblad al gelezen? Vreeselijk, die storm in Zwitserland, hè, Mijnheer? H. : Ja. Het weer wordt ook weer slechter, geloof ik. K. : En die koul Er ligt buiten al overal sneeuw.
-148 -
We zullen van het jaar wel een strengen winter krijgen. H. : Nu, geen zorgen voor den tijd! K. : Haarwasschen, Mijnheer? Of een friction? H. : Een friction, alsjeblieft. K. : Dank U wel, Mijnheer. Een oogenblikje, ik zal U nog even afborstelen. Tot ziens, Mijnheer.
Bij den kleermaker (1). Bediende : Dag, Mijnheer, wat mag ik U laten zien? Klant : Ik zou graag een pak van ongeveer honderd gulden willen hebben, zooals U ze in Uw étalage hebt staan. B. : Een oogenblikje, Mijnheer. Neemt U plaats. Hier heb ik een costuum met twee knoopen in fantasiestof, en hier hebt U hetzelfde model in zwarte serge. K. : Zwart is zoo erg somber. Hebt U niet een andere kleur? B. : We hebben dit pak ook in het donkerblauw. K. : Ja, dat bevalt me beter. Maar ik zou graag nog wat anders zien. B. : Zeker, Mijnheer. Hier hebt U een zeer elegant costuum met drie knoopen en een modern fantasievest erbij. Dat is het allernieuwste. En hier iets, donkerblauw met een klein streepje, dat komt klaar op honderd gulden. De stof is prima. U kunt het natuurlijk ook naar maat laten maken, als U soms bijzondere wenschen hebt. Het is in een paar dagen klaar, en U kunt er zeker van zijn, dat U een onbe(1) ZentraZstelle filr das phonographische Unterrichtswesen. Otto Sperling, Stuttgart. Plaat No. l0052a. Deze teksten zijn te vinden in fonetisch schrift in : Fr. CLOSSET, Phonétique de Za Langue néerlandaise. Liège, Dessain, 1938.
-149 -
rispelijke snit en pasvorm krijgt. Onze prijzen voor maatwerk zijn ook bijzonder voordeelig. K. : En hoe zijn de stoffen van Uw confectiepakken? B. : Alles beste kwaliteit, Mijnheer. En de costuums zitten U even goed als een pak naar maat. Zal ik U onze stoffen eens laten zien? Of wilt U misschien eerst eens een van deze pakken passen? K. : Ja graag. B. : Wilt U deze fantasie-pakken eens probeeren, of een blauw? K. : Ik zou ze graag beide eens passen; ik heb al zooveel blauw gedragen, dat ik ook wel eens iets anders wil. B. : Jawel, Mijnheer. Hoe vindt U dit bijvoorbeeld? K. : Het zit niet bijzonder. De rug is te wijd en de mouwen een beetje te nauw. B. : Dat is een kleinigheid, Mijnheer; dat kan gemakkelijk veranderd worden. Als we het hier een beetje innemen, past het U heel goed, ziet U wel? K. : Ik zou dat pak dáàr, met dat gestreepte vest, wel eens willen probeeren. Ja, dat zit bepaald beter. B. : Het past U uitstekend, en de coupe is ook bijzonder mooi. Daar hoeft niets aan veranderd te worden. K. : Ja, dat zal ik dan maar nemen. Kunt U het vanmiddag laten bezorgen? B. : Zeker, Mijnheer. Is er verder nog iets van Uw dienst, Mijnheer? Wilt U onze smokings en jacq uetten misschien eens zien? K. : Wat kost een smoking? B. : We hebben ze vanaf honderd tien gulden, prima stof, zooals U ziet, en zijden revers. Werkelijk erg voordeelig. K. : Ja, maar ik heb nu geen tijd meer. Ik kom nog wel eens terug. B. : Juist, Mijnheer. Ik kan U dan ook onze sport-
-150 -
costuums laten zien, als dat soms iets voor U mocht zijn; en onze nieuwste winterjassen. Zal ik ze eventjes voor U halen? K. : Neen, dank U, ik moet nu werkelijk weg. Maar ik kom dezer dagen nog eens langs. B. : Heel graag, Mijnheer. Maar wacht U niet te lang, want de keuze wordt elken dag kleiner. Dag, Mijnheer. Ik dank U wel.
In een schoenwinkel (I). Winkeljuffrouw: Dag, Mevrouw, wat wenscht U? Dame: Een paar lichte schoentjes, alstublieft. W. : Wilt U niet plaats nemen? Hebt U soms een voorkeur voor een bepaald soort leer, Mevrouw? En wat is uw nummer? D. : Acht en dertig. Laat U me maar eens iets in chevreau en peau-de-Suède zien. W. : Hier heb ik een erg lief schoentje, grijze peaude-Suède met lakgarneering. D. : Wat kosten die? W. : Vijftien gulden, Mevrouw. D. : Ik was eigenlijk niet van plan, zooveel uit te geven. En bovendien is peau-de-Suède ook niet erg practisch voor den zomer. W. : Zeker, Mevrouw. Wat dacht U van glacéleer? Hier heb ik een erg chic schoentje, met hagedisseleer bewerkt. D. : Ja, dat is werkelijk heel aardig. W. : Daarbij een zéér solide schoentje, Mevrouw. En ze kosten maar elf gulden vijftig. Wilt U het soms eens passen? D. : Ja, graag, .. Ze zijn een beetje te nauw, geloof ik. (1) Zentralstelle tür das phonographische Unterrichtswesen. Otto Sperling, Stuttgart. Plaat No. 10052b. Deze teksten zijn te vinden in fonetisch schrift in : Fr. CLOSSET, Phonétique de la Langue néerlandaise. Liège, Dessain, 1938.
-
151-
W. : We hebben denzelfden schoen ook een half nummertje grooter. Een oogenblikje, Mevrouw. Ik zal ze even halen ... Die is beter, vindt U niet? D. : Neen, dat is toch geen geschikt model voor mij. Hij drukt me hier van voren, hoewel hij me eigenlijk te groot is. Hebt U niet nog wat anders? Liefst een beetje breeder model. W. : Hier hebt U een lichtbeige schoentje. Mag het zooiets soms zijn? D. : Het is wel aardig, maar de hak is me te hoog. W. : Draagt U geen Fransche hakken? D. : Neen, ik heb ze liever wat lager. W. : Hier heb ik iets in het grijs chevreau met halfhooge hak. Dit is ook een erg gemakkelijke pasvorm, niet zoo erg puntig, ziet U wel? D. : Ja, die wil ik ook eens passen. Die zit me heel prettig. Wat kosten die? W. : Twaalf gulden. D. : Ja, juffrouw, dan zal ik het hier maar op houden. W. : Mag ik U onze kousen ook eens laten zien? We hebben op 't oogenblik een zeer voordeelig aanbod in zijden kousen. Mooie, zware zijde voor twee gulden vijf en twintig per paar. Drie paar voor zes gulden. D. : Ja, ze zijn heel mooi, maar ik heb ze heusch niet noodig. Ik zou nog een paar schoenspanners kunnen nemen. W. : Ja, Mevrouw, deze kosten vijf en zeventig cent. En dan kan ik U deze crème voor lichte schoenen erg aanbevelen; zij maakt alle vlekken weg en is het behoud van Uw schoenen. Vijftig cent per tube. D. : En is dat dezelfde tint als mijn schoenen? W. : Neen, Mevrouw, wit. U kunt ze voor al Uw lichte schoenen gebruiken. Heel dun insmeren, en als ze opgedroogd is,nawrijven met een wollen lap.
-152 -
D. : Goed, doet U dat er dan nog maar bij. W. : Mag ik U nog iets anders laten zien? Pantoffeltjes misschien? D. : Neen, dank U, dat is alles. Hoeveel krijgt U van me? W. : Dertien gulden vijf en twintig, Mevrouw. D. : Hier hebt U vijf en twintig gulden. U kunt toch wisselen? W. : Zeker, Mevrouw. Elf gulden vijf en zeventig terug. Zal ik het laten bezorgen? D. : Neen, dank U. Ik neem ze wel mee. W. : Alstublieft, Mevrouw. Ik heb alles bij elkaar laten inpakken. Dag, Mevrouw; ik dank U wel.
In een bank (1). A. : Ik wou wat marken wisselen. Bediende: Hoeveel, Mijnheer? A. : Vijfhonderd mark. Hoe is de koers vandaag? B. : Acht en vijftig tachtig. A. : U accepteert toch travellers'-cheques? B. : Zeker, Mijnheer. Kunt U me misschien nog tien mark twintig erbij geven? Dan krijgt U precies driehonderd gulden. A. : Ja dat heb ik juist nog klein. B. : Wenscht U alles in bankbiljetten? A. : Ik zou graag tweehonderd tach tig gulden in papier hebben en de rest klein.
Op straat. A. : Ik geloof vast, dat we hier verkeerd loopen. Had ik mijn gidsje toch maar meegenomen! Er stond, (1)
Zentralstelle !ür das phonographische Unterrichtswesen. Otto
Sperling, Stuttgart. Plaat No. 10056b. Deze teksten zijn te vinden in fonetisch schrift in : Fr.
Phonétique de la Langue néerlandaise. Liège, Dessain, 1938.
CLOSSET.
-153 -
dat je vanaf de bushalte nog maar vijf minuten loop en moest. En we zijn nu al een kwartier onderweg zonder dat ik ergens een museum zie. B. : Laten we het maar aan een agent vragen. Die weet het natuurlijk. Op den hoek van deze straat zag ik er een staan. A. : Goed, dan zullen we maar weer omkeeren. B. (tegen den agent) : Kunt U me ook zeggen, hoe ik het best naar het Rijksmuseum kom, alstublieft? Agent: Dan had U de vorige straat links moeten nemen, Mijnheer. Als U nu teruggaat tot waar U de tramrails ziet, dan volgt U die maar tot het museum. A. : Och, wat vervelend! Ik had heelemaal vergeten, dat er in den gids stond, dat we naar links moeten. Zouden we niet beter met een bus teruggaan? Agent: Neen, Mevrouw. U kunt van hieruit beter met de tram gaan. U hebt hier dadelijk een halte en de tram stopt vlak voor het museum. A. : Dank U wel.
Op het postkantoor. A. : Twee postzegels van twaalf en een half, en drie van zeven en een half. B. : Twee en zeventig en een halve cent. A. : Wilt U dezen brief alstublieft even voor me wegen? Hij is misschien te zwaar. B. : Ja, Mijnheer, daar moet U twintig cent opplakken. A. : En dan wou ik dit pakje verzenden. B. : Dan moet U aan het laatste loket zijn, Mijnheer. A. : Ik wou dit postpakket aangeteekend sturen. B. : Dan moet U de knoopen van het touwtje eerst allemaal lakken, Mijnheer. Zoo mogen we het niet aannemen.
-154 -
A. : Dat is lastig. Moet ik het nu weer heelemaal mee naar huis nemen? B. : Er is een boekhandel op den hoek van de Poststraat. Daar kunt U zegellak krijgen en ze zullen het daar ook wel voor U in orde willen maken . .A. : 0 ja, dank U vriendelijk. A. (gaat een telefooncel in het postkantoor binnen en neemt den hoorn van den haak) : Hallo I Telefoonjuffrouw: 'Velk nummer? A. : Tachtig nul negen, alstublieft. T. : Doet U een dubbeltje in de gleuf, alstublieft ... Spreekt U al? A. : Neen, nog niet. Hallo, hallo I... Ik wou Mijnheer van Straten spreken. D. : Mijnheer van Straten? Dan bent U verkeerd aangesloten. A. : Bent U niet acht nul nul negen? D. : Neen, U spreekt met acht nul nul zeven. A. (tegen de telefoonjuffrouw) : Hallo! Juffrouw, U hebt me een verkeerd nummer gegeven. Ik moet hebben acht nul nul negen. T. : Pardon... ja, U bent verbonden, spreekt U maar. A. : Hallo I Met wie? E. : U spreekt met het huis van Mijnheer van Straten. A.: Kan ik Mijnheer van Straten zelf even spreken, alstublieft? E. : Het spijt me, Mijnheer is niet thuis. A. : Weet U ook, wanneer Mijnheer terugkomt? E. : Niet voor half zeven. Kan ik de boodschap soms aannemen ? A. : Neen, dank U; ik bel tegen zevenen nog wel eens op.
-155 -
In een kantoorboekhandel (1). A. : Ik had graag een paar vel vloeipapier. Verkoopster: Hoeveel, Mijnheer? A. : Wat kost het? B. : Deze kwaliteit komt op drie cent per vel. A. : Hebt U geen wit? B. : Zeker, Mijnheer. De prijs is hetzelfde. Hoeveel mag ik U geven? A. : Tien vel alstublieft. En dan nog een gewonen pennehouder en wat pennen. Het is voor een leerling van me. Wat voor soort pennen verkoopt U gewoonlijk voor schoolkinderen? B. : Deze pen wordt erg veel genomen, vooral voor beginnelingen. Een nogal breede punt, ziet U wel? A. : Ja, dat zal wel goed zijn. Geeft U me maar een dozijn ... En hebt U die vulpenhouders weer gekregen, waar ik U laatst naar vroeg? B. : Ja, Mijnheer, ze zijn juist vanmorgen gekomen. Mag ik ze U eens laten zien? A. : Ik moet een nieuwe vulpen hebben, maar het moet een goede zijn - daar moet ik van opaan kunnen. B. : Deze zijn werkelijk goed, Mijnheer. Ik heb er al veel van verkocht en we krijgen ze maar uiterst zelden voor reparaties. A. : Dat vind ik ook verschrikkelijk vervelend, als mijn vulpen voortdurend gerepareerd moet worden. B. : Wilt U deze misschien eens probeeren? A. : De pen is me wat te zacht en te breed. B. : Hier heb ik een hardere pen met een fijnere punt voor U. Op al deze vulpenhouders krijgt U één jaar garantie. (1) Zentralstelle tür das phonographische Unterrichtswesen. Otto Sperling, Stuttgart. Plaat No. 10053b. Deze teksten zijn te vinden in fonetisch schrift in : Fr. CLOSSET, Phonétique de la Langue néerlandaise. Liège, Dessain, 1938.
-156 -
A. : En wat kosten ze? B. : Vanaf negen gulden tot dertien vijftig. Ze zijn niet goedkoop, maar U hebt dan ook een vulpen voor Uw leven. A. : Ja, daar moet ik toch nog eens over denken. Volgende week zal ik er waarschijnlijk een komen koopen. Nu heb ik nog gewone, goedkoope enveloppen noodig voor kantoor. B. (opent een monsterboek) : Witte of gekleurde? A. : Witte, alstublieft. B. : Deze zijn erg dun, maar niet doorzichtig. Tien stuks voor een dubbeltje, honderd voor tachtig cent en duizend voor zes vijftig. A. : En deze grijze? duizend stuks? B. : Zes gulden, Mijnheer. A. : Goed, dan neem ik tweeduizend van deze soort. B. : Is er nog iets van Uw dienst? A. : Ja, nog wat schrijfmachinepapier. B. : Hier ziet U de verschillende soorten en prijzen. Deze kwaliteit wordt veel genomen: honderd vel voor vijf en vijftig cent, duizend voor vijf gulden. A. : Geeft U me dan maar drieduizend vel. B. : Heel graag, Mijnheer. Nog iets anders? A. : Een notitieboekje. Ja, dit formaat. Wat kost dat? B. : Één kwartje, Mijnheer. A. : En dan nog een vlakgom zoo als dit, en een paar kluwtjes stevig touw. B. : Hoeveel kluwens mag ik U geven? A. : Vijf, en dan nog zes inktpotlooden, en een fteschje lijm. B. : Van twintig cent, Mijnheer? A. : Ja, dat is goed. Wat kosten deze gekleurde ansichtskaarten ? B. : Vijf cent per stuk. A. : En deze foto's?
-157 -
B. : Een dubbeltje; twaalf voor een gulden. Het zijn echte fotografieën. A. (geeft de uitgezochte kaarten aan de verkoopster) : Alstublieft. Dat is alles voor vandaag. B. : Zal ik het laten bezorgen? A. : Ik zal de ansichten, het vlakje en de lijm meenemen, en stuurt U de rest alstublieft naar mijn kantoor. Doet U de rekening erbij, ik zal U dan een cheque sturen. B. : Jawel, Mijnheer, U krijgt het dan in den loop van den middag. A. : Heel goed. Dag, Juffrouw.
Twee dames gaan boodschappen doen (1). A. : Ik geloof, dat het weer opklaart. Zullen we niet eens beginnen met onze Sint Nicolaas-inkoopen vanmiddag? B. : Ja, de barometer stijgt; we kunnen het er wel op wagen. Ik vind het zoo vervelend om met een massa pakjes in den regen te loop en met een paraplu op. A. : Maak je maar geen zorgen. We zullen het er eens van nemen en, als het weer begint te regenen, een taxi nemen. B. : Waar wou je het eerst naar toe? A. : Naar « de Zon )J. Ze hebben daar zulke mooie handschoenen en ik wil mijn schoonzuster een paar geven. Ze houdt van practische cadeautjes. B. : Dat is een goed idee! Misschien neem ik een paar met bont gevoerde handschoenen voor mijn zuster. Ze zei laatst, dat ze altijd koude handen krijgt, als ze chauffeert. (1) Zentralstelle jür das phonographische Unterrichtswesen. Otto Sperling, stuttgart. Plaat No. 10054a. Deze teksten zijn te vinden in fonetisch schrift in : Fr. CLOSSET, Phonétique de la Langue néerlandaise. Liège, Dessain, 1938.
-158 -
A. : Wilt U me eens peau-de-Suède handschoenen laten zien? Winkeljuffrouw: Welke kleur, Mevrouw? A. : Donkergrijs of beige. W. : En welke maat? A. : Zes en een half. W. : Hier hebt U een bijzonder mooien handschoen, prima kwaliteit. Die hebben we juist voor Sint-Niklaas ontvangen. A. : Wat kosten die? W. : Zeven gulden, Mevrouw. A. : Neen, dat is veel te duur. Hebt U niet iets van drie of vier gulden? W. : Zeker, Mevrouw. De kwaliteit is natuurlijk niet dezelfde, maar het is toch ook een heel goede handschoen. A. : Ja, ik vind ze heel keurig. Die zal ik maar nemen... Kunt U me ook zeggen, waar ik kinderjurken krijg? W. : Tweede verdieping, Mevrouw. Als U hier naar links gaat en dan rechtuit, komt U vanzelf bij de lift. A. : Dank U wel, juffrouw... Ik zoek een crêpe-de-chine jurkje voor een meisje van tien jaar, juffrouw. Iets met korte mouwtjes. W. : Jawel, Mevrouw. Hebt U voorkeur voor een bepaalde kleur? A. : Laat U me maar eens iets zien in 't lichtblauw. W. : Dit is een snoezig jurkje, Mevrouw; in onze eigen ateliers gemaakt. Vindt U dat geborduurde randje om den hals ook niet erg lief? A. : Ja, dat is wel aardig. En hoe duur komt dat? W. : Vijftien gulden, Mevrouw. A. : Dat is me wel een beetje duur. Ik kan niet zooveel uitgeven voor een jurkje, dat het volgend jaar toch al weer te klein geworden is. Ik wou eigenlijk niet meer dan hoogstens tien gulden besteden.
-159 -
W. : Ik heb op 't oogenblik niets in het blauw voor dien prijs. Maar hier is een lichtgeel jurkje, ook een allerliefst modelletje. Dat komt op acht gulden, Mevrouw, daar heeft U werkelijk een koopje aan. A. : Ja, dat is erg aardig en het schijnt ook de juiste maat te zijn. Wilt U me dat dan maar laten sturen? W. : Graag, Mevrouw. Aan welk adres? A. : Mevrouw van Vreede, Heerengracht vier en twintig. Vreede met een ven twee e's, Juffrouw. W. : Dank U wel, Mevrouw. B. : Waar is de speelgoedafdeeling? W. : Vierde étage rechts, Mevrouw. B. : Ik heb Marietje een poppenkamer beloofd voor Sinterklaas. Ik zou graag eens kijken, of ze hier iets geschikts hebben ... 0, dit is vreeselijk aardig. Kijk eens, wat een leuke meubeltjes I Juffrouw, wat kost deze poppenkamer? W. : Zes vijftig, Mevrouw. B. : Is het nogal solide, denkt U? W. : zeker, Mevrouw. Het is alles erg stevig gemaakt. Kijkt U die stoeltjes maar eens. Die kunnen wel een stootje verdragen. B. : Goed, geeft U me dat dan maar. Kan ik het thuisgestuurd krijgen? W. : Zeker, Mevrouw. Wilt U Uw adres opgeven aan de kas, alstublieft?
°
Een heer doet inkoopen (1). A. : Wilt U me eens een paar dassen laten zien? Winkeljuffrouw : Welke prijs mag het zijn, Mijnheer? (1) Zentralstelle jür das phonogra.phische Unterrichtswesen. Otto Sperling, Stuttgart. Plaat No. 10054b. Deze teksten zijn te vinden in fonetisch schrift in: Fr. CLOSSET, Phonétique de la Langue néerlandaise. Liège, Dessain, 1938
-160 -
A. : Ongeveer twee gulden. W. : Hier hebt U iets van twee gulden vijftig; een mooie, zware kwaliteit. Als de voorraad op is, zult U ze zoo niet meer kunnen krijgen voor dien prijs. A. : Maar ze zijn me allemaal wat te opzichtig. W. : Vroolijke kleuren zijn anders erg in de mode, Mijnheer. A. : Dat kan wel zijn, maar ik houd er niet van. Laat U me eens wat rustigers zien, in 't donkerblauw of grijs. W. : Dan is dit misschien meer Uw smaak, Mijnheer? Het is wel niet erg donkerblauw, maar ik heb op 't oogenblik niet veel donkere dassen. Er is zoo weinig vraag naar. Deze komt op twee zestig. A. : Ja, dat is precies wat ik zoek. W. : Nog iets anders, Mijnheer? A. : Neen, dank U. Ik wil nu nog eens naar een overjas kijken. Welke afdeeling is dat? W. : Die vindt U op de eerste verdieping, aan den anderen kant van het gebouw. A. : Dank U wel. .. Ik kom naar een winterjas kijken, liefst iets in 't donkerbruin. W. : Jawel, Mijnheer. Hoe duur mag zij zijn? A. : Ongeveer vijf en zestig gulden. W. : Ik heb hier een groote keuze jassen voor vijf en zeventig gulden. Die kwaliteit is zoo goed, dat U er beslist geen spijt van zult hebben, iets méér uit te geven, dan U dacht. Mag ik ze U niet eens laten zien? A. : Ja, dat is goed. W. : Wilt U deze misschien eens passen? Ik denk, dat het ongeveer Uw maat is. A. : Neen, die is me te nauw, zij trekt tusschen de schouders. W. : Hier heb ik er één, die is een beetje wijder. A. : Ja, die zit op den rug beter, maar ik vind ze wat te lang.
-
161-
W. : Dat kunnen we gemakkelijk innemen (korter maken), Mijnheer. De mouwen moeten ook een tikje opgenomen worden, ziet U wel? Maar verder staat ze U heusch uitstekend. A. : Ja, laat U dat dan maar veranderen. Hoelang zal dat duren? W. : Wel, we hebben vandaag Dinsdag; we kunnen ze U Vrijdag sturen, Mijnheer. Betaalt U direct of zal ik de rekening meegeven. A. : Neen, ik betaal liever meteen. W. : Dank U wel, Mijnheer. Hier is Uw kwitantie. A. : Waar is Uw afdeeling voor schrijfwaren? W. : In het souterrain, Mijnheer. U vindt de lift hier dadelijk rechts om den hoek. W. : U zoekt, Mijnheer? A. : Ik wou een fteschje vulpeninkt. W. : Deze, Mijnheer? A. : Ja, best. En hebt U dien nieuwen roman van Jo van Ammers-KüIIer? W. : Begin van de week had ik er vijftig exemplaren van, maar hij wordt zooveel gevraagd, dat we gisteren alweer den laatsten verkocht hebben. We hebben hem bij de uitgevers nabesteld, en als hij voorradig is, zou ik U morgen een exemplaar kunnen bezorgen. A. : Ja, graag, legt U er één voor mij apart, als ze er weer zijn. En dan wou ik nog een paar boeken voor mijn dochter; - treinlectuur. W. : Detective-romans? A. : Ja, daar houdt ze wel van, geloof ik. W. : Dan kan ik U de nieuwste Ivans aanbevelen, pas uitgekomen; - of hier, een goedkoope editie van {( Het zilveren Schild ». Het is een historische roman, maar buitengewoon spannend geschreven. A. : Goed, dan neem ik die twee maar. W. : Zal ik ze voor U inpakken, Mijnheer? A. : Neen, dank U. Ik stop ze wel in mijn tasch. F. OLOSSET. -
DOOR NEDERLAND (u). -
1942.
l1
-162 -
Een handelsreiziger bezoekt een klant (1) A. : Ik zou graag Mijnheer Dijkstra willen spreken. Bediende: Weet Mijnheer, dat U komt? A. : Ik heb Mijnheer verleden week een briefje geschreven, dat ik hem vanmorgen hoopte te komen bezoeken. B. : Ik zal eens kijken, of Mijnheer vrij is ... Ja, hij kan U nu ontvangen. Wilt U maar volgen, alstublieft? D. : Morgen, Mijnheer van Akkeren, hoe maakt U het? A. : Goed, dank U. En hoe gaat het met U? D. : Ook goed, dank U. Komt U me vandaag iets bijzonder moois aanbieden? A. : Ja, ik heb een paar monsters van onze nieuwe huishoudelijke artikelen meegebracht, waarvoor U zich zeker zult interesseeren. U hebt natuurlijk onze advertenties in de vakbladen gelezen? Wij hebben sinds begin October wekelijks duizenden exemplaren verkocht. D. : Ja, dat lijkt me wel iets. Wat zijn Uw condities? A. : Hier hebt U onze prijscourant. We kunnen U een buitengewoon voordeelig aanbod doen, omdat onze firma het patent bezit voor al deze artikelen. D. : En de vrachtkosten? A. : De eerste zendi:ng leveren wij U franco. D. : Goed, dan neem ik honderd stuks van elk. Kunt U er voor zorgen, dat ze direct geleverd worden? A. : Ja, zeker. Ik zal Uw order dadelijk doorgeven (1) Zen/ralstelle tilr das phonographische Unterrich/swesen. Otto Sperling, Stuttgart. Plaat No. 10055a. Deze teksten zijn te vinden in fonetisch schrift in : Fr. CLOSSET, PhonétilJue de la Langue néerlandaise. Liège, Dessain, 1938.
-168 -
en de waren worden dan omgaand verzonden. Hier heb ik een paar reclamebiljetten, waarop U de verschillende voorwerpen ziet afgebeeld. Die leveren wij U gratis. D. : Mooi; geeft U me maar een paar dozijn van elke soort. Ons nieuwe filiaal in Utrecht gaat heel aardig, en ik wil daar veel reclame maken ... Wat ik zeggen wil: hebt U misschien ook aanplakbiljetten? A. : Nog niet, maar ze worden gedrukt en zullen over een dag of veertien klaar komen. D. : Stuurt U me dan twaalf stuks daarvan, alstublieft. A. : Ik heb het genoteerd. D. : Kunt U me dan tegelijk een dozijn stofzuigers zenden? Ze worden hier veel verkocht en we hebben er, geloof ik, nog maar een stuk of zes van over. A. : Er bestaat geen beter merk. De firma heeft er een vermogen aan besteed om haar stofzuigers te verbeteren, en het nieuwe model is gewoonweg schitterend voor dien prijs. D. : Die Prinses-springveeren matrassen, die U me den vorig en keer verkocht hebt, zijn maar matig. A. : Och, wat mankeert eraan? D. : De springveeren worden slap na een maand gebruik. We krijgen den laatsten tijd van verschillende kanten klachten. A. : Dat zal ik dadelijk doorgeven. We hebben indertijd bij onze eerste bestelling een proef genomen, die zeer gunstig uitviel; maar de matrassen zijn U direct van de fabriek toegezonden, zoodat we die niet hebben kunnen nakijken ... Is er verder nog iets van Uw dienst vandaag? D. : Neen, dank U. Komt U over een week of vijf eens terug; we zijn dan klaar met onzen inventaris en ik heb dan weer een opdracht voor U. A. : Heel graag. Tot ziens, Mijnheer Dijkstra.
-164 -
Een introductie (1). De Heer Muller: Is Mijnheer de Wit thuis? Dienstmeisje : Jawel, Mijnheer. Komt U binnen. Wie kan ik zeggen, dat er is ? M. : Wilt U alstublieft mijn kaartje afgeven en dezen brief? de Wit: Dag, Mijnheer Muller. Wel, dat doet me plezier U hier te zien. Erg aardig van mijn ouden vriend Willemsen om aan me te denken en U mijn adres te geven. Maar neemt U toch plaats, Mijnheer Muller. Bent U allang in Holland? M. : Neen, ongeveer een week, en ik ben pas sinds eergisteren hier in Amsterdam. W. : En waar bent U eerst geweest? M. : Ik ben met de boot aangekomen in Vlissingen en dacht, dat het wel interessant zou zijn, eerst de Zeeuwsche eilanden eens te bekijken. W. : En hoe beviel het U daar? Zeker wel goed, hè? M. : Ja, ik heb erg van de reis genoten. Het stadhuis in Middelburg was wel het mooiste, wat ik gezien heb. En ik trof het ook erg met het weer. W. : Dat is wel iets bijzonders in ons land. En waar bent U nog meer geweest? M. : Ik heb me verder tot nog toe tot de groote steden beperkt, maar ik zou graag het polderlandschap nog willen leeren kennen. W. : Ja, dat is zeker de moeite waard. Misschien vindt U daarvoor nog tijd voordat U weer naar Berlijn vertrekt. Hoe lang denkt U in Amsterdam te blijven? M. : Zoowat een maand, denk ik. Dan ga ik waar(1) Zentralstelle !ür das phonographische Unterrichtswesen. Otto Sperling, Stuttgart. Plaat No. 10055b. Deze teksten zijn te vinden in fonetisch schrift in : Fr. CLOSSET, PhonétÛ]Ue de la Langue néerlandaise. Liège, Dessain, 1938.
-165 -
schijnlijk nog veertien dagen naar zee. Ook hoop ik nog eens een dag naar Leiden en Delft te gaan. Mijn Hollandsche leeraar heeft me op het hart gedrukt, dat ik die oude, echt-Hollandsche steden niet mocht overslaan. W. : Op die manier zult U een groot stuk van ons land leeren kennen .... Het spijt mij, dat U mijn vrouw vandaag niet ontmoet. Zij is voor een paar dagen bij haar zuster in Arnhem, maar als ze weer terug is, moet U eens gauw een avond bij ons komen eten. M. : Heel graag. W. : Maar U moet niet op een officieele uitnoodiging wachten. Als U zin hebt eens bij ons aan te komen, bent U altijd welkom. Belt U van te voren even op; ik zal U mijn telefoonnummer geven, voor U weggaat. M. : Erg vriendelijk van U. W. : En hoe gaat het met onzen vriend Willemsen? Ik heb al meer dan een jaar niets van hem gehoord. M. : Het gaat hem heel goed, en ook de overige familie maakt het uitstekend; maar zijn firma heeft een nieuw filiaal in Zweden opgericht en hij heeft het 't laatste jaar erg druk gehad. W. : Ja, ik dacht wel, dat er een reden was voor zijn zwijgen. Hij schreef anders altijd zoo geregeld. Komt hij dit jaar niet met vacantie naar Holland? M. : Ik geloof het niet. Zijn compagnon is allang ziek en Mijnheer Willemsen wil de zaak niet langer dan noodig alleen laten ... Maar wilt U mij nu wel excuseeren? Ik heb nog een afspraak met een zakenkennis over drie kwartier in de Kalverstraat. W. : Dan wil ik U niet langer ophouden, want van hier tot den Dam is het een goed half uur. Tot ziens, Mijnheer Muller; ik vond het bijzonder prettig, U te leeren kennen. M. : Tot ziens, Mijnheer de Wit; het was ook mij een groot genoegen.
-166 -
In een apotheek (1). Apotheker: Morgen, Mevrouw. Wat wenscht U? Klant : Mijn dochtertje heeft haar voet verstuikt en er een ontsteking bij gekregen. Wat doe ik daar het beste tegen? A. : Ik zou U aanraden een kompres met arnika te maken, Mevrouw, of met Burowater. K. : Goed, geeft U me dan maar een fleschje arnika. A. : Deze flesch kost zestig cent. K. : Ja, dat is best. A. : Verder nog iets v~n Uw dienst, Mevrouw? K. : Ja, een pakje verbandwatte en een rolletje hydrophielgaas. A. : Hier heb ik watte voor een kwartje, en dit groote pak kost veertig. K. : Geeft U me maar het groote. En dan nog het een of ander hoofdpijnmiddeltje. A. : Aspirine misschien? K. : Is dat niet schadelijk voor kinderen? A. : Als U er niet te veel van neemt, is het absoluut onschadelijk; maar U moet niet meer nemen dan op het buisje aangegeven staat. K. : Juist. En dan nog een potje gewone vaseline. A. : Alstublieft, Mevrouw. K. : U hebt toch ook kruidenthee? Ik wou pepermunt- en lindebloesemthee, een ons van elk. A. : Zeker, Mevrouw. Nog iets anders? K. : Ja, nog iets tegen den hoest. Hebt U mentholtabletten? A. : Ja, in doosjes en ook los.
(1) Zentralstelle für das phonographische Unterrichtswesen. Otto
Sperling. Stuttgart. Plaat No. 10053a. Deze teksten zijn te vinden in fonetisch schrift in : Fr. CWSSET. Phonétique de la Langue néerlandaise. Liège. Dessain. 1938.
-167 -
K. : Geeft U maar zoo'n groote doos. En bestaat er eigenlijk een goed middel tegen eksteroogen? A. : Ja, zeker, Mevrouw. Hier heb ik een nieuw middel, dat uitstekend schijnt te zijn. Één gulden per flesch. U doet een druppel op het eksteroog en weg is het I En hier nog iets anders, dat tegelijk alle pijn wegneemt en den voet weer volkomen geneest. U lost het poeder op in warm water, totdat het er uitziet als melk en baadt de voeten erin. U zult eens zien, hoe goed dat helpt. Na het bad is het eksteroog heelemaal zacht geworden en U kunt het zóó wegnemen. Zoo'n pakje kost één gulden twintig. K. : Ja, geeft U me dan maar dat poeder, als dat heusch zoo goed is. Wat kosten die warmwaterkruiken? Neen, geen gummi; ik bedoel die metalen. A. : Hier heb ik er één van aluminium met een bijzonder goede sluiting. Die komt op twee vijftig. Die lekt beslist niet. Bij de goedkoopere soorten kan ik daar niet voor instaan, maar die schijnen toch wel te voldoen. K. : Neen, liever maar zoo'n duurdere. Hebt U iets tegen zomersproeten? A. : Zeker, Mevrouw, deze creme is erg goed. Maar U moet oppassen, dat U ze niet eiken dag gebruikt, want dat is slecht voor de huid. U vindt de gebruiksaanwijzing op de tube. De kleine tube kost zestig cent, de groote een gulden. K. : Een kleine, alstublieft. En dat is dan alles. Kunt U het vanmorgen nog laten bezorgen? A. : Zeker, Mevrouw. Betaalt U meteen, of zal ik U de rekening sturen? K. : Doet U de rekening er maar bij. A. : Heel graag, Mevrouw. Dag, Mevrouw.
-168 -
B. - Spreek-, Taal- en
Steloefenin~en
Nog een bladzijde uit de aanteekeningen van Jan. [Wat Jantje aangeteekend had met het oog op zijn herexamen en misschien ook wel voor de toekomst.] Het ambacht.
De bouwmeester (de architect), de aannemer.
Het huis bouwen, de muur, de gevel, het dak [puntdak], de kamer, de huiskamer, de suite, de keuken, de zolder, de plaats, de slaapkamer, de badkamer, de beste kamer, het privaat, het watercloset, de erker, het [hoek] balkon, de balkonkamer, het [balkon ]venster, de deur, het raam, de raampost, de schoorsteen, het benedenhuis, de benedenverdieping, de bel-étage, de rollaag, het trottoir, ziet uit op, het plantsoen, het gazon, de tuin, de boom, de bloem, de straat strekt zich uit, de gegoede lui. Het ontwerp (plan), teekenen, het huis, het hoekhuis, de huizenrij, bouwen.
169 De grondwerker. De metselaar, de steenhouwer.
De timmerman, de schrijnwerker, de meubelmaker, de wagenmaker, de houthakker.
De leidekker. De stucadoor. De slotenmaker. De smid, de hoefsmid.
De glazenmaker, de glazenwasscher [de ruitenwisscher]. De schilder, de verver, de behanger.
Het fundament, delven, graven, de schop. Het metselwerk, het schietlood, de troffel, de kalkbak, de baksteen, steen bewerken, kappen. Het timmerwerk, de balk, de spijker (draadnagel), de hamer, de schaaf, schaven, de plank, de schaafbank, de beitel, de boor, de vijl, de nijptang, de bijl, het houtwerk. De dakpan, de lei, bedekken met, de pannenbakkerij. De mortel, het pleister, de kalk, het cement, plafonneeren. Het slot, de deurklink,de sleutel. De smidse, het aanbeeld, de blaasbalg, de leuning, het hek smeden, beslaan, de raster. De ruit, inzetten, de glasscherf, de glassnijder, de stopverf, de glazendoek, de glazenspons, reinigen. Verven, de verf, behangen, het behangsel, de schaar, knippen, het gordijn, de ladder, oprichten, het tapijt, de looper.
-170 -
De loodgieter, de ketellapper.
De koperslager, de kopergieter, de koperpletter.
De blikslager.
De schoorsteenveger. De werkvrouw,de dienstbode, de keukenmeid, het kamermeisje, de tuinman.
Soldeeren, de waterleiding is gesprongen, de afloop is verstopt, het water loopt niet meer weg. Het koper slaan, werken in, gieten, pletten, het koperslagerswerk, de koperslagerij, de kopergieterij, de koperpletterij, de kopersnede, -gravure. De blikslager, werker in wit blik, het blik, de blikemballage, de blikken doos, de blikopener, de blikschaar. Het roet. De emmer, de dweil, de borstel, de stofzuiger, koffie zetten, thee verwarmen, de tafel dekken, opruimen, kopjes, borden, schalen, kookpotten afwasschen, het spinrag wegnemen, ruiten wasschen, de schoonmaak, de netterigheid, schrobben, boenen, stof afnemen, koken, de kookpan, de oven, de spijzen, de maaltijden [het ontbijt, middageten, avondeten, het déjeuner, diner, souper], klaar maken, aardappels schillen, op (het
-171
vuur) zetten, het vleesch laten braden in zijn jus, zachtjes laten koken, vruchten, inmaken, gaan winkelen, boodschappen doen, de bedden [matras, kussen, laken, deken] afhalen, opschudden, opmaken, de kamers doen, poetsen, de schoenen poetsen, met den bezem vegen, wasschen, strijken, naaien, kousen stoppen, de spade (schop), de hark, spitten. planten, zaaien, groenten, vruchten, bloemen kweeken, nieuwe boomen aanplanten. De baas, de knecht, de leerling. De loopjongen, de loopknecht. De handwerksman. De klant, de kooper, de afnemer. De leverancier, de verkooper, de producent. De molenaar. De bakker, de banketbakker. De slager, de slagersjongen.
Het gilde, de meester, de gezel, de leerling. Koopen. Verkoopen, de waar. Malen, de tarwe, de rogge, het meel, de molen. het brood, Bakken, bruin, wit, de taart, de koek, het gebakje. Het vleesch, de stier, de os, het rund, de koe,
-
172
De brouwer, de brander, de stoker, de distilleerder.
De melkboer, de melkslijter, de groenteboer, de warmoezenier, de fruithandelaar, de vruchtenverkooper, de bloemenverkooper.
De kruidenier.
het kalf, het schaap, het varken, lappen en lapjes, biefstukken en ribstukken, de frikkadel (het gehakt), de rieten mand, het lillende vleesch, de morskiel. De brouwerij, de branderij, de stokerij, de gist- en spiritusfabriek, het bier, de wijn, de sterke drank, de jenever, de gist, gisten, spiritualiën, de alcoholische drank, de spiritus. De melk, de room, de boter, de kaas, net geschilderde wagen, de melkinrichting, de net gepoetste kannen, de kar, de groente, het fruit, de appel, de peer, de banaan, de citroen, de sinaasappel, de perzik, de kers, de pruim, de meloen, de aardbei, de braam, versch, de kruiwagen, de sleeperswagen. De kruidenierswinkel, de kruidenierswaar, de specerij, het zout, de peper, de mosterd, de azijn, de olie, de rijst, de vermicelli, de bloem, de boon en, de koffie, de suiker, de
-
173
De kleermaker. De naaister.
De modiste. De breister, de haakster, de borduurster.
De schoenmaker, -lapper.
De schoenpoetser. De waschvrouw,de strijkster, de waschinrichting, de wasscherij.
thee, de zeep, bruine zeep, de boodschappen aan huis brengen (bestellen ). Vervaardigen, herstellen, keeren, snij den, de kleederen. De vingerhoed, naaien, de naald, de speld, het garen, zich in den vinger prikken, het confectiemagazijn. De modewinkel, de hoed. Breien, de breinaald, de wol opwinden, de haakpen, door elkaar gehaalde lussen, het weefsel vervaardigen, haken, een beddesprei, een kantje, netjes, slordig, stijf, met de naald figuren in een of andere stof werken, de borduurnaald, het borduurpatroon, het borduurraam, de borduurschaar, borduren. De schoen, de pantoffel, versleten, het bovenleer gebarsten, de hak, verzolen, op de leest staan, zetten. De schoenen, insmeren, poetsen, de schoensmeer. Wasschen, stoomen, linnen glanzen, mangelen, stijven, de stijfsel,
-174 -
De verver. De fotograaf. De boekhandelaar.
De drukker, de boekbinder. De werkman.
De mijnwerker.
strijken, persen, het strijkijzer, de persplank, het waschgoed moet gemerkt zijn. Het verven van wollen, linnen en katoenen stoffen. Kieken, de film, poseeren in alle standen. De boekhandel, het schrift (schrijfboek), het boek is pas verschenen (uitgekomen), het dagblad, het tijdschrift, het papier, de enveloppe (briefomslag), de pen, het potlood, de penhouder, de inkt, de vulpen. Drukken, inbinden, lllnaaIen. De werkplaats, de fabriek, de fabrieksfluit, sirene, de machine aanzetten, zijn arm raakte in de machine beklemd, de stoommachine, de ketel, het vliegwiel, door electriciteit gedreven, de machine, de grondstof. De steengroeve, het kolenbekken, de kolen-, ijzermijn, het erts, de hoogoven, de mijnschacht, ontginnen, een ongeluk in de mijn, de lift.
175 -
De glasblazer. De zeepzieder, de leerlooier. De scheikundige, de chemicus.
De diamantbewerker, de diamantkloover, de diamantslijper. De scheepstimmerman. De suikerraffinaderij.
De glasblazerij. De vellen. De chemische industrie, chemicaliën,artsenij en, de scheikunde, het ontleden van stoffen, de wetenschap, het natuurverschijnsel, een blijvende wijziging, teweegbrengen, een scheikundige ontleding, een scheikundig onderzoek, laboratorium, iets onderzoeken, verbinden, reageeren, de reactie, het metaal, het metalloïde, het colloïd, het teeken, het zuur, de zuurstof, de base, basisch, het zout, het hydroxyde, het oxyde, door inwerking, het hydraat, het hydrogeen, het oxygeen, het atoom, de molecule, het atoomgewicht, het moleculairgewicht, het gehalte, het element. De diamantindustrie, de diamant, klooven, slijpen. De scheepstimmerwerf. De suiker, zoete stof, de suikerbiet, het suikerriet, gewonnen uit, de suikermolen, inper-
-
176
sen, de suikerzieder, -raffinadeu'r, de suikeronderneming, -fabriek, de suikeroogst, de s uikerop brengst, -productie, de suikerproducent, het suikerverbruik, de suikerbietenpulp, de suikerbietenteelt, de suikercampagne, het suikerland, de suikerfabricage, -fabricatie, het suikergehalte, suikerhoudend, het suikergoed, de suikerhandel, het suikerklontje, het suikerkristal, de suikerstroop, het suikerbrood. De koren-, houtzaagmolen. De electriciteit.
Opwekken, het electriciteitsbedrijf, de electriciteitsfabriek, de electriciteitsvoorziening, de electrificatie, electrificeeren, de electrische centrale, klok, fiets, schel, spoorweg, tram, trein, de electrische zekering, door een geleider gaan, verbreken, de electromotor, de electrometer, het electromagnetisme, de elec-
177 -
De gloeilampenfabriek. De sigarenfabriek. De rijwielfabriek. De papierfabriek.
De wapenfabriek.
trolyse, electrolyt, de electrode, het electron, de electrotechniek, voor technische doeleinden, de verlichting, de verwarming, de k rach toverbrenging , de electrotherapie. De electricien, de electrificatie, de electrische stroom, de gloeilamp. De tabak, kerven, de sigaar, de sigaret. Het rijwiel, de fiets, de motor (-fiets), de auto. Het papierbedrijf, de papierfabricage, -fabricatie, -industrie, de papierfabrikant, de papierbereiding, de papierbrij, -pap, het papierdeeg, van lompen, van hout, houtvrij, een blad, boek, riem, stuk, vel, gelijmd, het vloeit, het papierformaat, de papiermachine, de papiermolen, het papiermagazijn, de papiermaker, het papiermakersmes, de papiertafel, het papiertouw, het papierverbruik. Het wapen, het geweer, de revolver, het kanon, de kogel, de granaat, de patroon.
F. CLOSSET. - - DOOR NEDERLAND (n). -
1942.
12
178 De smederij.
De ijzergieterij, de ijzersmelterij.
Het bouwbedrijf en de kleedingindustrie, de industrie van de voedings- en genotmiddelen, de textielnijverheid, de houtindustrie, de metaalbewerking,de werktuigfabricage, de industrie van aardewerk en bouwsteenen, de zink- en glasindustrie, de electrotechniek. De boerenstand, de werkende stand. De nijverheid, de industrie.
Smeden, de metalen zijn smeedbaar, smedig, de smeding, het aanbeeld, de smeedbak, de smeedhamer, de blaasbalg, de tang, de boormachi'ne, de schroevedraaier, de beitel, de vijl, de werkbank. Het gietijzer, smeedijzer, gieten, de gieting, het gietkanaal, de gietmachine, het gietsel, het gietstaal, gesmolten, gegoten staal, de gietwaar, het gietwerk, de ij zerslakken. Den voorrang hebben, vele krachten bezighouden, zijn evenmin onbeduidende takken (branches), in haar verschillende vormen over het geheele land verspreid.
De producent (voortbrenger), produceeren, voortbrengen, de verkooper, verkoopen, de
-
De handel.
179
consument (de afnemer, kooper), koopen. De werkgever, de werknemer, de arbeider, de opzichter, de ploegbaas, het opzicht over het werk hebben, de patroon, de directeur, de fabrikant, de productie (de voortbrenging), de industriëele onderneming, een arbeider aannemen, bedanken (ontslaan), een bedrijf uitoefenen, een nieuwe machine opstellen, de bedrijfsbelasting, de grondstoffen, de bewerkte goederen, de halffabrikaten, de kosten van, de exploitatiekosten (bedrijfskosten) op rekening van den consument (afnemer), de belastingen, het productievermogen, de fabriek is in vollen gang, de trust, het syndicaat, het kartel, zich bij een kartel aansluiten, uit het kartel gaan (treden). Koopen en verkoopen, de koopman, de handelaar. De groothandelaar, grossier, de en-
180 -
De zaak.
gros-zaak, de kleinhandelaar, de detaillist, de marskramer, venten, de tak van handel (branche), goederen leveren, zuivere winst, handelen in levensmiddelen. Een zaak oprichten, openen, handel drijven, de circulaire (Z. N. de omzendbrief),de firma, van de handteekening nota nemen, het filiaal, de concurrent, de concurrentie, de mededinging, aan de concurrentie het hoofd bieden, iemand concurrentie aandoen, de zaak in kruidenierswaren, de zaak in lederwaren, de zaak in kantoor- en schrijfbehoeften, de boekhandel, de kunsthandel, de meubelzaak, de zaak in galanterieën, de bontwerker, pelterijen, een zaak overnemen, de waren zijn geprijsd, de prij~en gaan omhoog (omlaag), er gaat veel om in deze zaak, goede, slechte zaken doen, een winstgevende zaak, den handel bevorderen,
-
181
De uitbreiding, verplaatsing, opheffing van een zaak.
Het magazijn.
de handel kwijnt, staat stil, de malaise, de stilstand van zaken, een zaak opheffen, de aanwezige vooraad, niet van zijn waar af kunnen komen, er mee blijven zitten, een zaak afdoen, een waar belasten (taxeeren), de uiterste prijs, iemand afzetten. Een compagnon in een zaak opnemen, een contract verbreken, een zaak, onderneming leiden, een opvolger in de zaak, de zaak verplaatsen, uitbreiden, zich uit de zaken terugtrekken, de opruiming (liquidatie) van een zaak, finale uitverkoop tegen zeer verminderde prijzen, wegens faillissement, wegens sterfgeval gesloten. Het pakhuis, den voorraad van goederen opbergen (opslaan), den voorraad opnemen, een ruimen voorraad hebben, den voorraad opruimen, den voorraad aanvullen, vergrooten, goederen opslaan, de goederen be-
-
182
De agenturenzaak.
Het marktbericht, de advertentie, de annonce (aankondiging). Het personeel.
waken, voor vocht bewaren, de voorraad is geslonken, het magazijnboek, in het magazijnboek inschrijven, de goederen afgeven, tegen het volgbriefje, de dépothouder. De agent, de vertegenwoordiger,de vertegenwoordiging, de hoofdagent, de expeditiezaak,het expeditiekantoor, de expediteur, goederen in consignatie, de consignatie-gever, -nemer,de factuur, een klant aanbrengen. In een krant doen plaatsen, opnemen. De patroon, de chef, de procuratiehouder, procuratie verleen en, de procuratie vervalt, een vertrouwenspost, de boekhouder, de boekhouding,enkele en dubbele boekhouding, de balans opmaken, het saldo op de nieuwe rekening overbrengen, de kassier, de kas opmaken, de afsluiting van de kas, het tekort, het teveel, het overschot, de correspon-
-
183
De firma.
De buitenlandsche handel.
De werkverschaffing.
dent, de correspondentie (briefwisseling) voeren, de typist( e), de handelsreiziger, de prijscourant, het monster, monsters nemen, trekken,de accountant, de makelaar, de commissionnair, de provisie, de commissie. De firmant, de vennootschap, de statuten, de naamlooze vennootschap, de aandeelhouder, de commanditaire vennootschap, de beheerende vennoot, de commanditaire vennoot, de stille vennoot, de coöperatieve vereeniging met beperkte of onbeperkte aansprakelijkheid. De export, de uitvoer, de import, de invoer, de transitohandel, de doorvoerhandel, de invoerrechten, de smokkelhandel, met de heele wereld handelen. De arbeidsbeurs, vacante betrekkingen, de sollicitant, de sollicitatie, naar een betrekking solliciteeren, een mooie betrekking, een vet (= goed) baantje,
184 -
Het dagloon, het uurloon, het salaris.
De staking, de uitsluiting.
werkloozen, de werkloosheid, verzekering tegen de werkloosheid. Een middel van bestaan, de loonsverhooging, de loonen verminderen, het is soms een heele toer om aan den kost te komen, mijn inkomen is niet voldoende om een gezin te onderhouden, een arbeider zijn loon onthouden, van weinig bestaan, er heerscht gebrek in die familie, gereed geld, het goed hebben, zijn heele salaris er door brengen, verdrinken, aan de drank raken, tot armoede vervallen, door een jongeren man gepasseerd worden, de arbeidsvoorwaarden zijn belangrijk verbeterd, met zijn salaris rondkomen. De vakvereeniging, de staking is geproclameerd, afgelast, de stakende arbeiders, de stakers, de belhamel, de arbeiders tegen de directie opzetten, het bedrijf stopzetten, pogingen tot bemiddeling.
-
185-
Sport en andere tijdverdrijven. DE SPORT : de sport beoefenen, aan sport doen, record maken, het record slaan, het record verbeteren, grof spel spelen; Het openluchtspel, de sportwedstrijd, de spelregel, de partij, de game, de voorzet, de remise, de revanche, de return-match, de finale, de finish, de beker, de prijs, de troostprijs, het kampioenschap, de kampioen, de speler, de spelleider, de scheidsrechter, de sportsman, de sportclub, het terrein, het stadion, de baan. DE OLYMPISCHE SPELEN. De athletiek : het hardloopen, de hordenloop, de hindernis, de estafette, de Marathonloop, het kogelstooten, het kogelslingeren, het discuswerpen, het speerwerpen, het verspringen, het hoogspringen, met aanloop, het polsstokhoogspringen, de hink-stap-sprong, de decathlon (tienkamp), de moderne vijfkamp; De gymnastiek: de landenwedstrijd, de rekstok, de brug, het paardspringen; De krachtsport': het gewichtheffen, het vrij worstelen, het Grieksch-Romeinsch worstelen, het boksen; Het roeien : de skiff, met twee zonder stuurman, de double scull, met vier zonder stuurman, met vier met stuurman; De ruiterspelen : de samengestelde wedstrijd (landenprijs en persoonlijke praestaties), de zware dressuur, de zware hindernis; Het schermen : het floret, de degen, de sabel (equipe en personeel); Het wielrennen : 1 km. tegen het horloge, 1 km. scratch, de 4 km. achtervolging, het 4 km. tandem, de wegwedstrijd, de wielerbaan;
-186 -
Het zeilen : het zesmeterjacht, het achtmeterjacht, de twaalfvoetjol; Het zwemmen: de schoolslag, de vrije slag, het rugzwemmen, de estafette, het torenspringen, het schoonspringen, het crawlen, het waterpolo; Het schieten, het voetbal, het rugby, het tennis. HET VOETBAL : het speelterrein, het veld, de grenslijn (zijlijn, middellijn, doellijn), het doel, de grondpaal, de dwarslat, het net, het strafschopgebied, de strafschoplijn, de doellijn; De voetballer, de voetbalbroek, de voetbaltrui; Het elftal, de ploeg, zich aldus opstellen, de achterhoede, de verdediging, de doelman, de links-achter, de rechts-acht er-speler, de middenlinie, de linkshalf-, de rechtshalf- en de middenhalf-speler, de spil, de voorhoede, de linksbuiten, de rechtsbuiten, de linksbinnen-, de rechtsbinnen-, de middenvoorspeler, de rechtervleugel, de linkervleugel, de scheidsrechter, de grensrechter, de trainer; De opgooi, tossen, aftrappen, den bal voorzetten, overzetten naar, aan het rollen brengen, opbrengen, afvangen, wegwerken, een voorzet onderscheppen, stoppen, over den bal heentrappen, schieten (onhoudbaar), hard schieten, een keihard schot, doelen, de aanval, een goed opgezette aanval, schitterende staaltjes van samenspel, handelend optreden, een waren stormloop te verduren hebben, moedig weerstand bieden, een fraaie partij spelen, het spel verflauwt, gaat op en neer, over de zijlijn trappen, door buitenspel stranden, tot den aanval overgaan, een geweldige worsteling voor het doel, een druk oefenen op, gevaar opleveren, een gevaarlijk oogenblik bezweren ten koste van, het spel verplaatsen, hevig in den aanval komen, niet boven het gewone spel komen, onze mannen komen weer opzetten, taai volhouden, den achterstand verkleinen, een tegenpunt maken, de gelijkmaker, visschen, een hoekschop afdwingen,
-187 -
inkoppen, het spel kort houden, het tamme schot, voor, langs het doel, naast vliegen, een gemakkelijke schietkans krijgen, de leiding nemen, de strafschop, de vrij schop, de offside, de fout, den voorsprong handhaven, de rust, de stand, de hervatting, de tweede helft, scoren, het winnende doelpunt, een trap krijgen, het veld uit moeten, het pleit is beslecht, het tempo verslapt, onsamenhangend spel, de spanning neemt toe, neemt af, winnen met, een gelijkspel (de overwinning) behalen, zeker niet onverdiend, de nederlaag, zich laten ontmoedigen (ontmoedigd worden, den moed verliezen), kloppen, het winnende doelpunt, het beloop van den wedstrij d, de belangstelling is groot. HET TENNIS : de tennisbaan, de overdekte baan, aanleggen, de tennisbal, het raket, het tennisnet, kaatsen over, het uitslagenbord, de bal stuit niet, de bal springt op; Het enkelspel, het dubbelspel; Een formidabele start hebben, met een spurt beginnen, de diepe drives in de hoeken, harde vollies, de rallies rekken, de game winnen, een service-game, het dropshot, de tactiek wijzigen, de passings, de netaanval, de set, naar adem happen, deze game lijkt fnuikend, zich ontspinnen (een strijd), zich geducht weren, de lob buigen naar de lage slices toe, op het kantje verliezen. HET CRICKET: het croquet, het wicket, de aanvoerder, de toss (opgooi), de cricketbal, de bat, de run, het elftal, de cricketspeler, de batsman; Last hebben met den aanloop, den bal bowlen, aan het wicket openen, het bowlen overnemen, op short leg gevangen, een fraaie vang, laag op de tweede slip, er uit zijn voor vijf runs, de inrings forceeren. HET GOLF : het oneffen terrein, de hindernis, de golfbaan, het kuiltje, aanbrengen, naar verscheiden-
-188 -
heid streven, het schot, de golfspeler, de bal, de golfstok. ANDERE BALSPELEN: ballen, handballen, de kaats teekenen, de kaats missen, uitslaan, voorslaan, iem. een bal opvangen, afvangen, afkaatsen, de bal loopt af; Het vuistspel, het pluimbalspel, het raketspel, het pelote-spel; de bal, de handbal, de vuistbal, de pelote-bal, de speelbal, de pluimbal, de volant, de kaatsbal, het kaatsplankje, de kaats, het palet, de kaatsbaan; Kolven, klossen, beugelen, maliën, den bal aanslaan; Het korfbalspel, het kolfspel, het polospel, het polo, het waterpolo, het hockeyspel, het hockey, het kastiespel; De kolfbaan, de klosbaan, de beugelbaan, de maliebaan, de kolfbal, de slagbal, de maliebal, de hockeybal, de hockeystick, de kolf, de maliekolf, de malie, het malieveld, de malieklik, de beugel. WORSTELEN EN BOKSEN : de worstelwedstrijd, het vuistgevecht, de bokspartij, de worstelkamp; de worstelaar, de bokser; iemand onderhouden, moeten buigen (bukken) voor de sterkte van den tegenstander; Het worstelperk, de arena, de strijdhandschoen, de (het) circus, de ring, de touwen; Het bantamgewicht, het vedergewicht, het lichtgewicht, het middengewicht, het halfzwaargewicht, het zwaargewicht. DE WATERSPORT: het jacht, het woonschip, de motorboot; roeien, zeilen, zwemmen. Het roeien: de wherry, de vouwboot, de kano, de giek, de gladde boot, de overnaadsche boot, de skiff, de double scull, de tweeriemgiek met stuurman, zonder stuurman, de vierriemgiek met stuurman, zonder stuurman, de roeiwedstrijd;
-189 -
De riem, de blade, de scull, de glijbank, over loopers schuiven, de voetenplank, de stuurstoel, de stuurreep, het roerjuk, het velletje, de sweater, de punt, de staart, de waterkeering, de vin, de slag, de boeg; Het zeilen: het jolletje, starten, de baan, grijpen, de grijpboei, de ronde, de regenboog-klasse, de pampus-klasse, het overdekte scherpe en middenzwaardjacht, het ronde en platbodemjacht, het scherpe kiel- en middenzwaardjacht, de scherenkruiser, de draak. Het zwemmen : de 100 meter schoolslag, de 100 meter vrije slag, de rugslag, het schoonspringen, estafette vier maal honderd meter vrije slag, de zwemmer, de zwembroek, het zwemmen, het crawlen; De zwemploeg, zich met een voorsprong laten uitdrijven, aantikken, het wereldrecord verbeteren, het staat op, zijn eigen record terugbrengen, het duiken. DE PAARDENSPORT: de wedren, de rit, de harddraverij, het omnium, de handicap, de jockey, de starter, het renpaard, het racepaard, het manegepaard, in den (het) zadel springen, de teugels; Het hippodroom, de paddock, de racebaan, de turf, de winpost, starten, racen, harddraven, uitschieten, pacen, zijn mededingers afrijden, afrennen. De WIELERSPORT: de rijwielsport, de wielerbaan, de fiets, fietsen, het rijwielpad, de band, oppompen, leegloopen, barsten, de velg, het stuur, het zadel, de zadeltasch, de rem, de fietsbel, het spatbord, de vork, het tandrad, de ketting, de trapper, terugtrappen (achteruitfietsen), slippen, de spaak, de naaf, de kogel, de schroef, vastschroeven, smeren, een moer, het ventiel, de fietslantaarn, de fietser, een fietsclub, de niotorfiets, de motorrijder, de motorjas. De AUTO[MOBIEL], het ideale vervoermiddel voor lange reizen, de carosserie, het chassis, het stuur, de treeplank, het spatbord, de motor, de radiateur-
-190 -
mantel, de hoorn, de claxon, de remmen, de veeren, het reservewiel, het gaspedaal, de koplampen, de ampèremeter op het dashbord, de achterlamp, de stoplamp, de voorwielen, de achterwielen, de vooras, de achteras, den motor warm laten draaien, de wagen trekt snel op, het tankstation, het anti-vriesmiddel, de een-cylinder-motor functionneert soepel, de motorprestatie, de vetspuit, de voetluchtpomp, de vijzel, de bandenafnemer, bandenpech, band verwisselen, het wiel opcricken, de nieuwe wagen moet ingereden worden, de smering, de oliecirculatie, het oliereservoir, de oliepijp, de koeling, de ventilateur, de banden, de binnen- en buitenband, het ventiel, de velg, de naafdop, massieve of luchtbanden, de gestroomlijnde automobiel is zeer zuinig in het benzinegebruik, een speciaal geconstrueerde carosserie, sierlijk en doelmatig, een drie-persoons-coupé, een gesloten, een open wagen, de two-seater, de raceauto, de dicky seat, de bagageruimte, confortabele afmetingen, het benzineverbruik, de benzinetank, deze wagen gebruikt 1 (liter) op 6 1/2 (Km.), de carburatie, de koppeling, het ontstekingssysteem, de stuurinrichting, de transmissie, de geruischlooze Versnelling, de eerste, tweede, derde versnelling, de uitrusting, hydraulische schokdempers, dubbele ruitenwisscher, het veiligheidsglas, de verstelbare zonnekleppen, de dubbele achterlamp, de achteruitkijkspiegel, de electrische klok, de snelheidsmeter, de voetsteunen, de sigarenaansteker. Het service-systeem, de garage, de proefrit, de demonstratie, gemakkelijk te onderhouden, de onderdeelen, de geschoolde mecanicien en monteur, uitgerust met speciale gereedschappen en werktuigen, de motorreparatie, wordt gedemonteerd, is geheel gereviseerd, opnieuw opgebouwd, de motor gemonteerd, het inwendig mechanisme wordt geheel vernieuwd, de gesleten onderdeelen worden door nieuwe vervangen,
-
191-
de motor wordt gegarandeerd voor materiaal- en montagefouten, de onderdeelen gaan zeer lang mee, de bougie, de drijfstang, de zuiger, de zuigerpen, de cylinderkoppen, het klepkastdeksel, de carburator, de benzinepomp, de startmotor, het ontstekingsapparaat, de uitlaat, de uitlaatspruitstukken, de oliepomp, het vliegwiel, de aanzetslinger, de luchtreiniger, de knaldemper, de bobine, de dynamo, de batterij, het motorblok, de krukaslagers, de cylinders, de zuigers, de zuigveeren, de klepzittingen, de klepveeren, de klepstooter, de schokdempers, de stroomverdeelers, de remschoenen, de frictieschijven, de koppelingdrukplaten, de lagerkappen, de tractor, voor landbouw en industrie, de verstelbare stuurinrichting, de wielen zijn uitgerust met schoepen of nokken, de regulateur, de poelie, de krachtaftakas, de bouten, lage druk-banden, sterke trekkracht, geen trillingen. De autowedstrijd, het automobilisme. De LUCHTVAART, het VLIEGTUIG, het luchtschip, de VLIEGMACHINE, de vliegkunst, de vliegsport, het vliegtuig-type, de ééndekker (monoplane), de tweedekker, anderhalfdekker (sesquiplane), het twee-motorig, het driemotorig toestel, het passagiersvliegtuig, het landen watervliegtuig (amphibie), het sportvliegtuig, het militair vliegtuig, het zweefvliegtuig, het babyvliegtuig, de auto-gyro, de « kist )), de dynamische luchtvaart (luchtvaart met toestellen zwaarder dan de lucht), de statische luchtvaart (met toestellen lichter dan de lucht). De bemanning, de vlieger, de vliegenier, de eerste piloot, de tweede piloot, de mecanicien, de marconist, de passagiers. Voorin de bestuurdersruimte (cockpit), de commandant, de tweede bestuurder, de marconist, rechts: ruimte voor de postzakken, midden: de kajuit voor passagiers met ligstoelen, de provisiekast, de steward, tevens werktuigkundige, achterin de bagageruimte, de DEELEN
-192 -
de kop, de romp (fuselage), de staart, de vleugel, de vrijdragende vleugel (cantileverwing), de vleugellangsligger(longeron), de opgeefvleugel (hulpvleugel, slotted wing), het geraamte, de motor, de motorgondel, het landingsgestel, de gestroomdlijnde staartconstructie, het startwiel, het stuurwiel (volant), de staartsteun (béquille), de schokbreker (amortisseur), de benzinehouder, het stuurboordlicht, het bakboordlicht, de schroef, de duwschroef (propeller), de voorligger, de achterligger, de stuurboordmotor, de rotatie-motor (stervormige motor, waarbij de krukas stilstaat en de motor draait), de krukas van den motor (carter), de carburator (vergasser), de sproeier van den carburator (duse), de vlotter (drijver in den carburator), het hoogtegas (inrichting aan den carburator om op groote hoogte een goed gasmengsel te houden), de aanwijzer (indicateur), de inhalateur (zuurstoftoestel gebruikt bij hoogtevlucht), de stuurplaats, de stuurstok (levier), de oliehouder, het kompas, afstellen (compasseeren), afwijking magneetnaald (deviatie), de hellingmeter (clinometer), de handle voor den gastoevoer (manette), de bakboordmotor, het evenwichtsroer (aileron), het richtingsroer, het hoogteroer, verticaal en horizontaal stabilisatievlak (stabilo), de vertragingsinrichting bij den motor (de multiplicator), de startinrichting voor den motor (demarreur), de stuurinrichting, het voetstuur, de dynamo, de middenmotor, de uitlaatpijp, de oliekoeler, de uitlaat van het verwarmingstoestel, de wielrem, vleugelluchtremmen (flaps, remklep), het landingsgestel, het spatscherm, het brandscherm, de brandblusscher (extincteur), de spleepantenne, montage, vleugels en landingsgestellen aan de rompen gemonteerd, de vloeren inbouwen, de trede (aan den onderkant van den ponter, step), de staartvlakken aanbrengen, de stuurorganen, de benzine- en olieleiVAN HET VLIEGTUIG:
-
193-
dingen, de stangen van de motorbediening, zeven, kranen, electrische leidingen, de instrumentenborden (dashbord). Het VLIEGVELD, het landingsterrein, de vliegtuigloods (hangar), het toestel onderzoeken (testen), is startklaar, op standgas draaien (ralenti draaien), het taxiet (over den grond rijden), het stijgt op, het daalt, de absolute hoogte die het vliegtuig kan bereiken (plafond), traverseeren (door slecht sturen afdrijven). De VLUCHT, gas knijpen (drosselen), de proefvlucht, de postvlucht, het postvliegtuig, de nachtvlucht, blind vliegen, de magnesiumtoorts voor nachtlandingen (flare), de bakens, het zoeklicht, de Indië-vluchten, de non-stop-vlucht, de landing, de driepuntslanding (met de wielen en staartsteun tegelijk landen), de tusschenlanding, de noodlanding, luchtziek zijn; de benzinetank is leeg, de motor raakt defect (onklaar), het vliegtuig stort neer, over den kop gaan (capoteeren), men vond de geheel verkoolde resten van den piloot, de vliegramp, het vliegongeval (ongeluk), zweven, in zweefvlucht dalen, zwenken, de zwenking, landen, de landing, het vliegveld, de vliegtocht, een vliegtuigloods (hangar), de vlieghaven, de luchtacrobatiek, kunstvluchten (acrobatieën), de looping-the-Ioop, de waaghalzerij, halsbrekende toeren, drie maal over den kop duikelen, in een vrille geraken, de lucht stoot (bremp). GEZELSCHAPSSPELEN: zich laten verleiden, tijdig weten op te houden, de speelbank, bekoren, de grootste stommeling, het meestgespeelde spel, het geluk, de behendigheid, groote bedragen verliezen, de berekening, de kansberekening, gecompliceerd (ingewikkeld), berusten op den grondslag, de opmerkingsgave, hèt concentratievermogen, in ruime mate toebedeeld, het belangrijkste hulpmiddel, de hersengymnastiek, het verstand scherpen, een rol spelen, charme verleenen, de logica, logisch redeneeren, het noemen van de vele soorten spelen, een veel beoefend F. CLOSSET. -
DOOR NEDERLAND (u). -
1942.
13
-
194-
spel, een kwijnend bestaan leiden, stormenderhand de wereld veroveren, aan twijfel onderhevig, de animo voor de beoefening van dit spel verflauwt niet, langdurige ervaring, een voorname plaats innemen, de psychologie, de variatie, de ordening, het komt er op aan, de medespelende. HET KAARTSPEL: de speelkaart, de kaart, harten, cmur, ruiten, carreau, klaveren, schoppen, de heer, de koning, de vrouw, de dame, de koningin, de mariage, het stuk, de boer, de zwartepiet, de jas, de tien, negen, acht, zeven, zes, vijf, vier, drie, twee, het aas, de inzet, de pot, kaart spelen, met de kaarten spelen, kaarten, een kaartje leggen, maken, de kaarten JdoorJschudden, wasschen, coupeeren, afnemen, geven, afgeven, zich vergeven, aan de voorhand zijn (zitten), op de middenhand zitten, aan (op) de achterhand zijn (zitten), roemen, vragen, passen, uitspelen, opspelen, bijgeven, een kleur naspelen, kleur bekennen, kleur verzaken, renonceeren, afkleuren, in een kleur doorgaan, iemand een slag afnemen, een kaart aftroeven, een kaart overtroeven, troeven, een kaart aanhouden, een slag halen, slagen ophalen, alle slagen halen, kapotspelen, kapot zijn, met den blinde spelen, whisten, omberen, vole maken, eenen-twintigen, banken, pandoeren, piketten, écarteeren, schimmelen, zwartepieten, jassen, kruisjassen, het whist, het bridge, het vingt-et-un, het piketspel, het piket, het poker, het écarté, het rummy (commerce),het pandoeren, het klaverjas,zwartepiet, de troef, de partij, het rondje, de roem, de roemer, een vierde, een vijfde, een zesde, een zevende, een achtste, de renonce, de slag, de solo, pico, de misère, misèreouvert, de abondance, abondance op tafel, klein slem, de slem, de koopkaarten, de stokkaarten, de stok, de talon, de kaartspeler, de whister, de bankier. HET BILJARTSPEL : de biljartspeler, de biljarttafel, de band, de biljartzak, het acquit, de biljart-
-
195-
stok, de biljartkeu, de biljartbal, de carambole, het biljartschopj e; Biljarten, over den band spelen, een biljart afkloppen, de keu, krijten, keuen, doubleeren, caramboleeren, zwijnen. HET DAMMEN: dam spelen, een dam hebben, een schijf blazen (slaan), schuiven, verzetten, afmaken, de damspeler, het damspel, het dambord, de ruit, de damschijf, dam. HET SCHAAl{SPEL, een schaakpartij spelen, schaken, de zet, gambiet, het schaakprobleem, de schaakregel, de schaakrubriek, de schaakspeler, de schaker, de simultaanspeler, de schaakkampioen, de schaakmeester, het schaakbord, de ruit, het schaakstuk, het stuk, de koning, de koningin, de dame, de raadsheer, de loop er, het paard, de toren, het kasteel, de pion, de boer, de paardesprong, het paardesprongraadsel, schaak, échec, pat, mat, schaakmat, een stuk schaak zetten, geven, het schaakgezelschap. ANDERE SPELEN, gokken, bakken, sjoelbakken, de schijf, het tafelspel, het jeu de hasard, geluksspel, het behendigheidsspel, het pandspel, het pingpongspel, het kluppelspel, het knibbelspel, het schuitjevaren, het roulette, het sjoelbak, kruis of munt, kop ofletter, kienen, het kienspel, het lottospel, kien zijn, het bord, het ganzenbord, het uilenbord, de sjoelbak, de-roulettetafel, het rondje, de fiche, dobbelen, verdobbelen, vergooien, verkavelen, tuisschen, triktrakken, tiktakken, smakken, tritsen, het dobbelspel, het triktrak, het tiktak, het verkeersspel, het verkeert je, het pofspel, het bakspel, het bord, de dobbelsteen, de steen, teerling, het aas, het oog, de dobbelbeker, het hutselbeker, dominoën, domineeren, een steen aanzetten, de matador, matadorren, eten, de steenen wasschen.
-196 -
Het cultureele leven. Het LITERAIRE KUNSTWERK, de letterkunde, een letterkundige, een schrijver, een schrijfster, de dichter, dichterlijk, een gedicht(je), een groot gedicht, een leerdicht, een heldendicht, een lyrisch gedicht, een lierzang, het vers, een strofe, de dichtkunst, de poëzie, de stijl, de prozaschrijver, de romanschrijver, de roman, een sprookje, het genre, de dichtsoort, de structuur, het proza, de poëzie, het tooneel, de kritiek, de inhoud, de vorm, het onderwerp, de stemming, proza en poëzie, de kunstvorm, de inhoud, het gehalte, melodisch, het proza-gedicht, het vers, de versregel, de maat-eenheden, de versvoeten, de alexandrijn, de hexameter, het rijmlooze vers, het vrije vers, het gedicht, de strofe, strofisch, de slotregel, gepaard, gekruist, omarmend rijm, staand of slepend rijm, het distichon, de terzine, het referein, het keerrijm, het sonnet (klinkdicht), de octaaf, het sextet, het kwatrijn, het terset, soorten van letterkundige kunst, epische en lyrische kunst, episch, het woord, het verhaal, verhalen, lyrisch, de stemming, de natuurbeschrijving, het verhalend gedeelte, de gesteldheid van het zieleleven van den schrijver openbaren, de klankexpressie van de verzen, stijlrichtingen, het klassicisme en oe romantiek, het realisme, symbolisme, impressionisme, expressionisme, naturalisme, de nieuwe zakelijkheid, persoonlijke,maatschappelijke kunst, het objectivisme, subjectivisme, individualisme, de subjectiviteit en objectiviteit, subjectief, persoonlijk, objectief, de dramatische kunst, sprekend, handelend optreden, het drama, doen, handelen, de tooneelspeelkunst, de didactiek, leerend, tot het onderwijs behoorend, nuttig, de kunstenaar ont-
-197 -
roert, de didactische strekking, soorten van epische kunst, de sage, het verhaal, de historie en fantasie, de geest, overeenstemmen, de mythe, de legende, wat gelezen moet worden, het sprookje, de historie en het geloof, de fabel, het dierenepos, het epos, de grootsche vorm, indrukwekkende gebeurtenissen, de grootsche schepping, de ballade, de romance, de roman, de psychologische, de historische, de zeden-, de strekkingsroman (tendenz-kunst), de Robinsonnade, de ridder-, picareske, herders-, detective-, naturalistische, realistische, sociale, familie-roman, de novelle, de dorps-, kadervertelling, de parabel, de idylle, het karakter van de lyrische kunst, spontaan, de gevoelsgolving, het rhythme, de lyricus, de woordkunst, de melodie, het lied, het volkslied, zingen, soorten van lyriek, de gemoedsuitstorting, ontroeren, de geestelijke lyriek, natuurlyriek, heldenlyriek, gelegenheidslyriek, de ode, de dithyrambe, de satire (het hekeldicht), de hymne, de elegie, het wezen van het drama, de eenheid van tijd, plaats en handeling, de dramatische dichter, het blijspel (de komedie), de klucht, het karakterblijspel, het verwikkelingsblijspel, het treurspel (de tragedie), schokkend, spannend, de expositie, het conflict, de catastrofe, het bedrijf, de proloog, het koor, de peripetie, de katharsis, handelen, spreken, het gebaar, de mimiek (gelaatsuitdrukking), de dialoog, kan niet worden aangevuld door beschrijving, de karakters, de bedoelingen van het optredende personage, de motiveering van de wijze waarop zij handelen, blijken uit, uitbeelden, de tooneelspeler, de tooneelschrijver, het Grieksche en Middeleeuwsche drama, de geestelijke en wereld~ lijke drama's, het mysteriespel, het mirakelspel, het abele (schoon, verheven, kunstig) spel, de sotternie (clute), het Renaissance-drama, het romantische drama, het moderne tooneelspel, de biografie, de autobiografie, het essay, de stilistiek, de voet, het
-
198-
rhythme (ritme), de maat, het rijm, de caesuur, het enjambement, de accentverplaatsing, de plastiek, de beeldspraak, de stijl, de picturale, suggestieve, eenvoudige en heldere stijl, de tegenstelling, het contrast, de afwisseling, het karakter, de ontleding, de uitrafeling, de milieuteekening, de locale kleur, de taalprocédé's, de rhetoriek, het beeld, de beeldspraak, het zinsrhythme, de stilistische nuance, de synoniemen, de woordschikking, analytisch, synthetisch, de uitdrukkingswijze, de perifrase, de parenthese, de amplificatie, de alliteratie, de assonantie, abstract en concreet, vreemde woorden en uitdrukkingen, het barbarisme, versleten taal, het cliché, het pleonasme, de toevoeging, de contaminatie, de tautolog-ie, de gevoelswaarde van het woord, de stijlfiguren, de maat-eenheden, de gehoorindruk, het klanksymbolisme, het rijm, het schema, het accent, scandeeren, de versmaat, de jambe, de trochaeus, de dactylus, de anapest, het rhythme (ritme), de gevoelsgolving, rhytmisch; het rijm, de alliteratie, het eindrijm, de assonantie of halfrijm, de plastiek, plastisch, aanschouwelijk, de gezichtsindruk, de beeldspraak, het symbool, het beeld, de allegorie, de personificatie, levend, persoonlijk, de metaphora (metafoor), spontaan, de vergelijking, oorspronkelijkheid, de kunstenaar, opschrijven, wat in hem om gaat, nauwkeurig, uiting, innig, echt, niet een zaak van het redeneerende verstand, het primaire kunstenaarschap, de zelfkritiek, ontbreken, de oorspronkelijkheid, zoek raken, in herhaling van zich-zelf en anderen vervallen, de taal van den kunstenaar, van een gewoon mensch, afzonderlijke dichterlijke taal, het taalmateriaal, overgenomen, dit sluit nog niet in, stereotiepe uitdrukkingen, stijlfiguren, in hetzelfde verband gebruiken, oneindig rijk aan schakeering, de mogelijkheid open laten voor oorspronkelijke uitdrukking, het neologisme, zijn oorspronkelijkheid bewaren, woord-
-199 -
combinaties, zinsconstructies, reactie op een langgevolgde richting, de behoefte aan oorspronkelijkheid laat zich gelden, waarin de oorspronkelijkheid gelegen is, onafhankelijk van al of niet volgen van een richting, zijn leven lang beijveren, navolgen, het voorbeeld, de voorschriften van de Ouden, in acht nemen. De SCHILDERKUNST, de schilder, het (de) schilderij, het doek, de kleur, een landschapschilder, een dierenschilder, een portretschilder, het portret, een zeestuk, een zeeschilder, een stilleven, een binnenhuisje, een tegenhanger, het schilderij in olieverf, een waterverfschilderij, naar de natuur schilderen, schilderachtig, een meesterstuk, schetsen, een schets, nabootsen, de nabootsing, de nabootser, het palet, het penseel, een lijst, in een lijst zetten, een ets, de teekenkunst, de teekening, teekenen, de teekenaar, een karikatuur, een karikatuurteekenaar, een plaat,
een prent, een staalgravure, een houtsnede, de plaatsnijder, graveeren. De BEELDHOUWKUNST, de beeldhouwer, beeldhouwen, uitsnijden, drijven, gieten, de gietvorm, het boetseeren, een borstbeeld, een half verheven beeldhouwwerk, ontwerpen, een ruw ontwerp. De MUZIEK, de componist, een compositie, componeeren, musiceeren, de toonkunstenaar, het snaarinstrument, strijkinstrument, de viool, de strijkstok, de snaar, de vioolhars, de vioolkam, de vioolkist, de vioolmuziek, de violist, een slecht vioolspeler, de vioolmaker, de violoncel, de cello, de cellist, de harp, de harpspeler, de piano, de vleugel, pianospelen, de pianist, de toetsen, een piano stemmen, een stemmer, een blaasinstrument, een orgel, een organist, het harmoniu,m, de fluit, de klarinet, de klarinetspeler, de trompet, de trommel, de groote trom, de stokken, de harmonika, de doedelzak, de koperen instrumenten, het draaiorgel, de pauk, pauken, de
-
200-
paukenist, de paukenslager, welluidend, de stemvork, de toon, den toon aangeven, de toonladder, de groote tertstoonladder, de kleine tertstoonladder, een hal ven toon verhoogen, een hal ven toon verlagen, een interval, de maat, de maat slaan, de driekwartsmaat, een maatstreep, de balk, de noot, een heele noot, een halve noot, een kwart noot, een achtste noot, 1/16 noot, 1/32 noot, een mol, een kruis, een herstellingsteeken, een heele rust, een halve rust, een kwart rust, een achtste rust, de priem, de seconde, een terts, de groote (kleine) terts, een kwart, een kwint, de sext, de septiem, het octaaf, de vioolsleutel, de bassleutel, de partituur, de wijs, zuiver zingen, valsch zingen, het lied, een deuntje, neuriën, de stembanden, het koor, een driestemmig koor, een meerstemmig koor, een gemengd koor, de koorzanger. Het TOONEEL, de tooneelschikking, het scherm, de zij schermen, het voetlicht, de tooneelknecht, het orkest, de banken, de oploopende zitplaatsen, het schellinkje, de engelenbak, de kas, het loket, een plaats bespreken, een tooneelvoorstelling, de eerste opvoering van een stuk, een bedrijf, een tooneel, de pauze, de verwikkeling, de ontknooping, het applaus, toejuichen, een tooneelstuk, een treurspel, een drama, een blijspel, een klucht, het gebarenspel, de poppenkast, een tooneelschrijver, de tooneelrecensent, een tooneelspeler, een tooneelkijker, de kleedkamer, een aanplakbiljet, het entreebiljet, een vrijkaart. De PERS, het dagblad, de redactie, de hoofdredacteur, de medewerker, medewerken, de verslaggever, de correspondent, de dagbladschrijver, de jounalistiek, redigeeren, de directeur, het tijdschrift, een weekblad, een maandblad, het hoofdartikel, het gemengd nieuws, een kort bericht, een letterkundig overzicht, het handelsoverzicht, het marktbericht, het sportnieuws, de sportrubriek, de scheepstijdingen, een valsch krantenbericht, de kolommen, een opzien-
-
201-
barend, sensatie-makend bericht, tegenspreken, de recensie, een handelsblad, de staatscourant, een extra nummer, de krantenjongen (-man), een advertentie, adverteeren, een advertentie plaatsen, op een advertentie schrijven, een advertentie-bureau, een abonnement, een geabonneerde, zich op een krant abonneeren, het abonnement eindigt, het abonnement vernieuwen, een krantenhanger. De RADIO, draadloos, de telegrafie, telegrafische teekens, de lange, de korte golf, de golflengte, de radiostoring, storen, het gesproken woord, de muziek, de zendinrichting, de radioomroep, de distributie, de leiding, de ontvanginrichting, de radiotechniek, het radiostation, het omroepstation, de omroeper, het radiotoestel, het ontvangtoestel, de aan- en uitschakelaar, de golflengteschakelaar, de afstemknop, de afstemschaal, het schaalvenster, het afleesmes, de neonbuis, het geluidsvenster, de detectoren, de weerstand, de zelfinductie, de wederzijdsche inductie van spoelen, de condensatoren, de afstemming en resonantie, de serieschakeling, de parallelschakeling, de demping en selectiviteit, de bandfilters en zelfkringen, de lampen, de energieafgifte, de roosterspanningen en de roosterstroomen, de versterkers, de spanningversterking, de weerstandversterkers, de smoorspoelversterker, de transformatorversterkers, de versterkers met afgestemden plaatkring, de versterker met afgestemden transformator, de energieversterking, de balansversterkers, de lamp, de generator, het opwekken van ongedempte trillingen, verschillende schakelingen voor genereerende lampen, de kristalbesturing van lampgeneratoren, lampzender, de modulatie, het modulatie-systeem voor telefonie, lampzenders voor telegrafie en telefonie, de gelijkrichter, de detector, de triode, de lineaire en kwadratische detectie, de wevingsontvangst of hetero dyne ontvangst, de golf-
-
202-
lengtetransformatie of superheterodyne ontvangst, de schermroosterlamp als hoogfrequentieversterker, de afscherming, de ontkoppeling, de neutrodyseering, de volumeregeling en automatische sterkteregeling, de hulptoestellen, de microfoon, de telefoon, de luidspreker, de stroombronnen, de gloeistroomvoeding, de plaatsstroomvoorziening, de instelling van negatieve roosterspanning, de voortplanting van electromagnetische golven, de antenne, de luchtdraad, de waaierantenne, de stroombuik, de stroomknoop, de aardverbinding, de afspandraden of tuien, de afspanisolatoren, de zendantenne, de ontvangantenne, de gerichte ontvangst. De BIOSCOOP, het bioscooptheater, naar de voorstelling gaan, het doek, spreken en bewegen, de bioscoopopname , een film vertoonen, afdraaien, beelden projecteeren, er draait een mooie film, een sprekende film, geluids-, klank-, toonfilm, een kleuren-, teekenfilm, een doeumentaire, cultuur-, leer-, natuurfilm, een speel-, trucfilm, een stereoscopische of perspectieffilm, de filmacteur, de filmster, de filmkeuring, de filmtechniek.
Instellingen en toestanden. DE STAATSINRICHTING EN HET BESTUUR
De REGEERING, berusten op, het beginsel, het regeeringsstelsel, federatief, gecentraliseerd, gedecentraliseerd, oligarchisch, aristocratisch, autoritair, democratisch, de souvereiniteit (de oppermacht), in handen liggen van, liggen bij, het gewest, de provincie, de gemeente, de constitutioneele monarchie,
-
203-
de autoritaire Staat, de dictatuur, het rijk, het koninkrijk, het keizerrijk, de republiek, de koning, de koningin, de dictator, de leider, de regent, de keizer, de keizerin, de president, het koningschap, het vorstenhuis, de prins, de kroonprins, de kroon, de kroon neerleggen, de kroonpretendent, onttronen, hij werd van den troon vervallen verklaard, de regeering van den koning heeft ... jaar geduurd, tot koning uitroepen, de prins-gemaal, de graaf, de gravin, het graafschp,p, de burggraaf, de hertog, de hertogin, het hertogdom, de aartshertog, de groothertog, het groothertogdom, het hof, de hoveling, de volksvertegenwoordiging, het Parlement, parlementair, autoritair, de Staten-generaal, invloed uitoefenen op, de afgevaardigden, een einde aan een toestand maken, de grondwet, grondwettelijk, een ontwerp van staatsregeling aanbieden, zuiveren van, hierin wordt vastgelegd, de ongewenschten, de stichting van een eenheidsstaat, de grondslag(basis), het recht, de plicht, het beginsel, de vrijheid, de gelijkheid, de godsdienstzin, bepalen, de erkentenis van een Opperwezen, de banden versterken, ten bewijze van, ten duurste aanbevolen, de maatschappij, de gemeenschap, de omwenteling, de opstand, het oproer, het verzet, de onlusten, de stakingen. De Nederlanden stonden op tegen Filips 1I, de onderdanen, onderhandelen, het oorlogswee, de wacht van het paleis. De VERKIEZING, de kiezerslijst, stemgerechtigd, de stemplicht, het vrouwenkiesrecht, het algemeen kiesrecht, zijn stem uitbrengen, met algemeene stemmen, het stembiljet, de nationaliteit, de naturalisatie, bezitten, ter stembus gaan (trekken), de stembusstrijd, de kiezer, de coöptatie, de familie-regeeringen, de nationale vergadering, de kieswetuitbreiding, het recht doen verkrijgen, de openbaarheid van de vergadering, het referendum, aannemen, ver-
-
204-
werpen, de burger, de afgevaardigden, onschendbaar, de onschendbaarheid, de eenheidsstaat is gevestigd, afkondigen (proclameeren). De UITVOERENDE macht, de wetgevende macht, op voordracht van, de minister, voor het voetlicht treden, aanspreken, rekenschap schuldig zijn aan, verantwoordelijk zijn, de verantwoordelijkheid op zich nemen, bestuursmaatregelen uitvaardigen, strafbedreigingen inhouden, een wet bekrachtigen, afkondigen, de kamers ontbinden, het recht van oorlog te verklaren, vrede sluiten, bondgenootschappen sluiten, handelsverdragen, een wijziging van grondgebied beteekenen, het oppergezag voeren over land- en zeemacht, het recht van benoeming, consuls, rechters, professoren, ambtenaren benoemen, ministers, het opperbestuur voeren over de geldmiddelen en de koloniën, adeldom en ridderorden verleenen, het recht van gratie, beslissen in bestuursgeschillen, de procedure aan een rechter opdragen, de ministers, de minister-president, de ministerraad, de secretarisgeneraal, de tusschenkomst, de bemiddeling, uit de meerderheidsgroepeering voortgekomen, de betrekkingen met het buitenland, de benoemingen, de leiding hebben van, de ambtenaar, de diplomaat, de diplomatie, de gezant, het gezantschap, de pauselijke gezant, de zaakgelastigde, de consul, het consulaat (de consulaire dienst), de landsverdediging, de handels- en tolpolitiek, het geld- en bankwezen, het burgerlijk, handels- en strafrecht, de sociale wetgeving, het nijverheidswezen, de belastingen, de spoorwegen, de scheepvaart, de binnenlandsche en buitenlandsche handel, de post, de telegraaf, de wetgeving over pers, vereenigingen en vergaderingen, koloniën, kerk-, school- en politiewezen, de jaarlijksche begrooting, een tekort aanzuiveren, de parlementaire werkzaamheden, het ministerie, het depar-
-
205-
tement, de portefeuille, Algemeene Zaken, Buitenlandsche Zaken, Binnenlandsche Zaken, Defensie, Economische Zaken, Financiën, Justitie, Koloniën, Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, Sociale Zaken, Waterstaat. De WETGEVENDE macht, wetsontwerpen aannemen, verwerpen, ministers benoemen, ontslaan, de volksvertegenwoordiging, het eerste (tweede)-kamer-lid, de Eerste Kamer (België : Senaat), de Tweede Kamer (België : Kamer der Volksvertegenwoordigers), de volgorde van behandeling, zitting hebben in, het Staatsblad, voorstellen verwerpen, ongewijzigd aannemen, geen recht van amendement, ter bekrachtiging voorleggen, de politieke partijen, vooruitstrevend, liberaal, conservatief (behoudend), linksch, rechtsch, godsdienst en politiek worden dooreengehaald, het percentage weergeven, de tucht, heerschen, stemmen op, steunen, ingewikkeld, volgens rooster aftreden, de roeping, handeling, tegenhouden, bedenkelijk voorkomen, de samenstelling regelen, de partij noemt zich nationaal, de leiders moeten voorgaan, de richting aangeven van het Staatsbeleid, het aantal zetels, het recht van initiatief, de discussie, de motie, het voorstel, de redevoering, de partijleider, de demonstratie, de orde verstoren, opkomen tegen de regeering, tot de hoofdelijke stemming overgaan, de wet zal wel doorgaan, de wet gaat met Januari in, de vergadering sluiten, de meerderheid van stemmen. De RAAD VAN STATE, het advies inwinnen over, algemeene maatregelen van bestuur, het regeeringslichaam, de weigering, de goedkeuring, de afkeuring, de verordening, de vernietiging van een besluit. De PROVINCIE, het zelfbestuur, zich het recht van goed- en afkeuring voorbehouden, aangewezen zijn toezicht uitoefenen, het vernietigingsrecht bezitten:
-
206-
het provinciaal bestuur, de commissaris (België : gouverneur), de gedeputeerde staten (België: bestendige deputatie), de provinciale staten (België: de provinciale raad), het provinciaal belang, goedkeuren, aan de goedkeuring onderwerpen, vergaderen, feitelijke bestuursmacht uitoefenen, de dagelijksche zaken, de provinciale inkomsten, beheeren, afkomstig uit de opcenten, de door-, in- en uitvoer niet belemmeren, de grondbelasting, de rijks-inkomstenbelasting, de tollen en bruggelden, de provinciale griffier, het onderdeel, het kiesdistrict (België : arrondissement), ondergeschikt aan den Staat. De GEMEENTE, vrijheid tot vaststelling van de gemeentelijke belastingen, de verordening, de gemeentelijke diensten, toezicht houden op, de registers van den Burgerlijken Stand, de burgemeester, de waarnemende burgemeester, bijgestaan door, het college van wethouders (België: schepenen), de gemeenteraad, veel uit de handen nemen, de ambtenaar, de politie-commissaris, de politieagent, de veldwachter, de secretaris, de gemeente-ontvanger, de beambte (Z. N. de bediende), een ambt waarnemen, een ambtenaar aanstellen, de gemeenteraad is vergaderd, de benoeming, de vergadering verstoren, Weg met de ... I, bedanken als, afstand doen van zijn rechten. Het WATERSCHAP, het machtsorgaan, in aanmerking komen bij, afwijken van, het regeeringsinstituut, de wedergade aantreffen, belasting heffen, de dijkgraaf, een staatje in den Staat, het veenschap, de Polder, Rijks- en Provinciale Waterstaat, het afvoeren van water, de aanleg, het herstel, de belanghebbende, de eigenaar, zeer weinig contact met, het sluisgeld, de keering, de loozing, de toevoer van water. De BELASTINGEN, de directe, indirecte, personeele, inkomsten-, grond-, straat-, rijwielbelasting, de
-
207-
fiscus, het belastingkantoor, de ontvanger, de belastingplichtige, het belastingbiljet, het dwangbevel, de deurwaarder, het belastingjaar, het accijnsbiljet, de stedelijke accijns. Het LEGER, de kazerne, de manschappen, een gemeen soldaat, het uniform, de dienstkleeding, -muts, de helm, de infanterist, de artillerist, de cavalerist, de kurassier, de huzaar, de huzarenmuts, de dragonder, de hoornblazer, de oppasser, de korporaal, hij heeft twee streepen, de sergeant, de adjudant, de onderofficier, de officier, de tweede luitenant, de officier van gezondheid, de kapitein, de commandant, de majoor, de kolonel, de adjudant van den generaal, de generaal, een gepensionneerd officier, de opperbevelhebber, de staf, bevelen, commandeeren, bevel voeren over, opvolgen, de soldaten oefenen, exerceeren, het kamp, de tenten opslaan, in garnizoen liggen, onder den blooten hemel overnachten, de militie, vrij van militairen dienst, het verlof, zijn verlof werd ingetrokken, de landweer, de loting, de loteling, de rekruut, de vrijwilliger, de dienstweigeraar, de dienstweigering, de soldij, de ransel, het vaandel, de standaard, het geweer, de haan, de loop, de kolf, de trekker, het geweer aan den riem dragen, zich wapenen, gewapend zijn, de kogel, de patroon, de patroontasch, het geweer aanleggen, mikken, de haan van het geweer overhalen, het geweer afschieten, het geweer gaat af, het geweer laden, met los kruit schieten, het geweervuur, een salvo, de draagwijdte, de bajonet, het pistool afvuren, de sabel, de degen, de scheede, den degen weer in de scheede steken, de schildwacht, het schilderhuisje, het wachtwoord, het kanon, schieten, beschieten, bombardeeren, de kanonskogel, de granaat, de bom, de cavalerie, op het paard stijgen, de zweep, het tuig, van zijn paard storten, de tank (pantser), de mitrailleur.
-
208-
De VLOOT, de admiraal, de kapitein, de stuurman, de matroos, de bemanning, landen, aan land komen, het schip legt in twee havens aan, hij heeft zijn leven lang gevaren, het schip stampt, de kajuit, de Nederlandsche vlag voeren, de zeilen strijken, de boot slaat om, het schip is ondergegaan, op een mijn loopen, de sloep, zinken, de kruiser, het slagschip, het pantserschip, de torpedoboot, de torpedojager, een torpedo, een onderzeeër, een eskader oorlogsschepen, de zeeslag. De OORLOG, de oorlogsverklaring, oorlog voeren, de oorlogvoerenden, oorlogszuchtig, vredelievend, van vaderlandsliefde gloeien, zijn huid duur verkoopen,
palen in den grond slaan, de troepen, vechten, de krijgsman, de verkenner, de held, de heldenmoed, de heldendaad, de spion, de jacht op, de overlooper, de verrader, het verraad, het landverraad, de krijgsraad; de burgeroorlog, trouw aan den koning (keizer, prins), de officier wordt afgezet, geen vrees kennen, laf, een stout stukje, vluchten, op den loop gaan (op de vlucht slaan), een aanvallende oorlog, een verdedigingsoorlog, de strij d, het slagveld, het oorlogstooneel, de loopgraaf, het kanon, het geschutvuur, het afweergeschut, het buskruit, de ammunitie, de houwitser, een granaat, een granaatscherf, het granaatvuur, het machinegeweer, een mitrailleurnest opstellen, de tank (pantser), troepenverzamelingen en troepentransporten onder het vuur nemen, een gasaanval, een gasmasker, belegeren, de belegeraars, de belegerden, in dichte gelederen optrekken, op den trommel slaan, behoedzaam over den grond kruipen, een stad innemen, de vijand hield ontzettend huis, de stad ontzetten, optrekken tegen den vijand, het leger rukt op, de vesting is bezweken, de soldaten vielen bij duizenden, met het blanke wapen aanvallen, het beleg opbreken, de vesting, overwinnen,
-
209-
de overwinning behalen, de overwinnaar, de nederlaag, een nederlaag lijden, de terugtocht, zich overgeven, de overgave, de wapenstilstand, de vredesonderhandelingen, vrede sluiten, het vredesverdrag, inlijven, de inlijving. De LUCHTOORLOG, de vliegofficier, de piloot, de waarnemer, de bommenwerper, het bombardementsvliegtuig, het jachtvliegtuig, het valscherm (de parachute), de parachutist (de valschermspringer), neerlaten, de verkenningsvlucht, het luchtalarm, het bombardement, de militaire objekten, in den aanval zijn, brand- en brisant-bommen op verschillende doelwitten werpen, varende vliegtuigstations, vernielen, hevige branden veroorzaken, onder mitrailleurvuur nemen, de pa troonbakken, de bedieningsorganen voor de geweren van den piloot, de ringen en steunen voor het geweer van den waarnemer, de bommenrekken. DE RECHTSPRAAK
Het paleis van justitie, de rechtbank, het kantongerecht, de kantonrechter, de rechter, de arrondissementsrechtbank, het gerechtshof, de Hooge Raad, de rechterlijke macht, een lid van de rechterlijke macht, de officier van justitie, het openbaar ministerie, een omkoopbaar rechter, een onomkoopbaar rechter, een rechter omkoopen, de advocaat, de verdediger, de procureur (België: pleitbezorger) de advocaat-generaal, de advocaat-fiscaal, het pleidooi, pleiten, zich vrijpleiten, voor het gerecht dagen, voor de rechtbank dagen, het burgerlijk wetboek, het wetboek van strafrecht, de beschuldiging, de beschuldigde, de schuldige, de schuld, de verdachte, de beklaagde, een aanklacht indienen, onschuldig, de onschuld, het onderzoek, partijdig, de F. CLOSSET. -
DOOR NEDERLAND (n). -
1942.
14
-
210-
partijdigheid, ontkennen, onloochenbaar, het verhoor, de zitting, de getuige, de getuigenis, de getuigenverklaring, een eed afleggen, de meineed, verzachtende omstandigheden, verzwarende omstandigheden, vrijspreken, de vrijspraak, veroordeelen, het vonnis, een vonnis vellen, een vonnis voltrekken, een geldboete, de gevangenisstraf, hij is tot 3 jaar gevangenisstraf veroordeeld, de hechtenis, de opsluiting, de tuchthuisstraf, de doodstraf, in hooger beroep gaan, in cassatie gaan, een vonnis bevestigen, een vonnis herzien, een vonnis herroepen, een straf verminderen, verbannen, de verbanning, gratie verleenen, de veroordeelde, de gevangene, de gevangenis, het huis van bewaring, knevelen, boeien, de cipier, de veldwachter, de agent van politie, de bereden politie, de marechaussee, ontvluchten, de ontvluchting, de gevangenwagen, de opsluiting, de gevangenschap, een recidivist, de misdaad, de overtreding, het vergrijp, de misdadiger, de overtreder, de wandaad, een moord, doodslag, de moordenaar, de vader-(moeder) moord, de zelfmoord, de zelfmoordenaar, de diefstal, de dief, een diefstal met inbraak, de inbreker, de heler, de heling, de medeplichtige, de medeplichtigheid, een oplichter, de oplichterij, een bedrieger, het bedrog, de schriftvervalscher, de schriftvervalsching, vervalschen, de zakkenrollerij, de zakkenroller, de wildstrooper, de roover, een aanslag, op heeterdaad betrapt.
De rechtspraak in Nederland. Men zou wel eens kunnen denken, dat de Nederlanders, die voor de Chineezen van Europa doorgaan, nog a,l veel kennen van het overdreven cere-
-
211-
monieel, dat in sommige landen nog heerscht bij het in het openbaar uitspreken van het recht. Dat is niet het geval. De rechters zijn al even sober en streng gekleed, als het geheele wezen is der N ederlandsche rechtspraak. De dracht van de Nederlandsche magistraten, tot welk college zij ook behooren, bestaat uit de effen zwarte toga met baret en witte bef. Alleen een zoompje hermelijn onderscheidt de leden van den Hoogen Raad der Nederlanden. De RECHTERS zijn van den Staat onafhankelijk en onafzetbaar; zij kunnen niet zonder hun toestemming overgeplaatst of bevorderd werden. Hun salaris (wedde) wordt om hun onafhankelijkheid nog vollediger te maken, bij de wet bepaald. Hun rechterlijke uitspraken vallen buiten eenige censuur van niet-rechters; ze zijn slechts aan hun eigen geweten verantwoording schuldig, aan den eenen kant, maar, aan den anderen kant, zijn de wetten onttrokken aan hun oordeel. Rechter en wetgever staan dus als gelijkwaardigen naast elkaar. Deze zoo onafhankelijke rechters spreken recht, vereenigd in colleges, genaamd kantongerechten, rechtbanken, gerechtshoven en Hoogen Raad. In Nederland zijn er drie alleen rechtsprekende rechters, nl. kantonrechter, kinderrechter en politierechter. Aan de rechtspraak, waaraan in Nederland nooit leeken deelnemen - al opent de grondwet daartoe sinds 1922 de mogelijkheid - zijn onderworpen de burgerlijke en strafgedingen. Men kent er bovendien de beschikkingen van den burgerlijken rechter, inzake voogdbenoemingen, onder curateele stelling, enz. In strafzaken is de Staat de aanklager en, namens dezen, treedt het openbaar ministerie als eischer op.
-
Wat de TERLIJKE
212-
INRICHTING EN WERKING VAN DE RECHMACHT betreft, deze is voornamelijk de « Wet op de rechterlijke organisatie »,
bepaald in welke voorschrijft, dat de algemeene rechtspraak uitgeoefend kan worden door vier verschillende groepen rechters : a) Kantongerecht (in België = Vredesgerecht), dat als alleen rechtsprekend orgaan, de kleinere geschillen en overtredingen (lichte vergrijpen) behandelt; b) Arrondissementsrechtbank (in België = Rechtbank van eersten aanleg), met drie leden, vonnissende in alle ernstige geschillen, wettelijk aangegeven overtredingen en in misdrijven (zwaardere vergrijpen) ; c) Het Gerechtshof (in België = Hof van Beroep), zitting houdende met drie raadsheeren, en behandelende de hoogere beroepen van het vorige college; en d) De Hooge Raad (in België = Hof van Verbreking) zetelende in Den Haag, bestaande uit vijf raadsleden en verdeeld in een straf- en civiele kamer. Zijn voornaamste functie is die van cassatierechter. In die hoedanigheid moet hij oordeelen, of eenig vonnis werd gewezen in strijd met een der wettelijke voorschriften; zoo noodig kan hij een vonnis vernietigen, en zelf recht doen of de zaak verwijzen naar een anderen rechter. Bij elk der colleges heeft bovendien zitting een ambtenaar van het openbaar ministerie en een griffier. De PROCEDURE (rechtspleging) berust op de grondbeginselen (principes) van de openbaarheid en meerderjarigheid. Men onderscheidt aanklager en aangeklaagde; zij staan als gerechtigde partijen tegenover elkaar. De aanklacht wordt, bij de overtredingen en de meeste misdaden, door den officier van justitie (procureur) ingediend; hij is hiertoe niet verplicht. Na de aanklacht, steunende op het voor-onderzoek
-
213-
(instructie) van den Rechter-Commissaris (rechter van instructie; in België = onderzoeksrechter), na de verdediging, nadat getuigen ten laste (à charge) en ten gunste (à décharge) zijn gehoord, worden de vonnissen thans uitgesproken in naam van het Recht. De belangrijkste WETTEN zijn : de wet op de rechterlijke organisatie, het wetboek van koophandel, het burgerlijk wetboek, het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, het wetboek van strafrecht (in België = Strafwetboek) en het wetboek van strafvordering. In Nederland is de doodstraf afgeschaft, wat door velen, vooral in den laatsten tijd, wordt betreurd. De strafwet kent de volgende HOOFDSTRAFFEN : 1° Gevangenisstraf. Deze kan levenslang, of voor een bepaald aantal jaren, hoogstens vijftien, worden
opgelegd. Hechtenis wordt voor hoogstens één jaar uitgesproken; 20 geldboete, en 30 ontzetting uit bepaalde rechten. Zoo kunnen er omstandigheden zijn, die iemand beletten, zitting te nemen als lid van de Tweede Kamer; door slecht gedrag kan iemand de ouderlijke macht over zijn kinderen worden ontnomen, enz. Voor minderjarigen, beneden achttien jaar, kent men in Nederland als straffen: plaatsing in een tuchtschool, geldboete, en berisping. Ten slotte noemen wij nog: a) de voorwaardelijke veroordeeling; den delinquent (schuldige, overtreder, dader) wordt de straf wel opgelegd, maar hij ondergaat haar niet, indien hij zich gedurende een bepaalden proeftijd behoorlijk gedraagt; en b) de voorwaardelijke invrijheidssteIIing, die men kan verkrijgen, als een door de wet bepaald gedeelte van den straftijd om is; de veroordeelde wordt dan in vrijheid gesteld (ontslagen), maar moet zich dan gedurende den proeftijd behoorlijk gedragen, anders
-
214-
kan hij weer worden gevat, om de rest van de straf te ondergaan. In Nederland, evenals in andere landen, kan men ook bij verstek veroordeeld worden. Het spreekt van zelf, dat de strafactie en de civiele actie naast elkander staan. Rechtsingang kan b. v. verleend worden wegens mishandeling of valschheid in geschrifte. De beschuldigde kan veroordeeld worden tot gevangenisstraf, terwijl de andere partij verder schadevergoeding vorderen kan. Verdere organen van het recht zijn de ADVOCATEN, PROCUREURS (in België = pleitbezorgers) EN NOTARISSEN.
De eersten zijn de raadslieden en ver-
tegenwoordigers der partijen, hun cliënten, in het civiele proces en de verdedigers der beschuldigden in het strafproces; de laatsten zijn belast met het opmaken van authentieke akten. Advocaten en procureurs evenals de rechters hebben ter verkrijging van hun bevoegdheden aan de Universiteit de Rechts- en Staatswetenschappen bestudeerd en twee examens nI. candidaats- en doctoraal-examen afgelegd. De notarieele studie is in Nederland geen universitaire; ter verkrijging van den titel van candidaat-notaris moet men drie staatsexamens afleggen en bovendien, wil men tot notaris benoembaar zijn, nog minstens drie jaar in de praktijk zijn werkzaam geweest.
Godsdienst, kerk en
~eeste1ijkheid.
Godsdienst is zaak des gemoeds, is gewetenszaak, en verdraagzaamheid wordt daarom vereischt. In de Middeleeuwen drukte de Kerk van Rome ook in de Nederlanden haar stempel op het gehee1e
-
215-
geestelijke en maatschappelijke leven. Maar ze vond er vroeg verzet, vooral in de afgelegen polderstreken van Friesland, en toen Luther optrad, vond hij dadelijk aanhang in de Nederlanden. De leer van Calvijn moest nochtans veel meer succes hebben bij de republikeinsch-aangelegde bevolking der talrijke steden. De Calvinisten begonnen den strijd om de vrijheid tegen Spanje en te midden van dien strijd proclameerden zij hun kerk tot Staatskerk. Van de andersdenkenden werd, toen, hun godsdienst geduld. De onverdraagzaamheid ging daar nooit zoover, dat de andersdenkenden vervolgd, verjaagd of verbrand werden, als ze zich maar onthielden van openlijke bestrijding van de Staatskerk of van haar dogma's: want dan verstond de Regeering geen gekscheren. Allen, ook de Katholieken en de Joden, mochten vrij in het land blijven en hun geloof belijden. Zelfs godsdienstige samenkomsten werden oogluikend toegestaan in achterafgelegen gebouwen. Vandaar de eenvoudige kerken van Lutherschen, Roomschen, Joden, Remonstranten, en ook van Mennonieten (Mennisten, Doopsgezinden), volgelingen van den Frieschen Hervormer Menno Simons (1496-1561). Een tijd lang hebben intusschen de Remonstranten (Arminianen) het hard te verantwoorden gehad, nadat hun stellingen op de Synode van Dordrecht in 1619 waren veroordeeld. Het geschil liep voornamelijk over het leerstuk van de « vrije genade »j de Remonstranten leerden evenals de Katholieken, dat de mensch een vrijen wil heeft, en het dus in zijn hand heeft de zaligheid deelachtig te worden. Voor de Calvinisten was dit een gruwel : het maakte, volgens hen, inbreuk op de Almacht Gods; eigenlijk waren alle menschen door Adams zondeval verdoemd, doch niettemin had God een aantal menschen uitverkoren om de eeuwige zaligheid deelachtig te
-
216-
worden. Het teeken hiervan was het geloof in Christus' Zoendood (het geloof in Christus en dien gekruisigd, zooals de term luidt). Doch ook de Remonstranten werden niet vervolgd; alleen werd hun predikanten het prediken verboden, en degenen, die zich aan dit verbod niet stoorden, werden verbannen of levenslang gevangen gezet. Nederland getuigde in de XVIIde eeuw van meer vrijheid van denken en spreken dan alle omliggende landen. Zoo werd Holland het toevluchtsoord van wijsgeeren als Cartesius, Locke en Bayle, en Spinoza heeft alleen last gehad van zijn stamgenooten. Het vrije onderzoek, op het gebied der natuurwetenschappen, vond hier algemeen geëerde beoefenaars, als Huygens en Leeuwenhoek. Met den tijd werd geloof- en gewetensvrijheid steeds groot er. Thans zijn Kerk en Staat volkomen gescheiden. leder heeft het recht zijn godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid te belijden. De Staat dwingt niemand tot de eene of andere kerk te behooren, hij veroorlooft, integendeel, vrijen overgang tot een of andere confessie. Alleen de Kerk kan rechtgeloovigheid (orthodoxie) afeischen. Aan alle kerkgenootschappen wordt in het Rijk gelijke bescherming verleend; de tusschenkomst der regeering wordt, noch bij briefwisseling met de hoofden der onderscheiden kerkgenootschappen, noch bij de afkondiging van kerkelijke voorschriften vereischt, behoudens verantwoordelijkheid volgens de wet. De Protestantsche KERKGENOOTSCHAPPEN hebben te zamen verreweg de meerderheid in Nederland; Roomsch-Katholieken vindt men door het geheele land; het Zuiden is geheel katholiek; Israëlieten vindt men veel in de groote steden, als Amsterdam, Rotterdam, Den Haag. Van de Protestanten behooren drie vierden tot
-
217-
de Nederduitsch Hervormde Gemeente. Deze heeft officieel als eenige wet de bepalingen der Synode van Dordrecht, van 1619, met den Heidelbergschen Catechismus als belijdenis. Nadien heeft er nooit meer een algemeene Synode plaats gehad. Genoemde bepalingen zijn gehouden in streng-Calvinistischen geest. Op den duur heeft men hiermede echter hoe langer hoe meer de hand gelicht, zoodat thans de toestand aldus is, dat in de Nederduitsch Hervormde Gemeente de meest uiteenloopende richtingen vertegenwoordigd zijn, van het meest orthodoxe Calvinisme tot de meest « moderne» opvattingen, die dicht naderen tot vrijdenkerij. Al deze richtingen vindt men door officieel benoemde predikanten vertegenwoordigd, die op den kansel vrij voor hun opvattingen uitkomen. Vele orthodoxen konden zich echter niet met dezen toestand vereenigen. Dit leidde in 1835 tot de z.g. « afscheiding ». In 1880 had een nieuwe afscheiding plaats (doleantie, doleerenden). Beide groepen vereenigden zich in 1892 en heet en sindsdien cc Gereformeerden ». De gereformeerde kerkgenootschappen tellen ongeveer een half millioen leden. Dan zijn er nog oude kerkgenootschappen als de Remonstrantsche Broederschap, voortgekomen uit de godsdiensttwisten van de XVIIde eeuw, de Luthersche kerk en de Doopsgezinde of Mennistische. Verder ontelbare andere, kleine secten. Naast de Roomsch-Katholieke kerk bestaat in Nederland de Oud-Katholieke kerk (Jansenisten), met een aartsbisschop te Utrecht en bisschoppen te Haarlem en te Rotterdam. De invoering van een kerkelijke belasting, in het begin van deze eeuw, heeft velen, die uit sleur lid der Nederduitsch-Hervormde Gemeente waren gebleven, uit de kerk doen treden, zoodat tegenwoordig bij de volkstellingen eenige honderdduizenden zich opgeven als c( zonder godsdienst ».
-
218-
Hoe goed het ook gaat, er bestaat toch tusschen Kerk en Staat sedert eeuwen een gewapende vrede; zij strijden om de overhand en daar beide in zekere opzichten de baas willen zijn, zullen er altij d genoeg oorzaken tot wrijving bestaan; zelfs als men voortgaat met STAAT EN KERK gescheiden te houden of door autonome wetgeving van den Staat [kerkwetten, Landskerken, staatsregeling] of door verdragen tusschen beide machten [concordaat] naar een grensbepaling tracht. De hedendaagsche situatie (stand) is zoo, dat de kerkgenootschappen zich overeenkomstig hun bijzondere behoeften mogen inrichten. De burgerlijke echtverbintenis is voorwaarde van de wettelijke geldigheid van het huwelijk. Het kerkelijk trouwen mag alleen geschieden als eerst het huwelijk door de burgerlijke autoriteiten is voltrokken. Men kan gerust zeggen, dat de Hollandsche Staat het zoover heeft gebracht, dat hij volle vrijheid van godsdienstig en kerkelijk leven toestaat; natuurlijk wil dat niet zeggen, dat de kerken geen invloed op haar geestelijke en wereldlijke aanhangers uitoefenen. Maar de Staat heeft het zoover gebracht, dat de confessioneele kamp om de tegengestelde machtsaanspraken op politiek gebied uitsluitend door de partijen gestreden wordt. De verschillende kerken hebben iets gemeen; EEN ZELFDE BRON bestaat er voor het geheele Christendom, nI. de Openbaring van de Heilige Schrift, van het Oude en het Nieuwe Testament. Het is nochtans niet genoeg de Genesis, Exodus, de boeken der Kronieken, het boek van Job van buiten te kennen of de Psalmen, Evangeliën en Brieven te kunnen navertellen. Ook niet mooie verhaaltjes te kunnen dichten over schepping en zondenval, zondvloed en Abraham's roeping, en met
-
219-
mooie, verheven woorden over het land van Belofte, het Pascha, de Ark des Verbonds, Daniël in den leeuwenkuil te spreken, de daden der discipelen, de profetieën en zaligsprekingen te verheerlijken. De verheerlijking van Christus op den berg, de opstanding, de uitstorting van den Heiligen Geest, de wederkomst van Christus, de doop, het avondmaal, zijn feiten die een geloovige absoluut moet weten, maar ware godsdienst bestaat niet alleen uit een diep of oppervlakkig gelooven in al die verhalen, maar in een omzetting in daden van de hoofdzakelijke ethische grondstellingen of zedenleer, die de Bijbel bevat: de Tien Geboden en voor Katholieken ook de Kerkgeboden. Juist uit deze bron stroomen alle zedelijke beschouwingen en geloofsleeren zooals : naastenliefde, drieëenheid, verlossing door den Heiland Christus; stroomen, die zich ver van hun oorsprong in confessioneele takken deelden, om zich misschien nooit meer .te vereenigen ... Voor oningewijden zijn de verschillen tusschen de evangelische kerkgenootschappen moeilijk te begrijpen. Aan den eenen kant staan de orthodoxe Calvinisten, voor wie al wat in den Bijbel staat volstrekte historische waarheid is; aan den anderen kant de « Modernen », wier uiterste vleugel door de orthodoxen voor atheïstisch gescholden wordt, omdat voor hen God slechts een symbool (zinnebeeld) is van volmaaktheid en goedheid, niet de wrekende of helpende macht van het Oude Testament. Tusschen deze uitersten bestaan tallooze schakeeringen. Aan den Calvinistisch en kant begint het met de Ethischen, die de dogma's wel aanvaarden, doch er zoo min mogelijk over denken en praten, als uitgaande boven het menschelijke bevattingsvermogen. « Christus was geen catechiseermeester », plegen zij te zeggen. Dan komen de « Modernen », in den meer beperkten zin :
-
220-
zij die kritiek aanvaard~n op het Oude Testament, en, nog een stapje verder, zij die de goddelijkheid van Christus loochenen. Dit laatste geldt gewoonlijk als het criterium tusschen orthodox en modern. Maar ook onder de « Modernen » zijn er veel schakeeringen, waarvan de uiterste, gelijk gezegd, weinig of niets meer met het kerkelijk Christendom gemeen heeft, maar, met een vaag religieus besef, algemeene menschenliefde en humaniteit predikt, niet verschillend van wat heidenen als Cicero en Seneca verkondigden. Zoo kwam Abraham Kuyper, de groote Calvinist en Staatsman, er toe, de modernen van alle mogelijke schakeeringen onder den naam « paganisten» samen te vatten (van paganus = heiden). Een specifiek Nederlandsche eigenaardigheid is, dat een groot deel der ultra-orthodoxe Calvinisten gevonden wordt onder de « kleine luyden » (ook een uitdrukking van Kuyper), zooals boeren, visschers, kleine winkeliers, handwerkslieden, enz. Dit is een wonderlijk slag van menschen. Bij hun beperkte ontwikkeling kunnen zij niet tot een wetenschappelijke behandeling van Bijbel en dogma's komen; maar juist in die beperktheid ligt een kracht, waarvan men zich moeilijk een voorstelling kan vormen. Niet alleen kennen zij hun Bijbel (zijn zij « bijbelvast ») als weinig theologen, maar ook kennen zij allerlei oude schrijvers op hun duimpje, als Brakel met zijn «Redelijke Godsdienst », twee dikke deelen, en dominee Smijtgeld met zijn 145 preeken over één tekst : « Het Gekrookte Riet ». Deze en nog veel andere boeken van dat slag worden niet alleen veel gelezen, maar ook telkens herdrukt. Het dagelijksche gesprek van die menschen is doorspekt met bijbelsche uitdrukkingen en zinswendingen. Wat het ook zij, het wezen van het Protestantisme berust op de vrijheid en de verantwoordelijkheid van
-
221-
het geweten van het individu (den enkeling) en op de kerkinrichting (gemeente, parochie). De groot ere kerkgenootscha ppen kennen consistoriën, kerk( e)raden, enz. Al dat geharrewar van secten is in de Katholieke kerk onbekend. Theologische geschilpunten worden door de kerk beslecht, en daarmee uit. « Roma locuta, causa finita)) (Rome heeft gesproken, de zaak is afgeloopen). Zoo is de Katholieke kerk, met haar zichtbaar hoofd, den Paus te Rome, de kardinalen, aartsbisschoppen en bisschoppen, pastoors en kapelanen; de Katholieke kerk met haar dogmenstrengheid, met Maria Boodschap en de maagdelijke Moeder Gods, met haar heiligen, haar feesten : Allerheiligen, Allerzielen, Sacramentsdag, Vasten, Paschen, Hemelvaartsdag, Pinksteren en Kerstmis; de Katholieke kerk met haar celibaat voor priesters, de orden en congregatiën, de kloosters met hun monnikken en nonnen, die gelofte afleggen of sluier aannemen, met abt of abdis, in Nederland wat wezen en inrichting betreft, volkomen dezelfde als in andere landen. De GEESTELIJKHEID is in Nederland de leidster van het godsdienstig leven. Zij geeft catechisatie of godsdienstonderwijs buiten en in de school. Gemeen hebben alle gezindten : preek, gebed, huwelijksinzegening, begrafenisplechtigheid [van crematie wil de Katholieke kerk niets weten], het liturgisch deel van den godsdienst dat bij de Katholieken in het Latijn is, het bezoek van godshuizen - door Katholieken en Protestanten kerk, door de Joden tempel of synagoge genoemd, terwijl andere secten ook dikwijls van tempel spreken - . Tot de plichten van den tot Katholieken priester gewijden leek behooren het celebreeren van de mis, het laatste oliesel toedienen, de uitreiking der
-
222-
Heilige Sacramenten der stervenden, de oorbiecht en het geven van de absolutie. De Protestantsche kerk kent het Avondmaal, het gezang, het houden van bijbellezing, het preeken over een tekst, enz. De Christelijke Confessies kennen alle den doop; in plaats van de Protestantsche bevestiging hebben de Katholieken de eerste Communie. De zielenherder der Christelijke gemeenten heet predikant (dominee) bij de Protestanten, pastoor bij de Katholieken, hun plaatsvervanger is de hulppredikant, de onderpastoor, de kapelaan bij de Katholieken. De geloovigen uit den leekenstand nemen geen direct (rechtstreeksch) deel aan de plechtigheden van het godsdienstige (religieuze) leven. Zij blijven aandachtig, terwijl de geestelijke voor het altaar of vanaf den preekstoel het woord Gods verkondigt. Bij den Protestantschen dienst, wordt het gesproken woord met het zingen van gezangen en psalmen door de gemeente afgewisseld. Het gezang- of psalmboek vergezelt den kerkganger. Daartegenover heeft de Katholiek zijn gebedenboek of brevier en zijn rozenkrans. In sommige Protestantsche kerken neemt de gemeente meer actief deel aan de godsdienstoefening (liturgische diensten). Kerkelijke rechten oefenen de Protestanten in hun gemeentevergaderingen en Synoden uit; de katholieke leden nemen alleen aan de administratie van kerkelijke stichtingen en andere financieele aangelegenheden deel. De belangrijkste kerkgenootschappen heffen een belasting naar het inkomen. VERDRAAGZAAM ZIJN tegenover andersdenkenden is een eisch, waaraan ieder beschaafd mensch behoort te voldoen.
-
223-
Het onderwijs in Nederland. Wat het onderwijs betreft, dat veelzijdig ontwikkeld is, en waaraan de regeering aanhoudende zorg besteedt, kan Nederland de vergelijking met welk ander land dan ook doorstaan. Het onderwijs omvat lager, middelbaar en hooger onderwijs. Het LAGER ONDERWIJS wordt door bijna 35.000 onderwijzers en onderwijzeressen gegeven en wordt door ruim een millioen leerlingen gevolgd. De leerplicht geldt voor een tijdvak van zeven jaar. Analphabeten komen nagenoeg niet voor. Van de 5.850 lagere scholen zijn, naar de laatste gegevens, ongeveer 3.400 openbaar en ongeveer 2.450 bijzonder. Het lager onderwijs wordt gegeven in lagere scholen, scholen voor uitgebreid (voortgezet) lager onderwijs (U.L.O.), meer uitgebreid lager onderwijs (M.U.L.O.), en in zoogenaamde avondscholen. Het lager onderwijs is een der belangrijkste takken van rijks- en gemeentedienst. De scholen worden van overheidswege geheel of ten deele bekostigd en staan onder rijkstoezicht. De kosten van scholen en schoolbehoeften worden door Staat en gemeente gedragen. Geen schoolgeld wordt van die leerlingen geëischt, wier ouders minder dan een bepaald bedrag aan inkomen hebben. De anderen betalen in verhouding tot het inkomen van de familie. De leerkrachten krijgen hun opleiding in openbare of bijzondere kweekscholen. In de eerste zes klassen wordt onderwezen: lezen, schrijven, rekenen, moedertaal, vaderlandsche en algemeene geschiedenis, aardrijkskunde, kennis der "
-
224
natuur, zingen, teekenen, lichamelijke oefening, nuttige handwerken voor meisjes. Indien de ouders zulks verzoeken, moet ook een uur voor godsdienstonderwijs beschikbaar zijn, dat dan door een dominee of godsdienstonderwijzer wordt gegeven. Bij het meer uitgebreid lager onderwijs (de Muloscholen; België : Middelbare school) komen daarbij Fransch, Duitsch, Engelsch, wis-, natuuren scheikunde. Men vindt in Nederland scholen voor achterlijken, slechthoorenden en VAKSCHOLEN: landbouwscholen, tuinbouwscholen, handelsscholen en ambachtsscholen. Vaak zijn het particuliere inrichtingen van onderwijs, die door het rijk financieel worden gesteund. In de meeste gemeenten zijn er confessioneele en openbare scholen. Het bestaan van twee soorten scholen heeft een langdurigen schoolstrijd veroorzaakt, daar de overheid alleen de openbare scholen steunde. Oppervlakkig beschouwd, behoort thans deze strijd tot het verleden, en bijzondere en openbare scholen kunnen in het vervolg zich onder gelijke financieele omstandigheden ontplooien. Na de lagere school doorloopen te hebben kunnen de leerlingen, na een toelatingsexamen, een Hoogere Burgerschool of een Gymnasium gaan bezoeken, ofwel een Kweekschool voor onderwijzers (België: Normaalschool). De Mulo-School geeft, alweer na een toelatingsexamen, toegang tot Middelbare Technische Scholen, de Suikerschool te Amsterdam, en de Landbouwschool te Deventer, Middelbare Handelsscholen, de Kweekschool voor Zeevaart, e. a. Het MIDDELBAAR ONDERWIJS wordt gegeven in de HOOGERE BURGERSCHOOL (H.B.S.), waarvan twee soorten bestaan: HBS.B voor aanstaande ingenieurs, waar de exacte wetenschappen meer beoefend worden en HBS.A waar meer de nadruk gelegd wordt op moderne talen en economie (Litterair economische
-
225-
school). Zooals men ziet is de H. B. S. het best te vergelijken met de Belgische « nieuwe humaniora ». De cursus is vijfjarig. Het Voorbereidend Hooger Onderwijs wordt gegeven aan GYMNASIUM en LYCEUM. Laatstgegenoemde school is een combinatie van Gymnasium en Hoogere Burgerschool. Ze heeft een « onderbouw »cursus voor alle leerlingen, waarna splitsing plaats heeft in een gymnasiale en een HBS-afdeeling, een vier- en een driejarigen cursus. Op de Gymnasia wordt, behalve de meeste vakken van de HBS, aan alle leerlingen gedurende den heelen cursus van zes jaar Latijn, gedurende vijf jaar Grieksch onderwezen. Na vier jaar heeft een splitsing plaats in een afdeeling A voor aanstaande litteratoren en theologen, waar meer oude talen en minder exacte vakken wordt onderwezen, en een afdeeling B, waar het omgekeerde plaats heeft. De aanstaande juristen kunnen naar verkiezing in A of B plaats nemen. In beide afdeelingen wordt aan het einde in Latijn en Grieksch geëxamineerd. Het programma van het N ederlandsche Gymnasium en Lyceum is ongeveer hetzelfde als dat van de afdeeling « oude humaniora » aan de Belgische Athenaea en Lyceën. Het EINDEXAMEN van het gymnasium geeft het recht examens af te leggen aan alle inrichtingen voor Hooger Onderwijs. Het eindexamen van de HBS geeft dit recht alleen voor examens aan de Technische Hoogeschool te Delft, aan de HandelsHoogeschool te Rotterdam en aan de LandbouwHoogeschool te Wageningen. Dat van HBS.B geeft ook toegang tot de faculteiten der geneeskunde, der wis- en natuurkunde, der veeartsenijkunde, tot de Indologische en aardrijkskundige studie. Op alle eindexamens van alle bovengenoemde scholen worden de leerlingen door hun eigen leeraren geëxamineerd, onder toezicht van daartoe telken jare F. CLOSSET. -
DOOR NEDERLAND (11). -
1942.
15
-
226-
benoemde commissies (gecommitteerden). Voor de gymnasia zijn het meest hoogleeraren, voor de HBSsen meest « deskundigen » (gepensionneerde leeraren en anderen). Oud-leerlingen van de HBS, die aan een universiteit willen studeeren, kunnen een aanvullingsexamen afleggen. Zij, die geen HBS of Gymnasium hebben afgeloopen, kunnen genoemde rechten verwerven door een STAATSEXAMEN (Bell?'ië : voor een z/:{. Middenjury). In alle groote steden heeft men gemeentelijke en particuliere gymnasia, HBSsen, en Lycea; de particuliere zijn weer verdeeld in Christelijke (d.w.z. Protestantsche) en Katholieke. Bovendien heeft men daar nog afzonderlijke scholen voor meisjes, die echter ook toegang hebben tot de andere (gemengde) scholen. Docenten aan bovengenoemde inrichtingen moeten het doctoraal-examen aan een universiteit hebben afgelegd (de doctorstitel is niet vereischt), of een acte middelbaar onderwijs (M.O.) hebben. De laatste categorie zal op den duur verdwijnen met de middelbare examens. Ingenieurs (dus abiturienten van de Technische Hoogeschool te Delft) zijn benoembaar tot leeraar in de exacte wetenschappen. Naast deze scholen zijn in de laatste veertig jaar tal van SPECIALE VAKSCHOI.EN verrezen, als ambachts- en vakteekenscholen, industriescholen voor meisjes, zeevaart-, schippers- en visscherijscholen, handelsscholen, land- en tuinbouwscholen e. a. Het onderwijs aan deze inrichtingen is wettelijk geregeld. Voor schoone kunsten bestaan verscheidene scholen en academies, die slechts voor een klein deel officieele instellingen zijn. Voor muziekscholen, zorgde o. a. met veel succes (met goed gevolg) de particuliere Maatschappij tot Bevordering der Toon-
-
227-
kunst. De toegang tot deze inrichtingen is van verschillende voorwaarden afhankelijk. Het HOOGER ONDERWIJS wordt in de hoogescholen gegeven. De zes Nederlandsche universiteiten verkeeren in bloeienden toestand. Die te Leiden, Utrecht en Groningen zijn Rijksuniversiteiten, terwijl Amsterdam een stedelijke bezit en daarnaast een Calvinistische of Vrije Universiteit. Te Nijmegen bestaat een Katholieke Universiteit. De Universiteiten hebben een theologische, juridische, medische, wis- en natuurkUndige en literaire faculteit. Bij de Vrije Universiteit ontbreekt de wisen natuurkundige; de medische faculteit is nog zeer onvolledig. De zeer jonge Roomsch-Katholieke Universiteit te Nijmegen heeft nog slechts drie faculteiten: Theologie, Letteren en Wijsbegeerte, en Rechten. De stedelijke Universiteit van Amsterdam telt ook een handelsfaculteit. Voor ingenieurs en technologen bezit Nederland een afzonderlijke Technische Hoogeschool te Delft. Een particuliere Handelshoogeschool bestaat te Rotterdam. Utrecht heeft naast zijn Universiteit, een Veterinaire Hoogeschool. De Landbouwhoogeschool is gevestigd te Wageningen. Wat de Overheids-universiteiten betreft is een zekere SPECIALISEERING in wording : zoo is in Groningen en te Amsterdam de volledige opleiding voor de moderne talen mogelijk. De studie der klassieke letteren is te Leiden bijzonder aantrekkelijk, vooral door de in deze stad bijzonder goed voorziene bibliotheek. Ook voor de Oostersche talen is, zoowel wat leerkrachten als leermiddelen betreft, Leiden in de eerste plaats aangewezen. Van kunstgeschiedenis, wordt vooral te Utrecht werkgemaakt, enz. Al deze inrichtingen leiden een vrij zelfstandig bestaan, hebben een RAAD VAN TOEZICHT, college
-
228-
van curatoren genaamd. Het doet aan de Regeering - den Minister van Onderwijs, Kunst en Wetenschappen - voorstellen in het belang van de Universiteit. Voor zoo ver deze voordrachten van onderwijskrachten betreffen, is het curatorium gemeenlijk slechts de overbrenger der aanbevelingen van de faculteit [de professorenJ. HOOGLEERAREN (professoren), BUITENGEWONE HOOGLEERAREN en LECTOREN! zijn vrijer in hun onderwijs, dan bij het lager of middelbaar onderwijs. Zij genieten de ACADEMISCHE VRIJHEID; zij zijn aan geen voorgeschreven zienswijze gebonden in de uitoefening van hun beroep, in den vorm en inhoud van hun wetenschappelijke voordrachten. Ze zijn slechts verplicht de vakken te doceeren, waarvoor zij benoemd zijn. Naast deze bezoldigde krachten bestaan er nog privaat-docenten : geleerden, die wegens hun wetenschappelijke bevoegdheden het recht hebben college te geven. Naast deze leerkrachten kent men in den laatsten tijd ook BIJZONDERE HOOGLEERAREN, met goedkeuring van de Regeering door particuliere vereenigingen of instellingen benoemd en bezoldigd om een bepaald vak te doceeren. Dit systeem heeft een groot voordeel, het staat volle vrijheid toe voor onderzoek en wetenschappelijk werk. STUDENTEN zijn natuurlijk ook vrij bij hun studie. Ze kiezen hun vak, loopen college of niet. Alleen als er examen op komst is, verandert alles. Ze moeten blokken, de vereischte kennis (kundigheden) bezitten. Bij' sommige examens moeten ze bovendien een bewij s (( testimonium ») overleggen, dat ze colleges hebben bijgewoond, bepaalde opgaven in musea, laboratoria en klinieken, enz., hebben afgewerkt. De ACADEMISCHE EXAMENS beperken zich tot twee: het candidaats en het doctoraal. In de onderscheidene faculteiten is het ook gebruik,
-
229-
dat de candidaten tentamina doen, alvorens het officieele examen af te leggen. Wie het laatste examen heeft afgelegd, kan door het schrijven van een proefschrift (dissertatie), den titel van doctor behalen. In de Rechten kan men zonder proefschrift den titel van Meester behalen. In de Geneeskunde kan men de artsexamens afleggen en zich dan als geneesheer vestigen. Na verdediging van het proefschrift krijgt men den titel van doctor, bv. doctor in de Wis- en Natuurkunde, doctor in de Wijsbegeerte, enz. Met nog een paar opmerkingen zullen wij besluiten. De student in Nederland verstaat onder academische vrijheid de kostelijke ongebondenheid van het studentenleven, hij woont op kamers bij een « ploert» (huisbaas), hij schudt het juk van dwang van het gymnasium en de onvrijheid van den schooljongen af. Hij leert het studentenleven met zijn poëzie en STUDENTENCORPSEN kennen. Deze corpsen (België = gilden) hebben voor hun aspirant-leden een zekeren proeftijd (groentijd, in België = schachttijd) vastgesteld, waarin het wel eens tot misbruiken (excessen) is gekomen, doch die, mède onder den invloed van de daarop in de laatste jaren gehoorde critiek en het daardoor verscherpt toezicht, thans voor een normaal jongmensch met wat karakter niets afschrikkends meer heeft. In Leiden is naast het aloude studentencorps in de laatste halve eeuw een groote studentenbond ontstaan, terwijl ook een zeer groot aantal studenten zonder verband hun studies vervolgen (voortzetten). Met groote snelheid zijn verder in Nederland in de laatste jaren achter elkaar te Amsterdam, Den Haag, Utrecht,Arnhem, Volksuniversiteiten, HOOGESCHOOLUITBREIDING (university extension) verrezen, die dadelijk duizenden toehoorders getrokken hebben. Ook in andere plaatsen tracht men in dezen geest
-
230-
de wetenschappen dichter bij het volk in het algemeen te brengen. Ook de OPENBARE BIBLIOTHEKEN (BOEKERIJEN) hebben in den laatsten tijd groote beteekenis gekregen. Reeds lang bestond de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage, die thans meer dan een millioen boeken, verder plaatwerk, enz. bezit. Ook bezaten de Hoogescholen al lang boekerijen, die voor ieder toegankelijk zijn. Verder heeft de « Maatschappij tot Nut voor het Algemeen» overal gratis-bibliotheken ingericht. Nu zijn er ook te Rotterdam, Amsterdam, Den Haag, enz., nog een aantal nieuwe publieke leeszalen gesticht, die zeer druk bezocht worden. Alsook vele niet-officieele leesbibliotheken .
.*.
De SCHOOL, het lager, middelbaar, hooger onderwijs, de lagere school, de lagere klassen, de schriften van de leerlingen ophalen, de pauze, den vinger opsteken, het locaal, het schoolplein, dicteeren, punten verliezen, een examen afleggen, de leeraar heeft geen orde, examen afnemen, de student is gezakt, talen, Griekseh, Latijn, Nederlandseh, Franseh, Duitseh, Engelseh, wiskunde, rekenen, geschiedenis, aardrijkskunde, natuurwetenschappen, natuur- en scheikunde, plant- en dierkunde, muziek, turnen, godsdienst, zedeleer, de les opzeggen, studeeren, dit woord is van het J~atijn afgeleid, alle talen hebben woorden van elkaar opgenomen, onleesbaar schrift.
-
C. -
231-
Brieven en opgaven
Hoe kan men zijn gedachten overbrengen. In de handelswereld en in het particuliere leven konden veel zaken MONDELING worden afgedaan, indien dit maar betrouwbaar en bindend genoeg was, en de gelegenheid hiervoor steeds openstond. Dit is helaas niet altijd het geval. Een mondelinge afspraak of overeenkomst, opzegging van een contract, schuldbekentenis, enz., heeft evenveel rechtskracht als een schriftelijke. Doch zijn er geen getuigen, en ziet de eene partij niet tegen een meineed op, dan is de waarde nul. Het verdient dus verreweg de voorkeur, alles zwart op wit te zetten, en over de zegelkosten heen te stappen. Ook is de persoon, wien men iets te zeggen heeft, niet altijd aanwezig en tusschenpersonen gebruiken is geen zeker middel. De boodschap, al is ze kort en bondig, komt al te vaak verkeerd begrepen of verminkt over. Daarom gebruikt de mensch, om zich uit den nood te redden en om zijn boodschappen over te brengen over grooten afstand de verschillende middelen, die de vooruitgang ons verschaft heeft. DE TELEFOON. - U draait aan een kruk of neemt alleen maar een hoorn van een haak af. U brengt de telefoon tegen het oor en wacht geduldig totdat men « Hallo» roept. U zegt dan in de microfoon, zoo langzaam en duidelijk mogelijk, zonder beleefdheidsformules, twee aan twee, de cijfers van het nummer van den geabonneerde. Dit nummer heeft u dan van te voren zorgvuldig in het telefoonboek opgezocht. U hoort dan de telefoniste van het Centraal-Bureau (1), dat u opgebeld had, het ge(1)
Z. N. Bureel.
-
232-
vraagde nummer herhalen. Bij verkeerde herhaling wijst u hier natuurlijk op. U wacht dan totdat het gevraagde nummer opkomt. Is de gevraagde verbinding bezet, dan zegt men u « In gesprek ». U hangt dan de [telefoon] hoorn weer op. Geeft men u de verbinding, dan zegt u uw naam en vraagt: « Spreek ik met Mijnheer Zooënzoo? » Indien het antwoord « Neen» luidt, dan vraagt u even: « Zou u hem willen roepen a. u. b.? » Is die mijnheer daar, dan kan u hem vertellen alles wat u wil. Onder het gesprek of het wachten moet u niet aan den telefoonhaak komen, anders zou u de verbinding verbreken. Wil u buiten de stad telefoneeren, zie dan eerst weer, of de persoon, met wien u wil spreken, telefonisch is aangesloten. Zoo ja, vraag dan aan het Centraal-Bureau « Interlocaal » en geef vervolgens nummer en plaats op. Bij automatische toestellen, die langzamerhand overal worden aangebracht, in plaats van de ouderwetsche toestelletjes, kan u de verlangde aansluiting krijgen, door het eerste cijfer van dit nummer aan te geven, met behulp van een draaibare schijf op een cijferplaat. Daarna moet u hetzelfde doen voor het tweede cijfer en zoo verder totdat het nummer geheel is samengesteld. In plaats van « In gesprek» hoort u hier, als de verlangde lijn bezet is, een eigenaardig, regelmatig herhaald sein, dat wel iets van een gedempt hoorngeschal heeft. In dit geval moet de hoorn weer worden opgehangen. Indien u, na verschillende pogingen tot oproepen van hetzelfde nummer, steeds het sein « In gesprek» ontvangt, bel dan de afdeeling « Storingen» op. De telefoon stelt u in rechtstreeksche verbinding met den aangesprokene en u kan hem alles vertellen en uitleggen, wat u meent of wil. Maar het middel is voor gesprekken buiten de stad (intercommunale gesprekken), helaas, nogal duur en in de zakenwereld
-
233-
moet elke mededeeling nogmaals schriftelijk worden bevestigd. Daarom maakt men in de handelswereld veel gebruik van een ander communicatiemiddel, dat niet altijd zoo vlug werkt, maar secuurder en meer bindend is : de telegraaf. DE TELEGRAAF. - Hierbij is het niet noodzakelijk de berichten nog per brief te bevestigen, al wordt het gewoonlijk ook nog gedaan. Voor kortere berichten en spoedbestellingen is het telegrafeeren van zeer groot nut. Dit is al heel eenvoudig. U neemt een potlood, penhouder of vulpen en schrijft het adres van den bestemmeling en dan het bericht zoo kort en bondig mogelijk op een velletje papier of op een telegramformulier en overhandigt het aan den telegraafbeambte. Deze telt het aantal woorden en berekent het verschuldigde bedrag, dat u hem vervolgens betaalt. Voor het overige zorgt de telegraafdienst. De telegrafist seint langs de telegraaflijnen of zelfs langs onderzeesche kabels en per radio, naar het kantoor van bestemming; daar neemt een beambte het bericht op, d.w.z. brengt het in gewoon schrift op een formulier, dat vervolgens door den telegrambesteller ten huize van den geadresseerde wordt bezorgd. Telegrammen zijn nogal duur, vooral als men naar het buitenland telegrafeert, omdat bij het vaststellen van de telegram tarieven rekening wordt gehouden met den afstand. Daarom hebben de zakenmenschen hun toevlucht gezocht tot een uitstekend middel, om de telegraafkosten te beperken, namelijk de telegram-code, d.i. een lijst van woorden met een afgesproken beteekenis, die er achter staat. Leverancier en afnemer hebben er elk een exemplaar van. Geheele zinnen kan men met behulp van zulke code-taal, met een enkel woord, overseinen. Dit brengt groote besparing van kosten mee, en het telegram blijft een geheim voor oningewijden.
-
234-
Daar echter het telegram soms nog duidelijkheidshalve SCHRIFTELIJK moet bevestigd worden, bedient men zich bijna altijd van het goedkoopste en het beste van alle middelen, om zijn gedachten over te brengen: den brief. DE BRIEF. - De brief speelt in het hedendaagsche leven een van de belangrijkste rollen en bewijst ontelbare diensten. Hij deelt allerlei nieuws mee (hij meldt allerlei nieuws), wordt gebruikt bij een onnoemlijk aantal gelegenheden: brengt treurige en blijde berichten over, kondigt geboorte en dood, huwelijk en ziekte aan, vraagt en geeft, willigt in of weigert, dankt of verontschuldigt, is de drager van de gelukwenschen of van de betuigingen van leedwezen van vrienden en kennissen, en nog veel meer. Maar vooral in de handels- en zakenwereld is de brief onontbeerlijk. Het onbeperkt aantal onderwerpen van de handelsbrieven toont het reeds aan : aanknoopen van handelsbetrekkingen (relaties), aanbieding, vaste of vrijblijvende aanbieding (offerte, aanbod), al of niet bemonsterd, bestellingen (orders), bevestigen van telegrammen, uitvoering van bestellingen, betaling, manen door schuldeischers (crediteuren) van onwillige of onmachtige schuldenaars (debiteuren), inwinnen van inlichtingen (informaties), klachten (N.N. reclames; Z.N. reclamaties), sollicitaties, mededeeling over oprichting, uitbreiding, inkrimping, verplaatsing, opheffing van een zaak, mededeeling over aanstelling of ontslag van medewerkers (agenten, commissionnairs, reizigers, bedienden, enz.) zijn even zoo vele aanleidingen, om den brief in de zakenwereld te gebruiken. De brief, wanneer hij goed is opgesteld, is een uitstekend (belangrijk) middel, om een doel te bereiken; daarom moet iedereen de pen leeren voeren en zich naar de bijzondere voorschriften en gewoonten schikken.
-
235-
Let bij het correspondeeren op twee dingen :
a) den vorm; b) den inhoud van den brief. Beide moeten een gunstigen indruk maken. Ten eerste, kies papier van goede kwaliteit en flink formaat. Voor kortere berichten kan u echter briefkaart of memorandum gebruiken. Ten tweede moet u zich, als u uw brieven met pen of vulpen schrijft, een flinke, regelmatige en duidelijke hand eigen maken. Slordig, onduidelijk schrift met doorhalingen en kantteekeningen getuigt van gebrek aan wellevendheid tegenover den geadresseerde; het veroorzaakt niet zelden misverstand, met de daaruit voortvloeiende onaangenaamheden. Wordt de brief getikt, dan moet uw typist( e) voor regelmatige plaatsing van de woorden en van de regels zorgen. De brief bestaat uit verschillende ONDERDEELEN, hieronder vermeld. Bij handelsbrieven heeft men bovendien nog het gedrukte briefhoofd, dat den naam van de firma bevat, de plaats aangeeft, waar de zaak gevestigd is, en dat verder het telegramadres, het nummer van de telefoon, van de postcheque-(Z.N. postcheck) en girorekening, eventueel ook van de postbus, enz., vermeldt. Het geeft aldus allerlei gegevens, die voor de cliënteele, leveranciers en medewerkers van belang zijn. In alle brieven plaatst men, in den rechter bovenhoek, de dagteekening (datum). Dit moet nauwkeurig en duidelijk geschieden. Beneden de dagteekening en eenigszins naar links plaatst men het adres. Men neemt er gewoonlijk twee of drie regels voor. De eerste bevat den naam van den geadresseerde, de tweede en derde, zijn beroep en woonplaats; als men naar steden schrijft, mag men vooral niet én straatnaam én huisnummer vergeten. Vaak wordt in handelsbrieven de woonplaats onderstreept (een lijn getrokken onder de woonplaats). Dit is noodig om den bediende, die met het couverteeren
-
236-
(in de enveloppe doen, onder omslag brengen), adresseeren en frankeeren belast is, gelegenheid te geven onmiddellijk te zien, wat hij op de enveloppe (het couvert, den of het briefomslag) moet schrijven. Verder is het ook van groot nut voor zakenmenschen, die een afschrift (copie) van hun brieven bewaren: het adres zegt hun aan wien de brief was gericht. Dan komt in de brieven: de aanhef (het opschrift). Deze luidt gewoonlijk in particuliere brieven : « Beste Vriend », « Waarde Heer », « Geachte Heer », (( Hooggeachte Heer », ( Weledele Heer », enz. al naar gelang de betiteling (titulatuur) van den aangesprokene. In handelsbrieven echter luidt hij kortaf: « Mijnheer )J, of (( Mijne Heeren )J. De titulatuur, in particuliere brieven (1) gebruikelijk, kennen de z:1kenmenschen onder elkaar niet. Ze nemen de beleefdheid in acht, overdrijven echter niet. Daarna komt de tekst, de eigenlijke brief. Deze bevat de zaak of de zaken, waar het om gaat. Ten eerste, om te beginnen, laat men, om den brief een net uiterlijk te geven, een flinke, overal even breede marge (rand) open aan den linkerkant. Bij een nieuw gedeelte of een nieuw onderwerp springt men een eind naar rechts in, zoodat ongeveer het vierde deel van den regel open blijft. Uw brief wordt dan overzichtel1jk gemaakt. Verder, wil u den juisten indruk wekken, dan moet u zich bij het opstellen van den brief aan zekere regels houden. 't Is hier namelijk niet voldoende de geijkte formule van den aanhef te kennen, als b. v. « Bij dezen heb ik de eer... )J of, wanneer de brief een antwoord is op een ontvangen verzoek, om de ontvangst te bevestigen : (( In antwoord op uw geëerd schrijven van den lsten dr., heb ik de eer ... )J; u moet in den verderen tekst naar taalzuiverheid, duidelijkheid, (1) Zie ook
Door Nederland, I, blads. 122 vvo
-
237-
zakelijkheid, beknoptheid en beleefdheid streven. Nog een ander vereischte bij handelsbrieven is, dat de koopman er geen andere taal op nahoudt dan de particulier. Hij gebruikt wel is waar eenige technische (vak-) woorden, die ieder beroep of bedrijf meebrengt, maar er is geen reden, om van het algemeen taalgebruik af te wijken. Ook het gebruik van vreemde woorden valt af te keuren, voor zoover ze onnoodig zijn en door zuiver Nederlandsche woorden, die dezelfde waarde hebben, kUIinen vervangen worden. Vermijd verder vooral stijlfouten en fouten tegen de spraakkunst, die geen goeden indruk van den schrijver zullen geven. Eindelijk komt het slot van den brief, dat gewoonlijk zeer eenvoudig is. Het stuit den Nederlander en trouwens iedereen, wanneer, in handelsbrieven en zelfs ook in particuliere brieven, van die slotuitdrukkingen en bombastische zinnen voorkomen, die een precieuzen, overbeleefden of oversentimenteelen stijl, uit lang vervlogen tijden, verraden. Gebruik kortaf uitdrukkingen als: « Met hartelijke groeten, » of « Bij voorbaat dank, » of doodeenvoudig « Je toegenegen, » en in handelsbrieven: « Hoogachtend, » of « Achtend, ». Verder komt in den brief de onderteekening, rechts beneden. In handelsbrieven van een firma of vennootschap teekent elke firmant, die tot teekenen gerechtigd is, met den firma-naam. Bovendien plaatsen zij, die namens hun chef (patroon) teekenen, voor den naam der firma: p.o. (per order) of p.p. (per procuratie) en zetten daaronder hun eigen handteekening. Is de brief gereed, dan wordt hij VERZONDEN. Eventueele bijlagen (facturen, prijscouranten, prijslijsten, kwitanties, cognossementen, cheques [Z.N. checksJ, wissels, enz.) worden ingesloten. Meestal wordt beneden links, in den brief, vermeld, welke bijlagen ingesloten zijn. Denk er aan nooit geld bij een brief te voegen.
-
238-
Brief en bijlagen worden geadresseerd: op de voorzijde van den omslag (het couvert) schrijft men het ADRES als volgt : EDOUARD EDOUARD J ORISSE ORISSE
EJ
Denrées coloniales Huy.
Den Heeren G. L. KWESTRO & Co
Handel in koloniale waren, 36, Kalverstraat, 86, AMSTERDAM. Op den achterkant schrijft men naam en adres van den afzender, als deze er niet reeds gedrukt op staan of als op de voorzijde, geen firma-naam en adres vermeld staan. Daarna plakt men in den rechter bovenhoek van de adreszijde de frankeerzegels en brengt den brief naar de post (doet den brief op de post). Moet uw brief aangeteekend worden verzonden, dan gaat u op het POSTKANTOOR POSTKANTOOR naar het loket, dat hiervoor is opengesteld. Afzonderlijke loketten ~oor de poste-restantebrieven, pakketzijn er ook ,:oor post, postwissels, spaarbank, postrekeningen, enz. Wil u den brief vlugger aan zijn adres hebben, dan kan u hem afgeven aan een loket op het postkantoor, om hem per expresse (met spoedbestelling) te verzenden. De gang van zaken, wat de verzending (expeditie) betreft, is in 't kort deze : u bezorgt uw brieven, briefkaarten of drukwerken (kranten, omzendbrieven [circulaires], prijscouranten, enz.) op het kantoor of u werpt ze in een daarvoor bestemde bus, die, op
-
239-
bepaalde uren, door een postbeambte wordt gelicht. Ze worden gesorteerd, afgestempeld, en vervolgens bij de geadresseerden aan huis bezorgd. Per spoor, per tram, per postauto, per boot, per vliegtuig gaan ook, in goed gesloten postzakken, de brieven, enz. naar het kantoor van bestemming. Dit alles geschiedt heel vlug. Het is nu mogelijk naar alle landen der aarde brieven te zenden in korten tijd en met groote zekerheid.
Uitdrukkingen en zinswendingen voorkomende in den aanhef van een brief. In antwoord op Uw (1) (geëerd) schrijven van den lOden 1.1. (van 10 dr.) heb ik de eer (het genoegen)
U bij dezen (hierdoor) kennis te geven (te melden, mede te deelen, te Uwer kennis te brengen), dat ... Ik ben zoo vrij (Beleefd neem ik de vrijheid) U inliggend (ingesloten, bijgevoegd, hiermede) te doen toekomen (toe te zenden) ... Het spijt mij U te moeten berichten, dat ... Tot mijn leedwezen moet ik U laten weten, dat ... Uit Uw (geëerd) schrijven van 11 dr. (ll.) zie ik tot mijn leedwezen (met genoegen), dat ... Uw brief van den lOden dr. is in mijn bezit en ... Zooeven ontvang ik (Ik ben in het bezit van, Ik meld U de goede ontvangst van, Ik ontving in goede orqe, Hiermee bevestig ik de goede ontvangst van) Uw (geëerden) brief van ... U dankende voor Uw brief (schrijven, mededeeling, inlichtingen, bestelling) van ... , deel ik U mede, dat .. . Tot mijn groote verwondering verneem ik, dat .. . en haast mij U te zeggen, dat ... Ik verzoek U beleefd (vriendelijk) ... (I) Al is dit geen vereischte, we schrijven In handelsbrieven U en Uw met hoofdletters. Dit om een bij de zakenmenschen in zwang zijnde beleefdheidsgewoonte te volgen.
-
240-
Uitdrukkingen en zinswendingen voorkomende als slot van een brief. In afwachting van Uw (geëerde) orders, teeken ik, Hoogachtend, In afwachting van een zoo spoedig mogelijk antwoord, Uw antwoord per omgaande (per omgaande post, per keerende post) verwachtende, Uw bericht (bestellingen [orders]), antwoord, mededeeling) met genoegen tegemoet ziende, In de hoop mij spoedig met nieuwe orders vereerd te zien, Mij voor (in) het vervolg in Uw welwillendheid aanbevelende, Met beleefd verzoek mij voor de U veroorzaakte moeite te willen verontschuldigen, U bij voorbaat dankend (U mijn hartelijksten dank betuigende), Tot wederdienst steeds bereid, teeken ik met vriendelijke (beleefde) groeten (de meeste achting, hoogachting,) uw dienstwillige, Intusschen verblijf ik uw dienstwillige dienaar, Mij beleefd aanbevolen houdend, teeken ik, Hoogachtend, Aanvaard mijn oprechte (eerbiedige) groeten, Met hartelijke groeten, Met de meeste hoogachting, Hoogachtend, Ik heb de eer te zijn, Uw dienstwillige,
-
241-
Beteekenis van de meestvoor komende afkortin~en op visitekaartjes en in particuliere en handelsbrieven. a/b.s.s. a.h.w. a.I. a.u.b. bijl. br. fr. bto. b.v. of bijv. ca. Co Cie. of Co dat. d.a.v. d.d. deb. dG., dg. dgl. d.i. dl. dr. dw. dr. d.w.z. e.a. e.d. e.k. enz. event. ex. excl. f. of fl. F. CLOSSET. -
aan boord van het stoomschip. als het ware. ad interim = voorloopig, voor een tijd lang. als het u belieft. bijlage. brieven franco. bruto. bij voorbeeld. circa = ongeveer, omtrent. compagnon. compagnie, handelsvereeniging, vennootschap. datum, dagteekening. daaraanvolgend. de dato = dateerende van. debet = schuldig. decigram. dergelijke. dat is. deel. dezer (van deze maand). dienstwillige dienaar. dat wil zeggen. en andere(n). en dergelijke(n). eerstkomende. enzoovoort. eventueel, mogelijk. exemplaar. exclusief = met uitsluiting van. florijn; men Ie ze : gulden. DOOR NEDERLAND (n). -
1942.
16
-
fig. fr. fr. of fro. G.,g. HA., ha. HG.,hg. HL., hl. id. incl. jl. KG.,kg. Il.
L.S. M.,m. Mij. m.a.w. m.d. m.h.g. m.i. m.m. m.r. N.B.ofNB. N.N. nl. o.a. o.m. opm. o.w. o
%
p. of pag. p.a. of p/a. § of par. p.c. pCt.
242-
figuurlijk. frank. franco. gram. hectare. hectogram. hectoliter. idem = dezelfde, hetzelfde. inclusief, ingesloten. jongstleden. kilogram. laatstleden. lectori salutem = den lezer heil. meter. maatschappij. met andere woorden. met deelneming of met dank. met hartelijke groeten of met hartelijken gelukwensch. mijns inziens. mutatis mutandis = met de noodige veranderingen. met rouwbeklag. nota bene = let wel. N oordnederlandsch. namelijk. onder andere(n). onder meer. opmerking. onder wie. graden. per cent, procent, ten honderd. pagina, bladzij de. per adres. paragraaf. pour con doler = tot rouwbeklag. percent, procent, ten honderd.
-
p.f. p.m. p.o. p.p. p.p.c. p.r. P.S.
sis s.s.t.t. s.t.
tim. t.o.v. t.q. t.t. t.u. t.w. t.z. t.z.t. U.E.ofUEd. ult. vgl. vid. of v. v.j.
we
Xp. z.g. Z.N. Z.O.Z. Z.Z.Z.
243-
pour féliciter met gelukwenschen. pro mille = per duizend; plus minus = zoo ongeveer. per order, op last van. per procuratie, bij volmacht van. pour prendre congé = tot afscheid. pour remereier = met dank. post scripturn = naschrift. per stoomschip. salvis titulis == behoudens de titels. salvo titulo = onverminderd den titel. tot en met. ten opzichte van. tutti quanti = allen van dat slag. totus tuus = geheel de uwe. ten uwent. te weten. ter zake. te zijner tijd. UEdele of Uw edele. ultimo = op den laatsten dag der maand. vergelijk. vide, videatur = zie, men zie. verleden jaar. weduwe. in telegrammen - bodekosten betaald. zoogenaamd. Zuidnederlandseh. zie ommezijde. in catalogussen = zeer zeldzaam.
-
244-
Gelukwenschen (Felicitaties) (1) Huy, 20 December 1930. 1.
Zeer geachte Heer, Ik zou mij van nalatigheid moeten beschuldigen, als ik den Nieuwjaarsdag liet voorbijgaan zonder u en uw familie mijn hartelijkste gelukwenschen aan te bieden. Is U over 1930 tevreden? Zoo dit jaar niet in alles geweest is, wat u ervan had gedacht, dan wil ik hopen, dat 1931 het tekort vergoedt en u verder brengen zal, wat u ervan verwacht. Dat al uw verlangens in vervulling mogen gaan, ziedaar in weinige woorden de wensch van mijn hart. Nieuws heb ik niet veel te schrijven. Alles gaat hier zijn gewonen gang. U weet waarschijnlijk al, dat mijn broer een mooie betrekking te Luik heeft. Hij verdient een behoorlijk salaris, zoodat hij nu geheel voor zich zelf kan zorgen. Door een en ander zijn mijn zorgen eenigszins verlicht. In 1931, hoop ik, zullen we elkander meer zien. Met dezen wensch zal ik, zeer geachte Heer, dezen brief besluiten. Ontvang met uw familie mijn hartelijke groeten en tot weerziens in 1931. Uw toegenegen,
J.
DEMAL.
Huy, 11 Januari 1931. 2.
Beste Vriend,
Ik wensch je hartelijk geluk met je verjaardag. Aanvaard het kleine geschenk, dat ik hierbij in(1) Het kan van de omstandigheden afhangen met welk onderdeel men wil aanvangen.
-
245-
sluit (1) en dat Je er steeds aan zal herinneren, dat er ook ver van je met belangstelling aan je gedacht wordt. Je oude vriend, JAN.
Huy, 13 Januari 1931. 3.
Hooggeachte Heer Hof,
Het is mij een bijzonder genoegen u van harte geluk te mogen wenschen met uw verjaardag. Had ik u persoonlijk deze woorden kunnen toespreken, dan zou ik dit als een groot voorrecht beschouwd hebben. Het is mij helaas onmogelijk over te komen. Dat groote genoegen is mij ontzegd. Mogen nog vele levensjaren voor u zijn weggelegd, gepaard gaande met een ongestoorde gezondheid, en moogt u nooit anders dan vreugde beleven van allen, die in uw genegenheid deelen. Uw toegenegen,
J.
DEMAL.
Leiden, 17 Januari 1931. 4.
Beste Jo,
Het heeft me verblijd, je vriendelijken groet met mijn verjaardag te ontvangen en ik dank je daar dan ook van harte voor. Jou wens eh ik ook veel goeds en ik hoop, dat je zal genieten van alles wat het leven genoeglijk maakt. Met hartelijke groeten, G. L. HOF. (1) Variant: de kleine attentie, die hiernevens gaat.
-
246-
Leiden, 17 Januari 1931. 5.
Beste Jo,
Aanvaard mijn oprechten dank voor de vriendelijkheid mij bewezen. Ik zal elke gelegenheid om je van dienst te zijn met blijdschap aangrijpen, wees daar verzekerd van. Mocht het heel spoedig het geval zijn. Met hartelijke groeten, FREEK.
*** Opgaven: Stel de volgende brieven op :
a) Dezelfde brieven als hierboven met verandering van naam, woonplaats, en, desverkiezende, van omstandigheden. b) Ge kunt uw vriend op den eersten dag van het jaar niet persoonlijk begroeten; ge biedt hem schriftelijk uw wenschen aan en verzekert hem van uw vriendschap. Hij is afkeerig van veel woorden, daarom eindigt ge met de hoop, dat hij toch uw hartelijk gemeende woorden wel voor lief zal nemen. Brief en Antwoord. (Zie Door Nederland, I, § XIII.) c) Verjaarbrief. Niemand kan altijd doen, wat hij gaarne wil; ge zijt verhinderd over te komen, maar ge moet uw vriend toch met eenige regelen vertellen, wat uw hart gevoelt en hem gelukwenschen met zijn verjaardag. Brief en Antwoord. (Zie Door Nederland, I, § XIII.) d) Felicitatiebrief (brief van gelukwenschen) op de volgende kennisgeving (familiebericht) :
247
_0
ln plaats van kaarten.
Ondertrouwd: PHILIPPINA en RIE HEIJNEMAN.
HANS
Luik, rue Cathédrale, 10. Bussum, Albert Grootlaan, 17. Huwelijksvoltrekking 10 September te Bussum. Het kerkelijk huwelijk zal gesloten worden op 8 October te Luik. (Zie Door Nederland, I, § IX.)
e) Felicitatiebrief op volgende kennisgeving (familiebericht) : De Heer en Mevrouw A. T. TIEMERSMA-HART-
geven hierbij met vreugde kennis van de voorspoedige geboorte van hun dochter l'dANN
LAURENCE MARIA.
Antwerpen,
~7
Augustus 1930. (Zie Door Nederland, I, § IX.)
IJ Schrijf uw ouden vriend bij gelegenheid van zijn vijf-en-twintigjarig ambtsjubileum. Wensch hem daarbij toe, dat hij nog lange jaren kracht en lust moge hebben, om zijn taak tot eigen voldoening te vervullen. (Zie Door Nederland" I §§ V, XII.) g) Het is u een bijzonder genoegen uw ouden vriend van harte geluk te mogen wenschen met zijn benoeming tot directeur van de Tumsor-chocoladefabriek. Spreek den wensch uit, dat hij zijn nieuwe plichten tot ieders tevredenheid zal kunnen vervullen. Brief en Antwoord.
-
248-
Droevige kennisgevingen en brieven van deelneming of rouwbeklag. 6. Heden overleed te Amsterdam, tot onze groote droefheid, onze lieve Echtgenoot en Vader, Jonkheer VICTOR NICOLAS DE SPEURER in den ouderdom van 65 jaar. A. E. DE SPEURER-VERMEGE, Jhr. J. V. DE SPEURER. Brussel, 27 Augustus 1930. Avenue de la Cambre, 122. De teraardebestelling zal plaats hebben Zaterdag 30 Augustus te 12 u. 30 op de begraafplaats « Oud Eik en Duinen» te 's-Gravenhage. - Geen rouwbezoek.
Eenige en algemeene kennisgeving.
7. Mede namens mijne Kinderen en Behuwdkinderen betuig ik hierbij onzen hartelijken dank voor de deelneming, ondervonden bij het overlijden van onzen geliefden Echtgenoot en Vader. MARIA DE SPEURER. Brussel, 31 Augustus 1930.
249 -
Luik, :3 November 1930.
8.
Beste Vriend, Bij dezen vervul ik de treurige plicht je mede te deelen, dat mijn goede vader hedenmorgen is overleden. De teraardebestelling zal plaats hebben op Vrijdag 7 November. Vertrek van het sterfhuis te 11 uur. Bezoeken van rouwbeklag kunnen niet worden afgewacht. Je toegenegen, Jo. Leiden, 7 November 1930.
9.
Beste Jo, Wij voelen mee in je smart over 't zware verlies, dat je geleden hebt en wij kunnen niet nalaten je de verzekering te geven van onze oprechte en hartelijke deelneming. Je toegenegen, FREEK.
Amsterdam, 7 November 1930.
10.
Beste Jo, Ik ontving zooëven bericht van het smartelijk verlies, dat je hebt geleden. Ik haast mij je mijn hartelijkste deelneming te betuigen. Je toegenegen, F. W. STEENGE. Amsterdam, 6 November 1930.
11. Mijnheer,
Na ontvangst uwer kennisgeving van het over-
-
250-
lijden van uw vader, haast ik mij u de betuiging aan te bieden van mijn oprechte deelneming. Ik heb de eer met de meeste hoogachting te zijn Uw dw.
J. W. VAN LUIKEN.
*** OPGAVEN. -
Stel de volgende brieven op :
aJ Schrijf dezelfde brieven als hierboven, met verandering van naam, woonplaats en, desverkiezende, van omstandigheden (ziekten, enz.). b) Heden trof u een gevoelige slag : uw grootvader werd uw familie door den dood ontrukt. Schrijf een uitvoerige kennisgeving aan een vriend. Brief en Antwoord. (Zie Door Nederland I, § V.) cJ Uw vriend meldt u uitvoerig den dood van zijn vader. Met levendige deelneming hebt ge de kennisgeving ontvangen. Ge biedt hem uw oprechte deelneming aan. Dwaasheid zou het zijn troost te bieden, bij een verlies als dit, het is onherstelbaar; loof de goede eigenschappen van den vader en geef nog eens de verzekering van uw oprechte deelneming, waarvan hij, naar ge hoopt, overtuigd zal zijn. Brief en Antwoord. (Zie Door Nederland, I, §§ IX, XVI.) dj Gij laast met levendige deelneming in de courant de advertentie betreffende den dood van den vader van uw vriend en schrijft hem denzelfden brief als hierboven. (Zie Door Nederland, I, § XVI.) e) Ofschoon ge niet de eer hebt persoonlijk den heer G. L. Rijkert te Antwerpen te kennen, hebt ge hem een brief van ernstigen aard te schrijven, betreffende zijn zoon, die bij u logeert. Ge maakt
-
251-
hem opmerkzaam op de talrijke verkeersongevallen in de laatste tijden. Deze inleiding heeft hem zeker doen begrijpen, wat voor een tijding ge mee te deelen hebt. Zijn zoon is dood. Ge beschrijft het ongeluk en biedt hem de verzekering van uw deelneming aan. (Zie Door Nederland, I, §§ IX, XVI, XVII.) f) Ge waart niet van plan zoo vroeg te schrijven, maar zijt bang, dat uw ouders vernemen, dat ge ziek zijt en zich noodeloos ongerust zullen maken. Ge moet een paar dagen thuis blijven wegens een lichte ongesteldheid. (Zie Door Nederland, I, § § XIII, XVI.) g) Uw ouders antwoorden, dat ge goed gedaan hebt met ze niet onkundig te laten, maar zijn toch met bezorgdheid vervuld. Moeder denkt, dat ge een gedeelte van de waarheid tracht te verzwijgen. Ze hopen, dat hun vrees ongegrond is, maar wenschen spoedig de zuivere waarheid te vernemen. Brief en Antwoord. (Zie Door Nederland, I, §§ XIII, XVI, XVII.)
Uitnoodigingen (Invitaties). Leiden, 22 Juni 1930.
12.
Beste Vriend, Dat ik je nu pas schrijf, is wel schandelijk van mij. Het voortdurend uitstellen en het lange dralen hebben mij bijna den moed benomen, de pen nog eens ter hand te nemen. Gebrek aan vrijen tijd en overlading met bezigheden dwongen mij mijn correspondentie, tot nu toe, uit te stellen. Maar ik hoop, dat je de redenen billijken en mij verontschuldigen zal. Al dikwijls heb je me beloofd mij met een bezoek
-
252-
te verblijden; wanneer zal dat eindelijk verwezenlijkt worden? Daar we Donderdag over drie weken een klein dinertje geven, noodig ik je uit ons op dien dag met je tegenwoordigheid te vereeren. Je hebt toch immers vacantie en niets te doen? Zeer aangenaam zal het mij zijn met een paar woorden van je te mogen vernemen, of ik op je komst zàl mogen rekenen. Een gunstig antwoord verwachtend, na hartelijke groeten, Je toegenegen, FREEK.
Huy, 24 Juni 1930.
13. Beste Vriend,
Met genoegen bericht ik u de goede ontvangst van uw laatste schrijven, en ik haast mij u te melden, dat ik van uw vriendelijke uitnoodiging gebruik zal maken. Groeten aan allen. Met dank en hartelijke groeten,
J.
DEMAL.
Luik, 24 Juni 1930.
14.
Beste Vriend, In antwoord op uw vriendelijk briefje, haast ik mij u te melden, dat ik, tot mijn leedwezen, in de onmogelijkheid verkeer om van uw vriendelijke uitnoodiging gebruik te maken. Mijn belofte, om u eens op te zoeken, zal misschien het volgend jaar verwezenlijkt kunnen worden. Ik had het plan, u reeds met de Paaschvacantie te komen bezoeken. Het speet me zeer, dat het toen niet ging, maar ik kon er niets aan doen: de nawer-
-
253-
king van een zware griep en de moeilijkheid uit den familiekring te gaan, hebben dit verhinderd. Mijn hartelijken dank voor uw uitnoodiging en tot 't volgend jaar misschien. Uw toegenegen, G. LELAIDE.
*** OPGAVEN:
Stel de volgende brieven op:
a) Dezelfde brieven als hierboven met verandering van namen, woonplaats en, desverkiezende, van omstandigheden. b) Ge noodigt uitvoerig uw vriend op een avondpartijtje uit, vermeldt aangeboden vermaken. Brief en ontkennend Antwoord met de belofte later te zullen komen. (Zie Door Nederland, I, §§ XII, XIII, XVIII.) c) Ge noodigt uitvoerig de familie Robbeknol, die hier ter stede vertoeft, uit, tot een muziekavondje. Brief met gunstig Antwoord : met veel genoegen zullen zij van uw uitnoodiging gebruik maken. (Zie Door Nederland, I, §§ XIII, XVIII.) d) Ge noodigt uw vriend uit, om Zondag mee kermis te houden en vermeldt de aangeboden vermaken. Brief en Antwoord. (Zie Door Nederland, I, § § IX, XVIII.) e) Ge noodigt uw vriend uit, een paar weekjes bij u te komen doorbrengen. Aangeboden vermaken. Brief en Antwoord. (Zie Door Nederland, I, § § IX, X, XV, XVIII.)
-
254-
Verzoek om voorspraak, aanbeveling, hulp of medewerking. 15.
Antwerpen, 11 April 1930. Weledele Heer,
Ik heb de eer niet geheel en al een onbekende voor u te zijn. Daarom neem ik de vrijheid mij tot u te wenden en uw voorspraak in te roepen. Het is u misschien bekend, dat de betrekking van correspondent Fransch bij de firma van Brugge en Groen eerstdaags vacant komt. Ik heb mij gehaast mij aan te melden, om voor die plaats in aanmerking te komen. Er zijn er velen, die er naar solliciteeren, en ik vrees weinig kans op slagen te zullen hebben, indien ik niet op de een of andere wijze bijzonder word aanbevolen. Mocht ik u daartoe bereid vinden, dan bied ik u reeds bij voorbaat de verzekering van mijn oprechten dank aan. Sta mij toe, dat ik de volgende bijzonderheden, mijn persoon betreffende, hieraan nog toevoeg. Ik ben achttien jaar oud, ik heb mij toegelegd op de Fransche, Engelsche en Duitsche taal, boekhouden, stenografie, machineschrijven, enz. Ik spreek behoorlijk Nederlandsch, zooals U weet, zoodat ik geloof aan de eischen die men tegenwoordig stelt, vrijwel te kunnen voldoen. Op mijn gedrag valt, naar ik meen, niets aan te merken. Met de meeste hoogachting, Uw dw. dienaar,
J. J.
GINSBERG.
255 Brussel, 15 April 1930.
16.
Beste Vriend, Het zou mij aangenaam zijn, indien er mogelijkheid bestond, dat de heer J. J. Ginsberg uit Antwerpen bij u geplaatst werd als correspondent Fransch, waarvoor ik hem gerust in uw welwillendheid durf aanbevelen. Ik behoef u wel niet te verzekeren, dat ik steeds tot wederdienst bereid ben. Met hartelijken groet en u bij voorbaat vriendelijk dankend, u w toegenegen, L. RUFF. Dinant, 15 Juli 1930. rue Grande.
17.
Mijnheer, Over eenige dagen vertrek ik naar Leiden. Zoudt U niet zoo goed willen zijn en mij aanbevelingsbrieven voor een of twee van uw vrienden en voor een bankier, aldaar, mee te geven? Daardoor toch zou voor mij het moeilijke, dat in het kennismaken en omgaan met vreemden gelegen is, aanmerkelijk worden verminderd. Bij voorbaat hartelijk dankend, Uw dw. dr.
P. 18.
SASSE.
Antwerpen, 18 Juli 1930. Beste Vriend,
Een van mijn kennissen, de heer P. Sasse, uit Dinant, is voornemens op zijn reis door Nederland eenige dagen in Leiden te vertoeven. Hij wil met het bezienswaardige in stad en omgeving kennis maken en heeft geen kennissen aldaar. Mag ik zoo
-
256-
vrij zijn, u te verzoeken, hem behulpzaam te willen zijn, zoodat zijn bezoek aan Leiden aangename herinneringen bij hem zal achterlaten? Dat ik steeds tot wederdienst bereid ben, behoef ik u stellig niet te verzekeren. Wil mijn beleefde groeten overbrengen aan uw ouders. Bij voorbaat dank en met hartelijke groeten, D w toegenegen, B. TENWINKJ<:L. Antwerpen, 18 Juli 1930. Mijnheer, Een van mijn vrienden, de heer P. Sasse uit Dinant, zal eerstdaags een reis door Nederland ondernemen. Mocht hij geld noodig hebben, dan verzoek ik u hem crediet te verleenen tot een bedrag van driehonderd gulden tegen kwitantie in tweevoud (in duplo) en u met een wissel op zicht op mij te dekken. Bij voorbaat dank, B. TENWINKEL. 19.
Huy, 26 Januari 1931.
20.
Beste Vriend, Mag ik je eens wat vragen? Ja, niet waar? Ik weet, hoe bereidwillig je altijd bent om aan anderen een dienst te bewijzen. Ziehier dan wat ik van je verlang : Zou je me zoo gauw mogelijk De Kleine Johannes van van Eeden en wel tweedehands kunnen bezorgen? Ik dank je bij voorbaat en als ik je op eenige wijze van dienst mocht kunnen zijn, dan verzoek ik je van mijn diensten gebruik te willen maken. Je toegenegen,
J.
DEMAL.
257 -
Leiden, 2 Februari 1931.
21. Beste Jan,
Je schrijven van den 26sten kwam in mijn bezit (1). Ik ben in « Templum Salomonis » geweest. Daar werd mij verteld, dat het boek niet voorhanden was, maar dat het er over veertien dagen zou zijn. Ik heb het dan ook maar besteld. Ik zal het je dadelijk na ontvangst zenden. Je FREEK.
*** OPGAVEN. -
Stel de volgende brieven op:
a) Dezelfde brieven als hierboven, met verandering van naam, woonplaats en, zoo mogelijk, van omstandigheden (ook naar aanleiding van brief 36). b) Ge gaat naar Amsterdam voor studie en vraagt om aanbevelingsbrieven aan menschen, die u bij uw onderzoekingen van dienst kunnen zijn. Brief, Aanbevelingsbrief en Credietbrief. (Zie Door Nederland, I, §§ XII, XVIII.) c) Uw broeder solliciteert naar de betrekking van correspondent bij een filiaal van een Amsterdamsche firma. Ge schrijft aan iemand van invloed of deze de sollicitatie van uw broeder met een aanbeveling wil steunen. Ge wijst er op, dat op het oogenblik voor een betrekking, die mettertijd tot een behoorlijk inkomen leiden zal, een zoo groot aantal sollicitanten zich aanmeldt, dat het zonder de bescherming van een invloedrijk man onmogelijk is de aandacht op zich te doen vallen. Brief en Aanbevelingsbrief. (Zie Door Nederland, I, §§ XII.) (1) Je brief ontving ik in goede orde ... Met genoegen bericht ik ie de goede ontvangst van je laatste schrijven. F. CLOSSET. -
DOOR NEDERLAND (u). -
1942.
17
-
258-
d) Ge solliciteert naar een betrekking als huisleeraar, waarvoor een grondige kennis van de Fransche taal noodig is; ge vraagt aan een vriend van de familie om een aanbevelingsbrief. Brief en Aanbevelingsbrief. e) Ge zijt voornemens een vereeniging op te richten, waarvan doel, contributie (bijdrage), enz. zijn ,uiteengezet in het bijgevoegde werkprogramma. Ge schrijft aan een vriend, u bij de verwezenlijking van uw plan te helpen; hij is steeds bereid tot bevordering van goede doeleinden, het slagen hangt van het aantal leden af. Ge verzoekt om zijn toetreding. Brief en Antwoord : hij heeft met belangstelling kennis genomen van de oprichting ervan, hij zal gaarne lid worden van de vereeniging ; hij zal zijn best doen daartoe zijn vrienden en bekenden aan te sporen. (Zie Door Nederland, I, § XV.) f) Ge vraagt een vriend om een dienst : hij moet u eenige prentbriefkaarten van Leiden zenden; ge moet een lezing houden op school over uw verblijf in Holland en wenscht uw betoog te illustreeren. Brief en Antwoord. (Zie Door Nederland, I, §§ IX, X.)
Herinneringen, klachten, aanmaningen, verwijten en bedreigingen. 22.
Huy, 25 November 1930.
Beste Freek, Ik ben genoodzaakt je te herinneren aan je belofte van spoedige terugzending van mijn boek Bietje, dat ik je enkele maanden geleden, in bruikleen heb afgestaan. Het boek heb ik dringend noodig. De terugzending, liefst per omgaande post, zou mij zeer aangenaam zijn. Je dw. JAN.
-
259-
Leiden, 3 December 1930.
28.
Beste Jan, Hierbij zend ik je, met mijn hartelijken dank, het mij voor eenigen tijd geleende boek terug. Vriendelijk verzoek ik je mij te willen verontschuldigen, dat ik het niet reeds eerder gedaan heb. :Mocht ik heel spoedig in de gelegenheid zijn, je van dienst te kunnen zijn. Je toegenegen, FREEK.
*** OPGAVEN. -
Stel de volgende brieven op :
a) Dezelfde brieven als hierboven, maar om terugzending van een ander voorwerp (ook naar aanleiding van brieven 15 en 16). b) Ge herinnert uw vriend aan zijn belofte : veertien dagen bij u. te komen doorbrengen. Hij was immers van plan woord te houden, daaraan bestaat bij u geen twijfel, ge noodigt hem weer uit. Brief en Antwoord. (Zie ook brief 34.) c) Weken zijn er reeds verloopen sedert zijn laatsten brief, daarom schrijft ge aan uw vriend toch niet zoo lang met schrijven te wachten; het is u zoo aangenaam brieven van hem te ontvangen; ge rekent op een antwoord per keerende post. Ge geeft hem dan nieuws uit uw familie en stad. Brief en Antwoord. (Zie ook brief 35, en Door Nederland, I, §§ VI, XVI.) d) Ge hebt belangrijke schade geleden door toedoen van uw vriend. Deze heeft echter niet opzettelijk gehandeld; veeleer is de schade te wijten aan nalatigheid. Dit wel wetende, schrijft ge hem toch, dat een en ander u zeer heeft gegriefd. Het
-
260-
antwoord hierop moet een opheldering bevatten met een verontschuldiging, waaraan nog is toe te voegen de verwachting, dat de vriendschapsbanden door dit voorval niet zullen worden verbroken. Brief en Antwoord. (Zie Door Nederland, I, §§ XII,
XIII.) e) Ge wijst uw vriend op zijn plicht ten opzichte van zijn ouders. Hieraan heeft het langen tijd te veel ontbroken. Brief en Antwoord. Aankondi~in~en
(Advertenties).
24. Aan de Administratie van « Antwerpen-Echo »
Van Dyckstraat, 25, Antwerpen.
M.H. U gelieve te plaatsen ... X in uw eerstvolgend nummer onderstaande advertentie in uw rubriek « Zoeklichtjes» waarvoor bijgaand... X 3 frank. Hoogachtend, Tekst der advertentie :
25. LEIDEN : Aangenaam tehuis voor jongens aangeboden, ter uitbreiding kennis van het Nederlandsch. H. B. De Koster, Breestraat, 56. 26. BELGISCHE JONGEN, 14 jaar, zoekt pension in Holland, bij beschaafde familie, ter beoefening van het Nederlandsch. E. Logos, rue de la Régence, 1, Luik. 27. UITWISSELING: Gegoede Belgische (Franschsprekende) familie biedt huisvesting aan een Holl.
-
261-
jongen aan, in ruil voor een evenlang verblijf van haar l5-jarigen zoon bij HoU. familie voor studie van het Nederlandsch. Brieven aan het buro van dit blad onder nO 333.
*** OPGAVEN. - Stel de volgende aankondigingen op: a) Jongmensch zoekt pension (plaatsing als « betalende logé») in het buitenland: taalstudie. Br. buro van het blad. Advertentie en Brief redigeeren. bJ J ongmensch wenscht naar het buitenland te gaan. Uitwisseling: Aan een jeugdigen Hollander wordt een evenlang verblijf bij hem thuis aangeboden. Advertentie en Brief redigeeren. cJ Jong HoUandsch meisje wordt « au pair J) plaats als oudste dochter aangeboden in doktersgezin met schoolgaande kinderen, reiskosten vergoed, voorloopig drie maanden. Br. met uitvoèrige inlichtingen buro blad. Advertentie en Brief redigeeren. dj Gouvernante gevraagd; schoolgaande kinderen. Kennis Fransch niet noodig, verlangd salaris en uitvoerige inlichtingen buro blad. Advertentie en Brief redigeeren.
Inlichtingen (informaties). Huy, 10 Juli 1930.
28.
Weledele Heer, Naar aanleiding van uw advertentie inDe Haagsche Post van 6 dezer, verzoek ik u beleefd, mij te willen melden, of U in het laatst van Juli of begin Augustus gedurende een maand plaats hebt voor een jongen van veertien jaar, die bevorderd is naar de derde klasse Lyceum. Achtend, E. SERVAlS.
-
262-
Huy, 12 Juli 1930. 4, rue des Bons-Enfants.
29.
Geachte Heer, Gaarne zou ik nadere inlichtingen willen hebben omtrent uw Vacantie-Tehuis. Wie verzorgt de kinderen en gaat met hen uit? Waaruit bestaat uw gezin, hoe is de voeding, waarmee houden de jongens zich bezig? Onze jongen heeft geen N ederlandsch geleerd, maar ik zou hem graag in de gelegenheid stellen, wat daarin te werken. Uw antwoord spoedig verwachtend,
Met hoogachting, E. LEGROS. Huy, 13 Juli 1930. 9, rue du Palais de Justice.
80.
Waarde Heer, Voor mijn zoon, oud veertien jaar, leerling der derde klasse van het Athenreum, alhier, zoek ik een gelegenheid om gedurende zijn vacantie Nederlandsch te leeren spreken. Aangenaam zou het mij zijn, als îk in verband met uw advertentie in de I ndépendance Belge van 6 dezer eenige bijzonderheden omtrent uw familie en referenties zou mogen vernemen. Mijn doel is voor mijn jongen een familie in Holland te vinden met kinderen van omstreeks gelijken leeftijd, terwijl de gastheer of de gastvrouw bereid zijn, regelmatig met mijn zoon Hollandsch te spreken en te lezen, en met hem te voet of per rijwiel de omgeving te bezoeken. Aanwezigheid van andere Belgische jongens moet, in verband met mijn doel, uitgesloten zijn.
-
263
Daar de vacantie heden aanvangt, zult ge mij met een spoedig antwoord zeer verplichten. Bij voorbaat mijn dank. Hoogachtend, J. M. GENDEMAL.
*** OPGAVEN. - Stel de volgende brieven op :
a} Dezelfde brieven als hierboven met verandering van naam, woonplaats en, desverkiezende, van omstandigheden. (Ook naar aanleiding van brief 36. Zie ook e).)
b) Ge vraagt aan uw vriend inlichtingen over pension « Turko ». Voedsel, milieu, aanwezigheid van andere Franschsprekende personen, enz. Brief en Antwoord. (Zie Door Nederland, I, §§ V, VI.) c) Ge vraagt aan de directrice van een tehuis voor jongelui om inlichtingen. over haar pension : voeding, milieu en andere bijzonderheden, of ze u van 1 Augustus tot 1 September kan ontvangen. Ge vraagt om haar referenties. Brief en Antwoord. De familie B. Hemelrijk, rue de la CitadelIe, Luik, zal op aanvraag de noodige inlichtingen gaarne verstrekken. (Zie Door Nederland, §§ V, VI, IX, XII, XIV.) d) Ge vraagt om inlichtingen over een Hollandsche gouvernante, die haar diensten bij u is komen aanbieden en uw correspondent als referentie heeft opgegeven. Ge zoudt ingelicht willen worden over haar ontwikkeling, eerlijkheid, zindelijkheid en bekwaamheid. Brief en Antwoord. Uw correspondent weet niets dan goeds te melden, ze was acht jaren bij zijn familie in betrekking, enz. (Zie Door Nederland, I, § XIV.)
-
264-
e) Ge vraagt aan uw vriend inlichtingen over het karakter van den heer K. W. van Leiden; hoe de openbare meening is betreffende zijn karakter, zijn ontwikkeling. Uw vriend is beter dan een ander in staat u omtrent een en ander voldoende in te lichten. Mocht de heer van Leiden bij hem onbekend zijn, dan verzoekt ge hem met de grootste omzichtigheid inlichtingen te willen inwinnen. Ge zoudt niet gaarne hebben, dat de heer van Leiden te weten kwam, dat naar hem was geïnformeerd. Antwoord: uw vriend deelt mee, dat de heer van Leiden algemeen als een rechtschapen mensch bekend staat. Vertrouwen in den heer van Leiden gesteld, zal nooit beschaamd worden. (Zie Door Nederland, I, §§ X, XII.)
Abonnement op een dagblad of tijdschrift. Huy, 2 Februari 1930. 4, rue des Bons-Enfants.
31.
Mijnheer, Ik verzoek u mij te willen inschrijven als abonné op uw geïllustreerd weekblad Na de School. Het zou mij aangenaam zijn de verschenen nummers van den loop enden jaargang te mogen ontvangen. Het abonnementsgeld wensch ik bij vooruitbetaling te voldoen (1). Hoogachtend,
J.
DEMAL.
(1) U kan over het bedrag per postkwitantie beschikken ... Den abonnementsprijs zal ik op uw postrekening doen overschrijven.
265 Huy, 29 December 1930. 4, rue des Bons-Enfants.
82.
Mijnheer, Bij dezen heb ik de eer u mede te deelen, dat ik voor het aanstaande jaar het abonnement op uw weekblad opzeg. Hoogachtend,
J.
DEMAL.
*** OPGAVEN. -
Stel de volgende brieven op:
a) Ge abonneert u op De Ploeg en zult het abonnemeentsgeld per postwissel zenden. b) Ge abonneert u op Het Laatste Nieuws en zult den abonnementsprijs per giro overmaken. c) Ge abonneert u op De kleine Vlaming en stort het bedrag ten postkantore. d) Ge zegt uw abonnement op Niccolo voor het aanstaande jaar op.
Briefwisseling met jonge binnenen buitenlandsche vrienden. Huy, 25 September 1929. 4, rue des Bons-Enfants.
33. Beste Vriend,
Ik heb van mijn leeraar in het Nederlandsch uw adres gekregen om met u een briefwisseling te beginnen. Ik hoop, dat het u niet vervelen zal. Het is voor mij een groot genoegen, en ik geloof, dat het voor ons beiden van groot nut zal zijn. Daar dit de eerste brief is, mogen we hem beschouwen, als 't begin van onze kennismaking, en ik hoop,
-
266-
dat we langzamerhand, alhoewel we elkander misschien nooit zullen zien, toch goede vrienden zullen worden. Ik ben veertien jaar oud en nogal groot voor mijn leeftijd. Hierbij zend ik u mijn foto. Ik was de eerste, dien mijn neef gekiekt heeft. U moet er natuurlijk geen groote eischen aan stellen. U zal zoo ongeveer kunnen zien, hoe ik er uitzie. Ik zit in de vierde klasse van het Athenreum en ben een zeer middelmatige leerling. Ik beoefen sport: voetbal, hockey, tennis en athletiek. Ik houd ook erg veel van zwemmen. Verder verzamel ik postzegels en lees gaarne. En U? Ik ben in huis bij een familie in Huy, dat een schilderachtig Maasstadje is met vele bezienswaardigheden : de lange brug « Le Pontia », de « citadelle » uit de XVIIIde eeuwen de domkerk met haar rozet, haar « Rondia ». Verder het fonteintje « Le Bassinia )J. Huy is vooral bekend door zijn papierfabrieken, ijzergieterijen, enz. Mijn ouders wonen te Charleroi, een zeer groote stad met prachtige winkels, mooie, breede straten, . groote gebouwen en wereldberoemde fabrieken. Charleroi ligt aan de Samber; deze rivier is bijna geheel bevaarbaar en met de Oise verbonden. Zoo staat Charleroi met Parijs in verbinding. Charleroi is verder door een kanaal met Brussel verbonden. Dit kanaal zal zoo verbreed worden, dat zeeschepen te Charleroi kolen kunnen halen en er tezelfdertijd ijzererts, dat hier schaarsch is, lossen. Dit zal onze nijverheid ten goede komen. U weet zeker wel, dat Charleroi een beroemde industriestad is; daar worden glasblazerijen, fabrieken voor electrische toestellen, metaalnijverheid, enz., aangetroffen. Me dunkt, dat ik een beetje lang over de belangrijkheid van mijn geboortestad gesproken heb. Ik moet nu absoluut mijn brief sluiten, want het wordt
-
267-
tijd, als ik hem voor de laatste lichting wil posten. Een spoedig antwoord van u verwachtend, Uw toegenegen, JAN DEMAL.
34.
Huy, 3 November 1929.
Beste Vriend, Ik kan me levendig voorstellen, dat je nieuwsgierig bent de reden te vernemen, waarom je tot nu toe zoo weinig nieuws uit Huy hebt gehoord. Al dagen lang heb je er zeker naar uitgezien. Het was niet heel aardig van me, dat ik je zoo lang heb laten wachten. 't Is werkelijk niet goed van me te praten, dat dit zoo is geloop en. De oorzaak daarvan is geweest, dat ik het veel te druk had en dat er van schrijven niets komen kon. Alleen Woensdagavonds had ik na 8 uur vrij. De andere dagen was ik bezig tot 10 uur of half elf. Als men van 8-12, van 2-4, van 5-6 en dan van 7-10 of half elf bezig is, dan is er geen tijd voor andere dingen en ontbreekt de lust daartoe geheel en al. Gelukkig heb ik nu vier dagen vrij gehad en ik was vreeselijk blij, toen deze korte vacantie aanbrak, ik was ontzettend vermoeid. Mijn plan was eens ferm te luieren en dat heb ik ook gedaan. Mijn familie maakt het hier wondergoed. Mijn vader heeft een radio gekocht. Je zult er nog wel van genieten, als je mij gedurende de groote vacantie wilt komen bezoeken. Van mijn reisje naar Holland met de Kerstvacantie zal niet veel terecht komen. Mijn lust is tot nu toe niet groot. Mijn dank voor de vriendelijke uitnoodiging. Ziezoo, nu weet je wat meer van me. Beterschap, wat het schrijven betreft belovend, met hartelijke groeten, Je toegenegen, JAN DEMAL.
-
268-
Charleroi, 30 Augustus 1931.
35.
Beste Vriend, beste Familie, Dadelijk na mijn terugkomst hier, had ik u willen schrijven, maar ik had het in de eerste dagen zeer druk. Gaarne wil ik u nog eens mijn hartelijken dank betuigen voor de vriendelijkheid mij bewezen en die mij het verblijf ten uwent zoo aangenaam heeft gemaakt. Bij mij thuis was niet alles bij het oude. Moeder lag te bed met koorts; ze was overspannen. De dokter is er uitmuntend in geslaagd door doeltreffende voorschriften, de ziekte een gunstige wending te doen nemen. Een kort verblijf te Modave heeft aan de verwachtingen van den dokter beantwoord. Moeder is nu gelukkig aan de beterhand, zoodat wij de hoop mogen koesteren, dat ze over enkele weken naar huis zal kunnen komen. Deze goede berichten zullen u zeker ook verblijden, ik ben ervan overtuigd. Moge deze brief u in goede gezondheid aantreffen. Mijn familie heeft mij opgedragen, aan u allen, haar hartelijkste groeten over te brengen en te danken voor uw vriendelijkheid. Ik voeg er nog eens de mijne bij. Uw toegenegen, JAN DEMAL.
*** Stel de volgende brieven op : a) Dezelfde brieven als hierboven met verandering van naam, woonplaats en, desverkiezende, van omstandigheden. b) Ge zijt naar Antwerpen geweest : verhaal van die reis aan uw vriend, indrukken in den trein, OPGAVEN. -
-
269-
genoegens, verrassingen. (ZieDaar Nederland, I, §§ I, IV, V.) cJ Voortzetting van de reisbeschrijving: station, gebouw, drukte, bedienden, gevolgde weg door de stad, standbeelden, kerken, merkwaardige gebouwen. (Zie Door Nederland, I, §§ V, VI, IX.) d) Ge vertelt aan uw vriend van de schoonheden van uw land. Ge brengt hem onder het oog, dat eenige uren sporens hem te midden van dat alles brengen kunnen. (Zie Door Nederland, I, §§ IX, XX.) eJ Ge vertelt aan uw vriend, dat ge aan sport doet: nut, raadgevingen. (Zie Door Nederland, I, § XV.) IJ Ge vertelt aan uw vriend hoe ge uw vrijen tijd doorbrengt. (Zie Door Nederland, I, § XVIII.) gJ Ge vertelt aan een vriend van een mooi boek, dat ge gelezen hebt, over schrijvers, tijdschriften, enz., in uw land. (Zie Door Nederland, H, Het cultureele leven.) kj Ge beschrijft aan uw vriend een mooie schilderij, die ge gezien hebt, een monument, dat ge bewondert. (Zie Door Nederland, I, § XVIII, en Il, Het cultureele leven.) ij Ge vertelt over een mooie wandeling door het bosch in den herfst, luchtgesteldheid, uitzicht van het bosch, enz. (Zie Door Nederland, I, §§ I, IX, X.) ij Ge vertelt aan uw vriend het genot, dat gij gesmaakt hebt, gedurende twee uren op het sport~ terrein. (Zie Door Nederland, I, § XV, en Il, De Sport.) kj Uw vriend heeft u verteld, dat hij een afkeer heeft van aardrijkskunde, geschiedenis en moderne talen. Beschrijf hem het belang van deze leervakken. (Zie Door Nederland, I, §§ I, en Il, Letteren, Kunst en Wetenscha p.) lJ Ge vertelt aan uw vriend een en ander over
-
270-
Staatsinrichting en bestuur van uw land (vergelijking met het buitenland). (Zie Door Nederland, Il, Het sociale en cultureele leven.) m) Ge vertelt aan uw vriend een en ander over de rechtspraak in uw land (vergelijking met het buitenland). (Zie Door Nederland, H, Instellingen en Toestanden.) n) Ge vertelt aan uw vriend een en ander over kerk- en onderwijstoestanden in uw land (vergelijking met het buitenland). (Zie Door Ij ederland, Il, Instellingen en Toestanden.) 0) Ge vertelt aan uw vriend een en ander over de economie van uw land (vergelijking met het buitenland). (Zie Door Nederland, I, §§ VII, VIII, en H. Een bladzijde uit de Aanteekeningen van Jan.)
Verzoe kschriften. 86.
Brussel, 18 Augustus 1930. Nieuwstraat, 333.
Aan het College van Burgemeester en Schepenen (1) der Stad Gent. Mijne Heeren, Ondergeteekende, A. Collenet, ingenieur AILg., Nieuwstraat, 333, Brussel, geboren op 1 Januari 1902, te Bergen, neemt eerbiedig de vrijheid U te verzoeken in aanmerking te mogen komen voor benoeming tot ingenieur bij de Openbare werken. Tot ondersteuning van zijn verzoek meent hij het volgende te mogen aanvoeren: Hij bezit het ingenieursdiploma van de Rijks(1)
Sohepen (Z. N.) = wethouder (N. N.).
-
271-
universiteit te Luik; een afschrift van het diploma wordt hierbij overgelegd. Hij was twee jaar als ingenieur te Charleroi werkzaam; hij vertrouwt, dat zijn chefs de meest gunstige inlichtingen over hem en zijn werk kunnen verstrekken. Hij zal steeds trachten zijn taak naar zijn beste vermogen te vervullen. Zich beleefd aanbevelend, heeft hij de eer van Uw College te zijn de dienstw. dienaar,
A.
COLLENET.
BIJLAGE: afschrift diploma.
*** OPGAVEN. - Stel de volgende brieven op: a) Aan den minister van Financiën om een betrekking als klerk. b) Aan het College der stad Oostende om een betrekking als commissaris van politie. e) Aan het College van de gemeente Leuven om de betrekking van onderwijzer.
Herhalingsopgaven. 1. Ge schrijft een brief aan een jeugdigen vriend in het buitenland; zijn adres hebt ge door toedoen van uw leeraar ontvangen. 2. Ge schrijft aan uw buitenlandschen vriend om hem met Nieuwjaarsdag te feliciteeren (geluk te wenschen). Brief en Antwoord. 8. Ge schrijft aan uw vriend om hem met zijn verjaardag te feliciteeren. Ge zendt hem ook een geschenkje. Brief en Antwoord. 4. Uw kleine vriend meldt u den dood van
-
272-
zijn grootvader. Ge drukt hem uw deelneming uit. Bericht en Brief. 5. Uw kleine vriend heeft u sedert eenigen tijd niet meer geschreven. Ge verwijt hem zijn stilzwijgen. Brief en Antwoord. 6. Uw kleine vriend heeft vergeten u uw boekje: E. Claes, De Witte, terug te zenden. Ge vraagt het terug. Brief en Antwoord. 7. Ge vraagt uw kleinen vriend u tweedehands een boekje over Holland te bezorgen. Waarom? Brief en Antwoord (gunstig en ongunstig). 8. Ge verlangt naar Holland te gaan (zeg, zoo uitvoerig mogelijk, waarom), tenslotte vraagt ge aa~ uw vriend om inlichtingen over het pension Knol, aldaar. Brief en antwoord : hij kan u niets dan goeds over de familie vertellen, maar noodigt u uit bij hem te komen logeeren. Vermaken? 9. Ge dankt hem voor zijn vriendelijke uitnoodiging, waaraan ge graag zult voldoen; ge zult den 19den Juli aankomen, want ge blijft drie dagen in Den Haag. Waarom? (Zoo uitvoerig mogelijk.) 10. Ge schrijft een tweeden brief aan uw vriend met het verzoek, of hij zijn vader vragen wil om een aanbevelingsbrief voor vrienden in Den Haag. Ge zoudt daarvan bij uw driedaagsch verblijf in Den Haag veel nut kunnen hebben. 11. Ge beschrijft aan een Antwerpschen vriend uw reis naar Holland: station, trein, douane, aankomst. 12. Ge beschrijft uw Antwerpschen vriend de stad, waar ge in Holland vertoeft. 13. Ge beschrijft hem de familie en het huis, waar ge woont, de gewoonten en gebruiken, wat U het meest getroffen heeft. 14. Ge beschrijft hem de omgeving van de stad, waar ge vertoeft. 15. Ge beschrijft hem een wandeling aan zee. (Zie Door Nederland, I, § IX.)
-
273-
16. Ge beschrijft hem een uistapje in den omtrek. (Zie Door Nederland, I, § IX.) 17. Ge schrijft aan uw vriend over de bekoring van het land, de instellingen en toestanden aldaar en hoe ge over de menschen denkt. (Zie Door Nederland, I, § X.) 18. Ge schrijft aan uw vriend, hoe vervelend het voor u was met uw kennis van de « boekentaal» te gaan winkelen; ge spreekt hem over eenige uitdrukkingen uit de handelstaal, die ge anders hadt verwacht; ge noemt hem ook eenige woorden, die ge met vlijt hadt geleerd en die de oorzaak waren, dat ge een mal figuur in den winkel sloegt. (Zie Door Nederland, I, §§ VII, VIII.) 19. Antwoord van uw vriend; hij meldt u tevens, dat hij voor zijn examen voor beambte bij Post en Telegraaf geslaagd is (of: niet geslaagd is). 20. Ge feliciteert hem, omdat hij geslaagd is of ge troost hem, omdat hij niet geslaagd is. 22. Terug in België, dankt ge uw vriend en familie voor het genoten onthaal. Dit om niet te kort te doen aan de plichten der wellevendheid ... Ge gaat weer naar school, uw eerste indrukken. Ge zendt een geschenkje aan zijn moeder uit dankbaarheid. 23. Ge schrijft aan uw vriend om hem te vragen, of hij kans ziet een van uw vrienden aan een betrekking te helpen. Brief en Antwoord. 24. Ge schrijft het klad van een verzoekschrift, voor een vriend, die naar een betrekking als correspondent te Amsterdam solliciteert. 25. Ge vraagt aan den vader van uw vriend, die een invloedrijk man is, u eens een aanbevelingsbrief voor uw vriend te willen geven. Brief en Aanbevelingsbrief. 26. Ge voert een uitvoerig (en omstandig) schriftelijk tweegesprek (één of meer brieven) met een jeugdigen vriend (hebebepaalde» onderwerp moet gevrij kiezen): F. CLOSSE'l'. -
DOOR NEDERLAND (U). -
1942.
18
-
274-
a) Over den handel in uw land, ook met het buitenland; b) Over de industrieele bedrijvigheid in uw land; c) Over hand- en hoofdarbeid; d) Over economische toestanden in uw land; e) Over de sociale toestanden in uw land, inz. van de arbeiders; IJ Over de keuze van een beroep. (Zie Door Nederland, Il, pp. 00-00 vv.). 27. Ge correspondeert uitvoerig en omstandig met een jeugdigen vriend (een of meer brieven, vergelijkingen met andere landen, zienswijzen, enz.) (uw onderwerp naar keuze) : a) Over een voetbalwedstrijd, dien ge hebt bijgewoond (tennis, ander balspel, wiel- en paardenrennen, enz.); b) Over de voordeelen van het « loopen» tegenover andere sporttakken ; c) Over sportbonden, het Olympisch comité, enz.; d) Voor of tegen de sport in 't algemeen en een of anderen sporttak in 't bijzonder; e) Voor of tegen de watersport; IJ Over de auto; g) Over het vliegtuig; h) Voor of tegen de geluksspelen en behendigheidsspelen. (Zie Door Nederland, I, § XV, en Il, De Sport.) 28. Ge wisselt uitvoerig en omstandig van gedachten met een vriend (één of meer brieven, en kiest zelf het bepaalde onderwerp) over : a) Letterkunde en lectuur, genres, uw voorkeur, uw geliefkoosde schrijvers, boeken, enz.; b) Over schilderkunst, richtingen, aanbevolen werken, genres, schilders, enz.; c) Over muziek, richtingen, genres, aanbevolen componisten, enz.; d) Over tooneel en film, welk verkiest ge? Waarom? enz.;
-
275-
e) Over dagbladen en tijdschriften, licht- en schaduwzij den, enz.; (Zie Door Nederland, II, Nog een bladzijde aanteekeningen, en gedeelte 3.) 29. Ge wisselt uitvoerig en omstandig van gedachten (één of meer brieven) met een vriend over: a) De instellingen en toestanden in uw land en in Nederland; h) De rechtspraak in uw land en in Nederland; c) Het onderwijs in uw land en in Nederland; d) Den godsdienst, kerk en geestelijkheid in uw land en in Nederland; e) Over de studies, die de beveegdheid geven een ambt te bekleeden in a), h) of cl. En geef uw voorkeur te kennen. (Zie Door Nederland, II, pp. 223 vv.). 30. Al naar gelang van de lectuur (1) van Door Nederland, I (Leesboek), belicht ge in uitvoerige en omstandige brieven aan een vriend, hoe Noord- en Zuid-Nederlandsche schrijvers hun land en hun volk voorstellen (vergelijk ook beide landen en volken) : a) Schoonheden en eigenaardigheden van het land (pp. 190, 193, 210, 228, 234, 238, 239, 246, 251, 252, 253, 254, 262, 267, 268, 269, 276, 287, 290, 295, 299, 305, 308, 309, 319, 32~ 329, 333);
h) De Noord-Nederlandsche menseh, boer, stedeling, enz. (o.a. pp. 193, 196, 216, 220, 234, 238, 239,243,251,254,264,269,273,274);
c) De Zuid-Nederlandse he menseh, boer, stedeling, enz. (o.a. pp. 278, 293, 297, 299, 305, 319, 320, 322,324, 327, 330, 331, 333, 337, 339, 341).
31. Idem. a) De Noord-Nederlandsehe humor (o.a. pp. 216, 220, 245, 254, 261, 267, 273, 276); (1) De cijfers verwijzen naar de beginbladzijde van de afzondelijke stukken die daarvoor in aanmerking zouden kunnen komen.
-
276-
b) De Zuid-Nederlandsche humor (o.a. pp. 179, 181, 278, 293, 309, 319, 320, 322, 324, 331, 339, 341);
c) De Noord- en Zuid-Nederlandsche geest en karakter (o.a. pp. 179, 181, 189, 193, 196, 199, 204, 206,220,228,238,242,245,251,254,262,264,265, 269,273,274,278,282,287,288,289,290,293,295, 305,308,309,319,320,322,324,329,330,331,333, 337, 341). 32. Idem. a) Het natuurgevoel (o.a. pp. 193, 234, 237, 295, 308,309); b) Werkelijkheidszin en gemoedelijkheid (o.a. 193, 220,228,274,322,324,309,333 + 31, c.);
c) Dichter en burger, zwerversgeest en huiselijkheid (o.a. pp. 196, 203, 238, 264, 265, 268, 269, 297, 299,305,327,328,331,333,337);
d) Zin voor het individueele, onafhankelijkheid en vrijheid (o.a. pp. 196, 204, 206, 220, 228, 233, 234, 265,267,268,273,281,282,290,333,337,341);
e) Verdraagzaamheid en gastvrijheid (o.a. pp. 189, 196,308,309,324);
IJ Het sociaal gevoel (o.a. pp. 183, 196, 204, 206, 216, 220, 228, 251, 252, 269, 273, 293, 297, 299, 331, 333,337); g) Het religieus gevoel (o.a. pp. 184, 196, 206, 233, 237,259,267,287,288,308,309,329,333,341); k) Vereering voor 's lands geschiedenis en roemrijk verleden (o.a. pp. 185, 190, 191, 194, 196, 203, 205,206,210,234,245,251,266,281,282,286,289, 290,329); i) Vaderlandsliefde (o.a. pp. 185, 190, 196, 204, 205,206,228,234,251,253,266,267,268,281,282, 286, 289, 290, 309, 329, 337). 33. Geef in afzonderlijke brieven een gediscus-
siëerd synthetisch overzicht van de stof verzameld voor en in 30), 31), 3Z).
AMSTERDAM. Rijksmuseum.
(Alg. Nederl. Vereen. voor Vree ,l1 delingenver'<ecr.)
DEN HAAG. Het Mauritshuis.
(Alg. N ederl. Vereen. voor Vreemdelinge .verheer.)
3
NEDERLANDSCHE TAAL
LETTERKUNDE KUNST EN WETENSCHAPPEN
De Nederlandsche taal. De voorouders van de Nederlandsch-sprekende volken waren de Franken, de Saksers en de Friezen, die in de eerste eeuwen van het Christendom « de lage landen bider see » (de lage landen aan de zee) bewoonden. Deze drie stammen droegen gelijktij dig bij tot de vorming van het N ederlandsche volk, en hun respectievelijke talen werkten mee aan de ontwikkeling van de Nederlandsche taal. Het oudste letterkundig monument, waarop het N ederlandsch met eenigen grond aanspraak kan maken, is een fragment van een vertaling in proza van psalmen, geschreven in Oud-oost-Frankisch. Tot heden is echter niet met zekerheid vastgesteld, of men hier te doen heeft met Nederlandsch of met een midden-Rijnsch dialect (1). Het dateert zeker uit den tijd van Karel den Groote. Het is bekend, dat deze laatste opdracht had gegeven aan den monnik Eginhard om de oude Frankische verhalen en liederen te verzamelen, maar dat Karels zoon, Lodewijk de Vrome, deze verzameling liet vernietigen, onder voorwendsel dat zij kettersche en heidensche elementen bevatte. Daar wij dus geen enkel spoor over hebben, is het vrij moeilijk zich een juist begrip te vormen van het OUD-NEDERLANDseR, waarvan het bestaan nochtans aangenomen moet worden op dezelfde gronden als van het Oud-Hoogduitsch. (1) Wachtendoncksche Psalmen, naar den naam van den eigenaar van het ms., den Luikscben kanunnik Wacbteud,onck.
-
280-
Professor J. Mansion, van de Universiteit van Luik, is er, door het bestudeeren van de persoons- en plaatsnamen in de Gentsche kronieken uit de IXde en Xde eeuw, in geslaagd de fonetiek en een aantal verbuigingsregels van het Oud-Nederlandsch te reconstrueeren (1). Door dit werk heeft deze taalgeleerde het bewijs geleverd dat het Oud-Nederlandsch een Germaansche taal was en dat het zich in korten tijd tot het Middel-Nederlandsch had ontwikkeld. Tegen 1100 vertoonde het reeds de bijzondere kenteekenen van het klassieke MIDDEL-NEDERLANDseH, een veelvormige taal, die van streek tot streek verschillen vertoonde, en zich ontwikkelde onder invloed van de gesproken en later van de geschreven talen, die in de naburige streken gesproken werden, ofschoon het Neder-Frankisch element bleef overheerschen. De eerste letterkundige documenten in de «volkstaal!> (in tegenstelling met het Latijn, de taal der geleerden) stammen uit het einde van de XIIde eeuw en het begin van de XIIIde eeuw. In dezen tijd duidde men in Vlaanderen de volkstaal aan met den naam « dietse» (van di et = volk) en in de andere streken van het Noorden en Oosten met den naam « duutsc». In het Waalsch en Oud-Fransch noemde men het « thiois » of « tyois » (verbastering van théotique of teutonique). Dit « duutsc » wordt na de middeleeuwen « duytsc » en beteekende zoowel « dietsch » als « Hoogduitsch ». De taal, die tusschen de Schelde en de Noordzee gesproken werd, was het «Vlaamsch »; pas later breidt men deze benaming uit tot de taal van de naburige streken. Om beurten worden het « Limburgsch », het « Vlaamsch » en het « Brabantsch » als letterkundige taal gebruikt, naar gelang de gewesten waar deze (1)
Oud·Gentsche Naamkunde. 's·Gravenhage. Nijholl', 1924,.
-
281 -
dialecten gesproken worden een tijdperk van bloei doormaken. Na dezen bloeitijd vervallen zij tot Middel-Nederlandsche dialecten. De eerste N ederlandsche dichter Heynric VAN VELDEKE schreef in « Limburgsch » dialect en dank zij hem wordt dit dialect in de XIIde eeuw tot letterkundige taal verheven. Limburg vormde toen den schakel tusschen de Latijnsche cultuur en de Germaansche wereld. In de XIIIde en XIVde eeuw verplaatst zich het centrum van het geestelijk leven naar Vlaanderen (Jacob van Maerlant). Dan is Brugge een van de belangrijkste steden van den wereldhandel. In dezen tijd vervangt het woord « Vlaamsch » het woord « dietse » om de literaire taal aan te duiden. Nog in de XVde en XVIde eeuw doet het « Vlaamsch » zijn invloed gelden in de schrijftaal en in de rijmen van Brabanders en Hollanders. Daarna komt het « Brabantsch » aan de beurt. In de tweede helft van de XVlde eeuw wordt ZuidBrabant het middelpunt van de geestelijke activiteit, en werd het Brabantsch het « schoonste » en « zuiverste » Nederlandsch. En oefende toen zijn invloed uit tot het einde van de XIXde eeuw op de omgangstaal in Vlaamsch-België. In de XVIIde eeuw tenslotte verplaatst zich het intensieve geestelijke en economische leven naar de Noordelijke Nederlanden. De taal, gesproken in het belangrijkste gedeelte hiervan, het « Hollandsch », neemt een voorsprong op de andere dialecten en wordt de basis voor de gemeenschappelijke taal van de volken van « de lage landen bider see ». Het draagt voor een belangrijk deel bij tot de vorming van het « Nederlandsch)J, dat men tegenwoordig het « Algemeen Beschaafd Nederlandsch » noemt. In België ten gevolge van de zestiende-eeuwsche splitsing, onderging de omgangstaal weinig invloed van het « Hollandsch ». Eerst in het midden van de XIXde
-
282-
eeuw brak zich in België het besef baan, dat de « Vlaamsche » omgangstaal geen andere kon zijn dan die van het Noorden. Het pleit is thans zoo goed als gewonnen. En het « Algemeen Beschaafd» is nu voor de dialecten van de verschillende streken van Vlaanderen en Nederland wat het moderne Fransch is vOor de Gallo-Romaansche dialecten. In deXVIde enXVIIde eeuw noemde men de Nederlandsche volkstaal « Nederdietsch » of « Nederduytsch» (1551); ook « Nederlandsch » (in België, te Brussel, in 1518); « Duytsch»; dikwijls « Belgisch )J (in het Latijn). In de XVIIIde eeuw verdween « Duytsch )J, « Nederlandsch)J bijna. In 1813 komt « Nederlandsch » weer sterk op, omdat « Nederduytsch » een te ruime beteekenis had. Na 1860 wordt die benaming overheerschend, en is nu de gewone voor de taal van Noord- en Zuid-Nederland. De Nederlandsche taal, ontstaan uit het NederFrankisch en vermengd met Friesche en Saksische elementen, onderging in den loop der tijden allerlei invloeden. Eerst van het middeleeuwsche Fransch, daarna in de XVIde eeuw van het Duitsch, in den tij d toen de uitvinding van de boekdrukkunst de eenwording der taal in de hand werkte. Daarnaast deed in den tijd der Rederijkers de Fransche invloed zich opnieuw gelden (gedurende de tweede helft van de XVde eeuwen een groot gedeelte van de XVI de). Een doeltreffend tegenwicht tegen dezen invloed vormden de pogingen der Renaissance-schrijvers, die werkten aan de eenwording der taal, van haar spelling en haar morfologie, en er naar streefden haar vocabulaire en spraakkunst te zuiveren van vreemde elementen, en wel vooral van Latijnsche. Het is de tijd van de groote godsdienstvervolgingen : talrijke geleerden, kunstenaars, predikanten, leeraren, letterkundigen en handwerkers uit het Zuiden kwamen een toevlucht zoeken in het protes-
-
283-
tantsche Noorden. Dan oefent het Zuid-Nederlandsch invloed uit op de taal van de Noordelijke Nederlanden; de rijke letterkunde van Vlaanderen en Brabant laat niet na haar stempel te drukken op die van de noordelijke provincies. Toch zal het cc Hollandsch» de overhand krijgen. In 1637 verscheen de Bijbelvertaling, die in groote mate de ontwikkeling van de Nederlandsche taal bepaalt, zoowel wat het vocabulaire als wat de spelling betreft, en bijdraagt tot de eenwording der taal, die echter pas in de XVIIIde eeuw tot stand kwam. De elkaar opvolgende schrijftalen (Vlaamsch, Brabantsch, Hollandsch) verdringen elkaar niet. De ontwikkeling is geleidelijk. De eenheid van de geschreven taal, in tegenstelling met de verscheidenheid van de dialecten, kenmerkt de N ederlandsche taal tegenover alles wat buiten haar gebied valt. Tot na den inval van de Franschen had men in België nooit onderscheid gemaakt tusschen de Vlaamsche en de Hollandsche taal. Na de scheiding van België en Nederland wilden zekere Bel~ische kringen, aanhangers van de leuze cc voor alles Belgisch )J, uit afkeer van het protestant sc he Nederland, de Nederlandsche spelling van Siegenbeek (de eerste officieele spelling) verwerpen, om weer die van de spraakkunst van Desroches van 1761 in te voeren. Het kwam echter niet zoover. Bij koninklijk besluit (1844) werd de spelling van Siegenbeek als de officieele aangenomen. In 1864 werd in België bij regeeringsbesluit de nieuwe spelling verplicht gesteld, die voorgesteld was door DE VRIES en TE WINKEL en aangenomen door een filologisch congres tot samenstelling van het GROOT WOORDENBOEK DER NEDERLANDSCHE TAAL, waarvan de eerste aflevering in 1864 uitkwam, en dat nog steeds bezig is te verschijnen. Pas in 1883 werd ze in Nederland verplicht gesteld, en verdrong
-
284-
die van Siegenbeek. Aan deze spelling heeft men in België tot heden toe vastgehouden. De spelling De Vries en Te Winkel ging evenals die van Siegenbeek van het juiste standpunt uit, dat men zich moest richten naar de beschaafde uitspraak. Men richtte zich echter te zeer naar de historische' etymologie. De Vries en Te Winkel hielden zich aan de conventioneele verbuiging. Een, geen, mijn, uw, zijn, haar en hun gebruiken zij nu eens in verbogen, dan weer in onverbogen vorm, zoodat het onmogelijk is daarvoor een regel te vinden. Kritiek bleef dan ook niet uit. En in 1891 publiceerde Dr. R. A. KOLLEWIJN, destijds leeraar in het Nederlandsch aan de H.B.S. met vijf-jarigen cursus te Amsterdam, in het Octobernummer van het tijdschrift Vragen van den Dag, zijn beroemd artikel « Onze lastige spelling. Een Voorstel tot Vereenvoudiging )). Kollewijn's stem vond weerklank bij velen. In Februari 1892 kwamen de voorstanders van de vereenvoudiging bijeen, in welke vergadering een commissie benoemd werd tot het opstellen van « Voorstellen tot vereenvoudiging van onze spelling en verbuiging)); 12 April 1893 werd te Ams terdam de Vereeniging tot Vereenvoudiging van onze Spelling en Verbuiging)) opgericht. De voorstellen, twaalf in getal, werden nu door een regeling vervangen en er werden negen regels opgesteld. De regels van de « Spelling-Kollewijn )) werden in 1895 aangenomen, in 1902 herzien en zijn sindsdien onver~ anderd gebleven. De Vereeniging, die intusschen « Vereeniging tot Vereenvoudiging van onze Schrijftaal )J, en dan weer « Vereeniging tot Vereenvoudiging van onze Spelling )) had geheeten, heeft in de halve eeuw, die nu achter ons ligt, tijden van bloei, verslapping en stilstand gekend. En nog steeds staat zij op de bres. In 1934 voerde eindelijk de Nederlandsc he minister Marchant bij regeeringsbesluit een kompromis-spelling in, die op de scholen verplicht
-
285-
werd gesteld, maar zijn onverwachte aftreden en het feit, dat een tegenstander van de vereenvoudiging, minister Slotemaker de Bruine, aan het bewind kwam, veroorzaakte nieuwen strijd. In het Nederlandsch-sprekende deel van Belgiê vond de beweging ook aanhang, al was het dan nog maar bij enkelen. Reeds in 1896 nam de Vlaamsche dichter Pol de Mont zitting in het Hoofdbestuur van de Vereeniging. Thans wordt, niet in het minst van onderwij szij de, steeds sterker aangedrongen op invoering van de nieuwe spelling, vooral met het oog op eenheid met het Noorden (1). Het gaat niet om de formule: « Schrijf zooals je spreekt », maar zooals Prof. R. Verdeyen het als zijn meening te kennen gaf, « om de aanpassing van de spelling aan een taaltoestand, die niet zoo jong is, maar waarvan men zich pas in de laatste decennia bewust is geworden» (2). Indien een vereenvoudigde spelling, die rekening hield met de taal, die heden ten dage gesproken wordt, in onderwijs en administratie zou worden ingevoerd, zou dit een stap voorwaarts beteekenen naar een genormaliseerde spelling. Hoe het ook zij, het Nederlandseh, taal van Germaanschen oorsprong, nauw verwant met het Duitsch en het Engelsch, is een taal met een eigen karakter en een eigen letterkunde. Het behoort tot de westelijke groep van de Germaansche talen, samen met het Angelsaksisch, het Friesch, het Nederduitsch en het Hoogduitsch. Uit fonetisch oogpunt vormt het Nederlandsch als het ware een over(1) Deze hernieuwde belangstelling leidde In 1931 tot de oprichting van de ,Zuid·Nederlandsche vereeniging tot Vereenvoudiging van onze Spelling,. Tot nu toe echter was de daadwerkelijke steun der leden te gering. Jaarlijksche bijdrage fr. 10,- (postrekening 173.49, Eug. De Bock). (2) Orgaan van de Vereeniglng. Jg. 35, No. 2, bI. U.
-
286-
gang tusschen het Duitsch en het Engelsch : de klinkers lijken op die van het Duitsch, de medeklinkers op die van het Engelsch. Wat de spraakkunstvormen en den zinsbouw betreft, heeft het minder verbuigingsvormen dan het Duitsch, maar heeft ze toch niet in dezelfde mate verloren als het Engelsch. De zinsbouw van het N ederlandsch is noch zeer ingewikkeld noch zeer eenvoudig. Het grondvocabulaire is Germaansch, waarbij zich een groot aantal woorden en uitdrukkingen voegen, ontleend aan andere talen, vooral aan het Fransch. Het zou nogal moeilijk zijn een taal te willen beoordeelen uit aesthetisch oogpunt, want men laat zich gemakkelijk beïnvloeden door persoonlijke gewoonten en smaak. Men kan echter wel zeggen dat het woordaccent in het Nederlandsch een tamelijk sterk accent is, vooral in vergelijking met het Fransch, terwijl het muzikaal accent in de uitspraak slechts een ondergeschikte rol vervult. Dat de gemiddelde toonhoogte van de stem lager is dan in het Duitsch, dat de manier van spreken minder afgebeten is en sneller. De Nederlandsche taal is meer expressief dan harmonieus. En de talrijke keelklanken geven haar een zekere ruwheid. Het schijnt dat het Nederlandsch in de keel gesproken moet worden, terwijl het Fransch, naar men zegt, « du bout des lèvres » wordt uitgesproken. Voor een vreemdeling, die beschikt Over opmerkingsgave en verstand, is het niet moeilijk de Nederlandsche taal te leeren, want zij levert geen onoverkomelijke moeilijkheden op.
-
287-
Regels van de vereenvoudigde spelling (1895/1902) (Spelling-KollewiJn)
1. De e wordt op het eind van een lettergreep niet verdubbeld: delen, kwekeling, preken, veren. Op het eind van een woord wordt echter ee geschreven : twee, zee, mee, dominee. In afleidingen van zulke woorden (tweede, zeeën) en samenstellingen (tweeledig, zeeschip, veevoeder) blijft de ee. 2. De 0 wordt op het eind van een lettergreep niet verdubbeld: lopen, stromen, boze, stro, zo. 3. De ie wordt op het eind van een lettergreep door ie (niet door i) aangeduid: wielewaal, kievieten, biezonder. N. B. Deze regel geldt voor Nederlandse woorden. Zie voor bastaardwoorden regel 7. 4. De toonloze klinker wordt in de uitgangen -lik en -liks door een i aangeduid (evenals in de woorden nodig, gelukkig, havik, monnik, enz.) : gewoonlik, huiselik, dageliks. 5. Alleen dan wordt sch geschreven, wanneer men na de s een ch uitspreekt (schip, schoon, scheppen; schrijven, schrikken). Dus: vis, mens, wensen, Hollandse, Franse. Ook schrijve men tans, altans, tee (zonder h). 6. De n en s worden niet als « tussenletters » geschreven wanneer ze in de beschaafde uitspraak niet worden gehoord: Dus : zedeleer, sterrekunde, hondehok, pennehouder, oorlogschip. (Natuurlijk wèl toetssteen uit toets en steen, lansstoot, evennaaste, tegennatuurlik, enz., waar men niet met een tussenletter te doen heeft). 7. Bastaardwoorden. In open lettergrepen van bastaardwoorden wordt de ie-klank voorgesteld door het teken i : individu, naïviteit, Israëlitisme, favorite, artikel. Maar op het eind van een bastaardwoord schrijft men ie : genie, traditie, kolibrie, Februarie. En bastaardwoorden, eindigend op ie, of op ie gevolgd door één medeklinker, behouden ie in de verbogen vormen : lithografieën, traditieën, lelieën, projektielen, Israëlieten. Naast de bastaarduitgang -ies staas dus de verbogen vorm -iese; harmoniese, (afgod)-iese. Verder schrijve men e in plaats van ae : ether, predikaat, pedagogie(k), preparaat;
-- 288 k in plaats van de k-klank-aanduidende c : lokomotief, akteur, aktrice, direkteur, kontributie; f in plaats van ph : alfabet, fotograferen, fysika, fantasie; r in plaats van rh : retorika, rachitis, rododendron. Bovendien worden enige algemeen gebruikelike bastaardwoorden in de spelling geheel vernederlandst: bazaar, bloeze, boeket, faljiet, grok, kanapee, koket, rosbief, toost, trem en enkele andere. 8. Eigennamen (familienamen en aardrijkskundige namen) behouden de gebruikelike I"pelling : George, Visscher, Tusschenbroek, Zwolle, 's-Hertogenbosch, den Bosch. 9. Bij de verbuiging van lidwoorden, bijvoeglike naamwoorden en voornaamwoorden richte men zich naar het beschaafde spraakgebruik. Men schrijve dus, de, hij, hem, zijn, zij, ze, haar, enz., wanneer men de, hij, hem, zijn, zij, ze, haar ze~t. Voorbeelden: Zet de stoel in de hoek. - De boeken van die aardige kleine jongen. Is de kachel niet aan? Neen, hij is uit. Zal ik aan de meid zeggen, dat ze hem ('m) moet aanmaken? - Die soep is erg warm, ze (of ook : hij) is anders lekker. In enkele oude uitdrukkingen komen de vormen den, dien, des, der, enz. nog voor: In den beginne, de dag des Heren, in der minne, met dien verstande, uit den boze. Ook hoort men dikwels : voor den dag, uit den aard der zaak. Het spreekt vanzelf dat deze en dergelijke buigingsuitgangen bij het schrijven onveranderd mogen blijven. Eveneens heeft natuurlik de Zuid-Nederlander het recht buigingsvormen die in zijn gesproken taal bestaan, de kunstenaar het recht buigingsvormen die hij in zich hoort, te schrijven. Regels van de vereenvoudigde spelling (1934) (Spellin~-Marcbant)
1. De e wordt aan het eind van een lettergreep niet verdubbeld : stenen, heren. De ee blijft echter aan het einde van een woord, alsmede in afleidingen en samenstellingen van woorden op ee : twee, tweede : zee, zeeman. 2. De 0 wordt aan het eind van een lettergreep niet verdubbeld : zo, horen. De 00 blijft echter vóór ch : goochelen.
-
289-
3. Sch wordt alleen daar geschreven, waar de ch gesproken wordt: schip, vis, mens. Echter behoudt de uitgang -isch de thans gangbare spelling: Belgisch, komisch. 4. De verbuigingsuitgangen e en en van het lidwoord een, van geen en van de bijvoeglijk gebruikte bezittelijke voornaamwoorden mijn, uw, zijn, hun, haar worden weggelaten: mijn moeder, voor uw vader. Uitgezonderd in staande uitdrukkingen als Hare Hoogheid, te zijnen huize. 5. De naamvalsuitgang -n bij lidwoorden, voornaamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden of daarmee gelijkstaande verbuigbare woorden wordt, behalve in staande uitdrukkingen, slecht3 gebruikt in het enkelvoud bij de namen van mannelijke personen en bij de namen van dieren die uitsluitend een mannelijk individu aanduiden: van den vorst, van den stier; in de tuin, op de weg. 6. Bij de voornaamwoordelijke aanduiding van zelfstandigheden en bij het gebruik van genitiefvormen als der, dezer, des richt men zich naar het beschaafde spraakgebruik. BIBLIOGRAFIE
C. G. N. DE VOOYS, Geschiedenis van de Nederlandsche Taal in hoofdtrekken geschetst. Groningen en Antwerpen, 1931. J. TE 'VINKEL, Inleiding tot de Geschiedenis der Nederlandsche Taal. Culemborg, 1904. J. VERDAM, Uit de Geschiedenis der Nederlandsche Taal. Zutphen, 1923. C. P. E. LEcouTERE en GROOTAERS, Inleiding tot de Taalkunde en tot de Geschiedenis van het Nederlandsch. Leuven en Groningen, 1934. J. VAN GINNEKEN, Handboek der Nederlandsche Taal, 2 dIn. 's-Hertogenbosch, 1928. A. DAMAN, Vijftig Jaren van ütrijd, Gedenkschrift. Purmerend,1942.
Letteren en journalistiek De N ederlandsche letterkunde, in den vreemde weinig bekend, verdient het onrechtvaardige lot niet, dat haar beschoren is : ze is meer dan enkel een weefF. CLOSSET. -
DOOR NEDERLAND (u). -
1942.
19
-
290-
kaatsing van de buitenlandsche letterkunde. En, wat haar wezen betreft, zou ze wel op een lijn zijn te stellen met andere Nederlandsche kunstuitingen. Ongelukkigerwijs was tot op heden de geringe omvang van het Nederlandsche taalgebied en de geringe verspreiding van de taal, waarin ze geschreven is, een ware hinderpaal om buiten haar taalkundige grenzen bekendheid te verwerven, vooral in den vreemde. Wie in het buitenland is de Nederlandsche taal voldoende machtig, om, naar behooren, te kunnen waardeeren, wat deze letterkunde aan belangrijke praestaties levert? DE MIDDELEEUWEN.
De eerste reeds bekende teksten dateeren van de XlIde eeuw. De oudste is de Sinte-Servatiuslegende (± 1170) van den Limburgschen dichter Heynric VAN VELDEKE.
In de Zuidelijke Nederlanden was de beschaving veel meer ontwikkeld dan in de Noordelijke: het is dan ook niet te verwonderen dat de oudste teksten bijna alle afkomstig zijn uit Zuid-Nederland, d. w. z. uit Vlaamsch-België. De Nederlandsche literatuur uit de Middeleeuwen weerspiegelt voldoende den geest van de verschillende standen, die toentertijd de maatschappij vormden. Men spreekt dan ook gewoonlijk van de ridderlijke, de geestelijke en de burgerlijke kunst. Terwijl de eerste twee eerder een romantischen inslag hebben, is de laatste vooral realistisch en didactisch. Maar men zou zich vergissen als men deze gemakkelijke classificatie tot norm wilde verheffen. Want tegenover de feiten verliest ze veel van haar nauwkeurigheid. De ridderromans in de N ederlandsche taal brengen om zoo te zeggen niets nieuws op het gebied van
-
291-
historische cultuur, lyrische schoonheid of gevoel. Het zijn meestal slechts zwakke bewerkingen of vertalingen van wat de letterkunde van andere volken op dit gebied brengt. En wel Over het algemeen vertalingen en bewerkingen uit het Fransch. Behalve misschien de Karolingische roman: Karel ende Elegast-en de Britsche roman: Walewein (van PENNINC en VOTSAERT), waarvan men tot nog toe geen origineel in andere talen heeft ontdekt. De Oostersche roman Floris ende Blancefloer, bewerkt naar een Fransch model door Didderik VAN ASSENEDE, en vooral het dierenepos Vanden Vos Reinaerde, een meesterwerk van geest en satire, verdienen een speciale vermelding, niet alleen als historisch document, maar ook om hun literaire waarde. Deze werken zijn op een zeer origineele wijze vertaald of vrij bewerkt. Vooral Vanden Vos Reinaerde, die is om zoo te zeggen een nationaal epos geworden en in verschillende talen vertaald. Zijn auteur,Willem, heeft het origineel met talent en zeldzame rijpheid omgewerkt, hij heeft de ruwste satirische details geëlimineerd, langdradigheid vermeden en heel veel Vlaamsche elementen ingelascht, trekken van het Nederlandsche « karakter », zoo als dat zich begon af te teekenen in het tijdperk waarin de burgerstand opkwam. Hij heeft het Fransche voorbeeld totaal vervormd, er een nieuwe originaliteit aan gegeven, terwijl hij blijk gaf van een rijpheid van gedachten, een helderheid van uitdrukking, een fijnheid in het begrijpen der verschillende karakterschakeeringen en in het raden van de motieven tot de daad, die zeldzaam waren in die dagen. Zelfingenomenheid, hebzucht, ijdelheid en andere lage gebreken van den mensch straft Reinaert op eigen manier. Of liever hij weet zich altijd uit de moeilijkheid te redden, doordat hij steeds de zwakke zijde van zijn mede-dieren weet te ontdekken en uit te buiten, wanneer hij aan een
-
292-
gevaar moet ontsnappen, of van een voor hem bijzonder gunstig oogenblik wenscht te profiteeren. Door zijn verstand is hij telkens de overwinnaar. Het geheel is voortreffelijk in elkaar gezet. Zonder directe toespeling op de toestanden in de XIIlde eeuw heeft de schrijver op levendige, geestige manier een beeld gegeven van zijn tijd, de geestelijke en profane (( machten » ten tij de van de opkomende burgerij gehekeld. Vanden Vos Reinaerde wordt dan ook over het algemeen beschouwd als de mooiste uitdrukking van den Vlaamschen geest vóór de Renaissance, en van de burgerlijke kunst. Zeer belangrij k is ook de Sproke van Beatrij8, waarin op voortreffelijke wijze de kracht van de liefde in den mensch wordt uitgebeeld. Dit meesterstuk van de Marialegenden in alle talen, is een brok menschelijkheid, vol diepe menschelijke tragiek, en fijne psychologie. De figuur van Beatrijs is nuchter-reëel, en dit is de grootste verdienste van de uitbeelding. Nooit is er aan getwijfeld of Beatrijs een oorspronkelijk Nederlandsch dichtwerk was, hoewel de dichter een bekend oud verhaal berijmde. Deze sproke is een van de mooiste staaltjes van Middeleeuwsche geestelijke kunst. In Jacob VAN MAERLANT (± 1230-± 1300) vinden we de drie stroomingen van de N ederlandsche Middeleeuwsche letterkunde terug. Hij debuteerde met vertalingen van ridderromans en schreef heiligenlevens. Als sociaal schrijver en opvoeder van de wordende bourgeoisie deed hij zich, vooral in zijn stoutmoedige gedichten, Wapene Martijn (0 wee Martijn), kennen als de vertolker van de egalitaire en democratische gevoelens, die in het hart van de burgers ontwaakten. Hij laat, de ernstige sociale problemen van dien tijd de revue passeeren: de buitensporige voorrechten van den adel, de gebreken van de geestelijkheid, het eigendomsrecht, het
-
293-
privilege van de geboorte, enz. Zijn beste lyrische werk is misschien zijn oproep tot de kruistochten, Van den Lande van Oversee. In zijn Der Kercken Claghe prijst hij een actief en werkzaam geloof aan. In andere, wel monotone werken of liever bewerkingen in populaire taal heeft hij de wetenschappen van zijn tijd vastgelegd: een les in de natuurlijke historie in Der Naturen Bloeme (ongeveer 17.000 verzen); een wereldgeschiedenis in Spieghel H istoriael, een onvoltooid werk, maar dat niet minder dan 82 boeken of hoofdstukken telt, en een berijmde vertaling van het Oude en het Nieuwe Testament in zijn Rijmbijbel. Dank zij hem waren de Vlaamsche burgers de eersten in Europa om de schatten van de menschelijke wetenschap te ontdekken, die tot dien tijd het monopolie was geweest van hen, die Latijn kenden. Van Maerlant had navolgers, waarvan de voornaamste en de veelzijdigste de Brabander Jan VAN BOENDAELE was. Lodewijk VAN VELTHEM, Jan VAN HEELu, Melis STOKE zetten zijn historische richting voort. De eerste twee met Hein VAN AKEN, de voortzetter van zijn moralistische richting, zijn Brabanders. Ze waren echter zoozeer onder den invloed van hun meester, dat zij overwegend (( Vlaamsch » schrijven. In de Middeleeuwen treft men dus ook werken aan, die tot de beroemdste van de Nederlandsche literatuur behooren, en in 't bijzonder van de Vlaamsche. Dit is het tijdperk waarin ongetwijfeld de meest oorspronkelijke werken zijn geschreven, zelfs ook enkele van de origineelste van de Europeesche literatuur in haar opkomst: De vurige en mystieke poëzie van HADEWIJCH (XIIIde eeuw) geeft uitdrukking aan de eeuwige liefdeklacht van de vrouw. In vurige strofen bezingt de dichteres de passie van de mystieke zielen voor Jezus, den hemelschen geliefde. Extase, voorafgegaan en gevolgd door angst en ver-
-
294-
zwakking, vormen het geliefde thema van lyrische ontboezemingen in levendige kleuren. De lyrische poëzie van Hadewijch is onberispelijk van vorm en rijk aan metriek. Haar Visioenen en haar Brieven, in proza geschreven, zijn even rijk aan beelden als haar strofische gedichten. Hierin geeft zij op zeer persoonlijke en dichterlijke wijze, met een meesterlijke beheersching van de taal, van de techniek en van de beeldende elementen, die ze ten deele aan de ridderromans-literatuur ontleende, uiting aan het groote drama, dat haar bewoog, en aan de vreugde en de fierheid, die
-
295-
in de kloosters. En is de kunst van Hadewych meer genuanceerd, plastischer en rijker, verhevener zelfs, die van Ruusbroec is zakelijker, systematischer betoogend en drong dieper door tot de groote massa. Ruusbroec heeft ook een weldadigen invloed uitgeoefend op de Europeesche mystiek. In zijn onmiddellijke omgeving heeft hij Geert GROOTE (Geert Grotius) en Thomas A KEMPIS, DE BROEDERS DES GEMEENEN LEVENS, beïnvloed. Zijn roem was tot ver over de grenzen van zijn land verbreid. Ook zijn te vermelden : origineeL~ lyrische werken, wereldlijke en geestelijke liederen, ware kunstwerken van gratie, eenvoud en gevoel, en vier wereldlijke ABELE SPELEN ( d.i. schoone, verheven, kunstige spelen), die gedramatiseerde motieven van ridderromans bevatten. Deze zijn eenig in hun soort, uiterst modern van techniek, rhythme en inhoud. Hun wereldlijk karakter overtreft hetgeen men thans kent van het Middeleeuwsche drama. Misschien hebben ze zich parallel met het geestelijke drama ontwikkeld en waarschijnlijk ook onafhankelijk. Ze zouden het werk zijn van de « Ghesellen van Spelen », tooneelspelers van beroep in een groep vereenigd. Bekend zijn : Esmoreit, Lanseloot van Denemarken, Gloriant, Van den Winter ende van den Zomer. De liefde is het motief in alle vier, terwijl het standen probleem ook een belangrijke rol in de eerste twee speelt. Op deze ernstige stukken volgden SOTTERNIEËN, CLUTEN, zoo als Nu Noch, De Buksenblaser. XVde EN XVIde EEUW. De XVde en XVIde eeuw werden gekenmerkt door een literaire decadentie. Men was gebonden aan de ernstige en zware poëzie van de Rederijkers (1), wier (1) De Rederijkerskamers zijn instellingen, eerst aan de kerk verbonden, die zich geleidelijk ontwikkelden tot vereenigingen, waarin
-
296-
doel eerst slechts was geweest, dramatische voorstellingen te geven, maar die ten slotte het geheele letterkundige leven gingen beheerschen. Ze hadden zich echter moeten beperken tot de dramatische kunst, die ze, vooral tijdens de XVde eeuw, gemakkelijk in het leven konden houden, werkende aan de eenheid van de taal en haar instandhouding. Helaas, brachten ze, door zich met de poëzie te bemoeien, er maar al te dikwijls slechten smaak en preciositeit in, doordat ze te veel waarde hechtten aan de techniek. Vanaf de XVde eeuw viert het tooneel hoogtij in de Nederlanden: allereerst vinden wij de MYSTERIESPELEN, De Zeven Bliscappen van Maria, vervolgens de MIRAKEL- en HEILIGENLEVENS, vooral het meesterwerk van de Middeleeuwsche dramaturgie, Mariken van Nieumeghen (± 1500). Concreet-reëel zijn hier de gestalten in hun onderlinge verhoudingen en botsingen. Dit stuk doet zeer modern aan. Dan komen nog de MORALITEITEN of ZINNESPELEN met didactische strekkingen, waarvan het meest bekend Elckerlyc (± 1500) is. Vele van deze tooneelstukken zijn meer betoogend en verhalend dan dramatisch, en blijven vaak bij een poging, wat de psychologie betreft. Door middel van deze spelen wierpen zich de Rederijkers midden in de problemen van het godsdienstige en politieke leven van hun tijd. De Bruggenaars Anthonis DE ROOVERE en Cornelis EVERAERT worden vaak geciteerd als schrijvers van dergelijke spelen. Uit dien tijd der Rederijkers en der Hervorming echter dagteekent ook de bittere satire De Biëncorf der H. Roomsche Kerk van den voorlooper van de klassieke letterkunde in de Nederlanden, den fijnde beoefening van de «const van wel segghen '. en later ook het maken van gedichten en tooneelstukken, en het opvoeren van deze laatste op den voorgrond kwamen.
-
297-
zinnigen protestantschen prosateur en stylist Marnix VAN SINT-ALDEGONDE (1538-1598), tevens de katholieke, propagandistische Refreinen en een aantal schoone religieuze gedichten van de Antwerpsche dichteres en Rederijkster Anna BIJNS (1493-1575), die nog heden de belangstelling hebben, evenals de Gheuzeliederen, meestal van anonieme auteurs, met een krachtig en populair accent, vol leven en vroomheid. Het mooiste van deze liederen is het Wilhelmus, dat het Nederlandsche volkslied geworden is. In de atmosfeer van strijd, die de opkomst van het Calvinisme kenmerkte, kwam de vernieuwing, door den geest van het Humanisme en de Renaissance in Europa gebracht, in Nederland slechts langzaam tot openbaring, hoewel de Hollander ERASMUS van Rotterdam een van de merkwaardigste vertegenwoordigers ervan is geweest. De Hervorming vierde eerst hoogtij. En men kan slechts met moeite enkele vertalingen van Ronsard en Petrarca aanwijzen en enkele namen van praerenaissancistische dichters noemen : de Vlamingen Jonker Jan VAN DER NOOT (1539-1595), die de « moderne » dichtvormen invoerde (ode, elegie, sonnet), den vernieuwer van den versvorm door de jambe, gericht op aardsche schoonheid, hoewel middeleeuwsch van geest, den auteur van eenige fijne verzen, Jan-Baptist HOUWAERT (1533-1599), een overgangsfiguur, en vooral Carel VAN MANDER (15481606), schilder en schrijver, bovenal bekend door zijn Schilderboeek, even interessant wat vorm als wat inhoud betreft, en die over het algemeen in een plastisch en, kleurigen trant schrijft, tenslotte den Nederlander Jan VAN HOUT (1542-1609). Naast deze « zoekers naar schoonheid », drie « zoekers naar wijsheid » : de Hollanders Dirck VOLKERTSZOON COORNHERT (1522-1590), die naar « Wellevenskunste» streefde, Hendrick LAURENSZOON SPIEGHEL
-
298-
(1549-1612), die (( het eerste groote dichtwerk van de Noordnederlandsche Renaissance », de Hertspiegel schreef, en Roemer VISSCHER (1547-1620). En toch, als de nieuwe geest zich ontwikkelt in Holland, zal hij altij d, of liever zeer vaak, een vurigen en strijdlustigen toon, een plebejische allure behouden, die aan den tijd van de Hervorming herinnert. XVIId~
EEUW OF GOUDEN EEUW.
De XVIIde eeuw, de « Gouden Eeuw» genaamd, verplaatst het centrum van de literaire activiteit naar de Noordelijke Nederlanden, die een groote welvaart kenden op economisch en sociaal gebied. Hiermede ging een bloei van de literatuur gepaard, zonder dat deze evenwel de oorspronkelijkheid van het mystieke Vlaamsche tijdperk bereikte. De Zuidelijke Nederlanden gaan een periode van verval tegemoet, die twee eeuwen duurde, een gevolg van den politieken toestand. Reeds in de XVlde eeuw had men voor-renaissancistische Vlaamsche . schrijvers en geleerden (Houwaert, Carel van Mander, Dodenée, Simon Stevin, enz.) naar het Noorden zien vertrekken. Veel Vlamingen gingen zich toen in N ederland vestigen, en oefenden grooten invloed op de ontwikkeling van 's lands kunst en nijverheid uit. Drie Nederlandsche schrijvers treden in dezen tijd op den voorgrond: P. C. HOOFT, Joost VAN DEN VONDEL en G. A. BREDERO. Pieter Corneliszn, HOOFT (1581-1647) is het type van den dichter der Renaissance. Hij is een van de zeldzame Hollandsche schrijvers, wiens werk diep doordrongen is van den nieuwen geest. Men vindt er de egoïstische vreugde om te leven in en de behoefte om van het leven een kunstwerk te maken. Een groote liefde voor de Oudheid ging bij hem gepaard met een sterk ontwikkeld artistiek gevoel, en deze
-
299-
twee elementen hebben zijn reuvre, zoowel wat vorm als inhoud aangaat, een waarlijk persoonlijke tint verleend. Zijn gedichten, minnezangen, en vooral zijn melodieuze en rhythmische sonnetten zijn weliswaar een beetje kunstmatig, maar men moet toch erkennen, dat hij een meester is op het gebied van het sonnet. In zijn herders zang Granida brengt hij zijn ideeën over de liefde, en ook over de verhouding tusschen vorst en volk, tot uitdrukking. In zijn blijspel Waren ar, een vrije vertaling van Aulularia, van Plautus, heeft hij een stuk typisch Amsterdamsch leven weten te verwerken. Zijn historische drama's Geeraerdt van Velzen en Baeto zijn na drie eeuwen nog van belang. Zijn historisch prozawerk Nederlandsche Historiën (van de jaren 1555 tot 1578) getuigt van een helder inzicht in de geschiedenis, een nauwgezetten geest en een onpartijdig oordeel. Door den stijl, grootsch en toch beknopt, hoewel soms wat gekunsteld, is het een voorbeeld van het proza van de XVIIde eeuw. Joost VAN DEN VONDEL (1587-1679) heeft in zijn werk, in zijn gedichten en zijn treurspelen, in welluidende, kleurige en uiterst gevoelige taal, het best het sociale en geestelijke leven van de Republiek der Zeven Vereenigde Nederlanden in de XVIIde eeuw weergegeven. Vondel, in de klassieke school gevormd, is wezenlijk - door den aard van zijn genie en van zijn karakter - een lyricus, zelfs in zijn treurspelen. Hij heeft alle poëtische genres beoefend : lyrische gedichten, die ons het glorieuze tijdperk waarin hij leefde, voor den geest roepen, gelegenheidsgedichten, hekeldichten en strijdzangen, waarin hij heftig partij kiest in de godsdienstige en politieke twisten van die dagen, pamfletten, die, ondanks het feit, dat de twisten waarvan hij ons getuige doet zijn, « verouderd» zijn, een reëele waarde hebben behouden door de intensiteit en de oprechtheid van hun accent. Met
-
300-
belangstelling leest men nog heden ten dage de harmonieuze en klare strofen, waarin Vondel den vrijen loop heeft gelaten aan zijn vreugde, zijn droefheid, zijn liefde en zijn haat, aan zijn bewondering en aan zijn verontwaardiging. Maar door zijn treurspelen, geschreven in den tijd, dien men als zijn tweede literaire periode beschouwt - een rustiger periode - heeft Vondel volgens velen zijn grootsten roem verworven. Hij heeft niet minder dan 32 treurspelen geschreven, waaronder 24 origineele, samengesteld volgens de klassieke regels en van christelijke inspiratie. Hij dramatiseerde de geschiedenis van zijn land in zijn Gijsbrecht van Aemstel en in de Leeuwendaelers. Hij behandelde de menschelijke hartstochten in zijn bijbelsche drama's: Jephta, De Gebroeders, en in zijn Jozef-trilogie, vooral in Jozef in Dothan, het meest realistische van zijn dramatische werken, dat ook het meeste succes schijnt te hebben gehad. Hij teekende de tragedie van den mensch, het goddelijk schepsel, in zijn Adam in Ballingschap, en vooral in het schoonste van zijn dramatische werken, Lucifer, klassiek van vorm, barok en rubeniaansch van taal, het hoogtepunt van het middeleeuwsche mysteriespel. Vondel is, evenals Hooft, een van de meesters van de Nederlandsche taal. Gerbrand Adriaenszn. BREDERO (1585-1618) heeft aan het Nederlandsche volk opmerkelijke kluchten gegeven, o.a. De Klucht van de Koe, romantische drama's en twee blijspelen: Het Moortje, naar den Eunuch van Terentius en De Spaansche Brabander, waarvan de handeling ontleend is aan de Spaansche novelle Lazarillo van Tormes, een humoristische en levendige schildering van het Amsterdamsche volksleven. In talrijke gedichten en liederen, dikwijls kort en somber, drukte hij in zijn « I.ied-boeck » met veel talent zijn religieus gevoel en zijn liefde uit. De « Gouden Eeuw» kende naast deze « scheppers
-
801-
van schoonheid », twee belangrijke cc zoekers naar wijsheid» : Constantijn HUYGENS (1596-1687), cerebraal en soms eenigszins duister, met geestige en kernachtige sneldichten, en den volksdichter Jacob CATS (1577-1660), soms nogal plat, die Trouringh schreef, en een encyclopaedisch geschrift over allerlei vraagstukken, De Spieghel van den ouden en den nieuwen Tijdt. Deze zet de lijn van VAN MAERLANT voort, de lijn van het didactische. Hij weet heel wat kennis en practische levenswijsheid in zijn werk te verwerken. Onmiskenbaar is zijn c( gezellig » en gemakkelijk verteltalent. Maar hij is de minst dichterlijke van de c( zeventiende-eeuwers ». Naast deze belangrijke tijdgenooten cc werkten» dichters van een anderen rang als J. J. STARTER (± 1598-1626), de vriend van Bredero, de katholieke en volksche dichter J. STALPAERT VAN DER WIELEN (1579-1680) en de vurige en felle calvinist Jacobus REVIUS (1581-1658). Onder de prozawerken noemen we naast de Nederlandsche Historiën van HOOFT, vertalingen van Latijnsche auteurs van VONDEL, de Bijbelvertaling, een monument van de Nederlandsche taal, de pastorale romans van J . VAN HEEMSKERK, de schelmenromans van N. HEINSlUS, tenslotte het reisverhaal van W. Y. BONTEKOE, Gedenkwaardige Beschrijving, en de biografieën van Vondel en Hooft door G.BRANDT. De rijke bloeitijd van de eerste helft der XVIIde eeuw had een menigte van beelden en nieuwe uitdrukkingen in de taal gebracht. Maar na Hooft en Vondel onderging de literaire taal geen vernieuwing meer. De beelden en uitdrukkingen werden door veelvuldig gebruik cliché's, zonder werkelijk leven en zonder kracht. Gedurende de laatste kwarteeuw van de XVIIde eeuw waren er wel enkele fijne geesten, die door hun
-
302-
persoonlijkheid een blijvenden indruk hebben achtergelaten: Joannes LUYKEN (1649-1712), schrijver van eenvoudige, fijnzinnige, teere, innig doorvoelde religieuze lyriek en beschouwend proza, en Heiman DULLAERT (1636-1684), schrijver van zeer persoonlijke, fijngevoelde, vrome verzen. Zuid-Nederland, waar de twee-eeuwen-Iange vervalperiode begonnen was, was er slecht aan toe in dezen tijd. Hoewel enkele schrijvers zich nog onderscheidden door een zeker talent en oorspronkelijkheid : Justus DE HARDUIJN (1582-1641) met zijn liefdesliederen, van renaissancistische techniek, oorspronkelijk van rhythme en gevoel, die den invloed verraden van Jan van der Noot, en zijn Goddelijke Lotsanghen, die door hun innigheid van toon aan de Middeleeuwsche lyriek herinneren; Pater Adriaan POIRTERS (1605-1674), die men wel eens naast Cats plaatst, hoewel hij aantrekkelijker is door zijn eenvoud, zijn eerlijke frischheid; de Duinkerkenaar Michiel DE Sw AEN (1654-1707), een verdienstelijke navolger van Vondel en Cats, met zijn aardig, kleurrijk en geestig spel De Verheerlijkte Schoenlappers of De Gecroonde Leersse; de Antwerpenaar Willem OGIER (1618-1689), die tot op zekere hoogte met Bredero kan worden vergeleken, en die zeven spelen geschreven heeft, waarin hij de zeven hoofdzonden aan de kaak stelt. XVlIIde EEUW. De Hollandsche letterkundige uit de XVlIIde eeuw ging voort met zijn renaissancistisch jargon te spreken. De auteurs uit dien tijd zijn dan ook slechts zwakke weergaven van de schrijvers der XVIIde eeuw. De Fransche invloed is beslissend. De originaliteit komt slechts in de tweede plaats. Ternauwernood strijden enkele schrijvers tegen het ge-
-
303-
brek aan oorspronkelijkheid en onafhankelijkheid van hun tijdgenooten. Pieter LANGENDIJK (1683-1756) is de auteur van goed geconstrueerde, vermakelijke en satirische blijspelen, waarvan sommige nog heden ten dage met succes worden vertoond, zoo als Het Wederzijdsch Huwelijksbedrog. Hij is geen menschenschepper als Bredero, maar hij weet hoe zijn tooneel goed in elkaar te zetten en de gebreken in zijn compositie te verbergen. Typisch achttiende-eeuwsch is de aanwezigheid van alexandrijnen in zijn versregels. Daarnaast de essayist Justus VAN EFFEN (16841735). In zijn werk komt het rationalistisch denken en de drang tot moralisatie sterk tot uiting. Op het voetspoor van de Engelschen, Addison en Steeie, daarbij rekening houdend met het overwicht van het Fransche denken in Nederland richtte hij Fransche spectatoriale tijdschriften op. Echter is zijn Nederlandsch weekblad De Hollandsche Spectator van veel grooter beteekenis. Hierin spreekt ook reeds het sentimenteele een woordje mee. Van Effen streeft hierin naar eenvoud, natuurlijkheid in den stijl, hij onderhoudt zijn tijdgenooten over alledaagsche dingen in een proza, dat zeer dicht bij de gesproken taal staat. Als dichter noemen we den soms fijnen natuurdichter Hubertus Kornelis POOT (1689-1733). De tweede helft van de XVIIIde eeuw, de tijd van « Verlichting )J, « Rationalisme )J en van de « Romantiek )J in de Europeesche letterkunde, wordt gekarakteriseerd door een heilzamer buitenlandschen invloed, en door een poging om te komen tot meer natuurlijkheid in de letterkunde. Ook breekt de romantiek hier door. Het klassicisme verliest evenwel niet al zijn rechten. Want de Nederlandsche letterkunde houdt zich haast altijd aan den voorzichtigen kant van de groote stroomingen. Weliswaar kende deze tij d geen groote figuren. En toch oefenden doelbewuste literatoren kritiek uit met het doel de
-
304-
literaire activiteit te verheffen. Hieronymus VAN ALPHEN (1746-1803) schrijft naar het voorbeeld van La Fontaine fabels voor de kinderen. Zijn beteekenis ligt ook in zijn resthetische theorieën en uitlatingen voor een meer spontane en natuurlijke uitdrukkingswijze. De Duitsche sentimentaliteit wordt vertegenwoordigd door den « zeurigen » Rhijnvis FEITH (1753-1824), wiens verdiensten eerder gelegen zijn in het feit, dat hij den psychologischen burgerroman en de sentimentaliteit in de Nederlandsche literatuur heeft geïntroduceerd, dan dat hij in dit genre een meester was. Jacobus BELLAMY (1757-1786) schreef enkele goede elegische gedichten. J eugdig-frissche reactie tegen het stijve en deftige in de letterkunde van dien tij d. Ook als criticus deed hij zich gelden. Samen met Feith wordt hij beschouwd als de baanbreker van de vernieuwing van 80. Het sentimentalisme van Richardson en de humor van Stern, de Engelsche invloed, doet zich gelden in de belangrijkste creatieve geschriften van de burgerlijke, rationalistische en romantische schrijfsters : de dames Betje WOLFF (1738-1804) en Aagje DEKEN (17411804). Ze schreven o.a. twee romans in briefvorm met een predagogische en rationalistische tendenz, hier en daar met romantisch en inslag: Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart en Geschiedenis van Willem Leevend. Frissche boeken, levendig van toon, goed geconstrueerd, die van beteekenis zijn voor de geschiedenis van den N ederlandschen roman. De romanticus Willem BILDERDIJK (1756-1831), die een actieve rol speelde in de politiek van zijn tijd, is de meest volledige en de invloedrijkste vertegenwoordiger van dat tijdperk met zijn zoo verschillende stroomingen. Hij beoefende alle genres, behalve het blijspel, maar hij verviel dikwijls in het uiterste van geaffecteerde rhetoriek. Zijn vocabulaire is zeer rijk, zijn virtuositeit groot, maar zijn poëzie vaag.
-
305-
Zijn voorliefde voor klassicistische dichterlijke taal was oorzaak dat hij geen directe, spontane, zuivere uiting van zijn aandoeningen bereikte. In de religieuze poëzie heeft hij het beste van zich zelf gegeven. Een gedicht als Gebed wordt nu nog gewaardeerd. Naast hem noemen wij J. F. HELMERS (1767-1813), die hoogdravende verzen schreef, en den gezeten burger, den « bourgeois satisfait )), H. TOLLENS (1780-1856), den dichter van de huiselijkheid, met zijn dom vervelend en kinderachtig geklets, in zijn tijd zeer populair. Bij dezen overheerschte de zwakke zijde van Bilderdijk's ontboezemingspoëzie. Van den gunstigen kant vertoonen zich « Rationalisme )) en « Verlichting )) in het werk van A. C. W. STARING (1767-1849). Geen groot maar een zuiver dichter. Zijn verzorgde lyriek heeft dan ook thans nog bewonderaars. Vermelden we tenslotte den essayist Jacob GEEL (1789-1862) en zijn elegant proza, die zich inspande om de ideeën van 'zijn tijdgenooten op het gebied van poëzie en proza te verhelderen, en die durfde opkomen tegen het gebrek aan natuurlijkheid van Bilderdijk. DE NOORD-NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE VAN 1830 TOT 1880. Vanaf het einde van de XVIIIde eeuw tot de helft van de XIXde is de Hollandsche literatuur overwegend conventioneel-ethisch: zij heeft de behoefte om moreele en religieuze ideeën uit te drukken. Vorm en inhoud zijn nog niet één. De banaalste onderwerpen, de meest stompzinnige zelfs, worden op een verheven toon behandeld, wat valsch klinkt. De gevoelens, in proza en poëzie uitgedrukt, zijn zelden juist. De meeste auteurs spannen zich voortdurend in om in den stijl van de « Gouden Eeuw)) te schrijven, maar deze stijl is « afgesleten )), misvormd, zonder F. CLOSSET. -
DOOR NEDERLAND (1I). -
1942.
20
-
306-
verbeeldings- of scheppende kracht. Tegen 1830 begint de romantiek, die overal in Europa zich openbaarde, zich ook in Holland te doen gelden. De Engelsche dichter Byron en de romancier Walt er Scott hadden den meesten invloed. Maar uitingen van zelfstandige persoonlijkheden zijn uiterst zeldzaam. De geest van zelfgenoegzaamheid maakte den opbloei van een romantische literatuur onmogelijk. Arnout DROST (1810-1834) was de eerste om den strijd hiertegen aan te binden, met zijn vriend POTGIETER (1808-1875). Deze bekend voor eenige goede gedichten, stichtte in 1837, met den literairen historicus BAKHUIZEN VAN DEN BRINK (1810-1865), het tijdschrift De Gids, waarin hij ten strijde trok tegen den klein-burgerlijken geest van zijn tijdgenooten, wien hij een juist begrip wilde bijbrengen van deXVIIde eeuw, en wilde een grootsche nationale romantiek doen opbloeien. Potgieter was eer conservatief dan revolutionnair. Hij liet zich vooral leiden door beginselen van de Zeventiende-eeuwsche resthetiek. Bij hem haast of geen spontaneïteit.pevormis beheerscht. Daarom dan ook eischt de lectuur van zijn werk groote inspanning van den lezer. Veelzijdig E.chrijver, gaf hij novellen in persoonlijken en gecondenseerden stijl, gedichten en vertalingen uit. Vooral bekend is hij door zijn kritiek, als auteur van Jan, Jannetje en hun jongste Kind, waarin hij het Nederlandsche volk wil attent maken op de (( Gouden Eeuw», en de lange gedichten Florence en Gedroomd Paardrijden, waarin hij getuigt van meer fantasie dan in zijn ander werk. Tusschen 1830-1850 scheen de Nederlandsche letterkunde te willen herleven. Een groot aantal historische romans, naar het voorbeeld van de Engelsche literatuur, kwamen tot stand. De meest representatieve zijn: die van Arnout DROST, die van Jacob VAN LENNEP (1802-1868) vol avontuur, boeiend,
-
807-
gezellig, soms geestig verteld, zwak van karakteruitbeelding, psychologie en conflictenbouw, waarvan de beste De Roos van Dekama en Ferdinand Huyck zijn, en van Mevrouw BOSBOOM-TouSSAINT (18121886), vaak langdradig, caricaturaal van psychologie, hoewel de schrijfster weet hoe menschen te scheppen. Haar meest bekende werk is Majoor Frans. Vermelden wij nog als romantici uit dat tijdperk W. J. HOFDIJK (1816-1888), auteur van balladen, den katholiek J. A. ALBERDINGK THIJM (1820-1889) en den protestant Isaac DA COSTA (1798-1860), den opvolger van Bilderdijk, die al te vaak in de gebreken van de ontboezemingspoëzie van dezen dichter vervalt. Maar de romantiek kon weinig wortel schieten in Holland, ze kwam niet overeen met den aanleg van het volk. Het realisme, dat in de buitenlandsche literatuur de plaats van de romantiek had ingenomen, oefende al gauw zijn invloed op de Nederlandsche letterkunde uit. En wel op een beslissende wijze, want het heeft zich tot in onze dagen gehandhaafd in de burgerromans, die onophoudelijk verschijnen. De beste vertegenwoordiger van deze beweging is de humorist Nicolaas BEETS (1814-1908), dichter en prozaschrijver, die onder het pseudoniem HILDEBRAND zijn populaire Camera Obscura schreef, een aantal novellen en karakterschetsen in een bijzonderen, gaven stijl, berustende op de «nauwkeurige en verstandelijke geestvolle waarneming van de typischhollandsch kleinburgerlijke werkelijkheid » en dat « het humoristisch zeden-beschrijvend realisme» van de Hollandsche burgerij voortzet, die J ustus VAN EFFEN en de dames W OLFF en DEKEN inleidden. Meesterlijk is Hildebrand, wanneer hij niets anders doet dan observeeren, in de weergave van het middelmatige menschensoort. Over het algemeen verviel de N ederlandsche letterkunde in de platheid en de eentonigheid van
-
308-
kleine dingen. De poëzie was vooral huiselijk en moraliseerend. Het is het tijdperk van de predikantdichters. Tweede-rangs-dichters alsBEETS, TEN KATE behooren tot deze rièhting. Belangrijker was P. A. DE GENESTET (1829-1861) als dichter van den (( twijfel )) en om zijn persoonlijke eigenschappen: fijne ironie, gebruik van het juiste woord, gezonde huiselijkheid. Thans is ook hij niet meer als een dichter van groote beteekenis te beschouwen. De reactie laat niet lang op zich wachten. Omstreeks 1860 heeft de milde Potgieter een bondgenoot ontdekt in den persoon van den scherpen C. BUSKEN HUET (1826-1886). En, totdat een conflict tot het uittreden van Huet uit De Gids leidde en Potgieter deed inzien dat Nederland niet geschikt was voor een vrij tijdschrift, leggen ze er zich vijf jaar lang op toe, een scherpe kritiek te leveren op de toenmalige Hollandsche letterkunde. Huet publiceert zijn twee uitstekende werken : Het Land van Rembrandt en Het Land van Rubens. Andere critici leiden den goeden strijd in denzelfden zin : Allard PIERSON, C. VOSMAER en eindelijk MULTATULI. Van groote beteekenis zijn haast geen van de dichters van dien tijd van romantisme, waarin Byron, Heine, Lamartine e.a. werden nagevolgd. Doch wel de dichters van de « romantische ironie )), die met hun eigen gevoeligheid spotten, ook om hun invloed op de jongere generatie. Ze worden vertegenwoordigd door het werk van Piet PAALTJENS (François Haverschmidt, 1845-1894) en DE SCHOOLMEESTER (Gerrit van der Linde, 1808-1858). Eerst in het werk van Multatuli zal de ironie werk van groote waarde opleveren. De resthetische beschouwingen van Busken Huet, gevoegd bij de oproepen van Potgieter, waren de eenige reacties van beteekenis, hoewel nog te zwak, tegen den burgerlijken stijl, de stichtelijke poëzie, de
-
309-
verouderde rhetoriek en den prozaïschen en monotonen verhaaltrant van dat tijdperk, tegen de verstarring van de taal en van de literatuur, ondanks alle inspanning van De Gids, waar de gezonde krachten van de natie zich omheen gegroepeerd hadden. Een nieuwe generatie zou tenslotte alles omvergooien en een meer reëel en machtiger begrip van de kunst toon en. Deze vernieuwing zou zich niet zonder een hevigen schok voltrekken, hoewel de voorloopers en vooral Multatuli het terrein reeds hadden bewerkt. Vooral de invloed van MULTATuLI (Edward Douwes Dekker, 1820-1887) maakte de jongeren vrij door zijn revolutionnairen geest en zijn verachting van conventies. Los van alle traditie en van alle vooroordeel, zoowel religieus als moreel, sociaal als esthetisch, een onboetvaardig individualist, spot hij met het conventioneele, religieuze gevoel
van zijn tijdgenooten, met hun armzalig materialisme en hun farizeïsme. Niet trotsch, maar ook niet bescheiden, altijd bereid om zijn naasten te dienen, altijd vol zorg om hun den weg te toonen tot bevrijding en ontwikkeling van de menschelijke persoonlijkheid, beijvert hij zich om op zeer origineele wijze het plechtige aanzien van de dingen te vernielen, de maskers af te rukken en de idolen omver te werpen. Hoewel voorstander van een autoritair regime, valt hij het gezag aan in zijn tegenwoordigen vorm, de sociale klassen, het goud en den machtswellust. Na gewezen te hebben op de fouten, waaraan het tijdperk leed, vooral in de koloniën, begint hij de gebreken van het Hollandsche koloniale beleid bloot te leggen en de geesteshouding van het N ederlandsche volk op alle gebied te hekelen. Maar al is hij geen « bouwer », hij toont een « vernieuwer» te zijn. Zijn invloed op de jonge generatie is geweldig, ook op literair gebied, waarvan hij den stijl, de allure en het wezen vernieuwt, door partij te
-
310-
kiezen tegen de conventie, en het gevoel voor smaak, ernst en vrijheid te verbeteren. Zijn woord is hartstochtelijk en bewogen, zijn zin nerveus en driftig, zijn taal direct en zeer dicht bij de spreektaal. Hierdoor bracht hij nieuw leven in de verstarde schrijftaal. Bij hem waren reeds inhoud en vorm één. Zijn prachtige roman Max HaveZaar, waarin hij het probleem van de Hollandsche kolonisatie behandelt, zijn Ideën, die den onvoltooiden roman Woutertje Pieterse bevatten, hebben er toe bijgedragen om zijn reputatie van zeer groot prozaschrijver te vestigen en zijn invloed te doen groeien. Enkele dichters keeren zich ook af van den con-
ventioneelen stijl van dit tijdperk en de weinig literaire tendenzen van de poëzie. Zij kunnen beschouwd worden als voorloopers van de beweging der vernieuwing, die omstreeks 1880 begon : o.a. W. L. PENNING (1840-1924), J. WINKLER PRINS (18491907) en Marcellus EMANTS (1848-1923). DE NOORD-NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE VAN 1880 TOT HEDEN. - STROOMINGEN. De buitenlandsche schrijvers oefenen een grooten invloed uit op de jeugd van dit tijdperk. De verbetering en uitbreiding van het onderwijs bracht haar in contact met hun werken: de jongeren waren ontvankelijk voor het naturalisme van ZoZa, het realisme van Maupassant, voor de psychologie van Bourget, de lyriek van BaudeZaire, het symbolisme van VerZaine, tenslotte voor de Grieksche klassieken, de Engelsche dichters Keats en Shelley en later ook voor de Russische schrijvers. De geestelijke activiteit van de XIXde eeuw manifesteerde zich in de literatuur. De XIXde eeuw is het tijdperk van de natuurwetenschappen en het liberalisme. Daarom vindt men bij de jonge generatie den drang naar het
-
311-
vrije onderzoek, den zin voor de realiteit en het anticlericalisme van Multatuli. De critiek wil objectief zijn en individualistisch; de poëzie is realistisch en psychologisch, het proza realistisch, naturalistisch deterministisch onder invloed van de biologische wetenschappen. Het geheel wordt gekenmerkt door het stempel van de persoonlijkheid van den schrijver. De jongeren trekken te velde tegen de sleur en het eentonige dilettantisme. Ze verwerpen alle stijve vormen: ze vallen alles aan, met de behoefte om alles te onderzoeken, die hun tijdperk karakteriseert. « De kunst om de kunst» is hun leuze. De kunst kan geen nuttige ontspanning zijn, ze heeft geen stichtelijk doel; alleen de persoonlijkheid van den dichter is van belang. De dichter heeft maar één god: de schoonheid. De verbeelding en de taal- de muzikale hoorbaarheid en het genuanceerde rhythme moeten origineel en expressief zijn. In de poëzie moet de kunst « de aller-individueelste expressie van de aller-individueelste emotie» zijn. In het proza moet de kunst trachten « een stuk leven » weer te geven, gezien door het gevoel van den artist, d.w.z. reëeler, intenser en dieper. Het onderwerp is niet van belang, het is de manier waarop het wordt behandeld, die telt. Dichters en prozaschrijvers zijn het er over eens, dat het niet meer de vraag kan zijn om te weten of het behandelde onderwerp op zichzelf aantrekkelijk, edel of schoon is : het eenige probleem is, te weten of de schrijver erin geslaagd is het den lezer te doen gevoelen, het werkelijkheid te maken, met evenveel diepte en kracht als de artist zelf het heeft gezien; m.a.w. het belangrijkste is, te weten of de auteur zijn lezer heeft ontroerd. De jongeren dringen tenslotte aan op het gebruik van het juiste woord, van de juiste uitdrukking. Hun hoogste bezieling vinden ze in het leven hier op aarde. Ze zijn vol aandacht voor de diepte van de ziel.
-
312-
De generatie van 1880 was eenzijdig in haar principes : deze reactionnaire beweging moest dus op haar beurt weer een reactie te weeg brengen, waarvan gelukkig de theorieën niet enkel negatief waren : rijk aan constructieve elementen, moesten ze een nieuwen bloeitijd doen ontstaan. Men constateert deze vernieuwing reeds bij enkele schrijvers van de generatie van 1880. Deze zullen als baanbrekers voor de volgende generatie optreden. De kunstopvatting van de generatie van 1880 legde het accent op den vorm. Daaruit vloeide voort, dat sommige auteurs de poëzie begonnen te beschouwen als woordkunst, dat ze met de taal zeer vrij omgingen onder voorwendsel er iets persoonlijks aan te geven. Dit tijdperk zag verschillende neologismen geboren worden, nieuwe woorden, onbekende uitdrukkingen, vreemde zinswendingen, die bijna onbegrijpelijk werden. De gevoelens waren dikwijls zoo persoonlijk, dat ze voor den lezer niets beteekenden of door hem niet gedeeld konden worden.De dichter, op zichzelf geconcentreerd, kwam er gemakkelijk toe te gelooven, dat de minste van zijn emoties of gevoelens belangrijk was enkel door het feit dat ze ondervonden of gevoeld was door hem. Een reactie tegen deze excessen was onvermijdelijk. Gedurende dien tij d was de wereld een nieuwe periode ingetreden. De wijdsche vlucht van de groot-industrie, die de ontwikkeling van. de arbeidersbeweging ten gevolge had, en de verbreiding van de nieuwe ideeën, wijzigden het geheele sociale leven. Het historisch materialisme, dat overal zijn stempel op drukte,toonde aan dat het intellectueeleleven van een tijdperk afhangt van de sociale gesteldheid daarvan. Het individu is dus minder belangrijk dan de gemeenschap. En zelfs buiten de materialistische, socialistische en communistische milieu's begint men te begrijpen, dat ieder menschelijk wezen min of meer
-
313-
verantwoordelijk is voor het lot van zijn naasten. Het gevoel voor de onderlinge afhankelijkheid ontwikkelt zich. Het woord « gemeenschap» krijgt van dag tot dag meer beteekenis. De vergroote echo van deze gevoelens en manifestaties vindt zijn weerkaatsing in de literatuur. Het volk is rijp om het te verstaan. Enkele schrijvers van de volgende generatie begrijpen, dat het overdreven individualisme nadeelig is voor de maatschappij. Zij komen daardoor tot een nieuwe formule: « De kunst voor de gemeenschap ». De artist moet zien wat er leeft in het volk of tenminste in een groep; hij moet door zijn werk de overtuiging versterken van hen die denken als hij. De dichter moet tot het volk spreken, en door hen begrepen worden. De gevoelens van de gemeenschap moeten uitgedrukt worden in de taal van die gemeenschap. De schoonheid is niet meer het doel, maar het noodzakelijk gevolg. Dit was de oorsprong van de sociale kunst, die zich verzette tegen de individualistische kunst. Bovendien reageeren veel jongeren door hun meer of minder religieus getinte kunst tegen het a-religieuze karakter van de schrijvers van '80, die de schoonheid vergoddelijkten. Het proza volgt eveneens dit streven. Veel romans beschrijven de funeste gevolgen van de sociale toestanden. Sommige auteurs noemden zich symbolisten, omdat ze schreven onder den druk van het onbekende, dat achter de levens uitingen verborgen is, een ander gevolg van den wetenschappelijken geest van de XIXde eeuw. Anderen probeerden aan de realiteit te ontsnappen, vandaar de herleving van den historisch en roman: dit is het neo-romantisme. Anderen tenslotte bleven individualisten, in hun gebrokenheid; dit is de generatie van 1910. Zij spanden zich in om een diepere kunst te bereiken, die niet de directe consequentie was van een emotie van buiten af, maar die meer reflexie was dan impressie. Dit zijn de expressio-
-
314-
nisten, de vitalisten. Ook de generatie die onmiddellijk na den eersten wereldoorlog het woord gaat voeren, zoekt niet meer alleen de uiterlijke realiteit: achter de dingen wil ze het geheim van het leven ontdekken. Ze verwaarloost de werkelijkheid niet, maar gebruikt ze als stof, als symbool om gevoelens, gewaarwordingen en denkbeelden uit te drukken. De kunst van de generatie van 1920, die van de « Vrije Bladen », is een idealistische, symbolistische of humanitaire kunst. Ze wordt sterk beïnvloed door ethische of sociale overwegingen. In de poëzie eischen de schrijvers meer dynamisme en intensiteit in de uitdrukking van de gevoelens. Ze hechten meer waarde aan de uitgedrukte idee dan aan de muzikaliteit van de verzen. Ze houden veel van het vrije vers. In het proza, vooral op het gebied van den roman, concentreeren al hun pogingen zich op een boeiend verhaal en een solide constructie. Het psychologische realisme, het individueele geval heeft geen beteekenis meer. Maar de generatie van 1930, die van « Forum » verzette zich tegen deze kunstopvatting. Ze verweet de ouderen hun ethische tendenzen en eischte opnieuw van den artist een sterke persoonlijkheid, een « bijtende » vitaliteit. Het manifest, door deze jongeren voor het eerste nummer van het kortstondige tijdschrift Forum opgesteld, maakt ons het doel van deze generatie duidelijker, vooral door den zin : ... wij zullen de volgende idee verdedigen, te weten dat de persoonlijkheid het eerste en, het laatste criterium is in de beoordeeling van een artist ... De groep « Forum » komt in verzet tegen de critiek, die normen, dogma's en ethische tendenzen doet gelden. Deze generatie zal een verwonderlijke productiviteit toonen, zoowel in de critiek als in de poëzie en den roman. De generatie van 1939, die van « Werk» en « Criterium », kan nog moeilijk worden omschreven in
-
315-
haar romantisch streven. Misschien zou als gemeen~ schappelijke trek het nihilistische pessimisme kunnen worden vastgesteld. Maar er is verscheidenheid in het streven dezer jongeren, vooral als men rekening houdt met hun verontwaardiging over verdrukking, hun cynisme, hun somberheid in verband met werkeloosheid en oorlogsgevaar, hun weemoedig geluksverlangen. Trouwens is het thans nog meer dan vroeger duidelijk, dat wat men generaties noemt, nauwkeuriger: stroomingen zou kunnen heeten, want de nieuwe oriënteeringen volgen elkaar met weinig tusschenruimte op. De namen van hun vertegen~ woordigers blij ven dikwijls dezelfde, maar deze vertegenwoordigers wisselen van opinie, of, om nauw~ keuriger te zijn: hun levens- en de kunstopvattingen veranderen. DE NOORD-NEDERLANDSCHE POËZIE VAN 1880 TOT HEDEN. De Nederlandsche poëzie heeft vanaf 1880 een bloeitijd gekend en een buitengewone ontwikkeling: een individualistische en teedere poëzie van de schoonheid ontstaat in de merkwaardige sonnetten van den zuiveren dichter Jacques PERK (1859-1881). Deze was reeds gestorven toen de jongeren, door~ drongen van den nieuwen geest, in opstand kwamen tegen den dwang hun door de oudere generatie opgelegd. Hij is de dichter in wiens werk het beste de liefde voor de zuivere schoonheid en de natuur tot uitdrukking komt. Om zijn gevoelens te vertolken had hij een van de moeilijkste dichtvormen gekozen, waartoe het grootste meesterschap vereischt is : het sonnet. Deze dichtvorm, die vroeger vrij zelden voorkwam, werd door vele tachtigers gebezigd. Ook de geest die uit Perk's gedichten spreekt, is geheel ver~
-
316-
schillend van dien van zijn voorgangers. Met openhartigheid en oorspronkelijkheid vertolkt hij zijn eigen gevoelens, zijn taal is niet banaal of versleten door het gebruiken van oude gemeenplaatsen, maar heeft een geheel nieuwe uitdrukkingskracht. In het werk van Perk heerscht een volkomen harmonie, zoowel in het rhythme als tusschen het onderwerp en de weergave ervan. Hij schreef een sonnettencyclus Mathilde en een lang gedicht Iris, waarin duidelijk de invloed van Shelley te bemerken is. In De Schim van P. C. Hooft uit hij zijn vereering voor den grooten dichter van de Gouden Eeuw. Willem KLOOS (18591938) is de groote figuur onder de Tachtigers. Ook hij bedii~nt zich vaak van den sonnetvorm. Sommige van zijn sonnetten behooren tot het beste en het schoonste wat de Nederlandsche letterkunde voortgebracht heeft. De poëzie van Kloos is nog individualistischer dan die van Perk. Objectieve beschrijvingen treft men er niet in aan, alles wordt in de ziel van den dichter weerspiegeld. Een geest van hartstocht en trotsche uitbundigheid doorwaart ze. De gevoeligheid van den kunstenaar komt er in tot uitdrukking, zijn geheele persoonlijkheid met zijn gevoelens van liefde en haat, en zijn trots als individu. Zijn poëzie is er een van innerlijkheid en ziel. Zijn sonnetten zijn vol beteekenis, van een zeldzame frischheid en oorspronkelijkheid, en buitengewoon van rhythme. Vooral in zijn eersten bundel (Verzen I). De volgende bevatten verzen die te veel strijdverzen zijn, die van een gebrek aan goeden smaak en critisch gevoel getuigen, of liever van een geest, die bij het uitgangspunt gestabiliseerd, de ontwikkeling niet begrijpt. Ook in zijn essay's treft men dezen geest van traditionalisme en moderniteit aan. Als hoofdleider en theoreticus van de beweging van '80 heeft Kloos een groote rol gespeeld. Maar verstard
-
317-
in zijn opinies, wordt hij minder meesleepend, wijsgeeriger en zijn werk verliest na 1890 aan schoonheid en aan warmen eenvoud. De cerebrale, wijsgeerige en humanistische Albert VERWEY (1865-1937) behoort door zijn eerste verzen tot de beweging van '80. Aanvankelijk stond hij onder invloed van Kloos. Dan raakte hij van hem los, zocht een anderen weg. En verdedigde toen het idee, dat de mensch zich heeft te onderwerpen aan het Leven, het moet dienen in al zijn uitingen en vormen. De dichter treedt op tusschen het Leven en de Menschen, en tracht het leven te « verzaligen » door de macht van de Schoonheid. Hij prees de strijdliteratuur aan, in tegenstelling met de passieve en zinnelijke opvatting van de groep, en hij ontwikkelde zich van lyrisch naar abstract. Beeldend was hij maar in één bundel, hoewel hij het redeneeren in verzen afkeurde, en optrad vOOr een dichtkunst die in beelden zou spreken. In zijn later werk tracht hij de eenheid van het Ik met den Kosmos te verbeelden. Zijn dichterschap was toen actief en leidend door zijn critiek en zijn tijdschrift De Beweging, en hij heeft school gemaakt. Zijn invloed is zeer sterk merkbaar in het werk van de tweede generatie na 1880. In zijn poëtisch werk, na zijn dood opnieuw uitgegeven in twee deelen, Oorspronkelijk Werk, treft men eenige gave, ontroerende gedichten aan. Individualistisch is ook het eerste werk van den droomer en mysticus Frederik VAN EEDEN (1860-1932). Aanvankelijk gaf hij meer persoonlijke natuur- en liefdeslyriek, later wijsgeerige en religieuze poëzie. De vorm is zeer zuiver en eenvoudig. De melancholische dichteres Hélène SWARTH (1859-1941) bezingt de schoone en smartelijke eenzaamheid in een weinig gevarieerd rhythme. Vooral interessant, ook wegens zijn invloed op de generatie van 1920 is het werk van Herman
-
318-
GORTER (1864-1927), in het begin individualist en gevoelsmensch. Een van de hoofdmomenten uit de beweging van '80 is het verschijnen van zijn lang gedicht, zijn lyrisch epos Mei, een der schoonste lyrische gedichten van de wereldliteratuur, een hymne aan de eindelijk weergevonden natuur, aan de schoonheid van vorm en geest, geschreven in een harmonieuze, rhythmische taal, vol oorspronkelijke, frissche beelden en gedurfde enjambementen. « Een nieuwe lente en een nieuw geluid ... » zoo begint het gedicht en deze regel is bijna spreekwoordelijk geworden. Gorter bracht in de lyrische literatuur van zijn tijd een element van levensvreugde, vooral van vreugde te leven in de bedwelmende natuur. Zijn poëzie vormt daardoor een contrast met die van de andere tachtigers, die eerder melancholiek was. En toch was die levensvreugde slechts schijn, want in zijn werk drukte hij de diepe tragiek van de menschelijke ziel uit, de smart, omdat zij niet in staat is de volledige schoonheid te omvatten en te vereeuwigen. Voorts schreef hij directe, sensitivistische verzen, waarin hij den klank als uitdrukkingsmiddel gebruikte, terwijl hij syntaxis en woordbeteekenis verwaarloosde. Na zijn overgang tot het socialisme schrijft hij wijsgeerige en politieke gedichten, waarin hij de liefde voor de democratie en haar toekomst bezingt. Deze verzen zijn niet overal even fijnzinnig als zijn vroeger werk. In zijn Klein Heldendicht en in het zeer groot gedicht Pan legde hij er zich op toe een kunstwerk te verwezenlijken door toepassing van de nieuwe theorieën, die voortkwamen uit zijn politieke overtuiging. Gemeenschapskunst is de poëzie van Henriëtte ROLAND HOLST-VAN DER SCHALK (1869), de diepvoelende dichteres van de sociale liefde. Deze dichteres, die tegelijkertijd een vrouw is met een warm hart, voor wie het leven een wonderlijk avontuur en
-
319-
een voortdurend offer is, heeft in haar strijdzangen voor een beter leven gezongen. De toon van haar verzen, in het begin hortend en stroef, wordt breeder en grootscher, vrijer, meer sonoor, als het hart van Henriëtte Roland Holst zijn weg vindt en begint te kloppen voor het nieuwe geloof, dat het socialisme, daarna het communisme, haar heeft gebracht. Ze bezingt dan den strijd van de arbeiders, de schoonheid van den opstand, de komst van een nieuwe wereld, waarin liefde en vreugde zullen heerschen. Mettertijd wordt haar poëzie religieus. Zij toont aan, dat de daad en de droom, deze twee tegenstrijdigheden, elkaar aanvullen en zich kunnen vereenigen in het altruïsme en den eerbied voor het leven. Van haar dichtbundels noemen wij: De Nieuwe Gebaart, Opwaartsche Wegen, De Vrouw in het Woud, Het Feest der Gedachtenis, Tusschen Tijd en Eeuwigheid, enz. De bittere, opstandige A. VAN COLLEM (18581931) en Adama VAN SCHELTEMA (1877-1924) putten hun poëzie aan dezelfde bron. Bewonderaars van religieuze poëzie zullen geboeid worden door de gedichten van P. C. BouTENs (1870); in zijn jeugd lyrisch en weemoedig, op rijperen leeftijd abstract, volmaakt stylist, religieus in den breedsten zin van het woord, individualist, die slechts de schoonheid in God bewondert. Bij hem is het verlangen van de ziel naar hemelsche volmaaktheid de grootste vreugde. Zijn uiterst fijne gevoeligheid, zijn zeer knappe techniek, stellen hem in staat prachtige gedichten te scheppen met bijzondere rhythmen, rijmen, beelden en strofen. In sensitivistischen vorm schreef hij diepe, onaardsche, religieuze poëzie. AnwAITA (Johan Andreas dèr Mouw [1862-1919]) schrijft zijn gedichten - overwegend sonnetten Brahman I en 11, diepzinnig, vol prachtige en ver-
-
320-
heven visies, in een eigenaardige taal, die veel op de spreektaal gelijkt, en in een schertsenden toon. Hij zoekt den zin van het leven in een filosofie, die onder Brahmaanschen invloed staat en oefende grooten invloed uit, vooral op de generatie van '30. Hij was de voorlooper van de « poésie parlante » in Nederland. Individualisten in hun gebrokenheid zijn: J. H. LEOPOLD (1865-1925), individualist tegen wil en dank, bescheiden en trotsch, eenzaam en tragisch, teeder en bitter. Jacob Israël DE HAAN (18811924), melancholiek en hartstochtelijk. Hun werk toont in hoeverre men kan komen tot een vergeestelijking van het zintuigelijk waarneembare. De romantisch-idyllische Aart VAN DER LEEUW (18761931), de klare en vurige Jan PRINS (1876), de machtige experimentator van de « bezielde rhetoriek », Geerten GOSSAERT (1884), de oprechte, verstandelijke, beheerschte P. N. VAN EYCK (1887), in zijn laatste bundels meer spontaan, de romantische, eenzame, elegische en eenvoudige Jacques BLOEM (1887). Ook A. Roland HOLST (1888), schuchter en fataal eenzaam, vol trots en verlangen naar aard sc he schoonheid en kunstenaarsroem, de ontroerende dichter met de eenzijdige lyriek, machtig en monotoon in zijn droom van Elyseesch verlangen, de ziener, die de eenzaamheid van de ziel tegenover de natuur (, bezingt ». Vol minachting voor het leven, zoekt hij een levensopvatting, waarvoor hij de inspiratie vindt in de legenden van de Oudheid, bij de Grieken en de Kelten. Zijn nostalgie en zijn eenzaamheid, zijn trots en zijn verlangen weet hij op ontroerende, magische wijze uit te drukken. In al zijn bundels is eenzelfde zorg voor het absolute, het blijvende en het ware. In Voorbij de Wegen, De Wilde Kim, Winter aan Zee. Maar in zijn laatsten bundel Onderweg, schijnt hij zijn inspiratie meer in de werkelijkheid te
-
321-
vinden. Of liever is deze meer de springplank om te komen tot de sferen waar de tegenstellingen verzwakken en in elkaar vervloeien. Roland Holst uitte zich eerst in het vrije vers, thans is zijn poëzie strakker, soms koel en geheimzinnig tegelijk. Deze dichters drukken in hun werk uit: hun romantisch verlangen naar een werkelijkheid buiten den tegenwoordigen tijd. Dezelfde aspiratie vinden we bij den complementair en de tegenstelling van A. Roland Holst : M. NIJHOFF (1894), een plastisch dichter, veelzijdig, gecompliceerd, die op heldere, duidelijke wijze in losse alledaagsche taal « spreekt» over het geluk van het onbewust levende kind. Geslingerd tusschen levensvreugde en de behoefte aan bovennatuurlijke zuiverheid, drijft zijn geraffineerde gevoeligheid hem naar de melancholie. Maar zijn levensaanvaarding geeft hem soms de noodige ironie om zijn droefheid te beheerschen. Vanaf 1934 schijnt hij terug te keeren tot de eens betwijfelde cultureele waarden van voor den oorlog. Hij geeft tevens een beeld van den (( nieuwen mensch » in Awater, die toch ook veel gemeen heeft met den (( zuiveren geest ». Vrijer van vorm dan A. Roland Holst, zijn rhythme is ook levendiger. De gewoonste woorden weet hij op eigenaardige wijze met {( ziel » te ({ laden ». Bekend zijn vooral zijn: Vormen, Nieuwe Gedichten, Awater en Het Uur U. Nijhoff is ook criticus en tooneelschrijver. Tot deze individualisten behoort ook: J. W. F. Werumeus BUNING (1891), met zijn innige verzen, en die een der toppunten van de Nederlandsche poëzie bereikte met zijn hartstochtelijk en fantastisch zeemanslied, Maria Lécina. J. GRESHOFF (1888) verdient een speciale plaats door zijn directen, sterk individualistischen, soms hekelenden en huiselijken toon, tusschen ernst en spot, typisch voorbeeld van de gesproken poëzie in tegenstelling met de gezongen poëzie. Zijn wrange en nuchtere verskunst heeft herhaaldelijk navolging F. CLOSSET. -
DOOR NEDERLAND
(ul. -
1942.
21
-
322-
gevonden. De verzen van den cerebralen Vic. VAN VRIESLAND (1892) zijn van een moderner tendenz, evenals die van den dynamischen, fantastischen en chaotisch en Herman VAN DEN BERGH (1897), wiens invloed op de Hollandsche expressionisten en vitalisten zeer groot was. De onverbeterlijke, fantastische, vulkanische, demonische, etherische, rustelooze romanticus Hendrik DE VRIES (1896) is ook een van de modernen. H. MARS MAN (1899-1940), de wezenlijke leider van de vitalisten, is hoekig en scherp. Zijn poëzie is rhythmisch, geconcentreerd, etherisch, geladen, ze is meer dan beweging. Hij verbreekt alle vormen. Hij streeft er eerst naar de grootste visie in kernachtige, explosieve, korte zinnen en woorden uit te drukken. Steeds bekoorde hij door een primaire zuiverheid van gevoel. Zijn laatste werk Tempel en Kruis brengt een verjongden Marsman in verzen vol aphorismen, met veel regelmatiger rijm en muzikaler rhythme. Hij is objectiever in zijn beschrijvingen. Ook pittoresker en nauwkeuriger. Nog steeds is hij de vereenzaamde ziener van zijn eerste bundels, geslingerd tusschen depressie en extaze. Als criticus en woordvoerder van de generatie trad hij dictatoriaal op, en verlangde bijtender vitaliteit, moderner vormen, een vrijer vers, meer nauwkeurig proza. Anthonie DONKER (1902) is de humanistische, de gevoelige, de elegische. Jan SLAUERHOFF (1899-1936) is de meest begaafde en origineelste van de « Forumgroep », en van zijn generatie. Hij is een eenzame, een non-conformist, een zonderling, met een breedheid van blik, die niets Hollandsch heeft. Een natuur, rijk aan tegenstrijdigheden, met een temperament dat nu eens cynisch, dan weer pervers, en ook wel sentimenteel is. Onstandvastig, en toch hokvast van verlangen, schuchter en prikkelbaar, vlucht hij voor zichzelf en de omringende. wereld. Romanticus, verlangend om
-
323-
in zijn leven de droomen van zijn jongelingsleeftijd te verwezenlijken, gaat hij door de wereld, hij leeft gevaarlijk, diep, intens. Zijn verzen hebben een hor~ tend rhythme, ze zijn nerveus, soms onhandig, men voelt er altijd de koelheid van de zeelucht in, die de auteur in den loop van zijn reizen heeft ingeademd. De compositie is soms slordig en grillig, maar hij ontwikkelt zoo een lyrische kracht, zulk een genialen toon, dat men hem die zwakheden wel vergeeft. Het schijnt dat de dichter, een voorgevoel hebbende van zijn nabije einde, in zijn werk : Archipel, Clair~ Obscur, Eldorado, Serenade, Fleurs de Marécage, Saturnus, Soleares, al de rijkdom van zijn intieme wezen en van de wereld, die hij had ontdekt, heeft willen uitdrukken, zonder zich al te zeer te bekom~ meren om het ciseleeren van zijn verzen en het tevreden stellen van de puristen. De generatie van '80, die van nForum », telt ook dichters van den eersten rang, inzonderheid den schuchteren, bittere!)., cynischen E. Du PERRON (1899-1940) en den plastischen, vernuftigen Simon VESTDIJK (1899). De lyricus Edw. HOORNIK (1910), de veelzijdige Gerard DEN BRABANDER (1900), de epische dichter M:. M:OK (1907), de cynicus Eric VAN DER STEEN(1907), de droom er G. ACHTERBERG (1905), de merkwaardige surrealist L. Th. LEHMANN (1920), de romanticus Bertus AAFJES (1914), de intellectualistische dichteres VASALIS (1909), enz., zijn onder de jongeren te vermelden. Onder de protestantsche dichters van voor den eersten wereldoorlog nemen J acqueline VAN DER WAALS (1868-1922) en J. C. VAN SCHAGEN (1891) een vooraanstaande plaats in. Van de jongeren noemen we: Willem DE M:ÉRODE (1887-1989), RoeI HOUWINK (1899) en J. H. EEKHOUT (1~00). Deze laatste heeft een vrij groote zuiverheid van taal. Henri BRUNING (1900), Albert KUYLE (1908), Jacques SCHREURS
-
324-
(1893), Anton VAN DUINKERKEN (1903) zijn katholieke dichters. De grootste van deze laatste groep is ontegenzeggelijk Jan ENGELMAN (1900), lyricus bij de gratie Gods, de eenige Hollandsche dichter, die met succes de « poésie pure» heeft durven beoefenen.
HET NOORD-NEDERLANDSCHE PROZA VAN 1880 TOT HEDEN. Het is onmogelijk de beweging van '80 in de Nederlanden te vergelijken met de beweging van vernieuwing die op dat tijdstip in andere landen tot uitdrukking kwa)TI. De Nederlandsche literatuur van voor 1880 was, zooals wij reeds gezegd hebben, ten achter bij de andere literaturen. De etappen moesten vlug doorloopen worden. Talrijke stroomingen van buiten oefenden tegelijkertijd hun invloed uit. En vooral in de romantische productie van dat tijdperk vindt men de meest uiteenloopende stroomingen in een zeer korten tijd. Het Noord-Nederlandsche proza van de tachtiger jaren vindt in Marcellus EMANTS (1848-1923) een voorlooper van het realisme in zijn pessimistischen roman Een Nagelaten Bekentenis, evenals MULTATUL! (Edward Douwes Dekker, 1820-1887) met zijn Mare Havelaar een voorlooper van de romantiek was geweest. Deze stroomingen zijn scherp omlijnd bij de schrijvers van '80. Lodewijk VAN DEYSSEL (1864), verfijnd en onstuimig literator, is naturalistisch in zijn verhaal Een Liefde en in zijn eerste werk, maar in zijn latere romans, vooral in Het Leven van Frank Rozelaar laat hij de naturalistische werkwijze en de overdreven analyse varen. Hij is dan eerder impressionist, gevoelsmensch, hij onderzoekt meer de gewaarwordingen dan de bijzonderheden. Hij verliest aan nauwkeurigheid, wordt esoterisch, om later terug te komen tot een normaler, zuiverder talent.
-
325-
Frederik VAN EEDEN (1860-1932) slaat een heel andere richting in, hij was vollediger vertegenwoordiger van de algeheele cultureele vernieuwing van zijn tijd. Hij is tegelijkertijd religieus, ethisch en sociaal. Hij begeerde het « goede» en het « schoone IJ. Algemeen bekend is zijn roman of liever zijn cultuursprookje De Kleine Johannes, een zuiver romantisch en idealistisch verhaal, geschreven in uiterst simpel proza, waarin wordt verteld van het zoeken van den mensch, die zich tot (( de menschheid en haar weedom » voelt aangetrokken. Het eerste deel is het voornaamste, deel II en III zijn minder artistiek.Van Eeden is noch naturalistisch, noch impressionistisch. Een idealist is hij: de bevordering van het geluk van de menschheid streeft hij na. Uitgangspunt was bij hem een pantheistisch Gods- en wereldbegrip, dat leidt tot het geestelijk Leiderschap langs den weg van het socialisme en van het communisme. Ten slotte bekeerde hij zich tot het Katholicisme (1922). In het werk van twee andere groote romantici komen tegelijkertijd romantische en realistische tendenzen tot openbaring, het zijn : de humorist, droomer en lyricus Jacques VAN Looy (1855-1930), een schrijver, vol gezonden zin voor het leven, met een merkwaardig uitbeeldingsvermogen, die in zijn roman J aapje met teerheid en scherpzinnigheid de ziel van een weeskind bestudeert, en Louis CouPERUS (1863-1923). Deze laatste trekt ook in het buitenland de aandacht. Hij is zonder twijfel de grootste Nederlandsche romancier van zijn tijd, een geboren schrijver en boeiend verteller. Hij is een aristocraat, een charmeur, een zwerver, droomer en scepticus. De figuren die hij schept zijn vooral (( decadente» menschen, die zich laten leven, sterk sensualistisch aangelegd zijn, en tot ondergang gedoemd. Wanhoop aan het leven ligt Couperus' filosofie ten grondslag. De karakters zijn geteekend
-
826-
volgens naturalistische beginselen. Couperus heeft een diep psychologisch gevoel. Zijn stijl zou als voorbeeld kunnen dienen. Hij vertelt op luchtigen, spottenden, badineerenden toon. En wanneer het moment van den ondergang van zijn helden nadert, breekt zijn stem. En het slotaccent is er dan een van vertwijfeling. Hij schreef ook historische en fantastische romans. Zijn voornaamste werken zijn Eline Vere, Van Oude Menschen, de dingen die voorbijgaan, Boeken der Kleine Zielen en zijn bundels korte verhalen. Vooral de realistische romanschrijvers zullen epigonen hebben, die een gr90t aantal burgerromans produceeren, evenals romans met een sociale strekking. Hun activiteit is nog in onze dagen groot en ontzagwekkend. De meest bekende van de romanciers uit dezen kring zijn Johan DE MEESTER (18601981), een weinig onsamenhangend, de schepper van Geertje, Herman HEYERMANS (1864-1924), die sociale drama's schreef en onder het pseudoniem Samuel Falkland (( schetsen », de epische romancier Herman ROBBERS (1868-1937), breedsprakig en tamelijk monotoon, schilder van de bourgeoisie in zijn Roman van een Gezin, en Israël QUERIDO (1874-1932), een langdradig schrijver, auteur van Jordaan. Van de vrouwelijke auteurs noemen we : Top NAEF (1878), de bekendste van allen, persoonlijk, subjectief en licht humoristisch, schrijfster van Voor .de Poort, Ina BOUDIER BXKKER (1875) een simplistische, victoriaansche romancière, wier psychologische romans Kinderen en Armoede veel succes hadden, en Margo ANTINK (1869), die succes had met haar roman Sprotje, de geschiedenis van een volksmeisje. Deze laatste schreef met haar man, Ca rel SCHARTEN(1878), een groot aantal middelmatige romans, waarvan de handeling plaats heeft in Frankrijk en Italië, waaronder de meest gelezene zijn: Een Huis vol Menschen
-
327-
en De Jeugd van Francesco Campana. De romans van Nico VAN SUCHTELEN (1878), den filosofischen dichter, die den zin van het leven zoekt, Quia Absurdum, ironisch, De Stille Lach, moraliseerend, Tat Tvam Asi (zoo ben jij), bespiegelend, toon en aan dat de Hollandsche literatuur steeds weer terugkeert tot de nationale traditie, d.w.z. tot een gezond begrip van de realiteit, tot een realisme, gematigd van geest en vorm. De meeste romans hebben als milieu de groote stad, maar het platteland heeft ook zijn vertolkers: Herman DE MAN (1896) in Het Wassende Water, A. M. DE JONG (1883) met zijn cyclus Merijntje Gijzen, Anton COOLEN (1897) in zijn Dorp aan de Rivier, De Drie Gebroeders, Peelwerkers. De laatsten roepen voor onze oogen Brabant op met zijn bevolking. Augusta DE WIT (1864-1939) met haar Orpheus in de Dessa, in suggestieven stijl geschreven, M. J. BRUSSE (1873-1941) met zijn Boefje, gaven sociale romans, die groot succes oogstten. De romantische, idealistische en symbolistische tendenz van Fr. VAN EEDEN en Louis COUPERUS zet zich voort in de neo-romantische beweging en geeft werken van den eersten rang. Dit neo-romantisme wordt niet alleen teruggevonden in de werken van Ary PRINS (1860-1922) en van Adriaan VAN OORDT (1865-1910), maar vooral ook bij den eenvoudigen, sterk suggestieven Arthur VAN SCHENDEL (1874), wiens Een Zwerver verliefd en Het Fregatschip « Johanna Maria» bekend zijn over de grenzen van Holland. Eerst zocht Van Schendel inspiratie in Italië. Na een overgangswerk, Fratilamur, volgen dan romans, waarin het Hollandsche genie beter tot zijn recht komt. Dan begint voor Van Schendel een periode van objectiviteit, schijnt het, zijn lyrisme wordt gematigder, hij beschrijft nieuwe onderwerpen. En bij den eersten aanblik schijnt het of hij een diep-
-
328-
gaande evolutie doormaakt. Doch dit is niet heelemaal waar, want al zijn werken, tot het laatste toe, zullen een gemeenschappelijken trek behouden : de hoofdpersoon is steeds een « zwerver », een romantisch mensch, die handelt onder invloed van een droom, een ideaal. En het Noodlot dat hem overwint, vernietigt of doodt, is niet het noodlot van de uiterlijke omstandigheden, maar. dat van zijn eigen karakter. Van de tweede periode zijn Het Fregatschip « Johanna Maria », Jan Compagnie, en vooral De Waterman misschien wel het diepzinnigste en gaafste van al zijn werken. Dan de trilogie Een Hollandsch Drama, De Rijke Man, De Grauwe Vogels, die metDe Waterman, variaties zijn op het thema van het Geloof en het Noodlot, iederen keer van een andere zijde belicht. Andere variaties op het thema van het Noodlot zijn ook zijn vier laatste romans: De Wereld een Dansfeest, De Zeven Tuinen, Mijnheer Oberon en Mevrouwen De Menschenhater. Hier wordt de handeling verteld door derden uit verschillend milieu en van verschillenden aard, vanuit ieders persoonlijk gezichtspunt, waardoor soms, het komisch element verhoogd wordt. l\fenschen, geboren om elkaar te begrijpen, worden door het lot op tragische wijze gescheiden, of zij worden door een schok in hun levensrhythme tot den ondergang gebracht of tot een ellendig leven veroordeeld .. Dit spel van het Noodlot stort de hoofdpersonen in het ongeluk, de personen van het tweede plan worden er slechts door geïnteresseerd, verstrooid of bekeerd. In deze romans heeft Van Schendel het ondernomen de synthese tusschen zijn twee technieken: de novelle en den roman te verwerkelijken. Want Van Schendel is niet alleen de trage en sombere prosateur van Een Hollandsch Drama, hij is ook de lichte, humoristische verteller, vol verbeelding, van de Herinneringen van een Dommen Jongen.
-
329-
P. H. VAN MOER KERKEN (1877), een schrijver met romantische en realistische tendenzen, nauwkeurig en ironisch, auteur van een cyclus van historische romans, De Gedachte der Tijden, en Aart VAN DER LEEUW (1876-1931) de rustige stylist, de romanticus, de idyllische, de lyricus met een reuvre rijk aan droomen en mysticisme, auteur van Ik en Mijn Speelman, behooren eveneens tot de neo-romantische groep. Reinier VAN GENDEREN STORT (1886-1941), wiens werk a.h.w. de schakel is tusschen de neo-romantiek en het neo-humanisme, is een uitstekend stylist en de auteur van den zeer goeden roman De Kleine 1 nez, waarin hij een evangelische levensopvatting verdedigt. Het werk van Carry VAN BRUGGEN (18811932), eerst een naturalistische romancière, vooral bekend door haar roman Heleen, waarin ze de ontwikkeling van een vrouwen ziel heeft geschilderd en door haar verhandeling Prometheus, waarin ze partij kiest voor het individualisme, is rijk aan diepe ideeën. Diepzinnig, ook magisch is het proza van A. Roland HOLST (1888). Zooals we reeds eerder hebben gezien, zullen de groepen van de Vrije Bladen en van Forum de tendenzen van het N ederlandsche proza veranderen. In het begin waren ze weinig productief. Op het oogenblik telt Holland, dank zij hen, een groep romanciers van den eersten rang. H. MARSMAN (1899-1940), die vooral bekend is als criticus en als dichter, schreef in de eerste jaren van zijn literaire activiteit hartstochtelijke, klankvolle novellen en lange verhalen, en later zelfs een roman, De Dood van Angèle Degroux. Jan SLAUERHOFF (18991936), de jong gestorven en geniale schrijver, is romantischer, vooral in de keuze van zijn onderwerpen, die hij dikwijls in exotische streken plaatst. Hij bevolkt zijn romans en verhalen met avontu-
-
330-
riers, piraten, ontdekkingsreizigers, veroveraars: Het Verboden Rijk, Het Leven op Aarde, Schuim en Asch. Dat Slauerhoff aanleg voor verteller had is in ovo in zijn poëzie. Was hij niet de eerste van zijn generatie, die het verhalende gedicht aandorst. In zijn proza vinden we de intrinsieke eigenschappen terug, die zijn poëzie kenmerken : de onmiddellijke doordringende scherpte waarmee hij de essentie van het onderwerp vat, en den bruusken verhaaltrant. In dezen bohémien, tevens hokvast in den grond van zijn hart, zijn poëet en prozaïst één. En daar zijn proza ietwat losser en gemakkelijker is dan zijn poëzie uiteraard der zaak meer geconcentreerd - is het er een prachtige inleiding voor. De voornaamste representanten van de « Forum »groep zijn: Menno TER BRAAK (1902-1940), een geboren denker, begiftigd met een fijnen geest, en tevens een zeer onafhankelijk polemist. Hij is een zeer omstreden figuur als criticus. Hij viel alle conventies aan, alle vooroordeelen, alle valsche schaamte. En hij deed het met een sterke logica, enthousiast en vitaal, in een merkwaardigen en zwaren stijl, dikwijls vernietigend, want, als romanticus, was hij des te scherper, omdat de critiek voor hem meer dan een spel was of eenvoudig en verstandelijk werk. Ze werkte in zekeren zin mee tot de bevrij ding van de eigen persoonlijkheid, tot de overwinning op zijn milieu, zijn atavisme, zijn protestantsche opvoeding. De belangrijkste van zijn bundels kritieken, en die alle veelzeggende titels dragen, zijn: Afscheid van Domineesland, Man tegen .Man, Démasqué der Schoonheid, Politicus zonder Partij, Het Tweede Gezicht, Van Oude en Nieuwe Christenen, Mephistophelisch, In Gesprek met de Vorigen, De Nieuwe Elite. Als romanschrijver is hij minder belangrijk. Ed. Du PERRON (1899-1940) heeft veelbelovend
-
331-
werk op zijn actief, vooral zijn veelzijdigen, diepzinnigen en knappen roman HetLand vanHerkomst. Zeer fijn, vol geest en humor, zeer handig om een atmosfeer te scheppen en te suggereeren, overtuigd individualist, vol belangstelling voor alle oprechte sociale ideeën, Du Perron is de dichter, de romancier en de gevreesde criticus, die de waarde van de persoonlijkheid met Ter Braak van begin af aan verdedigde. Hij schreeuwde overal zijn haat en zijn verachting uit voor den literaat, voor de overdreven vereering van den dichter, van de ethische en rhetorische traditie, van den valschen ernst, ·en het pharizeïsme, dat het Nederlandsche cultuurleven ondermijnde. Naast bundels essay's gaf hij ook twee boekdeelen over den schrijver, dien hij als den grootsten beschouwde, over Multatuli, De Man van Lebak, Uit het Pak van Sjaalman. Zuiver theoretische geest, geraffineerd, hartstochtelijk accepteerde hij « en bloc)) wat hem lag, verafschuwde, ja zelfs viel met toorn, met haat, meedoogenloos en onbarmhartig aan wat zijn zeer onafhankelijke, en soms grillige persoonlijkheid afstootend vond. Simon VESTDIJK (1899) die laat tot de « Forum »groep toetrad, is de romanschrijver van zijn generatie, de creatief meest vruchtbare auteur van deze groep, een meester in de nuchtere ontrafeling van de menschelijke ziel. Deze ongetwijfeld zeer knappe schrijver heeft vooral belangstelling voor pathologische gevallen, afwijkingen van physieken of psychischen aard, voor problemen als dat van leven en dood. Hij bracht de critiek in de grootste verbazing, vooral met Meneer Visser's Hellevaart. Dit is een van de meest gedurfde boeken van de N ederlandsche letterkunde. Vervolgens publiceerde hij Else Böhler, Duitsch Dienstmeisje, Sint Sebastiaan, de geschiedenis van een Talent. Dit laatste is eigenlijk het voorspel van Terug tot I na Damman, zijn eersten roman,
-
332-
terwijl Surrogaten voor Murk Tuinstra, dat nog alleen in het tijdschrift « Groot-Nederland» is verschenen, er het vervolg op vormt. In deze half-autobiografische romans bestudeert de schrijver de gevoelens van de bewoners van een kleine provinciestad met een scherpzinnigheid, een humor en een snijdendheid, die zijn puriteinsche landgenooten zeker wel eens moest verontwaardigen. Evenwel geeft hij in zijn half-historische romans het leven weer van personen met een gecompliceerd karakter onder zeer gecompliceerde omstandigheden. Hij verhaalt het leven van zijn historische personages met zooveel suggestieve bijzonderheden, dat zij symbolische waarde krijgen voor den tijd waarin zij leven. In Het Vijfde Zegel schildert hij het Spanje van de Inquisitie tijdens het leven van El Greco, in De Nadagen van Pilatus het tijdperk van Caligula en de opkomst van het Christendom te Rome. Voor twee jaar publiceerde hij een uitstekenden roman, die ofschoon geschreven in den vorm van een detectiveroman, waarin echter de gebeurtenissen voortvloeien uit de ziel van de personages, toch veel overeenkomst vertoont met de twee technieken van zijn andere werk. In dezen roman berusten eenjeugdherinnering en een groote liefde op één gevoel. De toon is historisch vertellend, de atmosfeer pakkend. Deze roman, Rumeiland, is vooral psychologisch belangrijk. In zijn laatsten roman, Aktaion onder de Sterren, een « halfmythologischen» roman, zeer modern van psychologie, een handige mengeling van droom en werkelijkheid, brengt hij met veel talent zijn lezer in de Oudheid terug. Verhaal en tendenz, kunst en wetenschap, zijn in de werken van Vestdijk zeer fijn, zeer harmonieus en zeer modern gecombineerd. Zoodat geen enkele factor de andere overheerscht of het werk in zijn geheel schaadt. Ook schreef Vestdijk zeer goede novellen, experi-
-
333-
menten van een romancier, die eerst inhoud en vorm langs verschillende zijden wenscht te benaderen, diepzinnige essay's en studies en enkele belangrijke bundels gedichten. Op 't eerste gezicht houdt men niet van zijn stijl. Een haastig lezer zal hem onduidelijk vinden, want hij geeft den indruk ruwen nogal geforceerd te zijn. Maar langzamerhand gewent men zich, men gaat den schrijver in zijn meest verfijnde schakeeringen begrijpen, men gaat zich voor hem interesseeren en van zijn werk houden. Zoo als iedere andere telt ook de Nederlandsche literatuur enkele geïsoleerde figuren. Dit zijn NESCIO (1881), auteur van één belangrijken novellenbundel, Dichtertje, en vooral F. BORDEWIJK (1884). Deze laatste scheen zich eerst niet te kunnen losmaken van de dorre techniek van de « Nieuwe Zakelijkheid ». Op het oogenblik is hij met Arthur van Schendel en Simon Vestdijk de grootste Nederlandsche romancier. Zijn Fantastische Vertellingen ontmoetten weinig belangstelling, ofschoon ze niet zonder eigenschappen waren. In Blokken, een satire op het collectivisme, in Knorrende Beesten, een novelle uit het milieu der autorennen, wordt zijn stijl steeds persoonlijker. Zijn novellenbundels De Laatste Eer, De Wingerdrank, De Korenharp belichten bepaalde zijden van zijn persoonlijkheid en talent, en vooral zijn «zoekenllnaar vormen. Bekend is hij door de waardevolle romans: Bint, waarin hij twee opvoedkundige stelsels, het autoritaire en het niet-autoritaire, tegenover elkaar stelt. De taal van dit werk is afgebeten en hard. Rood Paleis, waarin hij den ondergang van een eeuw beschrijft. En Karakter, een machtig beeld van het Rotterdamsche leven, waarin hij onvergetelijke figuren schept. De taal benadert hier de spreektaal. Personen en toestanden worden met meel' bijzonderheden dan in zijn vroeger werk geteekend. Onlangs publiceerde hij Apollyon, de geschiedenis van een
-
334-
decadenten aristocraat, een verwaanden cynicus en afbrekenden geest. Deze roman is intelligent en bevat talrijke aphorismen. De compositie is boeiend en volmaakt, de karakters zijn grondig bestudeerd, de taal is zeer soepel. Bordewijk heeft ook tooneelstukken geschreven, die zooals zijn novellen de belangrijke experimenten zijn van den romanschrijver. Onder de jonge romanschrijvers met een romantische of sociale tendenz, noemen we : Constant VAN WESSEM (1892), Maurits DEKKER (1896), Jef LAST (1898), Jan CAMPERT (1902), en vooral Albert HELMAN (1903) en Theun DE VRIES (1907). Onder de jongsten : H. M. VAN RANDWIJK, K. VAN DER GEEST, C. C. S. CRONE, en Cola DEBROT. Van de schrijfsters Henriette VAN EYCK, auctrice van de uitstekende fantastische en humoristische romans Gabriel, geschiedenis van een mager mannetje, Lotgevallen van Thérèse, enz. Eva RAEDT DE KANTER (1900), Jeanne VAN SCHALK WILLING (1895), schrijfster van den zeer goeden roman Sofie Blank, en Antoinette NIJHOFF-WIND (1894), de zeer intelligente auteur van Twee Meisjes en Ik. DE Zum-NEDERLANDSCHE LETTERKUNDE VAN 1830 TOT HEDEN. DE Zum-NEDERLANDSCHE PotZIE. De moderne Vlaamsche literatuur verdient een even diepgaande studie als de Hollandsche. Haar ontwikkeling is sedert 1890 merkbaar dezelfde geweest, behalve dat ze haar modellen in een andere richting zocht en verschilt van accent en temperament. De zuidelijke provincies waren in het begin van den Tachtigjarigen oorlog gescheiden van de noordelijke. Er was om zoo te zeggen geen Vlaamsche literatuur vanaf dat tijdperk tot CONSCIENCE (1812-
-
335-
1883), van wien men kan zeggen, dat hij zijn volk
heeft leeren lezen. Deze oude, populaire romanschrijver is overal bekend, hij is in bijna alle talen vertaald en zijn voornaamste roman, De Leeuw van Vlaanderen, is nog heden geliefde lectuur voor de jeugd. Maar vooral omstreeks 1890 kan men spreken van een ware vernieuwing van de Nederlandsche letterkunde in België. De sentimenteele K. LEDEGANCK (1805-1847), een Prudens VAN DUYSE (18041859), een DE CORT (1835-1879), een Jan VAN BEERS (1821-1888), een Julius VUYLSTEKE (1836-1906) hadden niet het geluk de voorloopers van dit nieuwe intense leven te zijn. Trouwens waren deze schrijvers vooral strijders voor hun taal en hun volk. De voorlooper van de nieuwe generatie was de priester Guido GEZELLE (1830-1899), de zanger van de natuur en van haar Schepper, de eenvoudige, kloeke en melancholische, de impulsieve, directe en harmonieuze, de eenige werkelijke dichter van de periode voor 1890. Hij vindt de individueele expressie voor de individueele emotie. En hij is het ook die den zin voor de natuur, voor de concrete levensvormen en verschijnselen, voor de omliggende dingen terugbracht in de Nederlandsche literatuur. Hij treft door een zeer scherp waarnemingsvermogen, door een levendige verbeelding en zijn merkwaardige, ongecompliceerde, onmoderne gemoedsbewogenheid, gedragen door een innig Godsgevoel. Deze onafhankelijke, fijngevoelige dichter keerde zich, terwijl de andere Vlaamsche romantici zich wanhopig inspanden om zich de boekentaal van de Noordelijke Nederlanden toe te eigenen, van deze flauwe imitatie af, en zocht zijn inspiratie in de levende taal van WestVlaanderen. Hij toonde den weg aan de jonge schrijvers, die blijk gaven van meer onafhankelijkheid en een levendiger, persoonlijker taal gebruikten, meer of minder dialectisch. Gezelle werd reeds vijf
-
336-
en twintig jaar vóór het ontstaan van de beweging van '80 in Holland geïnspireerd door de principes van de Tachtigers en deed « een nieuw geluid» hooren. Maar in tegenstelling met dezen : zijn alomvattend Godsgevoel bezielde in hem de waarneming, de loutere werkelijkheid, en het momenteele wist hij boven den lossen indruk op te heffen. Zijn belangrijkste bundels heeten : Dichtoefeningen, Gedichten, Gezangen en Gebeden, Tijdkrans, Rijmsnoer, Laatste Verzen. Voortzetter van het werk van Gezelle was o.a. Albrecht RODENBACH (1856-1880) dichter en vurige verdediger van de Vlaamsche zaak, die hij zooals de eerste op een cultureel plan had willen brengen. De volgende generatie zou in deze richting voortwerken. Terwijl Conscience en de schrijvers van voor '90 vooral dweepten met een voorbije romantiek, keerden de jongeren zich meer naar de werkelijkheid. Op het moment waarop ze debuteerden en hun tij dschrift Van Nu en Straks (1890) begonnen te publiceeren, hadden ze reeds de individualistische periode van de Hollanders achter den rug. Bij hun debuut werkten ze zonder veel contact met hun nationale omgeving. Ze verdiepten zich in universeele problemen, die hun tijd beroerden uit artistiek en sociaal oogpunt. Als tij dgenooten en opvolgers van den grooten Guido Gezelle noemen we den kunstliefhebber en dichter Pol DE MONT (1857-1931), den pessimist Prosper VAN LANGENDONCK (1862-19~0), en vooral den « Poète maudit » van Vlaanderen, een van de grootste dichters, een Europeesche figuur, sterk individualistisch en zuiver symbolisch, Karel VAN DE WOESTIJNE (1878-1929), den antipode van Gezelle. Zijn poëzie De Gulden Schaduw, Het Vaderhuis, De Modderen Man, God aan Zee, Het Bergmeer, Het Zatte Hart, enz., is van scheppende spiritualiteit. Op zichzelf geconcentreerd, sterk « zintuigelijk ontvankelijk», is hij de dichter van het « atmosferische
-
337-
gevoelen ». Van de Woestijne, met zijn hartstochtelijke natuur, en van wien men gezegd heeft, dat zijn werk slechts de gesymboliseerde beschrijving van zichzelf is, heeft de innerlijke tragedie, den innerlijken strijd tusschen zijn zinnelijkheid en zijn behoefte aan spiritualiteit beschreven, zich Overwegend met zijn eigen zielsproblemen beziggehouden. Naarmate hij helderder in zichzelf ziet, wordt zijn zang duidelijker. Hij wordt dieper. Zijn taal is rijk en sonoor. Zoo machtig en zoo persoonlijk, dat zijn poëzie er soms hermetisch door wordt. En hierin is hij precies het tegenovergestelde van Gezelle, den eenvoudigen en zuiveren zanger van de schoonheid der Schepping. Hij verschilt trouwens ook van hem door zijn unieke zorg voor den mensch, door zijn heidensche verlan~en naar schoonheid, door zijn heidensche levensopvatting. De droomer Jan VAN NIJLEN (1884), tijdgenoot van Karel Van de Woestijne, neemt een eenigszins bijzondere plaats in de Vlaamsche literatuur in. Hij is een eenzame. Bedachtzaam, klassiek schrijver, met een merkwaardige zuiverheid van taal, zijn verzen zijn soms ironisch getint. Zijn tijdgenooten Firmin VAN HEcKE (1884) en Aug. VAN CAUWELAERT verdienen ook vermeld te worden. De generatie, welke op die van Karel Van de Woestijne volgde, is die van de bezwerende formules, van de modernen, van de humanitaire dichters, van de expressionisten, van het tij dschrift van de groep « Ruimte». De eerste humanitaire lyriek in de N ederlandsche letterkunde werd geschreven door Paul VAN OSTAYEN (1896-1928), in zijn eersten bundel Het Sienjaal. Deze dichter werkte echter niet mee aan het tijdschrift Ruimte. Reeds had hij zijn humanitaire gevoelens verloochend. Na een dadaistische periode (Bezette Stad) streeft hij naar « poésie pure», naar een zuiver muzikaal en plastisch vers, waarvan F. CLOSSET. -
DOOR NEDERLAND (n). -
1942.
22
-
338-
de inhoud bij zaak zou zijn, en woordklank en rhythme floofdzaak. Daardoor reeds heeft hij veel bijgedragen tot de zuivering van de Vlaamsche poëzie, die vooral ten tijde van zijn groep het kwaad te verduren had door de buitensporigheden van de medeexpressionisten, voor wie de vorm weinig of niet telde. Citeeren wij als bundels in dien zin, Music Hall en Het Eerste Boek van Schmoll. Ook in zijn Krities Proza trad hij als zuiveraar op. Echter had hij den tijd niet om zich heelemaal te ontplooien, en zich ten volle te doen gelden. Doch hij zal om zijn actie en om zekere gedichten blijven voortleven. Vooral door die gedichten waarin deze sterke persoonlijkheid ternauwernood haar onrust kon vrebergen achter een masker van cynisme en ironie. Behoorden eigenlijk tot « Ruimte» : Wies MOENS (1898), met zijn bundel proza, Cel brieven, en zijn humanitaire, declamatorische en expressionistische gedichten, wiens invloed op de Nederlandsche literatuur, vooral de katholieke, onbetwistbaar is; Marnix GIJSEN (1899), een klassiek dichter van het vrije vers, met directe strofen, eenvoudige taal, religieuze inspiratie, ook een verdienstelijke criticus; Achilles MUSSCHE (1896), oratorisch en hartstochtelijk; Paul VERBRUGGEN (1891), persoonlijk, verfijnd, musicaal, subtiel, klassiek; Karel VAN DEN OEVER (1879-1926), de gefolterde en verscheurde dichter, de onrechtvaardige katholieke strijder en criticus, vaak overladen en gemaniereerd. Eerst impressionist, liet hij dit genre varen om zich aan de zijde van de vernieuwers te scharen en schreef directe, sterk religieuze, doorleefde, soms gewilde kunst. Bekned is hij als criticus, vooral als schrijver van een reeks puntige opmerkingen over den Hollandschen volksaard in De H ollandsche Natie voor een Vlaamsehen Spiegel. De groep van « 't Fonteintje», naar den naam van
-
339-
haar tijdschrift, handhaafde de artistieke traditie van voor den oorlog, van Van Nu en Straks en van Karel Van de Woestijne. Gaaf werk heeft ze geleverd. De afzonderlijke dichters beleden hun eigen persoonlijkheid zonder veel ophef, vaak met geestige ironie, soms ook met de hooghartige speelschheid - of is het met de schuchterheid en het bohemiengevoel? van de Fransche (( fantaisisten », die ze echter toen niet kenden. Het zijn: Richard MINNE (1891), de schrijver van den merkwaardigen gedichtenbundel In den Zoeten Inval, van den korten roman Heineke Vos, van de verhalen, de epistel en en de gedichten in Wolfijzers en Schietgeweren, met overal dezelfde gevoelens van opstandigheid, liefde en leute, sentimenteel en rationeel tegelijk, vol bijtende ironie of fijne gevoeligheid, met een opmerkelijke frischheid van beeldspraak, onverwachte wendingen, directe, eenvoudige, spreektaal. De poëzie van Minne heeft men wel eens clownesk genoemd wegens de romantiek en de pirouetten van den auteur. En juist hierin toont hij zich de voorlooper te zijn van de Pierrotfiguur in de Hollandsche letterkunde, waar de epigonen van Greshoff en van Nijhoff niet meer te tellen zijn. Zijn beste gedichten zijn echter die, waarin zijn gevoel van rechtvaardigheid, zijn verontwaardiging het meest intens is, en waarin hij met veel talent zijn liefde voor het leven en de natuur uitdrukt. Raymond HERREMAN (1896), in het begin speelsch-melancholisch, dan diepzinnig, rustig~ voornaam, stelt zich niet langer tevreden met de eeuwige thema's: liefde, eenzaamheid, vriendschap, terugverlangen naar de jeugd, den dood, enz. Nu dat levensaanvaarding en levensfilosofie het onderwerp van zijn zoeken is, laat hij ons medeleven met zijn steeds verrijkt en verdiept innerlijk leven en voert ons terug tot aan de bronnen van het leven. De Roos van Jericho, Het Helder Gelaat, Wie zijn Dag niet
-
340-
mint zal ten onder gaan, De Minnaars gevolgd door Het Wit Papier en Art Poétique zijn de veelzeggende titels van de etappen van zijn ontwikkeling en van de ontplooiing van zijn diepe en fijne persoonlijkheid. Ook als criticus heeft Herreman naam gemaakt. In den luchtigen stijl, die hem eigen is, publiceerde hij de laatste tien jaren in « Vooruit», en thans in boekvorm, onder den titel Zeg mij hoe gij leest zijn overwegingen, critieken, propoosten en aphorismen langs de lectuur. Hij vestigt de aandacht op de beste literaire productie in Vlaanderen en in het buitenland. Maar hiertoe beperkt zich niet zijn belangstelling. Als voortzetter van het onvolprezen cultureele werk van Aug. VERMEYLEN wil hij het Vlaamsche volk naar zelfinkeer brengen, zijn smaak louteren, zijn aandacht op een breeder, dieper en intenser « leven» vestigen, en daardoor het peil van de Vlaamsche cultuur verheffen. Ook de filosofie en de wetenschap komen hierbij te berde. Behooren ook tot deze groep de romancier Maurice ROELANTS (1895), Karel LEltOUX (1895), en soms wordt ook Urbain VAN DE VOORDE (1893) er bij gerekend, wegens zijn reacties tegen de expressionisten, en zijn voorliefde voor de traditioneele vormen. Hij publiceerde tragische, bittere sonnetten, en verschillende bundels kritieken. Vooral bekend is hij voor zijn studies over GezelIe, Van de Woestijne en Ruusbroec, en voor zijn gebundelde essay's over jongere schrijvers, Ik heb menig uur bij U en Keerend Getij .. Maurice GILLIAMS (1900), aristocratisch, direct, plastisch en koel, Jan VERCAMMEN (1906), de etherische, J. L. DE BELDER (1912), Karel JONCKHEERE (1906), P. G. BUCKINX (1903), René VERBEECK (1904), Paul DE VREE (1909), Johan DAISNE (1911), Luc VAN BRABANT (1906), de dichteressen Blanca GIJSELEN, Julia TULKENS en Lisbeth VAN THILLO, vooral Bert DECORTE (1915), de elementair, Herwig
-
341-
HENSEN (1917), gecultiveerd, voornaam, de levensaanvaardende en merkwaardige voortzetter van den tragischen Karel Van de Woestijne, zijn jonge dichters, van wie'men veel verwachtingen heeft. HET Zum-NEDERLANDSCHE PROZA. Op het gebied van het proza moeten we voor de periode van vóór 1890 noemen: Hendrik CONSCIENCE (1812-1883), den romantischen, sentimenteelen, vaak breedsprakig en auteur van De Leeuw van Vlaanderen, waarin hij het grootsche Vlaamsche verleden oproept in den strijd tegen de Fransche overheersching, en van een honderdtal andere bundels. Na 1850 is hij meer realistisch en kiest zijn stof uit het geïdealiseerde landleven; hij schreef zeer eenvoudig en gevoelig en « leerde », zooals men zei, « zijn volk lezen ». Zijn historische romans (o.a. Jacob van Artevelde, knapper van bouw dan De Leeuw van Vlaanderen) en zijn Kempische dorpsvertellingen (De Loteling, Baes Gansendonck, enz.), boeiden oud en jong en ontwikkelden de liefde voor het geïdealiseerde eÏ!~en land. Een groot psycholoog of een machtig stylist is hij niet geweest. Integendeel. Maar kerngezonde en gemoedelijke volkskunst heeft deze geboren verteller gegeven, een volkskunst die machtig bijdroeg tot opbeuring en wedergeboorte van het Vlaamsche bewustzijn. Verder noemen we als prozaschrijvers : Anton BERGMANN (1835-1874), den schrijver van een reeks autobiografische schetsen, beurtelings humoristisch, sentimenteel en realistisch, verzameld in een deel Ernest Staas door Tony, verder den naturalis.t Reimond STIJNS (1850-1905), auteur van Hard Labeur, en de romanschrijfster met psychologische tendenz, Virginie LOVELING (1836-1923). Hun romans zijn niet van verdiensten ontbloot, maar afgezien
-
342-
van Conscience, hebben ze allen slechts een geringe rol gespeeld in de letterkunde. De vermaardheid van de schrijvers, die gekomen zijn na 1890, heeft soms de grenzen van hun land overschreden. De kunstcriticus August VERMEYLEN (1872) is de auteur van een symbolischen, realistischen en socialen roman, De Wandelende Jood, waarin hij de oude legende als stof gebruikt om zijn eigen problemen tot uitdrukking te brengen. Ahasverus is de twijfelaar, heen en weer geslingerd tusschen stoffelijke genietingen en mystieke extase, die tenslotte den innerlijken vrede vindt in den arbeid en het leven in den dienst van de gemeenschap. Een sterk en diepzinnig boek in soepele taal, dat veel invloed oefende op de generatie en op de volgende. Voor velen is het een monument van de Europeesche letterkunde. Vermeylen is ook zeer bekend als criticus en kunsthistoricus, door zijn twee bundels Verzamelde Opstellen, door zijn bundel Beschouwingen, door zijn monumentale Geschiedenis van de Europeesche Plastiek en Schilderkunst en door zijn diepgaande studie over de Vlaamsche letterkunde Van Gezelle tot Heden. Deze werken zijn niet alleen interessant door de zuiverheid van oordeel, de schittering van den stijl, door de gesteldheid van hun auteur, maar ook door de verhevenheid van opvatting, die er aan ten grondslag ligt. Vooral omdat Vermeylen den mensch aanspoort tot zoeken naar een harmonische synthese van het leven, dat hij beschouwt als in zichzelf zijn (( zin )) dragend, naar zelfontplooiing, naar een ruimer, dieper en intenser leven. Emmanuel DE BOM (1868) is vooral bekend als de auteur van Wrakken, een psychologischen roman, waarvan toon, stijl en zielsontleding nogal modern aandoen. Cyriel BUYSSE (1859-1932) beschreef in talrijke naturalistische romans de Vlaamsche boeren en kleine lieden. Hij is
-
343-
te vergelijken met Maupassant. Zijn kunst van verhalen is even goed als de zijne, en zijn typen zijn even karakteristiek. Zijn werk is nogal somber. Ofschoon zelf niet uit het volk voortgekomen, voelt Buysse met hen mee en beschrijft de kleine despoten, die het onderdrukken, met scherpe ironie. Hij schrikt er niet voor terug ze zwart te maken, maar toont ze dan in al hun wreedheid, in hun bekrompenheid, hun gebrek aan menschelijkheid. In zijn romans voelt men de revolutie naderen. Hoe ver zijn wij hier af van Conscience, die het volk aanraadde zich te onderwerpen en te bukken voor deze zoogenaamde weldoeners. Zijn werken zijn talrijk en veelzijdig, vol medelijden met de menschelijke ellende, soms van een wreed realisme, maar ook vol teederheid. De toon van zijn later werk is meer sarcastisch en gematigder. Behalve romans schreef hij ook novellen, levende, flitsende, heldere vertellingen, geschreven in gloedvollen, nerveuzen toon. Van zijn reuvre, dat van analytischen zin en opmerkingsgave getuigt, verdienen een heel speciale vermelding : Het Leven van Rozeke van Daele, Het Bolleken, Tantes en Lente. Stijn STREUVELS (1871) beschrijft ook uitsluitend het Vlaamsche land en den Vlaamschen boer, maar op een geheel andere wijze dan Buysse. Hij heeft niet een zoo sterk sociaal gevoel, voor hem is de natuur de hoofdzaak, zijn werk is een pantheïstische hymne op de natuur. En in zijn beschrijvingen laat hij zich leiden door zijn persoonlijke voorkeur. Hij is, zoo men wil, een lyrische, een bezielde realist. Geen koortsige verhaaltrant, maar een liefdevolle lyrische studie treft men aan in het werk van Streuvels. De kunst van beschrijven is perfect, rubeniaansch. Taal en rhythme zijn machtig, breed-episch, meesleepend. De essentieele beweegredenen van de boerenziel, hun oerinstincten en vooral de natuur zijn de bronnen waaruit hij put. Maar de personen maken er slechts
-
344-
een klein deel van uit. Hij beschrijft ze in hun strijd tegen de natuurmachten. Terecht heeft men zijn werken, waarin hij in zijn levendig, gespierd, dialectisch proza dezen eeuwigen strijd, of dien van de generaties uitbeeldt : bewegende schilderijen genoemd. Meesterlijk is zijn De Vlaschaard, waarin hij den strijd van de generaties beschrijft. Voorts Oogst, Langs de Wegen, een schrijnend beeld van de menschelijke ellende en afhankelijkheid, Minnehandel. Ook andere genres heeft hij beoefend, zijn talent is niet zoo beperkt als men op het eerste gezicht zou denken, zijn Prutske is een psychologische roman, zijn Genoveva van Brabant een historische roman, zijn Vanden Vos Reinaerde een bewerking van het Middeleeuwsche gedicht. Terwijl hij ook verscheidene vertalingen heeft gepubliceerd. Het hoogtepunt van zijn werk heeft hij echter bereikt in zijn De Werkman en Het Leven en Dood in den Ast, waarin zijn visie zich verdiept heeft, fantastisch en rembrandtiek geworden is, schijnt het. Maurits SABBE (1873-1938), een dichterlijk beschrijver, teekent in zijn teeder spiritueele romans, vol van een melancholieken humor, een beeld van het kalme, vreedzame leven van den kleinen burger van Brugge. Zeer juist geeft hij de charme en de zoo eigen atmosfeer van deze stad weer. Vooral bekend zijn: Aan het Minnewater, Een Mei van Vroomheid, De Filosoof van het Sashuis. F. TousSAINT VAN BOELAERE (1875) is bekend door zijn novellen, reisbeschrijvingen en essay's in verzorgd en sterk proza. Karel VAN DE WOESTIJNE (1878-1929) was ook een heel goede prozaschrijver. De Boer die sterft, Janus met het Dubbele Voorhoofd, enz., ook zijn kunsthistorische en critische beschouwingen over plastische kunstenaars en dichters zijn mooie stukken proza in een breedgedragen stijl, traag, vermoeid, soms overladen en barok van woordkeus. Met Teirlinck gaf hij ook een roman in briefvorm uit : De
-
345-
Leemen Torens. Herman TEIRLINCK (1879), een veelzijdig en speelsch schrijver, successievelijk naturalist, impressionist, ironist, scepticus met een zeer fantastische verbeelding en een groote liefde voor het schoone woord, interesseert zich eerst voor de eenvoudige landlieden, schrijft weldra Brusselsche romans, waarin hij meer belang stelt in de verborgen roerselen van de ziel der verfijnde stedelingen dan in de werkelijkheid. Zijn mooiste werken zijn: Zon, een toonbeeld van beschrijvingskunst en taalmeesterschap, Mijnheer Serjanszoon, orator didacticus, waarin hij de volle maat geeft van zijn epicurisme en ironie, en zijn laatste boek Maria Speermalie, een evenwichtig werk, geschreven in een machtige taal, schitterenden stijl en diepzinnig, vol gevoel en instinctief leven. Lode BAEKELMANS (1879) beschrijft in zijn naturalistische romans Antwerpen en zijn haven. Vooral bekend is zijn roman Tille. Felix TIMMERMANS (1886) en Ernest CLAES (1885) zijn de Vlaamsche successchrijvers. Zij staan in het buitenland ten onrechte bekend als de vertegenwoordigers van de Vlaamsche ziel en den Vlaam sc hen humor. Zij vertegenwoordigen het « provincialisme» in de Vlaamsche letterkunde. Het geweldige Pallieter van Timmermans is een frisch en vroolijk boek, vol levensvreugde. Het is zeker het beste werk uit zijn productie van folkloristisch en miniatuur-schilder, met het fijne, sobere De Zeer Schoone Uren van JutJrouw Symforoza, begijntje, en den onlangs verschenen, soberen, voor twee derden goed geconstrueerden roman Boerenpsalm, een somberder pendant van Pallieter. Ernest CLAES is vooral bekend door zijn roman De Witte, een, misschien onbewuste, vernederlandsching van Mark Twain's « Tom Sawyer » waarvan het echter noch de diepte noch het gave en fijne bezit. Het is een aantrekkelijk, frisch boek. Ook beschreef hij in talrijke aardige romans en
-
346-
novellen zijn oorlogsherinneringen en vooral de folklore van zijn geboortedorp. Meer dan die werken verdienen m.i. de aandacht, zijn Vulgaire Geschiedenis van Charelke Dop, een satire op den O.W.-er, en zijn Clementine. Ook is het wel jammer, dat beide schrijvers geen belangstelling hebben voor diepzinnigheid, psychologie en zuiverheid van taal. Want eerst dan zouden ze heusch volk en literatuur dienen. En er veel toe bij dragen om het cultuurpeil te verheffen. Willem ELsscHoT (1882) geeft gelukkig eens een ander genre, geen boeren- of folkloristische literatuur. Ook vormt zijn zuivere taal, zijn uiterst nuchtere, ironiseerende, uitstekend beheerschte verteltrant, zijn warme, diepe levensliefde gepaard aan een prachtigen zin voor fijnen galgenhumor en kieskeurige charge, een gunstige tegenstelling met de verregaande vrijheden van Claes en Timmermans. Elsschot is wel de meest origineele moderne Vlaamsche schrijver. Hij beschrijft het alledaagsche leven van kleine avontu.riers en schooiers in een eenvoudige, heldere taal en levendigen, suggestieven stijl. Van zijn werken noemen we : Villa des Roses, Kaas, Tsjip, Lijmen, Pensioen, Het Been, De Leeuwentemmer. Voor enkele jaren gaf hij een bundel gedichten uit, die, hoewel voor den wereldoorlog geschreven, van hem een voorlooper van de moderne dichtkunst maken. Eug. DE BOCK (1889) was lang de eenige prozaïst van de oorlogsgeneratie, hij was ook de eerste die trachtte den gemoedstoestand van zijn tijdgenooten te ontleden, in zijn novelle Jeugd in de Stad en ook en vooral in een onvoltooiden roman De Drempel. Hij behoorde tot de groep van {( Ruimte ». Hij is vooral bekend voor zijn Beknopt Overzicht der Vlaamsche Letteren en zijn studies over Conscience. Het Vlaamsche proza onderging tegen 1930 een werkelijke vernieuwing, wars van alle naturalisme,
-
347-
impressionisme, folklore en dorpsvertelling, door de voorkeur voor het verhaal, voor de menschelijke gebeurtenis, en de kracht van den scheppenden geest en verbeelding. Maurice ROELANTS (1895) is de beste vertegenwoordiger van deze vernieuwing, tevens van den Vlaamschen psychologischen roman. Fijnzinnig ontleder van de ziel, weet hij de meest geheime drijfveeren van de daden te ontdekken. Zijn belangstelling gaat uit naar het gecompliceerde wezen dat mensch heet. En naar de « liefdesdrama's» in het kleine leven van den gemoedelijken doorsneeburger. Zijn werk bezit een innigheid, die wel niet vaak voorkwam in de Nederlandsche letteren. Zijn kunst staat wars van de anecdotische en impressionistische dorps- en familieverhalen, die als paddestoelen oprijzen in de Vlaamsche en in de Hollandsche letterkunde. En toch kan men niet zeggen, dat ze zich dan ook toelegt op de oplossing van maatschappelijke en religieuze problemen. Vooral het innerlijke leven van de menschen heeft Roelants' aandacht. In zijn romans en novellen is weinig handeling. Slechts wat zich in de menschelijke ziel afspeelt, suggereert hij, veel meer dan hij het beschrijft. En wel geen heftige, hartstochtelijke botsingen. Zijn stijl is sober, fijn en soms geestig. Hij is vooral bekend om zijn drie romans Komen en Gaan, Het Leven dat wij droomden, Alles komt terecht en om zijn goede novelle De Jazzspeler. Hij is ook bekend als dichter en als criticus. Filip DE PILLECIJN (1891) doet stemmingen en ingewikkelde toestanden (\ aanvoelen ». Het verlangen is achtergrond en bezieling van zijn korte romans, Blauwbaard, Monsieur Hawarden, Schaduwen. Ontleder van de menschelijke ziel, schijnt hij zijn modellen te zoeken in de Engelsche letterkunde. Zijn historische romans, Hans van Malmedy en De Soldaat Johan, zijn minder romantisch dan de verhalen. Vooral de laatste, een goede
-
348-
roman van het boeren- en soldatenleven. Terwijl hier het verlangen hoofdmotief blijft, wil het voorkomen dat De Pillecijn de resthetiseerende richting wil laten varen voor de sociale. In elk geval is De Soldaat Johan de eerste groote historische Vlaamsche roman sedert Conscience. En doet denken aan de moderne Duitsche volksche romans. De Pillecijn heeft ook enkele biografieën geschreven. De populist Lode ZIELENS (1901) schildert in zijn zeer pessimistische romans het lij den en de ellende van het volk. Zijn taal is nogal slordig, maar door de meesleependheid van zijn werk vergeet men er de zwakheden van. Hij schreef o.a. Moeder, waarom leven wij? Nu begint het Leven, Een dag in September. Franz DE BACKER (1891) is o. a. de schrijver van een goed oorlogsboek, Longinus, en Frans SMITS (1891) is de auteur van eenige oorlogsvertellingen van een sober realisme, Het Huis der Smart, en van een Antwerpschen roman, Onder het Oog van Mercurius. RaymondBRuLEz(1895) is intellectueel, beheerscht en ironisch in zijn Sheherazade, zijn symbolische sprookjes, waarin hij den draak steekt met de instellingen en ideeën van onzen tijd. Gerard WALSCHAP (1893) is de geboren romanschrijver van zijn generatie. De filosofische en godsdienstige ideeën die uit zijn werk spreken, hebben heel wat stof tot discussie gegeven. Zijn romans zijn uiterst boeiend, de lezer blijft tot de laatste bladzijde in spanning. Alles is leven en actie. Hij is feller van mentaliteit, toon en verteltrant dan zijn tijdgenooten. Scherper, bijtender ook. In tegenstelling met Roelants is voor Walschap het verhaal hoofdzaak, hij geeft uitsluitend handeling. Hij interpreteert, vat samen, hij houdt zich niet stipt aan de werkelijkheid, geeft een eigen klank, vertelt in razend tempo en sleept met geweld den lezer mee. Hij is een « instinctieve)J. Walschap bestudeert buitengewone gevallen, conventi~s, vooroordeelen, van alles zoekt hij de ver-
-
349-
borgen beteekenis, de oorzaken, de drijfveeren. Onmeedoogend legt hij alles bloot. Hij vertelt als een kroniekschrijver, gaat zonder overgang van den directen naar den indirecten stijl over. Soms is hij nogal schematisch en caricaturaal. Vooral waar het om de filosofie gaat. In zijn eerste romans had hij zich beziggehouden met psychologische problemen, met pathologische menschen (Adelaïde, Eric, Carla, Trouwen, Celibaat), en de redenen van hun ondergang trachten te verklaren. Thans is hij meer belang gaan stellen in de ideeën, gevoelens en driften, waarvoor en waarvan de menschen leven (Een Mensch van Goeden Wil, Sybille, Het Kind, Houtekiet). En in zijn laatste boek, Bejegening van Christus, heeft hij zijn twijfel en aarzelingen geromanceerd. Voorts is hij de schrijver van boeiende novellen en sproken als De Vierde Koning, Zotte Petotje, Slimme Gazel, van pamfletten als Nooit meer Oorlog, en van tooneelstukken (ook in samenwerking met Frans Delbeke). Onder de jongeren hebben Marcel MATTHIJS (1893), André DEMEDTS (1906), F. N. FONTEYNE (19041938) den invloed van Walschap ondergaan, terwijl de laatste ook invloed van Elsschot vertoont. René BERGHEN (1901) vond in Maurice Roelants een meester. Hij is de schrijver van een zeer goede novelle, De Overjas. Maurice GILLIAMS (1900), direct, suggestief, plastisch van visie, aristocratisch, is de schrijver van den fijnen roman Elias ot Het Gevecht met de Nachtegalen, die schijnt ontstaan te zijn uit een kruising van Rilke en van Alain Fournier, terwijl Albert VAN HOOGENBEMT (1900) in zijn De Stille Man, een kruising van Rilke, Alain Fournier en Chardonne is. Onder de jongsten vermelden we vooral Johan DAISNE (1912), schrijver van een parapsychologische novelle, Gojim, een verhaal, Aurora, een detectiveroman, Maud Monaghan, en van een korten roman,
-
350-
Renée. Thans verschijnt De Trap van Steen en Wolken, een lijvige roman, vol avontuur, psychologie en verlangen naar geluk. Hoewel hermetisch voor invloeden van buiten, doet dit boek denken aan de kunst van Vestdijk. Daisne kan schrijven en handeling geven. Hij is een merkwaardige vermenging van sterke int ellectualiteit en onrijpheid. De criticus Jan SCHEPENS (1909) vestigde de aandacht op zich door een Polyfoto van zichzelf, waardoor hij met een nieuwe techniek experimenteerde. DE CRITIEK NA 1880 IN N OORDEN ZUID-NEDERLAND. Op het gebied van de critiek hebben enkele schrijvers van de N ederlandsche taal, Hollanders en Vlamingen, een welverdiende reputatie veroverd. Onder hen zijn er twee die bekend zijn tot over de grenzen van hun land : de Hollander Dirk COSTER (1887) en de Vlaming August VERMEYLEN (1872). De tegenwoordige generatie is of was wat de critiek betreft, zeer actief, vooral in Holland. Om slechts enkele namen te noemen: Jan GRESHOFF, Menno TER BRAAK, Simon VESTDIJK, D. A. M. BINNENDIJK, Anthonie DONKER, Anton VAN DUINKERKEN, in Holland. In Vlaanderen : Raymond HERREMAN, Marnix GUSEN, R. F. LISSENS, Bert RANKE en Jan SCHEPENS. HET TOONEEL NA 1880 IN NOORDEN ZUID-NEDERLAND. Op tooneelgebied moeten we een zeker aantal bekwame Noord-Nederlandsche dramatische schrijvers noemen. Herman HEYERMANS (1864-1924) met zijn sterk realistische drama's, bitter humoristisch en sentimenteel-socialistisch. Verder Marcellus EMANTS
-
351-
(1848~1923), met zijn psychologisch en koud realisme, Willem SCHÛRMANN (1876-1915), meer hartstochtelijk, Frederik VAN EEDEN (1880~1932), de vertegenwoordiger van de neo-romantiek in de Hol~ land sc he dramatische kunst, en Josine SIMONS~MEES (1863), bekend door haar zeer fijne stukken, waaraan soms echter handeling ontbreekt. Het Vlaamsche tooneel telt onder zijn beste wer~ ken : Gudrun van A. RODENBACH (1856-1880), Starkadd van HEGENSCHEIDT (1866), het bijbelsche drama Jezus de Nazarener van Raf. VERHULST (1866-1941), Kain van René DE CLERCQ (1877-1932) en Elijah van Cyriel VERSCHAEVE (1874). Het sociale drama van Cyriel BUYSSE (1859-1932), Het Gezin van Paemel getuigt van een groote technische bekwaamheid. Daarnaast zijn te vermelden de
werken van jongere tooneelschrijvers, langzaam aan
het realisme ontgroeid: G. MARTENs, J. JANSSENS en de cynische E. W. SCHMIDT. Onder de modernisten, die zich trachten los te maken van het individueel geval, de alledaagsche werkelijkheid, onderscheiden we als figuren die veel beloven voor het Vlaamsche tooneel : Anton VAN DE VELDE (1895) met zijn Tijl, dat in Parijs werd gespeeld, met zijn Zonderlinge Gast, een mengsel van pessimisme en bovennatuurlijke elementen, en Paul DE MONT (1893), in het bijzonder met zijn openluchtspelen: Geding van Onzen Heer en Nuances. Vermelden wij nog : Theo J. VERSCHAEREN, Michel VAN VLAENDEREN, en de blijspelschrijver Jaak BALLINGS. Onder de jongsten: Herwig HENSEN. De pogingen in de laatste jaren aangewend, om het Hollandsche en Vlaamsche tooneel te vernieuwen hebben twee namen op den voorgrond doen treden: Henriette Roland HOLsT-VAN DER SCHALK (1869) en Herman TEIRLINCK (1879). Vooral Teirlinck neemt een belangrijke plaats in als vernieuwer. In zijn
-
352-
stukken De Vertraagde Film, Ik Dien, De Man zonder Lijf, Ave en De Ekster op de Galg heeft hij zich ingespannen om het tooneel vrij te maken van de huiselijke realiteit van het burgerlijke drama. Zijn doel is algemeene en samengestelde waarheden in scène te zetten met behulp van typen, abstracties, symbolische figuren met maskers, enz. Hij zou den toeschouwer er toe willen brengen in de personages zichzelf te herkennen en hun emoties te voelen. Teirlinck maakt bij het spel van alle denkbare middelen gebruik : expressionistische decors, lichteffecten, mimiek, dans en muzikale begeleiding. In zijn openluchtspelen: Het Torenspel te Delft en het
AZ-spel in Leiden, is Teirlinck gekomen tot de verwerkelijking van een helderder en eenvoudiger constructie: de rol van het geheel is onderworpen aan de werkwijze van de regie. De pogingen om de dramatische kunst voor leeken te doen herleven zijn eveneens heel interessant. Een soort tooneel zonder beroepsacteurs. Het doel is niet het beroepstooneel te imiteeren. Iedere speler moet zich voegen naar de algemeene taak: gemeenschappelijke uitdrukking geven aan de idee, die de basis van het stuk vormt. Vandaar het feit, dat soms « spreekkoren » de acteurs vervangen. Als voorbeelden van dit genre: De Vliegende Hollander, het openluchtspel van M. NIJHOFF, en de lyrische drama's van Henriette Roland HOLST-VAN DER SCHALK. TIJDSCHRIFTEN. De productie van de moderne auteurs, hierboven geciteerd, en van nog vele anderen, die we niet konden opnemen in deze korte uiteenzetting van de Nederlandsche literatuur, verschijnt of is verschenen, werd bestudeerd en becritiseerd in kranten, periodieken en letterkundige tijdschriften, zooals het uit-
-
353-
nemende « Groot Nederland )), « De Stem », « Criterium » en « Opwaartsche Wegen )) in Holland, (t Dietsche Warande en Belfort » in Vlaanderen, in het Nederlandsch-Belgische tijdschrift van de jongeren « Werk )), verschenen in 1939, en zijn voortzetter « Criterium », evenals in algemeene tijdschriften als « De Gids », « De Nieuwe Gids )), « Elsevier )), « Stemmen des Tijds)), «Roeping)), «De Gemeenschap »), enz., in Holland, « De Vlaamsche Gids » in Vlaanderen en andere zuiver literaire periodieken, die in alle tijden de echo of de verbreiders zijn geweest van een letterkunde, die op waardige wijze bijdraagt tot de wereldli tera tuur. BIBLIOGRAFIE BASTlAANSE, Overzicht van de Ontwikkeling van de Nederlandsche Letterkunde. Amsterdam, 4 dIn. BAUR (onder leiding van), Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden. Antwerpen, 2 dIn. verschenen. BOCK (Eug. DE), Beknopt Overzicht van de Vlaamsche Letterkunde, hoofdzakelijk in de XIXde eeuw. Antwerpen. COOPMAN en SCHARPE, Geschiedenis der Vlaamsche Letterkunde, 1830-1910. Antwerpen. GRESHOFF en DE VRIES, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. Arnhem, 1925. JONCKBLOET, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. Groningen, 1868-1872, 6 dIn. KALFF, Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde. Groningen, 1912, 7 dIn. LEEUWEN (W. L. M. E. VAN), Korte Schets van de Ontwikkeling der N ederlandsche Letterkunde. Groningen, 1929. - Dichterschap en Werkelijkheid (met H. W. E. Moller, J. Karsemeyer, W. H. Staverman, J. A. Goris en G. Besselaar). Utrecht, z. j. MIERLO (S. J. VAN), Beknopte Geschiedenis van de ouden middelnederlandsche Letterkunde. Antwerpen, 1930. RONDE (Theo DE) en J. KUYPERS, Beknopte Geschiedenis van de Nederlandsche Letterkunde. Antwerpen, 1938. F. CLOSSET. -
DOOR NEDFRLAND (n). -
1942.
23
-
354-
TEN BRINK, Geschiedenis van de N ederlandsche Letterkunde. Amsterdam, 3 dIn. TE WINKEL, Geschiedenis van de N ederlandsche Letterkunde. Amsterdam, 4 dIn. VERMEYLEN, A., De Vlaamsche Letteren van Gezelle tot lIeden, derde druk. Amsterdam, 1938. VOOYS (C. G. N. DE), Historische Schets van de Nederlandsche Letterkunde. Groningen, 1939. BLOEMLEZINGEN DE RAAF, GRISS en DONKERsLooT, Zeven Eeuwen, Spiegel der Nederlandsche Letteren. Rotterdam, 3 dIn. G. A. BRANDS en R. W. LIEVE, Gouden Aren. Den Haag, 5 dIn. J. KUYPERS en Theo DE RONDE, De Gouden Poort. Antwerpen, 3 dIn. H. GODTHELP en A. F. MIRANDE, Het Nieuwe Nederlandsche Proza in Novellen. Groningen, 3 dIn. J. GRESHOFF en A. F. MIRANDE, Mozaïek. Zwolle, 2 dIn. H. GODTHELP, Nieuwe Nederlandsche Poëzie. Groningen, 3 dIn. Dirk COSTER, Nieuwe Geluiden. Arnhem. Dirk COSTER, De Nederlandse Poëzie in Honderd Verzen. Arnhem. BAuwENs, Zuid en Noord. Brugge, 4 dIn. PISSENS en FESTRAETS, Taalgroei. Gent. Vic. VAN VRIESLAND, Spiegel van de Nederlandsche Poëzie door alle Eeuwen. Antwerpen. DE GROOT, LEOPOLD en RIJKENS, Nederlandsche Letterkunde door Pik. Groningen, 4de druk, 2 dIn. Enz. UITGAVEN VAN KLASSIEKEN Veel van de oudere werken zijn uitgegeven in de volgende reeksen : Klassiek Letterkundig Pantheon, Zutphen, Zwolsche Herdrukken, Zwolle, Malmberg's Nederlandsche Schoolbibliotheek, 's Hertogenbosch, Lyceum Herdrukken, Groningen, Bibliotheek van de Nederlandsche Letterkunde, Groningen, Meulenhoff's Bibliotheek van Nederlandsche Schrijvers, Amsterdam, Nederlandsche Bibliotheek, Amsterdam, Van alle Tijden, Groningen, Zonnebloemboekjes, Blaricum, Nederlandsche Schrijvers,
-
355-
Zwolle, Klassieke Galerij, Antwerpen, Keur uit de Nederlandsche Letterkunde, Diest, enz. Voorts heeft de Maatschappij der Nederlandsche Letteren in samenwerking met de Koninklijke Vlaamsche Academie het ondernomen het werk van de klassieke Nederlandsche schrijvers uit te geven. Thans zijn reeds een tiental deelen verschenen.
*** Het lezen van een DAGBLAD is een van de machtigste hulpmiddelen tot het aanleeren van de gewone omgangstaal en kan derhalve niet dringend genoeg aanbevolen worden. In de eerste plaats zal de vreemdeling de politieke hoofdartikelen en de verslagen, nieuwsberichten, correspondentie, alsook de telegrafische mededeelingen over N ederlandsche toestanden moeten lezen, en verder moet hij, behalve de gebeurtenissen in Nederland, ook die in zijn eigen vaderland zorgvuldig en geregeld volgen. Maar ook de opstellen en aanteekeningen onder de streep (in feuilletonvorm) zijn van belang en wel in het bijzonder als zij goede prestaties op het gebied der fraaie letteren (belletrie) zijn en inlichtingen uit het groote rijk van het geestesleven bevatten. Den bijzonderen taalschat van wetenschap, techniek, handel en verkeer leert men op een gemakkelijke wijze kennen, door de betreffende rubrieken van de groote dagbladen nauwkeurig na te gaan. De afdeeling « Gemengd Nieuws» of de « Nieuwsberichten uit stad en land» zijn taalkundig ook niet zonder waarde. Van bijzonder belang is echter ook het anders dikwijls vervelende advertentiegedeeltej niet alleen bevat het zeer veel eigenaardige bijzonderheden en gebruiken, maar het geeft ook een verbazende menigte zinswendingen en uitdrukkingen
-
856-
van het dagelijksche leven [van de dagelijksche omgangstaal] . De Nederlandsche kranten bestaan slechts gedeeltelijk van haar vaste abonné's, voornamelijk van het advertentie-gedeelte. De verkoop per nummer is zeer gering, en heeft bijna uitsluitend plaats in de stations en de kiosken. Alleen in bijzondere omstandigheden wordt op straat met extra-edities gevent. Bijna allen, die geregeld een krant lezen, zijn er op geabonneerd en krijgen haar thuis bezorgd: de groote kranten 's ochtends en 's avonds, de kleine alleen 's avonds. Wil men in 't kort de Nederlandsche journalistiek (dagbladpers) schetsen, dan moet men zich hierbij ook al sterk weten te beperken, want iedereen moet zich wel verbazen over het geweldig groot aantal dagbladen, dat in Nederland het licht ziet. De Nederlandsche dagbladpers staat op hoog peil, door haar bezadigdheid en degelijkheid. De Vlaamsche daarentegen houdt, wat betreft het gehalte, zoowat het midden tusschen het luchtige Fransche nieuwsblad en het meer documenteerende Neder~ landsche blad. Over het algemeen is de gedachtenstrijd hoofdzaak, zelfs bij de meeste volksbladen. De N ederlandsche Staatscourant, waarvan de uit~ gifte bevolen werd bij besluit van den Souvereinen Vorst in 1818, is het officieele regeerings-orgaan, terwijl op denzelfden datum ook werd ingesteld het Staatsblad bevattende alle wetten, proclamaties, publicaties en voorts zoodanige besluiten, waarvan de bekendmaking noodig of nuttig wordt geoordeeld. Van de groote N ederlandsche dagbladen, hetzij zuiver nieuwsorgaan, dan wel politiek partijblad, die meestal dagelijks in verschillende uitgaven verschijnen, waren de voornaamste (1): het A 1gemeen lIandels(1) Tot Mei 1940.
-
357-
blad( Amsterdam), de Nieuwe Rolterdamsche Courant (Rotterdam), het Vaderland (te 's-Gravenhage), alle liberaal; De Telegraaf (Amsterdam), De Courant (Amsterdam). beide partijloos. Voor de anti-revolutionnairen is het leidende blad De Standaard,. voor de Christelijk-historischen De Nederlander. Katholieke organen zijn De Tijd en Het Centrum te Amsterdam, en De Maasbode te Rotterdam verschijnende; ten slotte noemen wij nog het sociaal-democratische partij-orgaan, het gecombineerde blad van de (( Arbeiderspers )) : Het Volk (Amsterdam), Vooruit (Den Haag), Voorwaarts (Rotterdam). Utrecht, Zutphen, Zwolle, Groningen, Haarlem hebben uitstekende provinciale bladen. In Vlaanderen is de dagbladpers voor provinciesteden onbekend. De grootste Vlaamsche bladen waren (1): Het Laatste Nieuws (Brussel), De Nieuwe Gazet (Antwerpen), De Gazet van Gent, alle liberaal; Vooruit (Gent), De Volksgazet (Antwerpen), socialistisch; Volk en Staat (Antwerpen), Vlaamsch-nationalistisch; Het Nieuws van den Dag (Brussel), De Gazet van Antwerpen, Het Handelsblad (Antwerpen), De Standaard (Brussel) met twee zusterkranten, Het Nieuwsblad en De Morgenpost, alle katholiek; Sportwereld (Brussel), De Dag (Antwerpen), onafhankelijk en Vlaamschnationaal, enz. Van de groote weekbladen zijn de bekendste De Haagsche Post, die in het buitenland het meest verspreid is en die journalistisch en technisch wel het volmaakste orgaan is. In Vlaanderen: Nieuw Vlaanderen. De namen der voornaamste geïllustreerde weekbladen waren (1) : Wereldkroniek, Eigen Haard, Het Leven, Panorama, De Prins, en De Katholieke Illustratie. (1) Tot Mei 1940.
-
858-
Behalve deze hoofdzakelijk zuiver-journalistieke uitgaven, verschijnen of verschenen er ook een verbazend groot aantal tijdschriften. De tijdschriften van algemeenen inhoud, waarvan De Gids en het Haagsch Maandblad de voornaamste zijn, leiden een moeilijker bestaan, sedert de dagbladpers met groote artikelen hun taak is gaan overnemen. Beter gaat het met de VAKTIJDSCHRIFTEN, waarvan er (wekelijks of maandelijks) over de driehonderd verschenen (1), op alle gebieden van wetenschap, kunst, letteren, onderwijs, sport, politiek, techniek, handel, scheepvaart, landbouw, enz. De buitenlander zou, van tijd tot tijd, een blik in zulke afleveringen kunnen werpen of nog beter zich op een tijdschrift, dat zijn belangen dient, abonneeren, om zich taalkundig voortdurend te oefenen, en in nauwe verbinding met het Nederlandsche leven te blijven. Uit het bovenstaande moge blijken, dat Nederland op het gebied van letteren en journalistiek, vooral voor een klein land, een eervolle plaats inneemt.
Beeldende kunst, muziek en tooneel. De BEELDENDE KUNSTEN omvatten: de bouwkunst (architectuur), de beeldhouwkunst (sculptuur), de schilderkunst, de graphische kunsten, en de decoratiekunst. Beide laatste kunstsoorten, die men, gedeeltelijk ook, bij de kunstnijverheid rekenen moet, omvatten een groot aantal artistieke technieken. Tot de graphiek (graphica) in breederen zin rekent men o. a. het handteekenen (kool-, krijt-, potlood-, roodpotlood- en penteekening), de koper- en staal(1) Tot Mei 1940,
-
359-
gravure, de houtsnijkunst, de etskunst en radeering, de lithographie (steendruk) en de graphische kunst~ nijverheid der verveelvuldiging (reproductie) door de boekdrukkunst en de verschillende wijzen van illustratie, een deel van de graphische kunsten, onder het zeer duidelijke woord: zwartwitkunst samen~ gevat. Onder decoratiekunst verstaat men de artistieke binnenversiering, d.i. : de versiering en inrichting van de vertrekken van een gebouwen de artistieke ontwerpen van luxe- (weelde-) en gebruiksvoorwerpen. Met betrekking tot de ontwikkeling van de BOUWKUNST hebben Nederland en België, die natuurlijk ook sterke internationale invloeden ondergingen, niet alleen de verschillende Europeesche stijlperioden gekend, maar ook hun eigen stijlen gehad. Afgezien van de Oud-Christelijke en de Frankische kunst, kunnen wij twee groote middeleeuwsche stijlen onderscheiden, welke door een karakteristieken overgangsstijl verbonden zijn: dien van het midden der Xde tot het midden der XIlIde eeuw, het Romaansch tijdperk, met zijn machtige massa's, zijn rondbogen, zijn effen zuilen met kubieke kapiteelen, zijn boogfriezen, en dien van den Gotischen stijl, van dat tijdstip af tot aan het begin der XVIde eeuw, licht te herkennen aan de spitsbogenconstructie van zijn kruisgewelven, portalen en vensters, aan zijn steunbogen, stutten en schoren, aan de hoogreikende beuken en torens van zijn kerken. Als bijzonder mooie voorbeelden van den eersten stijl vinden we kerken te Maastricht en Roermond en de Vlaamsche hallen van Ieperen. Als heerlijke scheppingen van den tweeden de domkerken te Utrecht, Den Bosch en Amsterdam. De eerste twee zijn meesterstukken, die uit de XIVde en de XVde eeuw dagteekenen ; ze zijn de triomf van den Gotischen stijl in Nederland. In Vlaamsch-België ook
-
360-
bezielde de spitsbogen-constructie de bouwmeesters tot het scheppen van meesterwerken. De breede vensters van hun kerken sierden zich met rozetten (stralende stijl) of met sierlijke bogen in den vorm van vlammen (vlammenstijl). De stiftkerk van Antwerpen met haar zeven beuken, de Sint-Pieterskerk te Leuven dagteekenen eveneens uit dit tijdperk. Maar van meer dan gewoon belang voor de Vlaamsche kerkelijke bouwkunst is de. Sint-Romboutskerk te Mechelen. De beuken en de kruisbeuk zijn nog eenigszins vroeg-gotisch, terwijl in het koor de Brabantsche Gotiek, de Gotiek van den Leidschen zandsteen, tot volle rijpheid komt, wat trouwens ook het geval is met de Sint-Gudula-(Goedele)kerk te Brussel. In Gotisch-Bourgondischen stijl is het schoone stadhuis van Oudenaarde, uit de XVIde eeuw, opgetrokken. Terwijl in de XVIde eeuw, maar niet zonder overgang, de Renaissance-stijl, welke een hergeboorte van de Oudheid wil zijn, zich in de zuidelijke landen ontwikkelde in tegenstelling met den Middeleeuwschen stijl, bleef Nederland achter en VlaamschBelgië was zelfs reactionnair. De bouwbedrijvigheid, tijdens de vorige eeuwen in de eerste dertig jaren van de XVIde eeuw, had haast in alle behoeften voorzien, zoowel van de kerkelijke en burgerlijke gemeenschap als van vorsten en particulieren. Dat echter de Renaissancevormen niet onbekend bleven, blijkt wel uit den bouw van het stadhuis te Antwerpen. In de XVlde eeuw is het stadhuis de meestzeggende uiting van de profane architectuur in de « N ederlandsche » gewesten; de stadhuizen gelijken in dien tijd op reusachtige stukken « goudsmederij »; maar ze leveren er het bewijs van, dat de Renaissancevormen niet door architectonische verwezenlijkingen, maar wel door fantasieën van schilders in deze landen bekend geraakten. Als voorbeelden daarvan dienen het
-
361-
stadhuis van Brussel en dat van Leuven te worden vermeld. Eerst in de XVIIde eeuw, de z.g. Gouden Eeuw, was er eindelijk in Nederland een Renaissancestijl, een stijl met onbekende proporties, een netheid van lijnen, een bijna koud klassicisme, maar met majesteit en harmonie in zijn re~elmatigheid. Zijn heerlijkste scheppingen zijn het Koninklijk Paleis van Amsterdam, het stadhuis van Leiden, van Delft, van Bolsward, van Franeker; maar vooral de juweeltjes van huizen met hun frontons, hun kapiteelen met festoenen, die de rechte lijnen beheerschen (domineeren), ondersteunen en versieren, en waarvan het Mauritshuis in Den Haag het mooiste en zuiverste specimen (voorbeeld) is. Overweegt in de zuidelijke landen in kerkelijke en wereldlijke (profane) gebouwen de hardsteen of arduin en vooral het prachtige materiaal van den zandsteen, in het Noorden en het Oosten levert de baksteen bouw de verhevenste en indrukwekkendste prestaties. In andere landen ontwikkelde zich de Barokstijl met zijn grillige afwijkingen van den Renaissancestijl, die in zijn verschillende richtingen, vanaf de XVlde eeuw tot diep in de XVIIlde eeuw, zijn uitlooper vond in den sierlijken en fantastischen Rococostijl. Deze stijlen vonden gewichtige vertegenwoordigers, maar de Nederlander bleef zijn eigen nationalen stijl bewaren en verkwijnde in een langdurig tijdperk van gebrek aan oorspronkelijkheid. VlaamschBelgië echter, dat nu gescheiden was van het Calvinistische Noorden, oriënteerde zich naar de Katholieke Zuiderlanden. Zijn bouwmeesters bepaalden zich tot het bouwen van kerken in ovedaden en hoogdravende stijlen : de Barok- of Jezuïetenstijl, waarvan de kerk van 't Begijnhof te Brussel en
-
362-
van Scherpenheuvel bij Diest getuigen; de z.g. ltaliaansch-Vlaamsche stijl deed in verschillende steden huizen verrijzen met spitse en vergulde gevelmuren. Het schoonste geheel in die architectuur vormen de Gildenhuizen aan de Groote Markt te Brussel. België is ook de bakermat geweest van den Rococostijl, waarvan de kiemen reeds in het XVIIdeeeuwsche Barok besloten waren. Een treffend voorbeeld van dien stijl is wel het Schippersgildehuis te Brussel, maal' het zuiverst is hij wel te Gent te vinden. Wie zich het genot van den eenheidsindruk van oude steden met Laatgotisch-, Renaissance- of Barokkarakter gunnen wil, zal in Nederland, in tegenstelling met Vlaamsch-België, geen enkele mooibewaarde stad vinden. De buitenlander verlange echter niet te veel sporen van de, tegen het einde van de XVIIde eeuw, in andere landen ingezette tweede klassieke reactie met zijn nuchtere rechtlijnigheid. De Pruikestijl heeft in Nederland weinig of geen toepassing gevonden. De eenvoudige, bescheiden stijl, de burgerlijke kunstrichting van de jaren 1800-1840, die zich daaruit ontwikkelde, mocst wijken voor den Nederlandschen Renaissance-stijl. Maar toen, vroeg in de XIXde eeuw, een herleving der Middeleeuwsche bouwstijlen intrad, toen vond hij, vooral sedert het herstel der bisschoppelijke hiërarchie in 1853, aanhang. Voor de herleving van de monumentale bouwkunst verkreeg het Zuiden van Holland beteekenis door den bouw van kerken, kloosters en seminaria. De nieuwe Gotiek vond daar een ruime toepassing. De bloei van Duitschland na 1870 liet in het algemeen niet na, op Nederland zijn invloed uit te oefenen; de ltaliaansche Renaissance, voor dien tijd de voornaamste stijlvorm, deed in Duitschland en dus ook in Nederland de eigen oude Renaissance herleven.
-
363-
Deze WeInIg scheppende navolging van de historische kunstvormen is heden nog niet geheel overwonnen. Als apostel der Gotiek trad voornamelijk de deken der Nederlandsche architecten (bouwmeesters), Dr. P. J. H. Cuypers (1827-1921) sterk op den voorgrond. Aan hem heeft het land, naast tal van katholieke kerkgebouwen, ook verschillende beroemde wereldlijke scheppingen te danken, als het Rijks-Museum en het Centraal-Station, beide te Amsterdam, en als herschepping den wederopbouw van het prachtige kasteel Haarzuylen bij Utrecht. Zijn periode schijnt echter afgesloten. Als voorman der nieuwere richting stond de sterke persoonlijkheid van Dr. H. P. Berlage (1855-1934), den zoeker naar zelfstandige vormen, met zijn kenmerkendste schepping: de Koopmansbeurs te Amsterdam. In tegenstelling tot zijn vormgeving, die eerder negatief was, staat het werk van zijn tijdgenoot W. Kromhout (1864), die steeds naar nieuwe vormen zoekt, zooals in zijn American Hotel te Amsterdam en zijn verschillende bouwwerken te Rotterdam. Een andere en belangrijke tijdgenoot was K. P. C. de Bazel (1869-1923), die naar een eigen stijl heeft gezocht : eerst in zijn eenvoudige landhuizen en op het einde van zijn leven in het gebouw der Nederlandsche Handel-Maatschappij te Amsterdam. Onder de geestelijke leiding van M. de Klerk (1884-1923) is daarna een beweging ontstaan als een reactie op de opvattingen van Berlage. Als voorbeelden daarvan zijn te noemen het Scheepvaarthuis en de volkswoningen aan het Spaarndammerplein te Amsterdam. Een tegenbeweging volgde spoedig daarop, die naar de rust van groote vlakken en gave vormen zocht. W. M. Dudok (1884), de stadsarchitect van Hilversum, nam er de leiding van. Tegen deze rich-
-
364-
ting ontstond ook weer verzet, omdat de nieuwe tijdgeest niet meer meevoelde met zijn veelal gewilde !esthetiek. Deze jongeren zochten naar lichte constructies van glas en ijzer en wenschten de massieve baksteenformaties te ontgaan. Tot deze richting behooren Bijvoet en Duiker met het Herstellingsoord Zonnestraal te Hilversum, Brinkman en Van der Vlugt met de Van Nellefabrieken te Rotterdam, C. Boeke met de Appolohal te Amsterdam en Van Ravesteyn met verschillende stationsgebouwen. Daarnaast is een invloed uit Skandinavië merkbaar in het Boymansmuseum te Rotterdam, door Ir. A. Van der Steur. In België produceerde de N eo-gotische richting doorgaans een ellendige caricatuur van den Middeleeuwschen stijl. Na 1840 begon een periode van romantische naäperij. Uit het late Klassicisme was een min of meer klassiekachtig Neo-barok ontstaan, dat ook zijn sporen achterliet; als voorbeeld dient hier g-enoemd te worden: het Gerechtshof in Brussel. Een lichtpunt in de Belgische architectuur is wel het heroïsch pogen van Horta (1861), Henry Van de Velde (1863) en den Waal Hankar (1859-1901), om door het scheppen van een « eigen-tijd ll-stijl de architectuur weer in moderne banen te leiden. Van Averbeke, Acke, Pompe, Bodson, zeer sterk onder den invloed van de Hollandsche meesters, brachten wel iets voort, al is het resultaat van de Belgische prestaties nog al arm. Het uitblijven van een vaderlandsche richting is dan ook te betreuren. Een zekere reactie is echter niet uitgebleven. In de laatste jaren verscheen te Brussel, te Antwerpen en te Gent interessant werk. Jongere krachten zijn opgestaan, waaronder Huib Hoste (1881), die nu inderdaad als leider optreedt. Voorlooper van de nieuwe richting in de Belgische bouwkunst: die van de konsekwente zakelijkheid, is de Waal Bourgeois (1897) geweest.
-
365-
Het is verder geen toeval, dat voor de geheel nieuwe behoeften van de, in haar industriëele bedrijvigheid, rijk wordende Nederlandsche burgerij de nieuwere, zelfstandige stijl wordt toegepast bij den bouw van warenhuizen en tot feestelijkheden bestemde monumentale gebouwen. Ook het woonhuis en zijn artistieke inrichting vertoonen vaak de kenmerken van den nieuwen stijl. De moderne gebouwen hebben geen pronkerige gevels, als doel op zich zelf, maar zijn logisch gebouwd, en verder in hun uitgestrektheid van het diepgemetselde fundament tot aan den nok van het dak met schoorsteen en bliksemafleider geheel ondergeschikt aan de eigenschappen en vormen van het materiaal. Geen nuttelooze balkons of erkers (uitspringende vertrekken, hoekbalkons), versieringen of constructiestorende bijvoegsels. In de groote steden zijn er voorbeelden van deze ontwikkeling te bewonderen, zoowel aan openbare gebouwen als aan particuliere huizen. Iets anders is het echter met het landhuis. Hier is zeer zeker de invloed van den Engelschen cottagestijl en van den Skandinavischen stijl niet te ontkennen. Toch is het in den beproefden vaderlandschen bouwtrant, dat de meeste dezer moderne Nederlandsche buitenhuizen verrijzen ... Van de verschillende takken der BEELDHOUWKUNST valt minder te zeggen. De bewerking van den steen is de eeuwen door afhankelijk van de bouwkunst, en toch kent Nederland, om zoo te zeggen, geen sculptuur. Het land heeft geen bergen of rotsen, is plat, zonder reliëf. Noch het oog, noch de hand worden tot beeldhouwen aangespoord. Nederland is geen land van standbeelden en indrukwekkende beeldgroepen, en het aantal kunstwerken van eersten rang is al zeer gering. Het beetje leven, dat in de Nederlandsche sculptuur is gekomen, is dan ook van jongen datum. Scherpte van karak-
-
366-
teristiek, streven naar natuurlijkheid zijn er de uitingen van. Dit komt het duidelijkst uit in de moderne werken van Toon Dupuis, Mej. Thérèse van Hall, J. Mendes da Costa, Odé, P. Pander, Teimeira de Mattos, Zijl, Joh. Polet, John Rädecker, Tjipke Visser, Hildo Krop, e. a. Hun kracht ligt minder in het monumentale dan wel in de intimiteit, welke ook de vroegere en hedendaagsche schilderkunst van dit land kenmerkt. De Belgische, inz. de Vlaamsche beeldhouwkunst, die vroeger baanbrekend was geweest, is nu bijna karakterloos. Nochtans stelt een meesterlijke vaardigheid die terugwijst op betere tijden, haar toch nog in staat een goed figuur te slaan. C. Meunier scheen een internationale formule gevonden te hebben: tot verheerlijking van den arbeid. Van Biesbroeck trachtte hem daarin te volgen, maar het is bij de poging gebleven. Maar de nieuwe Vlaamsche beeldhouwkunst heeft breedere banen ter ontwikkeling gevonden. Beeldhouwers van groot formaat zijn : George Minne, Jozef Cantré, Rik Wouters, Ernest Wijnants, M. Puvrez, O. Jespers. Ze streven naar stijlvolle soberheid. Het BRONSGIETEN ziet in Nederland ook geen bloeitijdperk tegemoet. Hier mag echter niet verzuimd worden melding te maken van de herboren kunst van het GLASBRANDEN, beoefend door Dr. J. L. Schouten te Delft en door Joep Nicolaas te Roermond. De N ederlandsche SCHILDERKUNST geniet met recht een wereldvermaardheid. In dien wonderen tijd van de Renaissance, het Humanisme, de Hervorming en de Wereldontdekking, beleefde reeds de Nederlandsche SCHILDERKUNST een bloei, die haar tusschen alle kunstscholen het recht geeft een eerste plaats in de rij harer kunstzusters in te nemen. Geen school heeft deze
-
367-
hoeveelheid, deze kwaliteit, deze voortdurende hernieuwing, deze verscheidenheid van talent vertoond. Reeds vroeger had de schilderkunst in de Nederlanden een tijdperk van bloei beleefd met de Vlaamsche school, met de gebroeders van Eyck, die den overgang tusschen primitieven en modernen uitmaken, Roger van der Weyden (1375-1444) met zijn pathetische composities, Dirk Bouts (t 1475) met zijn sterk-individueele karaktertrekken, Hugo van der Goes, monumentaler dan zijn voorgangers, Memling, meer voortbouwend op de traditie, den mystieken schilder van de vrouwelijke bevalligheid, en later Gerard David (± 1455-1523), eenvoudig en discreet, Hieronymus Bosch (± 1450-1516), den fantasievollen schepper van monsters en wangedrochten, die tevens heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van het landschap; zijn kleur is vaak fonkelend en warm. Quentin Metsijs (geb. 1466) die het eerst een vrijere compositie durfde invoeren en later nog Pieter Brueghel den Ouden (± 1525-1569) die ook zeer bekend is als plaatsnijder (graveur). Deze schilders, met hun nauwkeurigheid en intensiteit, waren de voorloop ers van de Groote Nederlandsche school van de XVIIde eeuw. En had België den grooten P. P. Rubens (1577-1640), den buitengewoon veelzijdigen, (hij was geen revolutionnair, doch bereikte in den stijl van zijn tijd, het barok, een groote hoogte; zijn grootste verdienste was de compositie en de geweldige vormenrijkdom, waaruit hij putte), den aristocratischen A. van Dyck (1599-1641), den zinnelijken J. Jordaens en D. Teniers (1610-1690), Nederland, dat zich apart ontwikkelde, mocht den triomf van zijn schilderkunst samenvatten in de namen van eenige grootmeesters: Rembrandt (1606-1669), den alzijdige, den uitvinder van het « clair-obscur )), Frans Hals, den beroemden en vroolijken portretschilder, Vermeer van Delft (1632-1675), den interieur-schilder, en daar-
-
368-
naast Ruysdael ( ± 1600-1672), den landschapschilder, voorlooper van het romantisme, den droomer, die componeert. Deze schilders zijn de beste vertegenwoordigers van de oorspronkelijkheid van de Nederlandsche schilderkunst en worden door den kunstvriend hoog gewaardeerd. Daarnaast een legio kleineren, die toch ook nog groot zijn: J. van Goyen, Hobbema, Potter, de dierenschilder, van Ostade, Brouwer en Steen, de guitige schilders van pachthoeven en taveernen, Pieter de Hoogh (1629-1684) met zijn interieurs, enz. Gedeeltelijk ligt de volmaaktheid van deze meesters in degelijkheid (in diepte) en fijnheid van teekening, in rijkdom van details, gedeeltelijk ook in de lichteffecten, zelfs met de eenvoudige middelen der zwartwitkunst verkregen, gedeeltelijk in het schitterend kleurenspel (in de schitterende kleurenbedeeling) van hun schilderstukken, gedeeltelijk ook in de verscheidenheid van hun onderwerpen, in de realistische wedergave van het werkelijke leven, gedeeltelijk ook in hun humor of hun gevoel en in de symboliek van hun gedachtenwereld. De Nederlandsche schilderkunst staat nog steeds, op elk gebied, op gelijke hoogte met die van de voornaamste cultuurvolken, hetzij in olieverf op linnen en hout, in tempera, in pastel of in waterverf, hetzij in de teekenkunst of in de graphiek; alleen niet in frescoschilderijen. Met het groote tijdperk der Nederlandsche schilderkunst is. het omstreeks 1670 gedaan. Pas in de eerste helft der XIXde eeuw heeft een kleine opleving plaats. De meesten zijn thans weer vergeten; alleen de portretschilder Pieneman en vooral de interieurschilder Bakker KorU (1824-1882) met zijn delicaat geschilderde hekelende tafereeltjes, zijn bekend gebleven. Een veel rijker opbloei kwam in de tweede helft der vorige eeuw. En dit tijdperk is nog lang niet
-
369-
afgeloopen. De invloed van Rembrandt en diens onsterfelijke kunstbroeders werkt nog steeds na. Ook de tegenwoordige Nederlanders zijn meesters, in scherpe waarneming, in gevoelig coloriet, in sterke beheersching, in het weergeven van atmosfeer, wat een direct (rechtstreeksch) gevolg is van hun eigenaardig klimaat, waardoor kleur en vorm, als het ware, ineen schijnen te vloeien. In de vorige eeuw vertoonde zich overal de buitenlandsche invloed van de groote Engelsche en Fransche meesters, waaraan zeker ook voor een deel de herleving der hedendaagsche schilderkunst te danken is. Tegelijkertijd met de z. g. « Ecole de Fontainebleau )) in Frankrijk heeft men in Nederland een karakteristieke beweging, die de « Haagsche School )) heet. De schilders van beide landen volgden denzelfden weg, maar raakten spoedig van de school los, zochten de natuur en het volle licht en wilden klaar en duidelijk zijn. J onglcind (1819-1891) en Vincent van Gogh (1853-1890) zijn de beste vertegenwoordigers van het Nederlandsche impressionisme, dat zooveel op het Fransche lijkt. Een aantal N ederlandsche schilders, sedert dien groot van naam en faam in de universeele (algemeene) kunstbelangstelling, konden aldus tot hun volle ontwikkeling komen. Om de voornaamsten te noemen : de drie gebroeders Maris, Weissenbruch, de heideschilder Mauve, de zeeschilder Mesdag, Gabriel, Poggenbeek, de Bock, Bosboom, N euhuys, e. a. samen vormende het groote geslacht, dat de vaderlandsche schilderschool in één menschenleeftijd opnieuw tot internationaal aanzien bracht; daarbij wel heel sterk het oorspronkelijke Nederlandsche karakter in hun kunstuitingen handhavende. De bekendste vertegenwoordiger van deze groep is echter Jozef Israëls (1824-1911), die bij het stijgen van zijn jaren, zelfs op hoogen ouderdom, steeds nieuwe vormen en tinten met zijn rustelooze penF. CLOSSET. -
DOCR NEDERLAND (u). -
1942.
24
-
370-
seelen wist te tooveren. Met zijn overlijden in 1911 kan men feitelijk deze groep baanbrekers der « Haagsche school » als afgesloten beschouwen. Gedeeltelijk als leerlingen dezer uitnemende voorgangers, gedeeltelijk gevormd onder den invloed van een impressionistischen « plein-air »-schildertrant; als die van den Franschman Manet en van den Spanjaard Goya - of heeft men terug te gaan tot den breeden stijl van Frans Hals? - ziet men in Nederland een aantal jongeren de vleugels uitslaan, en een eigen school vormen, welke men wel de « Amsterdamsche school » zou kunnen noemen. De voornaamste vertegenwoordiger hiervan is G. H. Breitner (1857-1923), de weergever van het sterke dagelijksche leven in al zijn uitingen, liefst gezien op straat; naast hem staat een der jongeren uit deze krachtige, kleurige impressionistische school, de vurige Isaac Israëls. Breitners tijdgenoot is Floris Verster, tevens zijn leerling, de schilder van het gevoelige stilleven; dan de Zwart en Akkeringa. Volgelingen van de « Haagsche school» zijn de krachtige en expressieve portretschilderes Thérèse Schwartze (1852-1918), de etser van Oostersche en romantische architectuur M. Bauer, dikwijls van Rembrandtieke allure, terwijl Jan Veth, een grondige Rembrandtkenner, tevens bekend als schrijver en geleerde, in zijn kunst een meer analytische richting inslaat en met Haverman een der voornaamste plaatsen onder de nauwkeurige vaderlandsche portretschilders is gaan innemen. Daarnaast hebben wij den kernachtigen Jacobus van Looy, niet minder bekend als schilder van het naturalistische genre, dan als literator. Thans is een nog jonger geslacht van schilders bezig de herwonnen traditie te bevestigen. Zij staan nog midden in hun ontwikkeling, werken in vollen scheppingsdrang. Enkele namen dienen genoemd te
-
871-
worden, namen over de grenzen bekend als inzenders op internationale tentoonstellingen en meestal voorkomende onder de gelukkige buitenlandsche bekroonden : Willy Sluiter, de kleurige schilder van het typische leven der strandbevolking, Martin Monnickendam, met zijn sterke composities, Piet van der Hem, vroeger, bij voorkeur, zijn onderwerpen in het buitenland zoekende. Daarnaast beproefd N ederIandsch, zoo wel van onderwerp als schildertrant : Bastert en van Soest, Wijsmuller en Wiggers, Ed. Koning, Lizzy Ansingh, Coba Ritsema en Wolter, Mevr. Bisschop Robertson en van Mastenbroek, Kamerlingh Onnes, van Raalte en Georg Rueter. Als etsers zou de buitenlander de namen van eenigen der bekendsten hebben te onthouden: M. van de Valk, Storm van' s Gravesande, Graadt van Roggen, Wenckebach, en een tweetal reeds over de grenzen gewaardeerde meesters van de etsnaald en de houtsnijkunst: W. O. J. Nieuwenkamp en J. C. Veldheer. Tegenover al dezen plaatsen zich de bijzondere figuren van Jan Toorop (1858-1927) en Willem van Konijnenburg (1868) geheel afzonderlijk; zij laten zich moeilijk tot een bepaalde school rekenen, wellicht, omdat hun geniale talenten zoovele scholen beheerschten. Hoewel de sterke schepper Vincent van Gogh niet kan worden beschouwd als het hoofd eener eigen kunstrichting, zijn er scheppingen van Toorop, welke aan den gestorven meester doen denken. Toorop is in zijn tijd een leider geweest, hoewel zijn veelzijdig talent hem tot zoeker, meer dan tot voorganger stempelt. Zoowel zijn kerkelijke als profane (wereldlijke) kunstuitingen verdienen de groote vermaardheid (reputatie), welke deze schilder en teekenaar verwierf. Van een geheel andere strekking is het werk van Kees van Dongen (1877), een typisch wereldlijke portretschilder, maar tevens een van de beste ver-
-
872-
tegenwoordigers van het fauvisme en een merkwaardig colorist. De impressionistische techniek vindt haar uitloopers in de z. g. « School van Bergen)) met de gebroeders Wiegman en den « Hollandsche Kunstenaarskring )) met Conrad K iekert. De uitingen der ultra-moderne richting in de schilderkunst laten zich ook in Nederland aanwijzen. Een voorganger was de vroeg overleden pointillist en overtuigd volgeling van het impressionisme, Hart Nibbrig (1866-1915). Cubisme en futurisme vonden ook hier hun beoefenaars. Die uit het buitenland ingevoerde (geïmporteerde) kunst scheen maar niet te willen aarden in het, op het gebied van andere kunstuitingen, verwende land. Een van de oorspronkelijkste vertegenwoordigers van het ultra-modernisme op schildersgebied is Jan Sluyters (1881), de vurige colorist en teekenaar, een realist, maar, wat ook zelden in Nederland voorkomt, een fantasievolle schilder met een samenvattenden stijl. Vormen van expressionistische kunst gaven : Erieh Wiehmann, de gevoelige J aeob Bendien, de schilderes Charley Toorop, de glasschilder Joep Nieolaas, de talentvolle Charles Eyek, Jeanne Biruma Oosting, de surrealist A. C. Willink, Pijke Koeh, de graficus D. van Gelder, enz. In België lieten even na de omwenteling (1830) de schilders de klassieke richting varen. Antwerpen zag een nationale Vlaamsche school met Gustaaf Wappers (1803-1874) en N. De Keyzer (1818-1887), vol bezieling geboren worden, welke groote geschiedkundige schilderijen samenstelde. In de tweede helft van de XIXde eeuw koos iedere schilder zijn bijzonder genre. Ch. de GrouilJ en J. Stevens schilderden de ellende der armen en het lijden van de rondzwervende dieren. Henri Leys (1815-1869) stelde met wonderbare geschiedkundige nauwgezetheid tafe-
-
878-
reelen uit de XVlde eeuw voor onze oogen, A. Verwee, den bewolkten hemel en de malsche weiden van Vlaanderen, A. Stevens en K. Hermans de wereldsche pracht van Parijs, Madou en F. de Braekeleer, de ware volgeling van Leys, onderwerpen van de goedronde, grof- of fijnhumoristische volksschildering en Lamorinière, landschappen. Maar de drie voornaamste schilders van deze periode waren de impressionisten W. Vogels (1886-1896), Jan Stobbaerts (1888-1914) en Henri de Braekeleer (1840-1888). Slecht gewaardeerd in hun tijd, daardoor hooger geschat door de volgende generaties, die ze als hun voorloopers beschouwden. In de tweede helft van de vorige eeUw begon werkelijk voor België in zekeren zin een periode van schoon en opbloei. De zwarte school, die van het eerste impressionisme, vond apostelen in den rijkbegaafden Boulenger en in de Vlamingen: J. Coosemans, J. de Greef, de gebroeders Caesar en Xaveer de Cock, den Brusselaar L. Dubois, een rasschilder, en ook in den genialen Frans Courtens en den gevoelvollen Frans Hens. De grijze school, die het vroegere impressionisme tot een natuurlijker, natuurgetrouwer lichtvizie bracht, vond beoefenaars in Jaak Rooseels, Floris Crabeels, Cornelis van Leemputten, Isidoor Verheyden en vooral in Andries Jozef Heymans, een van de machtigste en veelzijdigste landschapschilders. Frans van Leemputten, de behaaglijke verteller uit het boerenleven, is met deze groep verwant. De vrijlichtschildering, die, elders, wel eens bleek en ziekelijk aandeed, vond in de Vlaamsche gewesten gezonde en krachtige aanhangers in Theodoor Verstraete, Emiel Claus, Albrecht Bartsoen, George Buysse en later Edmond Verstraeten en de zeer fijne schilders Jefferys en Wagemans. De inheemsche overleveringen vonden overtuigde
-
374-
en talentvolle beoefenaars. Daarvan getuigen de stillevens, vruchten en boomen, van Alfred Verhaeren en Georges van Zevenbergen. Het volksleven en de landschappen brachten Eug. Laermans en Marten Melsen op het doek, Valerius de Saedeleer de landschappen met of zonder figuren. En daarnaast werkten nog zoo veel schilders, beoefenaars van de meest uiteenloopende richtingen en kunstvakken : de historie- en portretschilders Jozef Portaels en Karel Verlat [ook dierenschilder] ; de zeeschilders Paul Claeys en vooral de fijnvoelende impressionist Lodewijk Artan; de schilder van dichterlijke idyllen, Eugeen Smits, de schilders van de stoutmoedige, heftige tooneelen van de mijn- en fabrieksarbeiders, de Waal C. Meunier en H. Luyten, de pittige humorist de Bruycker. En vooral James Ensor (1860), de veelzijdigste en oorspronkelijkste schilder en etser met een verrassende verbeelding, met zijn breede en kranige stukken als zijn I . ampenist, zijn Luizige, enz., of zijn intieme en zachtgestemde binnenhuizen, enz.; Eug. Laermans (1864), die naar den geest dicht bij den ouden Brueghel komt te staan, en George Minne (1866), die van huis uit beeldhouwer is, maar wiens teekeningen treffen door dezelfde groote en vergeestelijkte lijn als zijn beelden. De Vlamingen onder de kunstenaars blijven Vlaamsch in het zien, opvatten en gevoelen : de natuur zien en weergeven zooals zij is met rijke, warme, zachte, mooie kleur. Dit blijkt b. v. uit het werk van een Richard Baseleer, Jan F. Cantré, van den veelzijdigen Lierenaar lsidoor Opsomer en van den stro even Kempischen schilder J acob Smits (1882-1916), een centrale figu.ur, even begaafd als beeldhouwer en als schilder, vol indrukwekkende oorspronkelijkheid, spontane en blijde kracht. Deze schilders zijn niet alleen Vlaamsche naturalisten, maar ook coloristen en kunstenaars van groote
-
375-
oorspronkelijkheid. Dit komt uit in hun landschappen, tooneelen uit het boerenleven en zelfs in de tragisch hooggespannen kruiswegen van den expressionist, A. Servaes; ook in de primitieve expressionistische Christussen en Maria's en apostelen van Gustaaf van de Woestijne. Tot de vorige generatie behooren : de landschapschilder Willem Paerels en A. Saverijs, Constant Permeke, de geniale, die door zijn elementair-forsch temperament en zijn synthetische macht boven zijn tijdgenooten staat, de rake en rijke colorist Rik Wouters. Andere vertegenwoordigers van het expressionisme onder de Vlamingen zijn: de sterke, wel eens surrealistische, Frits van den Berghe, de coloristen Gust De Smet en Floris Jespers, de naïeve Edg. Tytgat, de portrettist H. Daeye en Frans Masereel. Ook op het gebied van de GRAPHISCHE KUNST neemt België thans een belangrijke plaats in en de buitenlander zou de volgende namen moeten onthouden : Baksteen, E. Tytgat, Henri van Straten, C. de Bruycker, J. Cantré, Joris Minne en vooral Frans Masereel (1889), de meest universeele verschijning, waarop in de hedendaagsche houtsnijkunst kan gewezen worden. Zijn werk bezit een algemeene diep geestelijke waarde en toch is zijn kunst niet abstract en zijn uitdrukkingsvorm heelemaal niet cerebraal. Hij schetst het alledaagsche leven, dat hij, op eigen geniale manier, weet te herscheppen. Hij dringt door tot den diepen zin van het algemeen menschelijk bestaan. Hij beheerscht het en openbaart het aan iedereen. Wil men zijn werk in één uitdrukking samenvatten, dan zal men het gerust een twintigste eeuwsche « Comédie Humaine » kunnen noemen. DECORATIE- EN REPRODUCTIE-KUNST hebben ook in Nederland aanhang gevonden. De baanbreker op het gebied der toegepaste kunst is professor A. J. der
-
876-
Kinderen, die den decoratieven stijl een plaats in het sociale leven wil schenken, om aldus de schilderkunst haar oorspronkelijke roeping weer te geven. Zijn sterk idealisme wist· hij, als professor-directeur van de Rijks-Academie der Beeldende Kunsten, aan anderen mee te deelen. Prof. Dr. R. N. Roland Holst heeft tot voor kort aan de spits der decoratieve schilders en graphische kunstenaars in Nederland gestaan. Baanbrekers op dit gebied waren in België: Horta en Van de Velde. Verder dient melding gemaakt te worden van het belangrijke LITHOGRAPHISCHE WERK (reuvre) van Th. van Hoytema, die zich voornamelijk liet inspireeren (beïnvloeden) door de Nederlandsche vogelwereld, terwijl Dijsselhoj zich bij voorkeur toelegt op het uitbeelden van de bevolking van het aquarium, en van der Poll, een der bekendste dierenschilders is. Lion Cachet, Chris Lebeau en T. Nieuwenhuis zijn de scheppers van een aantal kunstwerken op het gebied van TOEGEPASTE VERSIERINGSKUNST. Het aardewerk van Colenbrander, Lannooy en Brouwer verwierf de verdiende eer, Broms goudsmidskunst, Penaats en Eisenlöljels nijverheidskunst voerden hun namen en werken tot ver over de grenzen. Hier mag niet verzuimd worden melding te maken van de Belgische ceramisten: Coppens en Is. de Rudder, van het glaswerk van Thys, Evaldri, Eug. Yoors, P. Woljers, Is. de Rudder, Strydonck, en van het tapijtwerk van de Saedeleer en het kantwerk van Henriette Berté. Op het gebied der BOEK-ILLUSTRATIE, die pas in den laatsten tijd de aandacht van Nederlandsche kunstenaars begint te trekken, verwierven zich de dames Nelly Bodenheim, Willebeek-Lemair en Rie Cramer een naam door haar geestig verluchte kinderboeken. Als Vlaamsche illustrators dienen eenige namen gereleveerd te worden: J. Cantré, J. Minne,
-
877-
F. Masereel, Edg. Tytgat, Elisabeth Ivanosky, Victor Stuyvaert en Theo van Rysselberghe. Wat de productie der KARIKATURALE KUNST betreft, telt Nederland wel een dozijn knappe penteekenaars, die deze kunst beoefenen. Een welverdiende populariteit geniet het politieke teekenwerk van L. J. Jordaen en van andere schilderteekenaars als Willy Sluiter, Piet van der Hem, Johan Braakensiek, Albert Hahn en Jan Sluyters, dat in de voornaamste dagbladen wordt geproduceerd. Baanbrekende LETTERTEEKENAARS zijn: S. H. De Roos en Jan van Krimpen. In verband met dit alles mogen wij niet verzuimen de namen te noemen van welbekende KUNSTCRITICI en HISTORICI als : Dr. A. Bredius, Dr. J. Veth, Dr. Hofstede de Groot, Prof. Dr. Vogelsang, Prof. Dr. Martin, Prof. Dr. Sire, Dr. Jan Kalf, Dr. Pit, Just Havelaar, Dr. De Vries en de Vlamingen Prof. A. Vermeylen, Prof. Dr. C. van Puyvelde, Prof. Dr. Stan Leurs, Prof. Dr. A. J. J. Delen, Prof. Dr. A. Cornette en Dr. J. Gabriëls. Wat de voornaamste VERZAMELINGEN van de N ederlandsche beeldende (plastische) kunst betreft, zoo zij den buitenlander aanbevolen als musea: het Rijks-Museum te Amsterdam, het Mauritshuis in Den Haag, het Museum-Bredius, mede aldaar, het Frans Hals-Museum te Haarlem, het Stedelijk Museum van Leiden, en het 1~[useum-Boymans te Rotterdam. Voor moderne kunst het MuseumMesdag in Den Haag en de stedelijke musea van Den Haag en Amsterdam. In Vlaamsch-België zijn te vermelden: De Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel, het Stadsmuseum van Antwerpen, het Sint-Johannes Gasthuis te Brugge, het Plantin-1~:1useum te Antwerpen. Neemt het Nederlandsche volk op het gebied der dichtkunst en beeldende kunst een mooie plaats
-
378-
in, in de MUZIEK staat het niet bepaald vooraan; toch kan men zeggen, dat Nederland en VlaamschBelgië, wat vocale en instrumentale muziek betreft, vrij veel ware en bekende kunstenaars tellen. Al schiep geen N ederlandsche kunstenaar zoo fijnzinnige symfonieën en sonaten als buitenlandsche componisten, al waren ze noch baanbrekers op het gebied van kerkmuziek en orgelspel (een diepzinnigen reli~ieuzen kunstenaar als Bach hebben ze nooit gehad) noch de grondleggers van de moderne opera en operetten (waaraan de menschen uren van verhoogde levenslust (levensgenot) te danken hebben), toch dateert de eerste opkomst van de Nederlandsche muziek reeds van ± 1425. En voordien worden ook wel enkele namen van beteekenis genoemd. Eerst de laatste tientallen van de vorige eeuw brachten feitelijk een zekeren bloei van de nationale muziek in Nederland en in VlaamschBelgië, en de algemeene belangrijkheid van HET EIGEN MUZIKALE LEVEN in Nederland dagteekent niet van zoo heel lang geleden. Zonder eenig voorbehoud, moet echter de buitenlander op het « Amsterdamsch Concertgebouw ll-orkest worden gewezen, dat een wereldfaam heeft gekregen onder leiding van Willem Mengelberg. Ook het « H aagsche Residentie ll-orkest met nog een paar andere dienen om hun hooge kunstprestatie gereleveerd (genoemd) te worden. Een « Wagner- Vereeniging II werd door Mr. Viotta te Amsterdam gesticht, die zich tot taak stelt, de muzikale drama's van Wagner [den scheppenden geest, die met doorbraak van wet en maat der vroegere harmonieleer, een baroktijdperk der muziek opende] in modelopvoeringen voor het voetlicht te brengen. Pogingen worden .ook ondernomen, om modelopvoeringen van andere meesters te geven. Tegenwoordig bezit bijna elke stad van eenige beteekenis een orkest. Daar-
-
379-
naast vindt men zangvereemgmgen, harmonie- en fanfarecorpsen, kamermuziekvereenigingen, enz. De Muntschouwburg te Brussel en de Vlaamsche Opera te Antwerpen dienen op dit gebied zonder eenig voorbehoud met eere vermeld te worden. Onder impuls van hun directeurs en a.nimatoren kan men in België de voornaamste kunstwerken van de wereld genieten en ook die van Belgische auteurs. De Nederlandsche « a capella })-koren met D. de Lange, Averkamp, Arnold Spoel hadden een goede reputatie, zelfs over de grenzen. In het Zuiden van Nederland bloeien tal van vereenigingen ter beoefening der zangkunst; De Maastrichtsche Staar en 's Hertogenbosch' Mannenkoor zijn overal in binnen- en buitenland bekend. Op het gebied van zang munten vele Nederlanders uit, die als lieder- en opera-zangers en -zangeressen beroemd zijn. Al hun namen te noemen zou ons te ver voeren. Wat de kerkconcerten betreft, onderscheiden of onderscheidden zich het meest als dirigenten, Johan Schoonderbeek te Bussum, De Zwaan te 's-Gravenhage, de Vries, Anton Verhey en Besselaar te Rotterdam, Louis Robert te Haarlem, Evert Cornelis en Hasselaar te Amsterdam. In België is de Mechelsche Interdiocesane School voor Kerkmuziek wereldberoemd. Aan het hoofd staat Kanunnik Van NufJel, de scheppende kunstenaar op gebied van kerkmuziek. Om hem scharen zich geleerde musicologen als P. Van Doorselaer, Charles van Den Borren, Kanunnik Van de Wassijne, Dom Jozef Kreps, enz., die aangetrokken werden door den omvang van de ruim op touw gezette werking. De actie van kanunnik Van Nuffellaat zich zoowel gelden in de door hem bestuurde school als in het onder zijn leiding befaamd geworden Kerkkoor van Sint-Rom bout en strekt zich verder uit over de
-
880-
uitgave van het belangrijk tijdschrift « Musica Sacra » en van de merkwaardige publicatie van de godsdienstige muziek van Philippe de Monte. In zijn geest opgegroeid zijn de jongeren, die aan 't woord komen met Floris Peeters, Staj N ees, Gaston Feremans, e. a. Mechelen is tevens het centrum geworden van de beiaardkunst. Onder leiding van den zoo vermaarden klokkenist J ej Denifn was daar een school opgericht tot vorming van de beiaardiers. Op het gebied van de kamermuziek verdienen vermelding: het Hollandsch, Haagsch en Amsterdamsch Strijkkwartet en het Concertgebouw Sextet. Voorts het Belgische Zimmerkwartet, het Pro-Artekwartet, en het Hojtrio. Het schrijven van composities op verschillend muziekgebied heeft in Nederland een grootere beteekenis gekregen; daarnaast werd het populaire volkslied door alle eeuwen heen hoogelijk naar waarde geschat, getuige de onuitputtelijke schat van vaderlandsche liederen, waarvan er vele zijn, die tot dezen tijd hun bekoring behielden. Van de voornaamste COMPONISTEN halen we slechts eenige namen aan, als : Bernard Zweers, Dr. Alphons Diepenbrock (de begaafdste van allen, iemand van Europeesche beteekenis), Dirk Schäjer, Peter van Anrooy, Johan Wagenaar, Jan van Gilse, Evert Cornelis, Sigtenhorst-Meyer, Koeberg. Ook mogen de namen van den dichterzanger J. H. Speenhof}, die inderdaad een « school» heeft gesticht, en van J. Louis Pisuisse, Clinge Doornbos, Dirk Witte, Louis Davids als de bekendste vertolkers van het Nederlandsche « Levenslied », hier niet ontbreken. België heeft talrijke eerste-rangs-componisten gehad. Walen als Grétry, César Franck, eenig in zijn soort, de schepper van groote godsdienstige muziekwerken, enz., enz. Daarnaast Vlamingen: een groote
-
381-
figuur : Peter Benoit (1834-1901) met wiens werk Vlaamsch-België zijn plaats terugnam onder de volken, die zich op het gebied der muzikale compositie onderscheiden. De stof van Benoit is bewust nationaal-Vlaamsch, hij vertelt in dit soort volksromantisme, waartoe zich de Vlaamsche beweging aangetrokken voelde. Zijn theoretische geschriften zijn manifesten. Het decoratieve element in het werk van Benoit ontbreekt niet, integendeel, het neemt picturale verhoudingen aan, die ons terugvoeren naar het Renaissancetij dperk der Vlaamsche schilderschool. Het buitenland blijft voor zijn kunst gesloten, omdat « Vlaanderen » het onmisbaar element is, omdat zijn werk veel verliest, wanneer het van de « Vlaamsehe» scharen wordt losgerukt. Was deze de groote romanticus, Tinel, Gilson, De Boeck, Mortelmans, zijn de belangrijkste impressionisten, Van Hoof, Meulemans, de bekendste expressionisten. Hullebroeck, Floris Alpaerts zijn de vertolkers van het « Vlaamsche » levenslied. De Nederlandsche muziek is nationaal en van een bijzondere inspiratie, en ligt op de grens tusschen de klassiek Fransche en de Duitsche muziek. Componisten als Diepenbrock, nog klassicus, en Evert Cornelis, moderner, orienteeren zich, wat gevoel en techniek betreft, naar de Fransche formule. In het algemeen is toch het muzikale oor, in Nederland, meer Duitseh; de oorzaak daarvan is, dat de Nederlanders een meer Germaansche muzikale opleiding krijgen. Maar tusschen de Duitsche sentimentaliteit en de Fransche fantasie, die de Nederlanders niet aanvoelen, blijft er plaats over voor een zekere originaliteit (oorspronkelijkheid). De muziekliefhebber, die zich met muzikale onderwerpen wil bezighouden, ergens een zanger moet begeleiden of muziekstukken wil koopen, moet met ~e Duitsche toon-(noten-)teekens vertrouwd zijn,
-
382-
want in Nederland worden er natuurlijk verbazend veel Duitsche muziekstukken en « mopjes» verkocht. Wij laten de namen van deze noten daarom volgen. De meest gebruikelijke namen in het buitenland worden tusschen haakjes aangegeven : c (do, ut), d (re), e (mi), f (fa), g (sol), a (la), b (si). Daaruit worden in samenstelling met Dur (majeur) en Moll (mineur) de aanduidingen der toonaarden gevormd (b. v. F dur), terwijl de door het voorplaatsen van kruis of B gekenmerkte hoogere of lagere halftonen door toevoeging van is of es (b. v. fis offes = fa dieze en fa bemol) worden aangegeven. Staat een herstellingsteeken (~ = bécarré) voor den toon, dan wordt hij zoo gelezen, alsof er heelemaal geen voorteeken voorhanden was ... We willen hierna nog enkele woorden aan het TOONEEL wij den. Als logisch en onaangenaam gevolg van den geringen omvang van het taalgebied, blijven de N ederlandsche en Vlaamsche tooneelsterren zoo goed als onbekend in het buitenland. Het is ook nog niet zoo heel lang geleden, dat de tooneelspeelkunst, in Nederland, niet goed stond aangeschreven. Buitenlandsche gezelschappen en van elders komende beroemdheden lieten hun tooneelspeelkunst bewonderen en konden veelal op meer belangstelling van het publiek rekenen, dan de Nederlandsche tooneelgezelschappen of uitblinkende tooneelkunstenaars. Dit is echter veel verbeterd. Het gehalte der tooneelspeelkunst stijgt op verblijdende wijze, zoodat de belangstelling van het Nederlandsche publiek voortdurend sterker wordt. Tooneelscholen bestaan te Amsterdam en te Brussel. In de groot ere steden zijn er eersteklas TOONEELGEZELSCHAPPEN. Echter kan men niet zeggen, dat hier het tooneel in vergelijking met andere landen hoog staat.
-
383-
Na den oorlog heeft in Vlaamsch-België het Vlaamsche Volkstooneel een onverwachte vlucht genomen. Zijn succes dankt het eerst en vooral aan zijn nu overleden directeur, den onvermoeibaren regisseur-acteur Dr. O. De Gruyter. Impuls tot de vernieuwing is verder uitgegaan van den « tooneelingenieur» H. Teirlinck en van de regisseurs, De Gruyter, den Hollander Johan de Meester, de Vlamingen Staf Bruggen, Joris Diels, e. a. Het aantal kleine troepjes, hetzij in eigen schouwburg of in de provincie spelende, is vrij groot. Zij beoefenen bijna nooit het drama, doch zoeken hun kracht in blijspel, klucht en zangspelen, meest van buitenlandschen oorsprong. Over het algemeen kan men van het tooneel moeilijk zeggen, dat het onder een bepaalden invloed verkeert. Het is misschien een verdienste, dat het zich weinig specialiseert, en zich met talent weet aan te passen, zoowel aan de moderne, als aan de klassieke Nederlandsche tooneelwerken en ook aan de belangrijke dramatische werken van buitenlandsche kunstenaars. Deze vinden, in de (c lage landen », een zorgvuldige voorbereiding, technisch-bekwame vertalers en een aantal talentvolle tooneelspelers (acteurs) en tooneelspeelsters (actrices), die hun kunst weten te voegen naar eIken stijl, welken de internationale smaak van het ontwikkelde publiek mocht verlangen. Wat de meer of minder vruchtbare Hollandsche TOONEELSCHRIJVERS betreft, moet de buitenlander kennis maken met de naturalistische werken van Herman Heyermans, de romantische tooneelwerken van Jhr. A. W. G. van Riemsdijk, de breede volkskunst van Jan Fabricius en Henri Dekking, de fijnere werken van W. Schürmann en Mr. van Rossem, de intieme kunst van Frans Mijnssen ; vervolgens met de tendenz-stukken van M arcellus Emants en de romantische werken van Frederik van
-
884-
Eeden,. de laatste, evenals de werken van Heyermans, werden herhaaldelijk in het buitenland gespeeld. Van de vrouwelijke tooneelschrijvers noemen we : Ina Boudier Bakker, Simons-Mees en vooral Henriette Roland Holst-van der Schalk met haar lyrische drama's. De tooneelstukken van Ben van Eysselstein en A. de Hertog genieten thans een zekere belangstelling. Daarnaast is er een vrij groot aantal Vlaamsche tooneeldichters te vermelden : de langzaam aan het realisme ontgroeide tooneelschrijvers : Gaston Martens, Jos. Janssens of de cynische E. W. Schmidt, de blijspelschrijver J aak Ballings, en eindelijk de modernisten, die zich trachten los te maken van het individueel geval, de alledaagsche werkelijkheid : Herman Teirlinck, Anton van de Velde, Paul de Mont, e. a., hoe verscheiden van aard zij ook zijn. Het zou ons te ver voeren de namen van de verschillende ACTEURS te noemen, die in binnen- en buitenland worden en werden toegejuicht. Bepalen wij ons dan tot Dr. Willem Royaard,s en Louis de Vries en Hendrik de Vries [die overal in Engeland en in de Vereenigde Staten met Heyermans' succeséén-rol stuk « De brand in den jongen Jan)) optrad] en eindelijk Louis Bouwmeester, die in het buitenland de meeste lauweren plukte, toen hij in een van zijn meesterlijke Shakespeare-creaties, als een Nederlandsche Shylock indertijd te Parijs, Keulen, Weenen en in Londen werd gehuldigd. Onder de hedendaagsche tooneelspelers en -speelsters releveeren wij de namen van : Cor en Annie van der Lugt Melsert, Albert van Dalsum, Lily Bouwmeester, Charlotte Köhler, Johan de Meester, Frits van Dijk, Paul Hut, e. a. Onder de Vlamingen: Joris Diels, StaatVerbrugge, enz.
-
385-
BIBLIOGRAFIE BOUWKUNST
F. A. J. VERMEULEN, Geschiedenis der Nederlandsche Bouwkunst; E. GUGEL en J. H. W. LELIMAN, Geschiedenis van de Bouwstijlen; A. W. WElSSMAN , Geschiedenis der N ederlandsche Bouwkunst; G. GALLAND, Geschichte der holländischen Baukunst in Bildern; F. N. M. EYCK VAN ZUYLICHEM, Kort Overzicht van den bouwtrant der Middeleeuwsche Kerken in Nederland, Berichten Hist. Gezelschap 11; IDEM, Les Églises romanes dans le royaume des Pays-Bas; ALBERDINGK THIJM, De romaansche kunst in ons land; C. H. PETERS, Oud-Nederlandsche Baksteenbouw ; J. KALF, De Katholieke Kerken in Nederland; A. SCHOY, Histoire de l'influence italienne sur l'architecture des Pays-Bas; C. DANCKERTS, Architectura Moderna ; EWERBECK, Renaissance in Belgien und Holland; R. HEIDICKE, Cornelis Floris und die Florisdekoration ; W. W ACKERNAGEL, Baukunst des 17. und 18. Jahrh. in dengermanischen Ländern;G. vONBEzoLD,Die Baukunst der Renaissance in Deutschland, Holland, Belgien und Dänemark; E. NEURDENBURG, Hendrick de Keyser; D. F. SLOTHOUWER, Amsterdamsche Huizen, 1600-1800; E. H. TER KUlLE, De houten toren bekroningen in de Noordelijke Nederlanden; M. D. OZINGA, Protestantsche Kerken; C. H. PETERS, Oud-Groningen; D. F. SLOTHOUWER, N ederlandsche Renaissance in Denemarken; JONGSMA-LoOSJEs, Kasteelen, Buitenplaatsen in Nederland; E. W. MOEs en K. SLUYTERMAN, Nederlandsche Kasteelen (Amsterdam, 1912-1915); J. H. PLANTENGA, L' Architecture religieuse du Brabant; Het tijdschrift Wendingen; Moderne Bouwkunst; J. G. WATTJES, NieuwN ederlandsche Bouwkunst. BEELDHOUWKUNST J. J. VAN IJsENDIJCK, Documents classés de l'art dans les Pays-Bas du xe au XVIIIe siècle (Brussel, 18801889); A. PIT, La sculpture hollandaise au Musée National d'Amsterdam (Amsterdam, 1902); R. LIGTENBERG, Die Romanische Steinplastik in den Nördlichen Niederlanden (1918); P. CLEMEN, Belgische Kunstdenkmäler; Martin KONRAD, Meisterwerke der Skulptur in Flandern und F. CLOSSET. -
DOOR NEDERLAND (lI). -1942.
25
-
386
Brabant; Gentsche Bijdragen tot de Kunstgeschiedenis (Antwerpen en 's-Gravenhage, dl. I, 1934; dl. 11, 1935); J. DUVERGER, Brussel als kunstcentrum (Antwerpen en Gent, 1935); S. BEISSEL, Die Flämischen Altäre des XV. und XVI. Jahrh. (1905); Jean DE BosscHÈRE, La Sculpture anversoise aux XVe et XVIe siècles (Brussel, 1909); L. MAETERLINCK, Le Genre satirique dans la sculpture fiamande (Parijs, 1910); A. E. BRINCKMANN, Niederländische Barock-Bazetti (1925); RoussEAu, La Sculpture aux XVIIe et XVIIIe siècles (Brussel, 1911). SCHILDERKUNST Karel VAN MANDER, Het Schilderboek (Haarlem, 1604); HOFSTEDE DE GROOT, e.a., Quellenschriften zur Holländischen Kunstgeschichte (1893-1928); A. VON WURZBACH, Niederländisches Künstlerlexicon (1906 en vlg.); M. FRIEDLANDER, Alt-Niederländische Malerei (1924 en vlg.); Willy BURGER, Die Malerei in den Niederlanden (1400-1550); H. E. VAN GELDER, Kunstgeschiedenis der "Nederlanden (Utrecht, 1936); W. J. STEENHOF, Nederlandsche Schilderkunst in het Rijksmuseum (3 dIn., Amsterdam, 1921); E. HEIDRICH, Vlämische Malerei (Jena, 1913); Frans ROH, Holländische Malerei (Jena, 1921); Wilhelm VON BODE, Die Meister der holländischen und vlämischen Malerschulen (4de druk, Leipzig, 19;;l3); Clothilde BRIÈRE-MINNE, La Peinture Hollandaise (Parijs en Brussel, 19;;l7); W. MARTIN, De Hollandsche Schilderkunst in de XVIIde eeuw (;;l din., Amsterdam, 1935-1936); G. H. MARIUs, De Hollandsche Schilderkunst in de XIXde eeuw ('s-Gravenhage, 1903, 2 de druk, 1920); A. PLASSCHAERT, Hollandsche Schilderkunst van af de Haagsche school tot den tegenwoordigen tijd (2 e druk, Amsterdam, 1923). AMBACHTSKUNST
De Toegepaste Kunsten in Nederland, monografieën (Rotterdam) . MUZIE:K
E. GRÉGOIRE, Notices biographiques des artistes musiciens belges et néerlandais (Brussel, 1874); M. SABBE, De Muziek in Vlaanderen (1928); Fl. VAN DER MUEREN, Vlaamsche Muziek en Componisten (Den Haag, 1931); KRUSEMANN, Geïllustreerd Muzieklexicon (1932).
-
387-
Wetenschappen. In het buitenland denkt men vaak, dat de Nederlanders, enkel en alleen, aanleg hebben voor den handel. Het is een grove vergissing te meenen, dat hun bekwaamheden zich daartoe beperken, en dat zij weinig doen aan die vakken, die schooner, hooger en edeler zijn en die in dienst van de Maatschappij staan. Een van de beschaafdste landen van Europa is ongetwijfeld Nederland. Het staat 'Jp gelijken voet met die naties, die streven naar (~ hooge sferen, waar onze concepties van Algemeen Nut, van Moraliteit en van Vooruitgang worden erkend. De Nederlander was geen baanbreker op het gebied van Romeinsch recht, biologie, embryologie, cellulaartherapie; hij was geen pionnier op het gebied van magnetisme, serumtherapie; hij was niet de uitvinder van electriseer-, stoom-, schrijf- en vliegmachine, telefoon of gramofoon; hij was geen ontdekker van electrische golven, en zoo vele andere groote dingen, die de menschheid op een hooger peil brachten. Maar de Nederlander heeft toch zijn plicht gedaan, zoo als we straks zullen zien. Trouwens het is ook eervol, dat hij van de uitvindingen, die hij niet gedaan heeft, op de hoogte is, dat hij ze bruikbaar en nuttig weet te maken en dat hij het werk van de uitvinders weet voort te zetten, ten voordeele van allen. Maar een uitvinding is en mag niet het alleenbezit zijn van één menschengeest of één natie. De boekdrukkunst van den Hollander Laurens COSTER, de beweegbare letters van den Duitscher Gutenberg, de sneldruk- en rotatiepers, de lithographie, de moderne verkeersmiddelen, die hun uitvinders en baanbrekers in zoovele landen der wereld hadden, zijn daar, om
-
888-
de nieuwe uitvindingen over de heele wereld te verspreiden. De kwestie is : Doet iedereen zijn plicht om de Menschheid en den Vooruitgang te helpen; stelt het land zijn gaven, zooals het behoort, in dienst van de Maatschappij? De negen Nobelprijzen van Nederland in de laatste vijf en twintig jaar leveren het bewijs, dat de Nederlanders niet stilstaan (iets presteeren) op het gebied van geesteswetenschap en exacte Wetenschappen ... Het is zeer moeilijk een oppervlakkigen blik over de prestaties van de Nederlanders in alle takken van wetenschap en techniek te geven. Toch wil ik voor hen, die aan gesprekken over deze onderwerpen, willen deelnemen, het belangrijkste - zij het dan ook beknopt - van wat de Nederlanders op het gebied van de wetenschap voor belangrijks hebben gepresteerd, trachten uiteen te zetten, met vermelding van de namen van hen, die daarvoor in de eerste plaats in aanmerking komen. GODGELEERDHEID EN WIJSBEGEERTE: Nederland is het land der godgeleerden. Velen verdiepen zich graag in vraagstukken van Bijbelinterpretatie (Bijbelverklaring, exegese) en godsdienstleer: niet alleen de ontwikkelden, doch ook menschen uit het volk. Onder hen zijn vele dilettant-theologen, die het hun predikant lastig genoeg kunnen maken. De beroemdste Nederlandsche wijsgeer is Spinoza (1682-1677). Zijn werk werd, in de daarop volgende eeuwen tot heden toe, door tal van geleerden bestudeerd en voortgezet. In deze eeuw heeft de Leidsche hoogleeraar Bolland, apostel van Hegel, door zijn geestdriftig woord de beoefening van de wijsbegeerte krachtig bevorderd. Zijn Groningsche collega Heymans heeft vooral door zijn psychologische geschriften naam gemaakt, ook in het buitenland.
-
389-
RECHTSGELEERDHEID : In de eerste plaats moet worden genoemd: Hugo de Groot [gestorven 1694], de schrijver van het klassiek geworden werk « De jure belli ac pacis » en « Inleiding tot de Hollandsche rechtsgeleerdheid ». In de XIX de eeuw ontwikkelde zich in de N ederlanden de historische school [gelijk zij zich in Duitschland ontwikkelde onder Hugo en Von Savigny]; jurisprudentie en juridische (rechtskundige) opleiding gingen het Romeinsche recht beschouwen, meer als een middel dan als doel, en de studie van het Oud-Nederlandsch recht kreeg een hoogere beteekenis. In het algemeen kwam er meer belangstelling voor publiek en administratief recht, naast het privaatrecht. Van Hamel verhoogde niet weinig den luister van de Nederlandsche rechtsschool in het buitenland. Met de Belgische en Duitsche geleerden Prins en von Liszt was hij de stichter van het « Internationale Genootschap van Strafrecht )). Verder mag ook niet ontbreken de naam van den Nobelprijswinnaar, wijlen Staatsraad, Mr. T. M. C. Asser, die het initiatief nam tot de codificatie van het internationale recht, evenmin als die van C. van Vollenhoven, wiens lang voor het uitbreken van den wereldoorlog ontwikkelde ideeën over een internationale politiemacht en sancties tegen aanvallers door den Volkenbond werden overgenomen en (men weet met welk droevig resultaat) in practijk gebracht. MEDISCHE WETENSCHAP EN ANATOMIE : Omstreeks 1700 was het Herman Boerhaave, de wereldberoemde Leidsche professor, die de klinische demonstraties invoerde; zijn leerling Gerard van Swieten bracht zijn geleerdheid over naar het Oosten~ rijksche hof en vestigde de Weensche medische school. Wat de medicijnen (geneeskunde) betreft, heeft de internationale wetenschap oneindig veel te danken
-
890-
aan Nederland : oculisme en physiologie hebben steeds tal van beoefenaars gevonden. De oogheelkundige Donders genoot in het midden van de vorige eeuw een wereldvermaardheid. De namen van groote zoekers, zooals de hoogleeraren Stokvis, Pekelharing, Enthoven (Nobelprijs-winnaar), Hamburger en Eykman (Nobelprijs-winnaar), mogen hier niet verzwegen worden. De practische toepassing der medische wetenschap verkeert in een staat van grooten bloei. De Nederlanders kunnen er zich op beroemen, tot de weldoeners der menschheid te worden gerekend. Klinieken voor inwendige ziekten, geleid door geleerden als Talma, Pel en Wenckebach,' chirurgen als Korteweg, lterson, Rotgans, enz., zorgden er voor dat de Nederlandsche glorie op dit wetenschappelijk gebied niet taande. Hierbij dienen ook vermeld te worden de instellingen voor « Tropische Geneeskunde ». WIS-, NATUUR- EN SCHEIKUNDE : De XVIIde eeuw was voor Nederland een tijdperk van triomfen op het gebied van natuur- en wiskundige wetenschappen. Als voorganger mag genoemd worden : Snellius, die een aanvang maakte met de graadmeting in Nederland. Verder de Vlaming Simon Stevin (1548-1620), die op het gebied der experimenteele natuurkunde (physica) belangrijk werk verrichtte, niet het minst in zijn hoedanigheid als militair en waterbouwkundig raadsman van Prins Maurits van Oranje. De zeilwagen was een zijner uitvindingen. Christiaan Huygens (1629-1695) 'zal met zijn alomvattenden geest, steeds een eereplaats blijven innemen, onder de wiskundigen (mathematici) en natuurkundigen (physici). Ook op het gebied van de astronomie (sterrenkunde) en mechanica (werktuigkunde), heeft hij baanbrekend werk verricht. De
-
391-
« Nederlandsche Maatschappij van Wetenschappen» heeft, door de monumentale uitgave van Huygen's werken, dat voor altijd bewezen. Het twintigjarig verblijf van Descartes (1596-1650) in Nederland was van grooten invloed. In Nederland schreef hij zijn « Géométrie » (1637), waarin hij den grondslag legde voor de analytische meetkunde. Tot dien grooten tijd behoort ook Raadspensionaris Johan de Witt, geleerde meetkundige (geometer), scherpzinnig rekenkundige en grondlegger van het levensverzekeringswezen. Een viertal scheikundigen (chemici) uit de XVlIIde eeuw bereidden het product, dat tegenwoordig nog « olie der Hollanders» heet. De eerste groote chemicus, dien Holland geteld heeft, is J. H. van 't HoU, die den Nobelprijs verwierf om zijn « Stereochemie ». Geruimen tijd zijn alle Nederlandsche leerstoelen der organische scheikunde bezet geweest door leerlingen of leerlingen van leerlingen van den Leidschen hoogleeraar Franchimont. Zijn collega Van Bemmelen verrichtte baanbrekend werk op het gebied der colloïdale stoffen, evenals de Amsterdamsche hoogleeraar Bakhuis Rozenboom op het gebied der cc mengsels ». Wat de natuurkunde aangaat, noem ik vooral Prof. Bosscha, die zich een wetenschappelijke faam heeft verworven, door zijn onderzoekingen over de wet van het behoud van energie bij electrische stroomingen en door zijn uitnemend handboek over physica. De Utrechtsche professor Dr. H. du Bois heeft te Berlijn het cc Bosscha laboratorium» gesticht, bestemd voor micromagnetische onderzoekingen. In de XVlIIde en in de eerste helft van de XIXde eeuw werd veel verdienstelijk werk verricht, al vallen er in dit summiere overzicht weinig namen te noemen. De naam Van Musschenbroek is verbon-
-
392-
den aan de Leidsche Flesch, die nog altijd bij proeven over electriciteit veel wordt gebruikt. Van Marum trok de aandacht door de proeven met een door hem vervaardigde reusachtige electriseermachine (thans nog te bezichtigen in Teyler's Museum te Haarlem). Paets van Troostwijk maakte voor het eerst een gas vloeibaar (de ammoniak). Merkwaardig, dat ook het laatste der z.g. permanente gassen (het helium) door een Hollander, Kamerlingh Onnes (1908), vloeibaar werd gemaakt. De tweede helft van de vorige eeuw gaf aan N ederland eenige natuurkundigen, die tot in lengte van dagen allerwege met eere genoemd zullen worden. Kamerlingh Onnes, stichter van het Cryogeen Laboratorium (voortbrenging van zeer lage temperaturen) te Leiden, werd zooeven reeds vermeld. Hij verwierf den Nobelprijs. Zijn ambtgenoot Lorentz werd beroemd door zijn theoretische beschouwingen en berekeningen omtrent het wezen der electriciteit (electronen-theorie); hij verwierf den Nobelprijs samen met zijn Amsterdamschen collega Zeeman, aan wiens baanbrekende onderzoekingen hij een wiskundigen grondslag had gegeven (Lorentz-Zeeman-effect). Zeemans collega Van der Waals (ook een Nobelprijs-winnaar) verbond zijn naam aan de « toestandsvergelijking » , een verbetering van de formule van Boyle-Gay Lussac, opgesteld in zijn dissertatie « Over de Continuïteit van den gas- en den vloeistoftoestand )). G. Bakker maakte merkwaardige berekeningen over den grenslaag tusschen vloeistof en damp. P . .J. W. Debije kreeg een Nobelprijs voor zijn onderzoekingen over den opbouw der moleculen. STERRENKUNDE : Op het gebied der sterrenkunde bekleedt Nederland ook een voorname plaats. De eerste officieele sterrenwachten zijn in Holland gebouwd. Na Christiaan Huygens, wiens naam bij de ster-
-
393-
renkundigen ook dient te worden aangehaald, moeten we de XIXde eeuw afwachten, om een herleving van dezen tak van wetenschap te bespeuren (constateeren). F. Kaiser (1808-1872), te Leiden, onderscheidde zich in hoofdzaak door het verwerken van meridiaanwaarnemingen en zijn onderzoekingen van dubbelsterren en planeten. Zijn onderzoekingen betreffende Mars, welks rotatie-periode hij, aan de hand van studies van Herschel en Huygens, wist vast te stellen, is een knap stuk wetenschappelijke arbeid. De Groningsche hoogleeraar J. C. Kapteyn, verwierf internationalen roem, door zijn hoogst vernuftige berekeningen op het gebied der sterrenstatistiek, afstanden, bewegingen, aantal en helderheid der sterren en den bouw van het zichtbare Heelal. Op het oogenblik mag Prof. de Sitter zeker tot de groote mannen op astronomisch terrein gerekend worden. Tusschen de Hollandsche observatoria en die in het buitenland bestaat groote samenwerking, die de studie der astronomie in hooge mate ten goede komt. MINERALOGIE EN GEOLOGIE : Behalve Isaac Hollandus met zijn « Opera mineralia» en uitgezonderd Huygens en in jongeren tijd W. C. H. Staring, schrijver van « De Bodem van Nederland » en vervaardiger van een geologische kaart van Nederland, zijn er geen namen, op het gebied van mineralogie en geologie, die een internationalen klank door de eeuwen heen hebben behouden. Veel later was het; dat Prof. Van Calker belangrijke petrographische studies omtrent de Scandinavische zwerfblokken in 't licht gaf; J. L. C. Schroeder van der Kolk was de uitvinder van een vernuftige (ingenieuse) methode, om mineralen te onderscheiden (determineeren) en verrijkte de petrografie met een aantal belangrijke studies over den microscopischen aard van rotsen
-
394-
uit het oostelijk deel van den Indischen Archipel. Al leggen zich de Nederlandsche geleerden bij voorkeur toe op de geologie der uitgestrekte koloniën in Azië, de instelling eener Staatscommissie tot het onderzoek van bruikbare mineralen in eigen bodem heeft een goeden uitslag opgeleverd (resultaat gehad). Van Waterschoot van der Gracht en zijn medewerkers hebben tal van belangrijke ontdekkingen, omtrent de geologie en palaeontologie van Nederland, gedaan. In deze richting werkte ook J. Lorie, die onderzoekingen verrichtte aangaande duinen en venen en het diluvium van Nederland. Aangaande de turfveenformaties zijn reeds in de XVlIde eeuw wetenscha ppelijke onderzoekingen verricht. Ten slotte willen we nog Prof. Dubois vermelden, bekend door zijn studies over fossiele zoogdieren en aan wien de wetenschap de zoo belangrijke ontdekking te danken heeft van den fossielen men schaap, den « Pithecanthropus erectus )J, door hem gevonden aan de Solo-rivier op Java. PLANT- EN DIERKUNDE : De stelselmatige plantkunde werd ook in Nederland bestudeerd, ingeleid als zij was door den groot en Zweed Linnaeus (17071778), die in Harderwijk aan de toenmalige hoogeschool aldaar had gestudeerd. Het zijn vooral de botanische schatten uit de Oost-Indische flora, die in de herbaria te Buitenzorg en Leiden worden bestudeerd. In Utrecht wordt de systematische botanie meer in 't bijzonder onderwezen. De beroemde botanist (plantkundige) Prof. Hugo de Vries, directeur van den hortus botanicus te Amsterdam, vestigde zijn wereldnaam met de « Mutatie-theorie )J, scheppende tal van nieuwe punten en bronnen voor onderzoek. Ook de dierkunde (zoölogie) vond steeds beoefenaars, o.a. de groote naturalisten Johannes Swammer-
-
395-
dam en Anthony van Leeuwenhoek, in de tweede helft der XVIIde eeuw, baanbrekers en geduldige onderzoekers op het gebied van insecten en weekdieren. De tweede ontdekte, dank zij door hem geconstrueerde (samengestelde) microscopen, de protozoën, bacteriën, spierwerkingen, enz. De werken van den eerste werden gezamenlijk uitgegeven onder den titel: « De Bijbel der Nature. » Reeds in de XVlIIde eeuw kwamen tal van studenten, uit alle landen van Europa, naar Nederland ten einde hun wetenschappelijke studies te voltooien en te profiteeren van de daar aanwezige verzamelingen. Een aantal belangrijke ontdekkingen waren voor Nederland de dank voor de geboden gastvrijheid. In de volgende eeuw hield Nederland zijn roem staande door het zorgvuldig in stand houden van particuliere verzamelingen (collecties), openbare musea en wetenschappelijke genootschappen [TeylersMuseum te Haarlem, Natura Artis Magistra te Amsterdam, de Diergaarde te Rotterdam, en het Rijksmuseum voor Natuurlijke Historie te Leiden]. KLASSIEKE
EN
SEMIETISCHE
LETTERKUNDE
:
De klassieke en de semietische letterkunde telden ook in Nederland veel beoefenaars. De studie der klassieke talen bloeide vooral te Leiden. Uitgaven van Grieksche en Latijnsche schrijvers van Vossius, Burmannus, Heinsius, Graevius, Gronovius en vele anderen, zijn nog steeds in eere. In het midden van de vorige eeuw maakte de Leidsche hoogleeraar Cobet school, met zijn reusachtige kennis der oudheid en geniale tekstverbeteringen. Zijn opvolger Van Leeuwen heeft zich een blijvend monument gesticht door zijn gecommenteerde uitgave van Aristophanes, en zijn collega Hartman blijft ook bij het groote publiek in eere door zijn populaire geschriften over de oudheid.
-
396-
Schlegel is nog altijd in eere als kenner van het Chineesch, evenals zijn opvolger De Groot. Beroemde N ederlandsche oriëntalisten zijn : Dozy, schrijver der «Mémoires d'histoire et de géographie orientales», De Goeje, en Snouck Hurgronje, met zijn standaardwerk « Mekka». Van Wijk is in de Slavische landen vermaard om zijn kennis der Slavische talen, in Nederland vooral om zijn nieuwe uitgave van « Francks Etymologisch Woordenboek » en zijn « Phonologie ». Ook zijn voorganger Uhlenbeek heeft een eereplaats onder de Nederlandsche linguisten door zijn studie van het Gotisch en van niet-indogermaansche talen (Baskischi Blackfoot en andere Amerikaansche talen). NEDERLANDSCHE TAALKUNDE: In 1805 werd in Nederland voor het eerst een officieele spelling inge~ voerd : die van den Leidschen hoogleeraar Matthias Siegenbeek. Zijn spelling is echter nooit algemeen geweest: de voornaamste schrijvers hielden zich aan de spelling van Siegenbeeks bestrijder, Bilderdijk. Toen in 1865 De Vries en Te Winkel hun «Woordenlijst der Nederlandsche Taal» uitgaven, ten gebruike voor de bewerkers van het onder hun leiding begonnen Woordenboek, werd de daarin toegepaste spelling spontaan door school en pers overgenomen, waarop de Regeering haar in 1883 tot de officieele proclameerde, wat zij nog steeds is. Niet lang daarna ontstond een beweging tot vereenvoudiging der schrijftaal, die ijverige propaganda voerde, totdat in 1934 minister Marchant voor alle examens een vereenvoudigde spelling voorschreef. Sindsdien hebben wij in Nederland den zonderlingen toestand, dat op alle examens een niet-officieele spelling gebruikt moet worden, die ook op de meeste scholen wordt toegepast. Dit gaf aanleiding tot een heftigen strijd, die nog in vollen gang is.
-
397-
GenoemdeMatthias de Vriesis een van de verdienstelijke taalgeleerden van de XIXde eeuw. Samen met Te Winkel legde hij den grondslag voor het groote « Woordenboek der Nederlandsche Taal », een monumentaal werk, waarvan het eerste deel in 1880 verscheen en met een twintigtal dikke deelen steeds niet compleet is. J. Van Ginneken, hoogleeraar te Nijmegen, is een der stichters van de psychologische taalkunde. Hij verwierf zich een wereldvermaardheid. Andere verdienstelijke namen zijn nog te vermelden op het gebied van Nederlandsche Taalkunde: o.a. Kollewifn, C. G. N. De Vooys, Overdiep, E. Kruisinga, Gerlach Van Royen, G. G. Kloeke. GESCHIEDENIS : De Nederlandsche geschiedenis heeft te allen tijde verdienstelijke beoefenaars gehad. De grootste is ongetwijfeld de Leidsche hoogleeraar Robert Fruin, wiens « Tien Jaren uit den Tachtigjarigen Oorlog » een model is van geschiedkundige naspeuring en historiographie. Het standaardwerk over de geheele Nederlandsche geschiedenis is nog steeds dat van zijn opvolger P. J. Blok. Een goede N ederlandsche cultuurgeschiedenis is nog altij d « Het I-and van Rembrandt» van Busken Huet, dat echter in veelzijdigheid en degelijkheid verre overtroffen wordt door het onlangs verschenen meesterwerk van J. M. Romein: « De Lage Landen bij de Zee », dat de vaderlandsche geschiedenis niet alleen streng « historisch )) behandelt, doch ook met inachtneming van geologie, anthropologie en algemeene cultuurgeschiedenis. TECHNIEK: Maar van geen tak van onderwijs in Nederland zijn de resultaten in de overige wereld zóó bekend als van het technisch onderwijs; Delft heeft altijd beroemde ingenieurs op verschillend gebied voortgebracht en doet het nog steeds. Aan Hollandsche waterbouwkundigen, bruggenbouwers,
-
398-
scheepsingenieurs wordt vaak de uitvoering van de grootste werken in binnen- en buitenland toevertrouwd. Hollandsche technici genieten een wereldreputatie. Tal van verwezenlijkingen op gebied van radio, vliegwezen, tal van uitvindingen, b. v. van den verrekijker, den houtzaagmolen, de slingeruurwerken, slangbrandspuiten, enz, dankt men aan Nederlandsche technici. INSTELLINGEN TOT BEVORDERING VAN DE WETENSCHAPPEN: Al deze geleerden vonden bij hun studie
steun in « up-to-date » laboratoria, musea of bibliotheken of inrichtingen, als de Koninklijke Academie voor Wetenschappen. De laatste biedt de mogelijkheid, de pogingen van de beoefenaars der wetenschappen, hun geschriften, werkzaamheden of voorstellen aan haar oordeel te onderwerpen. Ook schrijft ze prijsvragen uit. Zij neemt ook de uitgave van belangrijke werken op zich, die anders voor de wetenschap zouden verloren gaan. Zij beheert verschillende fondsen en houdt toezicht op wetenschappelijke instellingen als b. v. het Nederlandsch Centraal Instituut voor Hersensonderzoek, enz. Ten slotte moet ik nog even herinneren aan het in het buitenland zoo te goeder naam bekende N ederlandsche archiefwezen ... Het is een zeer gelukkig verschijnsel, dat de verschillende maatschappelijke groepen van een klein volk krachten voortbrengen, die zooveel beproefde en dikwijls algemeen gewaardeerde bewijzen van energie en bekwaamheid geven. Haar namen behooren onder die van de weldoeners der menschheid te worden genoemd. Het lijkt wel alsof in Nederland overal wordt gedoceerd : Lees en oordeel, zie goed wat anderen doen, doch blijf steeds uzelf; denk en arbeid; tracht in alles het nut van uw medemenschen met uw werk te bevorderen.
-
399-
Blijkt er uit dit overzicht, dat de Nederlanders de hun overgeleverde en spreekwoordelijke liefde voor alle mogelijke vakken van kunst, studie en wetenschap tot in 't heden getrouw zijn gebleven, dan is de moeite, besteed aan 't opnemen van deze aanteekeningen in dit boek, ruimschoots beloond.
Gedrukt in België.
N' 13250.- Brussel. Drukk. van het
OFFICE DE PUBLICITÉ,
16, Marcqstr.
Boekhandel van het OFFICE DE PUBLlCITt, S. M. NIEUWSTRAAT, 86, BRUSSEL
TB KOOP IK DBlfZBLPDD BOEKHAlfDEL : ALLEMAN. - Vlakke meetkunde. - Meetkunde van de ruimte. ANSOTTE en DEOI8E. aehappen.
Handboek der handelsweten-
BCRVENICR. - De Nederlandsebe spraakleer in de lagere WaaJsche kJauen. CL088ET. - De kleine correspondent. CON8CIENCE. uitga\"e.
Volledige werken. Nieuwe gemustreerde
GoFl'ABT en GoULABD. deelen.
Lessen van natuurkunde. Drie
HACCOUR, DELTOua en TOELEN. - AanvankeHJke leerganQ der rekenkunde. Drie deelen. KUENDEL en l\IAUY. - Aardrijkskunde van BeIgil en Congo. - Aardrijkskunde van Europa. - Aardrijkskunde van de Were1ddee1en bulten Europa. RIVIÈRa. - AansebouweUjk leerboek voor de studie van ... _ . ,...,. - ... - _e ___ .. _ _ • . •• . . .. 201732_009 cios001 door05 Door Nederland. Handboek van de Nederlandsche omgangstaal. Deel 2