Donald Sturrock
Verhalenverteller De biogr afie van Roald Dahl
Vertaald uit het Engels door Marianne Gossije
de geus
Oorspronkelijke titel Storyteller. The Life of Roald Dahl, verschenen bij HarperPress Oorspronkelijke tekst © Donald Sturrock 2010 Nederlandse vertaling © Marianne Gossije en De Geus bv, Breda 2011 De poëziefragmenten zijn vertaald door Chawwa Wijnberg Omslagontwerp Diny van Rosmalen Foto achterplat © Leonard McCombe/Getty images Omslagillustratie © Ronald Dumont/Getty Images isbn 978 90 445 1138 3 nur 321 Niets uit deze uitgave mag verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Geus bv, Postbus 1878, 4801 bw Breda, Nederland. Telefoon: 076 522 8151. Internet: www.degeus.nl.
lunch met igor stravinsky
proloog Lunch met Igor Stravinsky Roald Dahl vond biografieën saai. Dat zei hij tegen me, kauwend op een kreeftenschaar. Ik was vierentwintig en ik was een weekendje uitgenodigd in het huis van de schrijver in het landelijke Buckinghamshire. De maaltijd was in volle gang. Een gemengd gezelschap van familie en vrienden at gretig van een rijkelijk gevulde schotel met zeevruchten, terwijl een vreemd voorwerp, bestaand uit in elkaar verstrengelde metalen schakels, langzaam de tafel rondging. De schakels leken onlosmakelijk met elkaar verbonden, maar Dahl vertelde ons dat ze vrij gemakkelijk uit elkaar te halen waren door iemand met voldoende handigheid en ruimtelijk inzicht. Tot dan toe was dat echter geen van de gasten gelukt. Terwijl ik wachtte tot de puzzel bij mij zou zijn, probeerde ik te reageren op Roalds minachting voor de biografie. Ik noemde Lytton Strachey, Victoria Glendinning en Michael Holroyd. Maar hij gaf geen duimbreed toe. Hij leunde achterover in zijn hoge leunstoel aan het hoofd van de lange grenen eettafel, nam een slok van zijn royale glas bourgogne en ging met hernieuwde inzet op het thema door. Biografen, zo beweerde hij, zijn duffe feitengaarders, saaie mensen met boeken die meestal net zo futloos zijn als het leven van degene die ze beschrijven. Met een felle glinstering in zijn ogen zei hij dat een groot deel van de bijzondere schrijvers die hij in de loop van zijn leven had ontmoet als mens heel gewoon waren. Ik herinner me nog goed hoe hij Norman Mailer, Evelyn Waugh, Thomas Mann en dr. Seuss met een gebaar van zijn grote hand afdeed als irritant, ijdel, oninteressant of onuitstaanbaar. Hij wist dat ik van muziek hield en misschien noemde hij daarom ook Stravinsky. ‘Als componist een waar genie,’ verklaarde hij, waarbij hij grinnikend het hoofd in de nek wierp, ‘maar voor de rest heel gewoon.’ Hij had weleens met hem geluncht, voegde hij eraan toe, dus hij kon het weten. Ik probeerde mensen te noemen van wie het leven net zo levendig en intens was geweest als hun werk: Mozart, Caravaggio, Van Gogh misschien? Hij keek me recht aan met zijn diepblauwe ogen. Daar ging het helemaal niet 15
verhalenverteller
om, zei hij. Waarom zou je in godsnaam een verzameling details, een opsomming van feiten willen lezen terwijl er ook zo veel goede romans waren? Verzinsels, zo verklaarde hij, zijn altijd belangwekkender dan de realiteit. Terwijl ik naar zijn glinsterende ogen keek, waarin ik niet alleen gevoel voor humor maar ook strijdlust zag, voelde ik dat hij als een bokser met me aan het sparren was. Hij had me een opstopper verkocht en vond het leuk dat ik terugsloeg. Hij had opnieuw een tik uitgedeeld en deze was lastiger te pareren. Het was moeilijk erop door te gaan zonder in details te verzanden, waardoor het misschien wel een vervelend gesprek werd. Ik aarzelde even. Ik vroeg me af hoe het met zijn eigen leven zat. Hij had kort daarvoor een autobiografie in twee delen geschreven, waarvan hij me de ruwe versie had gegeven om te lezen. Ik was dus globaal op de hoogte van zijn eerste vijfentwintig jaar: Noorse ouders, opgegroeid in Wales, een akelige tijd op school, avontuurlijke jeugdjaren met expedities naar Newfoundland en Tanganjika, vliegen als gevechtspiloot, een ernstig vliegtuigongeluk, en daarna een loopbaan als diplomaat in oorlogstijd in Washington. Ik had hem onder vier ogen al verteld dat ik de boeken fascinerend vond. Wilde hij misschien dat ik het compliment aan tafel herhaalde? Ik had geen idee. Op dat moment kreeg ik de metalen schakels aangereikt en ging het gesprek over op iets anders. Het duurde niet lang of zijn grote, spitse vingers trokken de puzzel uit mijn onbeholpen handen, waarna hij trefzeker de oplossing demonstreerde. Later, na afloop van een maaltijd met als toetje een KitKat of een Mars die je uit een rood plastic doosje moest pakken, liep hij met zijn twee honden de tuin in. Even later kwam hij terug, wenste iedereen goedenacht, trok zich nogal theatraal terug uit de zitkamer en verdween in de beslotenheid van zijn slaapkamer. Een half uur later liep ik over het berijpte pad van het grote huis naar het gastenverblijf in de tuin. Het weer was volkomen verstild. In de verte riep een vos. Ik bleef even staan en keek naar de heldere winterlucht. Ik was getroffen door de hoeveelheid sterren die ik kon zien. Great Missenden is nog geen uur rijden van Londen, maar de lichten van de stad leken hier heel ver weg. Er bewogen wat koeien in een weiland vlakbij. Ik keek om me heen. Aan alle kanten glooiden heuvels rond de tuin. Boven, aan het eind van de landweg stond dreigend een beukenbos. Alles was schimmig, wazig en onwerkelijk. Het donkere silhouet van de vijfhonderd jaar oude taxus 16
lunch met igor stravinsky
die de inspiratie was voor Fantastic Mr. Fox hing dreigend boven me. In de boomgaard glom het maanlicht op de vrolijk beschilderde woonwagen die terugkwam in Danny the Champion of the World. Een uil fladderde laag de taxus in. Ik draaide me om en deed de deur van mijn kamer open. Binnen bekeek ik de boeken in de kast naast mijn bed. Er was geen enkele biografie bij. Het waren hoofdzakelijk misdaadverhalen: Ed McBain, Agatha Christie, Ellery Queen, Dick Francis. Ik pakte een boek uit de kast en zag dat er ook een paar spookverhalen bij waren, een encyclopedie van insecten, het dagboek van een victoriaanse geestelijke en een dichtbundel van D.H. Lawrence. Het viel me op dat alle boeken er gelezen uitzagen. Ik dacht terug aan ons gesprek aan tafel en vroeg me af of Roald Stravinsky echt had ontmoet. Misschien had hij het alleen maar gezegd om mij van mijn stuk te brengen. Ik weet nog dat ik voor ik het licht uitdeed besloot hem de volgende dag op de korrel te nemen. Ik zou hem vragen hoe het hem gelukt was een eetafspraak met de beroemde componist te regelen. Vanzelfsprekend werd ik afgeleid en vergat ik mijn voornemen. Dit was in februari 1986. Ik kende Dahl een half jaar. Het najaar daarvoor had ik, als beginnende documentairemaker bij de afdeling muziek en kunsten van de bbc, voorgesteld een film over hem te maken voor Bookmark, het literaire paradepaardje van de omroep. Nigel Williams, de producer, zelf een gevestigd toneelschrijver en romancier, had besloten dat de uitzending voor Kerst aan kinderliteratuur gewijd zou worden. Indertijd was dit nog een terrein waarvoor velen in de Britse kunstwereld de neus ophaalden, en toevallig kwam die keer geen van de oudere en ervarener regisseurs met een ander idee. Ik was de jongste van het team en ik wilde vreselijk graag een film maken. Wat voor film dan ook. Dus ik greep mijn kans. Mijn voorstel lag nogal voor de hand: een portret van de beroemdste en succesvolste, nog levende kinderboekenschrijver. Mijn beweegredenen waren evenwel behoorlijk opportunistisch. Van alle kinderboeken van Dahl kende ik alleen Charlie and the Chocolate Factory. Daar stond tegenover dat ik op mijn dertiende bijna al zijn korte verhalen voor volwassenen had gelezen. Uiterst geconcentreerd verzwolg ik ze in de schoolbank tijdens de wiskundelessen. Mijn tienerbrein genoot van de grilligheid, van de complexe verwikkelingen en onverwachte wendingen, van de sobere, elegante en eigenaardig prikkelende stijl. 17
verhalenverteller
Ik herinner me de glimlach van Nigel Williams nog. De manier waarop hij naar me keek toen ik Roald Dahl noemde. Veelbetekenend, bijna vals. ‘Prima’, zei hij. ‘Als jij hem zover kunt krijgen.’ Ik wachtte even. Had hij het misschien over geld? Het programma had maar een klein budget en betaalde degenen die een bijdrage leverden alleen een zeer bescheiden tegemoetkoming. Maar Nigel had het niet over geld. ‘Je kent zijn reputatie toch wel?’ was zijn retorische vraag. ‘Ontzettend humeurig en lastig. Die krijg je echt niet zover dat hij meedoet.’ Ik knikte, ook al was dit nieuw voor mij. Want tot dan toe had ik de indruk dat de mens Dahl een bijzonder luchtig iemand was. Vier jaar daarvoor, toen ik nog studeerde, had hij meegedaan aan een debat voor de Oxford Union. De stelling was: Romantiek is gezwam. Dahl leverde een gedenkwaardige bijdrage met zijn bewering dat de romantische liefde alleen maar een eufemisme was voor de menselijke geslachtsdrift. Hij was een geweldige entertainer – geestig, subversief en vaak gedurfd in zijn uitspraken. Op een gegeven moment daagde hij de jonge vrouwen in het publiek zelfs uit tot een ‘romantisch samenzijn’ met een eunuch. Ook grapte hij dat een gecastreerde man hetzelfde was als een vliegtuig zonder motor, aangezien geen van beide omhoog kon komen. Toen ik Nigels kantoor verliet zat dit alles nog vers in mijn geheugen. Ook al is Dahl een chagrijn, dacht ik, ik weet zeker dat hij ook grappig is. Uit krantenknipsels haalde ik dat hij in een dorp genaamd Great Missenden woonde. Ik zocht in het telefoonboek onder Dahl, R. en vond zijn nummer. Tien minuten later belde ik hem om hem mijn idee voor te leggen. Ons gesprek was kort en zakelijk. ‘Kom maar voor de lunch’, zei hij. ‘Er is een prima treinverbinding vanaf Marylebone.’ Een week later stond ik bij de felgele voordeur van Gipsy House, zijn bescheiden, witgepleisterde huis uit de achttiende eeuw. Ik belde aan. Een uitbarsting van blaffende honden kondigde de komst aan van een reusachtig iemand in een lang rood vest. Hij keek op me neer. Hij was een meter vijfennegentig lang, met een verweerd gezicht en flink wat zitvlees. Zijn lichaam leek groter dan de deuropening en veel te groot voor de afmetingen van het plattelandshuisje. Hij ging me voor naar een gezellige zitkamer met een flink houtvuur in de open haard. Hij scheen enigszins verbaasd. Ik vroeg of ik me soms in de dag had vergist. ‘Nee’, zei hij. ‘Ik verwachtte u.’ Hij vroeg of ik even wilde wachten en ging de kamer uit. Zijn schreden 18
lunch met igor stravinsky
waren groot en zwaar, maar vreemd gracieus – een beetje als van een giraf. Vanaf een muur keek een drieluik met verwrongen hoofden van Francis Bacon me dreigend aan, wat me eraan herinnerde dat Dahls uitgevers hem al jarenlang ‘de meester van het macabere’ noemden. Aan de muur ernaast hing nog een Baconhoofd – deze keer een verwrongen krul van groen en wit – dat strak terugkeek. Daaromheen tooide een verbijsterend bonte verzameling schilderijen en andere kunstvoorwerpen de kamer: kleurige olieverven, een verzameling extra grote antieke Noorse pijpen, een primitief masker, een ingetogen Hollands landschap en een paar gestileerde geometrische schilderijen. Tijdens de lunch vernam ik dat dit werk was van Russische suprematisten als Popova, Malevitsj en Gontsjarova. Zijn vrouw Liccy (uitgesproken als ‘Lissie’, net als de middelste twee lettergrepen van haar naam, Felicity) kwam vijf minuten later binnen en vroeg of ik naar de eetkamer wilde gaan, waar hij op me wachtte. Tijdens een lunch bestaande uit gerookte oesters, zo uit het blikje – volgens mij was er geen wijn bij het eten – bespraken we de documentaire. In de week voorafgaand aan onze ontmoeting was ik voor mijn gevoel een echte kenner van zijn werk geworden omdat ik alle boeken van hem die ik kon vinden had gelezen. Ik stelde hem een paar vragen over zijn vroegste jeugd en zijn kindertijd. Hij vertelde me dat hij het helemaal niet moeilijk vond door de ogen van een kind naar de wereld te kijken en dat dat misschien wel het geheim was waarom hij zo goed voor kinderen kon schrijven. Het boek met zijn jeugdherinneringen, Boy, was net verschenen. Dat wilde ik als uitgangspunt nemen voor de film en dus spraken we over Repton, de school waar hij vijftig jaar daarvoor als tiener op had gezeten. Hij vertelde dat hij daar een ellendige tijd had gehad en we hadden het erover of slaan al dan niet gerechtvaardigd was, iets waar de school bekend om stond. We noteerden een paar voorlopige opnamedata in zijn agenda. Toen vroeg ik of ik zijn schrijfhuisje mocht zien. Ik had erover gelezen en wilde er graag filmen. Ik ging ervan uit dat hij dit zou weigeren omdat die plek te zeer tot zijn privédomein behoorde om aan een filmploeg te laten zien. Maar hij vertrok geen spier en nam me er na de lunch mee naartoe. We liepen een stenen paadje af, met aan weerskanten kale lindeboompjes, opgebonden langs een geraamte van bamboe dat in een fraaie boog boven ons hoofd samenkwam. Hij legde uit dat de jonge boompjes later het frame zouden 19
verhalenverteller
begroeien om zo een betoverende, lommerrijke tunnel te vormen. Hij deed de deur van het huisje open en ging naar binnen. Via een voorkamer, die vol stond met oude schilderijlijsten en archiefkasten, kwam je in zijn schrijfruimte. De wanden waren bedekt met oude blokken piepschuim om ze te isoleren. Alles was bruingeel van de nicotine en het stonk er naar tabaksrook. Een tapijt van stof, potloodslijpsel en sigarettenpeuken bedekte het linoleum op de vloer. Voor een klein raampje hing slap een plastic gordijn. Er was bijna geen daglicht. De kleine ruimte werd vrijwel geheel gevuld met een grote leunstoel – Dahl zei vaak dat hij daar in die stoel het gevoel had dat hij zich in een baarmoeder bevond of in de cockpit van een Hurricane. Hij had een groot stuk uit de rugleuning weggehakt, vertelde hij, om druk op zijn onderrug te voorkomen, die anders de verwonding zou verergeren die hij had opgelopen toen zijn vliegtuig in de oorlog was neergestort. Een gehavende verstelbare bureaulamp hing als een bidsprinkhaan over de stoel gebogen, en aan de afgeschilferde arm hing een stokoude golfbal. Aan het plafond hing een elektrisch kacheltje met één spiraal, waarvan het snoer naar beneden bungelde tot bij een contactdoos vlak boven de vloer. Hij vertelde dat hij als het koud was de warmte op zijn handen richtte door het kacheltje een por te geven met een oude golfclub. Alles zag er krakkemikkig en geïmproviseerd uit. Een groot deel was waarschijnlijk ook gevaarlijk. Maar de betovering ervan was onweerstaanbaar. Een heel groot kind liet me zijn schatten zien: de schrijfplank met groen laken die hij zelf had gemaakt, de vieze slaapzak om zijn benen warm te houden, en – het hevigst gekoesterd – zijn rariteitenkabinet. De verzameling stond op een houten tafel naast zijn leunstoel en bestond onder meer uit de kop van een van zijn dijbenen (die twintig jaar daarvoor was afgezaagd toen hij een kunstheup kreeg), een glazen flesje met rode alcohol waarin een paar vezelige, plakkerige stukjes van zijn ruggegraat dreven, een in tweeën gespleten stuk steen met binnenin een hele hoop paarse kristalletjes, een modelvliegtuigje, een paar fragmenten Babylonisch aardewerk en een enorme metalen bal die, zo verzekerde hij, was gemaakt van de wikkels van honderden chocoladerepen. Ten slotte wees hij op een glanzende stalen prothese. Die had tijdelijk in zijn bekken gezeten tijdens een niet-geslaagde heupoperatie. Hij gebruikte hem nu als een geïmprovi20
lunch met igor stravinsky
seerd handvat voor een la in een van zijn kapotte archiefkasten. De opnamen verliepen probleemloos. Hoewel hij voor het eerst in zijn schrijfhuisje werd gefilmd en het zelfs de eerste keer was dat de bbc een documentaire over hem maakte, was er geen sprake van ruzies, van problemen of van humeurigheid. Roald nam iedereen voor zich in en ik vroeg me weleens af waaraan hij de reputatie te danken had dat hij zo opvliegend was. Ik had niets gemerkt van een kort lontje. Jaren later ontdekte ik dat ik het bij mijn eerste bezoek alleen maar niet had gezien. Vlak na zijn dood vertelde Liccy me waarom hij me in zijn zitkamer had achtergelaten. Toen hij me op de stoep zag staan, had ik geen goede indruk gemaakt. Roald was meteen naar haar studeerkamer gegaan. ‘Jezus, Lic, ze hebben verdomme een kind naar me toe gestuurd’, had hij gegromd. Liccy raadde hem aan mij een kans te geven en ik denk dat mijn jeugdigheid en enthousiasme uiteindelijk in mijn voordeel werkten. Aan het eind van die twee dagen filmen had ik het gevoel dat Roald een vriend was geworden. Toen ik de documentaire aan het monteren was, werd ik echter herinnerd aan de argwaan waarmee Dahl in literaire kringen nog steeds werd bejegend. Nigel Williams vreesde dat Dahl er te sympathiek af zou komen en wilde per se dat ik een interview zou houden met een literair criticus van wie bekend was dat hij niets van zijn kinderboeken moest hebben. Die reactie was misschien wel voor een groot deel toe te schrijven aan een fel anti-Israëlisch artikel dat Dahl twee jaar daarvoor had geschreven voor The Literary Review. Het artikel had voor nogal wat ophef gezorgd, waarna hij bij velen als antisemiet te boek stond. Maar voor mijn gevoel was er nog een andere reden waarom mensen altijd zo behoedzaam en wantrouwig op hem reageerden. Iets waar ik de vinger niet goed op kon leggen. Misschien wel het gevoel dat hij een buitenstaander was: onbegrepen, afgewezen, bijna een paria. In de vier jaar daarna heb ik Gipsy House een keer of zes, zeven bezocht. In de loop der tijd leerde ik zijn kinderen kennen: Tessa, Theo, Ophelia en Lucy. Ik herinner me nog vele momenten van die bezoekjes. Roalds opgewonden stem aan de telefoon op een vroege ochtend: ‘Ik weet niet wat je komende zaterdag van plan bent, maar als ik jou was zou ik het afzeggen. De maaltijd die we voor die dag gepland hebben is héél bijzonder. Als je niet komt krijg je er spijt van.’ De verrassing van die avond was kaviaar, iets 21
verhalenverteller
waarvan hij wist dat ik het nog nooit had gegeten. Trouw aan de stroper die hij diep in zijn hart was, legde hij later uit dat ze het voor een zacht prijsje op de kop hadden getikt via een clandestiene transactie die het midden hield tussen een spionageroman van John Le Carré en een komische film. Het wachtwoord was de zin: ‘Ben jij Sarah met de grote tieten?’ Ik herinner me ook nog dat hij op een avond enkele van de paar honderd kistjes met flessen bordeaux uit 1982 openmaakte die hij kort daarvoor had gekocht en die her en der opgestapeld in zijn kelder stonden. De wijn zou pas in de jaren negentig op dronk zijn, maar daar sloeg hij geen acht op. ‘Sodemieter toch op’, zei hij. ‘Als hij goed is in 1990, dan is hij nu ook goed.’ En dat was ook zo. Ik herinner me hoe hij voor het eten de zitkamer binnenkwam, altijd theatraal, waardoor het gesprek meteen stokte, en ik herinner me zijn luide, aanstekelijke lach. Het was altijd inspirerend om in zijn buurt te zijn. Je wist nooit precies wat er het volgende moment zou gebeuren. En wat hij ook deed, het leidde steevast tot een verhaal. Toen we op een zomerochtend op het terras zaten, leerde hij me hoe ik oesters moest openen, waarvoor hij zijn vaders zakmes met houten handvat gebruikte. Hij vertelde me dat hij het al sinds zijn middelbareschooltijd bij zich droeg, waar hij ook ging. Jaren later, toen ik Ophelia dit verhaal vertelde, barstte ze in lachen uit. ‘Pa heeft je voor de gek gehouden’, zei ze. ‘Het was gewoon een oud mes dat hij uit de keukenla had gepakt.’
22