DEZE STAD IS VAN IEDEREEN Programma Groen Leuven voor de gemeenteraadsverkiezingen van 14 oktober 2012
1
Inleiding
Waarover gaat het bij de verkiezingen van 14 oktober 2012? Soms lijkt het er wel eens op dat het enkel gaat over de ‘poppetjes’. Wie is diegene die al dan niet in zijn positie bedreigd wordt? Wie is ‘de uitdager’? Dat is natuurlijk een manier om naar de politiek te kijken. Maar het is ook een vrij ‘smalle’ manier om te kijken. Het versmalt de inzet van waar het in een democratie om te doen is. Alsof het debat voorbij is als we de ‘juiste’ man of vrouw op de juiste plaats hebben gezet. En die persoon zal dan wel in de plaats van alle burgers beslissen wat goed is voor hen. Waar wil je met deze stad naartoe? Dat zou een heel andere vraag zijn. Wat is jouw project voor deze stad? En hoe kunnen we ervoor zorgen dat die verschillende visies bediscussieerd worden door zoveel mogelijk mensen, zodat dat zal leiden tot een door de stedelijke gemeenschap gedragen toekomstproject? Steden zijn geen eilanden in de wereld. De klimaatverandering begint niet voorbij de grenzen van deze stad. De armoede is niet elders, maar ook hier. We leven in een wereld die heel erg snel verandert, en die voor immense uitdagingen staat. Sommige politici willen hun kiezers het omgekeerde doen geloven. Ze koesteren het eilandgevoel, en denken dat de bui wel zal overgaan als we gewoon vasthouden aan zekerheden en antwoorden van het verleden. Het klinkt voor sommigen verlokkelijk, maar het zou wel eens heel gevaarlijk kunnen zijn. Groene politiek heeft altijd de vinger aan de pols gehouden van wat ons omringt. Grote uitdagingen als de klimaatverandering, de schaarste aan grondstoffen, de onrechtvaardige verhoudingen tussen rijk en arm laten zich ook lokaal voelen. Maar de antwoorden op die uitdagingen kunnen ook lokaal beginnen. Een stad als Leuven is dan ook perfect geplaatst om nu te beginnen met de stad van de toekomst. Groene politiek is altijd politiek van de hoop geweest, en dat is wat deze stad goed kan gebruiken. Hoop, nu handelen vanuit een langetermijnvisie, openheid voor nieuwe ideeën, een frisse tegendraadsheid, dat zijn waarden waar groene politiek voor staat. En het zijn die waarden die het beste alternatief zijn voor de onverdraagzaamheid en het populisme waar sommige andere politici voor lijken te kiezen. Het is de taak van politieke partijen om hun visie uit te werken. En daarom zijn we ook blij dat we u hierbij ons programma kunnen voorstellen. Hebben we voor alles een pasklare oplossing die met een vingerknip zaken zal veranderen zonder dat we het merken? Nee, toch niet. En gelukkig maar. Niemand kan juist voorspellen wat er de volgende jaren zal gebeuren. Veel dingen weten we nog niet. Het is wel belangrijk dat we enerzijds een sterke visie hebben op de richting die we uit zouden moeten gaan, en anderzijds werken aan een stedelijke gemeenschap die bruist van ideeën. Een open gemeenschap waar burgers mee kunnen denken en mee verantwoordelijkheid kunnen dragen. Zo krijgen we een stad die veerkrachtig wordt en zo beter klaar is om om te gaan met de immense maatschappelijke uitdagingen die op ons afkomen. Deze stad is van iedereen. Zo zou je het groene project voor Leuven voor de volgende zes jaar kunnen omschrijven.
Deze stad is ten eerste niet alleen van wie nu leeft, maar ook van onze kinderen en kleinkinderen. Daarom willen we voluit werk maken van de uitbouw van Leuven tot een duurzame ecostad. Leuven klimaatneutraal in 2030? Daar staan we helemaal achter. Maar we zijn ervan overtuigd dat enkel met een sterker Groen het ook echt mogelijk zal worden.
Deze stad is ten tweede niet alleen van wie genoeg geld heeft om hier te kunnen wonen. Daarom willen we echt werk maken van nieuwe visies en modellen om wonen betaalbaar te houden voor iedereen. Daarom willen we de strijd met de armoede in al zijn vormen blijven aangaan.
Deze stad is ten derde niet alleen van enkele politici, hooggeplaatste personen of experts. Deze stad is van niemand, omdat ze van ons allemaal is. Daarom willen we een omslag in de manier waarop deze stad bestuurd wordt. We willen gaan naar een bestuursstijl waarin goed uitgewerkte participatie van burgers de norm wordt, en niet de uitzondering.
2
Groen wil deze stad mee besturen. Wij zijn er klaar voor, en we zijn ervan overtuigd dat ook Leuven klaar is voor een stevige scheut groene politiek. Samen met andere partijen die ook willen kiezen voor een positief toekomstproject willen we er onze schouders onder zetten. Wat vind je in dit programma? We hebben heel wat concrete voorstellen verzameld. Die kun je per thema vinden. Tegelijk hebben we ook tien groene pilootprojecten uitgewerkt. Het zijn voorbeelden die illustreren waar we met deze stad naartoe willen. Visionair en haalbaar, en dus helemaal wat groene politiek zou moeten zijn.
Jan Mertens, voorzitter Groen Leuven
3
Inhoud
Voorstellen 1.
EEN KLIMAATNEUTRALE ECOSTAD VAN DE TOEKOMST
1.1
Een klimaatneutrale ecostad
1.2
Duurzaam en veilig mobiel
1.3
Een netwerk van groene aders door de stad
1.4
Stad van de groene economie
1.5
Duurzame voeding en gezondheid
2.
EEN STAD OP MENSENMAAT, WAAR ER PLAATS IS VOOR IEDEREEN
2.1
Duurzaam en betaalbaar wonen
2.2
Armoede is een onrecht
2.3
Zorgen voor elkaar
2.4
Diversiteit en toegankelijkheid
2.5
Voor ouderen een toekomst in de stad
3.
EEN STAD WAAR BURGERS WEER RUIMTE KRIJGEN
3.1
Naar een participatieve bestuursstijl in een open stad
3.2
Cultuur en onderwijs
3.3
Ruimte voor kinderen en jongeren
3.4
Brede veiligheid
3.5
Geen eiland in de wereld
3.6
Sport
4
Pilootprojecten 1
Een lokaal energiebedrijf
2
Community Land Trust
3
Samenhuizen voor ouderen
4
Buurtgroennetwerk
5
Uitbreiding fietsenstallingen
6
Low Impact Festivals
7
City Logistics
8
Lokaal voedselplan
9
Participatieve planning
10 Samengebruik van materialen
5
1. EEN KLIMAATNEUTRALE ECOSTAD VAN DE TOEKOMST 1.1 Een klimaatneutrale ecostad Leuven klimaatneutraal, een groene energierevolutie 01. Er komt een omvattend lokaal klimaatplan. In dat plan wordt de doelstelling om 1 klimaatneutraal te worden tegen 2030 verankerd. Er wordt gewerkt volgens de regels van het 2 ‘burgemeestersconvenant’. Het plan is bindend voor stad, OCMW, de autonome gemeentebedrijven en de sociale huisvestingsmaatschappijen. Na het opstellen van een nulmeting wordt een concreet actieplan opgemaakt en voorgelegd. Minstens om de twee jaar wordt gerapporteerd over de uitvoering van het plan. Met dit plan worden ook actief bedrijven, middenveldorganisaties en burgers aangesproken. 02. Er wordt een actief samenwerkingsverband georganiseerd met de verschillende lokale actoren, onder meer de universiteit en de hogescholen, de bedrijven en het middenveld. 03. Er wordt een klimaatscore opgemaakt die het gemiddelde gas-, olie- en elektriciteitsverbruik per inwoner weergeeft. Op deze wijze kunnen de inwoners hun energieverbruik vergelijken met het gemiddelde en kunnen het beleid worden geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd. 04. De stad volgt haar energieverbruik (in de eigen gebouwen) nauwkeurig op door middel van een energieboekhouding. De stad stippelt een traject uit om de energieprestaties van de gebouwen te verbeteren. Via energieaudits gaat zij na met welke kosteneffectieve maatregelen zij energie kan besparen zonder comfortverlies. Derdepartijfinanciering wordt een beleidsinstrument om energiebesparing te realiseren. Er wordt een contract afgesloten met een firma die zich ertoe verbindt om over een bepaalde periode een bepaalde energiebesparing te realiseren. 05. Openbare verlichting kan energiezuiniger door een goede inplanting van de verlichting, een goede oriëntatie van de lichtbundel en efficiënte armaturen met lampen die zo weinig mogelijk verbruiken, zoals LED. 06. Er kan steun worden gegeven aan energiebesparingwerken in scholen als dit gekoppeld wordt aan een sensibilisering bij de leerlingen. 07. De stad ontwikkelt een educatief aanbod rond energiebesparing voor bouwheren, architecten, installateurs, … en dat in samenwerking met de provincie. 08. De bouw van passiefkantoren en de bouw van passiefwoningen wordt als standaard bouwpraktijk naar voren geschoven. Dit wordt de principiële norm voor alle projecten die via het AGSL en de sociale huisvestingsmaatschappijen worden opgestart. Er komt een innovatief project voor een passiefpluskantoor, een gebouw dat een netto overschot aan energie oplevert. 09. Alle nieuwe grotere woningbouwprojecten gaan uit van het concept van een klimaatneutrale wijk. 10. Binnen de diensten van de verschillende betrokken lokale overheden, autonome bedrijven en maatschappijen wordt deskundigheid opgebouwd rond duurzaam bouwen en wonen, en dat in de vorm van een lokaal kennisnetwerk. 11. Bij stadsvernieuwingsprojecten wordt maximaal voor zongerichte renovaties gekozen en waar 1 2
Voor info over de plannen van Leuven om klimaatneutraal te worden tegen 2030, zie: http://www.leuven.be/klimaatneutraal . Zie: http://www.burgemeestersconvenant.eu/index_nl.html
6
mogelijk wijkverwarming op basis van decentrale elektriciteitsopwekking met recuperatie van restwarmte (zogenaamde warmtekrachtkoppeling) toegepast. 12. De stad promoot het gebruik van dienstfietsen en autodelen nog verder en vergroent het wagenpark: groene voertuigen moeten niet enkel energiezuinig, maar ook zo weinig mogelijk vervuilend zijn. Waar mogelijk wordt ook voor autoverplaatsingen door de eigen diensten gebruik gemaakt van deelauto’s (zoals Cambio). 13. De stad is wegbereider van hernieuwbare energie, en zorgt ervoor dat er windmolens komen in de stad. 14. Bij het opzetten van projecten voor de bouw van windmolens wordt de bevolking actief betrokken bij alle fases van het project. 15. De stad bestudeert de oprichting van een lokaal energiebedrijf. Dat gaat zich richten op energiebesparing, energieproductie en energielevering. Het bedrijf zal eigen energieprojecten opstarten en andere lokale initiatieven bundelen. Bedoeling is onder meer lokaal geproduceerde groene stroom ook lokaal te verdelen. In samenwerking met bedrijven worden lokale voorbeeldprojecten opgestart op het vlak van energiebesparing en –productie. Burgers worden actief gestimuleerd en ondersteund bij hun renovatieplannen. 16. De stad stelt een zonnedakenplan op. Het plan stimuleert, via een actieve wijkgerichte aanpak, in eerste instantie een versnelde isolatie van alle Leuvense daken. Om de burgers hiervoor te motiveren wordt een luchtfoto gemaakt die het warmteverlies in beeld brengt. In tweede instantie worden op zoveel mogelijk daken zonnepanelen geïnstalleerd. Het lokaal energiebedrijf speelt hierbij een sleutelrol en kan ook formules als rent-a-roof aanbieden, waardoor particulieren hun dak verhuren en niet zelf moeten instaan voor alle investeringen. 17. De stad promoot de doelstelling van 100% groene stroom en stimuleert zoveel mogelijk bedrijven, bewoners, scholen en diensten om dat ook te doen. 18. De stad kan een beroep doen op Fedesco, het overheidsbedrijf dat zich specialiseert in kennisoverdracht en financiering met betrekking tot energiebesparende maatregelen in overheidsgebouwen. Na tussenkomst gaat de energiefactuur van gebouwen en installaties gemiddeld met een kwart omlaag. 19. Er wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn om afvalstromen te valoriseren, onder meer door de opwekking van energie uit biomassa (GFT-afval). 20. Er komt een energieloket voor alle inwoners. Mensen en verenigingen kunnen er terecht voor kosteloos energieadvies bij renovatie en nieuwbouwprojecten, energieaudits, goedkope leningen voor energiebesparinginvesteringen (in het geval van mensen met een laag inkomens zelfs renteloze leningen). Het energieloket gaat ook zelf op pad om bij mensen thuis advies te geven over hoe ze energie kunnen besparen. Daarvoor worden wijkgerichte initiatieven opgestart waarbij adviseurs in huis mensen komen helpen. Het loket helpt mensen ook bij de keuze van een groene stroomleverancier. Er worden ook groepsaankopen georganiseerd. Sociaal kwetsbare gezinnen worden daarbij actief en prioritair betrokken. 21. De stad subsidieert energieaudits voor bestaande woning en energiedoorlichtingen voor (ver)nieuwbouw. Zij stimuleert de bouw van passiefhuizen of passiefplushuizen (huizen die een stroomoverschot leveren aan het net). 22. De stad maakt werk van een procesaanpak bij bouwblokrenovatie. Er wordt een procesbegeleider aangeduid die de eigenaars en huurders van een bouwblok samenbrengt om hen te ondersteunen bij het organiseren van energiezuinige renovaties. Dat houdt onder meer in dat eigenaars en gebruikers worden gestimuleerd om te investeren in het verbeteren van de energieprestaties van hun eigendom of huurwoning, dat via subsidies deze investeringen
7
financieel ondersteund worden, dat gezamenlijke aanbestedingen worden ondersteund, dat gemeenschappelijke energievoorzieningen kunnen opgezet worden, … 23. Energetische renovatie van huizen moet op een voldoende grote schaal worden aangepakt, mag niet langer afhankelijk zijn van individueel initiatief. Groen is voorstander van een model waarbij zo mogelijk een hele wijk in een keer wordt aangepakt. Dat is met name ook belangrijk voor die mensen die het meest gevoelig zijn voor energiearmoede. Enkele voorstellen: Een goed begin van dit beleid zou het maken van een thermische luchtfoto van Leuven zijn. Zo kan men heel goed zien welke huizen in welke wijken het meest energie verliezen. Op die manier kunnen prioritaire zones worden aangeduid waar het eerst moet worden ingegrepen. Ook van aparte huizen kunnen gedetailleerde thermische foto’s gemaakt worden, zodat men concreet kan zien waar de warmteverliezen zijn. Het komt er dan op aan om alle bewoners samen te brengen om hen te betrekken bij het hele project, via een aangepaste participatiestructuur, een energiewijkgroep. Wanneer er sociale organisaties of buurwerk actief zijn in die wijk, hebben zij vanzelfsprekend een belangrijke rol te spelen in zo’n energiecirkel. Ook vertegenwoordigers van de stad en het OCMW draaien mee in de energiewijkgroep. Alle betrokken bewoners kunnen ook beroep doen op een contactpersoon bij wie ze permanent terecht kunnen met al hun vragen. Speciale aandacht is nodig voor huurders. Zij kunnen meestal zelf erg weinig veranderen aan het huis waarin ze wonen, en ze komen dan ook nog vaak terecht in kwalitatief slechte huizen. Verhuurders zouden actief benaderd moeten worden om hen ervan te overtuigen mee te stappen in het wijkproject. Eventueel kan ook het sociaal verhuurkantoor hierin nog een rol spelen. Voor het algemeen energiebeleid in de stad zijn we voorstander van het oprichten van een lokaal energiebedrijf. Dat gaat zich richten op energiebesparing, energieproductie en energielevering. Het bedrijf zal eigen energieprojecten opstarten en andere lokale initiatieven bundelen. Bedoeling is onder meer lokaal geproduceerde groene stroom ook lokaal te verdelen. In samenwerking met bedrijven worden lokale voorbeeldprojecten opgestart op het vlak van energiebesparing en –productie. Zo’n bedrijf zou ook als taak krijgen de wijkaanpak te coördineren en te organiseren. Aan alle bewoners van de wijk wordt een energie-audit aangeboden. Zo kan huis per huis in kaart gebracht worden wat de grootste tekorten zijn en welke ingrepen het snelst effect zouden kunnen hebben. Er wordt ook een concreet overzicht gegeven van de terugverdientijd van de investeringen. Veel mensen weten niet hoe relatief snel ze een investering kunnen terugverdienen door lagere energiekosten. Daarna wordt er een voorstel van totaalaanpak uitgewerkt. Met een aantal bedrijven (uit de reguliere en de sociale economie) worden afspraken gemaakt voor een aanpak op maat van alle huizen, zodat de prijs kan gedrukt worden. Voor materialen als isolatie of ramen, verwarmingsketels en ook groene stroom, kan op die manier een gezamenlijke aankoop worden georganiseerd. Wie zelf aanpassingen kan uitvoeren, kan zo goedkopere materialen krijgen en deskundig advies. Wie dat niet kan, kan aan aantrekkelijke voorwaarden intekenen. Voor al wie in het project stapt, wordt administratieve ondersteuning aangeboden. Zo kan de soms moeilijke zoektocht naar alle premies en fiscale voordelen uit handen genomen worden, zodat er voor iedereen een maximaal gunstig effect is. Ook de af en toe ingewikkelde weg om bij goede technici of aannemers te komen, kan zo door het energiebedrijf worden overgenomen. Op basis van de inkomenssituatie van de burgers in de wijk wordt bekeken wie zelf niet voldoende eigen middelen heeft om mee in het project te stappen. Zij kunnen extra steun krijgen, al dan niet in de vorm van een renteloze lening via het FRGE (Fonds ter Reductie van de Globale Energiekost, in Leuven in de vorm van vzw Pendule). Voor de groep die daar net boven valt, worden ook interessante formules van prefinanciering uitgewerkt zodat investeringen sneller kunnen worden doorgevoerd. Er kan ook gebruik gemaakt worden van innovatieve financiële instrumenten zoals een derdebetalers- of derde-investeerdersfinanciering. Daarbij wordt voorfinanciering voor een investering voorzien, waarbij het betrokken bedrijf in eerste instantie wordt terugbetaald
8
via de energiewinst van de bewuste investering. Voor alle betrokken burgers wordt systematisch informatie voorzien. Dat loopt onder meer via een klimaatscore. Bij het begin van het project wordt in een scorebord uitgewerkt hoeveel het gemiddelde energieverbruik is, en tussentijds wordt dan telkens aangegeven hoeveel energie er al bespaard is, en vooral ook hoeveel de energiefactuur daardoor gedaald is.
Pilootproject 1: Een lokaal energiebedrijf In het kader van het project Leuven Klimaatneutraal 2030 is nadenken over een grotere zelfvoorziening op het vlak van energie een sleutelelement. Ernaar streven om alle elektriciteit die in Leuven wordt verbruikt ook lokaal duurzaam te produceren, dat moet het doel zijn. Groen is in dat verband voorstander van de oprichting van een lokaal energiebedrijf, dat alle projecten kan coördineren. De stad Hasselt is ondertussen ook overtuigd van deze optie, en wil overgaan tot de oprichting van een eigen 3 energiebedrijf . Concreet wordt het energiebeheer van de stad ondergebracht in een IVA (Intern Verzelfstandigd Agentschap). Men wil werk maken van rationeel energiegebruik en productie van hernieuwbare energie. In het energiebedrijf wil de stad zelf een meerderheid van aandelen houden. Daarnaast wil men partners zoeken bij bedrijven die in de sector actief zijn, en ook bij burgers. Burgers kunnen zo via een coöperatie aandeelhouder worden. 4
Ook in Nederland zijn er al verschillende gemeentes die ondertussen hun eigen energiebedrijf hebben 5 opgericht, zoals bv. de gemeente Dordrecht. De oprichting van het bedrijf kadert ook uitdrukkelijk in een traject om klimaatneutraal te worden. Het energiebedrijf kan opbrengsten van deelprojecten opnieuw investeren in andere, zo blijven ze binnen de coöperatie. Men wil aan burgers mogelijkheden bieden om in hun
3
Zie: http://www.argusactueel.be/binnenlands-nieuws/hasselt-wil-lokaal-duurzaam-energiebedrijf-oprichten Zie ook: http://www.agentschapnl.nl/sites/default/files/bijlagen/Brochure%20Kracht%20uit%20eigen%20energie%20Gemeenten%20en%20lokale %20duurzame%20energiebedrijven%20Lokaal%20Klimaatbeleid.pdf 5 Zie: http://www.energieportal.nl/Nieuws/Groene-Energie/Dordrecht-en-HVC-richten-duurzaam-lokaal-energiebedrijf-op-7052.html 4
9
woningen te investeren, via een aanbod van bv. energiescans en zonnedaken. Voor Leuven denken we aan een gelijkaardige taakstelling. Voorbeelden van opdrachten voor het bedrijf zijn:
In kaart brengen en organiseren van reststromen van bedrijven die zo terug kunnen aangeboden worden Energieneutraal maken van overheidsgebouwen Aanbieden van projecten als ‘rent-a-roof’ voor appartementsgebouwen Mee een rol spelen in wijkgerichte aanpak van energetische renovatie Opstarten van voorbeeldprojecten, in samenwerking met de universiteit en de hogescholen Opzoeken en bundelen van financiële kanalen voor projecten.
Algemeen duurzaamheidbeleid 24. Er worden lokale concrete en meetbare duurzaamheiddoelstellingen (bv. op het vlak van ruimtegebruik, energie, luchtkwaliteit, materiaalgebruik, afval, mobiliteit…) vastgelegd voor de bestuursperiode 2012-2018. Jaarlijks wordt de voortgang gerapporteerd. Burgers, adviesraden en gemeenteraad worden betrokken bij de opvolging van het duurzaamheidbeleid. Waar ze ontbreken, worden de nodige instrumenten voorzien om de voortgang in het duurzaamheidbeleid te meten (bv. meetpunt luchtkwaliteit). 25. De stad geeft zelf het goede voorbeeld. Zij kiest voor energiebesparing en duurzame energie, duurzaam waterverbruik, duurzaam bouwen, reductie van het gebruik van bestrijdingsmiddelen, afvalpreventie en een duurzaam aankoopbeleid. Groene bestekken worden opgemaakt: milieuverantwoord, maar ook sociaal verantwoord, ook voor grote 6 aankopen. De ‘Gids voor duurzame aankopen’ van de federale overheid is daarbij richtinggevend. 26. Bij samenwerkingsovereenkomsten met de Vlaamse overheid kiest de stad steeds voor het hoogste ambitieniveau op het vlak van duurzaamheid. 27. Er wordt een actief beleid van informatie en betrokkenheid gevoerd ten aanzien van burgers, het middenveld en bedrijven om zo tot een groter draagvlak voor het gevoerde duurzaamheidbeleid te komen. Adviesraden worden actief betrokken. Initiatieven als wijkbudgetten en klimaatwijken worden gesteund. De milieu- en natuurverenigingen krijgen voldoende steun. Naar een grotere veerkracht 28. Er wordt nagedacht over de mogelijkheden om duurzame consumptie te stimuleren en nietduurzame consumptie te ontmoedigen. Het kan daarbij gaan om promotie voor producten die zo weinig mogelijk grondstoffen gebruiken, maximaal herbruikbaar of herstelbaar zijn. De acties rond herbruikbare luiers zijn daar al een voorbeeld van. Er kan bv. gedacht worden aan 6
Zie: http://www.guidedesachatsdurables.be/?q=nl/node/18
10
een projectweek rond duurzaam produceren en consumeren, waarbij overheid, bedrijven, verenigingsleven, scholen en burgers kunnen participeren. 29. Op wijkniveau kunnen lokale ruilkringen worden opgestart. Daarbij gaat het om een systeem 7 van ruilhandel in goederen en diensten, via een systeem van LETS. 30. Om dit soort initiatieven een meer structureel karakter te geven, kan worden nagedacht over de invoering van een complementair muntsysteem. Een voorbeeld daarvan zijn de Torekes, die 8 in Gent worden gebruikt. 31. Er kan ook steun worden gegeven aan initiatieven als SpullenDelen, die mensen stimuleren om 9 gebruiksvoorwerpen te delen. 32. In samenwerking met bestaande projecten in de sociale economie wordt werk gemaakt van 10 een reparatienetwerk, zoals dat al bv. in een aantal Oostenrijkse steden bestaat. Winkels of zelfstandige reparateurs kunnen tot het netwerk toetreden als ze aan een aantal criteria beantwoorden. Als klant kun je zo steeds heel gemakkelijk en snel te weten komen waar een bepaald product kan hersteld worden, en dat voor een aantrekkelijke prijs. 33. Op wijkniveau kunnen kleine publieke werkplaatsen worden opgestart. Veel mensen hebben wel wat gereedschap om een aantal klussen te doen, maar daarom heb je nog geen grotere machines, een lange ladder, een goed uitgeruste werkbank, … In zo’n werkplaats kun je zelf spullen gaan herstellen of maken. Afval 34. De stad maakt een actieplan op om in de volgende jaren de totale hoeveelheid geproduceerd afval op haar grondgebied nog verder naar beneden te halen. Daarbij moet er grotere bijkomende aandacht gaan naar afvalpreventie, stimuleren van hergebruik, tegengaan van zwerfvuil, gerichte acties naar scholen, winkels en bedrijven. Er worden nieuwe initiatieven opgestart om de inzameling van elektrische apparaten verder te verbeteren. Speciale acties voor de inzameling van oude GSM’s worden opgezet. 35. Er wordt bekeken wat de mogelijkheden zijn voor de energetische valorisatie van biomassastromen (winnen van energie uit onder meer afval). 36. Er komt een speciale actie in samenwerking met de middenstand waarbij mensen beloond worden als ze meer retourverpakkingen of milieuvriendelijke producten kopen. Het model van een ‘groene spaarkaart’ kan daarbij gebruikt worden. 37. Grotere evenementen als Marktrock, Hapje-Tapje en Beleuvenissen worden ‘low impact festival’. Daarbij wordt niet alleen gewerkt aan een verregaande vermindering van het geproduceerde afval. Men kijkt ook naar energiegebruik, gebruikte materialen, en transport. Verplaatsing naar een festival kan met openbaar vervoer en fiets, maar ook via carpoolen (met 11 een tool als ‘Eventpool’ ).
7
Zie: http://www.letsvlaanderen.be/ Zie: http://www.torekes.be/ . 9 Zie: http://www.spullendelen.nl/ 10 Zie bv. het netwerk van Wenen. 11 Zie: http://www.taxistop.be/NL/event/evt_start$.login?language=N . 8
11
Blauwe aders 38. De stad stimuleert een actief afkoppelingsbeleid, door gezinnen en bedrijven aan te zetten om regenwater en afvalwater maximaal te scheiden. Bestaande stimuli voor groendaken, regenwaterputten en huishoudelijk gebruik van regenwater worden nog meer bekend gemaakt. Waar mogelijk worden projecten van kleinschalige waterzuivering via rietvelden gestimuleerd. 39. Voor grote bouwwerken worden strengere randvoorwaarden opgelegd voor waterbeheer. 40. Er komt een actief ‘onthardingsbeleid’, waarbij de hoeveelheid verharde oppervlakte in de stad, bv. via premies voor particulieren verminderd wordt en instellingen, scholen enz. ertoe aangezet worden om opritten, wegen, speelplaatsen te ‘ontharden’ of op zijn minst doorlaatbare materialen te gebruiken. Met een aanpassing van gemeentelijke heffingen voor bedrijven op basis van de hoeveelheid verharde oppervlakte (verharde parkeerplaatsen, …). Verhardingen moeten beperkt worden tot de plaatsen waar ze echt nodig zijn. En bovendien moet de voorkeur gegeven worden aan open en halfopen verhardingstypes. 41. Deze maatregelen worden samengebracht in een omvattende visie op lokaal waterbeleid. Een van de doelstellingen moet zijn om de waterbuffercapaciteit op Leuvens grondgebied maximaal te verhogen, zodat gemeenten die stroomafwaarts van Leuven liggen zoveel mogelijk kunnen beschermd worden bij overstromingen. 42. Verdere uitvoering van het natuurontwikkelingsplan 'De Dijle, levend door Leuven'. Opdat dit plan echt zou lukken is er behoefte aan volgehouden actie en inzet van middelen. Enkele aandachtspunten: Opzetten van een professionele werkgroep die plannen maakt en uitvoering voorbereidt Een sterk sturende rol bij plannen en vergunningen om de ecologische en maatschappelijke doelstellingen te vrijwaren Goede communicatie en betrokkenheid van de bevolking Openleggen van de Dijle aan Hertogendal met voldoende ruimte voor natuurlijke oevers en groenzones Openleggen van de Dijle aan de Vismarkt.
12
43. In nieuwe wijken of bij heraanleg worden zoveel mogelijk voor 'wadi's' (= afglooiende straten met infiltratiegreppels in het midden) gekozen. Dierenwelzijn 44. De stad heeft actief aandacht voor dierenwelzijn. Instrumenten zijn onder andere het politiereglement, het milieuvergunningbeleid, sensibiliseringsacties en controle. Een van de schepenen krijgt de bevoegdheid over dierenwelzijn. In de politiezone is er minstens één politieagent die zich specialiseert in dierenwelzijn. 45. Circussen met wilde dieren worden niet toegelaten. Ook het bezit van wilde, exotische dieren door particulieren, de verkoop van gezelschapsdieren op markten, of het gebruik van dieren op kermissen zijn niet wenselijk. Minimaal moet er een verzorgd grasveld of terrein voorzien worden waar dieren als pony's tijdens de sluitingsuren van de kermis kunnen rondlopen en dient er controle te zijn op de algemene verzorging. 46. De stad werkt samen met dierenartsen en dierenwelzijnsorganisaties voor de opvang van zwerfdieren, zieke en gezonde dieren en voor een diervriendelijke aanpak bij problemen met overpopulaties. Dit kan onder andere door onder bepaalde voorwaarden steun te verlenen aan dierenopvang en -hulpcentra, door een sterilisatie- en vaccinatiecampagne voor zwerfkatten en –honden, door regulatie van het voedselaanbod en geboortebeperking door eimanipulatie bij duiven. 47. De stad neemt haar verantwoordelijkheid op en zorgt voor een goede regeling voor de rituele slachtingen zodat de wet op een correcte wijze kan worden toegepast. Er wordt opgetreden tegen rituele thuisslachtingen. Op de slachtvloeren die voorzien worden, wordt ook het slachten met verdoving aangeboden. Er worden initiatieven genomen om zoveel mogelijk mensen ervan te overtuigen te kiezen voor slachten met verdoving. Algemene leefkwaliteit 48. Om de problemen met leefkwaliteit in stadswijken aan te pakken, kan men het best uitgaan van een nulmeting om de problemen in kaart te brengen. Op basis van objectieve gegevens (kwaliteit woningen, aantal sluikstorten, meting luchtkwaliteit, bodemvervuiling, aantal decibels, ...) maar ook subjectieve gegevens (bevraging hindergevoelens bij de mensen zelf). Vervolgens kan via een open planproces met alle actoren in de wijk werk gemaakt worden van een integraal plan om de leefkwaliteit in de wijk op te trekken. De norm moet worden gebaseerd op de draagkracht van kinderen en ouderen. 49. Speciale aandacht is nodig voor geurhinder, vooral in de zone Leuven-Noord. Er zijn al serieuze inspanningen geleverd door Ecowerf. Gelijkaardige inspanningen zijn ook nodig door andere actoren, zoals AB Inbev.
Pilootproject 2: Community Land Trust Een betaalbare woning vinden, het is niet eenvoudig, voor steeds meer mensen. Voor velen is het moeilijk een plek te vinden via de reguliere woningmarkt. Wie een sociale woning probeert te krijgen, staat soms jaren op een wachtlijst. En nieuwe initiatieven in Leuven, zoals de stads- en starterswoningen, kunnen voor enkele mensen een goede oplossing bieden, maar voor velen ook niet. 12
Een interessant nieuw concept is dat van de Community Land Trust. Het is een model dat uit de Verenigde Staten komt, en ondertussen ook in ons land bekend begint te worden. Een Community Land Trust of CLT is
12
Voor een uitgebreid dossier, zie: http://www.kenniscentrumvlaamsesteden.be/samenwerken/participatie/interessante%20participatietrajecten/vernieuwende%20particip
13
13
een organisatie die grond verwerft, en die beheert, en dat samen met de gemeenschap. Wat zijn de basisprincipes ?
De scheiding tussen de eigendom van de grond en het gebouw. De CLT is eigenaar van de grond. De woningen worden eigendom van de bewoners. Zij krijgen een eeuwig gebruiksrecht op hun huis, met dezelfde voordelen en verantwoordelijkheden als een gewone eigenaar. Ze mogen hun huis verbouwen of verkopen, hun kinderen kunnen het later erven. Ze moeten het wel altijd zelf bewonen, en mogen dus niet verhuren.
Tussenkomst in de aankoopprijs, die wordt teruggevraagd bij de herverkoop. De koper koopt de woning aan onder de marktprijs. Het verschil wordt bijgelegd door de trust. Wanneer hij later zou willen verkopen verliest hij wel deze tussenkomst.
Bij herverkoop van de woning ontvangt de CLT het grootste gedeelte van de meerwaarde.
Als een eigenaar besluit zijn woning te verkopen zal de Trust die terugkopen. De eigenaar ontvangt al wat hij zelf heeft geïnvesteerd, maar slechts een klein deel van de meerwaarde. De rest ervan wordt door de CLT gebruikt om de woning opnieuw aan een lage prijs te kunnen verkopen aan een ander gezin.
De CLT wordt bestuurd door de bewoners, de buurt en de overheden. Alle bewoners kunnen participeren aan het bestuur, maar ook buren die niet in een CLThuis wonen en overheden, zoals de gemeente of het gewest, worden bij het bestuur betrokken.
In het Brussels Gewest werkt men nu aan een concreet project voor de oprichting van een CLT. Daarvoor werd 14 15 een charter opgesteld. Een haalbaarheidsonderzoek werd opgestart, en er werd een speciale vzw opgericht. En ondertussen is een eerste concrete project in voorbereiding, het project Vandenpeereboom, voor zo’n 30 16 17 woningen, in Molenbeek. En ook in Gent is ondertussen een charter opgemaakt, en wordt er een concreet project voorbereid. Groen stelt voor dat in Leuven ook wordt gestart met een CLT. Dat kan er komen na een initiatief van stad, OCWM en AGSL, in samenwerking met alle sociale organisaties.
atie%20op%20de%20woonmarkt/documents/cvp2%20091111%20community%20land%20trust%20in%20brussel%20tekst%20colloquium. pdf 13 Zie: http://communitylandtrust.wordpress.com/about/in-een-paar-woorden/ 14 Zie: http://communitylandtrust.wordpress.com/chartercharte/charter/ 15 Zie: http://communitylandtrust.wordpress.com/platform-plate-forme/wie-zijn-we/ 16 Zie: http://www.bonnevie40.be/indexGroot.php?&IDproject=118&IDbonnevie=783&IDfoto=0&foto=0&cur_page=2 17 Zie: http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=7Q3O5KTL
14
1.2 Duurzaam en veilig mobiel Nabijheid is de beste basismobiliteit 50. Er is geen goed mobiliteitsbeleid mogelijk zonder een goed ruimtelijk beleid. Wonen, werken, school lopen, winkelen, recreëren willen we dichter bij elkaar brengen, zodat minder (auto)verplaatsingen nodig zijn. We denken hierbij onder meer aan de volgende dingen: De verkeersimpact van een project moet altijd vooraf centraal staan bij de inplanting van nieuwe functies. Verdere inbreiding in bestaande woonkernen, in overleg met de bewoners. Centrumwonen aantrekkelijker maken. Versterking van de kleinhandel in plaats van winkelcentra in de rand. Actieplan voor buurtwinkels. Bevorderen van dienstverlening aan huis en in verdeelpunten in de onmiddellijke buurt. Vlotte bereikbaarheid van kleine zelfstandigen te voet, per fiets en met het openbare vervoer. Verkeersveilige schoolomgevingen en -routes (onder meer via kindlinten en fietsstraten). Goede doordachte vormen van telewerken en thuiswerken. De stad kan een voorbeeldrol opnemen of logistieke ondersteuning bieden (bv. als partner bij het inrichten van ruimtes voor telewerk). 18 Het herstel van veldwegen levert kortere en veiligere voet- en fietstrajecten op.
Doel is duurzaam mobiel 51. Wij willen dat de ecologische dimensie een volwaardige doelstelling wordt van het mobiliteitsbeleid. Het streven naar minder luchtvervuiling zorgt voor meer veiligheid en leefbaarheid. Het verminderen van het globale aantal autoverplaatsingen moet dan ook een doel zijn van het mobiliteitsbeleid. We willen dat dit ook zo wordt geformuleerd in het mobiliteitsplan. Tot nu toe weigerde het stadsbestuur ecologische doelstellingen zoals de vermindering van de luchtvervuiling expliciet in het mobiliteitsplan op te nemen. Onder meer 18
Naar de situatie zoals beschreven in de atlas van buurtwegen van 1840.
15
in het kader van ‘Leuven klimaatneutraal’ zal het echter noodzakelijk worden om dat soort doelstellingen ook in het lokale beleid centraal te stellen. 52. Het mobiliteitsbeleid moet telkens voorrang geven aan het meest duurzame mobiliteitsmiddel. Het gebruik van de fiets en het te voet gaan moeten meer aangemoedigd worden, in woord en daad. Er moet veel meer geïnvesteerd worden in fietsverkeer: fietsroutes en vooral fietsstallingen. Ook in het openbaar vervoer blijven investeringen nodig. Autoverplaatsingen, zeker op korte afstanden, moeten ontmoedigd worden. Voor verplaatsingen waar de auto nog voor gebruikt zal worden is het perspectief enerzijds de meest milieuvriendelijke optie (elektrische auto’s op groene stroom) en anderzijds zoveel mogelijk via deelauto’s. Als extra steunmaatregelen worden voorzien voor elektromobiliteit, dan zou een relatief groot deel daarvan naar elektrische fietsen (of scooters) moeten gaan. 53. Goede voorbeelden maken indruk. Wanneer de burgemeester en de leden van het schepencollege zelf systematisch de fiets en het openbaar vervoer zouden gebruiken, dan zou dit een zeer positief effect kunnen hebben op de promotie van duurzame mobiliteitsvormen. Verder moet bij de uitbouw van het eigen wagenpark systematisch gekozen worden voor de meest duurzame optie. Daarover ook promotie maken zal een positief effect hebben op een duurzaam mobiliteitsbeleid. Geef de straat terug aan de bewoners 54. Er komt een uitbreiding van de autovrije zones in het stedelijk gebied, die moeten passen in een globaal plan voor de publieke ruimte. In een eerste fase denken we voor de binnenstad aan de zone rond Ladeuzeplein, Hooverplein, Tiensestraat, Fochplein, Margarethaplein, De Layensplein. Daarna kunnen andere zones aan bod komen (zoals bv. Smoldersplein, Vismarkt, Hogeschoolplein). Maar ook in de verschillende deelgemeenten zou werk moeten gemaakt worden van autovrije zones. Autovrije zones kunnen bijdragen aan routes voor zachte weggebruikers. Zo zou er werk gemaakt moeten worden van de verdere uitbouw van de Brusselsestraat, Parijsstraat-Schapenstraat, Tiensestraat, Mechelsestraat als een aantrekkelijke route voor voetgangers en fietsers. 55. Het principe van een meer autoluwe inrichting mag evenwel niet beperkt blijven tot de binnenstad, en zou richtinggevend moeten zijn voor de aanpassing van het mobiliteitsplan voor het hele stedelijk gebied. 30 km/u moet de regel zijn in de bebouwde kom. Binnen de bebouwde kom kan enkel in verbindingsstraten nog 50 km/u gereden worden. 56. De jaarlijkse autovrije zondag zou elk jaar in een andere deelgemeente moeten worden georganiseerd. 57. Geef de straat terug aan de bewoners. Wijkbewoners moeten ervoor kunnen kiezen om hun straat, een deel van een wijk of zelfs een hele wijk op bepaalde momenten of permanent autoluw te maken. Speelstraten moeten ook mogelijk zijn buiten de vakanties en kunnen uitgroeien tot echte buurtstraten. Dit houdt ook de effectieve bestrijding van sluipverkeer in. 58. Bij de (her)aanleg van woonwijken wordt systematischer gekozen voor woonerven. 59. Er komen projecten van autovrij wonen. Bij de ontwikkeling van het project wordt slechts een zeer klein aantal parkeerplaatsen voorzien (bv. een norm van 0,1 of 0,2 plaatsen per wooneenheid). De voorziene parkeerplaatsen worden ingevuld door een project van autodelen, met enkele plaatsen voor mensen met een handicap en voor bezoekers. Aan mensen die in het project stappen, kan als bonus een goedkoop abonnement openbaar vervoer worden gegeven. Een speciaal tarief voor autodeeldiensten wordt eveneens voorzien. Er worden ruime, comfortabele en veilige fietsvoorzieningen geïntegreerd. Faciliteiten als een boodschappendienst en kinderopvang kunnen worden voorzien. Het uitgespaarde geld (en ruimte!) kan worden geïnvesteerd in een betere leefomgeving, met meer groen, gemeenschapsvoorzieningen en veilige routes onder meer voor kinderen.
16
60. Verdere uitbreiding van het systeem van autodelen, in alle deelgemeenten. 61. Een ‘groene mobiliteitskaart’ voor bewoners zonder auto of autodelers (als alternatief voor de bewonersparkeerkaart). Bewoners kunnen deze kaart gebruiken voor groene mobiliteitsdiensten, zoals fietsherstellingen, korting op het openbaar vervoer,… 62. Het parkeerbeleid verder aanscherpen in duurzame zin. Het perspectief voor de langere termijn is dat de parkeerplaatsen in de binnenstad vooral nog zouden dienen voor bewoners, niet voor bezoekers. Bezoekers die met de auto komen, zullen dan zoveel mogelijk parkeren in randparking, met vlotte overstapmogelijkheden op openbaar vervoer en fiets. Het aantal parkeerplaatsen in de kern wordt op termijn verder beperkt en staat in hoofdzaak ten dienste van de bewoners. Betaalparkings kunnen geheel of gedeeltelijk omgevormd worden tot bewonersparkings. Parkeerplaatsen voor de deur kunnen op vraag van bewoners ook omgevormd worden tot ruimten met andere bestemmingen, zoals voor bakfietsen. Om ruimte uit te sparen wordt meervoudig parkeergebruik gestimuleerd (bv. in bedrijvenzones, door winkelparkings buiten de openingsuren voor andere activiteiten open te stellen) en genieten voor bewoners compacte buurtparkings de voorkeur. Door het stimuleren van autodelen kunnen hopelijk zoveel mogelijk mensen ervan overtuigd worden dat een eigen (eerste of tweede) auto niet nodig is. Daardoor kan ook het aantal nodige parkeerplaatsen verder gedrukt worden. 63. In een visie op een duurzaam parkeerbeleid is er geen plaats voor een nieuwe parking onder de Bruul. De combinatie van parkeervoorzieningen aan de Vaartkom en de ziekenhuissite moet ruim volstaan voor dit stadsdeel. 64. Het oprichten van een apart parkeerbedrijf, dat alle elementen van het parkeerbeleid kan bundelen en coördineren, is een goede zaak. 65. Uitbouw van een volwaardige dienst mobiliteit, die valt onder de bevoegdheid van de schepen van openbare werken en mobiliteit (fietsbeleid, parkeerbeleid, openbare ruimte, openbaar vervoer, verkeersveiligheid, …). 66. Uitbouw van mobiliteitsmanagement, onder andere via een mobiliteitswinkel die particulieren, bedrijven en organisaties ondersteunt bij het maken van duurzame mobiliteitskeuzes. 67. Groen mobiliteitspakket voor nieuwe inwoners. Dit pakket bevat niet alleen informatie over milieuvriendelijke verplaatsingsmogelijkheden in de gemeente, maar ook stimuli voor het gebruik van groene vervoerwijzen. 68. Zwaar en/of doorgaand vrachtvervoer hoort zo weinig mogelijk thuis in de kernen van steden en gemeenten. Er worden proefprojecten opgestart in het domein van de ‘city logistics’. Bedoeling is zo weinig mogelijk vrachtverkeer in de binnenstad te krijgen. Goederen zouden aan de rand van het stedelijk gebied moeten verzameld worden en daarna overgeladen op kleinere bestelwagens. Die zouden zoveel mogelijk elektrisch moeten rijden. Formules als ‘stadsboxen’ kunnen hierbij overwogen worden. 69. Verder zou kunnen gedacht worden aan systemen van ‘dienstverlening aan huis’. Het gaat daarbij bv. over een mobiele fietsenmaker, een melkronde, maar ook over het thuisbestellen van boodschappen (bij voorkeur met een bakfiets). Dit soort projecten kan ervoor zorgen dat een pak autokilometers kan worden uitgespaard. 70. Sluipverkeer van zowel vracht- als personenwagens kan bijkomend aangepakt worden door een andere verkeerscirculatie die auto en vrachtverkeer op de hoofdwegen en autosnelwegen brengt en aangepaste GPS-systemen, zodat woonstraten niet als alternatieve doorgangsroutes aangegeven worden. Ook infrastructuur die aangepast is aan de (verblijfs)functie van de straat, ontmoedigt sluipverkeer. Er komt een permanent overleg tussen stad en GPS-bedrijven zodat
17
kan voorkomen worden dat onder meer vrachtverkeer onterecht in woonstraten terecht komt. 71. Groen wil een effectieve aanpak van sluipverkeer voor woonwijken. Uitvoering van maatregelen uit het mobiliteitsplan en bijkomende maatregelen, indien voorziene maatregelen niet werken. De bedoeling is dat het verkeer geconcentreerd wordt op enkele doorgaande assen en dat woonwijken ontlast worden. 72. Het carpoolen kan verder gestimuleerd worden, onder meer voor verplaatsingen voor culturele 19 evenementen. Dat kan via een tool als Eventpool.
Voetganger en fietser op de eerste plaats 73. Kinderen, ouderen, mensen met een handicap, … vormen de norm bij de (her)aanleg van infrastructuur. Een voetpad moet ook voor mensen met een rolstoel of kinderwagen breed en comfortabel genoeg zijn, een kruispunt ook voor kinderen overzichtelijk en ook oversteekbaar voor ouderen, verkeersborden moeten ook voor kinderen duidelijk zichtbaar zijn. 74. Een consequente keuze voor fiets- en voetgangersvriendelijke infrastructuur. Eerst dient men de behoeften van de zachte weggebruiker na te gaan, dan het openbaar vervoer en dan pas het autoverkeer. Het Vademecum Voetgangersvoorzieningen en het vademecum Fietsvoorzieningen wordt consequent nageleefd. Groen kiest onder andere voor: ruime obstakelvrije wandelruimte een fijnmazig netwerk van comfortabele, vlot bereidbare fietsroutes, ook en vooral voor woon-werkverkeer binnen dat netwerk zijn er enkele sterke hoofdfietsroutes waar enkel fietsers worden toegelaten (of waar men kiest voor een fietsstraat) de kortste route voor fietsers en voetgangers verkeerslichten op maat van de zachte weggebruiker, met 3 seconden “fietsgroen” op kruispunten zodat fietsers veilig voor de auto’s kunnen vertrekken waar mogelijk rechts afslaan voor fietsen bij rood licht toestaan voet- en fietspaden die minder onderbroken worden door zijstraten maar gewoon doorlopen, zodat de auto het voet- of fietspad moet oversteken, niet omgekeerd 19
Zie: http://www.taxistop.be/NL/event/evt_start$.login?language=N .
18
regelmatig onderhoud specifieke bewegwijzering, niet enkel voor vrijetijdsroutes maar ook voor woonwerkverkeer, woon-schoolverkeer, woon-winkelverkeer voorzien van fietscomfortstroken bij kasseien.
75. Er wordt een inventaris van fietsknelpunten op het vlak van verkeersveiligheid opgemaakt en een planning om die knelpunten stap voor stap aan te pakken. Voorbeelden zijn: omgeving Keizersberg, … 20
76. Waar mogelijk en zinvol wordt gekozen voor de inrichting van ‘fietsstraten’ , waar de fietser en niet de automobilist de norm is. 21
77. Er komen ‘kindlinten’ als duidelijk afgebakende, veilige, kindvriendelijke routes die kinderbestemmingen (school, speelterrein,…) met elkaar en de woonplaats verbinden. Zo kunnen kinderen zelfstandig veilig en prettig al hun verplaatsingen te voet of met de fiets doen. Kinderen worden actief betrokken bij de uitwerking van deze kindlinten. Het is belangrijk dat er een verbinding gemaakt wordt tussen deze kindlinten, het speelweefsel, en het netwerk aan trage wegen en het Dijlepad. 78. De mogelijkheid om fietsers in beide richtingen te laten rijden in eenrichtingsstraten wordt maximaal toegepast. Dit principe wordt ingevoerd in alle enkelrichtingsstraten om fietsers de kortste weg te bieden. Kleine aanpassingen volstaan: fietsstrook in tegenrichting aanbrengen, zone 30, goede communicatie. 79. Groen pleit voor volwaardige dubbelrichtingsfietspaden langs beide zijden van de Vesten. De huidige situatie is een allegaartje van smal en breed, kassei, asfalt enkelrichting en dubbelrichting. De belangrijke fietsersstromen langs de Vesten en de vele functies maken hoogwaardige dubbelrichtingsfietspaden nodig. Groen pleit voor brede rode asfaltfietspaden. 80. Fietsers worden, aan aangepaste snelheid, toegelaten in alle winkelwandelstraten. 81. Er is nood aan een fors investeringsplan voor de uitbreiding van kwaliteitsvolle fietsstallingen in heel het stedelijk gebied, en zeker op die plaatsen waar nu al veel fietsen worden gestald. De uitbreidingen van de voorbije jaren waren welkom, maar volstaan niet. Zo moet er aan het station meer capaciteit bijkomen voor fietsers. Het beleid om zoveel mogelijk fietsen onder de grond te krijgen en het stallen bovengronds onmogelijk te maken wijzen wij af. Bij bouwvergunningen voor nieuwe woningen en appartementen zou moeten bepaald worden dat genoeg fietsstallingen worden voorzien. 82. Er komen meer mogelijkheden voor buitenmaatse fietsen (zoals bv. bakfietsen). Er zijn verschillende mogelijke pistes. Men zou speciale parkeervakken kunnen voorzien voor buitenmaatse fietsen, al dan niet overdekt. Het zou (in de tussentijd) ook mogelijk moeten zijn om een buitenmaatse fiets te zetten op een autoparkeerplaats. Dit soort fietsen heeft dezelfde functie als een auto. Er kan overwogen worden deze fietsen op te nemen in het systeem van bewonersparkeren. En op termijn moet ook het reglement op het voorzien van parkeerplaatsen aangepast worden. Wie nu een nieuw gebouw zet, wordt verplicht op het eigen domein autoparkeerplaatsen te voorzien. Dat zou zo moeten aangepast worden dat niet alleen standaard een ruim aantal fietsparkeerplaatsen is voorzien, maar ook voldoende plaatsen voor buitenmaatse fietsen. 83. De bepaling in het algemeen politiereglement dat het stallen van fietsen op het openbaar domein verboden is, tenzij in officiële fietsstallingen wordt ongedaan gemaakt. 84. Er wordt onderzocht of huursystemen als Villo in Brussel in Leuven ook een kans maken. De 20 21
Zie voorstel fietsstraten in reeks ‘beelden van een groene stad’ op www.groenleuven.be . Zie voorstel kindlinten in reeks ‘beelden van een groene stad’ op www.groenleuven.be .
19
voorkeur gaat uit naar een formule via een spin-off van Velo. 85. Er wordt een oplossing gevonden voor het stallen van studentenfietsen in de vakantieperiodes. 86. Een gemeentelijk antifietsdiefstalbeleid: een ruim aanbod aan kwaliteitsvolle, diefstalveilige fietsenstallingen, fietsgraveeracties, actieve controle, handhaving en opsporing, zodat gestolen fietsen aan de rechtmatige eigenaar bezorgd kunnen worden. Een makkelijk bereikbare en veilige fietsenstalling geldt als voorwaarde voor bouwvergunningen van appartementen en andere grote complexen (kantoorgebouwen, sport- en cultuurinfrastructuur, bedrijven,…). De stad engageert zich door de website www.gevondenfietsen.be als centraal registratiesysteem voor gevonden fietsen te gebruiken. 87. Tijdens alle evenementen, markten en feesten worden op strategische plekken (bewaakte) stallingen voorzien. 88. Aanmoedigen van bedrijfsfietsen, zodat elk bedrijf een minimum aantal fietsen ter beschikking stelt van de werknemers voor verplaatsingen tijdens de diensturen en woon-werkverkeer. 89. De stad speelt zelf een voorbeeldrol door zoveel mogelijk zachte vervoermiddelen te gebruiken en te stimuleren (premies en goede fietsvoorzieningen voor het personeel, bedrijfsfietsen, …), en door een vervoersplan voor het eigen personeel op te stellen. 90. Er komt een uitleendienst voor buggy’s. Zo kunnen mensen met kinderen ook gemakkelijk met de fiets naar de binnenstad om daar te gaan winkelen. De uitleenplaats van de buggy’s wordt zo mogelijk gecombineerd met een fietsherstelplaats en opbergkastjes voor boodschappen. 91. Er komt een fietsambtenaar of fietsmanager die op alle niveaus de belangen van de fietsers kan verdedigen. De fietsambtenaar werkt aan een permanente verbetering van het fietsroutenetwerk in de stad en stelt een totaalplan fiets op. 92. Er komt een permanente fietscommissie. Via die commissie wordt het overleg over het fietsbeleid georganiseerd. In die commissie wordt een vertegenwoordiging van de Fietsersbond opgenomen. 93. Jaarlijks wordt een fietsrapport gepubliceerd, waarin verslag wordt uitgebracht van de voortgang in het fietsbeleid. 94. Er wordt een fietsparkeernorm uitgewerkt die garandeert dat bij nieuwbouw steeds voldoende fietsenstallingen worden voorzien. 95. Politiepatrouilles op de fiets zijn niet alleen goed voor het contact met de bevolking, maar maken de politie ook gevoeliger voor de situatie van de zachte weggebruiker. 96. Gratis fietscontroles voor jongeren bij het begin van het schooljaar. 97. De stad betrekt bij haar plannen en ontwerpen voor de publieke ruimte actief organisaties die de belangen van zachte weggebruikers verdedigen (Voetgangersbeweging, Fietsersbond, maar bij uitbreiding ook kwetsbare groepen als personen met een handicap, ouderen, jongeren,…)
Pilootproject 3: Samenhuizen voor ouderen Als je ouder wordt, kan het zijn dat je woonsituatie niet meer ideaal is. Voor veel ouderen is het huis te groot geworden. Alleenstaande ouderen hebben een hele taak aan het onderhoud van hun huis. In je huis blijven, is vaak niet ideaal, maar overstappen naar een of andere zorgvoorziening is dan weer een stap te ver. Veel ouderen willen anders wonen, maar zijn helemaal nog niet toe aan een verblijf in een rusthuis of serviceflat.
20
Voor hen kan een vorm van samenhuizen een oplossing bieden. Het is een formule die letterlijk en figuurlijk 22 ruimte geeft aan samen leven met anderen, met je eigen individuele plek. In bv. Nederland zijn samenhuisprojecten voor ouderen ondertussen een normale zaak geworden in het beleid van de woningcorporaties. In ons land zijn er al enkele projecten. De vaststelling blijft echter dat starten met een samenhuisproject (voor jong of oud) vaak een erg hoge drempel vormt. Alles zelf opstarten, andere geïnteresseerden zoeken, een plek zoeken, geld zoeken, het vraagt veel van een mens. Daardoor haken velen weer af. Groen is er voorstander van dat de overheid een faciliterende rol speelt en mee projecten steunt van samenhuizen. Specifiek voor ouderen kan dit nuttig zijn. Als ouderen gemakkelijker dan nu kunnen instappen in een project, niet alleen in een koop-, maar ook in een woonformule, dan zullen meer mensen zo’n model overwegen. 23
Een concrete formule die ondertussen ook in ons land bestaat, is die van de Abbeyfieldwoningen. Dat is een concept van relatief kleine groepswoningen met een tiental wooneenheden. Ieder heeft een eigen ruimte, en er zijn enkele gemeenschappelijke ruimtes. De bewoners nemen actief deel aan het beheer van de woning, en er zijn ook enkele vrijwilligers verbonden aan het project. Er zijn op dit moment vier bestaande projecten. Ook in Leuven is een groep mensen bezig met het opstarten van een Abbeyfieldproject. De stad kan dergelijke privéprojecten ondersteunen door bv. via het AGSL mee op zoek te gaan naar geschikte locaties. Het zou ook mogelijk moeten zijn een meer structurele steun te geven, waardoor deze woonvorm voor meer mensen beschikbaar wordt, ook voor wie niet over veel eigen middelen beschikt. AGSL en OCMW zouden mee partner kunnen worden in dit soort projecten. In Nederland is deze woonvorm al meer ingeburgerd. Er is een speciale vereniging voor gemeenschappelijk 24 25 wonen van ouderen. Enkele voorbeelden van projecten: Nieuw Wede in Amersfoort, De Parelhoenders in 26 27 28 Amsterdam, Het Kwarteel in Culemborg (zie foto), Opteiland in Dordrecht. Groen stelt voor dat Leuven onderzoekt hoe ondersteuning kan gegeven worden aan particuliere projecten van samenhuizen van ouderen. Daarnaast zou moeten onderzocht worden wat de mogelijkheden zijn om zelf mee partner te worden in projecten van samenhuizen, zodat de formule voor meer mensen bereikbaar wordt. Daarin kunnen naast de stad ook het OCWM en het AGSL een rol spelen.
Ruim baan voor het openbaar vervoer 98. Prioriteit bij het openbaar vervoer moet gaan naar een betere doorstroming, een verbetering van de capaciteit, kwaliteitsvol materiaal, kwaliteitsvolle wachtvoorzieningen en reizigersinformatie en de inzet van milieuvriendelijke bussen. Vlotte doorstroming is cruciaal: 22
Zie dossier van de KBS: http://www.kbs-frb.be/uploadedfiles/KBS-FRB/Files/Verslag/Groepswonen.pdf Zie: http://www.abbeyfield.be/nl/ 24 http://www.lvgo.nl/home 25 http://www.nieuw-wede.nl/index.html 26 https://sites.google.com/site/parelhoenders/ 27 http://www.kwarteel.nl/ 28 http://www.opteiland.nl/ 23
21
van busbanen, parkeerhandhaving en lichtenbeïnvloeding tot totale ontvlechting waar nodig: de absolute scheiding van auto- en vervoersnetwerken waardoor een file nooit het openbaar vervoer lamlegt. Concreet zou op de invalswegen naar Leuven een vlotte doorstroming van het openbaar vervoer moeten gegarandeerd worden via vrije busbanen en toeritdosering. 99. Op de Vesten moeten bussen in vrije busbanen kunnen rijden. Vlotte busverbindingen op de ring moeten ervoor zorgen dat een deel van de busverplaatsingen die nu door de binnenstad gaan, kunnen plaatsvinden via de ring. De bediening in de binnenstad moet echter altijd voldoende sterk uitgebouwd blijven. 100. Groen blijft voorstander van de uitbouw, op termijn, van een aantal tramlijnen, tegen 2025. In de plannen van De Lijn wordt gedacht aan tramlijnen die Leuven verbinden met verschillende bestemmingen in Vlaams-Brabant en het Brussels Gewest. Maar ook een tramlijn doorheen Leuven, zoals de groenen al langer voorstellen, zou onderzocht moeten worden. Een lijn station-Hertogendal-Gasthuisberg met dan een aansluiting naar Kortenberg-Brussel zou een interessante piste zijn. Ook als er meer bussen over het ringtraject rijden, zal er nog altijd een zeer grote vraag blijven in de zone station-Gasthuisberg. Voor dat gebied is er blijvend nood aan een kwaliteitsvolle en efficiënte openbaarvervoersas die een hoge frequentie en voldoende capaciteit garandeert, en dat zonder luchtvervuiling. 101. Er wordt een inventaris gemaakt van de wachtaccommodatie van het hele OV-netwerk op het grondgebied. Zo wordt een prioriteitenlijst opgesteld voor het plaatsen van meer bushokjes. Voor Groen is het voorzien van meer bushokjes op de Vesten een belangrijke vraag. 102. Aanmoedigen van bedrijfsbussen en ontraden van bedrijfswagens, onder andere via afspraken in bedrijfsvervoerplannen. Bedrijven op één bedrijventerrein of in elkaars buurt kunnen hierin samenwerken. 103. Maximale toegankelijkheid en vervoer op maat voor wie minder mobiel is: toegankelijk openbaar vervoer, uitbreiding van de mindermobielencentrales, invoering van seniorenboodschappendiensten voor en door bewoners,… Waar dat technisch mogelijk is, zouden verhoogde opstapperrons moeten voorzien worden.
22
Verkeersveiligheid 104. Er komt een inventaris van veiligheidsknelpunten die prioritair moeten aangepakt worden. Er wordt telkens een voorstel van oplossing uitgewerkt waarbij de ‘kindermaat’ (onder meer op het vlak van zichtbaarheid en oversteekbaarheid) de norm is. Oplossingen worden prioritair in functie van voetgangers en fietsers uitgewerkt. 105. Er wordt op termijn geïnvesteerd in projecten van ISA (Intelligente Snelheids Aanpassing). Proefprojecten voor bussen kunnen later uitgebreid worden naar auto’s.
29
106. De zone 30 wordt verder uitgebouwd, vooral door aanpassingen aan het straatbeeld. Waar de omgeving onvoldoende aangepast of leesbaar is, mogen zebrapaden niet verdwijnen. 107. Er wordt onderzocht of de oversteekplaatsen aan de voorkant van het station veiliger kunnen gemaakt. Verschillende opties kunnen onderzocht worden, zoals het aangeven met kleuren van voorkeurzones voor oversteek van voetgangers en fietsverplaatsingen.
1.3 Een netwerk van groene aders door de stad Groen in je buurt 108. Recht op basisgroen: iedere bewoner heeft recht op woongroen op max. 150 meter, op 2 wijkgroen op max. 400 meter. Elke bewoner heeft op wijkniveau recht op 10 m groen. Waar deze norm niet gehaald wordt, wordt een offensief groenontwikkelingsplan opgemaakt op wijkniveau. Begroeningpremies per vierkante meter voor gevelgroen, groene daken of het vergroenen van verharde voortuinen. Er wordt naast een voldoende kwantiteit ook gestreefd naar voldoende kwaliteit van het groen. Er wordt daartoe zoveel mogelijk gekozen voor duurzame aanplantingen in plaats van massa's eenjarige planten. Ecologisch tuinbeheer wordt gepromoot. 109. Hierbij moet er ook aandacht zijn voor actief of kwalitatief groen. Grasberm tussen parkeersplaatsen of bomenrijtjes hebben een nut, maar er moet meer zijn. Ook in kleine groenperkjes zouden kinderen bv. moeten kunnen spelen. Geen speeltuin aanleggen, wel speelgroen. (heuveltje, struikjes om te verstoppen, ...) 110. De stad steunt haar inwoners om zoveel mogelijk verloren plekken te vergroenen. Tijdelijk braakliggende gronden kunnen gebruikt worden als bijvoorbeeld moestuintjes of kunnen ingezaaid worden met een kleurrijke bloemenakker. Er komt een offensief groendaken-plan voor de eigen gebouwen van de stad. 111. Vergroening van wijken in samenspraak met bewoners. De stad duidt de wijken aan waar de nood hoog is en zet een traject uit om tot meer duurzaam groen te komen in de wijk samen met de bewoners. Waar mogelijk mondt dit uit in buurtcontracten: burgers die zelf mee groen in hun buurt gaan beheren. 30
112. Er wordt een lokale 'rode lijst' en een actieplan opgesteld om lokaal bedreigde soorten te beschermen of soorten die in de gemeente verdwenen zijn, terug uit te zetten. Dagvlinders en huismussen worden als testcase naar voren geschoven. Door in het algemeen te kiezen voor ecologisch groenbeheer, zonder bestrijdingsmiddelen, zal ook de biodiversiteit terug kunnen toenemen. 113. Leuven profileert zich als ‘bijenvriendelijke’ stad. Dat kan onder meer door het zaaien en aanplanten van stuifmeel- en nectarhoudende bloemen en planten, het inrichten van een 29
Zie: http://www.isaweb.be Zie: http://www.iucn.org/themes/ssc/redlist2006/redlist2006.htm en http://www.inbo.be/content/page.asp?pid=BEL_VLA_SOO_rodelijst 30
23
bijenhotel en het opzetten van informatiecampagnes voor burgers, die ook kleine bijenhotels 31 kunnen bouwen. 114. Er is voldoende betrokkenheid en ondersteuning voor de bestaande natuurreservaten en natuurprojecten in en rond Leuven. Een van de aandachtspunten is onder meer het voorzien van een stedelijk ambtenaar als aanspreekpunt. 115. Er wordt in het eigen beleid voluit gekozen voor ecologisch groenbeheer. Ook de burgers worden gesensibiliseerd en ondersteund om te kiezen voor ecologisch groenbeheer. Eenjarige planten voor sierperken zijn weinig duurzaam en worden daarom afgebouwd en stilaan vervangen door meer duurzame alternatieven met doorlevende aanplantingen. Bij de keuze van plantgoed gaat de voorkeur uit naar ecologisch geteelde en streekeigen soorten. Bij de plantenkeuze wordt de juiste plant op de juiste plaats gezet. Op deze manier hebben de planten alle kansen voor een gezond leven. Op vlak van privégroen wordt voldoende gesensibiliseerd naar inwoners. Velt wordt hierbij betrokken als organisatie. 116. Bij het ontwerp van nieuwe projecten wordt voldoende en tijdig nagedacht over de groenvoorzieningen. Er wordt vanaf nu systematisch gekozen voor ecologisch groen. Van in het begin, bij het ontwerp wordt nagedacht over de haalbaarheid van het beheer op een ecologische manier. Daarvoor worden bekwame ecologische tuinarchitecten ingeschakeld bij het opstellen van de plannen.
1.4 Stad van de groene economie
31
Zie de actie van de stad Gent: http://bijen.gent.be/html/bijenhotel.php
24
Duurzame bedrijven 117. De stad start een aantal innovatieve voorbeeldprojecten, waarvoor een samenwerkingsstructuur met bedrijven en kennisinstellingen wordt opgezet. De groene voorstellen rond onder meer een zonnedakenplan, passiefhuiskantoor of stadsboxen zijn voorbeelden van dergelijke projecten. 118. Bij de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen of bedrijfsgebouwen worden de principes van duurzame ontwikkeling centraal gesteld. Er wordt systematisch gekozen voor compact bouwen (in meerdere lagen), het beperken van parkings en ruimtes tussen bedrijven, het uitbouwen van gemeenschappelijke voorzieningen, het onderling uitwisselen van reststromen en restwarmte, terreinoverkoepelende bedrijfsvervoerplannen (pendelbussen, gezamenlijk woonwerkverkeer,…), samenaankoop van goederen en diensten (bv. elektriciteit), ophalen van KGA. De stad stelt voorwaarden aan alle bedrijventerreinen inzake zuinig ruimtegebruik. De stad kan voorzien in subsidies voor de opmaak van collectieve vervoersplannen, de opzet van gemeenschappelijke diensten op bedrijfsterreinen (clustering) of rationeel energiegebruik. Bedrijfsgebouwen zouden zo moeten geconcipieerd worden dat ze perfect herbruikbaar zijn, onder meer door een modulaire constructie. 119. Er komt een sociaal-ecologisch bedrijvencentrum (ecopark of memopark). Het gaat hierbij enerzijds om een centrum dat een aantal bedrijven samenbrengt dat maximaal wil voldoen aan sociale en ecologische criteria. Het bedrijfsgebouw zelf wordt ook via de meest duurzame technieken gebouwd of verbouwd (bv. passiefhuiskantoor, duurzame materialen, slimme mobiliteitsoplossingen, …) Anderzijds is het bedrijvencentrum een structuur waarin expertise wordt samengebracht rond duurzaam ondernemen, en van waaruit samenwerkingsprojecten worden opgestart met bedrijven en onderzoeksinstellingen in de stad en de regio.
Pilootproject 4: Buurtgroennetwerk Elke bewoner van de stad zou, ongeacht waar hij of zij woont, minstens een boom of een groene plek moeten kunnen zien als hij of zij door het raam kijkt. Dat zou het doel moeten zijn van een ambitieus beleid om de hele stad groen te kleuren. Meer groen in de stad is een noodzakelijke schakel in het project Leuven 32 klimaatneutraal. Het heeft een positief effect op de CO2-balans, en draagt bij tot een lokaal adaptatiebeleid, onder meer door het voorzien van koele plekken. Uit recent onderzoek blijkt verder ook dat investeringen in 33 groen in de stedelijke omgeving een bijdrage vormt aan de daling van de gezondheidsuitgaven. Meer groen in de buurt leidt onder meer tot minder depressiepatiënten. Op het vlak van buurtgroen scoort Leuven volgens de Stadsmonitor relatief goed, vergeleken met de andere centrumsteden. Bijna 81% van de bewoners hebben openbaar buurtgroen binnen de 400 meter loopafstand. Er zijn goede projecten, zoals dat van Dijle, levend door Leuven. Bij de heraanleg van het Lambertuspark werd (eindelijk) gewerkt met een participatieve methode, met goede resultaten. Groen wil aansluiten bij de goede voorbeelden, maar wil vooral nog een serieus tandje bijsteken. We vragen een gecoördineerde strategie om de stad groen te kleuren via een zeer fijnmazig netwerk van buurtgroen. Enkele principes en voorbeelden van de richting die wij uit willen gaan:
Verdichting ontharding en vergroening gaan hand in hand. We zijn voorstander van een politiek van kwaliteitsvolle verdichting, om zo de stijgende woningnood op te kunnen vangen. Verdichting kan echter alleen werken als ze gekoppeld wordt een het voorzien van voldoende publiek groen. De weinige ruimte verder privatiseren heeft geen zin, maar de publieke ruimte verstenen is ook geen duurzame strategie. Een aantal verharde oppervlaktes weer ontharden en vergroenen is niet alleen goed voor de waterbalans, het zorgt ook voor meer toegankelijk groen.
32
Zie bv.: http://www.eea.europa.eu/pressroom/newsreleases/europe2019s-future-depends-on-cities Zie: http://www.kpmg.com/NL/nl/IssuesAndInsights/ArticlesPublications/Persberichten/Pages/KPMG-Investeren-in-groen-leidt-totminder-ziekteverzuim.aspx 33
25
Stimuleer tegeltuintjes. Via een actief beleid kunnen zoveel mogelijk burgers worden aangemoedigd 34 om tegeltuintjes te maken. Ze kunnen zorgen voor groene slingers doorheen de hele stad. 35 Maak werk van verticale vergroening. Via nieuwe technieken is het mogelijk groene gevels te maken. Die hebben een positief effect tegen fijn stof, en zorgen voor veel groen in de straat. Kies voor alle projecten voor een participatieve methode. Bij de herinrichting of aanleg van groene plekken in de stad zou moeten gekozen worden voor een participatieve methode. Dat versterkt ook het draagvlak voor het respecteren van publieke ruimtes. Meer specifiek betekent groenparticipatie ook dat burgers zelf voorstellen kunnen doen om plekjes in de stad te vergroenen, die ze dan ook zelf 36 onderhouden. 37 Maak een inventaris van alle stadstuinen, ook die in privébezit. Zo kan erover gewaakt worden dat waardevol groen beter kan behouden blijven. Zo kan ook per stadsdeel bekeken worden of de groenbalans nog in orde is. Aan projectontwikkelaars wordt actiever gevraagd rekening te houden met deze inventaris. Kies maximaal voor biodiversiteit. Bij de eigen groenaanleg en ook bij het stimuleren van burgers zou maximaal moeten gekozen worden voor groen dat de biodiversiteit versterkt. Laat dus voldoende plekjes onaangetast, geef ruimte aan soorten, steun bijenprojecten, … Verbind dit beleid met een beleid voor lokaal voedsel. Het stimuleren van burgers om zelf in hun tuin of terras groenten en fruit te kweken zorgt ook voor een sterker buurtgroennetwerk.
Lokaal winkelen 120. Het ruimtelijk beleid is gericht op nabijheid (verwevenheid) van de ruimtelijke functies wonen, winkelen, werken. Er wordt gekozen voor het versterken van de kernen, sturen van het vestigingsbeleid van winkels, herwaardering van winkelstraten (winkelcentra) in kernen, ontraden van baanwinkels en shoppingcentra buiten de kernen. 121. De stad kiest voor voldoende ondersteuning van de lokale middenstand over het hele grondgebied. De ondersteuning mag niet beperkt blijven tot enkele autovrije zones in de binnenstad. Autoluwe maatregelen moeten voorzien worden voor het hele stedelijk gebied. Het is verder belangrijk dat een netwerk van kleinere buurtgerichte winkels kan blijven bestaan. Zij spelen een belangrijke rol in de leefbaarheid van buurten en wijken. 122. De stad stelt een strategisch commercieel plan op waarbij de detailhandel en in het bijzonder de buurtwinkel een plaats krijgen. Bij stadsvernieuwingsprojecten of bij woonontwikkelingsprojecten neemt de stad ook expliciet voorzieningen voor buurtverzorgende handel op. Zo worden jongere ondernemers gestimuleerd om een eigen zaak te beginnen, en is voor lokale bewoners een basisaanbod van buurtvoorzieningen gegarandeerd. 123. De stad stimuleert winkelen in eigen buurt door promotie van plaatselijke winkels via een promotiecampagne, renovatiepremies, vestigingssubsidie voor jonge handelaars die een leegstand handelspand omvormen tot buurtwinkel, een stadsspaarkaart, of met 34
Zie: http://www.beterbuurtgroen.be/nl/fris-nieuws/tegeltuintjes-bestel-gratis-brochures Zie: http://www.beterbuurtgroen.be/nl/fris-nieuws/groene-gevels-zijn-beter-voor-gezondheid 36 Zie: http://m.groningen.nl/persberichten/meer-zeggenschap-bewoners-over-buurtgroen 37 Zie: http://levendleuven.wordpress.com/save-the-city-gardens/ 35
26
waardebonnen om (nieuwe) buurtbewoners aan te zetten boodschappen te doen in de eigen buurt. Groen wil geen afbouw van de openbare diensten. Buurtwinkels kunnen ook een aantal diensten van BPost, de Lijn of de NMBS opnieuw opnemen en zo als een ‘servicepunt’ fungeren. 124. De stad kan ook een sociale rol spelen in de lokale distributie, door stimuli te geven voor boodschappendiensten of – omgekeerd – door dienstverlening, leveringen aan huis (de postbode, de melkboer, de kruidenier) aan te moedigen. 125. De gemeente profileert zich nog actiever als een 'Fair Trade-gemeente'.
38
Lokaal aan het werk 126. In het lokaal werkgelegenheidsbeleid wordt nog meer de klemtoon gelegd op enerzijds ondersteuning van kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt en op steun voor toekomstgerichte duurzame en innovatieve projecten. 127. Er gaat blijvend ruime steun naar alle projecten in de sociale economie. 128. Er wordt een sociale clausule bij openbare aanbestedingen ingevoerd. Daardoor worden kandidaten beoordeeld op de mate waarin ze kansen geven aan kansengroepen in hun bedrijf. Zo kunnen bedrijven die hierin sterk scoren voorkeur krijgen bij toewijzing van aanbestedingen. 129. Investeren in intensieve trajectbegeleiding van kwetsbare jongeren en volwassenen. De stad breidt haar intensivering (met VDAB) in integrale begeleidingstrajecten waarin aan werkwelzijnsproblemen gewerkt wordt, nog uit. Er dient daarbij aandacht te zijn voor zowel werk als welzijn. Voor maatschappelijk kwetsbare groepen zijn langer durende trajecten noodzakelijk. 130. We vragen een voldoende brede invulling van activering. Het activeringsbeleid mag immers niet blind blijven voor het feit dat er dikwijls geen kwaliteitsvol werk is, of dat de personen door de complexiteit van hun problematiek (nog) niet in staat zijn om te werken. 38
Zie: http://www.fairtradegemeenten.be/ .
27
131. Mensen met een laag inkomen, werkzoekenden of leefloners die een eigen onderneming willen opzetten, krijgen daarbij extra ondersteuning, zodat ze zo goed mogelijk kunnen starten. 132. Samen met lokale bedrijven, kennisinstellingen en met steun van de hogere overheid wordt een structuur opgezet die zich richt op de ecologische renovatie van woningen, leegstaande kantoorgebouwen of fabriekspanden. Dit kan een van de projecten van het sociaal-ecologisch bedrijvencentrum (zie hoger) worden. Bedoeling is zelf projecten op te starten en tegelijk een gemakkelijk aanspreekpunt te vormen voor bedrijven en particulieren die steun zoeken bij de renovatie van hun panden. 133. De stad maakt werk van de evenredige deelname van allochtonen op de lokale arbeidsmarkt. Dit veronderstelt onder meer een voldoende aanbod aan lessen Nederlands, de inschakeling van jobmakelaars voor allochtonen en de versterking van het etnisch ondernemerschap. 134. De stad speelt een actieve en stimulerende rol om kleinere ondernemingen te overtuigen om meer allochtonen in dienst te nemen. De bestaande overheidsinstrumenten om meer allochtonen aan het werk te krijgen zijn te sterk gericht op de grotere ondernemingen. De gemeente kan vooroordelen bij KMO’s wegwerken door meer informatie, begeleiding en coaching op maat van de onderneming. 135. De stad creëert via haar eigen personeelsbeleid kansen voor verschillende groepen moeilijk bemiddelbare werkzoekenden, onder andere door het hanteren van quota voor allochtonen in eigen diensten. 136. Ondernemingen uitgebaat door allochtonen kunnen een verrijking betekenen voor straten en wijken. Maar meer aandacht van de stad, kamer van koophandel en ondernemersnetwerken is nodig, want de allochtone ondernemer kampt met problemen die ook te maken hebben met problemen specifiek voor de allochtone groep: communicatieproblemen, beperkt netwerk, informatieproblemen (niet goed op de hoogte van regelgeving), weinig gebruikmaken van voorzieningen. De stad voorziet in ondersteunende vormings- en coachinginitiatieven voor allochtone ondernemers. Een lokaal adviesbureau allochtoon ondernemen kan doorverwijzen naar andere diensten voor bedrijfsadvies op maat van allochtone ondernemers, intensieve trajectbegeleiding, vorming en begeleiding, informatie over wetgeving, bedrijfsbeheer. Kamers van koophandel, middenstandsorganisaties, scholen en integratiediensten werken samen op bovenlokaal niveau voor de organisatie van een bedrijvennetwerk van allochtonen. Uiteraard dient elke onderneming de bestaande wetgeving te respecteren. Hierop dient de gemeente strikt toe te zien. Bijkomende regels zijn niet nodig, maar de gemeente kan wel een spreidingsbeleid ten aanzien van nacht- of belwinkels instellen.
1.5 Duurzame voeding en gezondheid Gezond leven 137. Er komt een lokaal plan tegen fijn stof. Belangrijk is in de eerste plaats dat er een lokaal meetpunt komt. Op een aantal knooppunten komen er informatieborden, zodat burgers steeds weten hoe de luchtkwaliteit is. Daarnaast komt er een reeks maatregelen om de lokale luchtkwaliteit te verbeteren. Daarbij gaat het onder meer om het instellen van snelheidsbeperkingen, het voorzien van meer zones 30, het opleggen van omleidingroutes aan vrachtwagens, meer promotie voor de meest milieuvriendelijke bus en de fiets, het uitrusten van de eigen dienstwagens met roetfilters. 138. De stad bouwt zelf actief het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen af. Dit kan door te kiezen voor preventieve aanplantingen en mechanische bestrijding, of door de natuurlijke vegetatie op een beheerde manier de ruimte te geven die ze verdient. Groen wil alvast de deadline van 2014 voor het weren van pesticiden naar voor schuiven. Ook rond het gebruik van
28
andere chemische stoffen (bv. reinigingsproducten in gemeentelijke of openbare gebouwen) wordt een soortgelijk voorzorgsbeleid toegepast. Verder stelt de stad een actieplan op om het gebruik van pesticiden en andere milieuonvriendelijke, schadelijke en giftige stoffen door andere actoren (landbouw, industrie, particulieren) te verminderen. Aan de initiatieven die nu al lopen (bv. pesticidenvrije aanpak in Kessel-Lo) zou veel meer ruchtbaarheid moeten gegeven worden. Hier ligt een enorme kans om via sensibilisering de inwoners ook te motiveren om zonder bestrijdingsmiddelen te werken. 139. De stad breidt het ecologisch bermbeheer uit. 140. De stad sluit zich aan bij de campagne voor GGO-vrije gemeenten. 141. Er komt een lokaal actieplan tegen geluidshinder, in uitvoering van de EU-richtlijn tegen het 39 omgevingslawaai en het Vlaamse beleid in dat verband.
Pilootproject 5: Uitbreiding fietsenstallingen Het is niet omdat je in Leuven veel fietsen ziet dat Leuven ook een echte fietsstad is. Uit te veel voorbeelden blijkt elke dag opnieuw dat het zetelend stadsbestuur nog altijd geen ondubbelzinnige keuze voor de troeven van de fiets wil maken. Groen wil een veel sterker fietsbeleid, en dat vanuit een coherente en vooral in daden omgezette visie die uitgaat van de troeven van de fiets. In een klimaatneutraal Leuven zullen we sowieso geleerd hebben om het aantal autoverplaatsingen drastisch te verminderen, laten we er dan nu al mee beginnen. Een van de sleutelelementen van een coherent fietsbeleid is het voorzien voldoende kwaliteitsvolle, 40 diefstalbestendige en comfortabele fietsenstallingen. Groen wil hiervan een speerpunt maken in de volgende legislatuur. Bij het begin van de legislatuur zou een duidelijke doelstelling moeten worden vastgelegd. In de loop van die zes jaar zouden alleszins enkele duizenden plaatsen moeten worden gerealiseerd. Elk jaar moet er een evaluatie gemaakt worden van de voortgang in het beleid, zodat het ook kan worden bijgestuurd. Enkele elementen van onze beleidsvisie:
39 40
Er wordt bij het begin van de legislatuur een ambitieus fietsbeleidsplan opgemaakt. Dat gebeurt in overleg met de Fietsersbond en met organisaties als Velo, die structureel betrokken worden bij alle fases van de uitvoering van dat plan. Er wordt ook (eindelijk) een fietsambtenaar aangesteld, die de dagelijkse coördinatie van het fietsbeleid op zich kan nemen. Er wordt een gedetailleerde inventaris gemaakt van alle fietsenstallingen over het hele stedelijk gebied, ook die bij bedrijven, universitaire gebouwen, stations, … Voor de inventaris wordt samengewerkt met de verschillende actoren die actief zijn op het Leuvense grondgebied. Er wordt vervolgens, ook in overleg met alle Leuvense actoren, een uitbreidingsplan voor het aantal fietsenstallingen afgesproken met jaarlijkse doelstellingen. Aan het station zijn er al veel fietsenstallingen bijgekomen, maar dat volstaat nog niet voor de volgende jaren. Bijkomende stallingen zijn nodig. Er is ook een werkbare oplossing nodig voor het stallen van studentenfietsen in de zomerperiode. De nieuwe fietsafhandelcentrale zal daar een rol in kunnen spelen, maar het zal moeten blijken of de capaciteit daar voldoende zal zijn om dit probleem echt op te lossen. Doorheen de binnenstad moeten op regelmatige afstanden fietsenstallingen voorzien worden. De ondergrondse parking onder het Pieter De Somerplein zou ook ’s nachts moeten kunnen gebruikt worden. Het moet steeds mogelijk blijven bovengronds te parkeren, anders verdwijnt het comparatief voordeel van de fiets bij het winkelen. Alle openbare gebouwen zouden steeds voldoende ruimte moeten voorzien om fietsen te stallen. Wie nu met de fiets naar de gemeenteraad wil gaan, riskeert een boete als hij of zij de fiets op de Grote Markt stalt (waar maar een zeer klein aantal stallingen voorzien is). Wie even in het stadskantoor moet zijn, moet eigenlijk in de ondergrondse parking zijn of haar fiets achterlaten, waardoor je soms langer bezig bent met het parkeren en weer ophalen van je fiets dan dat je binnen
Zie: http://publicaties.vlaanderen.be/docfolder/16383/Richtlijn_Omgevingslawaai_2009.pdf . Zie bv.: http://www.mobielvlaanderen.be/vademecums/brochure-fietsenstallingen.pdf
29
moet zijn. Wie naar de schouwburg of zeker de Minnepoort gaat met de fiets voor een voorstelling, moet voldoende creatief zijn. Alle subsidiemogelijkheden worden systematisch ingezet, onder meer de mogelijkheden via De Lijn of 41 het Pendelfonds. Zo nodig via een aanpassing van de bouwvoorschriften worden projectontwikkelaars actief gestimuleerd om veel meer fietsenstallingen te voorzien.
Lokaal en eerlijk voedsel terug een kans geven 142. De stad maakt in haar maaltijden (personeels- en schoolkantines, rusthuis, maaltijdbedeling) gebruik van ecologische producten (bioproducten, fair trade, streekeigen producten,…) en biedt altijd minstens één vegetarische keuzemogelijkheid aan. Het is niet de bedoeling dit eenmalig te doen, maar wel structureel te integreren en permanent aan te bieden. 143. Leuven sluit zich aan bij de campagne ‘donderdag veggiedag’ en stimuleert die campagne verder bij scholen, bedrijven en horeca. 42
144. Er komt een actieplan lokaal voedsel. Dat wordt opgemaakt in overleg met organisaties als Voedselteams en de boerenorganisaties. Mogelijke elementen van zo’n plan: In het actieplan worden streefdoelen aangegeven voor de gewenste herkomst van het voedsel (zoveel % van binnen de eigen stadsgrenzen, zoveel van binnen de voedselregio, …) Er komt een logo ‘voedselregio Leuven’ dat gebruikt wordt om voedsel uit de regio te ondersteunen. Bij eigen activiteiten en bij de evenementen in de stad wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van lokaal voedsel. Met een gerichte campagne wordt de lokale horeca erop aangesproken om zoveel mogelijk lokale producten te gebruiken en dat ook bekend te maken. Op de Leuvense markten krijgen lokale boeren een speciaal tarief wanneer zij hun producten komen verkopen. Er wordt actief promotie gevoerd voor de uitbouw van een netwerk van stads-, dak- en balkontuintjes voor voedselproductie.
41 42
Zie: http://www.pendelfonds.be/ Zie ook pilootproject verder in dit programma.
30
2. EEN STAD OP MENSENMAAT, WAAR ER PLAATS IS VOOR IEDEREEN 2.1 Duurzaam en betaalbaar wonen Duurzaam bouwen en wonen 145. Voor alle nieuwbouwprojecten zouden vanaf nu sterke ecologische randvoorwaarden moeten gelden. In plaats van een ‘volger’ zou Leuven een pionier moeten worden, met extra afspraken. 146. De stad kiest zelf voor duurzaam en gezond bouwen. De stad werkt met een duurzame 43 checklist voor lokale bouwprojecten, maakt gebruik van hout met FSC-label , natuurverven, 44 breekpuin met COPRO-keuring , zorgt voor gevelgroen, daktuinen en groendaken,… 147. De stad stimuleert duurzaam bouwen door haar inwoners via informatie en sensibilisering, via subsidies (bv. voor gebruik van FSC-hout, natuurverven, isolatiematerialen uit nagroeibare grondstoffen) en via het vergunningsbeleid. 148. Binnen de diensten van de verschillende betrokken lokale overheden, autonome bedrijven en maatschappijen wordt deskundigheid opgebouwd rond duurzaam bouwen en wonen, en dat in de vorm van een lokaal kennisnetwerk. 149. De energiekosten van sociale huurders moeten drastisch naar omlaag. Alle nieuwe sociale woningen moeten minstens lage-energiewoningen zijn. Bestaande sociale woningen worden energievriendelijk gerenoveerd. Alle nieuwe sociale woningen doen maximaal beroep op hernieuwbare energie, zoals zonne-energie. 150. De stad maakt werk van een procesaanpak bij bouwblokrenovatie. Er wordt een procesbegeleider aangeduid die de eigenaars en huurders van een bouwblok samenbrengt om hen te ondersteunen bij het organiseren van energiezuinige renovaties. Dat houdt onder meer in dat eigenaars en gebruikers worden gestimuleerd om te investeren in het verbeteren van de energieprestaties van hun eigendom of huurwoning, dat via subsidies deze investeringen financieel ondersteund worden, dat gezamenlijke aanbestedingen worden ondersteund, dat gemeenschappelijke energievoorzieningen kunnen opgezet worden, …
43 44
Zie: http://fsc.wwf.be/fsc.cfm Zie: http://www.vzwcoproasbl.be/nl/start_n.htm
31
Behoud de open ruimte 151. Leuven kiest blijvend voor het model van een compacte ecostad. De verwachte blijvende groei van de stedelijke bevolking moet worden opgevangen binnen de grenzen van het stedelijk gebied. Dat kan alleen op een kwaliteitsvolle en duurzame manier gebeuren als daarbij verschillende principes worden gecombineerd. Een relatief grote woondichtheid Voldoende spreiding over de verschillende deelgemeenten Compacte vernieuwende woonvormen Bereikbare en kwaliteitsvolle publieke groene ruimtes Maximale ontsluiting via fiets en openbaar vervoer, maximale ontrading autokilometers met eigen wagen Sterke ambitie op vlak van ecologisch bouwen en eigen energievoorziening De stedelijke overheid geeft de controle over bodembestemmingen niet uit handen, gronden die eigendom zijn van de overheid worden in principe niet langer geprivatiseerd. Publieke ruimte heroveren 152. Groen verzet zich tegen de privatisering van delen van het openbaar domein of de vervanging van publieke door commerciële ruimten. Groen ijvert voor een reclame-arm publiek domein in plaats van een steeds grotere commercialisering van onze leefomgeving. 153. Groen wil terug meer publieke ruimte creëren. De stad kan hiervoor gebruik maken van verloren hoeken in de gemeente, tijdelijk braakliggende gronden of leegstaande gebouwen. Pleinen die verworden zijn tot parkeerruimten willen we heroveren op de auto. Groen wil straten, pleinen, openbare gebouwen die voor iedereen toegankelijk zijn, bijv. ook voor mensen in een rolstoel, doven, slechtzienden. 154. Er kan gedacht worden aan het idee van een 'artist in residence' voor buitenruimte in de stad. Dat kan gaan over performances, installaties, muziek, circus ... Zo'n artist in residence kan ook samenwerken met scholen en buurten... 155. De tijdelijke speelstraten voor kinderen kunnen leefstraten worden voor de hele buurt, met initiatieven van de verenigingen, aangevuld en ondersteund door de stad.
32
156. Groen wil geen ‘gated communities’. Grote bouwblokken en kantoorcomplexen mogen geen obstakels tussen buurten vormen. Dergelijke bouwblokken willen we doorwandelbaar maken en we willen de publieke functie gelijkvloers steeds vrijwaren. 157. Speelplaatsen (maar ook binnenruimtes) van scholen of parkings die leegstaan na school- en kantooruren kunnen ingezet worden als speelplaatsen of ontmoetingsruimten. Er kan gewerkt worden met buurtcontracten en ‘buurtpeters en -meters’ om het toezicht op deze plekken te verzekeren. De stad stimuleert scholen en bedrijven om hieraan mee te werken. 158. Er moeten steeds voldoende publieke voorzieningen zijn. Het gaat hier over dingen als rustpunten, zitbanken, uurwerken, kunstwerken, toiletten, postbussen. Het moet steeds mogelijk zijn van dit soort gebruik te kunnen maken zonder ervoor te moeten betalen. Het is belangrijk erover te waken dat er voldoende multifunctionele speelelementen voorzien worden. Een ruspunt of zitbank kan voor een kind een spelelement zijn. 159. Gezinnen of bedrijven die bij (ver)bouwing spaarzaam omspringen met grondbeslag willen we belonen: gedeeld of meervoudig gebruik van ruimte willen we stimuleren. Mensen die hun tuintjes met elkaar willen verbinden tot grotere buurttuinen, verdienen alle steun. Zo kunnen buurtbewoners geïnformeerd worden over goede voorbeelden elders in de stad en kan er een financiële steun zijn voor het wegnemen van scheidingsmuren. 160. Kinderen en jongeren moeten in elke buurt onbekommerd en veilig hun ding kunnen doen: spelen, voetballen, fietsen, skaten, ‘rondhangen’, enzovoort. Natuurlijk met respect voor de andere burgers, maar aan de toenemende onverdraagzaamheid moet een halt worden toegeroepen. Speelkreten zijn geen overlast. Een sterker woonbeleid 161. Er wordt onderzocht of het AGSL op termijn een actievere rol kan gaan spelen op de woningmarkt. Er worden verder projecten opgezet met privépartners, waarbij onder meer de ecologische randvoorwaarden zullen worden verscherpt. Tegelijk wordt bekeken of AGSL zelf op de markt kan gaan door een eigen patrimonium aan woningen en gronden op te bouwen. Gronden zouden niet meer verkocht worden, enkel ter beschikking gesteld via erfpachtformules of via Community Land Trust. In de portefeuille aan eigen woningen is er voldoende aandacht voor kwaliteitsvolle huurwoningen, onder meer gericht op alleenstaanden. 162. De formules van ‘vasteprijswoningen’ en ‘starterswoningen’ worden verder doorgevoerd in alle projecten van het AGSL. Er wordt bekeken of het aanbod voldoende is afgestemd op alleenstaanden, en de mogelijkheid van huurwoningen in deze formule wordt overwogen. 163. Er komt een wooninformatiepunt voor alle burgers. Daar kunnen ze alle info vinden over bouwen, renovatie, duurzame materialen, energiezuinig bouwen, premies, reglementen, sociaal huren en kopen, recht van opstal, erfdienstbaarheden, … De woningmarkt sociaal bijsturen 164. Voor Groen moeten we gaan naar 10% sociale woningen. In Leuven is de voorbije jaren het relatieve aandeel aan sociale woningen gedaald, van 7,67% in 2006 tot 6,88% (cijfers 2010, uit de Stadsmonitor). We zijn voorstander van een blijvende uitbreiding van het aantal sociale woningen. Groen wil het aanbod van kwalitatieve sociale huisvesting verhogen en de wachtlijsten verminderen, met nadruk op kleinschalige wijkprojecten. Bij nieuwe woonprojecten waarborgt de stad een gezonde mix van sociale huur/koopwoningen. Een te nadrukkelijk streven naar een sociale mix binnen een wijk mag er niet toe leiden dat de wachttijd voor maatschappelijk kwetsbare kandidaat-sociale huurders nog langer wordt. Een voorrangsregeling voor kwetsbare groepen is verantwoord.
33
165. We zijn voorstander van 1 centraal inschrijvingsregister voor kandidaat-huurders. Via zo’n centrale aanmeldingsdienst kunnen kandidaat-huurders zich aanmelden voor zowel de sociale huisvestingsmaatschappij als het SVK. 166. De stad geeft actieve steun aan renovatie. Dat kan via bijkomende stedelijke renovatiepremies als aanvulling op premies van hogere overheden (bv. gevelverfraaiingspremie, saneringscontracten). Een systeem van renteloze leningen of een fonds tot voorfinanciering kunnen ervoor zorgen dat ook lage inkomensgroepen gebruik kunnen maken van premies. Wie beroep doet op een renovatiepremie mag zijn of haar huis gedurende 5 jaar niet verkopen. Eigenaars-verhuurders die een premie krijgen moeten nadien hun woning verhuren aan de richthuurprijs of laten verhuren door een sociaal verhuurkantoor. 167. In de voorziene woningbouwprogramma’s voor de volgende jaren wordt uitdrukkelijk plaats gemaakt voor een hoeveelheid huurwoningen. Mensen die in principe niet in de sociale huisvestingssector thuishoren maar tegelijk ook geen eigen woning kunnen verwerven moeten de kans hebben een kwaliteitsvolle en betaalbare woning te huren. De huuropbrengsten van een dergelijk patrimonium kunnen onder meer worden aangewend om te investeren in panden die in eigendom zijn van sociale verhuurkantoren of de sociale huisvestingsmaatschappij. Deze instanties beschikken op dit ogenblik over te beperkte middelen om hoognodige investeringen te doen (energiebesparende investeringen, investeringen in woonkwaliteit…). 168. Er wordt bekeken (via het autonoom stadsbedrijf) of het mogelijk is via het model van een woningcorporatie vanuit de lokale overheid greep te krijgen op de reguliere huurmarkt. 169. De lokale overheid (gemeente, OCMW, sociale huisvestingsmaatschappijen) maakt actief gebruik van het voorkooprecht. 170. Een sterkere rol voor het sociaal verhuurkantoor. Er komt een sensibiliseringscampagne om eigenaars aan te zetten hun woning te verhuren via een sociaal verhuurkantoor. Eigenaars die hun woning verhuren via een sociaal verhuurkantoor willen we aanmoedigen door middel van renovatiepremies. Op deze manier werkt de stad tegelijk aan de kwaliteit en de betaalbaarheid van de privé huurmarkt. De stad stelt een investeringsbudget ter beschikking van het sociaal verhuurkantoor om energieaudits uit te voeren en de nodige energiebesparende investeringen ter verbetering van de woonkwaliteit van het patrimonium door te voeren. Het sociaal verhuurkantoor speelt ook een rol in prospectie van leegstand en verkrotting. 171. Naast de gewestelijke huursubsidies komt het OCMW nu al in bepaalde gevallen tegemoet in de huurwaarborg van lage inkomens. Groen wil aanvullende lokale huursubsidies om de privéhuurmarkt toegankelijk te maken voor lage inkomens. Een noodzakelijke voorwaarde is dat er tegelijk werk gemaakt wordt van een uitbreiding van het aantal sociale woningen en investeringen in de betaalbaarheid en kwaliteit van de privé huurmarkt. Een huursubsidie moet een hulp zijn voor de huurder met een laag inkomen, maar mag geen subsidie van eigenaars zijn. Daarom wil Groen als voorwaarde opleggen dat de woning gehuurd wordt via een sociaal verhuurkantoor of aan de richthuurprijs. 172. Er moet steeds voldoende aandacht zijn voor mensen in precaire woonsituaties. Zo moeten de opvanginitiatieven voor asielzoekers aan minimale kwaliteitseisen beantwoorden. Sociale verhuurkantoren moeten ook openstaan voor deze doelgroep. Daarom wil Groen dat zij 10% van hun panden kunnen verhuren aan personen die hun inkomsten niet kunnen bewijzen zonder dat ze daarvoor subsidies verliezen. De stad heeft ook een verantwoordelijkheid in de thuislozenzorg, bijvoorbeeld door ruimte te voorzien voor vormen van nachtasiel, door voldoende publieke voorzieningen (bv. sanitair). 173. We zijn voorstander van de heroprichting van het team wonen binnen het OCMW. Via dat team kan een meer intensieve begeleiding worden gegeven aan mensen met huisvestingsproblemen.
34
174. De Lokaal Sociaal Beleidspartners concretiseren hun strategisch plan van aanpak van dak- en thuisloosheid. 175. Er is nood aan een duidelijk beleid dat racisme en uitsluiting op de huurmarkt tegengaat. Personen van een andere origine, personen met een precair verblijfsstatuut, mensen zonder papieren of personen met een vervangingsinkomen worden vaak geweigerd en worden makkelijker slachtoffer van huisjesmelkerij. Kandidaat-huurders moeten steeds via het stedelijk woonloket alle informatie krijgen over hun rechten, en eigenaars moeten aangesproken worden op hun plichten. Er is verder nood aan strikte maatregelen tegen huisjesmelkerij. Enkele speciale maatregelen tegen discriminatie op de privé huurmarkt: Controle, sanctionering en sensibilisering van privéverhuurders en immokantoren. De stad doet aan opvolging en sanctionering van die verhuurders die niet correct de gevraagde huurprijs en gemeenschappelijke lasten vermelden. Dat kan via een aangepast politiereglement. Het meldpunt discriminatie zou reactief en proactief moeten werken. Via steekproefcontroles en sensibiliserende acties kunnen verhuurders op hun verplichtingen gewezen worden en huurders op hun rechten. Een huurwaarborgfonds voor kwetsbare bewoners. 176. Stad en OCMW garanderen betaalbare en kwalitatieve herhuisvesting in geval van onbewoonbaarverklaring. 177. Er is nood aan een uitbreiding van het aantal crisisopvanginitiatieven. De periode van crisisopvang zou best ook verlengd worden. 178. Stad en OCMW bekijken of in het sociale huurwoningbeleid een doorschuifsysteem kan uitgewerkt worden. Hierdoor kunnen gezinnen waar de kinderen het huis uit zijn, verhuizen naar een woning die voldoet aan hun behoeften in dezelfde wijk of omgeving (omwille van het sociaal netwerk), zodat de ruimere woning vrijkomt voor grotere gezinnen.
Investeren in sociale wijkvernieuwing 179. Sociale wijkvernieuwing wordt gestimuleerd door wijkontwikkelingcontracten met alle
35
partners: de lokale overheid, sociale huisvestingsmaatschappijen, en vooral met de bewoners. Doel is kwaliteit in de wijk: aantrekkelijk groen met veel ontmoetingsruimte, verkeersluw en met inzet van duurzame materialen. Wijken met betaalbare, energiezuinige woningen en een veelzijdig aanbod van goede woningen. Niet enkel nieuwe appartementen, maar ook rijwoningen voor jonge gezinnen. 180. Voor kwetsbare gebieden wordt er verder gewerkt met herwaarderingsprojecten. Bij de uitwerking van deze projecten moet er bijzondere aandacht gaan om elitaire “verlofting” en sociale verdringing te vermijden. Deze herwaarderingsprogramma’s combineren minstens 4 maatregelen: het realiseren van sociale huurwoningen, het steunen van renovatie voor eigenaars-bewoners en eigenaars-verhuurders, vernieuwing van panden die te slecht zijn om te renoveren, het streng aanpakken van leegstand en verkrotting door afbraak van de slechtste panden. 181. Tegelijk moet er gezocht worden naar instrumenten om sneller en op grotere schaal over te kunnen gaan tot renovatie van bestaande woningen. Een renovatie huis per huis, enkel op initiatief van de eigenaar, zal waarschijnlijk niet volstaan om snel genoeg het oude huizenbestand grondig aan te pakken met het oog op een klimaatneutrale stad. Zo nodig worden hier nieuwe structuren voor opgezet. 182. Er is nood aan een verdere versterking van de gemeenschapsvoorzieningen in elke woonbuurt. Zij zorgen voor een sociale dynamiek en cohesie, en maken zo de stad leefbaar. Het gaat hier om scholen, buurtdiensten, buurthuizen, bibliotheken, politieantennes, sportzalen, verenigingslokalen, feestzalen, winkels, wijkgezondheidsvoorzieningen, cafés, theehuizen, bankautomaten, … Openbare buurtuitrusting moet een zichtbare ereplaats krijgen in de woonomgeving. Scholen moeten aangemoedigd worden een buurtfunctie te ontplooien buiten de lesuren. Buurtdiensten moeten worden gestimuleerd omdat zij kunnen ingaan op de behoeften in de buurt en tegelijkertijd werkgelegenheid en opleiding kunnen voorzien voor de laaggeschoolde en werkloze bewoners. 183. Via het buurtoverleg en -werk worden bewoners gestimuleerd om hun woning te onderhouden (bv. voortuintjes). Per wijk kan een groep vrijwilligers verzameld worden die bv. bij oudere mensen kleine klusjes kunnen uitvoeren. Zo mogelijk wordt per wijk werkmateriaal ter beschikking gesteld dat kan ontleend worden (bv. grotere ladder, zwaardere boormachine, …). 184. Er is nood aan een structurele aanpak om de volgende jaren de nood aan nieuwe studentenhuisvesting (vraag naar een 3.000 eenheden) op te kunnen vangen. Dat houdt onder meer in dat op een aantal plaatsen grotere bouwprojecten zullen komen. Daarbij zou ook kunnen gedacht worden aan een formule met erfpacht, waardoor de grond ook bij de overheid blijft. Er kan ook bekeken worden of de bouwverordening kan aangepast worden zodat het huren van een kamer bij een ‘kotmadam of –meneer’ weer mogelijk wordt. Nieuwe woonvormen 185. De stad geeft actief steun aan mensen die kiezen voor nieuwe woonvormen. Groepen mensen 45 die willen starten met een project van samenhuizen of cohousing worden ondersteund bij hun zoektocht naar een geschikt pand. Het autonoom stadsbedrijf gaat zelf mee op zoek naar panden die via een groep samenhuizers kunnen gerenoveerd worden tot volwaardige woonprojecten. In ruil daarvoor engageren de betrokkenen zich tot een sociale mix in hun project en tot duurzaam bouwen of renoveren. Het AGSL start met een pilootproject. 186. Dezelfde principes kunnen ook gelden in eigen nieuwe projecten. Zo kan gedacht worden aan experimenten zoals cirkelwonen het wonen rondom open pleinen of binnenhoven als nieuw woonmodel, waarbij bewoners meer betrokken zijn op elkaar. Tegelijk kan er nieuwe vrije ruimte komen door auto’s te hergroeperen in compacte buurtparkings, door het vergroenen 45
Zie: http://www.samenhuizen.be/index.html
36
van binnenruimtes van bouwblokken, door koterijen en binnengebouwen te slopen of tuinmuren te verwijderen of te vervangen door hagen. 187. Er worden verdere projecten van kangoeroewonen opgestart (woonvorm waarbij verschillende generaties, niet noodzakelijk familie van elkaar, apart maar onder één dak wonen en elkaar helpen). Bij het opzetten van het project wordt begeleiding voorzien. 188. De stad stimuleert het intergenerationeel wonen. De stad staat mensen bij (informatie, subsidies) bij het aanpassen van hun woningen met het oog op levenslang wonen. De stad 46 investeert in of ondersteunt projecten van groepswonen voor ouderen , bestaande uit zelfstandige woningen met ten minste 1 gemeenschappelijke ruimte, met gezamenlijke activiteiten en wederzijdse hulp. 189. Het is ook belangrijk om werk te maken van flexibele en gemakkelijk aanpasbare woningen, die gemakkelijk kunnen aangepast worden aan nieuwe bestemmingen of een wijzigend woonpatroon (bv. wanneer de kinderen het huis uit gaan, wanneer we ouder worden. Dit is 47 een duurzame keuze, die het mogelijk maakt dat gebouwen langer gebruikt worden. 190. Er wordt een woonbemiddelaar aangesteld, die zich specifiek richt op oudere mensen die (alleen) in een te grote of onaangepaste woning wonen. Veel oudere mensen willen misschien wel verhuizen naar een meer aangepaste woning, maar staan relatief kwetsbaar tegenover immokantoren die op zoek zijn naar huizen. De woonbemiddelaar kan zorgen voor een persoonlijke aanpak op maat en kan ouderen begeleiden in de verschillende woonopties: een aanpassing van de eigen woning, een verhuis naar een andere woning, een verhuis naar een samenhuisproject, … 191. Er wordt gekozen voor de optimale aansluiting van zorg, wonen en welzijn in woonzorgzones en zorgkruispunten. Een woonzorgzone is een gewone wijk met een centaal zorgkruispunt, dat de zorg in de wijk op elkaar afstemt en coördineert. In een woonzorgzone zijn ook woonvormen waar bewoners intensieve zorg kan worden geboden. 192. Er wordt een systeem uitgewerkt waarbij mensen een huis kunnen bouwen zonder de grond te verwerven. Er kan gedacht worden aan systemen van erfpacht of een model als de Community 48 Land Trust. Met dit soort formules kunnen gezinswoningen betaalbaar blijven. 193. Voor woningbouw- of renovatieprojecten kan worden geëxperimenteerd met participatieve planning. Voor de bouw begint, bepaalt de overheid de randvoorwaarden op het vlak van woondichtheid, sociale mix en ecologische kwaliteit. Op basis daarvan wordt een groep toekomstige bewoners gezocht, die daarna intensief betrokken worden bij het hele planningproces. Deze techniek kan gebruikt worden voor projecten van herwaardering van oudere panden of voor nieuwbouwprojecten, onder meer in een formule van samenhuizen.
Pilootproject 6: Low Impact Festivals In Leuven zijn er heel wat evenementen. Die brengen veel mensen naar de stad en zorgen er mee voor dat de stad kan bruisen. Het zou interessant zijn om in het kader van Leuven klimaatneutraal 2030 ook de verschillende festivals onder handen te nemen. Het moet mogelijk zijn om de ecologische voetafdruk van de Leuvense festivals een heel stuk kleiner te maken. Evenveel pret, maar veel minder impact, dat moet het motto worden. Dat het kan, bewijst het Wereldfeest al enkele jaren. Daar worden jaar na jaar grote inspanningen geleverd om 46
Zie voorstel groepswonen van ouderen verderop in dit programma, of model van de Abbeyfieldwoningen, zie http://www.abbeyfield.be/nl/ 47 Zie: http://www.meegroeiwonen.info/default.asp 48 Zie: http://communitylandtrust.wordpress.com/
37
49
de voetafdruk te verkleinen. In de editie 2012 stond duurzaamheid trouwens helemaal centraal. De uitdaging bestaat erin hetzelfde te doen voor onder meer Marktrock en Beleuvenissen. Het festival Dranouter heeft in dit opzicht veel ervaring. Daar werd de voorbije jaren bewust werk gemaakt van 50 de omvorming tot een Low Impact Festival. Vooral op het vlak van afval wil men zeer ver gaan: alle verpakkingen worden volledig ECO. Voor de vorige editie werkte Dranouter daarvoor nauw samen met de Vlaamse overheid, en meer in het 51 bijzonder met OVAM. Er werd een ambitieus Charter 2020 ondertekend (met medewerking van de leveranciers, sponsors, artiesten, overheid, medewerkers en publiek) waarmee men wil komen tot een meerjarenplan om de ecologische impact van het festival verder naar beneden te brengen. 52
OVAM heeft een speciale werking rond het vergroenen van events: GROEN EVENT. Er is een speciale scan beschikbaar om de organisatoren te helpen bij het analyseren van het eigen festival. En jaarlijks reikt OVAM een speciale award uit voor het groenste event. Groen stelt voor dat Leuven ook kiest voor Low Impact Festivals, en op termijn voor alle events die hier plaatsvinden. Concreet stellen we voor dat er een samenwerking wordt opgestart met OVAM, om zo ook te komen tot een engagementsverklaring, en dat voor Marktrock en Beleuvenissen. De ervaring die zo wordt opgedaan, kan dan worden omgezet naar alle events die in Leuven plaatsvinden, bv. dus ook de grote studentenactiviteiten op de Oude Markt of het Ladeuzeplein. De grootste impact ligt op het vlak van afval. Maar er zijn meer mogelijkheden. Zo kan er gekeken worden naar het vervoer van festivalbezoekers. Naast het kiezen voor ruime mogelijkheden voor wie met de fiets of het 53 openbaar vervoer komt, kan ook gedacht worden aan nieuwe formules als Eventpool, waardoor bezoekers samen kunnen rijden met de auto. Een volgende stap zou zijn te kijken naar de mogelijkheden op het vlak van energieverbruik van het festival. 54 Daarvoor kan bv. worden samengewerkt met Greenpeace. En voor het opmaken van een ruimere analyse 55 kan worden samengewerkt met een organisatie als Ecolife.
2.2 Armoede is een onrecht Sociale grondrechten garanderen voor iedereen 194. Steeds meer mensen hebben schulden gemaakt in onze consumptiemaatschappij: schulden om te overleven, om de schoolrekening van hun kinderen te kunnen betalen, maar soms ook schulden omdat ze zich lieten verleiden om toch maar weer op krediet te kopen. Er moet 49
Zie: http://www.wereldfeest.be/ http://www.festivaldranouter.be/nl/pagina/25-19/low-impact-festival.html 51 Zie: http://www.ovam.be/jahia/Jahia/pid/176?actionReq=actionPubDetail&fileItem=2688 52 http://www.groenevent.be/home.php 53 Zie: http://www.eventpool.be/nl 54 Zie bv. Gooikoorts: http://www.eventpool.be/nl 55 http://www.ecolife.be/ 50
38
blijvend geïnvesteerd worden in actieve schuldbemiddeling door het OCMW of door particuliere welzijnsorganisaties. Die moet mensen bijstaan om schulden af te bouwen of kwijt te schelden wanneer ze slachtoffer zijn van agressieve verkoopstechnieken. Groen wil ook de opbouw van schulden voorkomen door structurele maatregelen. De stad maakt afspraken met scholen over een beperking van de schoolkosten of kan energiescans aanbieden om de energiekost van armere gezinnen te doen dalen. 195. Een deel van de mensen in armoede moet rondkomen met een leefloon/leefgeld. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat het leefloon/leefgeld onvoldoende is voor heel wat mensen en gezinnen om een leven uit te bouwen dat voldoende beantwoordt aan de menselijke waardigheid. Totdat de federale regering beslist om de minimumuitkeringen op te strekken tot de Europese armoedegrens, kan het OCMW verdere stappen zetten om het leefloon te verhogen. 196. Investeren in proactieve dienstverlening en actieve opsporing van armoede. Het OCMW start 56 een experiment op in het kader van proactieve hulpverlening. Daarin worden rechten automatisch toegekend en wordt kwalitatief aandacht besteed aan alle fases van het dienstverleningsproces. 197. Het gaat niet goed met de armoede in Leuven. Groen Leuven is vragende partij voor meer aandacht voor armoede en sociale uitsluiting. Dit zou kunnen via de organisatie van een jaarlijkse armoededag. De bedoeling is wel dat de mensen in armoede en hun verenigingen waar armen het woord nemen in grote mate betrokken worden bij de organisatie deze dag. Het is een dag waar vertegenwoordigers van de stad, het OCMW, het CAW, mensen in armoede en verenigingen waar armen het woord nemen, ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting en lokale politici elkaar ontmoeten, met elkaar praten en luisteren naar verhalen van armoede en sociale uitsluiting in Leuven. Elk jaar kan gefocust worden op een ander levensdomein ( huisvesting en energie, maatschappelijke dienstverlening, tewerkstelling, …). 198. We zijn voorstander van de invoering van een armoedetoets. Die zou bij beslissingen in verschillende beleidsdomeinen de mogelijke effecten op mensen in armoede in kaart moeten brengen. Het gaat bv. over maatregelen op het vlak van dienstverlening, huisvesting, onderwijs, woonomgeving, … De toets zou best tot stand komen met goede participatiemethodieken. 199. Uit gesprekken met mensen in armoede blijkt dat de dienstverlening van het OCMW niet altijd afgestemd is op de belevingswereld van mensen in armoede. Stad en OCMW kunnen verdere stappen zetten naar een sociale dienstverlening die vertrekt vanuit het verhaal, de hulpvraag en de krachten van mensen in armoede, die werkt rond sociale uitsluiting en respect heeft voor de binnenkant (de belevingswereld) van mensen in armoede. De aanwerving en indiensttreding van een ervaringsdeskundige in de armoede en sociale uitsluiting eind 2011 is een eerste belangrijke stap. 200. Iedereen heeft recht op een minimum aan energie voor de verlichting en verwarming van haar of zijn woonst. De stad helpt mensen niet alleen bij het afbetalen van hun energieschulden. Ze moet vooral helpen om de energiekost te doen dalen, zeker bij gezinnen met lage inkomens en/of met een uitkering, die bovendien vaak in slecht geïsoleerde huizen wonen. Het oplossen van energiearmoede vraagt een grondige aanpak van de vele slechte woningen door sociale stadsvernieuwing en grondige renovatie. Distributienetbeheerders hebben als sociale leverancier de opdracht om de rationele energieverbruikprogramma’s uit te voeren. Stad en OCMW moeten samen met de LAC’s (Lokale Advies Commissie) gezinnen actief begeleiden om hun energiefactuur te doen dalen. Dat kan door eenvoudige energieaudits, isolatie voor lage inkomensgezinnen en door de leasing van energiezuinige toestellen als alternatief voor dure energieslokoppen als elektrische verwarmingstoestellen. Stad of OCMW maken jaarlijks een 56
Zie: http://www.rechtenverkenner.be/Pages/Home.aspx
39
budget vrij om OCMW-cliënten op deze manier structureel te helpen. Sociale huisvestingsmaatschappijen moeten de opdracht en de mogelijkheden krijgen om woningen energiezuinig te maken, zodat sociale huurders minder voor hun energieverbruik betalen. Sociale huisvestingsmaatschappijen en OCMW kunnen ook goedkopere tarieven onderhandelen bij energieleveranciers door de aankoop van energie voor mensen met een laag inkomen te bundelen. Mensen met een laag inkomen moeten bovendien veel makkelijker terecht kunnen bij de ‘ombudsman van de energiewinkel’ die hen in dit hele proces kan bijstaan met raad en daad. 201. Er is een groeiend probleem met de budgetmeters voor aardgas. Wanneer je je budgetmeter voor elektriciteit (tijdelijk) niet kunt opladen, kom je eerst op een noodkrediet terecht en kun je later (tijdelijk) gebruik maken van een minimumlevering van 10 ampère. Bij een budgetmeter voor aardgas is een minimumlevering voorlopig niet mogelijk, met schrijnende levensomstandigheden en groeiende energiearmoede tot gevolg. In nam 2010 nam de Vlaamse regering bijkomende maatregelen. Mensen die hun budgetmeter voor aardgas niet kunnen opladen, kunnen bij het OCMW terecht en na een sociaal onderzoek kan het OCMW beslissen om een minimumhoeveelheid aardgas ter beschikking te stellen. Uit gesprekken met mensen in armoede blijkt dat niet iedereen op de hoogte is van deze maatregel. Het OCMW zou bijkomende inspanningen moeten doen om deze mensen te bereiken en op toegankelijke wijze te informeren over deze maatregel. 202. Een lokale woon-, water- en energiewinkel op maat van kwetsbare groepen is een interessant instrument om op een integrale manier te werken rond huisvestingsproblemen, energiearmoede, … Een gemeentelijke of intergemeentelijke woon-, water- en energiewinkel geeft de mogelijkheid tot brede samenwerking tussen het OCMW, CAW, woonwinkels, huurdersbond, het FRGE, sociale verhuurkantoren, buurtwerk, sociale economie… Toegankelijkheid, bruikbaarheid en betrouwbaarheid zijn heel belangrijk bij de oprichting van een lokale woon-, water-en energiewinkel, net als de dienstverlening voor maatschappelijk kwetsbare groepen. Om toegankelijke dienstverlening te garanderen, is het belangrijk om mensen in armoede, verenigingen waar armen het woord nemen en ervaringsdeskundigen te betrekken bij de werking van zo’n winkel. Deze winkel werkt volgens het eenloketprincipe, kan informatie verstrekken, kan werken rond huisvesting, toegang tot nutsvoorzieningen, energiebesparing bij maatschappelijk kwetsbare groepen, … 203. Er komt een afsprakennota tussen gemeente, OCMW en alle scholen over een beperking van de schoolkost voor de ouders. 204. Stad en OCMW blijven investeren in activeringsprojecten voor laaggeschoolde jongeren en nieuwe Belgen. Naast de door de hogere overheden gesubsidieerde projecten, worden er ook door stad en OCMW extra projecten gelanceerd. Deze projecten vertrekken best vanuit de mogelijkheden, sterktes en vaardigheden van mensen. Het project creëert de mogelijkheid om te experimenteren, om stappen vooruit te zetten, maar het is ook een project dat de deelnemers begeleidt en steunt als het niet meteen lukt. 205. De verdere uitbouw van lokale duurzame diensteneconomie kan nieuwe banen scheppen. Lokale dienstenbedrijven betekenen een meerwaarde voor werkzoekenden, werkenden én buurtbewoners. Het gaat onder meer om strijkateliers, tuinonderhoud, buurtbeheer voor het onderhoud van parken, plantsoenen, begraafplaatsen, … Groen wil garanties dat de dienstenjobs ook arbeidskwaliteit, sociale contacten en opleiding bieden aan de betrokkenen. 206. Er komt een sterkere samenwerking tussen de gemeente, het OCMW en de particuliere welzijnsorganisaties. Die samenwerking vertrekt van een gemeenschappelijke beleidsvisie in een stedelijk sociaal beleidsplan en van goede afspraken over wie wat doet. Het sociaal huis is de brede noemer waarin dat sociale beleid vorm krijgt voor de inwoners. Stad én OCMW werken binnen dit kader sterker samen dan vandaag. Minstens tweemaal per jaar komt er een gemeenschappelijke vergadering van de OCMW-raad en de gemeenteraadscommissie voor sociale zaken.
40
207. De stad kiest in het bijzonder voor een volwaardige dialoog met en participatie van sociaal kwetsbare groepen, waaronder verenigingen waar armen het woord nemen, verenigingen van asielzoekers, ouderen, mensen met een handicap, cliënten, patiënten, bewoners van aandachtsbuurten, … Hun (ervarings)deskundigheid kan het lokale beleid versterken én verdiepen.
Toegankelijkheid voor iedereen 208. Het toegankelijkheidsbeleid wordt versneld. Niet alleen moeten alle openbare gebouwen volledig toegankelijk zijn voor mensen met een handicap. Ook ten aanzien van winkels en horeca zijn er bijkomende initiatieven nodig om de toegankelijkheid te garanderen. 209. Mainstreaming van het toegankelijkheidbeleid. Elke stadsdienst zou toegankelijkheid in de werking moeten opnemen. Elke dienst zou de volgende legislatuur een project in verband met toegankelijkheid moeten opstarten. 210. Mensen met een handicap moeten overal in de stad op een aanvaardbare afstand kunnen beschikken over aangepaste toiletten. Tegen het einde van de legislatuur moet een redelijk aantal openbare en aangepaste toiletten beschikbaar zijn. Toegankelijke toiletten zouden in kaart moeten gebracht worden via een toilettenplan dat kan worden opgehaald in het stadskantoor en In&Uit. Alle toegankelijke toiletten zouden 24/24 beschikbaar moeten zijn. Samenwerking met de KU Leuven en de ziekenhuizen kan overwogen worden. 211. Alle informatie over toegankelijkheid zou op de website van de stad moeten gecentraliseerd worden. Het gaat onder meer om: toegankelijkheid openbare gebouwen, openbare toiletten, parkeerplaatsen, … 212. Er is nood aan een aparte infogids (in meerdere talen) over toegankelijkheid van bezienswaardigheden, evenementen, hotels en jeugdherberg, … Informatie over mobiliteitsmogelijkheden dient ook te worden voorzien (toegankelijkheid station, aanvragen assistentie, …). 213. Op termijn moeten alle bushaltes toegankelijk zijn. Bij alle nieuwe bushaltes moet dit vanaf nu
41
gegarandeerd zijn. De stad kan hiervoor basiscriteria vastleggen.
57
214. Werkgelegenheid. Binnen de stadsdiensten dient een versterkt beleid te worden gevoerd ten gunste van mensen met een handicap. 215. Speciale aandachtspunten zijn onder meer: Een deel van de bussen, en met name de kleinere citybusjes, vormt vaak een probleem voor mensen met een handicap. Waar mogelijk zou dit moeten verbeterd worden door aangepast materiaal. Een planning hiervoor wordt uitgewerkt. Het busstation is niet verkeersveilig voor mensen met een handicap. De aankondigingborden aan het busstation zijn onvoldoende leesbaar voor mensen met een visuele handicap. Er is nood aan een netwerk over het hele stedelijk gebied van rustpunten waar mensen kunnen gaan zitten, zonder dat ze daarvoor moeten betalen. Er is nood aan meer veilige en comfortabele fietsenstallingen. Ook in zones 30 zouden er zebrapaden of visueel zichtbare oversteekstroken moeten blijven. Er is nood aan veel meer openbare toiletten, gratis, en toegankelijk voor vrouwen, mensen met een handicap, ouders met kleine kinderen, … Bij elke bouwvergunning die verleend wordt door de stad voor gebouwen met een publieke functie, en bij alle bouwprojecten die zelf worden opgezet, zou een toegankelijkheidsrapport gemaakt moeten worden. Bij heraanleg van pleinen moet systematisch uitgegaan worden van volledige toegankelijkheid. De fouten van het Martelarenplein mogen niet bij andere pleinen herhaald worden. Nieuw aangelegde voetpaden moeten altijd breed genoeg zijn. Wegnemen van drempels voor aanwerving van mensen met een handicap in de eigen stadsdiensten.
2.3 Zorgen voor elkaar Zorgen voor zorg 216. De stad stelt haar gezondheidsbeleid op, op basis van informatie die haar wordt aangereikt door de verschillende actoren die in Leuven op de eerste lijn actief zijn (zoals LOGO, huisartsenkringen, wijkgezondheidscentra). Daarbij wordt aandacht besteed aan de samenwerking tussen de eerste lijn en de tweede lijn, tussen residentiële zorg en thuiszorg, maar ook met de ziekenhuizen én voor de link tussen milieu en gezondheid 217. Er komt een lokaal gezondheidsplan. In dit plan wordt beschreven hoe de gemeente meewerkt aan de realisatie van de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen en in hoeverre lokale doelstellingen worden toegevoegd. De stad engageert zich voor de realisatie van de vooropgestelde doelstellingen. Aanbieden en promoten van gezonde voeding en een tabaksen alcoholpreventiebeleid in eigen voorzieningen en een actief beleid rond milieu en gezondheid zijn mogelijke aandachtspunten. Er is speciale aandacht voor kansengroepen. 218. Bij de verdeling van bevoegdheden in het college wordt gezondheid als een aparte bevoegdheid toegewezen. 219. Er komt een stedelijke gezondheidsraad die het bestuur adviseert over alle aspecten van het lokale gezondheidsbeleid en die eigen voorstellen voor een versterking van een preventieve en eerstelijnsgezondheidszorg kan formuleren. 220. De structurele aandacht voor gezondheid weerspiegelt zich in de begroting, het 57
Zie ook: http://www.groenleuven.be/opstap_autobussen_kan_vlotter_en_comfortabeler .
42
ambtenarenbestand en een horizontale gezondheidsreflex bij andere bevoegdheidsdomeinen. De stad werkt actief lid van het LOGO. 221. De stad bouwt de thuiszorg verder uit (huishoudhulp, warme maaltijden, verzorging,…). De stad stimuleert en ondersteunt zowel individuele burgers als familiale of buurtgebonden zorgnetwerken om zorg te dragen over zorgbehoevende ouderen, langdurig zieken of personen met een handicap (mantelzorgpremie, logistieke ondersteuning, promotiecampagnes,…). Groen pleit ervoor dat de stad in de coördinatie van het overleg oog heeft voor het wegwerken van overlappingen en opsporen van tekorten in de zorgvoorzieningen. Wat de particuliere initiatieven doen, moeten stad of OCMW niet doen. De stad moet zich veeleer toeleggen op een vernieuwerrol en hier zelf initiatieven nemen of particuliere initiatieven ondersteunen die vastgestelde tekorten in de zorgvoorziening in pilootvorm of pioniersvorm lanceren. De stad stimuleert verder tussenvoorzieningen zoals kortverblijf of dag- en nachtopvang want aan deze voorzieningen is er in Leuven een tekort. 222. Met de verschillende actoren wordt bekeken of een palliatieve hospice kan worden opgericht. Dat is een plek waar mensen met een goede omkadering hun laatste levensfase kunnen doorbrengen. De zorg richt zich niet op genezing, maar wel op het verminderen van pijn en op de mogelijkheden om op een rustige en waardige manier afscheid te kunnen nemen van het leven. De stad kan een bijdrage leveren in het nog beter uitbouwen van de palliatieve dienstverlening. Er kan bekeken worden over initiatieven die nu al bestaan in ziekenhuizen kunnen worden samengevoegd. 223. Er is nood aan meer aandacht voor psychisch welzijn. De stad moet samen met het particuliere welzijnswerk het recht op (psychische) hulp voor iedereen mee mogelijk maken. Naast een verruiming van het hulpverleningsaanbod vraagt dit een betere bekendmaking ervan bij de inwoners. Ten slotte is er ook nood aan een actiever preventiebeleid. 224. De stad gaat verder met een actief beleid op het vlak van kinderopvang. De stad profileert zich als regisseur om te komen tot een grotere coördinatie tussen de verschillende aanbieders. Die moet er onder meer toe leiden dat er een oplossing komt voor het feit dat veel mensen op verschillende wachtlijsten tegelijk zijn ingeschreven. Bij het voorzien van nieuwe opvanginitiatieven zou zoveel mogelijk gekozen moeten worden voor kleinschalige projecten, die op maat en het ritme van kinderen kunnen werken. Er zijn ook bijkomende inspanningen nodig om te verzekeren dat er in crèches herbruikbare luiers gebruikt kunnen worden (onder meer door collectieve oplossingen te zoeken voor het wassen van de katoenen luiers) en biovoeding kan voorzien worden. Verder stimuleert de stad ook woonvormen (bv. groeps- of cirkelwonen) die door hun structuur de opbouw van informele sociale netwerken kan versterken, waardoor ook voor kinderopvang niet steeds formele structuren nodig zijn. 225. De stad stimuleert de aanwezige winkels om luierverversplekken te voorzien. In de eigen publieke gebouwen wordt dit ook systematisch voorzien. En luierverversplekken zijn er voor mama’s en papa’s. 226. Er komen meer publiek toegankelijke douches en openbare toiletten. Onder meer daklozen, mensen zonder papieren of mensen die in penibele omstandigheden moeten leven, hebben vaak zeer beperkte hygiënische mogelijkheden. Dat kan leiden tot sociale marginalisering en risico’s op het vlak van persoonlijke en volksgezondheid. Er kunnen tewerkstellingsprojecten worden opgezet (naar analogie met onderhoud van de bushokjes) voor het onderhoud van douches en toiletten.
Pilootproject 7: City Logistics Voor de bevoorrading van vooral handelszaken in het binnenstedelijk gebied zijn er nu heel veel verplaatsingen nodig, vaak van grote vrachtwagens. Ook als die geconcentreerd worden in bepaalde tijdzones
43
zorgen ze nog steeds voor veel luchtvervuiling. En naarmate de (Europese) regelgeving over binnenstedelijke luchtkwaliteit zal verscherpen in de volgende jaren zal er alleen maar meer nood zijn aan slimme oplossingen die zorgen voor minder gemotoriseerde en tegelijk meer gebundelde verplaatsingen. Groen Leuven deed eerder al voorstellen, onder meer voor de promotie en versterking van 58 fietskoerierdiensten. Ook de Vlaamse overheid begint stilaan meer heil te zien in dit spoor. Hiermee kunnen al heel wat autoverplaatsingen voor relatief kleine pakjes of bestellingen worden uitgespaard. Maar voor heel wat leveringen voor winkels is een fiets of bakfiets te klein. Maar daarom is het nog niet nodig dat alle afzonderlijke vrachtwagens allemaal de stad inrijden. Er zijn al beperkte projecten van de Vlaamse 59 overheid die hieraan iets willen doen, zoals het PIEK-project. In Vlaams-Brabant denkt de Flanders Smart 60 Hub mee na over concepten voor duurzame city logistics. Het project D-Via van het VIM onderzocht in 61 Hasselt en Gent wat de mogelijkheden waren voor alternatieve distributiemodellen. Dat leidde in Hasselt tot 62 het opstarten van het City Depot. 63
Het City Depot in Hasselt is een stadsdepot, aan de rand van het stedelijk gebied. Leveranciers kunnen daar de hele dag hun goederen komen leveren. Van het depot worden de goederen met een elektrische vrachtwagen naar de winkels in de binnenstad gevoerd. 64
Ook in Nederland wordt op verschillende plaatsen gewerkt met nieuwe modellen van stedelijke distributie. En 65 ook daar worden oplossingen uitdrukkelijk verbonden met ecologische doelstellingen. Groen stelt voor dat men ook in Leuven zou beginnen met een project rond stadsdistributie. De ervaringen van Hasselt en verschillende Nederlandse steden kunnen daarbij heel nuttig zijn. We stellen voor dat wordt samengewerkt met organisaties als Flanders Smart Hub en het VIM.
2.4 Diversiteit en toegankelijkheid Samenleven in verschil 227. De werkloosheid bij allochtonen ligt vaak hoger dan bij de rest van de bevolking. Naast laaggeschooldheid zijn nationaliteit en etniciteit vaak bijkomende handicaps op de arbeidsmarkt. We vragen een diversiteitsplan voor tewerkstelling van etnisch-culturele minderheden in de eigen diensten met als streefcijfer een evenredige participatie van etnischculturele minderheden. 228. Openbare functies worden toegankelijk gemaakt voor mensen met een vreemde nationaliteit. 58
Zie: http://www.flanderslogistics.be/fietskoeriers/ Zie: http://www.flanderslogistics.be/piek2/index.php 60 http://www.flanderssmarthub.be/home/ , zie bv.: http://www.flanderssmarthub.be/uploads/110927_verslag%20green%20city%20logistics.pdf 61 Zie: http://www.d-via.be/fb111migh1203ojad1siad51.aspx 62 http://www.citydepot.be/contact 63 Zie: http://www.hasselt.be/nl/press/1032998/city-depot.html 64 Zie: http://www.binnenstadservice.nl/ 65 Zie: http://www.greenlogisticsgroningen.nl/index.php/nl/over-ons/veelgestelde-vragen/42-hoe-reduceert-green-city-logisticsgroningen-stadsdistributie-zelf-haar-co2-emissie 59
44
Groen vraagt op dit vlak bijkomende inspanningen.Groen wil een diversiteitsplan voor tewerkstelling van etnisch-culturele minderheden, waarbij de stad zichzelf een streefcijfer oplegt. Nu scoort Leuven met 1,8% zichtbaarheid van diversiteit in publieke frontdeskfuncties (bv. aan een loket) het laagst van alle Vlaamse centrumsteden. Daar staat tegenover dat 56,1% van de Leuvenaars positief staat tegenover diversiteit, wat dan weer het hoogst is van alle centrumsteden. 229. In het arbeidsreglement van het gemeentepersoneel wordt een antidiscriminatieclausule opgenomen (voor de personeelsleden onderling, maar ook voor de relaties tussen personeel en gebruikers van de gemeentelijke diensten). 230. Er worden blijvende inspanningen geleverd om het stadspersoneel te vormen op het vlak van interculturele dienstverlening. Er zou regelmatig moeten worden nagegaan wat de nog resterende knelpunten zijn. 231. Het stadsbestuur gaat door met het actief betrekken van de verenigingen van etnisch-culturele minderheden. Ze beschouwt hen als volwaardige gesprekspartners. Zij zijn immers partners bij emancipatie en integratie. 232. Groen is voorstander van het actief gebruik van het discriminatiemeldpunt. Het meldpunt organiseert sensibilisatiecampagnes rond discriminatie en om verdraagzaamheid te promoten. 233. Communicatie met mensen en medeburgers is belangrijk en onontbeerlijk om te zorgen dat iedereen zich thuis voelt in de gemeente. Daarom wil Groen alle mogelijkheden, zoals taalonderwijs, opleidingsmogelijkheden,… van mensen stimuleren. Er mag verwacht worden dat iedereen die in dit landsdeel komt wonen Nederlands kan spreken. Nieuwkomers worden dan ook sterk aangemoedigd om de taal te leren. De kennis van het Nederlands mag niet als uitsluitingcriterium gebruikt worden bij huisvesting of tewerkstelling. 234. Vanuit de integratiedienst zou er op een actievere manier moeten gecommuniceerd worden met de allochtonenverenigingen, en dat via persoonlijke contacten, niet enkel via papieren of elektronische communicatie. 235. De stad ondersteunt de scholen in het aanbieden van vorming aan allochtone ouders in verband met onder meer het Belgisch schoolsysteem, de begeleidingsverwachtingen van de school, het beter kenbaar maken van de bestaande begeleidingsmogelijkheden. Speciale aandacht is ook nodig voor het kenbaar maken van de afspraken rond inschrijving in scholen. 236. Er worden bijkomende initiatieven genomen om allochtone ouders actiever bij het schoolgebeuren te betrekken (bv. oudercomité, activiteiten…). 237. Groen wil ook aandacht voor de situatie van mensen zonder papieren in de gemeente. Voor deze mensen moet een aantal basisrechten gegarandeerd worden, zoals het recht op medische hulpverlening. We zijn voorstander van de oprichting van een ‘Lokaal Opvang Initiatief’ (LOI) door het OCMW. 238. Groen wil dat het stadsbestuur actief investeert in een goed samenlevingsklimaat. Dat vereist een meersporenbeleid: sociale grondrechten garanderen, dialoog organiseren en indien nodig overlast voorkomen en bestrijden. Welzijnsbeleid en veiligheidsbeleid kunnen elkaar versterken, maar alleen wanneer het sociaal beleid minstens even sterk is uitgebouwd als overlastbestrijding of de investering in veiligheid. Buurtwerkers spelen daarbij een belangrijke rol en moeten voldoende ondersteund worden. Groen pleit voor een strikte scheiding tussen sociaal beleid en ordehandhaving. Personen die bijstand en hulp verlenen aan vluchtelingen, nieuwkomers, … kunnen niet ingezet worden voor controleacties of als hulp voor politieoptredens. 239. De stad voert een actieve politiek om allochtone burgers ervan te overtuigen hun stemrecht uit
45
te oefenen. 240. De stad heeft een uitgewerkt lokaal LGBT-beleid (LGBT= lesbisch, gay, biseksueel en transgender). Inspirerende rolmodellen kunnen worden aangesproken om deze visie uit te dragen. Holebi-organisaties worden ondersteund en in contact gebracht met andere verenigingen en scholen. De politie treedt kordaat op tegen antihomogeweld en zorgt voor een adequaat onthaal van slachtoffers.
2.5 Voor ouderen een toekomst in de stad Levenskwaliteit, een leven lang 241. Het ouderenbeleid gaat uit van volgende principes: (1) Ouderenbeleid is niet louter een vakje apart, beleidsmaatregelen die goed zijn voor ouderen, komen iedereen ten goede. (2) Het lokaal ouderenbeleid gaat uit van de kracht en dynamiek van de groeiende groep ouderen. (3) Mensen hebben het recht om oud te worden in hun buurt of wijk. 242. Aanvullend aan de bestaande initiatieven van ouderenzorg kan er gedacht worden aan experimenten met nieuwe initiatieven binnen de al bestaande ouderenzorg, zoals bv. welkomstgezinnen (het ouderen-equivalent van onthaalouders, die ouderen op regelmatige basis opvangen zodat de mantelzorgers tijd vrij hebben voor boodschappen, een avond alleen, ... ), vakantie-opvang voor ouderen (ook mantelzorgers hebben recht op vakantie, daarom dit concept: een vrijwilliger komt enkele dagen op voorhand al meedraaien met het gezin, zodat eens het gezin op vakantie vertrekt, de routine voor de oudere door kan draaien), het stimuleren van nachtopvang (zodat ouderen overdag in hun eigen omgeving en hun eigen sociaal netwerk kunnen vertoeven en ’s nachts ofwel een inslapende vrijwilliger als gezelschap krijgen, ofwel terecht kunnen in een kortverblijf). 243. Er is nood aan een breder aanbod van vernieuwende woonvormen voor ouderen. We denken hier aan kangoeroewoningen, waarbij een jong gezin boven of onder een oudere woont. Zorgwoonwijken bieden ruimte voor zelfstandig wonen mét ondersteuning. De stad ondersteunt ouderen bij aanpassingen aan hun woning die hen toelaten om zolang mogelijk zelfstandig in de vertrouwde omgeving te blijven. Zo wordt levenslang wonen mogelijk. We zijn ook voorstander van het opstarten van projecten van samenhuizen voor ouderen (zoals in het
46
66
model van de Abbeyfieldwoningen ). Daarbij beheert de groep inwonende ouderen zelf de wooneenheden. Alle bewoners hebben een eigen woonruimte, en daarnaast zijn er enkele gemeenschappelijke ruimtes. De mogelijkheid van minimale aanleundienst, bv. medische zorg, kan worden voorzien. 244. Ouderen hebben recht op veilige mobiliteit omwille van het recht op deelname aan het sociale leven en het vrijwaren van een sociaal netwerk. Groen wil straten, pleinen en openbare vervoer op maat van ouderen: voldoende brede en comfortabele voetpaden, kruispunten die veilig over te steken zijn, banken om te rusten, bussen met lage drempels, … 245. Op basis van een inventaris wordt een netwerk van veilige staproutes met voldoende bankjes uitgewerkt. Zitbanken moeten niet enkel in de winkelstraten worden voorzien (waar er nu trouwens al niet erg veel zijn). Op termijn zouden op de belangrijke routes waar ouderen zich te voet verplaatsen met regelmatige tussenafstanden bankjes moeten voorzien worden. Op die manier blijft het voor ouderen haalbaar om zich te voet te blijven verplaatsen. 246. Ouderen hebben recht op levenslang leren. Dit houdt in dat ouderen toegang blijven hebben tot allerlei vormen van opleiding en ontspanning zoals deelname aan het deeltijds kunstonderwijs. Meer specifiek is het van belang dat ouderen toegang krijgen tot de moderne vormen van communicatie. Moderne technologieën zijn heel belangrijk geworden om geïnformeerd te zijn, om mee te kunnen. Initiatie- en opvolgingscursussen dienen opgezet om ouderen op het digitale spoor te zetten. Groen wil investeren in digitale wijken, met gerichte vorming inzake computergebruik voor senioren die dit wensen. 247. Binnen de groep van ouderen verdient diversiteit aandacht (allochtonen, mensen met een handicap, holebi's,…). Zo is de opvang door familie ook bij allochtone ouderen minder vanzelfsprekend geworden door de gewijzigde levenssituatie van de kinderen. Om te zorgen dat ook allochtone ouderen op alle vlakken van een waardevolle oude dag kunnen genieten, zijn specifieke inspanningen en extra informatie noodzakelijk. In de zorgsector (bv. rusthuizen) moet men rekening houden met hun specifieke cultuur.
66
Zie: http://www.abbeyfield.be/nl/
47
3. EEN STAD WAAR BURGERS WEER RUIMTE KRIJGEN 3.1 Naar een participatieve bestuursstijl in een open stad Betrokken burgers als partners in beleid 248. Lokale democratie moet meer zijn dan eenmalige inspraak. Groen wil een bijsturing van de bestaande inspraakprocessen zodat burgers vanaf het begin van een besluitvormingstraject betrokken worden, en niet enkel aan het einde. Om voldoende draagvlak voor de uiteindelijke beleidskeuzes bij grootschalige projecten te verwerven, is een tijdige en intensieve communicatie tussen het stadsbestuur, de projectverantwoordelijken en de bevolking nodig. 249. Bij het begin van de nieuwe legislatuur wordt een lokaal democratieplan opgemaakt. Daarin worden de principes van de vernieuwde participatieve beleidscultuur uitgewerkt, met inzet van de verschillende media. 250. Een onderdeel van dat plan is een participatiecharter. Participatie wordt op een structurele manier verankerd in beleidsvorming en –uitvoering. In het charter worden afspraken en engagementen tussen bestuur en organisaties en burgers vastgelegd. Hiervoor kan worden 67 gesteund op het advies dat door het Kenniscentrum Vlaamse Steden aan het college van de stad Leuven is overgemaakt. In dat advies worden aanbevelingen gedaan rond: (1) anticiperend plannen en overleggen (o.m. via een ambtelijke werkgroep), (2) structurele inbedding van participatiebeleid in de organisatie, (3) uitproberen van een of enkele pilootprojecten, (4) investeren in competentieopbouw. 251. Burgers zijn ‘co-producent’ van lokaal beleid. We willen dat burgers mee verantwoordelijkheid kunnen dragen en als participanten beschouwd worden. Bij de ontwikkeling van een project kan aan burgers gevraagd worden om mee verschillende opties te ontwikkelen. Er kan hun gevraagd worden om zelf een voorstel voor probleem x te ontwikkelen en daarvoor bv. binnen hun buurt mee draagvlak voor te zoeken. Burgers zijn experts in hun eigen leven en leefomgeving. En Leuven heeft daarbij een enorm potentieel aan innovatieve en creatieve experts binnen verschillende vakgebieden. We willen hen actief betrekken bij het beleid, hen mee het beleid laten maken, in plaats van hen van het beleid weg te houden. Van eenmalige inspraak naar blijvende dialoog 252. Over de strategische meerjarenplanning wordt overleg met de burgers georganiseerd. Voor een aantal domeinen kan overleg georganiseerd worden via innovatieve democratische instrumenten als burgerfora, klankbordgroepen of iets als een lokale ‘G1000’. 253. Via sociale media kan het beleid een vinger aan de pols houden. Burgers praten immers veel over hun buurt, hun stad, zowel negatief als positief. We kiezen voor een beleid sociale media dat werk aan: Informatie: sociale media als informatiekanaal. Conversatie: eenrichtinginformatie is verleden tijd. Actief vragen beantwoorden en converseren met burgers of klanten is de toekomst. Participatie: vinger aan de pols: wat zeggen burgers/bezoekers over hun buurt, hun stad of specifieke gebeurtenissen/evenementen. Cultuur en jongerencultuur, erfgoed: applications die de weetjes linken aan plekken, oude foto's van een plek, muziek/poëzie/video ... Toerisme en citymarketing: stadsspelen, ... Ook hiervoor is in Leuven veel expertise aanwezig. Via wedstrijden of beurzen kunnen apps 67
Het advies van het kenniscentrum.
48
ontwikkeld worden: informaticastudenten, jongeren, kunstenaars, .... 254. Het is niet aan het stadsbestuur om alles te willen organiseren en controleren. Het is wel goed ondersteuning te geven aan bewonersnetwerken. In plaats van eenmalige hoorzittingen is het beter te investeren in geregelde wijkdialoog, met een vaste regelmaat (bv. om de 3 maanden). Daarbij kunnen burgers en bestuur samen punten agenderen en naar een oplossing zoeken. 255. In een volgende stap kunnen buurtcontracten opgemaakt worden waarin burgers en bestuur afspraken vastleggen over bv. vergroening van de straat, inrichting van braakliggende terreinen, beheer van speeltuigen of speelruimte, … Dat mag echter niet leiden tot een overdaad aan formaliteiten en formulieren voor de burgers. 256. Een laatste mogelijkheid is het idee van wijkbudget. Daarin kunnen burgers zelf over een budget beschikken dat gebruikt kan worden voor projecten in de buurt. 257. Op de website van de stad komt een lijst (die permanent aangevuld wordt) van alle buurtcomités in de stad. Adviesraden waarderen 258. Alle adviesraden moeten de kans krijgen om actief te werken en zelf initiatieven te nemen. In plaats van steeds verplicht te worden de agenda van het bestuur te volgen, moeten ze zelf initiatieven kunnen nemen waarover het bestuur zich dan moet uitspreken. 259. De adviesraden worden sterker betrokken bij de gemeenteraadscommissies. Ze krijgen de kans hun adviezen daar toe te lichten. Versterking van de gemeenteraad 260. De gemeenteraad moet de eindverantwoordelijke blijven voor lokaal bestuur. Binnen de raadsagenda zou er onderscheid gemaakt moeten worden tussen A- en B- punten. B-punten zijn louter administratieve beslissingen waarover niet meer gediscussieerd wordt. A-punten moeten zo meer ruimte krijgen. Strategische keuzes, evaluatie van beleid en besluitvorming uit dialoog met de bewoners horen thuis bij de gemeenteraad. We zijn er ook voorstander van dat burgers gemotiveerd een vraag kunnen stellen aan of een voorstel indienen in de gemeenteraad. Groen is er voorstander van dat de gemeenteraad wordt voorgezeten door een gewoon raadslid, en niet door de burgemeester of een schepen. 261. Er is nood aan goede rapportering op regelmatige basis en een inhoudelijk debat over beleidskeuzes die gemeentelijk verzelfstandigde agentschappen en intercommunales maken. Daarnaast willen we raadsleden de kans geven om tijdens de gemeenteraadszitting zelf de vertegenwoordigers van de raad in bestuursorganen te interpelleren. Raadsleden moeten ook kunnen beschikken over voldoende financiële informatie over (fiscale) constructies die worden opgezet door AGB’s. Dat kan zo nodig in een gesloten commissie financiën. Steun voor vrije meningsuiting 262. Er komen op belangrijke plaatsen in de stad aanplakzuilen voor vrije aanplakking. 263. Het politiereglement dat onder meer het uitdelen van flyers verbiedt en het organiseren van politieke acties aan strenge regels bindt wordt aangepast.
Pilootproject 8: Lokaal voedselplan De voorbije jaren groeit op heel veel plaatsen de aandacht voor duurzame voeding, en dat is een goede zaak.
49
Steeds meer mensen zien ook het belang in van het ‘herlokaliseren’ van ons voedselsysteem. Consumenten gaan op zoek naar streekgebonden producten. Veel mensen beginnen zelf weer groenten te telen in hun tuin 68 of op hun terras. En organisaties als Voedselteams bieden een werkvorm aan die consumenten aanspreken in hun burgerschap en zo hun betrokkenheid op het voedselsysteem vergroten. Een strategie voor meer lokaal voedsel, in een kortere keten, en met meer aandacht voor duurzaamheid past ook prima in het project Leuven klimaatneutraal. Uit onderzoek is ondertussen voldoende gebleken dat de zwaarste milieu-impact te vinden is in de maatschappelijke sferen wonen, vervoer en voedsel. Dingen die dus rechtstreeks te maken hebben met hoe we leven. Niet gemakkelijk dus, maar tegelijk ook hoopgevend. Door onze manier van leven te veranderen, kunnen we dus wel degelijk een groot verschil maken. Groen wil dat er voor Leuven een heus lokaal voedselplan komt. En daarvoor kan in de eerste plaats perfect 69 worden aangesloten bij initiatieven die al bestaan. Zo is er het project ‘een voedselstrategie voor Leuven’, een initiatief van Voedselteams, Netwerk Duurzaam Leuven en Vredeseilanden. Groen kan zich heel sterk herkennen in de ideeën die in het kader van deze voedselstrategie worden ontwikkeld. Onlangs werd een 70 reeks concrete voorstellen gelanceerd die zo kunnen opgenomen worden in een lokaal voedselplan, enkele voorbeelden:
Een eigen stadsboer. Hij of zij kan ondersteuning bieden voor volkstuintjes en gemeenschapstuinen, kan samenwerken met bewoners en kan mee op zoek gaan naar privétuinen die niet gebruikt worden. Een voedselraad. Dat is een adviesraad waarin alle betrokken actoren na kunnen denken over een lokale voedselstrategie. Zo’n raad is een integrale raad, en geen sectoriële raad waarin enkel landbouwers zitten. Een actieve strategie om bewoners ervan te overtuigen zelf meer voedsel te gaan produceren in hun eigen tuin. 71
Een lokaal voedselplan past in de internationale trend van ‘urban farming’, die steeds meer steun krijgt. Lokaal produceren via stadslandbouw heeft grote ecologische voordelen. Het aantal voedselkilometers wordt veel kleiner en mensen raken terug betrokken bij het voedselsysteem, wat er ook toe kan bijdragen dat er minder voedsel zal worden weggegooid. Enkele ideeën voor de actieve promotie van urban farming in Leuven:
Promotie van groentekweek op terrassen, bv. met een concept als de moestuinbox 73 Opstarten van volkstuintjes en gemeenschapstuinen/buurtmoestuinen 74 Aanleg van daktuinen .
68
72
www.voedselteams.be Zie: http://www.voedselteams.be/category/nieuws/over-projecten/voedselstrategie-leuven 70 Zie: http://voedselteams.be/sites/default/files/gekruide%20voedselvoorstellen%20voor%20Leuven.pdf 71 Zie bv.: http://www.trouw.nl/tr/nl/4332/Groen/article/detail/3248052/2012/04/29/Voedsel-verbouwen-in-de-stad-is-een-trend-omserieus-te-nemen.dhtml 72 Zie: http://www.greenmarx.be/moestuinbox 73 Zie: http://samentuinen.velt.be/ 74 Zie: http://dakboerin.blogspot.be/ 69
50
Financiën en fiscaliteit 264. Het pakket aan bestaande subsidies en retributies wordt globaal doorgelicht en zo nodig herbekeken, op basis van het principe van het aanmoedigen van duurzaam gedrag (bv. premies voor energie-investeringen, mobiliteitskaart voor mensen zonder eigen auto, ...) Financiële maatregelen die op dit vlak een contraproductief effect hebben, worden gewijzigd. 265. De stad kiest voor een ethisch en duurzaam financieel beleid. Elk jaar bij de begrotingsbesprekingen rapporteert het college aan de gemeenteraad over hoe het voorbije jaar de principes van ethisch en duurzaam financieel beleid concreet werden toegepast. Vertegenwoordigers die namens de stad zetelen in een bestuursorgaan waar beslissingen met mogelijke financiële gevolgen worden genomen, rapporteren ook over hoe ze het ethisch financieren hebben verdedigd. Het is niet de rol van een lokale overheid om te gaan beleggen, maar soms moet een overheid wel middelen plaatsen. In dat geval kiest de stad steeds voor veilige, ethische en duurzame vormen van sparen en beleggen. 266. Er kan gedacht worden aan het uitwerken van een participatieve begroting. In zo’n 75 ‘burgerbegroting’ worden burgers, na een grondige informatieronde, betrokken bij besluitvorming over een deel van de gemeentebegroting. 267. De mogelijkheid wordt overwogen om burgers te laten participeren in specifieke projecten door het uitschrijven van obligaties voor die projecten. Als het om projecten gaat met een maatschappelijk draagvlak kan de rente laag gezet worden (desnoods zelfs tot een nulrente) en wordt best ook ruimte gelaten voor schenkingen.
3.2 Cultuur en onderwijs 75
Zie: http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brochures/2011/10/17/nederland-op-weg-naar-de-burgerbegroting.html
51
Een waaier aan cultuur bevorderen 268. Er wordt verder fors geïnvesteerd in een sterk lokaal cultuurbeleid. Doel moet zijn een brede waaier van cultuurvormen aan te bieden en te stimuleren en alle bevolkingsgroepen aan te spreken. Cultuurbeleid mag geen element worden van een louter economische ‘citymarketing’. In die zin blijft het belangrijk dat 30CC voldoende autonoom kan werken, en niet zomaar ‘ondergeschikt’ aan het stedelijk beleid wordt gezien. Het is ook niet de bedoeling dat de stad cultureel ‘in concurrentie’ gaat met andere steden. Het is belangrijk dat de stad een eigen culturele identiteit kan uitbouwen, en dat daarvoor complementair met andere steden wordt gewerkt. 269. Het is belangrijk dat er een sterkere samenwerking komt tussen de verschillende culturele actoren in de stad (30CC, STUK, M, OPEK, DEPOT, universiteit en de hogescholen, provincie, …) zodat een complementair aanbod ontstaat. Speciale aandachtspunten zijn onder meer de versterking van de culturele communicatie naar potentiële cultuurliefhebbers. Zo vragen we dat de stad de nodige middelen zou vrijmaken om het digitale luik van de collectieve cultuurcommunicatie in Leuven zo snel mogelijk te ontwikkelen. 270. Samenwerking met culturele centra in naburige steden (bv. Brussel, Mechelen) wordt aangemoedigd. 271. Het is belangrijk dat een breed aanbod aan podia en zalen beschikbaar blijft. Het feit dat in Leuven het podiumaanbod niet in één locatie gecentraliseerd is, betekent in veel opzichten een troef. Het biedt de mogelijkheid om een breed aanbod te voorzien, en ook ruimte te geven aan kleine en vernieuwende producties en experimenten. Dat neemt niet weg dat er problemen zijn met de huidige infrastructuur (bv. op vlak van capaciteit en kwaliteit). In die context moet dan ook de bouw van de nieuwe podiumzaal gezien worden. 272. De voorbereiding van de bouw van een nieuwe grote podiumzaal wordt gestart. Op basis van de voorstellen die door de culturele actoren in de Cultuurraad zelf zijn uitgewerkt, wordt een plan uitgewerkt. Groen steunt de voorstellen zoals die zijn gemaakt door de werkgroep culturele infrastructuur van de Cultuurkoepel Leuven. Er is een inhoudelijk voorstel klaar. Er wordt gewerkt aan een haalbaarheidsstudie en een businessplan. Op basis daarvan kan bij het begin van de nieuwe legislatuur begonnen worden met aanbesteding, ontwerpen en uitvoering. 273. We vragen de uitwerking van een coherent (top)evenementenbeleid, gekoppeld aan de nodige middelen, in de schoot van Kunst in Leuven vzw en Leuvement vzw. 274. Er is nood aan een permanente aandacht voor een adequate personeelsinvulling van de basisinstellingen die cultuur in Leuven moeten waarmaken. 275. Privéfinanciering wordt structureel benaderd. Een mogelijk instrument hiervoor is een gemeentelijk cultuurfonds, waarin sleutelfiguren uit de lokale cultuurwereld en enkele gemeenteraadsleden een plaats krijgen. Het fonds streeft naar naambekendheid om financiële middelen aan te trekken. Dit moet voorkomen dat men te pas en te onpas moet gaan bedelen om sponsorgeld. De werking van het fonds moet uiteraard kaderen in het lokaal cultuurbeleidsplan. 276. Er zijn de voorbije jaren enkele kleinere zalen verdwenen, die door burgers en verenigingen konden gebruikt worden voor allerlei sociaal-recreatieve initiatieven. Er komt een plan om dit aanbod terug op peil te brengen, in alle deelgemeenten. Er kan onder meer gedacht worden aan het meer openstellen van lokalen in scholen en bedrijven. Ondertussen kan al een volledig overzicht worden gemaakt van alle aanwezige zalen (publiek en privé) met prijzen en modaliteiten, dat kan geraadpleegd worden op de website.
52
277. Steun voor een stevig erfgoedbeleid: een volgehouden aandacht voor het culturele erfgoed via voldoende personeel in de stedelijke cultureel-erfgoeddiensten een aanmoedigingsbeleid voor een integrale en geïntegreerde erfgoedwerking de herbestemming van het historische stadhuis als een volwaardig erfgoedhuis, een locus publicus waar de stad zichzelf op een actuele en dynamische wijze presenteert als kleurrijk erfgoedmozaïek continuering van de ondersteunende erfgoedwerking via de erfgoedcel (ook na afloop van het erfgoedconvenant met de Vlaamse Gemeenschap). 278. Projecten als Carrousel, gericht op een gedecentraliseerd cultuuraanbod, worden verder uitgebouwd. 279. Complementaire projecten in 30CC, bibliotheek en het toekomstig museum worden aangemoedigd. 280. Bij de uitbouw van het aanbod aan boeken in vreemde talen in de bibliotheek wordt meer rekening gehouden met de allochtone inwoners van deze stad. Dit zou via een jaarlijks op te volgen stappenplan in praktijk moeten gebracht worden. 281. Er gaat ruime aandacht naar de ondersteuning van jong talent. Jongeren moeten alle kansen krijgen om hun product te presenteren. De stad dient jonge artiesten aan te trekken, maar moet ze ook koesteren en blijven ondersteunen. 282. Aandacht voor specifieke noden van bestaande en beginnende professionele kunstorganisaties en voor het scheppen van een gunstig klimaat voor creatief talent, zowel in de kunsten als in de creatieve economie. 283. Bij het aanbod aan wereldmuziek wordt voldoende ruimte gegeven aan doorstroming van de kennis van allochtone organisaties in Leuven. 284. In de bibliotheek zullen ook games worden uitgeleend. 285. Er wordt onderzocht of er een stationsbib kan worden opgestart. Zo’n afdeling van de bibliotheek in het station richt zich vooral op pendelaars, die bij vertrek of aankomst nog snel even een boek kunnen meenemen. In de stationsbib is een beperkte collectie van vooral de meest gevraagde boeken aanwezig. Via internet kunnen mensen een boek reserveren en ophalen in de stationsbib. 286. De stad onderzoekt met de verschillende betrokken actoren de mogelijkheden om te komen tot een goede arthouse cinema. Na het verdwijnen van de Studio’s en door de beperkte capaciteit van ZED is het aanbod aan goede films te beperkt. De stad kan steun verlenen aan goede projectvoorstellen om tot een volwaardig aanbod te komen voor een filmhuis. 287. Het is belangrijk dat de stad de samenwerking tussen de vele verschillende educatieve spelers in Leuven (en Vlaams-Brabant ism de provincie) blijft stimuleren en ondersteunen en een optimale afstemming nastreeft tussen alle belangrijke spelers en initiatieven.
53
Culturele participatie verbreden 288. Er wordt gewerkt vanuit een goede invulling van het begrip culturele participatie. Het is een eenzijdige benadering te denken dat de participatie in orde is als in een bepaalde voorstelling alle sociale groepen aanwezig zijn. Dat soort veronderstelde ‘democratisering van de cultuur’ is achterhaald. Het is belangrijker erover te waken dat alle verschillende cultuurvormen allemaal aan bod komen op het geheel van de podia en zalen. Commerciële producties die geen steun nodig hebben, mogen wel gebruik maken van de stedelijke podia, maar moeten niet in het eigen aanbod zitten. Bewaking van kwaliteit moet een prioriteit zijn. Als bv. binnen de eigen mogelijkheden geen kwalitatieve operaproductie kan worden aangeboden, is het veel zinvoller samen een trip naar een operagebouw in een andere stad te beleggen dan in te leveren op kwaliteit. Naast het aanbieden van een brede waaier aan programmakeuzes blijft het belangrijk voldoende aandacht te besteden aan de communicatie en de ondersteuning van de programmering, zodat kwaliteit en succes gegarandeerd blijven. Zo kan het eigen cultureel profiel van Leuven versterkt worden. 289. De sociaal-artistieke projecten van 30CC en initiatieven van cultuurparticipatie (bv. cultuurcheques) worden verder versterkt en krijgen een structurele plek, via de uitbouw van een eigen sociaal-artistiek kunstencentrum. 290. Het project 'Buurtcultuur' wordt meer opengesteld voor de inbreng van allochtone groepen Onderwijs 291. De stad regisseert een aantal initiatieven die samenwerking tussen de verschillende schoolnetten stimuleren, zoals netoverschrijdend leerlingenvervoer en mobiliteitsplannen, projecten rond schoolkansen van allochtone jongeren, gebruik duurzame producten, … 292. De stad stimuleert dat de schoolgebouwen en de ICT-, sport- en speelinfrastructuur buiten de schooluren beschikbaar wordt voor de buurt. Met een systeem van ‘buurtpeters en -meters’ kunnen bv. speelplaatsen opengesteld worden na de schooluren. De stad is mee verantwoordelijk voor het toezicht en onderhoud. 293. Stad, OCMW en scholen maken een afsprakennota op over een beperking van de schoolkost
54
voor de ouders. 294. Stad en OCMW zouden mee moeten nadenken over hoe alle onderwijsinfo (schoolkosten, toelagen, schoolkeuze, inschrijving, wat bij problemen op school) nog beter bij ouders komt, zeker voor kansengroepen. Verschillende pistes zijn mogelijk: een infopunt, opvoedingswinkel, CLB, maatschappelijk werkers OCMW, … 295. Er dient over gewaakt te worden dat het buitenschools aanbod steeds voldoende is afgestemd op de verschillende thuissituaties van kansengroepen. 296. Er moet blijven geïnvesteerd worden in een goede afstemming en samenwerking met het Lokaal OnderwijsPlatform (LOP).
55
3.3 Ruimte voor kinderen en jongeren
56
Ruimte voor jongeren en kinderen 297. Kinderen hebben het recht op ontspanning en spel in hun buurt. Minimaal 3 procent van de openbare ruimte is voortaan bestemd voor buitenspeelruimte. Kinderen mogen hierbij lawaai maken. De tolerantie ten aanzien van spelende kinderen moet verhogen. Klachten van buren tegen lawaaioverlast van spelende kinderen komen steeds meer voor. Een actieve bemiddeling tussen alle betrokken groepen is in geval van problemen zeker ook een optie. Het is echter onaanvaardbaar dat kinderen die normaal spelen, het zwijgen wordt opgelegd. Indien er met de buurtbewoners niet tot een oplossing kan worden gekomen, kan de stad zich in een rechtszaak burgerlijke partij stellen. In de ruimtelijke ordening zou een jongerentoets moeten worden ingevoerd. 298. Er wordt een beleid ontwikkeld dat het hang- en speelweefsel van kinderen en jongeren versterkt. Kinderen en jongeren moeten kunnen spelen en rondhangen. Plekken en routes zouden nog beter in kaart moeten gebracht worden, zodat het weefsel kan versterkt en verbeterd worden, met aandacht voor verkeersveiligheid en kindvriendelijke mobiliteit. 299. Groen verzet zich tegen het gebruik van Gemeentelijke Administratieve Sancties (GAS) om repressief op te treden tegen het rondhangen van jongeren. Klachten over lawaaierige kinderen en jongeren zijn soms terecht, maar kunnen vermeden worden door doordachte ruimtelijke en menselijke ingrepen. 300. Ook jongeren hebben recht op mobiliteit. Daarom wordt niet alleen geïnvesteerd in een jeugdvriendelijke herinrichting van het openbaar domein, maar ook in creatieve oplossingen zoals nachtbussen, carpooling in het uitgangsleven en vlotte fiets-, bus- en treinverbindingen. Verkeersborden worden zo opgesteld dat ze duidelijk zijn voor kinderen, voor schoolgaande jongeren zijn er gratis fietscontroles bij het begin van het schooljaar en de stad investeert in een city-bike-project waarbij fietsen en fietsstoeltjes gratis ter beschikking gesteld worden, tegen betaling van een waarborg. Ten slotte pleit Groen voor kindlinten (veilige routes op kindermaat) van en naar school. 301. In elke deelgemeente zou een volwaardig jeugdhuis moeten zijn, voorzien en onderhouden door de stad. De jongeren zouden moeten betrokken worden bij het zoeken van een goede locatie. 302. Groen kiest voor een doordacht en doorgedreven fuifbeleid. Er is nood aan een voldoende aanbod van (ook niet-commerciële) ruimte waar jongeren op een goede manier kunnen fuiven. Er komt een fuifloket waar alle informatie kan worden gevonden en alle aanvragen op één plaats kunnen gebeuren. 303. Er moet voldoende steun zijn voor de muziekbeleving bij jongeren. Om te vermijden dat jongeren enkel terechtkunnen in het commerciële circuit kan ondersteuning gegeven worden door: het creëren van podiumkansen voor beginnende (pop, klassiek, jazz, …) artiesten en groepen, het creëren van voldoende repetitielokalen waar muzikanten en groepen kunnen repeteren, het zoeken naar mogelijkheden voor het opnemen van een CD of demo buiten het (onbetaalbare) commerciële circuit. 304. Graffiti wordt nog vaak beschouwd als vandalisme, maar is een belangrijk element uit de jongerencultuur. Er zouden plaatsen (muren, leegstaande panden,…) moeten worden voorzien voor deze expressievorm.
57
Pilootproject 9: Participatieve planning Bij veel Leuvenaars is er ongenoegen over de bestuurscultuur van de huidige meerderheid. Het huidige stadsbestuur wil zich profileren als ‘doeners’. Met de stelling ‘er gebeurt toch veel’ wordt vaak elke kritische bemerking over de aanpak van het stadsbestuur weggewuifd. Dat er kansen gemist worden, blijkt duidelijk uit de Stadsmonitor, waarin de verschillende Vlaamse centrumsteden worden vergeleken. De tevredenheid van burgers over de mate waarin ze geconsulteerd worden ligt duidelijk onder het gemiddelde in Leuven, terwijl de politieke interesse boven het gemiddelde ligt. De houding van het stadsbestuur ten aanzien van meer participatie is er een van: “Wij zijn toch verkozen, wat is dan eigenlijk het probleem?” Zo’n instelling paste misschien bij de verhouding tussen burgers en bestuurders enkele tientallen jaren geleden, maar niet meer bij die van vandaag. Het Leuvense stadsbestuur besteedt relatief veel aandacht aan informatie, aan het meedelen van beslissingen, en dat onder meer in flitsende magazines. In hoorzittingen komen schepenen uitleggen wat zij namens en voor de burgers beslist hebben, en daarna is men dan verbaasd dat die burgers zo weinig ‘dankbaar’ zijn voor die informatie. Bij steeds meer bouwprojecten ontstaat er meteen buurtprotest, en het stadsbestuur weet zich nauwelijks een houding met die actieve burgers. Het klopt ongetwijfeld dat er mensen zijn die vanuit een NIMBY-reflex tegen elk project gekant zijn. Maar er zijn ook heel wat burgers die niets liever willen dan meedenken, en aan hen laat de aanpak van het huidig stadsbestuur vaak geen enkele andere keuze dan ‘tegen’ te zijn. Binnen de administratieve diensten groeit het besef dat een andere aanpak nodig is, maar tot nu toe volhardt het stadsbestuur in een houding van afwijzen van participatie. En in die gevallen waarin men toch kiest voor een meer participatieve benadering is men bijna verbaasd over het positieve resultaat, 76 zoals bij het Lambertuspark in Heverlee. Groen wil dat er een trendbreuk komt in de Leuvense bestuurscultuur. Participatie moet structureel verankerd worden in het algemeen beleid (intern in de organisatie van de diensten, en extern met de burgers). Dat die 77 nood er is, werd ook voldoende door externen vastgesteld. Groen pleit voor een participatiecharter, dat meteen bij het begin van de volgende legislatuur wordt vastgelegd. Dat charter moet van participatie de norm maken, niet de uitzondering. Het moet er ook voor zorgen dat participatie niet enkel voor relatief ‘veilige’ projecten als een speelplein wordt gebruikt, maar ook voor grotere bouwprojecten. Er zijn veel goede argumenten voor een meer participatieve bestuursstijl. Een aantal daarvan heeft te maken met de nood aan een nieuwe wooncultuur. In de toekomst zullen we compacter en duurzamer moeten gaan wonen. Burgers meekrijgen in een evolutie naar verdichting, meer publieke en minder privéruimte, meer collectief georganiseerde verplaatsingen, … zal alleen gaan via een structurele participatieve benadering. In het kader van het participatiecharter pleit Groen ervoor om minstens met enkele pilootprojecten te beginnen. Die kunnen de kans geven aan bestuurders en administratie om ervaring op te doen en werkwijzen te verfijnen.
Voor een groter project als bv. het Hertogeneiland zou systematisch kunnen gekozen worden voor participatie gedurende het hele traject. Daarvoor zal er nood zijn aan professionele ondersteuning. Er 78 zijn interessante buitenlandse voorbeelden van participatief ontwerpen die inspirerend kunnen zijn. Voor een concreet kleiner bouwproject kunnen omwonenden en toekomstige bewoners actief ingeschakeld worden. De overheid legt randvoorwaarden vast (bv. dichtheid, ecologische kwaliteit, mobiliteitsafwikkeling, …) en binnen die voorwaarden kunnen ontwerpers en betrokkenen aan de slag.
76
Zie: http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=BLIVA_20120513_002 Zie het interessante actieplan voor Leuven: http://www.kenniscentrumvlaamsesteden.be/samenwerken/participatie/BurgerparticipatieinVlaamsesteden/Documents/Actieplan%20Le uven.pdf . Met dit plan gebeurde echter niets. 78 Zie: http://www.kenniscentrumvlaamsesteden.be/samenwerken/participatie/interessante%20participatietrajecten/Participatief%20ontwerpe n/Pages/default.aspx 77
58
Participatie, communicatie en informatie 305. Vanaf 2012 moet de stad een strategische meerjarenplanning voor het jeugdbeleid opmaken, als opvolger van het jeugdbeleidsplan. Het is belangrijk dat de opmaak van deze planning een participatief en interactief proces wordt. Kinderen, jongeren en hun organisaties moeten sterk betrokken worden bij de omgevingsanalyse, die de basis moet worden van het meerjarenplan. Voortdurende en kwaliteitsvolle participatie moet ook bij de uitvoering van het plan een strategische doelstelling worden. Effecten en gevolgen van doelstellingen voor kinderen, jongeren en hun verenigingen moeten steeds gescreend worden. Bij dat alles moet voldoende aandacht zijn voor maatschappelijk kwetsbare jongeren. 306. De stad geeft de jeugdraad alle ruimte. De raad moet open en dynamisch kunnen werken en de participatie van de jongeren op een eigenzinnige manier in kunnen vullen. Zo moet de raad een sterkere rol kunnen spelen in de strategische meerjarenplanning. De jeugdraad is een draaischijf in het ruimere participatieproces van kinderen en jongeren. Het stadsbestuur houdt effectief rekening met adviezen die gegeven worden. De jeugdraad krijgt inspraak rond alle jeugdgerelateerde thema’s, zoals bijvoorbeeld mobiliteit. 307. De stad hanteert een diversiteit aan inspraak- en beslissingsmethoden om zoveel mogelijk (diverse) jongeren te kunnen bereiken. De taal dient geënt te zijn op de jeugdcultu(u)r(en) en stijl(en). Hierbij wordt erover gewaakt dat de gebruikte methoden de kloof tussen hoog- en laagopgeleide jongeren niet verder vergroten. Het is belangrijk dat er steeds voldoende aandacht blijft voor de niet-georganiseerde jeugd. 308. Er wordt over gewaakt dat er in het kader van het jeugdwerk een voldoende aanbod is voor allochtone jongeren. Er is ook nood aan voldoende projecten waarbij alle culturen aan bod kunnen komen. 309. Zowel in de stad Leuven als in de deelgemeenten kan op bepaalde plaatsen een vaste aanplakruimte worden voorzien voor de bekendmaking van Leuvense jeugdactiviteiten. Er is in het algemeen nood aan meer ruimte (bv. via plakzuilen) voor vrije aanplakking van allerlei activiteiten, waardoor ook wildplakken kan ingedijkt worden. 310. Om tot een jeugdbeleid te komen dat dicht bij jongeren staat, is het organiseren van jeugdpeilingen heel interessant. Het doel van deze peilingen is dat men alle jongeren een stem geeft en hun betrokkenheid bij het beleid vergroot. 311. Jongeren moeten alleszins betrokken worden bij de uitwerking van projecten in hun buurt. Dit gebeurt grotendeels via de jeugdparagraaf. Wel is het belangrijk dat de inspraak vanaf de eerste fase van een project, namelijk de uitwerking van het concept, wordt georganiseerd en niet alleen voor de invulling van een reeds door het stadsbestuur gekozen concept. 312. Voor kinderen in de stad zijn specifieke projecten rond participatie wenselijk. Een concreet voorbeeld is het Brusselse project ‘Filokids’. Kinderen krijgen met dit project een stem om aan de beleidsmakers duidelijk te maken hoe ze het leven in de stad ervaren. Er wordt een kinderforum opgericht met als doel tot interactie te komen tussen politici, jeugdwerkers en kinderen via het instrument ‘filosoferen met kinderen’.
59
313. Jongeren hebben niet alleen nood aan inspraak, maar ook aan uitspraakkansen. De media geven vaak een vertekend beeld van jongeren weer. Jongeren moeten zich meer kunnen outen. Initiatieven hier rond kunnen samengebracht worden tot een netwerk van uitspraakkansen. De stad Leuven kan hiervoor bv. ruimte voorzien in de Leuven Info of de mediaruimte die zij aankoopt (bv. uitzendingen ROB).
Jeugdwerk ondersteunen 314. Er is nood aan voldoende financiële steun voor de jeugdverenigingen. Er mag geen limiet op de subsidies worden geplaatst. Alle aanvragen die in overeenstemming zijn met het reglement moeten voor subsidies in aanmerking komen. In noodsituaties moeten er specifieke maatregelen genomen kunnen worden, bv. er is ingebroken en een kapot raam moet snel vervangen kunnen worden, een verwarmingstoestel dat niet meer werkt in de winter moet snel gerepareerd of vervangen worden, een trapleuning die onveilig is, moet snel worden hersteld,…Er moet extra aandacht gaan naar brandveiligheid en inbraakpreventie. 315. De jeugddienst moet beter bereikbaar zijn op de momenten dat jongeren vrij zijn, vooral via social media.
3.4 Brede veiligheid Sociale veiligheid 316. Een levende stad, waar veel mensen op straat zijn, waar de verschillende functies goed gemengd zijn, is een veilige stad. 317. Stadsdelen met uitsluitend kantoorruimten, verminderen de sociale veiligheid. Bij de ontwikkeling van nieuwe projecten zou systematisch een onderzoek naar sociale veiligheid moeten gebeuren. Grote bouwblokken moeten steeds doorwandelbaar zijn en op straatniveau moet de publieke functie steeds gewaarborgd worden. Bij nieuwbouw en aanplanting zijn zichtbaarheid en transparantie legio. 318. Investeren in veilige verlichting is niet gelijk aan het massaal verlichten van de monumenten of
60
aan het voorzien van grote hooggeplaatste lampen. Om de sociale veiligheid te vergroten kan het nuttiger zijn dat in een straat op relatief lage hoogte veel relatief kleine lichtpunten zijn die voorkomen dat er donkere hoeken of portieken zijn. Het is verder ook belangrijk fietspaden beter te verlichten. 319. Op verkeersborden en verkeerslichten wordt een telefoonnummer voorzien zodat burgers het onmiddellijk kunnen als bv. een verkeerslicht stuk is. Leefbaarheid en nabijheid 320. Zorgen voor een kwaliteitsvol en beleefbaar openbaar domein draagt bij aan de sociale veiligheid. Zorg dus bv. voor voldoende zitbanken op regelmatige afstand. Zorg voor omgevingsgroen (iedereen zou uit haar of zijn raam minstens een boom moeten kunnen zien). Wanneer veel mensen zitten en keuvelen, stappen en wandelen omdat de openbare ruimte daartoe uitnodigt, dan zorgen ze ook voor sociale veiligheid. Door hun (waarnemende) aanwezigheid hebben ze ook een ontradend effect op het soort criminaliteit waar de stad last van heeft (bv. inbraken, fietsdiefstallen). 321. Veiligheidsbeleid heeft ook te maken met het aanpakken van het onveiligheidsgevoel en eenzaamheidsgevoel vooral bij ouderen. Het veiligheidsbeleid is onlosmakelijk verbonden met het welzijnsbeleid. Hoe meer mensen zich goed in hun vel voelen, hoe ‘veiliger’ ze zich voelen. Dit impliceert onder meer blijven investeren in sociale veiligheid en een kwaliteitsvolle publieke ruimte. 322. Een correcte inschatting van de veiligheid is nodig. Voor veel mensen is het eerste reële veiligheidsprobleem nog altijd het verkeer. Het terugdringen van het overbodig autoverkeer, gekoppeld aan veilige fiets- en voetgangersverbindingen over het hele grondgebied is dan ook een investering in veiligheid. Vanuit een veiligheidsstandpunt is de keuze voor een autoarme stad over het hele grondgebied veel slimmer dan het geïsoleerd voorzien van een beperkt aantal autovrije winkelstraten. 323. Het aantal fietsdiefstallen is nog steeds zeer hoog. Het stadsbestuur doet hier te weinig aan. Graveren is niet voldoende. Groen pleit dan ook al jaren voor meer en betere fietsenstallingen. 324. Voor het ophalen van teruggevonden gestolen fietsen komt er een speciale website. Een inventaris met foto's en relevante gegevens op het internet zou een grote tijdsbesparing kunnen meebrengen, zowel voor de eigenaar van de fiets zelf als voor de politie. De gedupeerde inwoner kan thuis de website raadplegen. De agent van dienst kan aan de balie rechtstreeks de inventaris raadplegen wanneer een inwoner zich aanmeldt. 325. Een ‘stad op kindermaat’ is een goede investering voor alle bevolkingsgroepen. Het groene 79 voorstel van ‘kindlinten’ kan zorgen voor veilige verplaatsingsroutes voor kinderen. Daar wordt iedereen beter van. 326. Samenleven is niet in de eerste plaats een ‘veiligheidsprobleem’. We willen dat het stadsbestuur ingaat tegen de maatschappelijke trend om het begrip ‘overlast’ steeds verder op te rekken, bv. wanneer het gaat over spelende kinderen. We willen integendeel dat de stad actief investeert in voldoende speel- en ontmoetingsruimte voor kinderen en jongeren. 327. We willen dat de stad er actief in investeert dat het personeel in de administratieve en veiligheidsdiensten een weerspiegeling vormt van de stedelijke gemeenschap. Zo is het belangrijk dat er voldoende allochtonen bij de politiediensten actief zijn. 328. Een professioneel systeem van burenbemiddeling kan worden opgestart. Doel is te bemiddelen tussen buren bij conflicten die te maken hebben met overlast, zoals nachtlawaai of zwerfvuil. 79
Zie voorstel kindlinten in reeks ‘beelden van een groene stad’ op www.groenleuven.be
61
Aanpak overlast 329. Groen blijft kritisch tegen de te ruime inzet van de Gemeentelijke Administratieve Sanctie (GAS). De GAS kan een nuttig instrument zijn om snel te reageren tegen vormen van kleine criminaliteit en overlast (bv. sluikstorten). Maar het overdreven oprekken van het begrip ‘overlast’, en de manier waarop steeds vaker daarvoor de GAS wordt gebruikt, daarmee hebben we veel problemen. Er moet blijvend aandacht zijn voor de rechtszekerheid. In veel gevallen zijn boetes alleen trouwens lang niet zaligmakend, onder meer bij jongeren. We blijven kiezen voor maximale inzet van bemiddeling. 330. Wij blijven kritisch tegenover het beleid om op steeds meer publieke plaatsen permanente camera’s te voorzien. Het gebruik van camera’s kan zinvol zijn bij welomschreven evenementen zoals Marktrock. Permanente (of ‘permanent verplaatsbare’) camera’s geven mensen in een aantal gevallen een (soms vals) veiligheidsgevoel. Ze zorgen voor een verplaatsing van de overlast, of een verandering van de handelwijze van criminelen. Het is belangrijk altijd oog te hebben voor de beperkingen van camera’s. Het kan niet de bedoeling zijn dat binnen afzienbare tijd elke vierkante meter van de stad wordt gedekt door een camera. 331. Voor de reële overlastproblemen rond de Oude Markt pleiten we voor een gecoördineerde aanpak. Het instellen van een sluitingsuur is volgens ons niet het beste antwoord. Er is nood aan een gezamenlijke aanpak, en dat met de medewerking van cafébazen, fakbarverantwoordelijken, uitbaters van nachtwinkels, de politie en de universiteit en de hogescholen. We pleiten voor doelgerichte acties van de politie. Dat is een zware investering, maar kost uiteindelijk minder dan te veel te verwachten van nog veel meer camera’s. We ondersteunen het verbod van de stad om tussen middernacht en acht uur 's morgens op het openbaar domein alcohol te gebruiken. We zijn het met het stadsbestuur eens dat vanaf 1 juni tot en met 30 november, tijdens diezelfde periode 's nachts, de nachtwinkels in het centrum geen alcohol mogen verkopen. Een verbod heeft echter alleen maar zin als de naleving ervan door de politie gecontroleerd wordt en als er onmiddellijk wordt opgetreden tegen overtredingen. Uitbaters van cafés en nachtwinkels, die de bepalingen van het nieuw gecoördineerde politiereglement niet al te nauw nemen, kunnen hun vergunning tijdelijk of zelfs definitief verliezen. Preventie 332. Er moet aandacht blijven voor een brede visie op veiligheid. Zo is zinvol om te blijven investeren in aanspreekbare politiemensen op het terrein. Groen pleit in dat verband al lang voor de inzet van fietspatrouilles. De ervaring in andere steden leert dat deze patrouilles zeer snel en efficiënt kunnen optreden in een stedelijke omgeving. Door hun ‘coole’ imago dragen ze ook bij aan de sociale veiligheid en hebben ze een preventief effect. 333. Uitdrukkelijk kiezen voor straathoekwerk, het bestrijden van de verloedering van bepaalde buurten en een buurtgericht overleg- en samenwerkingsmodel zijn even belangrijk als het ‘hard’ aanpakken van overlast, vandalisme en criminaliteit. 334. We blijven voorstander van een uitgebreid netwerk van aanspreekbare wijkagenten (op de fiets en te voet). Het is zinvoller te investeren in mensen dan in nog meer hightech. Voor een buurt is het belangrijk dat de bewoners weten wie hun wijkagent is en wanneer zij of hij aanwezig en bereikbaar is. Naast de succesvolle studentenflik zou er kunnen gedacht worden aan een jongerenflik. 335. We willen dat er verder wordt gegaan met actieve preventiecampagnes. Mensen eventueel aan huis uitleggen wat ze met simpele middelen kunnen doen om hun huis te beveiligen, is een goede investering.
62
Pilootproject 10: Samengebruik van materialen Zowat iedereen heeft in huis wel een boormachine. Voor als die een keer nodig is. Maar als je zou nagaan hoe vaak je zo’n ding nu werkelijk gebruikt op een heel leven, dan zou dan nogal tegenvallen. En als je dan echt begint te klussen, heb je misschien nood aan een zwaardere machine dan die je zelf hebt. En die grote ladder die je nodig hebt, of die aanhangwagen, waar vind je die? In een ecologisch duurzame maatschappij zullen we steeds meer evolueren naar een manier van leven waarin we veel minder grondstoffen gaan gebruiken. Dat hoeft je levenskwaliteit niet te verminderen. Het kan bv. zijn dat je af en toe een autorit moet doen, maar daarom is het nog niet noodzakelijk dat je zelf een auto hebt. Met een goed systeem van autodelen in je buurt ben je perfect gesteld. Dat principe zouden we ook kunnen toepassen op heel wat spullen die we (af en toe) nodig hebben. Helemaal goed wordt het als we dit kunnen integreren in een cultuur waarin we terug meer spullen gaan repareren, in plaats van ze al te snel weg te gooien. Dat alles kan ook bijdragen tot meer sociale samenhang. Groen is voorstander van het ontwikkelen van mogelijkheden voor samengebruik van materialen, en dat liefst op wijkniveau.
Een eerste mogelijkheid is een uitleendienst van materialen. Dat kan georganiseerd worden via een project in de sociale economie. Zo heeft bv. het wijkkomitee Geuzenvelden in Schoten al jarenlang een 80 eigen uitleendienst. En ook de stad Antwerpen heeft een eigen uitleendienst, via het sociale 81 economiebedrijf werkhaven Antwerpen. 82 Een ander interessant initiatief is een Repair Café. Het principe is dat mensen elkaar helpen om allerlei spullen te repareren. Een kapotte broodrooster of gaatjes in je trui? Mensen brengen hun kapotte spullen mee naar het Repair Café, waar deskundigen aanwezig zijn om samen die spullen weer te herstellen. Voor het delen van spullen kunnen ook sociale media worden gebruikt, zoals bewezen wordt door de 83 originele site Spullen Delen. Een dergelijk systeem kan ook op lokaal vlak worden opgezet. Er zou ook kunnen gedacht worden aan het voorzien van buurtwerkplaatsen. Per buurt zou er dan een ingerichte werkplaats zijn, waar je bv. een grotere zaag- of schaafmachine kunt gebruiken en waar een goede werkbank is om grotere spullen in elkaar te zetten. Je zou er ook materiaal kunnen ontlenen. Zo’n werkplaats kan mee worden ondersteund door vrijwilligers, bv. ervaren klussers of gepensioneerde leraars van een technische school, die zo ook technieken kunnen aanleren aan buurtbewoners. In Amsterdam bestaat een netwerk van sterker georganiseerde buurtwerkplaatsen, waar je ook 84 allerlei cursussen kunt gaan volgen.
80
Zie: http://www.geuzenvelden.be/uitleendienst.php Zie: http://www.werkhaven.be/smartsite.dws?ch=WER&id=8074198&sub=8074198 82 Zie: http://repaircafe.nl/ 83 Zie: http://www.spullendelen.nl/ 84 Zie: http://bwpwst.home.xs4all.nl/index.html 81
63
3.5 Geen eiland in de wereld Een Noord-Zuidbeleid met visie en middelen 336. Er is nood aan een sterke globale visie, en het engagement van de hele bestuursploeg. Als ontwikkelingssamenwerking en duurzame ontwikkeling enkel de bevoegdheid van één schepen blijven, missen we belangrijke kansen om tot een werkelijk transversaal beleid te komen. 337. De opening van een solidariteitshuis voor Noord-Zuid- en duurzaamheidorganisaties zou moeten onderzocht worden. 338. Een degelijk Noord-Zuidbeleid vraagt voldoende middelen, zowel personeel als financieel. 339. De volgende jaren mag het budget voor ontwikkelingssamenwerking zeker niet dalen. Bij het begin van de nieuwe legislatuur zou een financiële norm moeten worden vastgelegd, waarbij een groeipad wordt afgesproken. 340. Er gaat steun naar de jaarlijkse mensenrechtenweek.
Beleid in dialoog 341. Het beleid wordt, met inbegrip van de stedenband, in nauw overleg met de Derdewereldraad uitgewerkt en opgevolgd. 342. Er wordt werk gemaakt van interstedelijke samenwerking (in ons land, en met de zustersteden) bij de verbetering van het beleid ontwikkelingssamenwerking. Samenwerking met het Zuiden 343. Het proces rond het uitwerken van een nieuwe stedenband tijdens de voorbije legislatuur met Para (Suriname) was niet bepaald een positieve ervaring. Onder meer de Derdewereldraad was voorstander van een andere keuze, als opvolger van Nakuru. Na een grondige evaluatie van de stedenband met Para moet bekeken worden wat de beste strategie is voor de volgende jaren.
64
Groen vraagt dat die evaluatie snel bij het begin van de legislatuur plaatsvindt. Het is voor Groen zeker nog geen uitgemaakte zaak dat de stedenband met Para moet worden verdergezet. 344. Zuid-Noord-beleid. Opzetten van proefprojecten waarbij partners uit het Zuiden in de gemeenschap in het Noorden hun kennis (bv. over recyclage, energie- of landbouwtechnieken, natuurbeheer, …) komen toelichten en aanleren. Duurzame ontwikkeling, geen holle slogan 345. Duurzaamheidbeleid in eigen stad kaderen in mondiaal perspectief. Dat kan bijvoorbeeld door een gelijktijdige vermindering van het energiegebruik (in de eigen overheidsgebouwen, bij bouwprojecten, …) en een investering in een project van duurzame energie in de partnergemeenschap in het Zuiden. 346. Het is belangrijk dat het project Leuven klimaatneutraal een echt participatief project wordt, niet enkel gedragen en gestuurd door een groep experts. Er is nood aan een voldoende breed participatietraject, waarin onder meer de Leuvense ontwikkelingsorganisaties een rol moeten kunnen spelen. Verder zou het klimaatthema een sterke rol moeten spelen bij selectie van samenwerkingsprojecten met het Zuiden. 347. Aankoopbeleid verduurzamen, door producten van Fair Trade en hout met FSC-label.
85
348. De titel van FairTradeGemeente moet meer zijn dan enkel een symbool. De stad werkt een concreet programma uit om de volgende jaren permanente initiatieven te ondernemen die deze titel ondersteunen. Er zijn nu al heel goede initiatieven rond fair trade in onze stad. Het komt er nu op aan een nieuwe en versterkte dynamiek te ontwikkelen om fair trade en 86 duurzame producten verder te verspreiden en promoten. 349. De dienstkleding die aangekocht wordt bestaat alleen nog uit ‘schone kleren’. 350. Kiezen voor een ethisch en duurzaam financieel beleid. 351. Er komt een kunstwerk, gemaakt door kunstenaars uit het Zuiden, dat mee uitdrukking geeft aan het Leuvens beleid voor ontwikkelingssamenwerking. Zo kunnen burgers op een directe manier aangesproken worden over het Noord-Zuid-beleid. Dat kan onder meer via een informatiepaneel dat uitleg geeft over duurzame ontwikkelingssamenwerking en daartoe gebruik kan maken van het idee van de ‘ecologische voetafdruk’.
85 86
Zie: http://fsc.wwf.be/fsc.cfm Zie: http://www.fairtradegemeenten.be/
65
Een lokaal vredesbeleid 352. De eerste taak van een lokaal vredesbeleid is informatie en sensibilisering van de bevolking. De stad zelf kan zich actief aansluiten bij bestaande campagnes van de vredesbeweging en voor haar burgers de persoonlijke deelname eraan faciliteren. De gemeente neemt deel aan de jaarlijkse Vlaamse Vredesweek als ‘vredesgemeente’, aan vredesinitiatieven zoals Mayors for Peace (kernontwapening), kan vervoer organiseren naar vredesmanifestaties, kan actuele gemeenteraadsmoties op voorstel van vredesorganisaties steunen, als gemeente mét de bevolking reageren op belangrijke politieke crisismomenten. De stad besteedt in haar publicaties aandacht aan de vredesthematiek (zowel 'kleine' als 'grote' vrede). 353. In het kader van sensibilisering is ook een link mogelijk met cultuur: lokale feesten kunnen specifiek in het teken van vrede gezet worden, vredesmonument, 11/11-herdenking ‘herdenken’, nieuwe straten noemen naar Nobelprijswinnaars Vrede... 354. De stad zorgt, in samenwerking met het middenveld, mee voor een educatief aanbod, bijvoorbeeld via lessenreeksen, educatief materiaal, infoavonden, toneel, reizende tentoonstellingen, boeken en tijdschriften in bibliotheek, bezoek aan educatieve activiteiten buiten de gemeentegrenzen... Dat alles voor individuele inwoners en voor scholen, jeugdverenigingen, sociaal-culturele en sportverenigingen. Vredeseducatie is ook nuttig en nodig op persoonlijk vlak: technieken en modellen van geweldloze weerbaarheid, geweldloze opvoeding, geweldloze conflictoplossing … kunnen een efficiëntere en aangenamere uitweg bieden voor problemen van pesten, buren- of gezinsruzies, racisme, onveiligheidsgevoel in de wijk. 355. De voorziene herdenking van de Eerste Wereldoorlog zou moeten aangegrepen worden om vooral een sterke en eigentijdse vredesboodschap te verspreiden, en dat in samenwerking met onder meer de Derdewereldraad. 356. De vredeswerking wordt concreet zichtbaar gemaakt in de publieke ruimte. Er kan onder meer gedacht worden aan een lokaal in een publiek toegankelijk gebouw, een monument, zuil of muur met aandacht voor vrede, het aanleggen van een vredesbos, straatnamen voor mensen die zich inzetten voor de vrede (en wijzigen van straatnamen als het gaat om personen die een al te bezwarend verleden hebben).
66
357. Vredesbeleid wordt ook doorgetrokken naar het financieel en economisch beleid: niet enkel via aandacht voor het ethisch beleggen en aanspreken van banken over hun investeringspolitiek, maar ook door maximaal te streven naar ethisch duurzame bedrijven in de gemeente.
3.6 Sport 358. Binnen het gehele aanbod aan sportmogelijkheden en -infrastructuur wordt er sterker dan nu over gewaakt dat er geen sociale verdringing is. Leuven heeft de voorbije jaren heel veel geld geïnvesteerd in sportinfrastructuur. Dit komt ten goede aan de sportclubs en de sportbeoefenaars. Maar de keerzijde van dit alles is wel dat sport beoefenen in Leuven aanzienlijker duurder wordt. De stad moet erover waken dat alle Leuvense burgers kunnen genieten van de sportmogelijkheden, ook de financieel kwetsbaren. 359. Binnen het beschikbare budget zou een relatief groter deel moeten gaan naar steun voor sociaal kwetsbaren (via sportcheques) en voor sportinfrastructuur waarvoor men niet moet betalen, dan naar grootschalige infrastructuur die vooral gericht is op mensen met een grote koopkracht of op prestige. 360. Sportclubs zouden moeten worden gestimuleerd tot een goed onthaal en opvolging van maatschappelijk kwetsbare groepen. 361. Er wordt meer sportinfrastructuur ter beschikking gesteld, onder meer door ruimer gebruik 's avonds van de mogelijkheden van de scholengemeenschap. 362. In het beleid moet erover gewaakt worden dat er steeds voldoende mogelijkheden zijn op het vlak van aanbod en tarieven voor mensen die niet in een club georganiseerd zijn. 363. De stad werkt via de sportdienst een peterschap uit vanuit bestaande sportclubs voor zelforganisaties die sportactiviteiten willen organiseren. 364. Er komt een betere samenwerking tussen allochtone sportverenigingen en sportdienst en sportraad. 365. Een duurzaam sportbeleid. Groen wil dat de stad met de sportsector in dialoog treedt om de globale CO2-uitstoot van de sportinfrastructuur te verminderen. Bij nieuwe sportinfrastructuur, of renovatie van bestaande, wordt systematisch gekozen voor klimaatvriendelijkheid, onder meer op het vlak van energievoorziening, gebruikte materialen en transportvoorzieningen.
67
Contact
Groen Leuven Adres: Diestsevest 100, 3000 Leuven Mail:
[email protected] Web: www.groenleuven.be Facebook: www.facebook.com/groenleuven
68