Alle hens aan dek; een groeiagenda voor Nederland Deze notitie begint met een diagnose van de problemen waarmee de Nederlandse economie worstelt: (1) een bankwezen dat zijn balansen moet verkorten en minder risicovol moet maken met een credit crunch als gevolg; (2) een pensioensector die kreunt onder de lage rente met een uitholling van pensioeninkomens en pensioenvermogens van ouderen als gevolg; en (3) overmatige schuldfinanciering op de woningmarkt die vooral jonge gezinnen treft. Steeds meer geld verlaat ons land, terwijl het ons aan banen en groei ontbreekt. Daarna gaan we in op een therapie om de deflatoire spiraal waarin onze economie zich bevindt te keren. Onze groeiagenda bestaat uit vijf financieel-economische, het bank- en pensioenwezen betreffende punten: (1) het creëren van voorwaarden waaronder het aantrekkelijker wordt voor pensioenfondsen om hypotheken te financieren en zo de bankbalansen te ontlasten; respectievelijk de credit crunch te beëindigen door pensioenfondsen in belangrijke mate de financiering van hypotheken te laten overnemen; (2) het invoeren van nieuwe voorwaardelijke pensioencontracten conform het pensioenakkoord, met minder procyclische regels voor de rekenrente die pensioenfondsen moeten hanteren; (3) het laten meedelen van oude gevallen in het beperken van de hypotheekrenteaftrek om starters te ontlasten; (4) het stimuleren van bouwsparen zodat jonge gezinnen een deel van hun verplichte pensioenbesparingen kunnen benutten om een eigen woning aan te schaffen; (5) het bevorderen van de arbeidsparticipatie van ouderen. Daarna bespreken we drie punten over “groene groei” alsmede ontwikkelingssamenwerking 2.0.
Diagnose Nederlandse economie De Nederlandse economie staat onder druk vanwege drie hoofdredenen. Bankwezen en credit crunch In de eerste plaats zitten we met een erfenis van door fiscale arbitrage en financiële innovaties (door sommigen ook wel casinokapitalisme genoemd) opgeblazen bankbalansen. Banken moeten steeds meer moeite doen om hun grote hypotheekportefeuille te herfinancieren omdat de waarde van het onderpand door de crisis op de woningmarkt onder druk staat en de nerveuze internationale kapitaalmarkten vraagtekens zetten bij de wijze waarop Nederlandse banken zich financieren. Dit maakt het voor banken moeilijker om kredieten te verschaffen aan bedrijven en huishoudens. Daar komt bij dat banken hun kapitaalbuffers moeten versterken en hun herfinancieringrisico’s beperken. Banken zijn daarom bezig hun balansen te verkorten en op te schonen, hetgeen nadelige consequenties heeft voor de kredietverlening. Dit treft vooral de investeringen van het MKB en de werkgelegenheid in deze bedrijven. Verder is het voor starters op de woningmarkt moeilijker om hypotheken te verkrijgen omdat de hogere liquiditeitseisen het voor banken moeilijker maakt lange-termijn financiering te verstrekken. Zo betalen de groepen die voor de dynamiek moeten zorgen in de economie de prijs van de credit crunch. Lage rekenrente Het pensioenstelsel wordt getroffen door de lage rentestanden op Nederlands staatspapier. De daarmee gepaard gaande lagere dekkingsgraad leidt ertoe dat de uitkeringen aan gepensioneerden moeten worden gekort. Tegelijk herverdeelt de lage rente via het pensioenstelsel vermogen van oud naar jong.
1
Overmatige schuldfinanciering op woningmarkt In de derde plaats is daar de crisis op de woningmarkt. De belangrijkste oorzaak daarvan is dat na de kredietcrisis het financieringsmodel van de Nederlandse woningmarkt met hoge hypotheekschulden ten opzichte van de marktwaarde van de woning (de zogenaamde loan-tovalue (LTV) ratio) – mede gestimuleerd door een riante fiscale aftrek – niet langer houdbaar is. Mensen zijn daarom onzeker over de nieuwe spelregels. Door de erosie van het vertrouwen in de woningmarkt en de daarmee gepaard gaande daling van de woningprijzen staan vele jonge gezinnen nu ‘onder water.’ Tussenconclusies De financiële crisis heeft de Nederlandse economie met haar mede door fiscale arbitrage opgeblazen balansen en grote financiële sector (veel hypotheekschulden) zwaar getroffen. De crisis op de woningmarkt raakt vooral jonge gezinnen; de balansverkorting van het bankwezen gaat ten koste van niet alleen starters op de woningmarkt maar ook het MKB en ondernemend Nederland; en de dreigende afstempelingen van pensioenen zetten het beschikbare inkomen van gepensioneerden onder druk. De economische groei ligt door de moeilijke positie van al deze groepen daarom lager dan in de ons omringende landen. Op bankkrediet aangewezen bedrijven raken steeds meer in de klem. Jonge gezinnen en bedrijven betalen de prijs voor de problemen op de woningmarkt en in het bankwezen, terwijl gepensioneerden de problemen van het pensioenstelsel op hun bordje krijgen. Met de problematiek van de woningmarkt, het bankwezen en het pensioenstelsel dreigen ook de overheidsfinanciën te worden meegetrokken. Om aan de Europese eisen te blijven voldoen lijken verdere lastenverzwaringen en ombuigingen onontkoombaar. Hierdoor komt de groei verder onder druk. Door de dalende consumptie en investeringen in de private sector lopen de kapitaaluitvoer en het daarmee gepaard gaande overschot op de lopende rekening steeds verder op, ondanks de grote belangstelling van beleggers voor veilig Nederlands staatspapier. Ons land heeft geen gebrek aan besparingen, maar het grootste deel van deze besparingen komt terecht bij verplichtgestelde pensioenfondsen die vooral in het buitenland beleggen en niet bij de banken die Nederlandse bedrijven en huishoudens financieren. Waar tegelijk banken na de kredietcrisis met hogere kapitaaleisen worden geconfronteerd, dreigt een neerwaartse, deflatoire spiraal waarin het kapitaal voor het dynamische deel van de Nederlandse samenleving – jonge, kleine bedrijven en jonge gezinnen – opdroogt. Een bijzonder aspect van de problematiek is dat er een steeds groter verschil ontstaat tussen enerzijds de rente die bedrijven en huishoudens betalen op hun schulden en anderzijds de rente op staatsleningen en de rente die pensioenfondsen moeten gebruiken bij het waarderen van hun verplichtingen en het inschatten van het rendement op hun vermogen. Nederland dreigt hierdoor een hoge prijs te betalen, omdat dit renteverschil de neerwaartse spiraal in onze economie aanzienlijk versterkt.
Therapie Gezien de lage rente op staatsschuld is de verleiding groot om de economie te stimuleren door een groter financieringstekort voor de overheid. Wij vrezen echter dat dit het vertrouwen van de nerveuze internationale kapitaalmarkten in de soliditeit van de Nederlandse overheid zou ondermijnen. Het risico dreigt dan ook dat de Nederlandse overheid meer rente moet gaan betalen op haar schuld. De Europese schuldencrisis heeft laten zien hoe snel het 2
sentiment op de financiële markten kan keren. De oplossing ligt dus niet in een groter financieringstekort. Grondige structurele ingrepen en een totale mobilisatie in de samenleving en door de politiek zijn geboden. De situatie doet sterk denken aan die van 30 jaar geleden (Akkoord van Wassenaar én politiek ingrijpen), zij het dat er toen sprake was van een inflatoire spiraal en nu van een deflatoire. Maar evenals toen is het nu “alle hens aan dek” om de problemen het hoofd te bieden. Anders gezegd, na het Lenteakkoord als eerste stap zijn verdere fundamentele veranderingen noodzakelijk; kan het zijn zoveel mogelijk met maatschappelijke partijen, het bankwezen, het pensioenwezen, de werkgevers, de werknemers, de corporaties enz., maar zo nodig door politieke maatregelen waartoe de reeds uitgeschreven verkiezingen de mogelijkheden schenken. Het is hoog tijd voor grondig ingrijpen. Er is periculum in mora. Daarom pleiten wij voor een 9-punten plan. 1. Stimuleer beleggingen van institutionele beleggers in hypotheken Ons land dient de voorwaarden te creëren waaronder hypotheken duurzamer gefinancierd kunnen worden op de kapitaalmarkt via lange-termijn beleggers zoals pensioenfondsen, zodat de balansen van het bankwezen onder de kapitaaleisen en liquiditeitseisen van Basel 3 daarmee niet langer belast worden. Tegenover de funding gap van de banken staan de omvangrijke beschikbare lange-termijn middelen van pensioenfondsen en verzekeraars. Het door banken overdragen van hypotheken – vrijwillig dan wel door de wetgever gedwongen – aan lange-termijn beleggers is een oplossing om dit lange geld te benutten voor hypotheken. Dat vraagt betere marktcoördinatie zodat banken en pensioenfondsen elkaar beter kunnen vinden. Daarnaast zou serieus onderzocht moeten worden hoe we in Nederland naar Deens en Canadees voorbeeld een liquide, transparante markt voor hypotheekobligaties kunnen creëren. Op die manier kan Nederland binnenlandse en buitenlandse beleggers interesseren om in ons land te investeren, met als gevolg lagere rentetarieven voor huiseigenaren en meer financieringsmiddelen voor het MKB. Door beleggen in Nederland aantrekkelijker te maken voorkomt de overheid dat kredietschaarste de groei en de belastingopbrengsten schaadt. Daarom dient de overheid een actieve rol te spelen bij het bij elkaar brengen van partijen en het standaardiseren van hypotheken en hypotheekobligaties, zodat deze obligaties goede risico- en liquiditeits-kwalificaties krijgen wanneer pensioenfondsen, verzekeraars en banken in dit papier beleggen. Zo draagt ze eraan bij dat beleggers niet vooral overheidstekorten maar ook de private sector financieren. Door hypotheekobligaties te gebruiken voor het waarderen van hun verplichtingen worden pensioenfondsen bovendien optimaal geprikkeld om te beleggen in Nederlandse hypotheekobligaties. Ook zou de overheid moeten onderzoeken hoe ze de banken kan verlossen van de grote, bestaande hypotheekportefeuilles die onder de nieuwe regels van Basel 3 een groot kapitaalbeslag op de bankbalansen leggen en voor aanzienlijke herfinancieringsrisico’s zorgen. Het ligt hierbij ook voor de hand pensioenfondsen in te schakelen die over lang geld beschikken. Als de banken en pensioenfondsen elkaar niet op korte termijn langs de hierboven omschreven lijnen vinden, dan zal de politiek moeten ingrijpen. Immers, al pratend en delibererend gaat het met onze economie bergafwaarts. Na het echec van de financiële 3
innovaties die de overheid dwong het Nederlandse bankwezen met grote bedragen te hulp te komen en die vervolgens leidden tot de hogere kapitaal- en liquiditeitseisen van Basel 3, is ons land nu verlamd door de behoefte van bank-, pensioen- en verzekeringswezen autonoom te blijven met voorbijgaan aan het nationale economische belang de neerwaartse spiraal te breken. Nederland moet geen renteniernatie willen worden. Het moet gaan om groei en werkgelegenheid. Dat is ook van groter belang voor pensioengerechtigden dan het door beleggingen in het buitenland te behalen extra rendement – als dat rendement al duurzaam zal blijken te zijn. Als het verlangen naar autonomie in de onderscheiden financiële sectoren Nederland blijft verlammen, moet de politiek (het landsbestuur dus) ingrijpen. Dat kan ten principale op twee manieren: – of door een voorheffing op het vermogen van pensioenfondsen waarmee de overheid een hypotheekbank kan oprichten om de hypotheken van de banken over te nemen; – of door te bepalen dat het beleggings- en te beleggen pensioenvermogen (de pensioenreserves) bij voorrang aangewend moet worden voor bestaande hypotheken tegen de daarvoor nu geldende voorwaarden ; en nieuwe tegen standaardvoorwaarden. De eerste mogelijkheid is beschreven door Boot en Bovenberg in verschillende publicaties (in ESB en NRC Handelsblad). Bij de tweede mogelijkheid zij aangetekend dat beleggen van pensioenvermogen in hypotheken niet alleen een redelijk rendement verzekert, maar ook uitzicht biedt op een hogere “rekenrente”, zodat afstempeling van pensioenen voorkomen wordt. 2. Hogere rekenrente door overgang op voorwaardelijk pensioencontract De demissionaire minister Kamp deed een goede stap met zijn recente beleidsbrief. Er kan echter meer gebeuren en kloeke acties zijn noodzakelijk. Veel pensioenfondsbesturen zijn bang met juridische claims geconfronteerd te worden als ze bestaande nominale pensioenrechten omzetten in expliciet voorwaardelijke pensioenrechten. Eigendomsrechten zouden worden aangetast en pensioenaanspraken zouden onzekerder worden. De berekeningen door het Centraal Planbureau (CPB) van de generatie-effecten van oude en nieuwe pensioencontracten laten echter iets heel anders zien. Juist om eigendomsrechten van deelnemers beter te verankeren en gepensioneerden te beschermen tegen schoksgewijze verlagingen van hun inkomen is een overstap op voorwaardelijke aanspraken geboden. Vanwege het grote algemene belang van een legitiem pensioenstelsel dat bijdraagt aan een stabiele economie dient ook de overheid de overgang naar nieuwe contracten zo veel mogelijk te faciliteren. Het huidige nominale pensioencontract stuurt sterk procyclisch en genereert perverse intergenerationele solidariteit. In goede tijden zijn nominale rentevoeten en dekkingsgraden hoog en worden veel middelen uitgedeeld aan gepensioneerden. In slechte tijden daarentegen zijn nominale risicovrije rentes laag en worden gepensioneerden gekort om de exploderende verplichtingen aan jongeren te kunnen dekken. De nieuwe voorwaardelijke pensioencontracten uit het pensioenakkoord sturen minder procylisch. Dit is niet alleen omdat de tegenvallers bij lage dekkingsgraden over een langere periode worden uitgesmeerd, maar ook omdat de discontovoet minder sterk varieert. De discontovoet is namelijk niet langer risicovrij en nominaal, maar houdt rekening met inflatieverwachtingen en horizonafhankelijke risicopremies die de discontovoet meestal zullen stabiliseren. In een laagconjunctuur met lage nominale rentes is de inflatieafslag 4
immers meestal laag, terwijl de risico-opslag juist hoog is. In een hoogconjunctuur is het meestal net andersom. Zo voorkomt het nieuwe contract dat er in goede tijden en in perioden met hoge inflatieverwachtingen te veel wordt uitgekeerd aan ouderen en dat er in slechte, deflatoire tijden te veel moet worden gekort op de uitgekeerde pensioenen. Ten behoeve van duurzame intergenerationele solidariteit dient het kabinet snel klaarheid te bieden hoe de inflatieafslag en de horizonafhankelijke risico-opslag in de discontovoet voor het nieuwe contract worden bepaald. Door verstandige keuzen opgenomen in nieuwe wetgeving kan worden voorkomen dat de Nederlandse economie de komende jaren verder belast wordt met forse pensioenkortingen. 3. Beperken van hypotheekrenteaftrek niet alleen voor nieuwe gevallen De Lentecoalitie zocht de beperking van de hypotheekschuld bij de nieuwe gevallen – een groep die het minste eigen vermogen heeft en die de woningmarkt weer op gang moet helpen. Door bestaande gevallen (insiders) direct mee te laten delen in de beperking van de hypotheekrenteaftrek door het geleidelijk verlagen van het maximale tarief waartegen hypotheekrente kan worden afgetrokken, worden starters (outsiders) en degenen die naar een betere woning verhuizen niet eenzijdig en minder zwaar getroffen. Het verminderen van overmatige schuld – om het bankwezen meer lucht te geven – wordt immers niet alleen gezocht bij starters zonder veel eigen vermogen (die bovendien de omvang van het geleende bedrag alleen kunnen matigen door hun vraag op de woningmarkt te verminderen) maar ook bij bestaande gevallen die hun schulden kunnen verminderen door eigen geld te benutten voor aflossingen op hun hypotheek. Dat komt het herstel van de woningmarkt ten goede. Door het maximale aftrektarief voor nieuwe én oude gevallen te beperken wordt de fiscale prikkel om de eigen woning met schuld in plaats van eigen vermogen te financieren bij de wortel aangepakt, namelijk bij het verschil tussen het fiscale aftrektarief en het tarief waartegen eigen geld wordt belast in Box 3. In dit verband kan een algemeen geldende ‘vlaktaks’ een nuttig instrument zijn. Door de lastenverzwaring voor schuldfinanciering over een grotere groep te spreiden en niet te concentreren op een beperkte groep van starters is het bovendien beter mogelijk om de getroffen groep te compenseren door het generiek terugsluizen van de extra fiscale opbrengsten. Het primaire doel van onze maatregelen is niet om de lasten te verzwaren maar om de woningmarkt duurzamer te financieren. 4. Bouwsparen Na de kredietcrisis moet Nederland de woningmarkt solider gaan financieren. Daarom moet de woningmarkt geleidelijk leren leven met lagere initiële LTV’s. Maar waar halen starters het eigen geld vandaan om in hun eerste koopwoning te investeren? Jongeren in Nederland sparen wel via verplicht gestelde pensioenregelingen, maar dat vermogen zit nu nog opgesloten in pensioenfondsen. Het ligt voor de hand een deel van dit vermogen te benutten ten behoeve van een duurzamere financiering van de woningmarkt. Daarom zouden jongeren tot 35 jaar de mogelijkheid moeten krijgen een deel van hun pensioenopbouw in te zetten voor bouwsparen ten behoeve van de aanschaf van een eigen woning. Als op 35-jarige leeftijd nog geen woning is aangekocht, kunnen huishoudens het kapitaal doorstorten naar hun pensioen of het kapitaal op de geblokkeerde rekening laten staan om eventueel later een woning te kopen. De mogelijkheid de verplichte pensioenpremie te benutten voor bouwsparen zal jongeren meer betrekken bij verplicht pensioensparen.
5
Tegelijkertijd met bouwsparen zou doorsneeopbouw in de aanvullende pensioenen kunnen worden vervangen door degressieve pensioenopbouw waarbij jongere werknemers (45-) meer en oudere werknemers (45+) minder pensioenrechten opbouwen in lijn met de actuariële waarde van de door hen ingelegde premies. Op die manier bouwen jongeren meer kapitaal op en krijgen zij de beschikking over meer kapitaal voor de aanbetaling van hun woning. Bovendien maken actuarieel faire premies als gevolg van de overstap op degressieve pensioenopbouw het pensioenstelsel beter uitlegbaar voor jongeren: elke euro die jongeren inleggen komt ten goede aan jongeren zelf. Degressieve opbouw is ook gewenst in het licht van andere maatschappelijke ontwikkelingen zoals de sterke groei van het aantal ZZP’ers. Ten slotte zorgt de overgang naar degressieve pensioenopbouw ervoor dat hooggeschoolden langer doorwerken en hun menselijk kapitaal beter wordt benut. Oudere werknemers boven de 45 bouwen in de laatste jaren van hun arbeidzame leven minder pensioen op onder degressieve opbouw dan onder doorsneeopbouw. Dit zorgt ervoor dat de pensioenleeftijd voor hogere middeninkomens in hetzelfde tempo gaat stijgen als de AOW-leeftijd die vooral relevant is voor lagere inkomens en die in het Lenteakkoord versneld is verhoogd. Door de overstap op degressieve opbouw wordt de overgang naar een hogere pensioenleeftijd voor hogere inkomens namelijk niet langer vertraagd vanwege de grote voorraad oude aanvullende pensioenrechten die de huidige 45-plussers nog onder de oude pensioenleeftijd hebben opgebouwd. 5. Hogere arbeidsparticipatie van ouderen Dit brengt ons bij het volgende element uit onze groeiagenda: het verhogen van de arbeidsparticipatie van oudere werknemers. Terwijl in de jaren ’80 en ’90 de overheidsfinanciën weer gezond werden dankzij een hogere arbeidsparticipatie van vrouwen, zullen we het nu vooral moeten hebben van het langer doorwerken van ouderen. Dit vereist hervormingen op de arbeidsmarkt. Dan gaat het om hervormingen van het ontslagrecht en de WW waarmee in het Lenteakkoord een begin is gemaakt. Het is van groot belang dat deze maatregelen worden gecomplementeerd door afspraken tussen werknemers en werkgevers (zowel op het niveau van ondernemingen en sectoren als op landelijk niveau) gericht op het beter ontwikkelen, onderhouden en benutten van menselijk kapitaal. 6. Groene economie, ETS en CO2-heffing Ruim een jaar geleden wees de OESO in drie uitvoerige rapporten op de noodzaak en mogelijkheden voor “groene groei.” Er ligt een vracht aan innovaties op uitvoering te wachten. De CEO’s van grote Nederlandse bedrijven lanceerden dit jaar op het World Economic Forum de Dutch Sustainable Growth Coalition, waarin zij een lans breken voor het toepassen van duurzame business modellen gericht op het continu optimaliseren van de balans tussen de 3 P's door (internationaal opererende) ondernemingen. VNO-NCW en MKB Nederland gaven in hun recente rapport “Onze gemeenschappelijke toekomst” hun integrale visie op duurzame ontwikkeling en maatschappelijk verantwoord ondernemen. Er zijn tal van lokale en provinciale initiatieven op dit terrein, en een veelvoud aan burgerinitiatieven waarvan een aantal in de vorm van green deals met het kabinet, onder regie van de nu demissionaire minister Verhagen. Verduurzaming/vergroening van de economie heeft de laatste jaren bottum up een enorme ontwikkeling doorgemaakt; met name vanuit het bedrijfsleven en de “andere overheden”(gemeentes, regio’s en provincies). De Rijksoverheid worstelt nog met de optimale mix van faciliteren en reguleren. Daarbij is de E.U. deels behulpzaam, deels complicerend. Bovendien, de E.U. heeft financiële middelen, de Rijksoverheid niet. Daarnaast leeft nog steeds het taaie misverstand dat hogere CO2-prijzen 6
de economie en de werkgelegenheid zouden remmen. Natuurlijk zijn er problemen voor bepaalde CO2-intensieve bedrijven, maar daar staan investeringen en initiatieven in het geheel van de economie tegenover. Voor de CO2-intensieve bedrijven (de door de EU gedefinieerde groep van zgn. carbon leakage bedrijven) die wereldwijd concurreren (staal, chemie, luchtvaart enz.) zijn sectorale oplossingen op de schaal van de relevante markt mogelijk (de internationale luchtvaart had dit bijna rond). Dit is noodzakelijk. Daarbij is er een eerste verantwoordelijkheid in Brussel bij de EU. Nederland heeft echter ook een grote eigen verantwoordelijkheid én voor het stimuleren van het systeem van emissiehandel (ETS) én voor CO2-heffing/belasting enz. 7. Bio-based economy Daarnaast heeft Nederland enorme mogelijkheden voor een bio-based economy. Dat betreft zowel de overgang van petrochemie naar bio-based chemie als bio-based brandstoffen, als schone elektriciteitsopwekking in oorspronkelijk kolencentrales. Zowel de agrarische traditie (Wageningen !) als de handel-, transport- en veredelingstraditie (Rotterdam !), als de aanwezigheid van een groot chemiecluster van Europa in Nederland biedt Nederland grote mogelijkheden. Bij de transitie naar een bio-based economy gaat het zowel om biobrandstoffen als om co-firing (kolen met bio) én de overgang van petro-chemie naar biochemie. Voor wat betreft de bio-brandstoffen werkt op verzoek van I&M en de Tweede Kamer (vgl. de motie Leeghte) de Commissie Corbey nauw samen met het Rotterdam Climate Initiative. Die resultaten (inclusief de ILUC-uitdaging) worden gedeeld met de E.U. Dat zal Nederland weer de mogelijkheid geven op dit terrein een pilot-rol te vervullen. 8. Isoleren van woningen Ten slotte is het in verband met de crisis in de bouw nu geboden te komen tot een bestuurlijk initiatief om alle huizen en gebouwen te isoleren. Daartoe zou moeten worden opgericht een Nederlandse Energiebesparingsmaatschappij; met het dubbele doel “energiebesparing” en “bouwvakkers aan de slag”. Zoals indertijd Nederland op aardgas omgebouwd werd met de methode “Gefeliciteerd, uw huis wordt op aardgas omgebouwd; dus : uw huis wordt energiezuinig gemaakt” (waarbij de kans geboden werd “neen” te zeggen) zal dat nu weer plaatsvinden. Bij het hiervoor noodzakelijke financiële pakket wordt voortgebouwd op het VNO-NCW plan “Stimulering energiebesparing” en op datgene wat in het “Kunduz akkoord” overeengekomen werd. 9. Ontwikkelingssamenwerking 2.0 Naast de hierboven genoemde 8 punten om weer tot groei te komen doet Nederland er goed aan over te schakelen naar ontwikkelingssamenwerking 2.0. Dat betekent de Nederlandse inspanning ter zake veel meer overlaten aan het bedrijfsleven, dat steeds meer Corporate Social Responsibility (CSR) en Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) praktiseert. Alsmede aan particuliere organisaties en burgers die rechtstreeks samenwerken met partners in ontwikkelingslanden. Om het maatschappelijke commitment voor ontwikkelingssamenwerking te vergroten – ook voor particulieren – verdient de Geefwet royaal te worden verruimd. Door particuliere giften fiscaal aantrekkelijker te maken, zet de overheid een premie op OS 2.0. Verder kan bilaterale ontwikkelingshulp (van regering tot regering) worden beëindigd. Die is niet meer van deze tijd. 7
Hoe dan ook, de internationale samenwerking moet worden gemoderniseerd. In 2015 loopt het huidige MDG’s-program af. Inmiddels zette Rio+20 Sustainable Development Goals (SDG’s) op de agenda. Een brede betrokkenheid en inspanning van Nederland – regering, bedrijfsleven, civil society en wetenschap – is noodzakelijk.
Ruud Lubbers en Lans Bovenberg 30 augustus 2012
8