Dossier 2016 / Dienst Welzijn – Steunpunt sociale planning
GEZONDHEID IN VLAAMS-BRABANT Vicky Heylen
Voorwoord Gezondheid belangt ons allen aan en de toegang tot een goede gezondheidszorg zou voor ieder een basisrecht moeten zijn. Als provincie trachten we dit recht maximaal te garanderen. Zo ontwikkelden we de sociale kaart, een databank van welzijns- en zorginitiatieven, die ervoor moet zorgen dat inwoners, maar ook hulpverleners en lokale besturen vlot hun weg in deze sector vinden. Verder is het wegwerken van de gezondheidskloof één van de speerpunten van het provinciaal gezondheidsbeleid. Ook in dit dossier komt naar voor dat gezondheid nog steeds sterk gerelateerd is aan socio-economische status. Inwoners met een klein inkomen of een lagere opleiding hebben doorgaans een slechtere gezondheid en een kortere levensverwachting. Beleidsmakers en zorgverstrekkers hiervan bewust maken is een eerste stap. Daarenboven ondersteunen we verschillende projecten die de toegankelijkheid van de gezondheidszorg waarborgen. Tot slot blijft ook het preventief gezondheidsbeleid van cruciaal belang. Zo stonden wij in het verleden aan de wieg van de kankerscreenings. Ook nu nog zijn we op verschillende domeinen actief, denk maar aan de samenwerking met de gemeenten rond middelenpreventie. Met dit dossier willen we lokale besturen en andere actoren uit de gezondheidszorg informeren over de gezondheid en de gezondheidsbeleving van de Vlaams-Brabanders en het zorgaanbod in de provincie. Hopelijk helpt dit hen een antwoord te formuleren op de belangrijke uitdagingen waar de sector voor staat.
Monique Swinnen Gedeputeerde voor welzijn
Marc Florquin gedeputeerde voor gezondheid
3
Inhoud Inhoud……………….. ............................................................................................................ 3 Inleiding………….. ................................................................................................................. 5
DEEL I:
Gezondheid van de Vlaams-Brabander ................................................... 7
1. Demografisch en socio-economisch profiel van Vlaams-Brabant ............................................ 7 1.1
Demografie........................................................................................................... 7
1.2
Socio-economische status.....................................................................................10
2. Gezondheidsgegevens uit enquêtes ....................................................................................14 2.1
Subjectieve algemene gezondheidstoestand..........................................................15
2.2
Chronische aandoeningen ....................................................................................17
3. Gezondheidsgegevens uit administratieve databanken ........................................................19 3.1
Sterftes en doodsoorzaken ...................................................................................20
3.2
Levensverwachting ...............................................................................................25
3.3
Chronisch zieken..................................................................................................28
3.4
Gezondheid van kinderen.....................................................................................31
4. Enkele conclusies ...............................................................................................................34
DEEL II: Levensstijl, omgeving en preventie ........................................................ 36 5. Persoonsgebonden risicofactoren........................................................................................36 5.1
Overgewicht / obesitas .........................................................................................36
5.2
Lichaamsbeweging...............................................................................................38
5.3
Tabaksgebruik .....................................................................................................39
5.4
Alcoholgebruik ....................................................................................................40
6. Omgevingsgebonden risicofactoren ....................................................................................41 6.1
Woonomgeving ...................................................................................................41
6.2
Kwaliteit huisvesting ............................................................................................44
7. Preventie: bevolkingsonderzoeken ......................................................................................46 7.1
Borstkankerscreening ...........................................................................................46
7.2
Baarmoederhalskankerscreening ...........................................................................48
7.3
Darmkankerscreening ..........................................................................................49
8. Preventie: vaccinaties..........................................................................................................50 9. Preventie: mondzorg ..........................................................................................................52 10. Enkele conclusies ............................................................................................................53
3
DEEL III: Aanbod en consumptie van gezondheidszorg................................... 55 11. Eerstelijnsgezondheidszorg ..............................................................................................55 11.1
Individuele zorgverstrekkers ..................................................................................55
11.2
Diensten en voorzieningen ...................................................................................62
11.3
Coördinatiemechanismen .....................................................................................65
12. Tweede- en derdelijnsgezondsheidszorg ..........................................................................67 12.1
Ziekenhuizen .......................................................................................................68
12.2
Geneesheer-specialisten .......................................................................................70
13. Financiële toegankelijk van de gezondheidszorg ..............................................................72 14. Enkele conclusies ............................................................................................................73
DEEL IV: Tewerkstelling in de gezondheidszorg ................................................. 75 15. Profiel werkenden ...........................................................................................................75 15.1
Werknemers ........................................................................................................75
15.2
Zelfstandigen .......................................................................................................80
15.3
Geregistreerde zorgverleners in Vlaams-Brabant ....................................................83
16. (Toekomstige) noden in de gezondheidszorg ...................................................................85 16.1
Knelpuntberoepen ...............................................................................................85
16.2
Uitbreidings- en vervangingsvraag ........................................................................86
17. Zorgopleidingen .............................................................................................................86 17.1
Personenzorg in TSO en BSO ................................................................................87
17.2
Verpleegkunde in HBO5 .......................................................................................88
17.3
Gezondheidszorg in professionele bachelor...........................................................89
17.4
Universitaire opleidingen ......................................................................................90
17.5
Diplomadatabank.................................................................................................91
18. Enkele conclusies ............................................................................................................93
Algemeen besluit.......................................................................................................... 95 BIJLAGE 1: Lijsten van kaarten, tabellen en figuren .................................................................97 BIJLAGE 2: Overzicht NACE-codes gezondheidszorg .............................................................100
4
Inleiding Om een passend (lokaal) gezondheidsbeleid te ontwikkelen, is een helder inzicht in de gezondheid en gezondheidsbeleving van de inwoners en van het zorgaanbod in de regio nodig. Cijfergegevens zijn hiervoor onmisbaar. In dit dossier geven we een overzicht van de beschikbare gegevens. Het gaat dan in eerste instantie om gegevens over de huidige en toekomstige vragen naar gezondheidszorg. Daarnaast brengen we het gezondheidszorgaanbod in kaart. We vergelijken de provincie hier steeds met het Vlaams Gewest en waar mogelijk wordt ingegaan op mogelijke verschillen tussen de Vlaams-Brabantse gemeenten. In een eerste deel staat een beschrijving van de gezondheid van de Vlaams-Brabander centraal. We gaan na hoe gezond of ongezond de Vlaams-Brabanders zich voelen, wat hun levensverwachting is, wat de meest voorkomende doodsoorzaken zijn en hoeveel personen kampen met een chronische beperking. Samen met deze gezondheidsindicatoren worden ook een aantal indicatoren gepresenteerd die het demografisch en socio-economische profiel van de inwoners schetsen. Deze persoonskenmerken blijken immers onlosmakelijk verbonden met de gezondheid. Een tweede deel gaat over risicofactoren voor de gezondheid. We denken dan aan levensstijl, leef- en woonomgeving. Persoonsgebonden risicofactoren kunnen genetisch van aard zijn, maar hangen vaak ook samen met een levensstijl. We gaan in op obesitas, rookgedrag, alcoholgebruik en sedentair gedrag. Omgevingsgebonden risicofactoren omvatten de kwaliteit van de huisvesting, maar ook de blootstelling aan geluid en luchtverontreiniging. In dit deel wordt ook de preventieve zorg, vaccinaties, screeningsprogramma’s naar kanker en preventieve mondzorg belicht. Ook dit heeft immers een duidelijk invloed op de gezondheid van een individu en gemeenschap. Het derde deel handelt over het aanbod. Waar mogelijk, tonen we daarnaast gebruiksgegevens. Dit deel is, net zoals het aanbod ingedeeld volgens de verschillende ‘lijnen’ in de gezondheidszorg. De eerste lijn, met de huisarts als spilfiguur, verwijst door naar de tweede, specialisten en ziekenhuizen, dat dan weer naar de derde, gespecialiseerde centra, kan verwijzen. Naast ruimtelijke toegankelijkheid wordt op het einde van dit deel ook ingegaan op de financiële toegankelijkheid. In het vierde en laatste bekijken we de gezondheidszorg als sector van tewerkstelling. In dit deel maken we een profiel van de huidige werknemers die een gezondheidszorgberoep uitoefenen. Aan de hand van deze profilering wordt snel duidelijk dat de sector, omwille van de pensioneringsgolf, de komende jaren zal geconfronteerd worden met een grote vervangingsvraag. Er wordt, tot slot, dan ook kort ingegaan op de werknemers van morgen, de studenten die momenteel een studie volgen die logischerwijs uitmondt in een job in de gezondheidszorg. In de algemene conclusie vestigen we de aandacht op een aantal belangrijke uitdagingen waarmee het gezondheidssector zal geconfronteerd worden: de stijgende en veranderende vraag naar gezondheidszorgen, de nood aan voldoende en geschoolde arbeidskrachten om tegemoet te komen aan deze uitbreidings- en vervangingsvraag, de blijvende verschillen in
5
gezondheid die vaak verklaard kunnen worden vanuit een socio-economisch standpunt en belang van monitoring van (lokale) gezondheidsgegevens. Alle gegevens die gebruikt worden in dit dossier kunnen opgevraagd worden bij het Steunpunt sociale planning via
[email protected] of zijn te vinden op de website: https://provincies.incijfers.be.
6
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander
DEEL I: Gezondheid van de VlaamsVlaamsBrabander Om lokaal gezondheidsbeleid te kunnen voeren, is kennis over de gezondheidstoestand in de regio van groot belang. Concreet zijn we geïnteresseerd in het antwoord op de vragen: Hoe gezond voelen we ons? Hoe lang leven we? Hoe groot is het aandeel personen dat kampt met een chronische beperking? Maar ook, zijn of voelen de inwoners van de provincie VlaamsBrabant zich gezonder dan in andere provincies? Zijn er verschillen tussen de verschillende Vlaams-Brabantse gemeenten? In dit eerste deel wordt de gezondheidstoestand van de VlaamsBrabantse bevolking beschreven. We starten met een algemene paragraaf die inzoomt op het demografische en socio-economische profiel van de inwoners. Deze achtergrondkenmerken zijn immers onlosmakelijk verbonden met gezondheid. In een volgende paragraaf bekijken we welke gezondheidsindicatoren beschikbaar zijn, indien mogelijk op lokaal niveau.
1. Demografisch en socio socioocio-economisch profiel van VlaamsVlaams-Brabant In dit eerste deel wordt een overzicht gegeven van de gezondheidstoestand van de VlaamsBrabander. Vooraf geven we een overzicht van enkele persoonskenmerken, die samenhangen met de gezondheid van een individu. In de eerste plaats denken we aan demografische kenmerken als leeftijd en geslacht. Daarnaast speelt ook het socio-economisch profiel mee in de gezondheidstoestand. In de tweede paragraaf vatten we dit socio-economisch profiel in een aantal variabelen als inkomen, opleiding en arbeidsmarktsituatie.
1.1
Demografie
Het spreekt voor zich dat de demografische context een belangrijke invloed kan hebben op de gemiddelde gezondheidstoestand en de nood aan zorgvoorzieningen. Een jongere bevolking zal doorgaans gezonder zijn en minder beroep doen op zorgverstrekkers dan een oudere bevolking.
7
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander Kaart 1: 6565-plussers in 2015 aandeel 65-plussers (2015) aantal 20,1 - 22,3 19,1 - 20,0 18,1 - 19,0 17,1 - 18,0 14,9 - 17,0
2.600 75+ 65-74 jaar Londerzeel
Kapelleop-denBos
Tremelo
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Begijnendijk Keerbergen
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Huldenberg Overijse
Linkebeek
Gooik
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Geetbets
Lubbeek
Zaventem
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: bevolkingsprognoses, SVR
Halle
Kaart 1 toont de situatie anno 2015 en geeft het aandeel 65-plussers op het volledige inwonertal van de Vlaams-Brabantse gemeenten. Gemiddeld is 18% van alle inwoners van Vlaams-Brabant 65 of ouder. De waarden voor de verschillende gemeenten gaan van 15% in Vilvoorde tot 22% in Scherpenheuvel-Zichem. Vooral het Hageland kent een hoog aandeel 65plussers, net als enkele gemeenten ten westen van Brussel, zoals Dilbeek, Wemmel, Lennik, Liedekerke en Herne. In Leuven en buurgemeenten en in de noordoostrand rond Brussel ligt het aandeel ouderen dan weer relatief laag. De bollen op de kaarten geven een indicatie van het absoluut aantal 65-plussers. Vlaams-Brabant telt momenteel ruim 207.000 inwoners van 65 of ouder. Prognoses van de Studiedienst van de Vlaamse Regering geven aan dat tussen 2015 en 2030 het inwonertal in Vlaams-Brabant met bijna 7% zal toenemen. Het aantal 75-plussers zal in diezelfde periode stijgen met bijna 30%, het aantal 65-plussers zelfs met 33,3%. Concreet wil dit zeggen dat terwijl het aantal inwoners in Vlaams-Brabant zal toenemen met ongeveer 80.000 individuen, het aantal 65-plussers in dezelfde periode zal stijgen met 72.000 ouderen. We kunnen dus spreken van een ware ouderenboom die naar alle waarschijnlijkheid zal samengaan met een stijgende vraag naar gezondheidsdiensten. De prognoses voor 2030 worden, naar analogie met de gegevens voor 2015, weergegeven in Kaart 2. Kaart 2 lijkt op het eerste zicht sterk op Kaart 1. Cruciaal is echter het verschil in de legende; waar de klasse 20,1%-22,3% in Kaart 1 nog de hoogste klasse vormde, is dit in Kaart 2 nog maar de vierde.
8
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander Kaart 2: 6565-plussers in 2030 aandeel 65-plussers (prognose 2030) aantal 27,1 - 30,0 25,1 - 27,0 22,4 - 25,0 20,1 - 22,3 15,8 - 20,0
3.800 75+ 65-74 jaar Londerzeel
Kapelleop-denBos
Tremelo
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Begijnendijk Keerbergen
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Huldenberg Overijse
Linkebeek
Gooik
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Geetbets
Lubbeek
Zaventem
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: bevolkingsprognoses, SVR
Halle
Vanwaar komt deze vergrijzing? Allereerst is Figuur 1, die de bevolkingspiramide van VlaamsBrabant toont, verhelderend. Per leeftijd worden 2 balkjes weergegeven; een blauw dat het aantal mannen op die leeftijd telt en een rood voor het aantal vrouwen. ‘Piramide’ blijkt een omschrijving die de lading amper nog dekt. De basis van de piramide, de kinderen en het grootste deel van de beroepsactieve bevolking, valt immers smaller uit dan het midden, degenen die aan de vooravond van hun pensionering staan. Figuur 1: Bevolkingspiramide van VlaamsVlaams-Brabant (2015)
Bron: FOD Economie, AD Statistiek
9
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander In het lichtgrijze vlak zien we de huidige generatie 65-plussers, inclusief het inhammetje door de oorlogsjaren die gekenmerkt werden door een sterk terugvallend geboortecijfer. In de naoorlogse jaren was er echter sprake van een babyboom. De meeste van deze babyboomers bevinden zich in het donkergrijze vlak, dat aangeeft wie 65-plusser zal worden in de komende jaren, tot 2030. Een bijkomende reden voor de vergrijzing is de toegenomen levensverwachting. De afgelopen 20 jaar steeg de levensverwachting immers met 2 jaar voor vrouwen en zelfs bijna 3 jaar voor de mannen.
1.2
SocioSocio-economische status
Ook bij een gelijke leeftijdsverdeling van de bevolking kunnen er verschillen zijn in gezondheid. 1 Socio-economische status blijkt het grootste deel van deze verschillen te verklaren . Doorgaans stelt men vast dat hoe hoger mensen zich bevinden op de sociale ladder, hoe hoger hun levensverwachting is en hoe minder gezondheidsproblemen ze ervaren. In deze paragraaf tonen we daarom enkele variabelen die een indicatie kunnen geven van de gemiddelde socioeconomische status: inkomen, verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering, opleidingsniveau en arbeidsmarktpositie.
1.2.1 Fiscaal inkomen inkomen Een voor de hand liggende indicatie van de socio-economische situatie is het inkomen van de inwoners. Hiervoor gebruiken we het netto belastbaar inkomen zoals dit geregistreerd wordt door de FOD Economie, AD Statistiek. Concreet zijn dit alle netto inkomsten (uit arbeid, uit onroerende en roerende goederen, uit kapitalen, bedrijfsinkomsten en diverse inkomsten) min de aftrekbare uitgaven2. Deze fiscale gegevens hebben enkele beperkingen. Ten eerste zijn een aantal inkomens niet opgenomen. Het gaat hier dan om zeer lage inkomens die onder het belastbare minimum liggen, maar ook om inkomens van ambtenaren en gepensioneerden van bepaalde internationale organisaties die vrijgesteld zijn van personenbelasting op hun beroepsen andere inkomsten. Verder worden de aangiften gedaan per fiscaal huishouden. Een fiscaal huishouden kan bestaan uit één persoon of uit een koppel. Alleenstaanden en feitelijk samenwonende koppels vallen onder de eerste categorie, terwijl gehuwden en wettelijk samenwonende koppels tot de laatste categorie gerekend worden. Gezien het inkomen per aangifte gemiddeld hoger zal liggen bij koppels kan een verschillende samenstelling van huishoudens in een gemeente bijdragen aan een verschil in de inkomensstatistieken. Tot slot bevatten deze gegevens noch informatie over de niet belastbare roerende en onroerende inkomsten, noch over de informele inkomsten. Het mediaan inkomen per aangifte, dat getoond wordt in Kaart 3, is het middelste inkomen, wanneer alle inkomens van laag naar hoog gerangschikt zijn. In tegenstelling tot het gemiddelde wordt deze indicator niet beïnvloed door extreem hoge of extreem lage inkomens.
1
Feinstein, J. S. (1993). The relationship between socioeconomic status and health: a review of the literature. The Milbank Quarterly, 279-322. 2 Belastingplichtigen, die omwille van hun inkomen of van hun gezinslasten niet belastbaar zijn, komen in de statistiek niet voor. Bovendien genieten ambtenaren, gepensioneerden,... van welbepaalde internationale organisaties (vnl. EU-ambtenaren) een bijzondere belastingsregeling. De beroepsinkomsten die zij ten laste van deze instellingen verkrijgen, zijn bij overeenkomst vrijgesteld en komen evenmin in aanmerking voor de berekening van de belasting op de andere inkomsten.
10
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander In 2013 (aanslagjaar 2014) bedroeg het mediaan inkomen in Vlaams-Brabant 26.527 euro per aangifte, in het Vlaams Gewest lag dit mediaan inkomen met 24.664 euro, beduidend lager. Kaart 3: Mediaan inkomen inkomen per aangifte (aanslagjaar (aanslagjaar 2014, gegevens 2013) 2013) netto belastbaar inkomen, mediaan 29.064 - 30.498 27.595 - 29.063 26.528 - 27.594 25.116 - 26.527 22.634 - 25.115
Londerzeel
Vlaams-Brabant: 26.527 Vlaams Gewest: 24.664
Kapelleop-denBos
Tremelo
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Begijnendijk Keerbergen
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Zaventem Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Gooik
Drogenbos Linkebeek Beersel
Leuven
Galmaarden Pepingen
Zoutleeuw
Boutersem
Oud-Heverlee Huldenberg
Overijse
Glabbeek
Bertem
Tervuren SintPietersLeeuw
Geetbets
Lubbeek
Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden
Hoeilaart
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: FOD Economie, AD Statistiek
Halle
De laagste belastbare inkomens concentreren zich in het oosten van de provincie, in de steden en in de Zennevallei. De hoogste belastbare inkomen vinden we in de gemeenten rond Leuven. Ook in de rand ten zuidoosten van Brussel zijn de inkomens relatief hoog. Bovendien wonen in deze gemeenten relatief veel EU-ambtenaren, van wie de hoge inkomens dus niet meegerekend zijn.
1.2.2 Verhoogde tegemoetkoming De verhoogde tegemoetkoming in de ziekteverzekering is een federale regeling die automatisch wordt toegekend aan personen die bepaalde uitkeringen krijgen (vb. leefloon, GIB of IGO, verhoogde kinderbijslag, ... ). Daarnaast kan de uitkering ook aangevraagd worden door wie geen van deze uitkeringen krijgt maar wel een laag gezinsinkomen heeft. Er wordt dan een inkomensonderzoek gedaan door de mutualiteit. We kunnen deze variabele dus zien als een indicator voor een laag besteedbaar inkomen van een gezin. In het Vlaams Gewest bedraagt het percentage inwoners met recht op verhoogde tegemoetkoming gemiddeld 13,4%. In Vlaams-Brabant is dit met 9,7% een stuk lager, enkel de gemeenten Vilvoorde, Tienen en Drogenbos overschrijden, zoals Kaart 4 aangeeft, het Vlaams gemiddelde.
11
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander Kaart 4: Verhoogde tegemoetkoming (2015) % inwoners met recht op een verhoogde tegemoetkoming 13,5 - 14,2 9,8 - 13,4 8,3 - 9,7 6,5 - 8,2 5,1 - 6,4 Londerzeel
Vlaams Gewest: 13,4 Vlaams-Brabant: 9,7 arr. Halle-Vilvoorde: 9,3 arr. Leuven:10,1
Kapelleop-denBos
Begijnendijk Keerbergen
Scherpenheuvel -Zichem Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Tremelo
Boortmeerbeek Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Zaventem Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Huldenberg Overijse
Linkebeek
Gooik
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Geetbets
Lubbeek
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: KSZ, SVR, via lokale statistieken
Halle
1.2.3 Opleidingsniveau Opleiding heeft via verschillende wegen een invloed op de gezondheid. Ten eerste is er de rechtstreekse invloed. Mensen met een hoger opleidingsniveau zijn gemiddeld vaak gezonder, door hun gezondere levensstijl, omgeving of door het feit dat ze bij problemen sneller een dokter consulteren. Ten tweede hebben hoger opgeleide personen vaak een hoger inkomen, wat dan ook weer gerelateerd is met een betere gezondheid. Wanneer het om opleidingsgegevens gaat, is het probleem vaak dat deze zeer moeilijk beschikbaar zijn voor de ganse bevolking. De Census 2011 bevat wel informatie over het opleidingsniveau van alle inwoners. Deze variabele vertrekt van de onderwijsgegevens van de socio-economische enquête 2001 en is verder aangevuld met diplomagegevens vanuit de 3 verschillende onderwijsdatabanken en de werkzoekendengegevens. Kaart 5 toont het aandeel hooggeschoolden onder de inwoners van een gemeente. In Leuven en de omliggende gemeenten blijkt een relatief groot deel van de inwoners een diploma hoger onderwijs te bezitten. Ook in de zuidoost rand van Brussel ligt dit percentage hoog. In de meer landelijke gemeenten in het oosten van de provincie is het aandeel hooggeschoolden dan weer relatief laag, net als in de gemeenten rond de Zennevallei.
3
De buitenlandse diploma’s worden enkel in aanmerking genomen wanneer ze erkend werden.
12
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander Kaart 5: Aandeel hooggeschoolden (census 2011) % hooggeschoolden 43,0 - 53,1 38,2 - 42,9 33,0 - 38,1 27,5 - 32,9 19,9 - 27,4
Londerzeel
Kapelleop-denBos
Tremelo
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Begijnendijk Keerbergen
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Zaventem Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik Drogenbos
Gooik
Linkebeek Beersel
Leuven
Galmaarden Pepingen
Zoutleeuw
Boutersem
Oud-Heverlee Huldenberg
Overijse
Glabbeek
Bertem
Tervuren SintPietersLeeuw
Geetbets
Lubbeek
Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden
Hoeilaart
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: FOD Economie, AD Statistiek
Halle
1.2.4 Arbeidsmarktpositie De arbeidsmarktpositie van de bevolking op beroepsactieve leeftijd (18-64) kan het beeld van de socio-economische status verder aanvullen. Gegevens uit het DWH AM&SB laten toe een onderscheid te maken tussen de volgende socio-economische posities: - Werkenden als werknemer of als zelfstandige; - Uitkeringsgerechtigde werkzoekenden; - Inactieven die een financiële transfer vanuit de Belgische sociale zekerheid ontvangen; (brug)gepensioneerden, studenten jonger dan 25, (equivalent) leefloners, personen met een handicap; - Andere: huisvrouwen of –mannen, renteniers of personen die uitsluitend leven van andere inkomsten dan diegenen gekend binnen het datawarehouse (bv. huurinkomsten, beursopbrengsten, ...), maar ook de loontrekkenden die werken bij een werkgever die niet bijdrageplichtig is ten aanzien van de Belgische sociale zekerheidsinstellingen (bv. grensarbeiders die in het buitenland werken, werknemers bij de vestigingen in België van internationale organisaties (Europese Unie, NAVO, …). Kaart 6 geeft het aandeel mensen dat een uitkering (werkloosheidsuitkering, (equivalent) leefloon, arbeidsongeschiktheid, handicap) krijgt en doorgaans wel op beroepsactieve leeftijd is, ten opzichte van de inwoners die werken als werknemer of zelfstandige of een uitkering krijgen.
13
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander Kaart 6: Personen met een uitkering (werkloosheidsuitkering, (equivalent) (equivalent) leefloon, arbeidsongeschiktheid, handicap) (2013 2013) % van inwoners met uitkering en werkenden 10,9 - 12,4 9,4 - 10,8 7,9 - 9,3 5,4 - 7,8 4,3 - 5,3
aantal 880 werkloos (equivalent) leefloon arbeidsongeschikt/handicap
Vlaams-Brabant: 9,4 Vlaams Gewest: 11,7
Londerzeel
Kapelleop-denBos
Begijnendijk Keerbergen
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Tremelo
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Huldenberg Overijse
Linkebeek
Gooik
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Geetbets
Lubbeek
Zaventem
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: KSZ AM&SB
Halle
Gemiddeld ligt het aandeel uitkeringsgerechtigden hoger in het Vlaams Gewest dan in VlaamsBrabant. Binnen de provincie zijn er eveneens grote verschillen, gaande van 4,3% tot 12,4% van degenen die of aan het werk zijn, of een uitkering hebben. De hoogste aandelen zien we in het noorden en het zuiden van het Hageland (Diest, Scherpenheuvel-Zichem, Aarschot, Tienen, Landen) en in de gemeenten rond de Zennevallei (Vilvoorde, Machelen, Drogenbos, Sint-PietersLeeuw). In het Hageland gaat het dan vaak vooral om arbeidsongeschikten en personen die omwille van hun handicap een uitkering krijgen. In de Brusselse rand gaat het dan weer meer om personen met een werkloosheidsuitkering. De relatie tussen werk en gezondheid werkt in beide richtingen. Wie in slechte gezondheid verkeert, zal minder kunnen werken en vaker afhankelijk zijn van een uitkering. Omgekeerd blijken periodes van werkloosheid of inactiviteit een negatieve invloed te hebben op de psychische en fysieke gezondheid.
2. Gezondheidsgegevens uit enquête enquêtes nquêtes Sinds 1997 wordt er regelmatig een grote nationale gezondheidsenquête uitgevoerd over het hele land door het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV). Zo werd er een enquête uitgevoerd in 1997, 2001, 2004, 2008 en 2013. Bij de willekeurig geselecteerde inwoners wordt een schriftelijke vragenlijst en een face-to-face interview afgenomen over verschillende aspecten van hun gezondheidstoestand en de gevolgen van gezondheidsproblemen op hun dagelijks leven. Er worden eveneens vragen gesteld over het aanwenden van verschillende gezondheidsdiensten, preventieve geneeskunde, geneesmiddelengebruik en de toegankelijkheid van de zorg voor verschillende socio-economische groepen van de bevolking. Een reeks vragen behandelt ook de levensstijl in relatie tot gezondheid, zoals fysieke activiteit, eetgewoonten, alcoholconsumptie en het gebruik van drugs en tabak. Deze enquête vormt zo een belangrijke 14
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander informatiebron over de gezondheidstoestand van de Belgische bevolking en laat toe verbanden te leggen tussen de gezondheidstoestand en achtergrondkenmerken. Een nadeel is wel dat het aantal respondenten niet toelaat sterk lokaal in te zoomen. De sociosocio-economische enquête 2001 2001 is de laatste volkstelling waarbij alle inwoners bevraagd werden over onder meer gezondheidsgerelateerde zaken. De bevraging van de volledige populatie heeft vanzelfsprekend als voordeel dat er informatie tot op gemeentelijk niveau beschikbaar is. Deze 10-jaarlijkse bevraging werd sinds 2001 vervangen door het samenbrengen van allerlei administratieve datastromen in de Kruispuntbank Sociale Zekerheid. Deze administratieve stromen bevatten echter weinig gezondheidsgegevens waardoor op dit vlak een lacune ontstond.
2.1
Subjectieve algemene gezondheidstoestand
Een in enquêtes vaak gebruikte indicator om een beeld te schetsen van de gezondheid is de subjectieve algemene gezondheidstoestand of ervaren gezondheid. Hierbij vraagt men de respondent zelf om een beoordeling van diens gezondheidstoestand. Het gaat dus om een volstrekt subjectieve benadering die wellicht niet enkel verwijst naar fysieke gezondheid maar ook naar psychische en sociale gezondheid. Op populatieniveau is 'het percentage inwoners dat de eigen gezondheid als minder dan goed ervaart' een veelgebruikte en relevante indicator van 4 de gezondheid. Onderzoek toonde aan dat er een sterk verband bestaat tussen subjectieve gezondheid en ziektes, het gebruik van gezondheidsdiensten en sterfte. Tabel 1 geeft het aandeel personen die in de opeenvolgende nationale gezondheidsenquêtes aangaven hun gezondheid als zeer slecht tot redelijk in te schatten. Er wordt ook aangegeven hoeveel personen in totaal deze vraag beantwoordden. Tabel 1: Aandeel personen die hun gezondheid als zeer slecht tot redelijk inschatten België
Vlaams Gewest
Vlaams-Brabant
%
totaal
%
totaal
%
totaal
1997
21,7
7.949
18,2
2.848
21,7
489
2001
23,8
9.366
20,8
3.330
20,4
480
2004
23,1
9.423
20,7
3.624
22,4
451
2008
23,2
7.656
21,4
3.010
21,9
513
2013
22,1
6.555
20,2
2.537
20,2
444
Totaal 22,8 40.949 20,3 15.349 21,3 2.377 (a) 22,219,5--21,3 19,1BI 22,2-23,4 19,5 19,1-23,5 (a) BI = Betrouwbaarheidsinterval. Het 95% BI geeft het interval waarin, met 95% zekerheid, het populatiegemiddelde ligt. Bron: Nationale gezondheidsenquête, WIV
In België stelt 22,8% van de bevolking niet tevreden te zijn over zijn/haar gezondheid, in Vlaanderen en Vlaams-Brabant ligt dit percentage met respectievelijk 20,3% en 21,3% iets lager.
4
Idler E. L. & Y. Benyamini (1997), Self-rated health and mortality: a review of twenty-seven community studies, in Journal of Health and Social Behaviour 38(1): 21-37.
15
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander De nationale gezondheidsenquêtes laten ook toe bepaalde verbanden tussen achtergrondkenmerken van individuen en hun ervaren gezondheidstoestand te meten. Hoe respondenten hun gezondheid inschatten, blijkt zo afhankelijk van hun leeftijd: naarmate men ouder wordt, beoordeelt men de gezondheid steeds slechter. Vanaf 75 zien we dat dit aandeel zeer sterk stijgt. In 2013 gaven 42,0% van de Vlaamse 75-plussers aan dat ze hun gezondheid als zeer slecht tot redelijk beschouwen. Verder ervaren vrouwen hun gezondheid gemiddeld iets slechter dan mannen. Dit verschil blijkt echter niet statistisch significant en wordt doorgaans toegeschreven aan het feit dat vrouwen gemiddeld ouder worden dan mannen. Subjectieve gezondheid varieert dan weer wel in belangrijke mate naargelang het opleidingsniveau, waarbij de laagst opgeleiden (geen diploma 37,5%) beduidend meer aangeven in slechte gezondheid te verkeren dan midden (hoger secundair 18,0%) of hoger geschoolden (hoger onderwijs 12,5%). Dit duidt nogmaals op het belang van het meenemen van socio-economische indicatoren wanneer het gaat om gezondheid. Zoals gezegd laten de gegevens van de nationale gezondheidsenquête geen analyse op gemeentelijk niveau toe. Hiervoor grijpen we terug naar de socio-economische enquête van 2001 waarin eveneens de vraag werd gesteld ‘Hoe is uw algemene gezondheidstoestand?’. Algemeen gaf 25,1% van de Belgen, 22,2% van de Vlamingen en 22,7% van de inwoners van Vlaams-Brabant aan dat ze hun gezondheid als zeer slecht tot redelijk ervaren. In het arrondissement Halle-Vilvoorde ligt dat met 21,5% wat lager, in het arrondissement Leuven met 24,1% heel wat hoger. Verder bevestigen de gegevens van de socio-economische enquête de verbanden die hierboven reeds beschreven werden. Ouderen schatten hun gezondheid beduidend slechter in, en ook de kans dat een lager opgeleid individu de eigen gezondheid als minder goed evalueert, is groter dan voor iemand met een diploma hoger onderwijs. Bijkomend kunnen aan de hand van deze gegevens ook een aantal nieuwe verbanden bekeken worden. Zo blijkt dat alleenstaanden en alleenstaande ouders hun gezondheid vaker als slecht beoordelen in vergelijking met gehuwde of samenwonende personen, al dan niet met kinderen. Vanaf 45 vervlakken deze verschillen in huishoudenspositie wel. Tot slot kan, gezien het feit dat de volledige populatie bevraagd werd, dus ook ingezoomd worden op gemeentelijke cijfers. Kaart 7 toont de verschillen tussen de Vlaams-Brabantse gemeenten. We zien hoge waarden in het Hageland en in de Zennevallei. Gemiddeld gezien ervaren de inwoners van deze gemeenten hun gezondheid dus als slechter. Ook wanneer we het effect van leeftijd en geslacht wegwerken springen dezelfde gemeenten er nog steeds uit. Hier speelt dus naar alle waarschijnlijkheid de socio-economische status van de inwoners. Hoger werd immers reeds aangegeven dat zowel het inkomen als het opleidingsniveau in het Hageland en de Zennevallei onder het Vlaams-Brabantse gemiddelde liggen. Omgekeerd blijken de inwoners van gemiddeld rijkere en/of hoger opgeleide gemeenten, zoals Oud-Heverlee, Zemst, Overijse, Tervuren, Kraainem, Wezembeek-Oppem, Meise, hun gezondheid minder vaak als zeer slecht tot redelijk te ervaren.
16
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander Kaart 7: Subjectieve gezondheidstoestand (2001) % dat eigen gezondheid zeer slecht tot redelijk ervaart 25,6 - 31,9 23,6 - 25,5 21,6 - 23,5 19,6 - 21,5 17,2 - 19,5
3.500 redelijk slecht zeer slecht
Londerzeel
Vlaams-Brabant: 21,5 Vlaams Gewest: 22,2
Kapelleop-denBos
Tremelo
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Begijnendijk Keerbergen
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Huldenberg Overijse
Linkebeek
Gooik
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Geetbets
Lubbeek
Zaventem
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Halle
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: SEE 2001 - AD Statistiek
2.2
Chronische aandoeningen
Een andere indicator die gebruikt wordt om de gezondheid van een populatie in te schatten is het voorkomen van chronische aandoeningen. In het geval van de nationale gezondheidsenquête en de socio-economische enquête gaat het hier opnieuw om zelf gerapporteerde informatie. Concreet wordt in de nationale gezondheidsenquête de vraag gesteld: ”Hebt u één of meerdere langdurige aandoeningen of handicaps?” Meer dan één op de vier (27,2%) van de VlaamsBrabantse respondenten ouder dan 155 beantwoordde deze vraag positief. Bijna 40% van de respondenten met een chronische aandoening geeft aan dat deze aandoening hen voortdurend belemmert in dagdagelijkse activiteiten. De vaakst vermelde aandoeningen zijn allergieën, rugaandoeningen, hoge bloeddruk en migraine. Het aandeel personen met een chronische aandoening stijgt allereerst met de leeftijd. Bij jongeren tussen 15 en 24 geeft slechts 13,5% aan een chronische aandoening te hebben, bij de 75-plussers is dit met 53,7% ruim de helft van de respondenten. Verder blijkt er net als bij de ervaren gezondheid een omgekeerd verband tussen het opleidingsniveau en het hebben van een chronische aandoening. Hoe lager het opleidingsniveau, hoe hoger de kans op een chronische aandoening. Tot slot blijken personen met een lager inkomen ook vaker een chronische aandoening te rapporteren6.
5
De informatie over chronische aandoeningen wordt in de nationale gezondheidsenquêtes pas gegeven vanaf 15 jaar aangezien eerder weinig chronische aandoeningen voorkomen. 6 Van der Heyden J. Chronische aandoeningen. In: Van der Heyden J, Charafeddine R (ed.). Gezondheidsenquête 2013. Rapport 1: Gezondheid en Welzijn. WIV-ISP, Brussel, 2014
17
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander Tabel 2: Aandeel personen dat aangeeft een chronische aandoening te hebben België %
Vlaams Gewest totaal
%
totaal
Vlaams-Brabant %
totaal
1997
27,5
8.548
25,7
2.986
31,0
506
2001
28,9
10.094
26,8
3.483
23,6
500
2004
26,9
11.188
23,4
3.955
25,1
503
2008
31,5
9.620
30,2
3.400
28,9
562
2013
28,5
9.112
27,2
2.991
27,9
493
Totaal 28,7 26,7 16.815 27,2 2.564 48.562 (a) 28,125,8--27,6 25,1BI 28,1-29,3 25,8 25,1-29,4 (a) BI = Betrouwbaarheidsinterval. Het 95% BI geeft het interval waarin, met 95% zekerheid, het populatiegemiddelde ligt. Bron: Nationale gezondheidsenquête, WIV
Ook in de socio-economische enquête (2001) werd gevraagd: “Hebt u last van één of meerdere langdurige ziekten, langdurige aandoeningen of handicaps 19,7% van de Vlamingen en 19,0% van de inwoners van Vlaams-Brabant geeft aan een chronische aandoening te hebben. Ook uit deze bevraging van de volledige bevolking komt naar voor dat het aandeel gerapporteerde chronische aandoeningen stijgt met de leeftijd. Daarnaast is het opleidingsniveau sterk negatief gecorreleerd met de aanwezigheid van een chronische aandoening. 39,9% van de lager opgeleiden geeft immers aan geconfronteerd te worden met een langdurige ziekte, aandoening of handicap terwijl dit maar het geval is bij 13,6% van degenen die hoger onderwijs genoten. Verder kan op basis van de resultaten van de socio-economische enquête ook besloten worden dat alleenstaanden en ouders in een eenoudergezin vaker aan een chronische aandoening lijden dan gehuwden of samenwonenden. Ten slotte kan het aandeel respondenten dat lijdt aan chronische aandoening ook per gemeente berekend en getoond worden (zie Kaart 8). We zien dat, binnen Vlaams-Brabant, de gemeenten met een hoger aandeel inwoners met een chronische aandoening, vaak ook de gemeenten zijn waar de bevolking gemiddeld gezien ouder is.
18
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander Kaart 8: Chronische aandoening (2001) % met chronische aandoening
2.500
23,1 - 26,8 21,1 - 23,0 19,1 - 21,0 17,1 - 19,0 15,1 - 17,0
geen belemmering soms belemmering steeds belemmering Londerzeel
Vlaams-Brabant: 19,0 Vlaams Gewest: 19,7
Kapelleop-denBos
Tremelo
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Begijnendijk Keerbergen
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter
Huldenberg
Hoegaarden
Overijse
Linkebeek
Gooik
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Geetbets
Lubbeek
Zaventem
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: SEE 2001 - AD Statistiek
Halle
3. Gezondheidsgegevens uit administratieve databanken Verschillende databanken die bijgehouden worden om administratieve redenen, kunnen ons gegevens leveren over de gezondheid van de bevolking. De AD Statistiek publiceert cijfers over de in België plaatsgevonden overlijdens. Zij verkrijgen deze gegevens via de formulieren voor overlijdensaangifte bij de burgerlijke stand. Deze gegevens worden gecontroleerd en gecodeerd door de gemeenschappen die ze dan verder doorspelen naar de AD Statistiek. Naast het overlijden op zich bevatten deze gegevens ook de doodsoorzaak. Een eerste administratieve bron voor gezondheidsindicatoren is het Rijksregister van de natuurlijke personen, personen die de voornaamste identificatiegegevens van de inwoners bevatten. Op basis van deze gegevens kan bijvoorbeeld de verwachte levensduur berekend worden. Het Intermutualistisch Agentschap (IMA) is een vzw die in 2002 door de zeven landsbonden van de ziekteverzekeringsinstellingen werd opgericht. De verschillende mutualiteiten beschikken over een breed scala aan gegevens van hun leden: terugbetalingsgegevens van medische kosten, gegevens over arbeidsongeschiktheid en invaliditeit, gegevens over leeftijd, geslacht, woonplaats en socio-economische kenmerken. Door het verplichte karakter van de ziekteverzekering bevatten de gegevens van hun leden, of rechthebbenden, daarenboven bijna de volledige bevolking. Het IMA heeft als doel deze gegevens te centraliseren en te analyseren. Tot slot verzamelt ook Kind en Gezin administratieve gegevens met betrekking tot de gezondheid van jonge kinderen. Kind en Gezin is een agentschap van de Vlaamse overheid en heeft onder andere preventieve gezinsondersteuning als opdracht. In dit kader bieden ze gratis 19
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander medische opvolging aan van elke pasgeborene tot de leeftijd van 2,5 jaar. De gegevens die hierbij verzameld worden geven een goed inzicht in de gezondheid van jonge kinderen.
3.1
Sterftes en doodsoorzaken
De sterftecijfers op zich vormen een vaak gebruikte indicator voor de beschrijving van de gezondheid van een bevolking. Een belangrijke gegevensbron over sterftes zijn de sterftecertificaten. De in België plaatsgevonden overlijdens van Belgische en buitenlandse inwoners en van niet-verblijfhouders worden geregistreerd via de individuele formulieren voor overlijdensaangifte bij de burgerlijke stand. Een van de ingevoerde variabelen is de doodsoorzaak. Sedert 1998 wordt de Internationale statistische Classificatie van Ziekten en aanverwante Gezondheidsproblemen, tiende revisie (ICD-10), van de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO ) gebruikt. De sterfte kan in verschillende maten worden uitgedrukt. Het totaal aantal overledenen in een bepaalde periode is de absolute sterfte. sterfte Deze geeft een beeld van de totale omvang. Wanneer we echter de sterfte van de inwoners van verschillende regio’s met elkaar willen vergelijken, moet ook rekening houden met de grootte en samenstelling van deze populaties. Bruto sterftecijfers geven het aantal sterfgevallen per 100.000 inwoners. Op deze manier wordt rekening gehouden met het inwonertal. Toch laten deze cijfers niet toe veel te besluiten omtrent de gezondheidstoestand van de bevolking, aangezien geen rekening gehouden wordt met een mogelijk verschillende samenstelling van de inwoners. Zo heeft de leeftijdsopbouw bijvoorbeeld onmiskenbaar een effect op de (bruto) sterftecijfers. In een regio met een oudere populatie zullen meer mensen overlijden dan in een regio met een jongere populatie. Om hier rekening mee te houden worden sterftecijfers meestal gestandaardiseerd naar relevante kenmerken als geslacht en leeftijd. Bij een directe standaardisatie worden de leeftijdsspecifieke sterftecijfers van de verschillende gemeenten toegepast op de leeftijdsverdeling van de standaardpopulatie. We beschikken over leeftijdsspecifieke sterftecijfers van de verschillende Vlaams-Brabantse gemeenten over de periode 2004-2013, en passen deze toe op de Vlaamse bevolking. Dit geeft dus de sterfte in elke gemeente, moest die de leeftijds- en geslachtsverdeling van Vlaanderen hebben. De gestandaardiseerde sterfte, in sterfgevallen per 100.000 inwoners, is dan weergegeven in Kaart 9 .
20
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander Kaart 9: Gestandaardiseerde sterftecijfers per 100.000 inwoners (2004(2004-2013) gestandaardiseerde sterftecijfers per 100.000 inwoners 1106,1 - 1251,2 927,1 - 1106,0 892,1 - 927,0 806,7 - 892,0 681,8 - 806,6 Londerzeel
Vlaams-Brabant: 892 Vlaams Gewest: 927
Kapelleop-denBos
Tremelo
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Begijnendijk Keerbergen
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Huldenberg Overijse
Linkebeek
Gooik
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Geetbets
Lubbeek
Zaventem
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid en AD Statistiek
Halle
In Vlaanderen sterven jaarlijks 927 per 100.000 inwoners, in Vlaams-Brabant zijn dit er gemiddeld 892. Het gestandaardiseerde sterftecijfer ligt hoger dan het Vlaams gemiddelde in het Hageland, delen van de Zennevallei en de oude industriezones (Liedekerke, Kapelle-op-denBos en Machelen). In de regio rond Leuven en in de zuidoostelijke rand van Brussel is het gestandaardiseerde sterftecijfer dan weer het laagst van de hele provincie. Het zuigelingensterftecijfer is een andere, internationaal vaak gebruikte indicator die wordt gedefinieerd als de verhouding van het aantal sterfgevallen van kinderen jonger dan 1 jaar tot het aantal levendgeborenen tijdens dat jaar. Tijdens het eerste levensjaar zijn kinderen zeer kwetsbaar en sterk afhankelijk van (medische) zorgen. Het zuigelingensterftecijfer wordt beschouwd als een goede indicator voor de ontwikkelingstoestand van een land, voor het vergelijken van gemeenten is deze indicator omwille van de erg kleine cijfers echter niet geschikt. Naast de leeftijd en het geslacht van de overledene bevatten de sterftecertificaten ook de doodsoorzaak. Figuur 1 toont de belangrijkste doodsoorzaken voor Vlaams-Brabant, met name nieuwvormingen of kanker, hart- en vaatziekten, ziekten van het ademhalingsstelsel, ziekten van het spijsverteringsstelsel, overige ziekten (o.m. infectieziekten, dementie, diabetes, ziekten van het zenuwstelsel) en uitwendige doodsoorzaken (vb. (vervoers)ongevallen en zelfdoding). We maken hierbij een onderscheid naar geslacht en naar leeftijdsklasse.
21
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander Figuur 1: Doodsoorzaak naar geslacht en leeftijdsklasse (Vlaams(Vlaams-Brabant, 20042004-2013) 100% 90% 80% 70% 60%
14,2 21,1
24,5 15,9
10,3
11,5
12,8
24,1
8,9 12,0
9,1 25,4
50% 40%
17,7
32,4
30,0
28,2
31,9
totaal
man
18,0 34,8
37,3
30% 20% 10%
41,6
44,6
24,5
21,4
0% vrouw
0-64
65-74
nieuwvorming
hart- en vaatziekten
ziekten van het ademhalingsstelsel
ziekten van het spijsverteringsstelsel
overige ziekten
uitwendige oorzaken
75+
Hart- en vaatziekten blijken de belangrijkste doodsoorzaak, op de tweede plaats volgen de nieuwvormingen of kanker. Samen vertegenwoordigen ze ongeveer 60% van alle overlijdens. Er bestaan natuurlijk wel verschillen naar geslacht en naar leeftijdsgroep. We zien dat mannen meer sterven aan nieuwvormingen, ziekten van het ademhalingsstelsel en door uitwendige doodsoorzaken. Vrouwen sterven dan weer meer door hart- en vaatziekten. Dit heeft mogelijk te maken met het feit dat ze gemiddeld ouder worden dan mannen. Het aandeel doden door hart- en vaatziekten stijgt immers met de leeftijdsklasse: bij de 75-plussers wordt deze doodsoorzaak bij bijna 4 op de 10 sterfgevallen aangeduid. Verder zien we grote verschillen in de categorie ‘uitwendige doodsoorzaken’, dit zijn onder meer (verkeers)ongevallen en zelfdoding. Deze komen relatief meer voor bij mannen en in de leeftijdsklasse van 0-64. Voor kanker, hart- en vaatziekten en zelfdoding worden de cijfers per gemeente gepresenteerd. Vooral bij de cijfers rond zelfdoding moet in het achterhoofd gehouden worden dat de aantallen klein zijn. Kaart 10 geeft het aandeel sterfgevallen ten gevolge van kanker tussen 2004 en 2013 per gemeente. Voor Vlaanderen is dit aandeel 261 per 100.000 inwoners, in Vlaams-Brabant 248.
22
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander Kaart 10: 10: Sterfgevallen door nieuwvormingen 20042004-2013 gestandaardiseerde sterfte door nieuwvormingen per 100.000 inwoners aantal 280,3 - 299,7 259,2 - 280,2 237,9 - 259,1 225,5 - 237,8 210,9 - 225,4
410 0-64 64-74 75+ Londerzeel
Kapelleop-denBos
Tremelo
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Begijnendijk Keerbergen
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Huldenberg Overijse
Linkebeek
Gooik
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Geetbets
Lubbeek
Zaventem
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid en AD Statistiek
Halle
Het sterfterisico door kanker ligt hoger in Tienen en Zoutleeuw en rond de Zennevallei in de voormalige industriegebieden (Liedekerke, Kapelle-op-den-Bos, Machelen). Het risico op hart- en vaatziekten wordt bepaald door de aan- of afwezigheid van risicofactoren. Sommige daarvan zijn erfelijk of hebben te maken met iemands leeftijd of geslacht. Daarnaast zijn er heel wat beïnvloedbare factoren, zoals gewicht, stress, bloeddruk en cholesterolgehalte. Kaart 11 toont de sterfgevallen door hart- en vaatziekten in de Vlaams-Brabantse gemeenten in het decennium 2004-2013. Deze cijfers zijn gestandaardiseerd naar leeftijd en geslacht. Een verschillende leeftijdsopbouw in de gemeenten is dus geen verklaring voor de verschillen die op de kaart naar voor komen.
23
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander Kaart 11: 11: Sterfgevallen door harthart- en vaatziekten 20042004-2013 gestandaardiseerde sterfte door hart-en vaatziekten per 100.000 inwoners aantal 340,2 - 401,0 307,3 - 340,1 272,2 - 307,2 244,4 - 272,1 205,5 - 244,3
480 0-64 65-74 75+ Londerzeel
Kapelleop-denBos
Tremelo
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Begijnendijk Keerbergen
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Gooik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Huldenberg Overijse
Linkebeek Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Geetbets
Lubbeek
Zaventem
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid en AD Statistiek
Halle
Het aantal sterfgevallen per 100.000 inwoners varieert in Vlaams-Brabant tussen 205 in Kraainem en 401 in Pepingen, bijna het dubbel. De hoogste aandelen worden opgetekend in het Hageland en dan vooral de regio Tienen, Linter, Zoutleeuw. In Leuven en buurgemeenten (met uitzondering van Bertem) en in de rand rond Brussel liggen deze aandelen dan weer relatief laag. Het zijn voornamelijk ouderen die sterven door hart- en vaatziekten. Minstens drie kwart van alle sterfgevallen door hart- en vaatziekten betreft personen ouder dan 75. In sommige gemeenten loopt dit aandeel verder op tot 90%. Cijfers over zelfdoding worden vaak gebruikt als indicatie van de psychische gezondheid van een populatie. Zelfdoding blijft, zeker bij mannen, een relatief belangrijke doodsoorzaak van vroegtijdige sterfte (voor 75 jaar). Gemiddeld gezien ligt het aantal sterfgevallen door zelfdoding erg dicht bij elkaar in de provincies Vlaams-Brabant, Oost-Vlaanderen en Antwerpen. De hoogste zelfdodingscijfers zien we in de provincie West-Vlaanderen, de laagste in Limburg. Wel blijken in heel Vlaanderen grote lokale verschillen te bestaan.
24
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander Kaart 12: 12: Sterfgevallen door zelfdoding 20042004-2013 gestandaardiseerde sterfte door zelfdoding per 100.00 inwoners aantal 28,3 - 38,4 21,8 - 28,2 18,0 - 21,7 14,8 - 17,9 9,2 - 14,7
43 man vrouw Londerzeel
Kapelleop-denBos
Tremelo
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Begijnendijk Keerbergen
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Huldenberg Overijse
Linkebeek
Gooik
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Geetbets
Lubbeek
Zaventem
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid en AD Statistiek
Halle
Kaart 16 toont het aandeel sterfgevallen door zelfdoding in de verschillende Vlaams-Brabantse gemeenten. Traditioneel verwachtte men dat zelfdoding relatief meer zou voorkomen in een stedelijke, anonieme gemeenschap waar familieleven en kerk minder belangrijk zijn. Onderzoek van Hooghe en Vanhoutte (2011)7 toont echter het omgekeerde beeld. Zelfdoding komt meer voor in armere (plattelands)gemeenten waar relatief veel ouderen alleen wonen. In deze gemeenten stijgt het risico op zelfdoding niet enkel voor deze ouderen, maar voor alle inwoners. In steden en gemeenten die jonge nieuwe inwoners weten aan te trekken blijkt het risico op zelfdoding dan weer beperkter.
3.2
Levensverwachting
De levensverwachting is een veel gebruikte algemene maat voor de gezondheidstoestand van een bevolking. De levensverwachting geeft de gemiddelde resterende levensduur van een individu op een bepaald moment aan. Meestal wordt de levensverwachting bij geboorte gepresenteerd: dit geeft aan hoeveel jaren kinderen vanaf het moment van geboorte gemiddeld zullen leven. Deze statistische maat hangt niet af van de leeftijdsverdeling of de omvang van die bevolking en kan dan ook gebruikt worden om bijvoorbeeld verschillende regio's met elkaar te vergelijken. De levensverwachting steeg spectaculair in de 20ste eeuw. Bij het begin van de 20ste eeuw was de gemiddelde levensverwachting in België voor mannen 44 jaar en voor vrouwen 46 jaar, in 1950 was deze gestegen tot respectievelijk 65 en 70 jaar. Op het einde van het millennium was de levensverwachting bij geboorte verder opgelopen tot 75 jaar bij de mannen en 81 jaar bij de vrouwen.
7
Hooghe M., and Vanhoutte B. (2011). "An Ecological Study of Community-Level Correlates of Suicide Mortality Rates in the Flemish Region of Belgium, 1996-2005." Suicide and Life-Threatening Behavior 41, no. 4
25
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander Om de levensverwachting te berekenen, vertrekken we van de sterftekans op elke leeftijd. Sterftekansen worden berekend door het aantal overlijdens op een bepaalde leeftijd te delen door een zogenaamde risicopopulatie. Concreet wordt het aantal overlijdens bij personen die x jaar oud zijn in een bepaald jaar, gedeeld door het aantal personen dat in de loop van dat jaar x jaar oud wordt. Voorwaarde voor het berekenen van een sterftetabel is dat men voldoende observaties, met name voldoende overlijdens per leeftijd, heeft. Om dus de levensverwachting op gemeenteniveau te berekenen, moeten verschillende jaren samen bekeken worden. Concreet bekijken we de bevolking en overlijdens van 2005 tot en met 2012. Figuur 2 toont de sterftekans op een logaritmische schaal. We opteren voor een logaritmische schaal omdat deze beter de verschillen in sterftekansen weergeeft dan de normale lineaire schaal. Het sterfterisico ligt met ongeveer 3 op 1.000 relatief hoog bij geboorte, dit zijn de kinderen die sterven in hun eerste levensjaar. Het sterfterisico bereikt pas terug dit niveau vanaf 50. Mannen blijken steeds een hoger sterfterisico te hebben dan vrouwen. Het verschil tussen de beide geslachten is het grootst tussen 20 en 40 jaar. Figuur 2: Sterftekans naar leeftijd (logaritmische schaal, basis 10) VlaamsVlaams-Brabant, 20052005-2012 sterftekans (‰) 1000
100
10
1
0,1
0,01
mannen
vrouwen
Bron: Rijksregister, verwerking Steunpunt sociale planning
Voor het berekenen van de levensverwachting wordt uitgegaan van deze leeftijdsspecifieke sterftekansen. Een geboortecohorte laat men uitsterven volgens de sterftekansen in dat jaar in een bevolking. Men vertrekt bijvoorbeeld van een populatie van 1.000 personen, 3 sterven bij geboorte, 1 in het eerste levensjaar, enzovoort tot op de leeftijd van 106 de laatste persoon uit de cohorte sterft. Het gemiddeld aantal jaren dat de personen uit die cohorte geleefd hebben, is dan de levensverwachting bij geboorte. Gezien de verschillen in sterftekansen tussen mannen en vrouwen, wordt de levensverwachting doorgaans ook voor beide geslachten apart gepresenteerd. De levensverwachting kan op elke leeftijd berekend worden, maar doorgaans wordt de levensverwachting bij geboorte als gezondheidsindicator gebruikt. De gemiddelde 26
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander levensverwachting bij geboorte in Vlaams-Brabant in de periode 2005-2012 is 81,1 jaar; 83,5 jaar voor vrouwen en 78,5 jaar voor mannen. Dit ligt hoger dan het gemiddelde in Vlaanderen en België. Figuur 3 toont het aantal nog te verwachten levensjaren voor de inwoners van Vlaams-Brabant op elke leeftijd. Figuur 3: Gemiddelde resterende levensduur (Vlaams(Vlaams-Brabant, 20052005-2015) verwacht aantal 90 resterende levensjaren 80 70 60 50 40 30 20 10
geboorte 4 9 14 19 24 29 34 39 44 49 54 59 64 69 74 79 84 89 94 99 104
0 mannen
vrouwen
Bron: Rijksregister, verwerking Steunpunt sociale planning
Vrouwen leven gemiddeld enkele jaren langer dan mannen. De resterende levensverwachting is voor vrouwen op iedere leeftijd groter dan voor mannen. Naarmate de leeftijd toeneemt, neemt het verschil in levensverwachting af. Het verschil in levensverwachting bij geboorte tussen mannen en vrouwen is vooral een gevolg van lagere sterftekansen voor vrouwen van boven de 65 jaar dan voor mannen. Op jongere leeftijd zijn er wel verschillen in sterfte tussen mannen en vrouwen maar deze hebben een klein effect op de levensverwachting, omdat sterfte op jonge leeftijd relatief zeldzaam is. Tot slot bekijken we ook de verschillen in levensverwachting tussen de verschillende gemeenten van Vlaams-Brabant. Omwille van beperkte aantallen in de kleinere gemeenten maken we hier geen onderscheid naar geslacht.
27
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander Kaart 13: 13: Levensverwachting bij geboorte (2005(2005-2012) levensverwachting bij geboorte 82,2 - 83,5 81,1 - 82,1 80,6 - 81,0 79,8 - 80,5 78,7 - 79,7
Londerzeel
Kapelleop-denBos
Tremelo
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Begijnendijk Keerbergen
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Zaventem Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik Drogenbos
Gooik
Linkebeek Beersel
Leuven
Galmaarden Pepingen
Zoutleeuw
Boutersem
Oud-Heverlee Huldenberg
Overijse
Glabbeek
Bertem
Tervuren SintPietersLeeuw
Geetbets
Lubbeek
Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden
Hoeilaart
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: Rijksregister
Halle
Kaart 13 geeft aan dat zelfs binnen Vlaams-Brabant de verschillen in levensverwachting bij geboorte groot zijn. In Zoutleeuw vinden we de laagste levensverwachting, met name 78,7 jaar. In Oud-Heverlee, waar de levensverwachting het hoogst is, is dit 83,5 jaar. Een verschil van bijna 5 jaar. In het algemeen zien we een bovengemiddelde levensverwachting in de buurgemeenten van Leuven en de zuidoostelijke rand van Brussel. In het Pajottenland, het zuidelijke Hageland en de regio Vilvoorde, Machelen, Steenokkerzeel blijkt de gemiddelde levensverwachting dan weer lager dan gemiddeld. De levensverwachting blijkt sterk afhankelijk van de socio-economische status. Gemeenten waarvan we hoger vaststelden dat de inwoners gemiddeld gezien hoger opgeleid zijn en meer inkomsten hebben, zoals de buurgemeenten van Leuven en de zuidoostelijke rand van Brussel, zijn net die gemeenten waar de levensverwachting ook hoger ligt.
3.3
Chronisch zieken zieken
De verplichte ziekteverzekering voorziet een forfait voor chronisch zieken die omwille van hun ziekte sterk afhankelijk zijn van anderen én hierdoor hoge uitgaven hebben voor gezondheidszorg. Of een persoon verminderd zelfredzaam is en dus het statuut ‘chronisch zieke’ krijgt, wordt aan de hand van een aantal factoren bepaald8.
8
Men krijgt het statuut ‘chronisch zieke’ wanneer men zich in één van de onderstaande situaties bevindt: gedurende minstens drie maanden aanspraak hebben kunnen maken op het forfait B of C verpleegkundige verzorging; gedurende minstens zes maanden recht hebben gehad op verhoogde terugbetaling voor kinesitherapie of fysiotherapie voor zware pathologie; minstens zes ziekenhuisopnames of 120 dagen hebben verbleven in een ziekenhuis gedurende een referentieperiode bestaande uit het huidige en het voorgaande jaar; genieten van verhoogde kinderbijslagen voor kinderen met een handicap; voldoen aan de voorwaarden tot toekenning van de integratietegemoetkoming van gehandicapten (cat III, IV of V);
28
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander Wanneer deze persoon daarenboven een totaal remgeld betaalde van meer dan 450 euro per jaar voor de chronisch zieken zonder verhoogde tegemoetkoming, of meer dan 365 euro per jaar voor degenen met een verhoogde tegemoetkoming, heeft men recht op het zorgforfait voor chronisch zieken. Dit forfait wordt in principe automatisch uitbetaald. Voor 2015 bedraagt het jaarbedrag 300,11 euro, 450,18 euro of 600,23 euro afhankelijk van het verlies aan zelfredzaamheid. De gegevens van het IMA bevatten voor de verschillende gemeenten van Vlaams-Brabant zowel het percentage rechthebbenden met een attest ‘chronisch zieke’ als het percentage dat effectief een zorgforfait uitbetaald kreeg. Voor degenen met een attest chronisch zieke wordt er bovendien een onderscheid gemaakt naar leeftijdsklasse. Figuur 4: Percentage personen met statuut ‘chronisch zieke’ per provincie naar leeftijd (2014) 25
%
20
15
10
5
0 0-4
5-14
15-24
25-44
45-64
65-74
Brussel-Hoofdstad
Vlaams-Brabant
Antwerpen
Oost-Vlaanderen
Limburg
West-Vlaanderen
75+
Bron: IMA
Allereerst komt naar voor dat het aandeel chronisch zieken sterk stijgt vanaf 65 en dan nog eens verdubbelt vanaf 75. Daarnaast zijn er, vooral voor deze hoogste leeftijdscategorie belangrijke verschillen tussen de provincies. In Vlaams-Brabant heeft 15,1% van de 75-plussers een attest ‘chronisch zieke’. Enkel in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is dit aandeel met 13,9% lager. De hoogste percentages van chronisch zieken onder de 75-plussers vinden we met 21,3% en 21,4% in respectievelijk Limburg en West-Vlaanderen. De verschillen binnen de provincie Vlaams-Brabant worden weergegeven in Kaart 14.
-
voldoen aan de voorwaarden tot toekenning van een toelage voor hulp aan ouderen (cat III, IV of V); genieten van een tegemoetkoming voor hulp van derden; genieten van verhoogde invaliditeitsuitkering wegens hulp van derden; genieten van een forfaitaire tegemoetkoming voor hulp van derden.
29
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander Kaart 14: 14: Percentage personen met statuut ‘chronisch zieke’ (2014) % chronisch zieken t.o.v. rechthebbenden 5,0 - 6,2 4,2 - 4,9 3,7 - 4,1 3,2 - 3,6 2,6 - 3,1 Londerzeel
Vlaams-Brabant: 4,1 Vlaams Gewest: 5,0
Kapelleop-denBos
Tremelo
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Begijnendijk Keerbergen
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Huldenberg Overijse
Linkebeek
Gooik
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Geetbets
Lubbeek
Zaventem
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: IMA
Halle
Het percentage ligt het hoogst in de landelijke gemeenten van het Hageland en het Pajottenland en het laagst in de oostelijke en zuidelijke rand van Brussel. Men zou dus kunnen vermoeden dat de gemiddeld oudere leeftijdsopbouw een verklaring is voor het hoger aandeel chronisch zieken. Deze ruimtelijke verschillen blijven echter overeind wanneer we het aandeel chronisch zieken per leeftijdsklasse bekijken. Ongeveer een derde van de personen die een attest ‘chronisch zieke’ heeft, betaalt daarnaast voldoende remgeld om aanspraak te maken op het forfait voor chronische zieken. Dit aandeel blijft vrij constant over de verschillende gemeenten. Het IMA verzamelt ook gegevens over het voorkomen van diabetes. Diabetes is een specifieke vorm van chronische aandoening waarbij het bloedsuikergehalte verhoogd is. Er bestaan verschillende vormen van diabetes. Type 1 ontstaat meestal al bij kinderen of jongvolwassenen. Het lichaam maakt bij deze vorm onvoldoende insuline, die nodig is voor de opname van glucose in cellen. Deze vorm van diabetes komt bij minder dan 10% van de personen met diabetes voor. Meer dan 90% van de mensen die aan diabetes lijden, hebben type 2 diabetes. Hierbij wordt weinig insuline aangemaakt en is de geproduceerde insuline bovendien onvoldoende werkzaam. Deze vorm van diabetes komt vooral voor bij 40-plussers en wordt, naast erfelijke factoren, ook gelinkt aan overgewicht en een tekort aan lichaamsbeweging. Tot slot zijn er nog speciale vormen van diabetes, zoals zwangerschapsdiabetes die doorgaans tijdelijk van aard is, en enkele zeldzame aandoeningen. Een persoon met diabetes wordt gedefinieerd als een rechthebbende die ofwel een terugbetaling kreeg voor antidiabetica of voor wie een naar diabetes verwijzende nomenclatuur ingediend werd. Een onderscheid naar diabetes type 1 of type 2 kan dus niet gemaakt worden aan de hand van deze cijfers. Deze gegevens zijn beschikbaar van 2006 tot 2013. In deze periode zien we een stijging van het voorkomen van diabetes in elke gemeente van Vlaams-Brabant. De stijging bedraagt minstens 1,5 procentpunten in gemeenten als Bever, Scherpenheuvel-Zichem, Oud-Heverlee, Aarschot, Kortenberg, Herne, Kapelle-op-den-Bos en Diest. De diabetes liga geeft aan dat het hier 30
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander doorgaans om type 2 diabetes gaat en dat de oorzaken van deze stijging dus moeten gezocht worden in de vergrijzing van de bevolking en een ongezonde levensstijl. Kaart 15 toont de prevalentie van diabetes per 1.000 rechthebbenden in 2013. Kaart 15: 15: Prevalentie diabetes (2013) diabetici per 1.000 rechthebbenden 58,8 - 67,6 52,5 - 58,7 47,6 - 52,4 43,2 - 47,5 38,2 - 43,1 Vlaams-Brabant: 52,4 Vlaams Gewest: 53,9
Londerzeel
Kapelleop-denBos
Tremelo
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Begijnendijk Keerbergen
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Huldenberg Overijse
Linkebeek
Gooik
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Geetbets
Lubbeek
Zaventem
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: IMA
Halle
Per 1.000 inwoners zijn er in Vlaams-Brabant 52,4 diabetespatiënten. Dit aantal is vergelijkbaar met de aantallen in Brussel (52,8) en Limburg (52,4), meer dan in Antwerpen (49,9) en minder dan in Oost- (55,8) en West-Vlaanderen (60,2). Het aandeel is het hoogst in ScherpenheuvelZichem (67,6) en het laagst in Wezembeek-Oppem (38,2).
3.4
Gezondheid van kinderen
3.4.1 Geboorten en vruchtbaarheid Statistieken over geboorten en vruchtbaarheid worden door de AD Statistiek opgemaakt op basis van twee bronnen: de aangifteformulieren voor geboorten bij de burgerlijke stand en het Rijksregister. De aangifteformulieren bevatten informatie over de bevalling, de gezondheidstoestand van de kinderen die in België geboren werden, maar ook een aantal achtergrondkenmerken van de ouders. Het Rijksregister registreert daarnaast alle geboorten van alle moeders die ingeschreven zijn in het Rijksregister. In 2010 werden in Vlaanderen 70.079 levendgeborenen geregistreerd. Dit zijn er gemiddeld 112 per 10.000 inwoners. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ligt dit aandeel met 171 beduidend hoger. De aandelen voor de Vlaamse provincies zijn als volgt: 122 in Antwerpen, 114 in OostVlaanderen, 109 in Vlaams-Brabant, 107 in Limburg en 101 in West-Vlaanderen. Deze statistieken bevatten naast een telling ook persoonsgegevens van de moeder. Figuur 5 geeft op de linkeras het opleidingsniveau van de moeder en op de rechteras haar leeftijd bij de geboorte van haar eerste levendgeboren kind. De opleidingsniveaus zijn als volgt ingedeeld: vrouwen zonder diploma secundair onderwijs worden als laaggeschoold beschouwd, vrouwen 31
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander met hoogstens een diploma secundair onderwijs als middengeschoold en vrouwen die een diploma hoger onderwijs hebben als hooggeschoold. De opleidingsgraad is duidelijk hoger in de Vlaams-Brabantse arrondissementen en, daarmee samenhangend, ook de leeftijd van de moeder bij de geboorte van het eerste kind. Figuur 5: Geboorten naar opleidingsniveau en leeftijd bij eerste kind van de moeder
Tot slot bevatten de statistieken het aantal levendgeborenen met een aangeboren afwijking. Gemiddeld worden ongeveer 0,7% kinderen geboren met een afwijking. In Vlaams-Brabant werden in 2010 82 kinderen geboren met een afwijking, 32 in het arrondissement Leuven en 50 in het arrondissement Halle-Vilvoorde.
3.4.2 Opvolging door Kind en Gezin Tussen geboorte en de leeftijd van 2,5 jaar wordt de ontwikkeling van een groot deel van de kinderen opgevolgd via een tiental gratis consultaties bij Kind en Gezin. De gegevens die bij deze onderzoeken verzameld worden, kunnen een indicator zijn van de gezondheid van kinderen. Bij elke consultatie worden de kinderen gemeten en gewogen. gewogen Sinds kort berekent men aan de hand van deze gegevens de BMI van 2-jarigen. Bij zulke jonge kinderen moet men echter rekening houden met een heel aantal factoren. Bijvoorbeeld het feit of het gaat om kinderen die al dan niet te vroeg geboren werden, het precieze tijdstip van de meting, enzovoort. De methodologie wordt momenteel nog volop gevalideerd. De gehoortest, gehoortest bedoeld om aangeboren gehoorstoornissen op te sporen, wordt door Kind en Gezin in de eerste levensweken afgenomen. Voor de ontwikkeling van taal en spraak is het van belang zulke stoornissen snel te detecteren en behandelen. Ruim 95% van de in 2011 geboren kinderen onderging een gehoortest. Doorgaans worden deze testen quasi uitsluitend uitgevoerd 32
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander door de verpleegkundigen van Kind en Gezin. Enkel in Vlaams-Brabant wordt slechts 83% van de kinderen getest door Kind en Gezin, de overige 12% werd reeds in de kraamkliniek getest. Gemiddeld worden 9 op de 1.000 kinderen doorverwezen voor verder onderzoek, bij 2,1 op de 1.000 kinderen wordt er effectief een aangeboren gehoorverlies vastgesteld. Met de oogtest wil men het ontstaan van een lui oog en enkele ernstige oogafwijkingen opsporen. Het vroegtijdig vaststellen en verder opvolgen van oogproblemen is noodzakelijk voor een goede ontwikkeling van het kind. Concreet voert de regioverpleegkundige van Kind en Gezin tweemaal een oogtest uit, eerst bij de consultatie op de leeftijd van één jaar, vervolgens bij de consultatie op 2 jaar of 2,5 jaar. Ruim twee derde van de kinderen geboren in 2011 die in Vlaanderen wonen eind 2014, heeft minstens één oogtest bij Kind en Gezin gehad. Dit percentage ligt het hoogst in Limburg (88,2%) en Antwerpen (72,8%) en een stuk lager in Vlaams-Brabant (64,7%) en vooral Oost-Vlaanderen (54,6%). Ongeveer 9% van de onderzochte kinderen werd na de consultatie op één jaar verder verwezen naar een oogarts. Dit percentage is hetzelfde in de verschillende provincies. Ook over de voeding van jonge kinderen worden een aantal gegevens geregistreerd. Concreet vraagt Kind en Gezin tijdens de contacten met gezinnen op 5 tijdstippen in het eerste levensjaar naar het soort voeding dat gegeven wordt aan het kind: voeding na 24 uur, op dag 6, op 6 weken, op 12 weken en op 26 weken. Over de voeding na 26 weken zijn geen gegevens beschikbaar. Men wil zo nagaan hoe groot het aandeel moeders is dat start met borstvoeding en hoelang ze borstvoeding geven. Figuur 6: Aandeel kinderen, opgevolgd door K&G, die uitsluitend borstvoeding krijgen (2014)
Bron: Kind en Gezin
Vlaams-Brabant telt op elk meetmoment het hoogst aandeel kinderen dat uitsluitend borstvoeding krijgt. Initieel start bijna 8 op de 10 met borstvoeding, na een week is dit teruggelopen tot twee derde en na een half jaar krijgt nog 1 op de 10 uitsluitend borstvoeding. Tot slot vormen ook de vaccinaties een belangrijk onderdeel van het aanbod. Deze gegevens worden meer in detail bekeken in het volgende deel, waar ingezoomd wordt op preventie. 33
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander
4. Enkele conclusies De gezondheid van de bevolking hangt samen met een aantal demografische en socioeconomische kenmerken. Zo ligt het voor de hand dat de gezondheid van een oudere bevolking minder goed is van die van een jonge bevolking. Maar ook de socio-economische kenmerken spelen een grote rol: personen met een hogere opleiding en een hoger inkomen zijn gemiddeld gezonder. In Vlaams-Brabant is de bevolking gemiddeld jonger dan in het Vlaams Gewest als geheel. Er zijn echter wel grote verschillen tussen de gemeenten. Vooral het Hageland en enkele gemeenten ten westen van Brussel kennen een hoger aandeel 65-plussers. Bovendien zal het aantal 65plussers sterk toenemen in de komende jaren. Nu is dat 18%, maar dit zou met een derde toenemen tegen 2030. In Vlaams-Brabant is de bevolking gemiddeld ook hoger opgeleid en heeft een hoger inkomen dan in het Vlaams Gewest. Ook hier zijn er grote verschillen tussen de verschillende Vlaams-Brabantse gemeenten. Zo blijken het inkomen en het opleidingsniveau bovengemiddeld hoog in de ruime rand rond Leuven en in een reeks gemeenten rond Brussel, vooral in de zuidoostrand. Een laag inkomen en opleidingsniveau zien we vooral in het Hageland, in Leuven, in de Zennevallei, in enkele gemeente van het Pajottenland, in Asse en Liedekerke. We zien deze ruimtelijke patronen ook terugkomen bij de gezondheidsindicatoren. Een eerste vaak gebruikte indicator is de subjectieve of zelf ervaren gezondheid. Onderzoek op individueel niveau wees eerder al op de relatie van deze gezondheidsindicator en de socio-economische status. Ook in dit hoofdstuk kwam naar voor dat in gemeenten waar het gemiddeld inkomen en opleidingsniveau lager ligt, bijvoorbeeld in het Hageland en de Zennevallei, de gezondheid ook vaker als ‘redelijk tot zeer slecht’ wordt ingeschat. Wanneer we naar het rapporteren van chronische aandoeningen, een tweede indicator, kijken, springt het Hageland er nog meer uit. Hier speelt mogelijk meer het feit dat in deze gemeenten meer 65-plussers wonen en dat het net deze oudere groepen zijn die vaker chronische aandoeningen rapporteren. Een derde, voor internationale vergelijkingen, vaak gebruikte indicator is de levensverwachting bij geboorte. Gezien de relatief grote verschillen naar geslacht, wordt deze indicator doorgaans apart voor mannen en vrouwen berekend. In Vlaams-Brabant wordt een man gemiddeld 78,5 jaar en een vrouw 81,1 jaar. Dit is iets ouder dan het Vlaamse gemiddelde. Er blijken verschillen tot bijna 5 jaar tussen de gemeenten binnen de provincie. In delen van het Hageland, het Pajottenland en de Zennevallei wordt men beduidend minder oud dan in het Leuvense en in de gemeenten ten zuidoosten van Brussel. Opnieuw kan het verschil in socio-economische positie naar voor geschoven worden als verklaring voor deze verschillen. Het sterftecijfer, het aantal sterftes per 100.000 inwoners, tot slot, vertoont hetzelfde patroon, ook wanneer wordt gecontroleerd voor leeftijd en geslacht. De belangrijkste doodsoorzaken in Vlaams-Brabant zijn net als in het Vlaams Gewest, hart- en vaatziekten en kanker. Samen vertegenwoordigen deze bijna 60%. Doodsoorzaken zijn sterk leeftijdsgerelateerd. Bij 75-plussers zijn hart- en vaatziekten de belangrijkste doodsoorzaak, bij de jongere leeftijdsgroepen is dat kanker. Tussen 0 en 64 zijn de uitwendige oorzaken als (verkeers)ongevallen en zelfdoding ook van relatief groot belang. Doodsoorzaken blijken soms ook lokaal bepaald. Zo zijn er, ook nadat gecontroleerd wordt voor leeftijd en geslacht, relatief weinig sterftes door kankers in residentiële gemeenten als Kraainem, Sint-Genesius-Rode en Wezembeek-Oppem en opvallend veel in gemeenten met een industrieel 34
Deel I: Gezondheid van de Vlaams-Brabander verleden, als Liedekerke, Machelen en Kapelle-op-den-Bos. Bij de sterftes door hart- en vaatziekten zijn de waarden in de residentiële gemeenten ook relatief laag, daar liggen de hoogste waarden meer in landelijk gebied, vooral in het Hageland.
35
Deel II: Levensstijl en preventie
DEEL II: Levensstijl, Levensstijl, preventie
omgeving
en
In dit tweede deel wordt ingezoomd op een aantal belangrijke determinanten van gezondheid. In de eerste plaats denken we hier aan de persoonsgebonden risicofactoren die genetisch van aard kunnen zijn of samenhangen met een bepaalde levensstijl. Daarnaast werken omgevingsfactoren in op de gezondheid. Zo kan ongewenste blootstelling aan geluid een invloed hebben, zowel op het welzijn van het individu (vb. slaapproblemen) als op diens gezondheid (vb. hart- en vaatziekten en gehoorproblemen). Terwijl luchtverontreiniging geassocieerd wordt met ziekten aan de ademhalingswegen en hart- en vaatziekten. Gezien het grote aandeel van de tijd die er gespendeerd wordt, blijkt verder ook de kwaliteit van de huisvesting van belang. Tot slot hebben preventieve zorgen ook een invloed op de gezondheidstoestand. Preventie is er immers op gericht te zorgen dat mensen gezond blijven (bijvoorbeeld door vaccinatie) of ziekten en complicaties te voorkomen door een zo vroeg mogelijke opsporing (bijvoorbeeld de bevolkingsonderzoeken naar kanker en preventieve mondzorg).
5. Persoonsgebonden Persoonsgebonden risicofactoren risicofactoren In deze paragraaf worden enkele persoonsgebonden risicofactoren voor gezondheid beschreven die vaak kunnen omschreven worden als levensstijl. Meer en meer wordt erkend dat gezondheid in belangrijke mate correleert met de levensstijl. Zo wordt een verhoogd risico op diabetes, hartziekten en kanker reeds gelinkt met onevenwichtige voeding, een sedentaire levensstijl en tabaks- of alcoholgebruik. Een levensstijl hangt vaak samen met de socio-economische status. Specifiek in dit kader wordt de socio-economische status van een individu verengt tot opleidingsniveau, aangezien deze indicator enerzijds aangeeft in welke mate iemand gezondheidsinformatie kan verwerken en anderzijds vaak ook een indicatie is van het materieel en intellectueel milieu waarin men opgroeide.9 We zullen waar mogelijk dan ook steeds kort de link met het opleidingsniveau maken.
5.1
Overgewicht / obesitas
Overgewicht en obesitas gaan vaak gepaard met tal van lichamelijke en psychologische gezondheidsklachten, die de kwaliteit van het leven en de levensverwachting zelf ongunstig beïnvloeden. De WGO waarschuwt dat overgewicht en vooral obesitas, in onze westerse maatschappij, één van de belangrijkste uitdagingen voor de volksgezondheid vormt10. Ze stellen dat tal van gezondheidsproblemen zoals diabetes type 2, hart- en vaatziekten, een aantal soorten kanker en aandoeningen aan het bewegingsstelsel rechtstreeks gerelateerd kunnen worden aan overgewicht. Bovendien geven ze aan dat obese kinderen later vaak ook met obesitas, verhoogde bloeddruk en te hoge cholesterolwaarden kampen.
9
Van Oyen H., Deboosere P. Lorant V. & R. Charafeddine (2011), Sociale ongelijkheden in gezondheid in België. 10 WHO (2015), Obesity and overweight, fact sheet n°311.
36
Deel II: Levensstijl en preventie Als indicator van overgewicht en obesitas bij volwassenen gebruikt men de BMI of Body Mass Index. Dit is een internationaal erkende maat die berekend wordt als de verhouding tussen het lichaamsgewicht in kilogram en het kwadraat van de lengte in meter. Op basis van gezondheidsrisico‘s definieert men overgewicht bij volwassenen als een BMI vanaf 25 kg/m2 en 2 obesitas vanaf een BMI van 30 kg/m . Voor een overzicht van de BMI-gegevens van de volwassen bevolking zijn we aangewezen op enquêtegegevens, meer bepaald op de nationale gezondheidsenquêtes uitgevoerd door het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid (WIV). Hierin vraagt men de respondenten zelf hun gewicht en lengte op te geven, om zo de BMI te berekenen. De opeenvolgende gezondheidsenquêtes geven aan dat een derde van de Vlaamse bevolking met overgewicht (BMI tussen 25 en 29) kampt. Daarenboven kan ruim 10% omschreven worden als obees (BMI 30 of meer). Figuur 7 geeft aan dat deze percentages bovendien licht toenamen de afgelopen decennia. De waarden in Vlaams-Brabant wijken hier niet sterk van af. Figuur 7: Evolutie van het aandeel volwassenen met overgewicht / obesitas 60 50 40 30
9,2 6,9
20 28,6
33,4
16,9
11 9,6
12,6
28,7
32,1
35,6
30,8
11
11,5
32,3
31,3
13,6
12,6
33,4
35,1
10 0 1997 2001 2004 2008 2013
1997 2001 2004 2008 2013
Vlaams-Brabant overgewicht (BMI 25-29)
Vlaams Gewest obesitas (BMI 30+)
Bron: Nationale gezondheidsenquête 1997, 2001, 2004, 2008 en 2013; WIV
Analyses op deze nationale gezondheidsenquêtes geven aan dat overgewicht en obesitas toenemen met de leeftijd (tot 75 jaar) en vaker voorkomen bij lager geschoolden11. Waar we bij volwassenen niet over objectief gemeten populatiedata beschikken, is dit voor kinderen wel het geval. Elk kind dat school loopt in een erkende school in Vlaanderen, moet naar het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB) voor een medisch onderzoek in de eerste en tweede kleuterklas, in het eerste, derde en vijfde leerjaar van het lager onderwijs en in het eerste en derde jaar van het secundair onderwijs. Tijdens dit onderzoek wordt de lengte en het gewicht van het kind gemeten en kan dus de BMI berekend worden. Deze BMI wordt vervolgens getoetst aan leeftijds- en geslachtsspecifieke grenzen om zo aan te geven welke kinderen overgewicht of obesitas hebben.
11
Drieskens S. (2014) Voedingsstatus. In: Gisle L, Demarest S (ed.). Gezondheidsenquête 2013. Rapport 2: Gezondheidsgedrag en leefstijl. WIV-ISP, Brussel.
37
Deel II: Levensstijl en preventie Kaart 16: 16: Aandeel kinderen met overgewicht of obesitas (schooljaar 20122012-2013) % leerlingen met overgewicht of obesitas aantal 19,0 - 26,0 16,1 - 18,9 14,7 - 16,0 11,1 - 14,6 6,1 - 11,0
160 Obesitas Overgewicht
Vlaams-Brabant: 14,6 Vlaams Gewest: 16,0
Londerzeel
Kapelleop-denBos
Tremelo
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Begijnendijk Keerbergen
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Huldenberg Overijse
Linkebeek
Gooik
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Geetbets
Lubbeek
Zaventem
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: CLB via Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid
Halle
In het Vlaams Gewest wordt voor 16% van de leerlingen op medisch onderzoek een te hoog gewicht gemeten. In Vlaams-Brabant is dit aandeel met 14,6% iets lager. Toch zien we grote verschillen tussen de gemeenten onderling. Kaart 16 geeft het percentage kinderen met een te hoog BMI per woonplaats. De laagste percentages worden gemeten ten zuidoosten van Brussel waar amper één op de tien leerlingen een BMI heeft dat als te hoog beschouwd wordt. In de gemeenten rond de Zennevallei, Bever, Tienen en Zoutleeuw loopt dit aandeel op tot ongeveer één op de vijf onderzochte leerlingen. Deze kaart lijkt sterk samen te hangen met de kaart van het gemiddelde opleidingsniveau in de verschillende gemeenten uit deel 1. Zowel binnenlands12 als buitenlands (Nederland: POLS13) onderzoek stelden eerder vast dat er een omgekeerd evenredig verband bestaat tussen het hebben van overgewicht en het opleidingsniveau. Anders gezegd, hoe lager het opleidingsniveau, hoe hoger de kans op overgewicht.
5.2
Lichaamsbeweging Lichaamsbeweging
Doorgaans wordt aanbevolen dat ieder persoon dagelijks minstens 30 minuten aan matige lichaamsbeweging zou moeten doen. Voor personen jonger dan 20 wordt deze beweegnorm op 60 minuten gesteld. Dit omdat regelmatige lichaamsbeweging gunstige effecten zou hebben op de gezondheid. In de opeenvolgende gezondheidsenquêtes werd bij de respondenten gepeild naar de intensiteit en de frequentie van hun lichaamsbeweging14. Men beperkt deze beweging niet enkel tot de vrije tijd, maar ook lichaamsbeweging uitgevoerd op het werk, tijdens verplaatsingen of tijdens huishoudelijke activiteiten wordt meegeteld. Ongeveer 42% van 12
Drieskens S. Voedingsstatus.In: Gisle L, Demarest S (ed.). Gezondheidsenquête 2013. Rapport 2: Gezondheidsgedrag en leefstijl. WIV-ISP, Brussel, 2014 13 POLS, Gezondheid en Welzijn. Permanent Onderzoek Leefsituatie, gezondheid en welzijn (CBS). 14 Drieskens S. Lichaamsbeweging. (2014) In: Gisle L, Demarest S (ed.). Gezondheidsenquête 2013. Rapport 2: Gezondheidsgedrag en leefstijl. WIV-ISP, Brussel.
38
Deel II: Levensstijl en preventie de Vlamingen zegt dagelijks minimum 30 minuten te bewegen, in Vlaams-Brabant is dit aandeel met 38% significant lager. De lichaamsbeweging tijdens de vrije tijd stijgt met het opleidingsniveau, deze tijdens het werk daalt dan weer.
5.3
Tabaksgebruik
Roken is een belangrijke risicofactor voor diverse gezondheidsproblemen. Het is aangetoond dat tabak verantwoordelijk is voor het vroegtijdig overlijden van de helft van de mensen die het gebruikt. Cardiovasculaire aandoeningen, chronisch obstructief longlijden en longkanker zijn de voornaamste oorzaken van de tabak-gerelateerd sterfte. Het is echter moeilijk een precies beeld te krijgen van het aantal rokers. Domus Medica stelde bijvoorbeeld vast dat, ondanks de belangrijke gevolgen voor de gezondheid, het rookgedrag slechts bij de helft van de patiënten geregistreerd werd in het medisch dossier van de huisarts. Ook de registratie van het aantal patiënten dat een terugbetaling krijgen van rookstopmedicatie vertelt ons weinig over het aantal rokers of zelfs over het aantal stoppers. Voor cijfers zijn we dus aangewezen op de nationale gezondheidsenquêtes waarin gepeild wordt naar het rookgedrag van de respondenten ouder dan 15. Uit de nationale gezondheidsenquête van 2013 kwam naar voor dat 21,8 % van de Vlaamse bevolking en 17,5% van de Vlaams-Brabantse bevolking rookt. Men merkt daarenboven een constante daling van het aantal rokers: in 1997 telde men in Vlaanderen nog 28,9% rokers en in Vlaams-Brabant nog 26,8% rokers. Figuur 8 toont de volledige evolutie van het aantal rokers. Figuur 8: Evolutie van het aantal rokers 35 30 25
5,5
4,5
4,8
5,1
4,4
4,2
20 3,2
15 10
21,4
24,1
24,1
5
4,2
18,6
17,7
3,6
21,9 14,9
4,2
22,9
22,6
13,9
0 1997 2001 2004 2008 2013
1997 2001 2004 2008 2013
Vlaams-Brabant dagelijks
Vlaams Gewest occasioneel
Bron: Nationale gezondheidsenquête 1997, 2001, 2004, 2008 en 2013; WIV
Analyses op basis van deze gezondheidsenquêtes15 geven aan dat rookgedrag samenhangt met het opleidingsniveau: (dagelijkse) rokers zijn proportioneel minder talrijk onder hooggeschoolden. Deze verschillen zijn significant na correctie voor leeftijd en geslacht. Er 15
Gisle L. Het gebruik van tabak. (2014) In: Gisle L, Demarest S (ed.). Gezondheidsenquête 2013. Rapport 2: Gezondheidsgedrag en leefstijl. WIV-ISP, Brussel.
39
Deel II: Levensstijl en preventie kunnen daarentegen geen statistisch significante verschillen vastgesteld worden tussen de aandelen huidige en dagelijkse rokers in functie van het verstedelijkingsniveau van de woonplaats.
5.4
Alcoholgebruik 16
In een recent rapport omschrijft de WGO het terugdringen van problematisch alcoholgebruik als één van de belangrijkste doelstellingen van de organisatie. Los van de verslavende werking bestaat er een oorzakelijk verband tussen alcohol en een zestigtal verschillende ziekten en aandoeningen. Meer dan 30 aandoeningen worden daarbij enkel en alleen veroorzaakt door alcoholgebruik. Naast een slechte gezondheid en vroegtijdig overlijden, wordt problematisch drankgebruik geassocieerd met tal van andere kosten voor de maatschappij zoals (verkeers)ongevallen, familiaal geweld, werkverzuim. Of het alcoholgebruik als problematisch gezien moet worden, hangt af van een drietal factoren: ten eerste de hoeveelheid geconsumeerde alcohol, ten tweede het drinkpatroon en ten slotte, in mindere mate, de kwaliteit van de alcohol. Een licht tot matig alcoholgebruik hoeft dan weer niet schadelijk te zijn en kan zelfs de gezondheid ten goede komen. Zo lijkt een lage dosis alcohol het risico op harten vaatziekten te verminderen. Het meten van de alcoholconsumptie gebeurt grosso modo op twee verschillende manieren. Een eerste manier gaat uit van de productie en/of verkoopcijfers en is zo geschikt voor het maken van internationale vergelijkingen, maar laat niet toe het alcoholgebruik te linken aan personen of persoonskenmerken (vb. leeftijd, geslacht, opleiding). Enquêtegegevens vormen een tweede meetmethode. Ook deze methode heeft een aantal nadelen. Zo wordt niet steeds op dezelfde manier naar alcoholgebruik gevraagd, waardoor vergelijkingen moeilijk worden. Bovendien gaat alcoholmisbruik gepaard met een stigma. Hierdoor zijn mensen geneigd hun alcoholconsumptie 17 te onderschatten bij een bevraging . In de nationale gezondheidsenquête wordt gepeild naar het drinkgedrag. Voor 2013 werd vastgesteld dat in het Vlaams Gewest ongeveer de helft (51,7%) van de bevolking minstens één keer per week alcohol drinkt. Meer dan de helft van deze wekelijkse drinkers drinkt slechts 1 tot 7 glazen per week. Sinds de eerste enquête is de proportie dagelijkse gebruikers wel sterk toegenomen: van 7,7% in 1997 naar 14,2% in 2013. Daarentegen blijkt overmatig alcoholgebruik, meer bepaald een overschrijding van de aanbevelingen van de WGO, die stellen dat gezondheidsrisico’s optreden boven een drempel van 14 glazen per week bij vrouwen en 21 glazen per week bij mannen, de laatste jaren op de terugweg. Uitgaande van deze drempel stellen we vast dat in 2013 5,9% van de bevolking de neiging had tot overmatig alcoholgebruik; in 2008 was dit 7,9% en in 2004 9,0%. De enquête bevat ook cijfers per provincie. De cijfers voor Vlaams-Brabant fluctueren echter zo sterk van jaar tot jaar dat ze mogelijk niet representatief zijn voor de volledige Vlaams-Brabantse bevolking. In de IMA-atlas vinden we ook een indicator voor alcoholintoxicatie. Concreet gaat het hier om de personen die op de spoeddienst werden opgevangen of één nacht werden opgenomen in een ziekenhuis waarbij op dezelfde dag de concentratie alcohol in het bloed bepaald werd. 16
Global status report on alcohol and health - 2014 ed. Luxembourg: World Health Organization; 2014. Cattaert G. & J. Pacolet (2004), Alcoholgebruik en –misbruik naar leeftijd in België: analyse op basis van de gezondheidsenquête en het huishoudbudgetonderzoek, KULeuven, Leuven.
17
40
Deel II: Levensstijl en preventie Enerzijds mist deze indicator de personen met alcoholintoxicatie die niet op een spoeddienst of in het ziekenhuis terechtkomen en de personen bij wie geen bepaling van de alcoholconcentratie in het bloed gebeurde. Anderzijds overschat de indicator de problematiek aangezien niet voor ieder voor wie dit onderzoek aangevraagd werd een te hoge alcoholconcentratie gemeten wordt. Het IMA beschikt immers niet over de resultaten van het onderzoek of de uiteindelijke diagnose. Gezien ziekenhuizen mogelijk verschillende richtlijnen hanteren met betrekking tot het aanvragen van deze onderzoeken is het zeer moeilijk deze cijfers te vergelijken. We zien bijvoorbeeld dat het aandeel onderzoeken dubbel zo hoog ligt in West-Vlaanderen dan in de andere provincies.
6. Omgevingsgebonden Omgevingsgebonden risicofactoren risicofactoren Gezondheid kan ook beïnvloed worden door omgevingsfactoren. Concreet denken we dan aan de buurt waarin iemand woont en de kwaliteit van de woning zelf.
6.1
Woonomgeving
Geluidsbelasting is een eerste kenmerk dat meegenomen moet worden in de beschrijving van omgevingsfactoren. Naast hinder kan blootstelling aan (te veel) geluid ook gezondheidsproblemen veroorzaken die verband houden met slaapverstoring en stressgerelateerde aandoeningen (zoals hart- en vaatziekten). Op basis van de resultaten uit de socio-economische enquête van 2001 stelde men vast dat zowel een slechte subjectieve gezondheid als het hebben van een langdurig functionele beperking toeneemt in buurten waar men veel geluidshinder rapporteert. Verkeer vormt, naast buren en industrie, een zeer belangrijke bron van geluidsbelasting. Het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie visualiseert deze belasting in geluidskaarten. De geluidsbelasting wordt op deze kaarten voorgesteld met een kleurcode: hoe roder de contour, hoe hoger de blootstelling aan geluid. Het niveau van het geluid wordt niet ter plekke gemeten, maar is het resultaat van een rekenmodel dat rekening houdt met verkeersgegevens, bevolkingsgegevens, bodemmodel, enzovoort. Er dient opgemerkt te worden dat de hinder die ervaren wordt bij een identiek geluidsniveau kan verschillen van persoon tot persoon en dus onder meer afhankelijk is van de persoonlijke gevoeligheid, de gezondheidstoestand, de houding ten opzichte van de bron van de geluidsbelasting. Een algemene consensus over de geluidsgrens die als hinderlijk of schadelijk beschouwd kan worden, bestaat dan ook niet. De WGO (2010) hanteert momenteel een grenswaarde van Lden 55 dB18. Onder deze waarde ondervinden personen weinig tot geen hinder. De bron van het geluid speelt echter ook mee. Zo stelde men vast dat een Lden van 55dB veroorzaakt door spoorverkeer 4% sterk hindert, bij wegverkeer is dit het geval voor 6% en bij luchtverkeer voor 27% van de betrokken personen.
18
Een vaak gebruikte geluidsmaat is Level day-evening-night (Lden). Hierbij maakt men een logaritmisch gemiddelde van het gemeten geluidsniveau overdag (7-19u), ’s avonds (19-23u) en ’s nachts (23-7u). Geluidsoverlast 's avonds (+5dB) en ’s nachts (+10dB) wordt met deze methode bovendien zwaarder gewogen dan overdag. Om het Lden voor een gebied te bepalen wordt het geluidsniveau gedurende een jaar gemeten.
41
Deel II: Levensstijl en preventie Kaart 17 geeft de geluidsbelasting door luchtvaart die in Vlaams-Brabant volledig geconcentreerd is ten noordoosten van Brussel, rond de aan- en uitvliegroutes van de nationale luchthaven. Kaart 17: 17: Geluidshinder luchtverkeer luchtverkeer Lden 2011
Bron: Departement Leefmilieu, Natuur en Energie via Geopunt.be
Kaart 18 en Kaart 19 geven dan dezelfde geluidsbelasting voor respectievelijk spoor- en wegverkeer. Het gaat hier om een zeer lokale bron van mogelijke hinder. Kaart 18: 18: Geluidshinder spoorverkeer spoorverkeer Lden 2011
Bron: Departement Leefmilieu, Natuur en Energie via Geopunt.be
42
Deel II: Levensstijl en preventie Kaart 19: 19: Geluidshinder wegverkeer Lden 2011
Bron: Departement Leefmilieu, Natuur en Energie via Geopunt.be
Voor wegtransport worden enkel wegen met minimaal 6 miljoen voertuigpassages per jaar meegenomen. Indien ook minder drukke wegen zouden bekeken worden, zouden de blootstellingscijfers vanzelfsprekend een stuk hoger liggen. Luchtvervuiling is een overkoepelende term voor een mengsel van gassen en vaste deeltjes die voorkomen in de lucht. Doorgaans meet men de mate van luchtvervuiling in termen van het voorkomen van ozon of fijn stof. Epidemiologische onderzoeken geven aan dat de belangrijkste negatieve effecten op de gezondheid te wijten zijn aan fijn stof en in mindere mate aan ozon. Met fijn stof doelt men op deeltjes met een diameter kleiner dan 10 µm. Deze fijnstofdeeltjes worden door de mens ingeademd en kunnen diep doordringen in de luchtwegen. Op korte termijn kan dit de werking van de luchtwegen verstoren en zo ademhalingsklachten veroorzaken, de gevoeligheid voor luchtwegeninfecties verhogen en hart- en vaatziekten verergeren. Daarenboven kunnen toxische bestanddelen zich binden met het fijn stof en de ontwikkeling van longkanker bevorderen. Het VITO berekende in 2012 dat zowel voor ziektelast als –kosten fijn stof de belangrijkste vervuiler is, verantwoordelijk voor ongeveer drie kwart van de verloren gezonde levensjaren door omgevingsfactoren (luchtvervuiling, geluidsbelasting, UVstaling, hitte, …)19. Fijn stof kan op natuurlijke wijze ontstaan, maar ook door de verbranding van fossiele brandstoffen of industriële activiteiten. De grenswaarde voor PM10 werd door Europa op 50 µg/m³ vastgelegd. Daarbij werd door de EU vooropgesteld dat deze grens maximaal 35 dagen per jaar mag overschreden worden. De veel striktere WGO richtlijn stelt dit maximum op 3 dagen. Kaart 20 toont het aantal dagen dat het fijn stof met een diameter kleiner dan 10 µm hoger lag dan 50 µg/m³ in 2013.
19
Buekers J., Torfs R., Deutsch F., Lefebvre W., Bossuyt M. (2012), Inschatting ziektelast en externe kosten veroorzaakt door verschillende milieufactoren in Vlaanderen, studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA, MIRA/2012/06, VITO, 2012/MRG/R/187.
43
Deel II: Levensstijl en preventie Kaart 20: 20: Aantal dagen in 2013 met PM10 hoger dan 50µg/m³
Bron: www.atmosys.eu
We zien dat de norm van 50 µg/m³ in Vlaams-Brabant doorgaans tussen 6 en 10 dagen per jaar overschreden wordt. Dit aantal dagen ligt tussen 11 en 15 in verstedelijkte gebieden als Leuven, Aarschot, Diest en Tienen. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de randgemeenten loopt dit aantal op tot 20 dagen met zeer lokale uitschieters langs de R0 die aangeven dat in 2013 deze grens, met waarden van 36 tot 50 dagen, overschreden werd.
6.2
Kwaliteit huisvesting
Ook de kwaliteit van de huisvesting hangt vaak samen met de gezondheidstoestand van de bewoners. Ten eerste kan de gezondheid beïnvloed worden door een aantal chemische stoffen in de woning of omgeving. Lood, asbest en radon zijn voorbeelden van zulke chemische stoffen waarvoor werd aangetoond dat ze bij langdurige blootstelling gezondheidsrisico’s inhouden. Ook de luchtvervuiling binnenshuis wordt doorgaans tot deze categorie gerekend. Biologische huisvestigingsfactoren die een invloed kunnen hebben op de gezondheid zijn vocht- en schimmelproblemen, koude en ongedierte (vb. kakkerlakken, knaagdieren, …). Tot slot zijn er de fysieke kenmerken van de woning: de ouderdom en staat van de elektriciteitsinstallaties en verwarmingssystemen, het gebruik van rookdetectoren en andere beveiligingsmechanismen. In 2001 werd de laatste algemene bevolkingsbevraging gehouden waarin onder meer gepeild werd naar het comfortniveau van de woning. In de census 2011 wordt, als indicator van een weinig comfortabele woning, nog wel aangegeven of de woning centrale verwarming heeft. Men vertrekt hierbij van de gegevens van 2001 en vult deze verder aan met gegevens uit het kadaster. In het Vlaams Gewest heeft 12,4% van de woningen geen cv, in Vlaams-Brabant is dat 7,2%. Kaart 23 geeft aan dat er ook grote verschillen zijn tussen de gemeenten, met heel wat woningen zonder cv in het Pajottenland, het Hageland en Vilvoorde en Machelen.
44
Deel II: Levensstijl en preventie Kaart 21: 21: Woningen zonder centrale verwarming (census 2011) % woningen zonder cv ten opzichte van woningen met gekend verwarmingssysteem 14,5 - 22,7 10,9 - 14,4 7,3 - 10,8 3,7 - 7,2 1,4 - 3,6 Londerzeel
Vlaams-Babant: 7,2 Vlaams Gewest: 12,4
Kapelleop-denBos
Begijnendijk Keerbergen
Scherpenheuvel -Zichem Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Tremelo
Boortmeerbeek Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Zaventem Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Huldenberg Overijse
Linkebeek
Gooik
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Geetbets
Lubbeek
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: Census 2011, Statistics Belgium
Halle
Daarnaast kunnen we ook een blik werpen op de EPC (energieprestatiecertificaat) databank van het Vlaams Energieagentschap. Deze bevat gegevens over het energieverbruik van een woning. Deze indicator kan ook gebruikt worden als benadering voor de algemene kwaliteit van de woning. Nieuwe of gerenoveerde woningen zullen beschikken over een lager EPC en doorgaans ook een betere woonkwaliteit bieden. Een beperking van deze indicator is dat niet alle woningen over een EPC beschikken. Dit is immers enkel het geval voor de wooneenheden die verkocht werden of verhuurd zijn sinds 2008. De dataset vertegenwoordigt zo ongeveer 25% van de Vlaamse woningen. Het steunpunt Wonen stelde dat de resultaten van het EPC niet representatief zijn voor het volledige Vlaamse woningpark. Zo bevat de dataset meer appartementen en minder zeer oude en jongere eengezinswoningen dan het kadaster. De gemiddelde EPC-score ligt doorgaans hoger voor eengezinswoningen dan voor appartementen. Omdat er binnen een gemeente een mogelijk verschil in de samenstelling van de wooneenheden bestaat is het dus van belang deze twee types te onderscheiden. We tonen hier met Kaart 22 enkel het gemiddeld EPC-peil voor eengezinswoningen. De kaart voor de appartementen ziet er zeer gelijkaardig uit.
45
Deel II: Levensstijl en preventie Kaart 22: 22: Gemiddeld EPCEPC-peil voor eengezinswoningen (2008(2008-2014) gemiddeld EPC van een eengezinswoning (in kWh) 561,1 - 620,3 512,4 - 561,0 478,7 - 512,3 441,7 - 478,6 394,4 - 441,6 Londerzeel
Kapelleop-denBos
Begijnendijk Keerbergen
Scherpenheuvel -Zichem Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Tremelo
Boortmeerbeek Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Zaventem Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Huldenberg Overijse
Linkebeek
Gooik
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Geetbets
Lubbeek
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: VEA
Halle
Het laagste peil vinden we in Leuven en de oostelijke rand rond Brussel. De slechtst geïsoleerde woningen vinden we terug in het Hageland (uitgezonderd Diest, Tienen en Hoegaarden) en het Pajottenland.
7. Preventie: bevolkingsonderzoeken bevolkingsonderzoeken Momenteel lopen er drie bevolkingsonderzoeken naar kanker, meer bepaald naar borstkanker, baarmoederhalskanker en dikkedarmkanker. De verschillende bevolkingsonderzoeken worden uitgevoerd door het Centrum voor Kankeropsporing (CvKO) in opdracht van de Vlaamse overheid. Met de bevolkingsonderzoeken wordt gestreefd naar vroegtijdige opsporing van kanker, waardoor de behandeling sneller kan starten, de overlevingskansen van de patiënt stijgen en de kosten voor de gezondheidszorg mogelijk beperkter blijven.
7.1 Borstkankerscreening Borstkanker (ICD-10-code C50) is de meest voorkomende kanker bij vrouwen: meer dan een derde van de kankers die bij Vlaamse vrouwen vastgesteld worden betreft borstkanker. In 2013 stierven 1.330 Vlaamse vrouwen aan de gevolgen van borstkanker, onder hen 224 inwoners van Vlaams-Brabant. Al in 1997 startte de provincie Vlaams-Brabant in samenwerking met het Leuvens Universitair Centrum voor Kankerpreventie (LUCK) met een screeningsprogramma voor borstkanker. Alle vrouwen tussen 50 en 69 kregen een uitnodiging om zich gratis te laten screenen in de Mammobiel, een wagen met radiografische apparatuur. In 2001 werd het programma overgenomen door de Vlaamse overheid. Het Vlaams bevolkingsonderzoek roept vrouwen tussen 50 en 69 die in Vlaanderen wonen, om de twee jaar op om een screeningsmammografie te laten nemen. Voor degenen die aangesloten zijn bij een Belgisch ziekenfonds is deze mammografie kosteloos. 46
Deel II: Levensstijl en preventie De laatste definitieve cijfers van het CvKO met betrekking tot de deelnamegraad aan de borstkankerscreening zijn die van 2013. Het gaat hier enkel om het aantal vrouwen uit de doelgroep dat via verwijzing door de huisarts of gynaecoloog of via individuele uitnodigingsbrieven heeft deelgenomen aan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Deze geven aan dat in Limburg 58,1% ingaat op een uitnodiging tot een screeningsmammografie. In West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen en Antwerpen bedraagt de deelnamegraad respectievelijk 48,4% 48,0% en 45,4%. Vlaams-Brabant heeft met 38,8%, tot slot, de laagste deelnamegraad. Ongeveer 5% van de onderzochte vrouwen wordt na een eerste screening doorverwezen voor verder onderzoek. Kaart 23 toont de deelnamegraad in de verschillende gemeenten van Vlaams-Brabant. Kaart 23: 23: Deelnamegraad bevolkingsonderzoek borstkanker (2013) 2013) % deelnemers t.o.v. doelgroep 48,9 - 59,7 38,9 - 48,8 28,9 - 38,8 18,9 - 28,8 9,1 - 18,8
Londerzeel
Kapelleop-denBos
Vlaams-Brabant: 38,8
Begijnendijk Keerbergen
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Tremelo
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Zaventem Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik Drogenbos
Leuven
Overijse
Zoutleeuw
Boutersem
Oud-Heverlee Huldenberg
Linkebeek
Gooik
Glabbeek
Bertem
Tervuren SintPietersLeeuw
Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Geetbets
Lubbeek
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: CvKO
Halle
Uit de kaart komt duidelijk naar voor dat het lagere deelnamecijfer voor Vlaams-Brabant volledig kan teruggebracht worden op het arrondissement Halle-Vilvoorde. In het arrondissement Leuven is de deelname aan het onderzoek immers vergelijkbaar met de cijfers die we vinden voor de andere Vlaamse provincies. Mogelijk speelt in de randgemeenten het feit dat de communicatie rond het bevolkingsonderzoek uitsluitend in het Nederlands verloopt, terwijl in deze regio toch een groot aandeel anderstaligen gevestigd zijn. Daarnaast zien we dat in Halle-Vilvoorde een deel van de vrouwen uit de doelgroep door hun arts voor een mammografie verwezen wordt buiten het bevolkingsonderzoek. Dat kan zijn omdat er sprake is van een verhoogd risico, omdat er lichamelijke klachten zijn of omdat de arts niet naar het bevolkingsonderzoek verwijst. De mammografieën worden dan niet ingedeeld bij de screenings-, maar bij de diagnostische mammografieën. De proportie diagnostische onderzoeken is bij de start van het bevolkingsonderzoek in Vlaanderen sterk verminderd maar blijft sinds 2002 vrij stabiel. De cijfers van het IMA bevatten, in tegenstelling tot die van het CvKO, ook de diagnostische screenings en geven dan ook een betere indicatie van het aandeel vrouwen dat recent een mammografie liet nemen (zie Kaart 24).
47
Deel II: Levensstijl en preventie Kaart 24: 24: Aandeel vrouwen tussen 50 en 69 met screeningsscreenings- of diagnostische mammografie de afgelopen 2 jaar (2012) % vrouwen met mammografie t.o.v. doelgroep 73,1 - 76,6 69,9 - 73,0 66,5 - 69,8 63,0 - 66,4 59,4 - 62,9
Londerzeel
Vlaams-Brabant: 66,4 Vlaams Gewest: 68,0
Kapelleop-denBos
Begijnendijk Keerbergen
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Tremelo
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Zaventem Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Huldenberg Overijse
Linkebeek
Gooik
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Geetbets
Lubbeek
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: IMA
Halle
Kaart 24 toont inderdaad dat de verschillen tussen de twee arrondissementen verdwijnen wanneer ook de diagnostische mammografieën in aanmerking genomen worden. In het arrondissement Halle-Vilvoorde wordt het diagnostische circuit immers nog relatief veel gebruikt. De hoogste aandelen zien we nu voornamelijk in de rijkere en hoger opgeleide gemeenten rond Leuven en in de zuidoostelijke rand van Brussel. Het IMA verzamelt daarnaast ook nog gegevens over borstkankerscreening op langere termijn. Hierbij gaat men na hoe groot het aandeel vrouwen tussen 50 en 69 is dat geen mammografie had in de afgelopen 6 jaar. Deze aandelen daalden tussen 2007 en 2012 gestaag van 20,3% in Halle-Vilvoorde en 21,5% in Leuven naar 19,0% in beide arrondissementen.
7.2 Baarmoederhalskankerscreening Het algemeen Vlaams bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker (ICD-10-code C53) ging in 2013 van start. Vanaf eind 1995 echter liep in Vlaams-Brabant al een sensibiliseringscampagne vanwege de provincie in samenwerking met de gemeentebesturen, plaatselijke artsen en sociaal-culturele verenigingen. Het opzet was steeds hetzelfde. Vrouwen tussen 25 en 64, die geen screening op eigen initiatief lieten doen, worden driejaarlijks uitgenodigd voor een baarmoederhalsuitstrijkje. Hiermee volgt Vlaanderen een Europese aanbeveling. Om overscreening te vermijden wordt het uitstrijkje slechts éénmaal per drie kalenderjaren terugbetaald door de verzekeringsinstellingen. De laatste jaren daalde het aantal uitstrijkjes dan ook licht. Kaart 25 toont het percentage vrouwen tussen 25 en 64 dat een uitstrijkje terugbetaald kreeg in de periode 2009-2012. Deze gegevens zijn afkomstig van het IMA. Er wordt dus geen onderscheid gemaakt tussen de screening op eigen initiatief en de screening in het kader van het bevolkingsonderzoek.
48
Deel II: Levensstijl en preventie Kaart 25: 25: Aandeel vrouwen tussen 25 baarmoederhalsuitstrijkje terugbetaald werd
en
64
voor
wie
in
20092009-2012
een
% vrouwen met baarmoederhalsuitstrijkje t.o.v. doelgroep 57,4 - 59,9 54,9 - 57,3 52,4 - 54,8 49,9 - 52,3 46,0 - 49,8 Londerzeel
Vlaams-Brabant: 54,8 Vlaams Gewest: 52,3
Kapelleop-denBos
Begijnendijk Keerbergen
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Tremelo
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Zaventem Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Gooik
Drogenbos
Bertem
Overijse
Zoutleeuw
Boutersem
Oud-Heverlee Huldenberg
Linkebeek
Glabbeek
Leuven
Tervuren SintPietersLeeuw
Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Geetbets
Lubbeek
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
7.3
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: IMA
Halle
Darmkankerscreening
Cijfers van het kankerregister geven aan dat dikkedarmkanker (ICD-10-codes C18-C20) in Vlaanderen in 2013 de derde meest voorkomende kanker is bij mannen (14,5%), na prostaaten longkanker, en de tweede bij vrouwen (13,4%), na borstkanker. Ongeveer één op de zeven kankers die in de Vlaamse populatie vastgesteld worden, is dus dikkedarmkanker. In 2013 stierven 1.683 personen in Vlaanderen (waaronder 279 inwoners van Vlaams-Brabant) aan dikkedarmkanker. Voor vrouwen is het de derde, voor mannen de tweede meest voorkomende oorzaak van kankersterfte. Na pilootprojecten in enkele gemeenten in de provincie Antwerpen en in het Hageland in 2011 ging eind oktober 2013 de Vlaamse darmkankerscreening van start. Deze screening richt zich tot mannen en vrouwen die tussen 56 en 74 jaar oud zijn. Een eenvoudige en makkelijke test laat toe om dikkedarmkanker in een vroeg stadium op te sporen, zodat de kans op genezing groot is. De deelname aan het onderzoek is gratis. De deelnemer stuurt enkel een staal van de stoelgang naar het labo. Het resultaat wordt binnen 14 kalenderdagen per post opgestuurd naar de deelnemer en de huisarts. Het streefdoel van de Vlaamse overheid is een responsgraad20 van 60% tegen 2020. Cijfers van het CvKO geven aan dat in 2014 50,3% van de Vlaamse doelgroep deelnam aan het onderzoek; 48,6% van de mannen en 52,0% van de vrouwen. Provinciaal zijn er wel verschillen in deelname: koploper is de provincie Limburg (57,0%), gevolgd door Antwerpen (51,3%), Oost-Vlaanderen (50,0%), West-Vlaanderen (49,1%) en Vlaams Brabant (44,4%). Binnen Vlaams-Brabant zien we opnieuw een grote discrepantie tussen het verstedelijkte gebied rond Brussel waar de deelname, net als in de steden Antwerpen en Gent laag is en het Hageland 20
De responsraad is de deelname binnen de 12 maanden na het versturen van de uitnodiging.
49
Deel II: Levensstijl en preventie waar de responsgraad merkelijk hoger ligt. Naar analogie met de andere bevolkingsonderzoeken is het mogelijk dat ook een lagere responsgraad in de gemeenten rond Brussel wordt opgevangen door een hoger aantal onderzoeken buiten het bevolkingsonderzoek, voor de darmkankerscreening beschikken we echter niet over deze cijfers.
8. Preventie: vaccinaties vaccinaties Een vaak gebruikte gegevensbron voor het aantal vaccinaties zijn de statistieken van Kind en Gezin, Gezin, die aangeven in welke mate jonge kinderen gevaccineerd werden door Kind en Gezin. Een belangrijke opmerking die hierbij moet gemaakt worden is dat degenen die niet in deze cijfers voorkomen mogelijk wel gevaccineerd werden door de kinderarts of huisdokter. Deze cijfers geven dus enkel de ondergrens van het aantal gevaccineerde kinderen. Het is dus van belang dat we eerst een zicht hebben op het aandeel van de pasgeborenen die Kind en Gezin consulteren. Gemiddeld gaan in het Vlaams Gewest 9 op de 10 kinderen jonger dan een jaar minstens één keer op consultatie bij Kind en Gezin. Dit percentage ligt met 95,7% het hoogst in Limburg. Vervolgens volgen Antwerpen en West-Vlaanderen met 92,8%. In OostVlaanderen is dit 90,0%. Vlaams -Brabant blijkt, met slechts 85,5%, de hekkensluiter; 79,0% in het arrondissement Halle-Vilvoorde en 93,7% in het arrondissement Leuven. De consultatiebureaus van Kind en Gezin worden het minst bezocht in de faciliteitengemeenten Linkebeek, Drogenbos, Kraainem en Sint-Genesius-Rode waar voor nog geen 60% van de nuljarigen minstens één consultatie genoteerd werd. Het spreekt voor zich dat er voor VlaamsBrabant dan ook grote verschillen zullen zijn in de vaccinatiegegevens die louter op de Kind en Gezin databank gestoeld zijn. De gegevens van Kind en Gezin betreffen verschillende vaccins: hexavalent (inclusief polio), mazelen-bof-rubella, meningokokken C, pneumokokken 13 en het rotavirus. Polio is het enige vaccin dat wettelijk verplicht is. Het rotavirus is dan weer het enige vaccin dat niet wordt terugbetaald door de overheid, maar waarvoor een voorschrift nodig is. Algemeen verwachten we dus de hoogste percentages voor het hexavalent vaccin en het laagste voor het rotavirus. Kaart 26 geeft het aandeel kinderen dat ingeënt werd met het verplichte poliovaccin op basis van de vaccinatiegegevens van Kind en Gezin.
50
Deel II: Levensstijl en preventie Kaart 26: 26: Aandeel Aandeel kinderen ingeënt door Kind en Gezin met hexavalent vaccin (o.m. poliomyelitis) op 15 maanden (geboortejaar 2012) kinderen door K&G ingeënt t.o.v. kinderen van 15 maanden 80,1 - 90,6 70,1 - 80,0 60,1 - 70,0 50,1 - 60,0 17,3 - 50,0 Londerzeel
Kapelleop-denBos
Begijnendijk Keerbergen
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Tremelo
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Huldenberg Overijse
Linkebeek
Gooik
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Geetbets
Lubbeek
Zaventem
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: Kind en Gezin
Halle
In 16 van de 35 gemeenten van Halle-Vilvoorde ligt het aandeel pasgeborenen die niet gevaccineerd worden door Kind en Gezin voor polio lager dan de helft. Dit hangt samen met het feit dat in de randgemeenten rond Brussel het aandeel kinderen dat sowieso op consultatie gaat bij Kind en Gezin een stuk lager ligt dan in het arrondissement Leuven en dan het Vlaamse gemiddelde. De kinderen die niet ingeënt worden door Kind en Gezin, worden dan ingeënt bij hun Franstalige tegenhanger ONE of bij de huisarts of pediater. De gegevens met betrekking tot het aanbevolen, maar betalende vaccin tegen het rotavirus op 12 weken tonen in grote lijnen een gelijkaardig beeld (Kaart 27).
51
Deel II: Levensstijl en preventie Kaart 27: 27: Aandeel kinderen ingeënt door Kind en Gezin met rotavirus vaccin op 12 weken (geboortejaar (geboortejaar 2012) % kinderen door K&G ingeënt t.o.v. doelgroep 80,1 - 90,6 70,1 - 80,0 60,1 - 70,0 50,1 - 60,0 17,3 - 50,0 Londerzeel
Kapelleop-denBos
Begijnendijk Keerbergen
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Tremelo
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Huldenberg Overijse
Linkebeek
Gooik
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Geetbets
Lubbeek
Zaventem
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: Kind en Gezin
Halle
Voor de schoolgaande kinderen en jongeren worden de vaccinaties doorgaans opgevolgd en toegediend door het CLB. CLB Concreet gaat het hier om herhalingsinentingen tegen difterie, tetanus, kinkhoest, polio, mazelen, bof en rubella en voor meisjes in het eerste jaar van het secundair onderwijs een vaccin tegen het Humaan Papillomavirus. Artsen en instellingen moeten sinds 1 januari 2014 de gratis vaccinaties, zoals de reeds opgesomde vaccinaties voor kinderen en jongeren, maar ook bijvoorbeeld de griepvaccinatie voor de bewoners van een woonzorgcentrum, bestellen via Vaccinnet. accinnet Bijbestellingen kunnen enkel wanneer de gebeurde vaccinaties ook geregistreerd worden. Op die manier wil Vaccinnet ook een echte vaccinatiedatabank zijn die toegankelijk is voor zorgverleners en patiënten. Momenteel bevat Vaccinnet overzicht van de vaccinaties door Kind en Gezin, CLB’s en ongeveer drie kwart van de huis- en kinderartsen. Deze gegevens zijn echter niet publiek beschikbaar.
9. Preventie: mondzorg Het belang van een gezond gebit wordt de afgelopen decennia meer en meer benadrukt. Vaak wordt hierbij verwezen naar het verband tussen het gebruik van tandheelkundige zorgen enerzijds en de gezondheidstoestand van de bevolking anderzijds. Een regelmatig bezoek aan de tandarts is een onderdeel van goede mondgezondheid, zo wordt aanbevolen minstens jaarlijks op controle te gaan bij een tandarts. Voor informatie over preventieve mondzorg kunnen we gebruikmaken van de administratieve gegevens verzameld door het IMA. Zo ontwikkelden ze een indicator die het aantal rechthebbenden meet met minstens 2 preventieve contacten met de tandarts in 2 verschillende jaren binnen een periode van 3 kalenderjaren (2011-2013). Hierbij worden de volgende verstrekkingen als preventief beschouwd: preventief mondonderzoek, tandsteenverwijdering,
52
Deel II: Levensstijl en preventie verzegelen van groeven en pitjes en profylactisch reinigen. Kaart 28 toont een overzicht van deze indicator voor de verschillende Vlaams-Brabantse gemeenten. Kaart 28: 28: Rechthebbenden met minimaal 2 preventieve bezoeken aan de tandarts in de periode 20112011-2013 % rechthebbenden met preventief tandonderzoek 36,5 - 40,4 33,0 - 36,4 29,0 - 32,9 24,1 - 28,9 19,2 - 24,0 Londerzeel
Vlaams-Brabant: 30,5 Vlaams Gewest: 29,6 BHG: 19,4
Kapelleop-denBos
Begijnendijk Keerbergen
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Tremelo
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Zaventem Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Huldenberg Overijse
Linkebeek
Gooik
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Geetbets
Lubbeek
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: IMA
Halle
De preventieve mondzorg ligt, met ruim 40%, het hoogst bij de kinderen en jongeren. Tussen 18 en 65 blijft het aandeel individuen dat minstens jaarlijks een tandarts bezoek voor een preventieve controle stabiel rond 30%. Vanaf 65 neemt dit aandeel af naar 22%, vanaf 75 daalt het aandeel verder naar 10%. De gemiddeldes voor Vlaams-Brabant sluiten zeer nauw aan bij deze Vlaamse gemiddeldes. Wel blijken er grote verschillen tussen de verschillende gemeenten: in verstedelijkte of gemiddeld hoger opgeleide gemeenten blijven ook ouderen meer preventief op controle gaan bij de tandarts.
10. Enkele conclusies Er bestaan een aantal risicofactoren die kunnen leiden tot gezondheidsproblemen. Die kunnen persoonsgebonden of omgevingsgebonden zijn. Preventieve gezondheidszorg tracht gezondheidsproblemen te vermijden of in een vroeg stadium op te sporen. Persoonsgebonden risicofactoren zijn onder meer overgewicht, roken, alcoholconsumptie en onvoldoende lichaamsbeweging. De gangbare definitie van overgewicht bij volwassenen is een BMI (dat is de verhouding tussen het lichaamsgewicht en het kwadraat van de lengte) van meer dan 25. Volgens cijfers van de nationale gezondheidsenquête valt 46% van de VlaamsBrabanders onder deze definitie. Overgewicht bij kinderen wordt systematisch gemeten bij de medische onderzoeken op school. In Vlaams-Brabant geldt dit voor 15% van de kinderen. Dat is iets minder dan in het Vlaams Gewest. De hoogste aandelen vinden we in het Hageland, de Zennevallei en enkele gemeenten ten westen van Brussel. Er is een duidelijke overeenkomst met de kaart van het opleidingsniveau. Voor de andere persoonsgebonden risicofactoren hebben we 53
Deel II: Levensstijl en preventie geen gemeentelijke data, maar uit onderzoek blijkt dat er op individueel niveau een sterke link is tussen roken en het opleidingsniveau. De omgevingsgebonden risicofactoren kunnen opgesplitst worden in de woonomgeving en de huisvestingssituatie. Onder de woonomgeving valt geluidsoverlast van vliegtuigen (die natuurlijk vooral geconcentreerd is rond de luchthaven), van treinen en van auto’s. Die laatste is groot rond autowegen en grote gewestwegen, maar is daarnaast vooral uitgesproken in een stedelijke omgeving. Daarmee samenhangend is ook luchtvervuiling, in de vorm van fijn stof, sterk gebonden aan stedelijkheid. De kwaliteit van de huisvesting trachten we te begroten aan de hand van een aantal indicatoren. Huizen zonder centrale verwarming zijn vooral geconcentreerd in het Pajottenland, het Hageland, en in de regio Vilvoorde-Machelen. Hier staan ook heel wat oude woningen. Wanneer we naar het energieprestatiecertificaat kijken, een maat voor het algemene isolatieniveau van de woning, blijken vooral de woningen in een landelijke omgeving (Hageland, Pajottenland) slecht geïsoleerd. Gemiddeld is de huisvestingssituatie in VlaamsBrabant wel beter dan in het Vlaams Gewest. In het kader van de preventieve gezondheidszorg worden er bevolkingsonderzoeken georganiseerd die vroegtijdige opsporing van borstkanker, baarmoederhalskanker en darmkanker als doel hebben. Het bevolkingsonderzoek naar borstkanker heeft opvallend weinig navolging in het arrondissement Halle-Vilvoorde, maar dit is vermoedelijk taalgerelateerd. Wanneer we kijken naar alle mammografieën, ook degene die buiten het bevolkingsonderzoek worden uitgevoerd, is dit namelijk niet meer het geval. Dan zien we vooral heel hoge aandelen in gemeenten met gemiddeld een hoge opleidingsgraad: rond Leuven en ten zuidoosten van Brussel. Gemiddeld gaat in 2013 het om 65,8% van de vrouwen tussen 50 en 69 in VlaamsBrabant en 67,2% in het Vlaams Gewest. Voor de screening naar baarmoederhalskanker liggen de cijfers iets lager respectievelijk 52,9% en 50,7%, en voor darmkankerscreening nog wat lager 44,4% en 50,3%. Bij die laatste gaat het echter enkel om het bevolkingsonderzoek. Dat betekent dat gelijkaardige onderzoeken, die worden uitgevoerd buiten het kader van het bevolkingsonderzoek, niet worden meegerekend. Ook de vaccinaties vallen onder de preventieve gezondheidszorg. Hiervoor zijn we aangewezen op de gegevens van Kind en Gezin. De percentages liggen erg laag in de provincie VlaamsBrabant, en in het bijzonder in het arrondissement Halle-Vilvoorde. Opnieuw is dit taalgerelateerd: heel wat vaccinaties lopen er niet via Kind en Gezin, omdat een veel lager percentage kinderen dan in de rest van Vlaanderen door Kind en Gezin wordt opgevolgd. Algemeen is het wel opvallend dat niet-verplichte vaccinaties bijna evenveel gebeuren dan de verplichte vaccinaties. Wanneer we ten slotte naar de preventieve mondzorg kijken, zien we dat 40% van de kinderen en jongeren op regelmatige basis naar de tandarts gaat, en dit daalt met de leeftijd tot 10% bij 75-plussers. In Vlaams-Brabant zijn de cijfers niet erg verschillend van die in het Vlaams Gewest. Er zijn wel grote verschillen tussen de gemeenten. Opvallend is opnieuw de overeenkomst met de kaart van de opleiding. De laagste waarden vinden we in de Zennevallei, in enkele gemeentes ten westen van Brussel en het Hageland.
54
Deel III: Aanbod van gezondheidszorg
DEEL III: Aanbod en gezondheidszorg
consumptie
van
Het aanbod in de gezondheidszorg wordt ingedeeld in verschillende ‘lijnen’, volgens verschillende niveaus van specialisatie. De grens tussen deze lijnen is echter niet steeds strikt of duidelijk te trekken. Deze indeling legt wel de nadruk op het doorverwijssysteem; de eerste lijn verwijst door naar de tweede, en de tweede naar de derde. Op de nulde lijn bevindt zich de dienstverlening met een zo laag mogelijke drempel. Concreet gaat het hier om mantelzorgers, zelfhulpgroepen, telefonische hulplijnen en crisiscentra. In dit dossier gaan we verder niet in op deze lijn. Onder eerste lijn wordt vervolgens de basisgezondheidszorg verstaan die buiten de muren van een ziekenhuis verstrekt wordt. De huisarts, thuisverpleegkundige, apotheker, kinesitherapeut en tandarts bevinden zich op deze lijn. De tweede lijn bevat de meer gespecialiseerde zorg. Deze zorg wordt vaak in een algemeen ziekenhuis verschaft, maar er zijn ook veel zorgverleners die buiten de muren van het ziekenhuis hun diensten aanbieden. Tot de derde lijn, tot slot, rekent men de zorg die in meer gespecialiseerde centra geleverd wordt. Voorbeelden van zulke centra zijn psychiatrische verzorgingstehuizen en -ziekenhuizen, fertiliteitsklinieken, revalidatiecentra, enzovoort.
11. Eerstelijnsgezondhei Eerstelijnsgezondheids gezondheidszorg dszorg In het decreet van 3 maart 2004 van de Vlaamse Regering wordt de eerstelijnsgezondheidszorg samengevat als “de rechtstreeks toegankelijke hulp en zorg”. Hieronder valt in eerste instantie een brede waaier aan individuele zorgverleners: onder meer de huisartsen, thuisverpleegkundigen, vroedvrouwen, ergo- en kinesitherapeuten, eerstelijnspsychologen en psychotherapeuten, diëtisten, apothekers en tandartsen. Daarnaast worden bepaalde diensten en netwerken ook onder de eerste lijn gerekend. Concreet gaat het dan op diensten voor thuisverpleging, wijkgezondheidscentra, consultatiebureaus van Kind en Gezin, enzovoort. SEL en LOGO vormen de coördinatiemechanismen in deze lijn. Volledige, gecentraliseerde en kwantitatieve informatie over de eerstelijnszorg is momenteel niet beschikbaar. In de volgende paragrafen wordt wel dieper ingezoomd op enkele van de belangrijke actoren.
11.1 Individuele zorgverstrekkers 11.1.1
Huisartsen Huisartsen
De centrale persoon binnen de rechtstreeks toegankelijke gezondheidszorg is de huisarts. In de opeenvolgende nationale gezondheidsenquêtes gaven de respondenten uit Vlaams-Brabant aan gemiddeld 4,7 keer per jaar een huisarts te bezoeken. Dit ligt in lijn met de resultaten van de overige Vlaamse provincies. In Brussel is dit gemiddelde met 3,8 keer per jaar significant lager. Gegevens, verzameld via de ziekenfondsen, geven aan dat gemiddeld 82,3% van de Vlamingen jaarlijks minstens één contact met de huisarts heeft21. In Vlaams-Brabant ligt dit percentage met
21
Personen die enkel een wijkgezondheidscentrum bezochten, tellen niet mee in de teller (aantal personen met een bezoek bij huisarts), noch in de noemer (rechthebbenden).
55
Deel III: Aanbod van gezondheidszorg 79,6% het laagst van alle Vlaamse provincies, maar opnieuw een stuk hoger dan de 62,9% die voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geregistreerd wordt. Kaart 29 geeft een overzicht van de gemeentelijke verschillen in Vlaams-Brabant. De hoogste percentages vinden we in het Hageland. In het arrondissement Halle-Vilvoorde en dan zeker in de rand rond Brussel liggen deze percentages 10 tot 20 procentpunten lager. Opvallend is bovendien dat alle faciliteitengemeenten in de laagste klasse ingedeeld worden, dus het minste contact hebben met de huisarts. Deze gemeenten sluiten mogelijk nauwer aan bij Brussel waar uit de gegevens van de nationale gezondheidsenquêtes, bleek dat inwoners minder naar de huisarts gingen. Kaart Kaart 29: 29: Rechthebbenden met minstens één contact met de huisarts in 2013 % rechthebbenden met minstens één jaarlijks contact met huisarts 85,1 - 89,5 82,2 - 85,0 77,8 - 82,1 69,1 - 77,7 66,6 - 69,0
Londerzeel
Vlaams-Brabant: 79,6 Vlaams Gewest: 82,3 BHG: 62,9
Kapelleop-denBos
Begijnendijk Keerbergen
Tremelo
Diest Aarschot
Boortmeerbeek
Scherpenheuvel -Zichem
Zemst Opwijk Merchtem
Grimbergen Vilvoorde
Rotselaar Bekkevoort
Kampenhout
Tielt-Winge Holsbeek
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Asse
Affligem
Haacht
Meise
Herent Kortenaken
Kortenberg Zaventem Liedekerke
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal
SintPietersLeeuw
Drogenbos Overijse
Zoutleeuw Boutersem
Oud-Heverlee Huldenberg
Linkebeek
Gooik
Glabbeek
Bertem
Tervuren
Lennik
Geetbets
Lubbeek
Leuven
Ternat
Bierbeek Tienen
Linter
Hoegaarden
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Halle
SintGenesiusRode
Landen
Herne
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: IMA
Bever
Kaart 30 brengt de huisartsen in Vlaams-Brabant in kaart. De blauwe stippen geven de locatie van de huisartsenpraktijken. Verder geeft de kleurenschaal aan wat de verhouding huisartsen per 1.000 inwoners is in de gemeenten. Er blijkt een positieve correlatie te zijn tussen het aandeel rechthebbenden met minstens één contact met de huisarts en de huisartsendichtheid. Deze correlatie is met 0,33 echter eerder laag.
56
Deel III: Aanbod van gezondheidszorg Kaart 30: 30: Aantal huisartsen per 1. 1.000 inwoners (2015) aantal huisartsen per 1.000 inwoners 1,4 - 1,7 1,2 - 1,3 0,9 - 1,1 0,7 - 0,8 0,5 - 0,6 huisartsenpraktijk
Londerzeel
Kapelleop-denBos
Begijnendijk Keerbergen
Scherpenheuvel -Zichem Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Tremelo
Boortmeerbeek Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Zaventem Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Huldenberg Overijse
Linkebeek
Gooik
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Geetbets
Lubbeek
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: Mediwacht, Rijksregister
Halle
Vlaams-Brabant telt 1.145 huisartsen22; 622 in het arrondissement Leuven en 523 in het arrondissement Halle Vilvoorde. De spreiding van de huisartsen over de gemeenten is niet evenredig met het inwonerstal; in Leuven zien we een maximum van 1,7 huisartsen per 1.000 inwoners, in Pepingen is dit met 0,5 het minimum van de provincie. In gemeenten met een lage ratio huisartsen per patiënt wordt de zorg mogelijk moeilijker toegankelijk en ondervinden artsen vaker een te hoge werkdruk. Om huisartsen te stimuleren om zich te installeren in gebieden met een tekort aan huisartsen werd het premiestelsel Impulseo I ontwikkeld. In dit stelsel wordt ‘huisartsarm’ omschreven als minder dan 90 huisartsen per 100.000 inwoners, of, in gebieden met minder dan 125 inwoner per km², minder dan 120 huisartsen per 100.000 inwoners. Voor de premie wordt dit criterium toegepast op het territorium van een huisartsenkring en niet op de gemeente. Wanneer een kring dus voldoet aan één van de twee criteria kan men in al de gemeenten van die kring van een premie genieten. In Vlaams-Brabant waren tot eind 2015 de volgende zones als huisartsarm gedefinieerd: - Artsenkring Halle en omgeving (Beersel, Halle, Pepingen, Sint-Pieters-Leeuw, Drogenbos, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode); - Huisartsenkring Hoppeland (Asse, Merchtem); - Huisartsenkring vzw Huisartsen Noordrand (Grimbergen, Kampenhout, Machelen, Meise, Wemmel, Steenokkerzeel, Vilvoorde); - Huisartsenkring Hoeilaart (Hoeilaart) - Huisartsenkring Vaartland vzw (Kapelle-op-den-Bos) - Huisartsenkring Overijse (Overijse) - Huisartsenkring Denderland (Liedekerke) - Huisartsenkring Tervuren (Tervuren) Leuven heeft daarenboven zones voor positief grootstedelijk beleid, wat betekent dat men in bepaalde zones eveneens kan genieten van deze premie. 22
Het gaat hier om personen en niet om voltijds equivalenten.
57
Deel III: Aanbod van gezondheidszorg
11.1.2
Tandartsen
Tandartsen behoren eveneens tot de eerstelijnsgezondheidszorg, zij het voor een erg specifiek domein. Enerzijds voert de tandarts preventieve onderzoeken uit, waarbij het gebit wordt nagekeken op mogelijk beginnende problemen en informatie over mondzorg wordt gegeven. Anderzijds kan men ook bij problemen rechtstreeks bij de tandarts terecht voor het verwijderen van tandsteen, cariës behandelen, het aanbrengen van tandvullingen, het trekken van een tand, het vervangen van ontbrekende of beschadigde tanden door een tandprothese, implantaat of kroon. De tandartsenkunde kent nog twee verdere specialisaties; de parodontologie en de orthodontie. De eerste legt zicht toe op het steunweefsel van de tanden, het tandvlees en het kaakbot. De orthodontie is dan weer gericht op het corrigeren van de stand van de tanden. In de nationale gezondheidsenquêtes wordt gepeild naar het aantal jaarlijkse bezoeken aan de tandarts. In Vlaams-Brabant is dit gemiddeld 1,7 keer per jaar, wat vergelijkbaar is met het Vlaamse en het Brusselse gemiddelde. Bijna 58% van de respondenten van de gezondheidsenquêtes uit Vlaams-Brabant bezochten een tandarts in de voorbije 12 maanden. Dit is vergelijkbaar met de andere provincies en meer dan in Brussel. Er blijken weinig verschillen te zijn naar leeftijdsgroep, enkel de 75-plussers bezoeken beduidend minder een tandarts. Ook in functie van de verstedelijkingsgraad vindt men geen verschil. Het opleidingsniveau blijkt wel van belang. Algemeen geldt hoe lager het opleidingsniveau, hoe minder vaak de tandarts 23 geraadpleegd wordt. Ook het IMA verzamelt gegevens over de tandartsbezoeken aan de hand van de terugbetalingen door de verschillende ziekenfondsen. Zij ontwikkelden de indicator ‘geen tandartsbezoek’. Het gaat hier om rechthebbenden voor wie in een periode van 3 kalenderjaren, hier 2011-2013, geen tandartsbezoek, noch preventief, noch curatief, geregistreerd werd. Figuur 9 toont deze indicator voor de Vlaams-Brabantse rechthebbenden, ingedeeld naar leeftijdsklasse en naar het feit of ze recht hebben op een verhoogde tegemoetkoming of niet.
23
Van der Heyden J. (2015) Raadplegingen bij de tandarts. In: Drieskens S, Gisle L (ed.). Gezondheidsenquête 2013. Rapport 3: Gebruik van gezondheids- en welzijnsdiensten. WIV-ISP, Brussel.
58
Deel III: Aanbod van gezondheidszorg Figuur 9: Aandeel rechthebbenden die in een periode van 3 kalenderjaren geen tandarts bezochten (Vlaams(Vlaams-Brabant, 2013)
Bron: IMA
Uit de grafiek komen twee belangrijke vaststellingen naar voor. Ten eerste stijgt het aandeel personen dat geen tandarts bezoekt met de leeftijd, met uitzondering van de laagste leeftijdsklasse. Ten tweede blijkt, voor elke leeftijdsklasse, dat personen die recht hebben op een verhoogde tegemoetkoming, minder de tandarts bezoeken dan degenen die daar geen recht op hebben. De IMA-gegevens laten ook toe de gegevens op gemeentelijk niveau te bekijken (cf. Kaart 31).
59
Deel III: Aanbod van gezondheidszorg Kaart 31: 31: Aandeel rechthebbenden die in een periode van 3 kalenderjaren geen tandarts bezochten (2013) aandeel rechthebbenden zonder tandartsbezoek in 2011-2013 27,9 - 30,8 25,0 - 27,8 23,3 - 24,9 21,6 - 23,2 20,2 - 21,5 Vlaams-Brabant: 24,9 Vlaams Gewest: 26,4
Londerzeel
Kapelleop-denBos
Begijnendijk Keerbergen
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Tremelo
Rotselaar
Kampenhout
Bekkevoort
Tielt-Winge Holsbeek
Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Liedekerke
Ternat
Dilbeek
Glabbeek Bertem
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik Drogenbos
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter
Huldenberg
Hoegaarden
Overijse
Linkebeek
Gooik
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Geetbets
Lubbeek
Zaventem
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: IMA
Halle
De gemeenten met het hoogste aandeel rechthebbenden zonder tandartsbezoek liggen geconcentreerd in het zuidelijk Hageland en in de gemeenten rond de Zennevallei. Tandarts is, net als onder meer geneesheer en apotheker, een gereglementeerd gezondheidsberoep in België. De FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu beschikt dus over een overzicht van de erkende tandartsen naar woonplaats. Tabel 3 toont hun aantal in Vlaams-Brabant en het Vlaams Gewest en hun aantal per 10.000 inwoners. Tabel 3: Aantal erkende tandartsen en tandartsen tandartsen in opleiding (31.12.2015) (31.12.2015) Vlaams-Brabant aantal per 10.000 aantal inw.
Vlaams Gewest aantal per 10.000 aantal inw.
1.196 1.086
10,6 9,6
5.335 4.936
8,1 7,5
tandartsen - orthodontie
74
0,6
273
0,4
tandartsen - parodontologie
36
0,3
126
0,2
36 28
0,2 0,1
137 94
0,2 0,1
4
0,0
23
0,0
tandartsen - parodontologie 4 0,0 20 Bron: FOD Volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
0,0
erkende tandartsen algemene tandartsen
tandartsen in opleiding algemene tandartsen tandartsen - orthodontie
Het aantal tandartsen per 10.000 inwoners ligt in Vlaams-Brabant gevoelig hoger dan in het Vlaams Gewest als geheel. We hebben evenwel geen informatie over de spreiding over de verschillende gemeenten.
60
Deel III: Aanbod van gezondheidszorg
11.1.3
Apothekers Apothekers
Geneesmiddelen, zowel die op voorschrift als de niet terugbetaalbare, mogen enkel verstrekt worden door personen die hiervoor een opleiding genoten en erkend werden: apothekers. Er bestaan 2 soorten, de apotheker en de ziekenhuisapotheker. De ziekenhuisapotheker volgde een bijkomende opleiding en mag enkel geneesmiddelen afleveren die door de behandelende arts van de patiënt wordt voorgeschreven tijdens diens verblijf in het ziekenhuis. Deze apothekers bekijken we hier niet. Vlaams-Brabant telde begin 2015 428 apotheken, ofwel 1 per 2.606 personen. Ter vergelijking: België telde op ditzelfde moment 4.950 apotheken, ofwel 1 per 2.150 inwoners. VlaamsBrabant bevindt zich dus duidelijk boven het nationaal gemiddelde. Het landelijk streefdoel is 1 apotheek per 3.905 inwoners. Sinds 1974 mogen nieuwe apotheken in België enkel de deuren openen als er wordt voldaan aan geografische en demografische criteria. Zo moet iedere inwoner van België steeds toegang hebben tot medicijnen in zijn omgeving. Om de concentratie van apotheken verder te verminderen werd in 1999 een moratorium ingevoerd. Hierdoor kunnen geen (hernieuwde) aanvragen tot vergunning voor de opening van een apotheek worden ingediend. Apothekers mogen hun zaak onder bepaalde voorwaarden wel verplaatsen. Kaart 32: 32: Apotheken (2015) aandeel apotheken per 10.000 inwoners 5,8 - 8,1 3,9 - 5,7 2,0 - 3,8 0,1 - 1,9 0,0 Londerzeel Kapelle-op-den-Bos
Vlaams-Brabant: 3,8
Keerbergen
Begijnendijk Tremelo
Opwijk
Diest
Boortmeerbeek Haacht
Meise Grimbergen
Merchtem
Rotselaar
Kampenhout
Bekkevoort
Vilvoorde Steenokkerzeel Wemmel
Asse
Affligem
Tielt-Winge
Holsbeek Herent
Machelen Kortenaken Zaventem
Liedekerke
Scherpenheuvel-Zichem Aarschot
Zemst
Kortenberg
Leuven
Glabbeek Kraainem Wezembeek-Oppem
Dilbeek Roosdaal
Bertem
Boutersem Zoutleeuw
Bierbeek Tervuren
Oud-Heverlee
Lennik Drogenbos Sint-Pieters-Leeuw
Gooik
Linter Tienen
Huldenberg Hoegaarden
Linkebeek Galmaarden
Overijse Hoeilaart
Landen
Beersel Sint-Genesius-Rode
Pepingen Herne
Geetbets
Lubbeek
Ternat
Halle
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: Algemene Pharmaceutische Bond
Bever
Binnen de provincie zijn er grote verschillen. Men vindt een relatief hoog aantal apotheken per 10.000 inwoners in (het stadscentrum van) Leuven en Tienen, terwijl dit aandeel veel lager is in maar landelijke gemeenten.
61
Deel III: Aanbod van gezondheidszorg
11.2 Diensten en voorzieningen 11.2.1
Wijkgezondheidscentra
In wijkgezondheidscentra vindt men verschillende eerstelijnsgezondheidswerkers zoals huisartsen, verpleegkundigen, kinesisten, maatschappelijk werkers, enzovoort onder één dak. Deze zorgverleners hebben ook steeds een multidisciplinair overleg. In tegenstelling tot de betaling per prestatie, zoals bijvoorbeeld bij reguliere huisartsen, verkrijgen de zorgverleners van wijkgezondheidscentra een forfaitaire betaling per ingeschreven patiënt. De patiënt moet doorgaans geen remgeld betalen. Door deze financiële drempel weg te halen hoopt men patiënten te bereiken die omwille van financiële redenen zorg uitstellen. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat een wijkgezondheidscentrum zich enkel richt tot een strikt omschreven werkgebied. Enkel personen die wonen in dit werkgebied mogen zich inschrijven en kunnen op consultatie gaan in het wijkgezondheidscentrum. Vlaams-Brabant telt momenteel 5 Nederlandstalige wijkgezondheidscentra: De Central, Ridderbuurt en Caleido in Leuven, Vierkappes in Tienen en De Vaart in Vilvoorde. Concreet kan men hier dus enkel terecht wanneer men in Leuven, Tienen of Vilvoorde-Machelen woont. Gegevens van IMA geven aan dat in deze gemeenten gemiddeld 3 tot 4% van de rechthebbenden ingeschreven zijn bij een wijkgezondheidscentrum. Daarnaast is er ook een Franstalig wijkgezondheidscentrum in Linkebeek, waar personen uit Linkebeek, Drogenbos, Beersel en Sint-Pieters-Leeuw terechtkunnen, en zien we dat het werkgebied van het wijkgezondheidscentrum in Laken zich uitstrekt tot Wemmel.
11.2.2
Consultatiebureaus Kind en Gezin
De consultatiebureaus van Kind en Gezin richten zich in de eerste plaats op kinderen van 0 tot 3 en hun ouders. Men kan in deze consultatiebureaus kosteloos terecht voor de aanbevolen vaccinaties van kleine kinderen. Ook wordt hun zicht, gehoor, groei en ontwikkeling er opgevolgd. Om zoveel mogelijk kinderen te bereiken zijn de consultatiebureaus sterk regionaal verspreid (zie Kaart 33) . Gegevens van Kind en Gezin geven aan dat in 2014 in Vlaanderen 89,7% van de kinderen minstens éénmaal op consultatie kwam, in Vlaams-Brabant is dit iets lager, namelijk 86,0%. We stellen echter vast dat er sprake is van een regionale spreiding: het aandeel nuljarigen dat op consultatie kwam in het arrondissement Halle-Vilvoorde ligt met 79,4% veel lager dan de 94,5% die geregistreerd wordt voor het arrondissement Leuven. Dit verschil kan in grote mate toegeschreven worden aan taal. Franstaligen in de rand zullen eerder naar de Franstalige tegenhanger van Kind en Gezin, ONE, op consultatie gaan.
62
Deel III: Aanbod van gezondheidszorg Kaart 33: 33: Consultatiebureaus Kind en Gezin (2014) aandeel nuljarigen met minstens 1 consultatie bij K&G t.o.v. aantal geboorten 94,0 - 100,0 86,1 - 93,9 73,7 - 86,0 59,6 - 73,6 38,3 - 59,5
consultatiebureau K&G Vlaams-Brabant: 86,0 Vlaams Gewest: 89,7
Londerzeel
Kapelleop-denBos
Begijnendijk Keerbergen
Tremelo
Diest Aarschot
Boortmeerbeek
Scherpenheuvel -Zichem
Zemst Opwijk
Grimbergen Vilvoorde
Rotselaar Bekkevoort
Kampenhout
Tielt-Winge Holsbeek
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Asse
Affligem
Haacht
Meise Merchtem
Herent Kortenaken
Kortenberg Zaventem Ternat
Liedekerke
Dilbeek Roosdaal
Kraainem
SintPietersLeeuw
Drogenbos
Zoutleeuw Boutersem
Oud-Heverlee Huldenberg
Overijse
Linkebeek
Gooik
Glabbeek
Wezembeek-Bertem Oppem Tervuren
Lennik
Geetbets
Lubbeek
Leuven
Bierbeek Tienen
Linter
Hoegaarden
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Halle
SintGenesiusRode
Landen
Herne
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: Kind en Gezin
Bever
11.2.3
Centra voor leerlingenbegeleiding leerlingenbegeleiding
Het centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB) is een door de overheid gefinancierde dienst die begeleiding biedt enerzijds aan leerlingen en hun ouders, anderzijds aan onderwijzers en schooldirecties. Het werkgebied van een CLB bestaat uit de leerlingen die ingeschreven zijn in een school waaraan het betreffende CLB verbonden is. Hun aanbod situeert zich inhoudelijk op vier vlakken: studeren, schoolloopbaan, sociaal-emotionele ontwikkeling en preventieve gezondheidszorg. In het kader van de preventieve gezondheidszorg organiseren de CLB’s een verplicht medisch ste de ste de de ste de onderzoek in de 1 en 2 kleuterklas, in het 1 , 3 en 5 leerjaar en het 1 en 3 jaar secundair onderwijs. Naast het opvolgen van lengte en gewicht, zicht en gehoor heeft het CLB als opdracht (inhaal)vaccinaties aan te bieden. De CLB’s volgen hierbij het vaccinatieschema zoals voorgesteld door de Hoge Gezondheidsraad.
11.2.4
Thuisverpleging
Een dienst voor thuisverpleging groepeert een aantal thuisverpleegkundigen, die ofwel als werknemer voor de dienst zelf werken, ofwel als zelfstandige met de dienst samenwerken. Een dienst voor thuisverpleging kan een erkenning aanvragen bij Zorg en Gezondheid, en moet daarvoor voldoen aan de erkenningsvoorwaarden. Op de kaart staan de erkende diensten voor thuisverpleging van Vlaams-Brabant, de meesten hebben een werkingsgebied van enkele gemeenten.
63
Deel III: Aanbod van gezondheidszorg Kaart 34: 34: Erkende diensten voor thuisverpleging (2016)
Kantoor erkende dienst voor thuisverpleging Begijnendijk
Londerzeel Kapelle-op-den-Bos Meise Opwijk Merchtem
Wit-Gele Kruis team Wolvertem
Keerbergen Zemst
Tremelo
Wit-Gele Kruis Boortmeerbeek team Haacht
Team Thuisverpleging Coenen
Aarschot Kampenhout
Grimbergen
Haacht
Rotselaar
Wit-Gele Kruis Dienst voor Thuisverpleging regio Vilvoorde De Bres Wit-Gele Kruis Vilvoorde Steenokkerzeel Regio Asse Wemmel
Diest
Scherpenheuvel-Zichem
Wit-Gele Kruis Regio Aarschot
Holsbeek
Tielt-Winge
Wit-Gele Kruis team Diest
Thuisverpleging De Groote Bekkevoort
Thuisverpleging Hageland Herent Machelen Affligem Asse Wit-Gele Kruis Kortenaken Geetbets Wit-Gele Kruis Zaventem Kortenberg team Leuven Wit-Gele Kruis Thuisverpleging team Liedekerke team Kessel-LoLubbeek Wit-Gele Kruis Leuven De Schakel Wit-Gele Kruis Glabbeek Ternat team Bertem Dilbeek Swings@homecare Kraainem Liedekerke team Linter Bertem Wit-Gele Kruis Thuisverpleging Roosdaal Zoutleeuw Team Thuisverpleging team Wezembeek-Oppem Blockx Boutersem Linter Thuisverpleging Wezembeek-Oppem Lennik Alpha Tervuren Tienen Wit-Gele Kruis Meerdael Bierbeek Team Thuisverpleging Drogenbos team Tienen Oud-Heverlee De SamenwerkingSint-Pieters-Leeuw Huldenberg Thuisverzorging in Solidariteit Team Thuisverpleging Gooik Hoegaarden Tienen De Brug Overijse Linkebeek
Galmaarden Pepingen Herne Bever
Wit-Gele Kruis team Sint-Pieters-Leeuw
Hoeilaart
Landen
Beersel Sint-Genesius-Rode
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: www.desocialekaart.be
Halle
Naast de erkende diensten zijn er heel wat niet erkende groepen en zelfstandige thuisverpleegkundigen, die we niet exhaustief kunnen oplijsten. De meeste zijn terug te vinden in de sociale kaart (www.socialekaart.be) onder de rubriek ‘thuisverpleegkunde’.
11.2.5
Centra voor geestelijke gezondheidszorg
In de centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG) bieden psychiaters, psychologen en maatschappelijk werkers gratis hulpverlening aan personen met ernstige psychische problemen of problemen die chronisch dreigen te worden. In Vlaams-Brabant kunnen patiënten nog steeds rechtstreeks een afspraak maken voor een intakegesprek, maar meer en meer werkt men op verwijzing van andere hulpverleners, zoals de huisarts, CLB, CAW of OCMW. Hierdoor worden centra voor geestelijke gezondheidszorg meer en meer tot de tweedelijnsgezondheidszorg gerekend. Vlaams-Brabant telt drie centra voor geestelijke gezondheidszorg: CGG Ahasverus met 4 vestigingen (Halle, Asse, Grimbergen en Vilvoorde), CGG PassAnt met 4 vestigingen (Dilbeek, Halle, Haacht en Leuven), en CGG Vlaams-Brabant Oost met 6 vestigingen (Aarschot, Diest, Sterrebeek, Tienen, Leuven - kinderen en jongeren, Leuven – volwassenen en ouderen). Geanonimiseerde informatie uit het elektronisch patiëntendossier (EPD) van de CGG’s wordt halfjaarlijks bezorgd aan het VAZG. Op basis van deze info biedt Kaart 35 een overzicht van het aantal patiënten per 10.000 inwoners.
64
Deel III: Aanbod van gezondheidszorg Kaart 35: 35: Aantal patiënten CGG’s CGG’s per 10.000 inwoners (2014) aantal patiënten per 10.000 inwoners 120,4 - 170,9 85,7 - 120,3 61,0 - 85,6 36,1 - 60,9 4,2 - 36,0 vestiging CGG
Londerzeel
Kapelleop-denBos
Begijnendijk Keerbergen
Tremelo
Diest Aarschot
Boortmeerbeek
Scherpenheuvel -Zichem
Zemst Opwijk
Grimbergen Vilvoorde
Rotselaar Bekkevoort
Kampenhout
Tielt-Winge Holsbeek
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Asse
Affligem
Haacht
Meise Merchtem
Herent Kortenaken
Kortenberg Zaventem Ternat
Liedekerke
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal
SintPietersLeeuw
Drogenbos Overijse
Zoutleeuw Boutersem
Oud-Heverlee Huldenberg
Linkebeek
Gooik
Glabbeek
Bertem
Tervuren
Lennik
Geetbets
Lubbeek
Leuven
Bierbeek Tienen
Linter
Hoegaarden
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Halle
SintGenesiusRode
Landen
Herne
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: VAZG
Bever
We zien het hoogst aantal cliënten in een stedelijke omgeving, waar een CGG vestiging aanwezig is. Halle en Leuven zijn hierbij duidelijke uitschieters met ongeveer 170 patiënten per 10.000 inwoners. In de gemeenten waar het inkomen gemiddeld hoger ligt, zien we een lager gebruik van de gratis dienstverlening van de CGG. De financiering van de CGG’s gebeurt grotendeels door de Vlaamse overheid via enveloppefinanciering. Deze financiering is niet gelinkt aan de zorgbehoeften in een bepaalde regio. Het aantal gesubsidieerde VTE per 10.000 inwoners bedroeg in 2014 voor Vlaanderen 1,16, het arrondissement Leuven zit met 1,27 VTE boven dit gemiddelde, het arrondissement Halle-Vilvoorde blijft met 0,92 VTE erg onder dit gemiddelde.24 Voor 2015 zijn er nog geen opgesplitste cijfers, maar zien we dat voor de cliëntenwerking voor alle leeftijden en alle doelgroepen samen Vlaams-Brabant en Brussel 8,3 VTE per 100.000 inwoners tellen, het laagste 25 aandeel van de provincies, ten opzichte van 9,1 in Vlaanderen .
11.3 11.3.1
Coördinatiemechanismen SEL en LOGO
SEL is het acroniem voor de samenwerkingsinitiatieven eerstelijnsgezondheidszorg. eerstelijnsgezondheidszorg In een SEL zitten de diensten voor gezinszorg, de huisartsen, de lokale dienstencentra, de OCMW’s, de woonzorgcentra, de verpleegkundigen en vroedvrouwen en de diensten maatschappelijk werk van de ziekenfondsen. Het doel van dit samenwerkingsinitiatief is het zorgaanbod te optimaliseren en op elkaar af te stemmen. In Vlaams-Brabant zijn 2 SELs, Gezondheidsoverleg Arrondissement Leuven (GOAL) en Zenneland, deze zijn dan verder ingedeeld in lokale
24
Dienst Welzijn (2015) Wel op weg? Een analyse van het welzijnsaanbod. Dienst Welzijn, VlaamsBrabant. 25 Agentschap Zorg en Gezondheid, Personeelscijfers CGG Vlaams Gewest 2015, gepubliceerd op http://www.zorg-en-gezondheid.be/Personeelscijfers-CGG
65
Deel III: Aanbod van gezondheidszorg werkgroepen van enkele gemeenten die eigen overlegplatvormen, vormingen en andere activiteiten organiseren. LOGO staat voor Lokaal GezondheidsOverleg. GezondheidsOverleg De opdracht van de LOGO’s bestaat erin gezondheidsprojecten die kaderen in de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen omtrent voeding en beweging, milieu, vaccinaties; tabak, alcohol en drugs, valpreventie, bevolkingsonderzoeken, enzovoort lokaal te implementeren. In Vlaams-Brabant zijn twee LOGO’s actief: Oost-Brabant dat de gemeenten van de zorgregio Leuven omvat en Zenneland dat de overige gemeenten, die tot de zorgregio Brussel behoren, bevat.
11.3.2
Palliatieve zorg
Een netwerk palliatieve zorg is een overkoepelend pluralistisch samenwerkingsverband met verschillende partners die op palliatief vlak actief zijn in de regio zoals: eerstelijnshulpverleners of hun organisaties, woonzorgcentra, ziekenhuizen en palliatieve zorgeenheden, organisaties voor thuiszorg, specifieke zorgorganisaties voor families, thuisverzorgers en/of vrijwilligers. Elk netwerk palliatieve zorg is nauw verbonden met een palliatieve thuiszorgequipe (ook MBE of multidisciplinaire begeleidingsequipe genoemd) die de palliatieve zorg aan patiënten in hun thuismilieu aanbiedt en coördineert. De palliatieve thuiszorgequipes worden erkend en opgevolgd door het RIZIV. Ze bestaan uit een equipearts, een administratieve kracht en palliatieve deskundigen (voornamelijk verpleegkundigen). In Vlaams-Brabant zijn er twee netwerken en thuiszorgequipes: Forum Palliatieve Zorg voor arrondissement Halle-Vilvoorde en Brussel, en Palliatief Netwerk Arrondissement Leuven PANAL vzw. In elk ziekenhuis is een palliatief supportteam aanwezig. Een arts, een psycholoog, één of meerdere verpleegkundigen ondersteunen de medewerkers van de afdelingen waar de palliatieve patiënt verblijft. Bij opname/ontslag wordt er nauw samengewerkt met de thuiszorg of het woonzorgcentrum en met de palliatieve thuiszorgequipe. In een woonzorgcentrum wordt het concrete palliatieve zorgaanbod voornamelijk door de palliatief referentiepersoon uitgewerkt. Palliatieve zorgeenheden (afgekort PZE) zijn kleinschalige ziekenhuisdiensten waar alles in het werk wordt gesteld om het maximale comfort van de patiënt en zijn familie te verzekeren voor patiënten voor wie palliatieve thuiszorg niet mogelijk is.26 In Wemmel bevindt zich een palliatief dagcentrum, Topaz. AZ Diest, RZ Tienen, RZ H. Hart Leuven, UZ Gasthuisberg, AZ Jan Portaels (Vilvoorde), OLV Campus Asse, AZ Sint-Maria Halle, MS Centrum Melsbroek (Steenokkerzeel), Revalidatieziekenhuis Inkendaal (Sint-Pieters-Leeuw) hebben een palliatief supportteam. RZ Heilig Hart Leuven, UZ Gasthuisberg, AZ Jan Portaels (De Cirkel), OLV Campus Asse en AZ Sint-Maria (De Oase) hebben een palliatieve eenheid
11.3.3
Ziekenfondsen
Een ziekenfonds beheert de in België verplichte ziektekostenverzekering. Er zijn 5 erkende landsbonden: Landsbond der christelijke mutualiteiten (L.C.M.), Nationaal verbond van socialistische mutualiteiten (N.V.S.M.), Landsbond van de liberale mutualiteiten (L.L.M.), Landsbond van de onafhankelijke ziekenfondsen (L.O.Z.), Landsbond van de neutrale ziekenfondsen (L.N.M.). Verder is er de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (H.Z.I.V.) en de Kas der Geneeskundige Verzorging van de NMBS holding. Kaart 36 geeft in de eerste
26
Meer informatie via www.palliatief.be .
66
Deel III: Aanbod van gezondheidszorg plaats een beeld van het aantal inwoners dat lid is van één van deze ziekenfondsen. Daarnaast wordt per gemeente ook aangegeven hoe de leden verdeeld zijn over de verschillende landsbonden. Kaart 36: 36: Ziekenfondsen Ziekenfondsen (31.12.2014) aandeel inwoners niet aangesloten bij een verzekeringsinstelling 8,9 - 19,1 3,8 - 8,8 1,9 - 3,7 1,1 - 1,8 0,1 - 1,0
aantallen per landsbond
Londerzeel
Kapelleop-denBos
Begijnendijk Keerbergen
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
15.000
Aarschot
Zemst Opwijk
L.C.M L.N.M. N.V.S.M. L.L.M.
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Tremelo
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Zaventem
L.O.Z.
Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Huldenberg Overijse
Linkebeek
Gooik
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Geetbets
Lubbeek
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data: RIZIV, rijksregister
Halle
De kaart illustreert duidelijk de specifieke situatie in de zuidoostelijke rand rond Brussel waar tot 20% van de inwoners niet aangesloten is bij een ziekenfonds. Dit heeft te maken met de werknemers bij internationale instellingen die vaak in deze regio wonen. Ook in Leuven zien we een relatief hoog percentage niet-rechthebbenden. Hier gaat het mogelijk om buitenlandse studenten of expats. We zien ook grote regionale verschillen wanneer het gaat om bij welk ziekenfonds men aangesloten is. Zo zien we in Leuven en aanpalende gemeenten een meerderheid die aangesloten is bij de Christelijke Mutualiteit, in Tienen is de Liberale Mutualiteit relatief belangrijk, in de zuidoostelijk rand rond Brussel zijn relatief veel rechthebbenden aangesloten bij het Onafhankelijk Ziekenfonds. Deze patronen zijn waarschijnlijk historisch gegroeid, mogelijk is de dienstverlening van de verschillende ziekenfondsen hierdoor ook gediversifieerd.
12. TweedeTweede- en derdelijns derdelijnsgezondsheids lijnsgezondsheidszorg gezondsheidszorg De tweede- en derdelijnsgezondheidszorg speelt zich grotendeels af binnen de muren van een ziekenhuis. De tweede lijn wordt gevormd door zorg- en hulpverleners die na verwijzing door de eerste lijn kunnen geconsulteerd worden. De derde lijn vormt dan een ondersteuning van de professionele hulpverleners en situeert zich vaak binnen universitaire ziekenhuizen en expertisecentra.
67
Deel III: Aanbod van gezondheidszorg
12.1 Ziekenhuizen Ziekenhuizen kan men indelen in verschillende categorieën. In de eerste plaats wordt een onderscheid gemaakt tussen algemene, of niet-psychiatrische ziekenhuizen, en psychiatrische ziekenhuizen. Van belang is hier op te merken dat algemene ziekenhuizen wel psychiatrische afdelingen kunnen hebben. Onder de term ‘algemene ziekenhuizen’ verzamelen zich de acute, de categorale en de universitaire ziekenhuizen. Een acuut ziekenhuis is een gewoon algemeen ziekenhuis. Een categoraal ziekenhuis is gemiddeld kleiner en bied specifieke zorg aan een strikt afgebakende doelgroep. Een universitair ziekenhuis, tot slot, is verbonden aan een faculteit geneeskunde van een universiteit. Er worden niet enkel patiënten verzorgd, maar ook artsen en verpleegkundigen opgeleid en aan wetenschappelijk onderzoek gedaan. Vlaams-Brabant telt 5 acute, 2 categorale, 1 universitair en 5 psychiatrische ziekenhuizen. Kaart 37 toont hun ligging op kaart en het aantal erkende bedden. Kaart 37: 37: Ziekenhuizen in VlaamsVlaams-Brabant (2014)
De 6 acute en universitaire ziekenhuizen in Vlaams-Brabant hebben een spoedgevallendienst om personen met dringende medische problemen op te vangen. In 2012 telde men 154.318 verblijven op spoed, dit is 37% van alle verblijven in deze ziekenhuizen. De verblijven op de spoedgevallendienst worden opgedeeld in ambulante spoed, klassieke hospitalisatie en daghospitalisatie. Figuur 10 toont de verschillende ziekenhuisverblijven per provincie.
68
Deel III: Aanbod van gezondheidszorg Figuur 10: 10: Aantal ziekenhuisverblijven per 1.000 inwoners per provincie (2012) 1000 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0
ambulante spoed
klassieke hospitalisatie (via spoed)
daghospitalisatie (via spoed)
verblijven (excl.spoed)
Bron: MZG, FOD Volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
Zowel in Vlaams- als Waals-Brabant ligt het aantal ziekenhuisverblijven per 1.000 inwoners erg onder het gemiddelde in België. Waarschijnlijk trekken inwoners uit de rand rond Brussel naar een Brussels ziekenhuis, waar relatief veel ziekenhuisverblijven geregistreerd worden. In de MZG (minimale ziekenhuisgegevens)27, wordt de woonplaats van de patiënt en het ziekenhuis waar deze patiënt verblijft geregistreerd28. Deze gegevens laten ons toe enkele belangrijke stromen in kaart te brengen. We bekijken de stromen apart voor het arrondissement Halle-Vilvoorde en het arrondissement Leuven. Figuur 11 toont twee taartdiagrammen die de patiëntenstromen aangeven. De ziekenhuizen buiten Vlaams-Brabant worden hierbij gegroepeerd per provincie. De twee taartdiagrammen zijn quasi even groot, voor de inwoners van het arrondissement Halle-Vilvoorde tellen we 64.864 klassieke hospitaalverblijven, voor het arrondissement Leuven 63.039.
27
De MZG worden verzameld door alle algemene Belgische ziekenhuizen in opdracht van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu. 28 Deze aantallen worden enkel weergegeven wanneer minimum 5% van de patiënten uit een gemeente naar een bepaald ziekenhuis gaat. De hele kleine stromen blijven zo onderbelicht. Voor 2012 hebben we gegevens van 127.903 van de 156.964 of 81,5% van de verblijven
69
Deel III: Aanbod van gezondheidszorg Figuur 11: 11: Patiëntenstroom vanuit het arr. arr. HalleHalle-Vilvoorde en het arr. Leuven (klassieke hospitalisatie, 2012)
Bron: MZG, FOD Volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
De patiëntenstromen tonen een verschillend patroon naargelang het arrondissement. Hierbij speelt voornamelijk de nabijheid. We zien een kwart van de inwoners van Halle-Vilvoorde, en dan vooral van aan de westelijke grens, naar Oost-Vlaamse ziekenhuizen (Aalst, Dendermonde, Zottegem) trekken, terwijl deze uitstroom volledig ontbreekt in het arrondissement Leuven. Daar blijken de patiënten die gehospitaliseerd worden buiten de provincie, vooral naar Antwerpen (Bonheiden, Mechelen) of Limburg (Sint-Truiden, Hasselt) te gaan. Ook de uitstroom naar de Brusselse ziekenhuizen verschilt sterk tussen de arrondissementen. Ruim een derde van de inwoners van Halle-Vilvoorde opteert bij hospitalisatie voor een ziekenhuis in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Voor de faciliteitengemeenten ligt dit aandeel patiënten tussen 77% en 100%. Maar ook vanuit Dilbeek, Grimbergen, Hoeilaart en Asse gaat de meerderheid van de patiënten naar het Brusselse. Vanuit het arrondissement Leuven is de uitstroom naar Brussel dan weer zeer beperkt; enkel vanuit Tervuren gaan patiënten naar het nabijgelegen Sint-LambrechtsWoluwe of Ukkel. De omgekeerde beweging is trouwens onbestaande, alle inwoners van Brussel worden binnen het gewest gehospitaliseerd.
12.2 GeneesheerGeneesheer-specialisten In de nationale gezondheidsenquêtes wordt telkens gepeild naar het aandeel respondenten dat het afgelopen jaar een specialist bezocht. Het gaat hier dan enkel om ambulante contacten. Voor Vlaams-Brabant ligt dit percentage in 2013 op 45,1% wat vergelijkbaar is zowel met de percentages van de andere provincies als met de percentages uit eerdere gezondheidsenquêtes. Het RIZIV beschikt over het aantal geneesheer-specialisten per specialisme. Deze artsen zijn hierbij wel ingedeeld volgens hun woonplaats, terwijl ze doorgaans tewerkgesteld zijn in een ziekenhuis. In onderstaande tabel geven we dan ook geen gegevens per gemeente, maar wel per arrondissement.
70
Deel III: Aanbod van gezondheidszorg Tabel 4: GeneesheerGeneesheer-specialisten per 10.000 inwoners naar woonplaats (31.12. (31.12.2014) 31.12.2014) Halle-Vilvoorde
Leuven
VlaamsBrabant
Vlaams Gewest
Acute geneeskunde
0,4
0,3
0,3
0,2
Anesthesie-reanimatie
2,7
2,9
2,8
2,0
Cardiologie
1,7
1,2
1,5
0,9
Dermato-venereologie
1,2
0,8
1,0
0,6
Fysische geneeskunde en revalidatie
0,6
0,8
0,7
0,5
Gastro-enterologie
1,0
0,8
0,9
0,6
Geriatrie
0,4
0,3
0,3
0,3
Gynaecologie en verloskunde
2,2
1,5
1,9
1,1
Heelkunde
1,9
2,5
2,2
1,3
Inwendige geneeskunde
2,1
2,4
2,2
1,2
Kindergeneeskunde
2,4
2,4
2,4
1,3
Klinische biologie
0,9
1,2
1,0
0,6
Medische oncologie
0,3
0,2
0,3
0,2
Neurochirurgie
0,2
0,2
0,2
0,2
Neurologie
0,8
0,6
0,7
0,4
Neuropsychiatrie
0,2
0,4
0,3
0,2
Nucleaire geneeskunde
0,4
0,4
0,4
0,2
Oftalmologie
1,5
1,8
1,6
1,0
Orthopedie
1,2
1,3
1,3
1,0
Otorinolaryngologie
0,9
0,5
0,7
0,6
Pathologische anatomie
0,3
0,7
0,5
0,3
Plastische heelkunde
0,5
0,1
0,3
0,2
Pneumologie
0,7
0,7
0,7
0,5
Psychiatrie
2,0
3,0
2,4
1,5
Radiotherapie
0,2
0,4
0,3
0,2
Reumatologie
0,3
0,2
0,2
0,2
Röntgendiagnose
2,4
2,2
2,3
1,4
Stomatologie
0,3
0,5
0,4
0,3
Urgentiegeneeskunde
0,1
0,2
0,1
0,0
Urologie
0,4
0,4
0,4
0,4
3.397 30,5
12. 12.572 19,5
Totaal aantal specialisten 1.858 1.536 30,1 30,9 Totaal aantal specialisten per 10. 10.000 inw. Bron: RIZIV, via VAZG (31.12.2014) en AD Statistiek (01.01.2015)
Gemiddeld wonen in Vlaanderen 19,5 specialisten per 10.000 inwoners. In Vlaams-Brabant, zowel in het arrondissement Leuven als Halle-Vilvoorde ligt dit aandeel met ruim 30 specialistartsen per 10.000 inwoners beduidend hoger. Een mogelijke verklaring ligt in het feit dat een aantal van deze artsen wonen in Vlaams-Brabant, maar werken in een ziekenhuis in het nabijgelegen Brussel.
71
Deel III: Aanbod van gezondheidszorg
13. Financiële toegankelijk van de gezondheidszorg In dit deel werd voornamelijk ingezoomd op het aanbod van de gezondheidszorg en de toegankelijkheid ervan. Naast de geografische toegankelijkheid is er echter ook sprake van financiële toegankelijkheid. De aanwezigheid van een goed uitgebouwd zorgnetwerk betekent immers niet automatisch dat ieder er gebruik van kan maken. Het Belgisch gezondheidssysteem is zo georganiseerd dat de patiënt doorgaans zijn zorgverstrekker zelf betaald. Later wordt een deel van deze kosten terugbetaald door het ziekenfonds. Om geneeskundige verzorging meer financieel toegankelijk te maken, bestaat er de derdebetalersregeling. Indien men in aanmerking komt voor de deze regeling, betaalt men als patiënt enkel het remgeld aan de zorgverstrekker. De laatste ontvangt de verdere wettelijke terugbetaling dan via het ziekenfonds. Daarnaast is er het systeem van de verhoogde tegemoetkoming, dat recht geeft op een betere terugbetaling van geneeskundige verzorging (arts, tandarts, geneesmiddelen, hospitalisatie,...). Een laatste maatregel om financiële hindernissen in de gezondheidszorg te beperken is de maximumfactuur. De maximumfactuur zorgt ervoor dat de kosten voor geneeskundige verzorging voor bepaalde meer kwetsbare gezinnen geplafonneerd is. In de nationale gezondheidsenquêtes29 wordt zowel gepolst naar de absolute uitgaven voor gezondheidszorg, als naar hoe zwaar de uitgaven wegen op het huishoudensbudget. Dit laatste is natuurlijk het meest interessant wanneer we de financiële toegankelijkheid willen bekijken. Enerzijds wordt gevraagd of men de uitgaven voor gezondheidszorg moeilijk om dragen vindt. Anderzijds of men reeds genoodzaakt was medische consumptie uit te stellen vanwege financiële redenen. Ongeveer een kwart van de huishoudens vindt dat de uitgaven voor gezondheidszorgen moeilijk passen binnen het huishoudbudget. Bij de laagst verdienende huishoudens loopt dit aandeel op tot meer dan de helft van de huishoudens. Gemiddeld wordt door 8% van de Belgische huishoudens aangegeven dat ze medische consumptie uitstelden omwille van financiële redenen. Ook hier blijkt een significant verschil volgens socioeconomische kenmerken. Het percentage dat gezondheidszorgen moet uitstellen ligt immers een stuk hoger onder de laagst opgeleiden (12%) in vergelijking met de hoogst opgeleiden (6%). Nog sterker komt deze vaststelling naar voor bij het inkomen; 19% van de huishoudens uit het laagste inkomenskwintiel geven aan medische consumptie uit te stellen uit financiële motieven, terwijl dit bij het hoogste inkomenskwintiel slechts 3% is. Tot slot stelt men vast dat vooral de inwoners van stedelijke gebieden hun medische consumptie uitstellen. De resultaten van een online enquête van de Christelijke Mutualiteiten30 liggen in dezelfde lijn. Zij vinden dat 11% van de bevolking noodzakelijke gezondheidszorgen uitstellen omwille van financiële redenen. Zij stellen daarenboven vast dat deze kans beduidend hoger ligt bij laaggeschoolden(13%), jongeren (15%), werklozen (28%), alleenstaanden met kinderen (23%). 29
Drieskens S, Gisle L (ed.). Gezondheidsenquête 2013. Rapport 3: Gebruik van gezondheids- en welzijnsdiensten. WIV-ISP, Brussel, 2015 30 Vancorenland S., Peters B., Avalosse H., Gillis O. (2013). Hoe denkt de Belg over gezondheidszorg? Voorstelling van de resultaten van het onderzoek. 50 jaar ziekteverzekering. Christelijke mutualiteit.
72
Deel III: Aanbod van gezondheidszorg De vormen van zorg die het vaakst uitgesteld worden zijn tandzorg, consultaties bij specialisten, bril, geneesmiddelen en kinesitherapie. Op basis van deze enquêtes is het evenwel niet mogelijk verder in te zoomen op het lokale, Vlaams-Brabantse niveau.
14. Enkele conclusies Binnen de gezondheidszorg is een waaier van individuele zorgverleners en diensten actief. Deze worden traditioneel ingedeeld in verschillende lijnen naargelang hun niveau van specialisatie en toegankelijkheid. In de eerste lijn situeert men de basisgezondheidszorg die rechtstreeks toegankelijk is voor de patiënt. Het is dan ook van essentieel belang dat deze vlot bereikbaar is voor iedereen. Volledige kwantitatieve informatie over het aanbod is niet centraal beschikbaar. Voor de gebruikscijfers wordt vaak beroep gedaan op cijfers van het IMA, dat de gegevens van de verschillende ziektefondsen verzamelt. Hierbij is van belang te weten dat deze cijfers de zogenaamde rechthebbenden betreffen: de personen die aangesloten zijn bij de verplichte ziekteverzekering. Doorgaans zijn dit zo goed als alle inwoners, maar in de gemeenten ten zuidoosten van Brussel valt een significant deel van de bevolking, expats en werknemers bij internationale instellingen, echter niet onder deze verplichting. Huisartsen, tandartsen en apothekers zijn belangrijke aanspreekpunten binnen de gezondheidszorg. In Vlaams-Brabant raadpleegt 8 op de 10 de huisarts minstens jaarlijks. Er zijn daarbij grote verschillen tussen de gemeenten onderling. In de rand rond Brussel ligt het aandeel personen dat jaarlijks een dokter bezoekt een stuk lager dan in het Hageland. Vooral de faciliteitengemeenten springen hier uit en sluiten meer aan bij de lage gemiddelden in Brussel en Wallonië. Daarnaast gaat ongeveer de helft van inwoners jaarlijks naar de tandarts. Ook hier blijken er lokaal grote verschillen te zijn. In het zuidelijk Hageland en in de Zennevallei, gemeenten waar het inkomen en opleidingsniveau gemiddeld lager is, vinden we meer dan 27% van de inwoners die in een tijdspanne van 3 jaar nooit een tandarts bezochten. Op basis van de erkenningen van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu kan vastgesteld worden dat er meer huisartsen, tandartsen en apothekers dan gemiddeld in Vlaams-Brabant wonen. De huisartsendichtheid is wel lager in het arrondissement HalleVilvoorde waar 20 van de 35 gemeenten omschreven werden als huisartsarm. De eerstelijnsgezondheidszorg wordt verder aangevuld met diensten die vaak kosteloos toegankelijk zijn. Zo telt Vlaams-Brabant vier Nederlandstalige wijkgezondheidscentra waar inwoners uit Leuven, Tienen, Vilvoorde en Machelen terecht kunnen voor een multidisciplinaire aanpak van gezondheidsproblemen. Verder blijkt dat inwoners uit de rand zich ook tot Franstalige wijkgezondheidscentra in Linkebeek of Brussel richten. Minstens wekelijks richt Kind en Gezin in de meeste Vlaams-Brabantse gemeenten consultatiebureaus in waar kinderen van 0 tot 3 preventief opgevolgd worden. In de randgemeenten rond Brussel blijkt men minder gebruik te maken van deze dienstverlening, mogelijk wenden de Franstalige inwoners van deze gemeenten zich eerder tot ONE, de Franstalige tegenhanger. In de drie Vlaams-Brabantse centra voor geestelijke gezondheidszorg (CGG) bieden psychiaters, psychologen en maatschappelijk werkers hulp aan personen met psychische problemen. In faciliteitengemeenten en gemeenten waar het inkomen gemiddeld hoger ligt, wordt beduidend minder gebruik gemaakt van deze dienstverlening. 73
Deel III: Aanbod van gezondheidszorg De tweede- en derdelijnsgezondheidszorg situeert zich voornamelijk in ziekenhuizen en verloopt doorgaans op doorverwijzing vanuit de eerste lijn. Vlaams-Brabant telt zes ziekenhuizen met spoedgevallendienst, waarvan één universitair ziekenhuis. Daarnaast zijn er ook twee categorale (revalidatie en Multiple Sclerose) en vijf psychiatrische ziekenhuizen in de provincie. In VlaamsBrabant ligt het aantal ziekenhuisverblijven per 1.000 inwoners en vooral het aantal spoedopnames onder het gemiddelde, terwijl dit beduidend hoger ligt voor Brussel. Een aantal inwoners uit de rand rond Brussel trekt vermoedelijk naar de spoeddienst van een Brussels ziekenhuis. Bij de klassieke hospitalisaties, waar we wel informatie hebben over de woonplaats van de patiënten, blijkt ruim een derde van de gehospitaliseerde inwoners van Halle-Vilvoorde immers naar een Brussels ziekenhuis te gaan. Daarnaast gaat een kwart naar een Oost-Vlaams ziekenhuis. De inwoners van het arrondissement Leuven blijven doorgaans binnen het eigen arrondissement. Er blijkt enkel een significante stroom (11%) naar Antwerpen vanuit de gemeenten in het noorden van de provincie. Een kleine helft van de inwoners van Vlaams-Brabant bezoekt jaarlijks een geneesheer-specialist. Dit is vergelijkbaar met de inwoners uit andere provincies. Wel zien we dat in Vlaams-Brabant opvallend meer specialisten wonen dan gemiddeld in Vlaanderen, mogelijk zijn er onder deze groep ook verbonden aan een nabijgelegen Brussels ziekenhuis. Algemeen kan gesteld worden dat de geografische toegankelijkheid van gezondheidszorg in Vlaams-Brabant voldoende is. Men moet echter in het achterhoofd houden dat een goed uitgebouwd zorgnetwerk niet impliceert dat iedereen er gebruik van kan maken. Mogelijk zijn er financiële beperkingen die ervoor zorgen dat mensen zorg uitstellen. Het gaat dan voornamelijk om tandzorg, consultaties bij specialisten, bril, geneesmiddelen en kinesitherapie. Uit bevragingen komt naar voor dat ongeveer 1 op de 10 Belgen medische zorgen uitstelt om financiële redenen, en dat laaggeschoolden, jongeren, werklozen en alleenstaanden met kinderen dit vaker doen. Er bestaan echter geen enquêtes die specifiek inzoomen op de situatie in Vlaams-Brabant.
74
Deel IV: Tewerkstelling in de gezondheidszorg
DEEL IV: Tewerkstelling in de gezondheidszorg In dit deel vierde en laatste deel wordt de gezondheidszorg als werkgever bekeken. We geven een overzicht van het profiel van de huidige werknemers die een zorgberoep uitoefenen, de toekomstige noden en de werknemers van morgen, de studenten die momenteel opteren voor een studie in de zorg. Het deel wordt afgesloten met enkele conclusies.
15. Profiel werkenden werkenden Om een profiel te schetsen van de werkenden in de gezondheidszorg maken we gebruik van administratieve data van de verschillende Belgische sociale zekerheidsinstellingen, Rijksdienst Sociale Zekerheid (RSZ), Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten (RSZPPO) en Rijksinstituut voor Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ), die we verkregen via het steunpunt Werk en Sociale Economie. We bespreken hierbij de loontrekkenden en de zelfstandigen apart31. De loontrekkenden selecteerden we op basis van de NACE-code (klasse van economische activiteiten) van hun werkgever, de zelfstandigen op basis van hun beroepscode. Voor de werknemers kunnen we dus geen onderscheid maken naar hun functie. Een werknemer in een ziekenhuis kan zowel een verpleegkundige, een arts, een ziekenhuisapotheker of een boekhouder betreffen.
15.1
Werknemers Werknemers
De werknemers die vallen onder de NACE 86 menselijke gezondheidszorg, NACE 87 maatschappelijke dienstverlening met huisvesting en NACE 88 maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting worden in dit dossier gedefinieerd als werknemers in de gezondheidssector3233. De geografische indeling van deze werknemers gebeurt op basis van hun woonplaats. Het gaat hier dus steeds om inwoners van Vlaams-Brabant, tewerkgesteld in de zorgsector, mogelijk in Vlaams-Brabant, maar mogelijk ook in Brussel, Wallonië of een andere Vlaamse provincie. Bijna 53.000 inwoners van Vlaams-Brabant waren in 2008, als werknemer, tewerkgesteld in de zorgsector. Hun aantal steeg de afgelopen jaren met 6,6% tot ruim 56.000 in 2013. De zorgsector is hiermee een grote werkgever; één op de acht werknemers uit Vlaams-Brabant 31
Deze twee groepen kunnen elkaar overlappen. Uit cijfers van de KSZ AM&SB waarin alle activiteiten per persoon worden gekoppeld blijkt dat in 2012 2,5% van de loontrekkenden in de gezondheids- of welzijnssector daarnaast ook als zelfstandige in de zorg werkzaam zijn. Het gaat hier bijvoorbeeld om dokters die als werknemer verbonden zijn aan een ziekenhuis, maar daarnaast ook nog als zelfstandige werken of verpleegkundigen die hun werk als zelfstandigen in de thuiszorg combineren met een tewerkstelling als bediende in een zorgvoorziening. 32 Een volledig overzicht van de betreffende Nace-codes staat opgelijst in bijlage 2. 33 Uitzendkrachten in de zorgsector zijn dus niet opgenomen in deze cijfers. In de sociale zekerheidsstatistieken worden ze immers ingedeeld onder de NACE-code 78 ‘terbeschikkingstelling van personeel’. Een online bevraging in opdracht van Federgon in het najaar van 2013 geeft aan dat ongeveer 2% van de bevraagde uitzendkrachten een uitzendopdracht in de gezondheids- of welzijnssector deed. (Romainville J.F. & D. Valsamis (2014), Enquête uitzendkrachten 2013, Ideaconsult, Brussel)
75
Deel IV: Tewerkstelling in de gezondheidszorg werkt immers in de zorgsector. Ter vergelijking, hiermee evenaart de zorgsector in VlaamsBrabant het openbaar bestuur en defensie (NACE 84) en blijkt het aantal werknemers in de zorgsector anderhalve keer groter dan het aantal werknemers in de industrie (NACE 10 t/m 33). Figuur 12: 12: Evolutie van het aantal inwoners van VlaamsVlaams-Brabant als werknemer tewerkgesteld in de zorgsector 25000
20000
Ziekenhuizen (NACE 86.1)
15000
Praktijken van artsen en tandartsen (NACE 86.2) Overige menselijke gezondheidszorg (NACE 86.9)
10000 Maatschappelijke dienstverlening met huisvesting (NACE 87) 5000
Maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting (NACE 88)
0 2008
2009
2010
2011
2012
2013
Bron: RSZ en RSZPPO via steunpunt WSE
Figuur 12 geeft aan dat de Vlaams-Brabantse werknemers in de zorgsector vooral tewerkgesteld in zijn ziekenhuizen (38,7%). Het is ook in deze groep dat de helft van de absolute stijging van de gehele zorgsector gerealiseerd werd. 31,1% van de werkenden werkt in het kader van maatschappelijke dienstverleningen zonder huisvesting. De verklaring voor de plotse daling van het aantal werknemers in deze subsector in 2010 is technisch van aard34. Net geen kwart (24,0%) van de loontrekkenden vinden we terug onder de NACE 87, de maatschappelijke dienstverlening met huisvesting: verpleegtehuizen voor personen met een handicap, woonzorgcentra enzovoort. Het aantal werknemers in beide takken van de maatschappelijke dienstverlening steeg licht tussen 2008 en 2013. De tewerkstelling in praktijken (NACE 86.2) en in de overige menselijke gezondheidszorg (NACE 86.2) is eerder beperkt en blijft ook constant doorheen de bestudeerde periode.
15.1.1
Geslacht en leeftijd leeftijd van de werknemers
Een overzicht van de leeftijd van de werknemers geeft aan dat, terwijl in 2008 al een kwart van de werknemers 50 of ouder was, dit vijf jaar later, in 2013, nog verder opgelopen was tot bijna een derde van de werknemers.
34
Vanaf 2010 worden de dienstencheque ondernemingen prioritair ingedeeld volgens de aard van de geleverde diensten. Hierdoor worden heel wat van deze ondernemingen niet meer onder de sector ‘Ter beschikkingstelling van personeel’ (NACE 78) of onder ‘Maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting’ (buurt- en nabijheidsdiensten) (NACE 88) opgenomen, maar hoofdzakelijk onder de sectoren ‘Diensten in verband met gebouwen’ (poetshulp) (NACE 81) en ‘Overige persoonlijke diensten’ (strijkateliers) (NACE 96).
76
Deel IV: Tewerkstelling in de gezondheidszorg Figuur 13: 13: Leeftijd van de VlaamsVlaams-Brabantse werknemers in de zorgsector 30000 25000 20000
27%
34%
15000 10000
24% 69%
61%
5000
23%
32%
25-49
31%
69%
61%
2008
2013
50+
-24
70%
62%
2008
2013
0 2008
2013
NACE 86
NACE 87
NACE 88
Bron: RSZ en RSZPPO via steunpunt WSE
De evolutie binnen de deelsectoren is sterk gelijklopend. De groei in de verschillende sectoren gaat steeds samen met een verdere vergrijzing van de sector. De zorgsector heeft een sterk vrouwelijk werknemersbestand; vier op de vijf werknemers zijn immers vrouw. Figuur 14: 14: Geslacht van de VlaamsVlaams-Brabantse werknemers in de zorgsector 30000 25000 20000 15000
79%
79%
vrouw
10000 84%
84%
2008
2013
78%
77%
2008
2013
man
5000 0 2008
2013
NACE 86
NACE 87
NACE 88
Bron: RSZ en RSZPPO via steunpunt WSE
In de gezondheidszorg is meer dan de helft van de werknemers deeltijds aan de slag, in de sector van de maatschappelijke dienstverlening loopt dit aandeel verder op tot twee derde van de werknemers.
77
Deel IV: Tewerkstelling in de gezondheidszorg
15.1.2
Regionale spreiding
De regionale spreiding van de tewerkstelling in de zorgsector is niet in verhouding tot de beroepsactieve bevolking. In Figuur 15 wordt per provincie het aandeel werknemers in de zorgsector uitgezet t.o.v. de bevolking op beroepsactieve leeftijd (18-64). In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is net geen 5% van de inwoners tewerkgesteld in de zorgsector, in WestVlaanderen is dit bijna 11%. Vlaams-Brabant zit met 8,3% relatief laag ten opzichte van de overige Vlaamse provincies. De tewerkstelling in de menselijke gezondheidszorg (NACE 86) is met 3,7% dan weer bij de hogere aandelen. Figuur 15: 15: Aandeel werknemers in de zorgsector (2013) t.o.v. bevolking op beroepsactieve leeftijd 12,0% 10,0% 3,5%
8,0% 2,9%
6,0% 4,0% 2,0%
1,5% 1,0% 2,2%
2,1% 3,1%
2,6% 2,0% 3,7%
2,9% 3,3% 2,6%
3,2%
2,0% 3,1%
NACE 88 NACE 87
3,7%
3,8%
NACE 86
0,0%
Bron: RSZ en RSZPPO, via steunpunt WSE
Ook binnen Vlaams-Brabant zien we grote regionale verschillen. De gemeenten in de rand rond Brussel sluiten veel nauwer aan bij het Brusselse gemiddelde dan de gemeenten in het arrondissement Leuven waar vaak om en bij de 10% van de beroepsactieve inwoners als werknemer in de zorgsector werkt. Het aandeel personen dat in de menselijke gezondheidszorg (NACE 86) werkt, blijkt daarenboven relatief hoog in en rond Leuven, ten opzichte van het Hageland waar dit relatief klein is. Dit heeft vooral te maken met de aanwezigheid een zeer grote werkgever, met name UZ Leuven.
78
Deel IV: Tewerkstelling in de gezondheidszorg Kaart 38: 38: Werknemers in de zorgsector (2013) per 1.000 inwoners op beroepsactieve leeftijd 96,0 - 126,8 83,1 - 95,9 70,1 - 83,0 57,1 - 70,0 47,5 - 57,0
aantal 1.100 NACE 86 NACE 87 NACE 88
Vlaams-Brabant: 83,0 Vlaams Gewest: 89,1 BHG: 48,2
Londerzeel
Kapelleop-denBos
Begijnendijk Keerbergen
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Tremelo
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Huldenberg Overijse
Linkebeek
Gooik
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Geetbets
Lubbeek
Zaventem
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
15.1.3
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data:RSZ RSZPPO via steunpunt WSE
Halle
Werkbaarheidsmonitor
Sinds 2004 organiseert de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) driejaarlijks een bevraging bij werknemers om te peilen naar de werkbaarheid van hun job, samengevat in een aantal indicatoren rond werkstress, motivatieproblemen, leermogelijkheden en combinatie arbeid-gezin. Hierbij wordt de respondenten zelf gevraagd om een omschrijving van hun job. Een zorgfunctie is één van de mogelijke omschrijvingen. Over de werkbaarheid die deze zorgmedewerkers ervaren, publiceerde de SERV recent een rapport35. Gemiddeld heeft 61,2% van de zorgmedewerkers een job die als werkbaar werk kan omschreven worden. Dit is significant hoger dan de gemiddelde werkbaarheidsgraad van 54,6% en ook de hoogste van de verschillende beroepsgroepen (kortgeschoolde arbeider, geschoolde arbeider, uitvoerend bediende, middenkader, kader en onderwijskracht). In vergelijking met de gemiddelde werknemer werden er voor de zorgmedewerkers minder motivatieproblemen (9,9% versus 18,1%) en minder problemen met de werk-privé balans (8,9% versus 10,8%) geregistreerd. Op het vlak van werkstress (30,3%) en onvoldoende leermogelijkheden (12,3%) waren er geen verschillen tussen de zorgmedewerkers en de gemiddelde werknemer. Uit de risicofactoren voor een lagere werkbaarheid blijkt dat meer dan één op de vijf zorgmedewerkers hun werk als emotioneel belastend ervaren (42,4%), met een hoge werkdruk kampen (28,3%), onvoldoende autonomie in hun werk krijgen (23,7%) en routinematig werk uitvoeren (22,0%). Onvoldoende steun van de directe leiding (12,0%) en belastende arbeidsomstandigheden (17,6%) zijn risicofactoren die minder vaak aangestipt worden. Op een aantal van deze factoren scoren zorgmedewerkers beduidend hoger dan de gemiddelde werknemer. Het gaat hier dan om de emotionele belasting van hun job, het gebrek aan
35
Bourdeaud’hui R. & Vanderhaeghe S. (2015) Werkbaarheidsprofiel zorgmedewerkers 2004-2013, SERVRapport, Brussel.
79
Deel IV: Tewerkstelling in de gezondheidszorg autonomie en de belastende arbeidsomstandigheden. De werkdruk is dan weer vergelijkbaar het gemiddelde. In de enquête wordt ook gepolst naar de haalbaarheid om de huidige job tot aan hun pensioen uit te voeren. Slechts iets meer dan de helft (53,8%) van de zorgmedewerkers denkt dat dit mogelijk is in de huidige vorm, 40,7% geeft aan dat dit mogelijk is, mits aangepast werk. Voor de gemiddelde werknemer liggen deze percentages op respectievelijk 64,7% en 29,9%.
15.2 Zelfstandigen Aan de hand van de beroepscode zoals die doorgegeven wordt aan de RSVZ kunnen we de zelfstandigen, in hoofd- of in bijberoep, met een zorgberoep identificeren. Concreet gaat het hier om de volgende codes: - 501: artsen en chirurgen; - 502: tandartsen; - 503: apothekers; - 505: paramedici (psychologen, verplegers, vroedvrouwen, therapeuten, …). In totaal woonden er in Vlaams-Brabant in 2013 10.413 zelfstandigen met een zorgberoep. Zij vertegenwoordigen hiermee 9,8% van alle in Vlaams-Brabant wonende zelfstandigen. Figuur 16 geeft een overzicht van de evolutie van het aantal zelfstandigen per beroepsgroep. Terwijl het aantal artsen, tandartsen en apothekers over de bestudeerde periode constant bleef, blijkt het aantal paramedici gestaag gestegen tussen 2010 en 2013. In 2013 waren in Vlaams-Brabant 786 zelfstandige paramedici meer aan de slag dan in 2010. Dit is een stijging van 17%. Figuur 16: 16: Evolutie van het aantal zelfstandigen met een zorgberoep in VlaamsVlaams-Brabant (2010(20102013) 6000 5000 4000 501 Artsen (501) 502 Tandartsen (502)
3000
503 Apothekers (503) 2000
505 Paramedici (505)
1000 0 2010
2011
2012
2013
Bron: RSVZ via steunpunt WSE
15.2.1
Geslacht en leeftijd van de zelfstandigen
Net als bij de werknemers wordt er voor de zelfstandigen een indeling naar leeftijd en geslacht bekeken. Bij de leeftijdsverdeling, die voor de verschillende beroepscodes wordt weergegeven in 80
Deel IV: Tewerkstelling in de gezondheidszorg Figuur 17, valt meteen het vrijwel ontbreken van de jongste leeftijdscategorie op. Dit heeft natuurlijk te maken met het feit dat men voor de meeste van deze beroepen op 24 nog studeert en zich dus nog niet kan vestigen als zelfstandige. Zowel voor (tand)artsen als apothekers bedraagt het aandeel 50-plussers bijna de helft. Paramedici vormen ook hier een afwijkende groep, aangezien nog geen 3 op de 10, 50 of ouder is. Hiermee sluiten zij nauwer aan bij de leeftijdsverdeling die we in Figuur 13 toonden voor de werknemers in de gezondheidszorgsector. Figuur 17: 17: VlaamsVlaams-Brabantse zelfstandigen zelfstandigen naar leeftijdsklasse 6000 5000 28% 4000
27% 50+
3000
25-49
46%
44%
67%
2000 1000
69% 56%
54%
0 2010
2013
48% 50%
53% 45%
46%
43%
2010
2013
2010
2013
artsen
tandartsen
apothekers
2010
-24
2013
paramedici
Bron: RSVZ via steunpunt WSE
Eenzelfde conclusie kan getrokken worden voor de verdeling van de zelfstandigen naar geslacht (Figuur 18), waar bij de (tand)artsen en apothekers toch 40% à 50% mannen als zelfstandige gevestigd zijn, terwijl dit bij de paramedici maar een kleine 30% is. Figuur 18: 18: VlaamsVlaams-Brabantse zelfstandigen zelfstandigen naar geslacht 6000 5000 4000 72% 3000 2000
71% 47%
vrouw
49%
man
1000 55%
56%
0 2010
2013
artsen
2010
2013
tandartsen
58%
58%
2010
2013
apothekers
Bron: RSVZ, via steunpunt WSE
81
2010
2013
paramedici
Deel IV: Tewerkstelling in de gezondheidszorg
15.2.2
Regionale spreiding
Figuur 19 geeft het aandeel zelfstandigen met een zorgberoep ten opzichte van de bevolking op beroepsactieve leeftijd. Net als bij de werknemers blijken er relatief grote regionale verschillen. Het aandeel zelfstandigen is het laagst in Brussel en het hoogst in West-Vlaanderen. VlaamsBrabant bevindt zich met 1,5% in de middenmoot. Figuur 19: 19: Aandeel zelfstandigen in de zorgsector (2013) t.o.v. bevolking op beroepsactieve leeftijd
Bron: RSVZ via steunpunt WSE
In Kaart 39 worden het aandeel zelfstandigen met een gezondheidsberoep binnen de bevolking op beroepsactieve leeftijd getoond per gemeente. We zien hoge concentraties in de meeste faciliteitengemeenten en Keerbergen. Ook in de Leuvense randgemeenten ligt dit aandeel hoger dan gemiddeld. Dit zijn de gemeenten waar sowieso een groot aandeel zelfstandigen woont.
82
Deel IV: Tewerkstelling in de gezondheidszorg Kaart 39: 39: Zelfstandigen met gezondheidsberoep (2013) per 1.000 inwoners op beroepsactieve leeftijd
aantal
23,4 - 29,6 19,4 - 23,3 15,4 - 19,3 11,4 - 15,3 6,2 - 11,3
440
Vlaams-Brabant: 15,4 Vlaams Gewest: 13,2 BHG: 7,7
Londerzeel
Kapelleop-denBos
artsen tandartsen apothekers paramedici Tremelo
Scherpenheuvel -Zichem
Boortmeerbeek
Aarschot
Zemst Opwijk
Haacht
Meise Grimbergen Vilvoorde
Merchtem
Diest
Begijnendijk Keerbergen
Rotselaar
Kampenhout
Tielt-Winge
Bekkevoort
Holsbeek Asse
Affligem
Steenokkerzeel Machelen
Wemmel
Herent Kortenaken
Kortenberg Liedekerke
Ternat
Dilbeek
WezembeekKraainem Oppem
Roosdaal Lennik
Glabbeek Bertem
Drogenbos
Huldenberg Overijse
Linkebeek
Gooik
Leuven
Oud-Heverlee
Tervuren SintPietersLeeuw
Zoutleeuw
Boutersem Tienen
Bierbeek
Linter Hoegaarden
Hoeilaart Beersel
Galmaarden Pepingen
Geetbets
Lubbeek
Zaventem
Landen
SintGenesiusRode
Herne Bever
Kaart: Steunpunt sociale planning Bron data:RSVZ via steunpunt WSE
Halle
15.3 Geregistreerde zorgverleners zorgverleners in VlaamsVlaams-Brabant Een andere manier om het aantal zorgverleners in Vlaams-Brabant in te schatten en te vergelijken met Vlaanderen is om uit te gaan van de gereglementeerde gezondheidsberoepen. In België zijn een aantal gezondheidsberoepen gereglementeerd. Deze personen worden geregistreerd door de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Concreet gaat het hier om artsen, artsen-specialisten, tandartsen, apothekers, verpleegkundigen, zorgkundigen, kinesitherapeuten, vroedvrouwen en paramedici (diëtisten, logopedisten, ergotherapeuten, orthopedisten, audiciens, audiologen, medische beeldvorming, medisch laboratorium technologen). Deze zorgverleners worden enkel geregistreerd op basis van hun woonplaats, wat niet noodzakelijk hetzelfde is als de werkplaats. Tabel 5 geeft een overzicht van de geregistreerde zorgverleners in Vlaams-Brabant.
83
Deel IV: Tewerkstelling in de gezondheidszorg Tabel 5: Geregistreerde zorgverleners zorgverleners gedomicilieerd in VlaamsVlaams-Brabant 2013
1.673
aantal huisartsen
2016 % t.o.v. Vlaams Gewest 20,4
specialisten
3.667
26,6
algemene tandartsen
1.042
22,4
kinesitherapeuten
3.416
verpleegkundigen
aantal 1.766
% t.o.v. Vlaams groei% Gewest 20,5 +5,6
3.938
26,8
+7,4 +4,2
21,2
1.086 3.829
22,0 21,6
+12,1
18.046
16,6
19.419
16,5
+7,6
vroedvrouwen
1.139
18,7
1.334
18,9
+17,1
zorgkundigen
7.307
14,9
9.519
14,4
+30,3
apothekers
2.252
22,1
2.472
22,0
+9,8
diëtisten
434
19,4
593
20,9
+36,6
audiciens
133
15,0
168
14,6
+26,3
50
16,6
102
13,7
+104,0
559
10,9
764
11,0
+36,7
orthopedisten
-
-
12
12,6
-
logopedisten
-
-
1.268
16,8
-
medische beeldvorming 271 32,0 medisch laboratorium 1.252 23,2 technologen inwoners (x 1.000) 1.101 17,3 1.122 17,3 Bron: FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu , AD Statistiek
-
audiologen ergotherapeuten
+1,9
Ondanks de algemene crisis op de arbeidsmarkt zien we een stijging voor alle geregistreerde gezondheidsberoepen in Vlaams-Brabant tussen 2013 en 2016. Dit groeipercentage ligt hoger dan 30% voor audiologen, ergotherapeuten, diëtisten en zorgkundigen36. De tabel toont ook het aandeel van de zorgverleners die in Vlaams-Brabant wonen, ten opzichte van de zorgverleners uit Vlaanderen. Als referentie wordt dezelfde verhouding van de inwoners gegeven. 17,3% van de Vlamingen woont in Vlaams-Brabant, tegelijkertijd woont 20,5% van de Vlaamse huisartsen in Vlaams-Brabant. Het aandeel huisartsen ligt in Vlaams-Brabant dus hoger dan wat gemiddeld kan verwacht worden op basis van het inwonertal. Dit is ook het geval voor specialisten, tandartsen, kinesitherapeuten, apothekers, diëtisten, medische beeldvorming en medisch laboratorium technologen. Lagere percentages dan verwacht vinden we bij de relatief kleine beroepen van logopedisten, ergotherapeuten, audiologen en orthopedisten, maar ook de verpleegkundigen en vooral de zorgkundigen blijken ondervertegenwoordigd in Vlaams-Brabant. De gegevens van de FOD Volksgezondheid bevatten ook de leeftijd van de geregistreerde zorgverleners, we kunnen dus nagaan in welke beroepen de pensioneringsgolf zich het sterkst zal laten gelden. Tabel 6 toont de geregistreerde zorgverleners van 55 of ouder en hun aandeel in de volledige beroepsgroep.
36
Het gestegen aantal zorgkundigen wordt onder meer veroorzaakt door de maatregelen om van verzorgende zorgkundige te worden. Verder kunnen ook studenten verpleegkunde zich laten registreren als zorgkundige voor een vakantiejob.
84
Deel IV: Tewerkstelling in de gezondheidszorg Tabel 6: Geregistreerde zorgverleners van 55 jaar of ouder (31.12.2015) Vlaams-Brabant
Vlaanderen
aantal
%
aantal
%
899
50,9
4.513
52,4
1.565
39,7
6.038
41,2
519
47,8
53,0
kinesitherapeuten
1.036
27,1
2.615 5.058
verpleegkundigen
6.669
34,3
37.587
31,9
vroedvrouwen
242
18,1
1.156
16,4
zorgkundigen
2.417
25,4
14.759
22,4
791
32,0
3.819
34,0
diëtisten
85
14,3
388
13,6
audiciens
27
16,1
127
11,0
4
3,9
32
4,3
89
11,6
743
10,7
3
25,0
11
11,6
194
15,3
1.048
13,8
52
19,2
100
11,8
medisch laboratorium technologen 302 24,1 1.057 Bron: FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, AD Statistiek
19,6
huisartsen specialisten algemene tandartsen
apothekers
audiologen ergotherapeuten orthopedisten logopedisten medische beeldvorming
28,5
In het komende decennium zal ongeveer de helft van de huisartsen en tandartsen, een derde van de apothekers en verpleegkundigen en een kwart van de kinesitherapeuten en zorgkundigen uit Vlaams-Brabant de arbeidsmarkt verlaten.
16. (Toekomstige (Toekomstige) oekomstige) noden in de gezondheidszorg 16.1 Knelpuntberoepen De openstaande vacatures bij VDAB geven een indicatie van de huidige noden in de gezondheidszorg (NACE 86) en maatschappelijke dienstverlening (NACE 87 en 88). Het gaat hier immers over de openstaande arbeidsplaatsen waarvoor de werkgever op zoek is naar werknemers37. In 2015 ontving de VDAB 179.308 vacatures, 4,29% of 7.701 kwamen uit de sector van de gezondheidszorg, 12,22% of 21.921 uit de sector van de maatschappelijke dienstverlening. Het gaat hier om de rechtstreeks aan de VDAB gemelde vacatures uit het normaal economisch circuit (excl. uitzendopdrachten). Een regionale indeling kan enkel gemaakt worden op basis van de hoofdzetel van de onderneming en niet de vestigingsplaats. Zo kwamen 766 vacatures in de gezondheidszorg en 2.052 voor maatschappelijke dienstverlening uit het arrondissement Leuven en respectievelijk 205 en 1.265 uit het arrondissement Halle-Vilvoorde. Deze cijfers zijn in verhouding met de grootte van de gezondheidssector in de totale economie. Bij de sector van de maatschappelijke dienstverlening vinden we relatief meer vacatures dan het aandeel van de sector in de werkgelegenheid. De vacaturegraad, dit zijn het aantal openstaande 37
Het gaat hier enkel over de vacatures die via de VDAB verspreid worden.
85
Deel IV: Tewerkstelling in de gezondheidszorg jobs ten opzichte van het aantal jobs, schommelt in de gezondheidszorg rond 1%, wat eerder laag is. In de maatschappelijke dienstverlening sluit de vacaturegraad met 1,6% eerder aan bij het gemiddelde. Het grootste deel van de vacatures in de gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening betreft paramedici, verpleegkundigen, verzorgenden, schoonmakers en opvoeders. Ongeveer een vierde van de ontvangen vacatures in de gezondheidszorg en een derde van de vacatures in de maatschappelijke dienstverlening worden door de VDAB gedefinieerd als knelpuntvacatures; het gaat dan voornamelijk om verpleegkundigen, schoonmaakpersoneel en kinesitherapeuten.
16.2 UitbreidingsUitbreidings- en vervangingsvraag vervangingsvraag In deel 1 werd reeds aangegeven dat door de vergrijzing van de bevolking het aantal chronische gezondheidsproblemen en dus ook de vraag naar gezondheidszorg verder zal doen toenemen. Hierdoor zal ook het aantal werknemers en zelfstandigen in deze sector gevoelig moeten stijgen. Doorgaans wordt verwezen naar deze stijging als de uitbreidingsvraag. Daarnaast werd in de vorige paragraaf al aangegeven dat de sector in de komende jaren geconfronteerd zal worden met een grote pensioneringsgolf. Deze werkkrachten moeten vervangen worden. Dit is de vervangingsvraag. In het kader van het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin werd recent een rapport gepubliceerd dat een inschatting maakt van de toekomstige noden in de zorgberoepen.38 Op basis van de hypothese dat men in de toekomst op dezelfde manier als nu gebruik zal maken van zorgvoorzieningen stellen zij dat tussen 2015 en 2060 de uitbreidingsvraag naar arbeidskrachten in de ziekenhuizen met 43% zal toenemen. In diezelfde periode schatten ze dat de arbeidsvraag in woonzorgcentra en in de thuiszorg met respectievelijk 177% en 100% zal stijgen. De residentiële ouderenzorg en de thuiszorg zijn immers het sterkst gevoelig voor de vergrijzing en de verzilvering. De ziekenhuissector is relatief minder gevoelig voor de verouderende bevolking omdat haar zorgvraag beïnvloed wordt door de totale bevolkingsevolutie. In andere segmenten van de zorgsector, zoals de kinderzorg en de voorzieningen voor personen met een handicap verwachten de onderzoekers slechts een zeer beperkte stijging van de arbeidsvraag. De vervangingsvraag, door pensionering van de huidige werknemers wordt in hetzelfde rapport tot 9x groter dan de uitbreidingsvraag geschat.
17. Zorgopleidingen Tot slot bekijken we de huidige studenten in een zorgopleiding. Zij vormen het toekomstig arbeidsaanbod voor de zorgsector. Zorgopleidingen bestaan op verschillende niveaus. In het secundair onderwijs zijn er verschillende richtingen die rechtstreeks toegang geven tot een zorgberoep. Ook in het hoger beroepsonderwijs (HBO5), dat formeel onder het hoger onderwijs valt, kan men een opleiding tot verpleegkundige volgen. Verder situeren heel wat opleidingen in de zorg zich op bachelorniveau. Aan de universiteit zijn er tot slot de opleidingen in de geneeskunde, bewegingswetenschappen, tandheelkunde, farmaceutische wetenschappen, psychologische en pedagogische wetenschappen maar ook de masters na een professionele 38
J. Pacolet, J. Vanormelingen & A. De Coninck,(2014) Tempus Fugit – Een aggiornamento van toekomstverkenningen voor de zorgberoepen in de Vlaamse Gemeenschap. Rapport 17 van het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.
86
Deel IV: Tewerkstelling in de gezondheidszorg bachelor. In deze paragraaf geven we een overzicht van de studenten die momenteel deze opleidingen volgen.
17.1 Personenzorg in TSO en BSO De meeste zorgopleidingen binnen het secundair onderwijs zijn gegroepeerd in het studiegebied ‘Personenzorg’. Dit studiegebied bevat zowel studierichtingen uit het TSO en het BSO. Tabel 7: Leerlingen in personenzorg (TSO) aantal 2014 2010--2014 groei 2010 2e graad Sociale en technische wetenschappen
Arr. Leuven aantal groei%
Arr. HalleHalleVilvoorde aantal groei%
Totaal aantal groei%
1e lj
387
+13,5
395
+1,8
5.821
+5,7
2e lj
375
-6,0
464
+17,5
6.240
+9,1
1e lj
321
-6,1
399
+9,6
4.777
+2,4
2e lj
277
+6,1
341
+28,7
4.223
+12,3
Gezondheids- en welzijnswetenschappen 1e lj
116
-7,2
58
+3,6
1.293
-5,6
2e lj
115
+16,2
42
-14,3
1.153
+0,9
1e lj
40
+25,0
22
+22,2
783
-1,0
2e lj
19
-59,6
16
-33,3
581
-23,0
3e graad Sociale en technische wetenschappen
Jeugd- en gehandicaptenzorg 39
SeSe-n-se Tandartsassistentie
1
2
44
+63,0
Animatie in de ouderenzorg
4
1
25
+13,6
Internaatswerking
1
0
39
+8,3
Leefgroepenwerking
7
+40,0
14
+27,3
352
+23,5
Totaal TSO 1.663 +0,6 Bron: Departement Onderwijs en Vorming, eigen verwerkingen
1.754
+11,6
25.331
+5,2
In de schoolverlatersstudie van de VDAB40 wordt aangegeven dat 10,9% van de schoolverlaters met een diploma TSO in de gezondheidszorg na een jaar nog steeds of opnieuw ingeschreven is bij de VDAB als werkzoekende. Dit percentage ligt iets lager dan voor het gehele TSO, waar dit 12,0% bedraagt. Van de aanvullende jaren se-n-se (secundair na secundair) binnen de personenzorg zijn er een jaar na afstuderen geen werkzoekenden meer. De vraag op de arbeidsmarkt naar mensen met deze competenties is immers vrij hoog, terwijl het aantal schoolverlaters uit deze studierichting eerder beperkt is. Binnen de personenzorg in het BSO worden ook enkele modulaire opleidingen georganiseerd. Het gaat hier om logistiek assistent in ziekenhuizen en zorginstellingen, verzorgende en zorgkundige. Deze modulaire opleidingen worden echter slechts zeer beperkt aangeboden. De opleiding tot zorgkundige kan momenteel enkel gevolgd worden in Sint-Amandsberg, die tot verzorgende in Aalst en die tot logistiek assistent in Turnhout en Aalst. 39
Se-n-se staat voor secundair na secundair. Deze 1-jarige opleidingen vervangen de vroegere 7de specialisatiejaren technisch secundair onderwijs (TSO) en kunst secundair onderwijs (KSO). Deze studies worden ingericht binnen de scholen van het secundair onderwijs. 40 VDAB Studiedienst (2015), Werkzoekende schoolverlaters in Vlaanderen. Kiezen voor TSO, it makes Sen-Se, VDAB, Brussel.
87
Deel IV: Tewerkstelling in de gezondheidszorg Tabel 8: Studenten Studenten in personenzorg (BSO) aantal 2014 2010--2014 groei 2010 2e graad Verzorging-voeding
Arr. Leuven aantal groei%
Arr. HalleHalleVilvoorde aantal
groei%
Totaal aantal groei%
1e lj
182
-2,7
177
+11,3
3.597
+8,8
2e lj
200
-12,7
200
+15,6
3.830
+17,9
1e lj
23
-23,3
4
393
-10,5
2e lj
15
-40,0
7
339
+3,4
1e lj
193
+2,7
208
+5,1
3.828
+13,8
2e lj
195
+12,7
185
+11,4
3.215
+6,5
7e specialisatiejaar Kinderzorg
3e lj
77
+8,5
87
-15,5
1.145
-2,9
Organisatie-assistentie
3e lj
32
+39,1
3
286
+22,2
Thuis- en bejaardenzorg/zorgkundige
3e lj
81
+22,7
84
1.576
+35,0
Modulair onderwijs Verzorgende
2e gr
0
6
213
-21,1
3e gr
1
10
349
-29,8
Logistiek assistent in ziekenhuizen en zorginstellingen
3e gr
0
0
10
-47,4
Thuis- en bejaardenzorg/zorgkundige
3e gr
0
4
52
-17,5
18. 18.833
+9,9
3e graad Organisatiehulp Verzorging
Totaal BSO 999 +0,6 Bron: Departement Onderwijs en Vorming, eigen verwerkingen
975
+31,3
+7,4
14,2% van degenen die de derde graad van het BSO verlaten zijn een jaar nadien ( nog steeds) werkzoekend. De doorstroompercentages zijn wel gunstiger voor de studierichtingen uit het domein ‘personenzorg’ waar 11,0% na een jaar nog werkzoekend is. De 7de specialisatiejaren ‘thuis- en bejaardenzorg’ en ‘kinderzorg’ zitten zelfs sterk onder 10%. Vanuit organisatiehulp, een vrij kleine studierichting, verloopt de uitstroom naar de arbeidsmarkt veel moeilijker, daar is meer dan 40% van de afgestudeerden werkzoekend na 1 jaar.
17.2 Verpleegkunde in HBO5 Het Hoger Beroepsonderwijs Verpleegkunde bestaat uit drie studiejaren waarin vijf modules, die elk opgebouwd zijn uit theoretische lessen en een stage, elkaar opvolgen. Na geslaagd te zijn in de tweede module, verpleegkundige basiszorg, kan de student een erkenning aanvragen als zorgkundige. Als men geslaagd is in alle modules verkrijgt men het diploma van gegradueerde in de verpleegkunde. In Vlaams-Brabant wordt HBO5 Verpleegkunde enkel ingericht in Leuven. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt deze studierichting aangeboden in Jette en Anderlecht. Tabel 9 geeft een overzicht van het aantal studenten en die een module uit HBO5 Verpleegkunde volgen en de groei die in deze richting gerealiseerd werd tussen 2010 en 2014. De studenten worden hierbij ingedeeld volgens woonplaats.
88
Deel IV: Tewerkstelling in de gezondheidszorg Tabel 9: Studenten Verpleegkunde in HBO5 aantal 2014 2010--2014 groei 2010
Arr. Leuven aantal groei%
Module Initiatie verpleegkunde (20 weken)
Arr. HalleHalleVilvoorde aantal
groei%
Totaal aantal groei%
68
+58,1
42
+27,3
1.261
+21,5
140
+55,6
69
+23,2
2.042
+47,9
Module Oriëntatie algemene gezondheidszorg (20 weken)
67
+3,1
27
+12,5
1.255
+51,2
Module Oriëntatie ouderenzorg en geestelijke gezondheidszorg (20 weken)
75
+74,4
31
+29,2
1.052
+29,1
Module Toegepaste verpleegkunde (40 weken)
122
+62,7
50
+4,2
1.773
+46,9
Totaal HBO5 472 +49,4 Bron: Departement Onderwijs en Vorming, eigen verwerkingen
219
+18,4
7.383
+40,1
Module Verpleegkunde basiszorg (20 weken)
Uit de schoolverlatersstudie van de VDAB blijkt dat deze opleiding perfect aansluit op de noden van de arbeidsmarkt. In de schoolverlatersstudie wordt nagegaan hoe groot het aandeel schoolverlaters van 2013 is dat na een jaar nog steeds als werkzoekende ingeschreven is bij de VDAB. Voor alle schoolverlaters in Vlaanderen is dit 12,5%. Voor de schoolverlaters in VlaamsBrabant 10,5%. Voor de studenten die afstudeerden als gegradueerden in de verpleegkunde bedragen deze percentages voor Vlaanderen en Vlaams-Brabant respectievelijk 0,7% en 0,8%.
17.3 Gezondheidszorg in professionele professionele bachelor bachelor Ook op het niveau van professionele bachelors is er een heel scala van opleidingen dat zich situeert binnen de gezondheidszorg. Het gaat hier om biomedische laboratoriumtechnologie, ergotherapie, logopedie en audiologie, medische beeldvorming, optiek en optometrie, orthopedie, podologie, verpleegkunde, voedings-en dieetkunde en vroedkunde. Om een professionele bachelor te kunnen aanvatten, dient men in het bezit te zijn van een diploma secundair onderwijs. Na een professioneel gerichte bachelor opleiding kan men een bachelor na bachelor opleiding volgen, of eventueel na een schakeljaar een master aan de universiteit aanvatten. In de provincie Vlaams-Brabant, en meer bepaald in Leuven, worden de professionele bachelors in biomedische laboratoriumtechnologie, in de verpleegkunde, in de voedings- en dieetkunde en in de vroedkunde aangeboden. In Tabel 10 worden de studenten41 die in Vlaams-Brabant wonen en een professionele bachelor in de gezondheidszorg volgen geteld, en het groeipercentage ten opzichte van 2010 berekend.
41
Dit zijn alle personen die met een actief diplomacontract hebben. Er kan geen onderscheid gemaakt worden naar het studiejaar waarin ze zich bevinden.
89
Deel IV: Tewerkstelling in de gezondheidszorg Tabel 10: 10: Gezondheidszorg in initiële professionele bachelor aantal 2013 groei 20102010-2013
Arr. HalleHalleVilvoorde
Arr. Leuven aantal
groei%
aantal
Totaal
groei%
aantal
groei%
Biomedische laboratoriumtechnologie
194
+30,2
135
+75,3
1.936
+32,9
Ergotherapie
105
+43,8
113
+2,7
2.132
+29,7
Logopedie en audiologie
44
-8,3
82
-1,2
1.281
+5,3
Medische beeldvorming
31
+40,9
26
-7,1
237
+26,7
Optiek en optometrie
16
+45,5
12
+9,1
137
+31,7
Orthopedie
12 +140,0
3 +200,0
135
+68,8
Podologie
11
+22,2
13
+85,7
292
+74,9
Verpleegkunde
561
-8,0
521
+19,2
7.428
+14,6
Voedings- en dieetkunde
124
+9,7
103
-12,7
1.268
+9,0
Vroedkunde
110
-16,0
152
+0,0
1.466
-5,7
Totaal 1.208 +3,2 Bron: Departement Onderwijs en Vorming, eigen verwerkingen
1.160
+13,3
16.321
+16,1
Na een initiële bachelor kunnen studenten zich verder specialiseren in een vervolgopleiding. Op bachelorniveau zijn dit de opleidingen creatieve therapie, geestelijke gezondheidszorg, geriatrie, intensieve zorgen en de spoedgevallenzorg, interdisciplinaire ouderenzorg, oncologie, oncologische verpleegkunde, operatieverpleegkunde, palliatieve zorg, pediatrie en neonatologie, sociale gezondheidszorg en zorgmanagement. Tabel 11: 11: Gezondheidszorg in bachelor na bachelor aantal 2013 groei 20102010-2013
Arr. HalleHalleVilvoorde
Arr. Leuven
Totaal
aantal groei% aantal groei% aantal groei%
Creatieve therapie Geestelijke gezondheidszorg
3
-72,7
3
-50,0
49
-126,5
12
+50,0
6
+50,0
63
+57,5
4
+33,3
4
0,0
53
89,3
27
-3,6
478
-1,4
0
-100,0
0
-100,0
12
+33,3
26
+85,7
8 +166,6
106
+70,9
Geriatrie Intensieve zorgen en de spoedgevallenzorg Operatieverpleegkunde Pediatrie en neonatologie Sociale gezondheidszorg Zorgmanagement
4 +100,0
0
0,0
12
+50,0
13
-30,8
Palliatieve zorg
1
-50,0
3
-25,0
Interdisciplinaire ouderenzorg
2
-
0
-
10
-
7
+600
Totaal 127 +1,6 Bron: Departement Onderwijs en Vorming, eigen verwerkingen
71
-1,4
Oncologische zorg
35 +105,9
36 +176,9 227
-2,6
9 +100,0 30
-
50 +880,0 1.095
+10,2
17.4 Universitaire opleidingen Ook op universitair niveau zijn er een aantal opleidingen die kunnen leiden tot een gezondheidsberoep. De belangrijkste situeren zich in de studiegebieden psychologie en
90
Deel IV: Tewerkstelling in de gezondheidszorg pedagogische wetenschappen, sociale gezondheidswetenschappen, geneeskunde, tandheelkunde, farmaceutische wetenschappen en biomedische wetenschappen. Tabel 12 geeft een overzicht van het aantal studenten die in 2013 in een van deze studiegebieden ingeschreven waren en de evolutie sinds 2010. Tabel 12: 12: Universitaire opleidingen in gezondheidszorg 2013 groei 20102010-2013 Psychologie en pedagogische wet. Sociale gezondheidswetenschappen Geneeskunde Tandheelkunde Farmaceutische wetenschappen Biomedische wetenschappen Totaal
Arr. Leuven
Arr. HalleHalleVilvoorde
Totaal
aantal groei% aantal groei% aantal groei% 1.232
+9,9
771
-4,2
9.289
+3,8
196
-1,5
186
+56,3
1.735
+16,0
1.914
+34,3
744
+33,8 11.240
+26,2
65
-30,9
24
-29,4
550
-9,4
314 305
+23,6 +26,0
236 173
+23,6 +8,1
3.083 2.795
+12,8 +10,7
4.026
+20,7
1.865
+14,4 28.692
+13,8
Bron: Departement Onderwijs en Vorming, eigen verwerkingen
17.5 Diplomadatabank Diplomadatabank De diplomadatabank van het departement Onderwijs en Vorming, geeft aan welke diploma’s hoger onderwijs behaald worden in een schooljaar. We bekijken in Tabel 13 enkele studierichtingen uit de gezondheidszorg die rechtstreeks toegang geven tot de arbeidsmarkt voor het schooljaar 2013-2014.
91
Deel IV: Tewerkstelling in de gezondheidszorg
VlaamsBrabant
Antwerpen
Limburg
OostVlaanderen
WestVlaanderen
andere
Tabel 13: 13: Diploma’s in gezondheidszorg (schooljaar 20132013-2014)
518
929
487
846
829
173
63
111
48
102
77
6
ergotherapie
42
76
72
110
113
5
logopedie en audiologie
42
76
30
76
85
3
medische beeldvorming
12
9
10
11
6
0
4
6
2
5
6
0
orthopedie
2
8
5
6
6
3
podologie
6
4
0
34
11
2
255
478
260
377
395
96
32
74
22
59
58
3
Professioneel gerichte bachelor biomedische laboratoriumtechnologie
optiek en optometrie
verpleegkunde voedings- en dieetkunde vroedkunde
60
87
38
66
72
55
112 3
137 5
128 11
133 13
86 1
33 6
geestelijke gezondheidszorg
16
11
17
1
3
2
geriatrische gezondheidszorg intensieve zorgen en spoedgevallenzorg
4
13
1
3
0
0
46
62
35
69
43
9
interdisciplinaire ouderenzorg
2
0
14
0
0
3
10
6
1
3
1
0
0
0
0
2
2
0
Bachelor na bachelor creatieve therapie
oncologische zorg operatieverpleegkunde palliatieve zorg
0
0
0
2
0
2
24
23
14
1
4
1
sociale gezondheidszorg
1
10
11
1
1
0
zorgmanagement
6
7
24
38
27
10
26 2
38 1
24 4
36 6
47 6
15 0
24
37
20
30
41
15
761
942
487
893
645
145
126
149
81
116
121
12
pediatrische en neonatale zorg
Master na prof. gerichte bachelor ergotherapie verpleegkunde en vroedkunde Master revalidatiewetenschap en kinesitherapie biomedische wetenschappen
46
82
51
47
26
11
farmaceutische wetenschappen
71
108
54
92
67
2
144
188
74
173
114
34
282
308
173
319
229
66
74
88
41
119
66
11
13
27
22
9
geneeskunde psychologie en pedagogische wet. sociale gezondheidswetenschappen
tandheelkunde 18 19 Bron: Departement Onderwijs en Vorming, eigen verwerkingen
92
Deel IV: Tewerkstelling in de gezondheidszorg
18. Enkele conclusies De gezondheidssector is een belangrijke sector op het vlak van tewerkstelling. Momenteel werkt 12% van de werkenden in Vlaams-Brabant in de gezondheidssector. Hun aantal steeg het afgelopen decennium met ruim 40%. Deze stijging zette zich het sterkst door in de maatschappelijke dienstverlening met huisvesting (vb. beschut wonen, woonzorgcentra) en binnen de ziekenhuizen. Het is vooral de groep van de paramedici die er sterk uitbreidde. Algemeen verwacht men dat de tewerkstelling in de sector de komende jaren nog zal toenemen. Deze uitbreidingsvraag wordt toegeschreven aan de vergrijzing van de bevolking, waardoor de vraag naar gezondheidszorg zal toenemen. De uitbreidingsvraag situeert zich dan ook vooral binnen de zorg voor ouderen (vb. woonzorgcentra, thuiszorg, geriatrische afdelingen). Om het profiel van de werkenden in de gezondheidssector te schetsen worden zowel administratieve gegevens van de Belgische sociale zekerheidsinstellingen als de erkenningsgegevens van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu gebruikt. De eerste definiëren de Vlaams-Brabantse gezondheidswerkers op basis van hun werkplaats, de tweede op basis van de woonplaats. Deze verschillende gegevensbronnen schetsen een erg gelijklopend beeld. De zorgsector is een erg vrouwelijke sector: vier op de vijf werknemers zijn vrouw. Bij de zelfstandigen ligt dit aandeel iets lager. Er kan bij hen wel een onderscheid gemaakt worden naar beroepsgroep. Hieruit blijkt dat onder (tand)artsen en apothekers 40 à 50% mannen als zelfstandige gevestigd zijn, terwijl dit bij de paramedici nog geen 30% is. Wanneer de leeftijd van de werkenden in de gezondheidssector bekeken wordt, valt op dat het aandeel vijftigplussers aanzienlijk is en nog stijgt. Dit kan verklaard worden door het feit dat de babyboom generatie en de vrouwen die in de jaren ’70 meer en meer intraden op de arbeidsmarkt, vaak in de gezondheidssector, momenteel de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. In de komende jaren wordt dan ook een grote pensioneringsgolf verwacht. Deze golf zal zich in absolute aantallen het sterkst laten gelden onder verpleegkundigen en zorgkundigen. Relatief ten opzichte van het totaal aantal werkenden in een beroep zien we de hoogste nood aan vervanging onder de huisartsen en tandartsen, waar om en bij de helft van de geregistreerde zorgverleners momenteel 55 of ouder is. Om deze gepensioneerde werknemers te vervangen heeft men nood aan nieuwe instroom in de sector. Deze vervangingsvraag is een veelvoud van de uitbreidingsvraag. Binnen Vlaams-Brabant zien we grote regionale verschillen in tewerkstelling. Het grootste aandeel zelfstandigen uit de zorgsector woont in de faciliteitengemeenten, in Keerbergen en in de Leuvense randgemeenten. Het aandeel personen dat als werknemer in de menselijke gezondheidszorg, onder meer in ziekenhuizen, werkt, blijkt relatief hoog in en rond Leuven. In het Hageland zijn dan weer meer werknemers uit de maatschappelijke dienstverlening. Ongeveer een vierde van de ontvangen vacatures in de gezondheidszorg en een derde van de vacatures in de maatschappelijke dienstverlening worden door de VDAB gedefinieerd als knelpuntvacatures; het gaat dan voornamelijk om verpleegkundigen, schoonmaakpersoneel en kinesitherapeuten. Tot slot ging dit hoofdstuk ook in op de studenten die momenteel een zorgopleiding volgen, de toekomstige arbeidskrachten in de gezondheidszorg. Op verschillende niveaus van het 93
Deel IV: Tewerkstelling in de gezondheidszorg onderwijssysteem kan men een opleiding volgen die mogelijk uitmondt in een job in de zorgsector. In het secundair onderwijs zijn er verschillende richtingen die rechtstreeks toegang geven tot een zorgberoep, vaak als verzorgende of zorgkundige. Deze opleidingen zijn gegroepeerd binnen het studiegebied ‘Personenzorg’. Leerlingen met een TSO- of BSO-diploma gezondheidszorg vinden relatief snel een job. De afgelopen jaren zien we een duidelijke stijging van het aantal leerlingen binnen dit studiegebied. In het hoger beroepsonderwijs (HBO5), dat formeel onder het hoger onderwijs valt, kan men een modulaire opleiding tot verpleegkundige volgen. In 2014 volgden een 700-tal Vlaams-Brabantse leerlingen deze opleiding. Quasi alle afgestudeerden zijn een jaar na het beëindigen van hun studie aan de slag. Verder situeren heel wat opleidingen in de zorg zich op bachelorniveau. Ongeveer 2.500 Vlaams-Brabantse inwoners volgden in het schooljaar 2013-2014 een initiële professionele bachelor. In bijna de helft van de gevallen ging het om een studie verpleegkunde. Na de initiële bachelor specialiseren ongeveer 200 Vlaams-Brabantse studenten zich verder met een bachelor na bachelor. Aan de universiteit zijn er tot slot de opleidingen in de geneeskunde, bewegingswetenschappen, tandheelkunde, farmaceutische wetenschappen, psychologische en pedagogische wetenschappen maar ook de masters na een professionele bachelor. Met uitzondering van de opleiding tandheelkunde zien we ook hier een sterke toename van het aantal studenten de afgelopen jaren.
94
Algemeen besluit
Algemeen besluit besluit De gezondheidssector wordt geconfronteerd met uitdagingen op verschillende vlakken. In dit besluit selecteren we een aantal van die uitdagingen. We gaan in op de stijgende en veranderende vraag naar gezondheidszorg die samenhangt met de veranderende demografie. Verder zal ook de nood aan arbeidskrachten toenemen. Daarnaast moet de gezondheidszorg blijvend aandacht hebben voor de socio-economische verschillen tussen mensen. Tot slot benadrukken we kort het belang van een goede datamonitoring en analyse.
Stijgende en veranderende vraag vraag In de eerste plaats wordt verwacht dat de vraag naar gezondheidszorgen in de komende jaren nog sterk zal toenemen. De belangrijkste reden hiervoor is de vergrijzende bevolking. Volgens de prognoses van de Studiedienst van de Vlaamse Regering zal het aandeel 75-plussers in Vlaams-Brabant tussen 2015 en 2030 toenemen met 30% en het aandeel 65-plussers met 33,3%. Terwijl de totale bevolking maar met 7% zal stijgen. De belangrijkste reden hiervoor is de veroudering van de babyboomers van de naoorlogse jaren. Daarenboven stijgt de levensverwachting nog steeds. De afgelopen 20 jaar steeg de levensverwachting met twee jaar voor vrouwen en drie jaar voor mannen. De levensverwachting neemt dan wel toe, maar dit betekent niet dat het hier automatisch om gezonde levensjaren gaat. Meer dan vier op de tien 75-plussers beschouwen hun gezondheid als slecht tot redelijk. Meer dan de helft van de 75plussers lijdt bovendien aan een chronische aandoening. Niet alleen zal de vraag naar zorg dus toenemen, maar de veranderende samenstelling van de bevolking zal ook zorgen voor een verandering van de vraag. Aan de ene kant zal binnen de curatieve geneeskunde de nadruk meer en meer komen te liggen op ouderdomsgebonden ziekten en de noden waar ouderen mee kampen. Aan de andere kant kan dit leiden tot een grotere focus op gezond ouder worden. Ook de preventieve zorg zal dus aan belang winnen.
Nood aan arbeidskrachten De erkenningsgegevens van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu geven aan dat momenteel het aantal huisartsen, specialisten, tandartsen en kinesitherapeuten die in Vlaams-Brabant wonen iets hoger ligt dan het Vlaamse gemiddelde. Zorgkundigen en verpleegkundigen wonen op hun beurt gemiddeld iets minder in VlaamsBrabant. Tegelijk met de toenemende vraag naar gezondheidszorg, zal ook de vraag naar arbeidskrachten in de sector stijgen. Meer nog dan deze uitbreidingsvraag, zal ook de vervangingsvraag toenemen. Ook de werknemers in de zorgsector verouderen immers en naderen de pensioneringsleeftijd snel. Volgens de eerder vermelde erkenningsgegevens zal in het komende decennium ongeveer de helft van de huisartsen en tandartsen, een derde van de apothekers en verpleegkundigen en een kwart van de kinesitherapeuten en zorgkundigen uit Vlaams-Brabant de arbeidsmarkt verlaten. Om aan deze nood naar arbeidskrachten te voldoen is het dus van belang dat de instroom in de sector voldoende hoog blijft. Het aantal studenten dat momenteel een opleiding in een zorgrichting volgt, stijgt. Volgens de schoolverlatersonderzoeken van de VDAB vinden de afgestudeerden uit deze richtingen ook vlot werk.
95
Algemeen besluit
Oog voor sociosocio-economische verschillen Studies tonen telkens opnieuw aan dat personen die lager op de sociale ladder staan, een slechtere gezondheid hebben. Ook in dit dossier vonden we een correlatie tussen gemeenten met een lager gemiddeld opleidingsniveau of inkomen en meer chronische aandoeningen, een slechtere (subjectieve) gezondheid en een kortere levensverwachting. Een slechtere socioeconomische positie leidt immers tot een slechtere gezondheid. Dit proces kan via verschillende wegen verlopen. Allereerst zijn de levensomstandigheden onlosmakelijk verbonden met de socio-economische positie. Mensen met een hoger inkomen zullen zich een veiliger, meer uitgerust huis in een betere buurt kunnen veroorloven. Hoger opgeleiden werken doorgaans ook in betere arbeidsomstandigheden dan lager opgeleiden. Deze levensomstandigheden kunnen hun invloed hebben op de gezondheid. Verder blijkt de socio-economische positie ook verbonden met een levensstijl. Mensen met een lagere socio-economische positie blijken net door hun levensstijl bepaalde gezondheidsrisico’s te lopen. In dit dossier gingen we in op risicofactoren als overgewicht, rookgedrag en alcoholgebruik, en telkens bleken deze samen te hangen met een lager opleidingsniveau. Bij het promoten van een gezondheidsbevorderende levensstijl, dient men hiermee rekening te houden. Tot slot kan de socio-economische positie ook de toegang tot de gezondheidszorg beïnvloeden. Ook nu nog, met maatregelen als de verhoogde tegemoetkoming, de maximumfactuur en de derdebetalersregeling zijn er immers mensen die aangeven medische zorgen uit te stellen omwille van financiële redenen. Omgekeerd is het natuurlijk ook zo dat een slechte gezondheid een negatieve invloed kan hebben op de socio-economische status van een individu, voornamelijk door minder kansen op de arbeidsmarkt.
Belang van monitoring Om een goed gezondheidsbeleid te ontwikkelen, is een helder inzicht in de gezondheid en gezondheidsbeleving van de inwoners en van het zorgaanbod onontbeerlijk. Op basis van gegevens over gezondheid, de risicofactoren en het aanbod kunnen beleidsmakers hun preventie- en zorgplannen immers beter afstemmen op de noden. Uit dit dossier kwam naar voor dat deze noden erg lokaal bepaald kunnen zijn. Vaak ontbreekt het echter net aan deze lokale gezondheidsgegevens en exacte cijfers over het lokale zorgaanbod.
96
Bibliografie
BIJLAGE 1: en figuren
Lijsten Lijsten van kaarten, kaarten, tabellen
Kaarten Kaart 1: 65-plussers in 2015.................................................................................................... 8 Kaart 2: 65-plussers in 2030.................................................................................................... 9 Kaart 3: Mediaan inkomen per aangifte (aanslagjaar 2014, gegevens 2013) ............................11 Kaart 4: Verhoogde tegemoetkoming (2015)..........................................................................12 Kaart 5: Aandeel hooggeschoolden (census 2011) ..................................................................13 Kaart 6: Personen met een uitkering (werkloosheidsuitkering, (equivalent) leefloon, arbeidsongeschiktheid, handicap) (2013) ................................................................................14 Kaart 7: Subjectieve gezondheidstoestand (2001) ...................................................................17 Kaart 8: Chronische aandoening (2001) .................................................................................19 Kaart 9: Gestandaardiseerde sterftecijfers per 100.000 inwoners (2004-2013) .........................21 Kaart 10: Sterfgevallen door nieuwvormingen 2004-2013 ......................................................23 Kaart 11: Sterfgevallen door hart- en vaatziekten 2004-2013 ..................................................24 Kaart 12: Sterfgevallen door zelfdoding 2004-2013 ................................................................25 Kaart 13: Levensverwachting bij geboorte (2005-2012)...........................................................28 Kaart 14: Percentage personen met statuut ‘chronisch zieke’ (2014) .......................................30 Kaart 15: Prevalentie diabetes (2013) .....................................................................................31 Kaart 16: Aandeel kinderen met overgewicht of obesitas (schooljaar 2012-2013) ....................38 Kaart 17: Geluidshinder luchtverkeer Lden 2011 .....................................................................42 Kaart 18: Geluidshinder spoorverkeer Lden 2011 ....................................................................42 Kaart 19: Geluidshinder wegverkeer Lden 2011 ......................................................................43 Kaart 20: Aantal dagen in 2013 met PM10 hoger dan 50µg/m³ ..............................................44 Kaart 21: Woningen zonder centrale verwarming (census 2011) .............................................45 Kaart 22: Gemiddeld EPC-peil voor eengezinswoningen (2008-2014) ......................................46 Kaart 23: Deelnamegraad bevolkingsonderzoek borstkanker (2013) ........................................47 Kaart 24: Aandeel vrouwen tussen 50 en 69 met screenings- of diagnostische mammografie de afgelopen 2 jaar (2012)..........................................................................................................48 Kaart 25: Aandeel vrouwen tussen 25 en 64 voor wie in 2009-2012 een baarmoederhalsuitstrijkje terugbetaald werd ..........................................................................49 Kaart 26: Aandeel kinderen ingeënt door Kind en Gezin met hexavalent vaccin (o.m. poliomyelitis) op 15 maanden (geboortejaar 2012) .................................................................51 Kaart 27: Aandeel kinderen ingeënt door Kind en Gezin met rotavirus vaccin op 12 weken (geboortejaar 2012) ...............................................................................................................52 Kaart 28: Rechthebbenden met minimaal 2 preventieve bezoeken aan de tandarts in de periode 2011-2013 ............................................................................................................................53 Kaart 29: Rechthebbenden met minstens één contact met de huisarts in 2013 ........................56 Kaart 30: Aantal huisartsen per 1.000 inwoners (2015) ...........................................................57 Kaart 31: Aandeel rechthebbenden die in een periode van 3 kalenderjaren geen tandarts bezochten (2013) ..................................................................................................................60 97
Bibliografie Kaart 32: Apotheken (2015)...................................................................................................61 Kaart 33: Consultatiebureaus Kind en Gezin (2014) ................................................................63 Kaart 34: Erkende diensten voor thuisverpleging (2016) ..........................................................64 Kaart 35: Aantal patiënten CGG’s per 10.000 inwoners (2014) ...............................................65 Kaart 36: Ziekenfondsen (31.12.2014) ...................................................................................67 Kaart 37: Ziekenhuizen in Vlaams-Brabant (2014) ...................................................................68 Kaart 38: Werknemers in de zorgsector (2013) .......................................................................79 Kaart 39: Zelfstandigen met gezondheidsberoep (2013)..........................................................83
Tabellen Tabellen Tabel 1: Aandeel personen die hun gezondheid als zeer slecht tot redelijk inschatten ..............15 Tabel 2: Aandeel personen dat aangeeft een chronische aandoening te hebben ......................18 Tabel 3: Aantal erkende tandartsen en tandartsen in opleiding (31.12.2015) ...........................60 Tabel 4: Geneesheer-specialisten per 10.000 inwoners naar woonplaats (31.12.2014) .............71 Tabel 5: Geregistreerde zorgverleners gedomicilieerd in Vlaams-Brabant .................................84 Tabel 6: Geregistreerde zorgverleners van 55 jaar of ouder (31.12.2015) .................................85 Tabel 7: Leerlingen in personenzorg (TSO) ..............................................................................87 Tabel 8: Studenten in personenzorg (BSO) ..............................................................................88 Tabel 9: Studenten Verpleegkunde in HBO5 ...........................................................................89 Tabel 10: Gezondheidszorg in initiële professionele bachelor...................................................90 Tabel 11: Gezondheidszorg in bachelor na bachelor ...............................................................90 Tabel 12: Universitaire opleidingen in gezondheidszorg...........................................................91 Tabel 13: Diploma’s in gezondheidszorg (schooljaar 2013-2014) .............................................92
Figuren Figuur 1: Doodsoorzaak naar geslacht en leeftijdsklasse (Vlaams-Brabant, 2004-2013) ............22 Figuur 2: Sterftekans naar leeftijd (logaritmische schaal, basis 10) Vlaams-Brabant, 2005-2012 26 Figuur 3: Gemiddelde resterende levensduur (Vlaams-Brabant, 2005-2015) .............................27 Figuur 4: Percentage personen met statuut ‘chronisch zieke’ per provincie naar leeftijd (2014) .29 Figuur 5: Geboorten naar opleidingsniveau en leeftijd bij eerste kind van de moeder ...............32 Figuur 6: Aandeel kinderen, opgevolgd door K&G, die uitsluitend borstvoeding krijgen (2014).33 Figuur 7: Evolutie van het aandeel volwassenen met overgewicht / obesitas.............................37 Figuur 8: Evolutie van het aantal rokers ..................................................................................39 Figuur 9: Aandeel rechthebbenden die in een periode van 3 kalenderjaren geen tandarts bezochten (Vlaams-Brabant, 2013) .........................................................................................59 Figuur 10: Aantal ziekenhuisverblijven per 1.000 inwoners per provincie (2012) ......................69 Figuur 11: Patiëntenstroom vanuit het arr. Halle-Vilvoorde en het arr. Leuven (klassieke hospitalisatie, 2012)...............................................................................................................70 Figuur 12: Evolutie van het aantal inwoners van Vlaams-Brabant als werknemer tewerkgesteld in de zorgsector ........................................................................................................................76 Figuur 13: Leeftijd van de Vlaams-Brabantse werknemers in de zorgsector ..............................77 Figuur 14: Geslacht van de Vlaams-Brabantse werknemers in de zorgsector ............................77 Figuur 15: Aandeel werknemers in de zorgsector (2013) t.o.v. bevolking op beroepsactieve leeftijd ...................................................................................................................................78 98
Bibliografie Figuur 16: Evolutie van het aantal zelfstandigen met een zorgberoep in Vlaams-Brabant (20102013) ....................................................................................................................................80 Figuur 17: Vlaams-Brabantse zelfstandigen naar leeftijdsklasse ................................................81 Figuur 18: Vlaams-Brabantse zelfstandigen naar geslacht ........................................................81 Figuur 19: Aandeel zelfstandigen in de zorgsector (2013) t.o.v. bevolking op beroepsactieve leeftijd ...................................................................................................................................82
99
Bibliografie
BIJLAGE 2: Overzicht NACENACE-codes gezondheidszorg 86 Menselijke gezondheidszorg 861 Ziekenhuizen 86101 Algemene ziekenhuizen, m. u. v. geriatrische en gespecialiseerde ziekenhuizen 86102 Geriatrische ziekenhuizen 86103 Gespecialiseerde ziekenhuizen 86104 Psychiatrische ziekenhuizen 86109 Overige hospitalisatiediensten 862 Praktijken van artsen en tandartsen 86210 Huisartspraktijken 86220 Praktijken van specialisten 86230 Tandartspraktijken 869 Overige menselijke gezondheidszorg 86901 Activiteiten van medische laboratoria 86902 Activiteiten van bloedtransfusiecentra en bloed- en organenbanken 86903 Ziekenvervoer 86904 Activiteiten op het vlak van geestelijke gezondheidszorg, m.u.v. psychiatrische ziekenhuizen en verzorgingstehuizen 86905 Ambulante revalidatieactiviteiten 86906 Verpleegkundige activiteiten 86907 Activiteiten van vroedvrouwen 86909 Overige menselijke gezondheidszorg, n.e.g. 87 Maatschappelijke dienstverlening met huisvesting 871 Verpleeginstellingen met huisvesting 87101 Rust- en verzorgingstehuizen (R.V.T.) 87109 Overige verpleeginstellingen met huisvesting 872 Instellingen met huisvesting voor personen met een mentale handicap of psychiatrische problemen en voor drugs-en alcoholverslaafden 87201 Instellingen met huisvesting voor minderjarigen met een mentale handicap 87202 Instellingen met huisvesting voor volwassenen met een mentale handicap 87203 Instellingen met huisvesting voor personen met psychiatrische problemen 87204 Instellingen met huisvesting voor drugs- en alcoholverslaafden 87205 Activiteiten van beschut wonen voor personen met psychiatrische problemen 87209 Andere instellingen met huisvesting voor personen met een mentale handicap of psychiatrische problemen en voor drugs - en alcoholverslaafden 873 Instellingen met huisvesting voor ouderen en personen met een lichamelijke handicap 87301 Rusthuizen voor ouderen (R.O.B.) 87302 Serviceflats voor ouderen 87303 Instellingen met huisvesting voor minderjarigen met een lichamelijke handicap 87304 Instellingen met huisvesting voor volwassenen met een lichamelijke handicap 87309 Instellingen met huisvesting voor ouderen en voor personen met een lichamelijke handicap, n.e.g. 100
Bibliografie 879 Overige maatschappelijke dienstverlening met huisvesting 87901 Integrale jeugdhulp met huisvesting 87902 Algemeen welzijnswerk met huisvesting 87909 Overige maatschappelijke dienstverlening met huisvesting, n.e.g. 88 Maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting 881 Maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting voor ouderen en lichamelijk gehandicapten 88101 Activiteiten van gezins- en bejaardenzorg aan huis, m.u.v. (thuis)verpleging 88102 Activiteiten van dag- en dienstencentra voor ouderen 88103 Activiteiten van dagcentra voor minderjarigen met een lichamelijke handicap, met inbegrip van ambulante hulpverlening 88104 Activiteiten van dagcentra voor volwassenen met een lichamelijke handicap, met inbegrip van ambulante hulpverlening 88109 Overige maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting voor ouderen en lichamelijk gehandicapten 889 Overige maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting 88911 Kinderdagverblijven en crèches 88912 Kinderopvang door onthaalmoeders 88919 Overige kinderopvang 88991 Activiteiten van dagcentra voor minderjarigen met een mentale handicap, met inbegrip van ambulante hulpverlening 88992 Activiteiten van dagcentra voor volwassenen met een mentale handicap, met inbegrip van ambulante hulpverlening 88993 Ambulante hulpverlening aan drugs- en alcoholverslaafden 88994 Integrale jeugdhulp zonder huisvesting 88995 Beschutte en sociale werkplaatsen 88996 Algemeen welzijnswerk zonder huisvesting 88999 Andere vormen van maatschappelijke dienstverlening zonder huisvesting
101
Steunpunt sociale planning Dienst Welzijn Provincieplein 1 - 3010 Leuven Tel. 016-26 77 87 -
[email protected] www.vlaamsbrabant.be/socialeplanning
Digitale versie www.vlaamsbrabant.be/dossiergezondheid
Meer cijfers https://provincies.incijfers.be
Beleidsverantwoordelijken Sociale planning Gedeputeerde Monique Swinnen Tel. 016-26 70 57
[email protected] Gezondheid Gedeputeerde Marc Florquin Tel. 016-26 70 29
[email protected]
D/2016/8495/16