Deze biografie is niet te vergelijken met welk ander boek ook dat u ooit hebt gelezen. Vanzelfsprekend is er het natuurlijke toneel…
Om hem heen kreunde het huis als ten dode gedoemd. Pleisterwerk viel als regen van het plafond en barstte van de wanden als popcorn. Een luide krààààk echode door de hal. De vloer schokte toen het huis verschoof, waardoor Bill tegen de kastdeur werd geworpen. Nog een „krààààk‟ volgde snel op de eerste, gepaard gaand met het geluid van splinterend hout. Het gebouw werd van zijn fundering gescheurd. Bill rende de hal door en stortte zich door de voordeur, niet wetend dat de veranda net volledig van het huis was losgeraakt, waardoor hij in het ijskoude water belandde.
Maar het natuurlijke is slechts het begin. Toen kwam het bóvennatuurlijke – en niets is ooit meer hetzelfde.
1
2
BOVENNATUURLIJK: Het leven van William Branham
Boek 2 DE JONGEMAN EN ZIJN VERTWIJFELING door
Owen Jorgensen
Tweede, geheel herziene druk 2007 Vertaling: H.J.J. Terburg
3
4
BOVENNATUURLIJK: Het Leven van William Branham
BOEK 2 (1933 - 1946 ) Copyright © 1994 by Owen Jorgensen
Alle rechten zijn voorbehouden onder Internationale- en PanAmerikaanse copyrightverdragen. Geen gedeelte van dit boek mag worden gereproduceerd in welke vorm ook, zonder dat eerst een geschreven toestemming van de auteur wordt verkregen. Dit omvat alle vermenigvuldigings-technieken, hetzij elektronische- of mechanische-, inclusief fotokopiëren, bandopnamen, of welke andere wijze van gegevensopslag of zoek systematiek ook. Het zonder toestemming dupliceren van dit boek is een overtreding van internationale copyrightwetten. 0596-002 Oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd door:
Tucson Tabernacle 2555 North Stone Avenue Tucson, Arizona 85705 USA
Nederlandse uitgave:
GEMEENSCHAP VAN CHRISTENEN Kwartelweg 3A 8191 AP Wapenveld Nederland E-mail adres:
[email protected] 5
6
Opdracht Ergens in de wereld zoekt een ernstige tiener naar antwoorden op vragen, zoals: Bestaat God werkelijk? Zo ja, wie is Hij dan? En wáár is Hij? En is deze God geïnteresseerd in mijn leven?
Aan jou, jonge zoeker, is dit boek opgedragen, want eens was ik óók zo.
***
7
8
Inhoud Boek 2
12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30.
- Opdracht ………………………………………. 7 - Voorwoord van de schrijver …………………… 10 - Samenvatting van Boek Een……………………. 13 (1933) Staande in de lucht ………………………. 17 (1933) Geheimzinnige ster verschijnt opnieuw….. 29 (1933) Zijn toekomstige tabernakel getoond……. 43 (1933) Een sprakeloos huwelijksaanzoek ………. 49 (1933 – 1934) Als een vleermuis uit de hel …………….. 59 (1934 – 1935) Een hoopvol huwelijk……………………. 65 (1936) De fout na Mishawaka ………………….. 73 (1936) Een zwart gordijn valt…………………… 85 (1937) De rampzalige overstroming ……………. 95 (1937) Hope sterft ……………………………… 101 (1937) Het meest verraderlijke moment van zijn leven……………………………. 111 (1937 – 1939) Terug worstelend………………………… 121 (1940) Kreupele benen worden weer recht gemaakt …………………………………. 131 (1940) Het wonder van M-i-i-i-lltown………….. 145 (1941) Verdwaald op Hurricane Mountain ........... 157 (1945) De moordenaarstier ……….…………….. 169 (1946) De Engel en de grot ……........................... 181 (1946) Het teken in zijn hand …………………… 195 (1946) Gevangenen bevrijd ……………………. 201 - Uitleg van de schrijver ………………………… 211 - Bronvermelding en Bibliografie ………………. 215 - Vertalingen ………………………………….… 217 - Alfabetische Index……………………………… 219 - Boek-informatie ……………………………….. 225
9
VOORWOORD VAN DE SCHRIJVER TEGENSPOED KAN EEN REDEN HEBBEN. De apostel Paulus schreef: A...dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens Zijn voornemen geroepenen zijn@ (Rom. 8:28). Soms staat God toe dat we door zware beproevingen gaan, ten einde ons te richten op Zijn grotere doel. Zo was het in het leven van William Branham, en zo is het in mijn leven geweest. Ik hoorde voor het eerst over William Branham in 1970, vijf jaar na zijn dood. Ik was verbaasd over wat ik hoorde. Dit klonk niet als de geschiedenis van een gewone prediker. Het klonk meer alsof God direct en openlijk had ingegrepen in de gang van zaken van de mens. Geïntrigeerd las ik snel twee korte biografieën over hem - Gordon Lindsays boek uit 1950: >William Branham, een man van God gezonden= en Pearry Greens boek uit 1969: >De Handelingen van de profeet=. Verlangend om meer te vinden, zocht ik alles na wat ik te pakken kon krijgen over deze buitengewone man. Ik ontdekte dat er een overvloed aan informatie beschikbaar was, maar dat de meeste details over zijn ongewone ervaringen verspreid voorkwamen op zijn op geluidsband opgenomen predikingen. Het kwam in me op, hoe inspirerend het zou zijn, als al deze ervaringen verzameld zouden zijn en in chronologische volgorde geplaatst. Toen was het dat ik er voor het eerst over begon te dromen om zelf een biografie over hem te schrijven. Maar het schrijven van een uitgebreide biografie vraagt een toewijding en een rijpheid, die ik, vóór in de twintig, nog niet had. Dus in plaats van een gedetailleerde biografie, schreef ik in 1973 een lange brochure over William Branham. Ik drukte haar zelf af en zond haar naar een paar predikers en bekenden, van wie ik dacht dat ze geïnteresseerd zouden mogen zijn. Hun reactie overweldigde me. Mensen begonnen duizenden kopieën te bestellen. Al spoedig kreeg ik brieven uit landen van overal 10
over de wereld, die om meer informatie vroegen over het leven en de bediening van William Branham. Omdat mij de tijd en de mogelijkheden ontbraken om deze verzoeken te beantwoorden, liet ik het drukken en verzenden van deze brochure over aan verschillende Christelijke zendings-groepen. Gedurende de volgende twintig jaar werden honderdduizenden exemplaren ervan rond de wereld verspreid in tientallen talen. Door de vraag naar deze brochure besefte ik dat er behoefte was aan een uitgebreide, gedetailleerde biografie over William Branham. Maar de taak van het onderzoek naar - en het met elkaar in verband brengen van de berg aan informatie, die nodig was om zo=n biografie te schrijven, scheen boven mijn macht te zijn. Ik besteedde al mijn tijd aan het werken op de boerderij van mijn gezin - een landbouwbedrijf voor het verbouwen van tarwe, verspreid over 2600 hectare. Ik werkte tevens in deeltijd als voorganger van een kleine gemeente, afgezien nog van het opvoeden van mijn vier kinderen. Hoe zou ik tijd kunnen vinden om te schrijven? Het scheen onmogelijk. Maar als God wil dat we iets doen, dan weet Hij hoe ons in de positie te krijgen om het te doen. In maart 1986 trof een serie rampen mijn gezin. Ten eerste: mijn vrouw moest een riskante rug-operatie ondergaan. Ten tweede raakte ik ernstig gewond bij een ski-ongeval. Ten derde, verloor ik mijn deeltijdbaan; en ten vierde, vanwege een contract-geschil met de regering, dreigde mijn gezin onze hele boerderij kwijt te raken. Het leken te veel slagen tegelijk. Met mijn leven in onrust, ging ik opnieuw mijn doelstellingen na, en bad ik over mijn toekomst. Wat probeerde God me te vertellen? De ene gedachte die tot me terug bleef komen, was mijn vroegere droom over het gedetailleerd schrijven van William Branhams levensgeschiedenis. Tenslotte, in vreze en beving, verplichtte ik me voor die taak. Door Gods genade herkregen mijn vrouw en ik beide onze gezondheid. Evenzo kwamen we tenslotte uit ons geschil met de regering, zónder de boerderij kwijt te raken. Door dit alles blééf mijn verplichting om William Branhams biografie te schrijven. Twee jaar lang besteedde ik twaalf uur per week aan 11
het doen van onderzoek voor dit project. Ik las kranten- en tijdschriftartikelen over hem, bestudeerde foto=s en bekeek filmspoelen waarop wonderen waren opgenomen die gebeurden in zijn genezingscampagnes. Ik reisde ook naar enige van de plaatsen waar bovennatuurlijke fenomenen gebeurden in zijn leven, en sprak met ooggetuigen. Maar het merendeel van mijn tijd werd besteed aan het luisteren naar honderden van William Branhams (op band opgenomen) predikingen. Tegen de tijd dat ik echt begon met schrijven, in 1988, had ik al meer dan duizend bladzijden met notities gerangschikt. Als er al iets is dat bewijst dat tegenspoed een doel kan hebben, is het dit deel van William Branhams leven. De beproevingen en tragedies waar hij vóór kwam te staan tussen 1933 en 1946 waren een instrument om zijn karakter te vormen, om hem gewillig te maken voor alles wat God vroeg. En God was van plan om veel van hem te vragen. Jaren later zei William Branham: AKarakter is een overwinning, geen geschenk@. Hij sprak uit ervaring. Ik hoop dat het verhaal van William Bránhams overwinning u zal inspireren in úw levensverhaal. Mijn gebed is, dat u zich door dit boek meer bewust zult worden van de kracht en de nabijheid van Jezus Christus vandaag, en van een nieuw gevoelen van Gods liefde en bezorgdheid voor al Zijn kinderen.
- Owen Jorgensen 1995 -
12
SAMENVATTING VAN BOEK EEN IN ZIJN KINDERTIJD vocht William Branham om te overleven. Zijn vader, Charles, was ongeletterd, wat hem beperkte tot laag betaalde arbeid, waar hij zijn groeiend aantal kinderen nauwelijks van kon onderhouden. Om de zaak nog erger te maken, hield Charles van alcohol, wat tenslotte zijn gezondheid aantastte, waardoor hij helemaal niet meer kon werken. Als gevolg daarvan kwam de taak om in het onderhoud van het gezin te voorzien al op jonge leeftijd te rusten op de schouders van de oudste van de tien Branham-kinderen. Billy Branham was een nerveus kind, dat niet goed paste bij zijn leeftijdgenoten. Er bleven ongewone dingen met hem gebeuren, mysterieuze en geestelijke zaken, die hem snel geïrriteerd en verward maakten. Dikwijls vertelde zijn moeder, Ella, hem over het vreemde licht dat in hun bergblokhut naar binnen wervelde op het moment dat hij werd geboren, op 6 april 1909, om 5 uur „s morgens. Hoe fascinerend deze geschiedenis ook was, het maakte Billy‟s verwarring alleen maar groter. Waarom was zijn leven zo anders dan de mensen om hem heen? Waarom zei een stem uit een wervelwind in een boom hem om nooit te drinken, of te roken, of zijn lichaam op welke wijze ook te verontreinigen, omdat er een werk voor hem te doen zou zijn wanneer hij ouder werd? Waarom stak er elke keer dat hij probeerde om dat bevel te overtreden een wervelwind op? En waarom zei die waarzeggende zigeunerin bij het circus hem, dat zij wist dat hij onder een teken was geboren, omdat ze zag dat een licht hem volgde? Ondanks deze en andere aanwijzingen, richtte Billy zijn aandacht pas op God, op die dag in 1931, toen hij bijna stierf na een operatie om zijn blindedarm te verwijderen. Naarmate zijn hart langzamer en langzamer begon te kloppen, werd de ziekenhuiskamer steeds waziger en verdween toen. Plotseling stond hij op een pad naast een grote populier. Het was dezelfde plek waar een stem uit een wervelwind hem angst had aangejaagd, toen hij een kleine jongen was. Nu zag hij dezelfde 13
wervelwind de takken heen en weer zwaaien. Maar deze keer sprak er een stem uit de wervelwind, die zei: “Drink of rook nooit, of verontreinig je lichaam ooit op welke wijze ook - Ik riep je en je wilde niet gaan.” Panisch vroeg Bill: ”Wie riep daar? Wie bent u? En wat wilt u dat ik doe?” De stem herhaalde alleen maar: “Ik riep je en je wilde niet gaan.” Billy schreeuwde het uit: “Jezus, als U dat bent, laat me weer teruggaan naar de aarde en ik beloof U dat ik Uw Evangelie zal prediken van de daken en de straathoeken. Ik zal er iedereen over vertellen.” Plotseling was hij terug in zijn ziekenhuiskamer. Op wonderbaarlijke wijze overleefde hij dit. Nu begon hij zich er ernstig op toe te leggen om God te vinden. Maandenlang zocht hij door vele denominationele kerken, uitziend naar redding. Op een dag knielde hij neer om te bidden onder het afdak achter het huis van zijn ouders. In de wanhoop van zijn ziel beleed hij zowel zijn zonde als zijn grote nood. Plotseling vormde zich voor hem in de lucht een lichtend kruis en sprak er een stem tot hem, in een taal die hij niet begreep. In plaats van bang te zijn, voelde hij zich vredig en vrij, alsof een gewicht van honderd pond zojuist van zijn schouders was genomen. Ten slotte had hij zijn redding in het kruis van Jezus Christus gevonden. Kort na deze ervaring ontmoette hij een jonge vrouw, Amelia Hope Brumbach, die hem uitnodigde om de ZendingsBaptisten Kerk in Jeffersonville te bezoeken. Billy begon er regelmatig heen te gaan. De voorganger, Dr. Roy Davis, was onder de indruk van de oprechtheid en de ijver van deze jongeman. Nadat hij hem verscheidene maanden in het oog had gehouden, stelde Dr. Davis voor, dat Bill in de bediening zou gaan. Bill was de belofte niet vergeten, die hij had gedaan voor de poort naar de dood - als hij slechts nog één kans in het leven zou kunnen krijgen - dat hij dan het Evangelie van Jezus Christus zou prediken van de daken en straathoeken. Hij voelde zich in juichstemming, dat hij nú die gelegenheid had. *** 14
Afb. 1
- De Hurricane Mountain Brandtoren Zijn gezin ten dode opgeschreven - ronddolend in een sneeuwstorm hoorde hij die Stem opnieuw… (Hoofdstuk 26)
15
16
Hoofdstuk 12 Staande in de lucht… 1933
HET NIEUWE GELOOF dat William Branham gevonden had, was niet slechts een bijkomstigheid voor hem. Niet iets extra‟s zoals boter en jam op zijn brood. Het wás zijn Brood. Vierentwintig jaar lang had hij doelloos door de geestelijke woestijn van zijn leven rondgezworven. Stervend van honger - in geestelijke zin - at hij in die tijd boomschors, bladeren en gras om in leven te blijven. Nu at hij voor het eerst in zijn leven écht voedsel, vol geestelijke voedingsstoffen, zich voedend met Jezus Christus, het Brood des Levens, dat uit de hemel neergekomen is om Eeuwig Leven te geven aan de stervende mens. Week na week voelde Bill zijn geestelijk vermogen groeien. De wereld kreeg plotseling veel meer betekenis dan alleen maar „zweet‟ en „blaren‟, „verwerping‟ en „verwarring‟. Nu had Billy hoop en liefde en een doel dat eeuwig was. Zijn geloof in Jezus Christus werd al snel het middelpunt van zijn bestaan, het punt waar al zijn gedachten en activiteiten om draaiden. Billy hoorde zijn voorganger prediken dat de reden waarom de Almachtige God Zijn gedachten uitdrukte in de Bijbel, was, dat elke Christen de wil van God zou kunnen kennen voor zijn of haar persoonlijk leven. Alles wat nodig was, was de Bijbel te lezen en te bidden. Die uitspraak sprak tot Bills hart. Gretig en leergierig las hij in zijn Bijbel om zijn kennis van het Woord te vermeerderen, zodat hij het kon toepassen in zijn dagelijks leven. De Bijbel leek voor hem wel een huis vol met schatten te zijn, dat hij plotseling geërfd had. Hij wilde elke kamer binnengaan en alle laden en kasten openen en alle kamertjes verkennen om precies te zien wat hij gekregen had. Billy had niet veel boeken gelezen sinds hij tien jaar geleden de zevende klas had beëindigd. Zijn leesvaardigheid was stijf en traag. Hij pakte de gangbare betekenis goed genoeg op, maar kon de moeilijke namen van het Oude Testament niet juist uitspreken, zoals: Arthahsasta, Nebukadnezar, Zerrubabel en Benaja. Vaak worstelde Billy met de vreemde zinsopbouw van de King James vertaling die zo ver van zijn 17
eigen Kentucky-dialect af stond. Toen hij zijn eerste prediking hield aan het begin van 1933, vertrouwde Bill zijn uitspraak niet genoeg om de Bijbel hardop voor te lezen. Hij kreeg Hope zover om achter hem op het podium te zitten om zijn tekst voor te lezen, telkens wanneer hij haar een teken gaf. Zijn onderwerp was de genade en bekommernissen van God in het roerige leven van Simson. Hope las Bills tekst voor uit het boek Richteren en Bill legde het Schriftgedeelte uit. Al gauw wilde hij de samenkomst voorlezen wat Jezus zei in Johannes 14. Hij gaf Hope een knikje en ze las voor: “Uw hart worde niet ontroerd.”. Bill onderbrak: “U hoorde wat er stond: „laat u niet verontrusten.‟” Opnieuw knikte hij naar Hope en ze las verder: “Gij gelooft in God? Gelooft ook in Mij!” Opnieuw onderbrak Bill: “Doet u het? Gelooft u het werkelijk?” Zo vervolgde hij zijn eerste stuntelige pogingen om te prediken – stumperig en hakkelend: ja, maar goedgemaakt door een intense oprechtheid, die hem welsprekend maakte. Ella Branham, die onder de toehoorders was, sloeg zorgvuldig acht op de woorden van haar zoon. Zowel de ingrijpende verandering in Billies leven als zijn wonderbaarlijke genezing had iets geestelijks doen ontwaken diep in haar eigen ziel. Zij gaf daar gehoor aan, door haar leven op 39 jarige leeftijd aan Jezus Christus te geven. Met grote vreugde doopte Billy zijn moeder in de Naam van de Heere Jezus Christus. Aangemoedigd door de reactie van zijn moeder drong Billy er bij zijn vader op aan om naar de gemeente te komen. Charles Branham weigerde, en ondanks alle inspanningen van Bill, was hij niet in staat om hem in die richting te overtuigen. Dat maakte Billy ongerust. Hij kon zijn bezorgdheid voor het verlorene niet loslaten. Dit werd voornamelijk veroorzaakt door de afschuwwekkende ervaring die hij op veertienjarige leeftijd had tijdens zijn operatie, toen hij ogenschijnlijk in het rijk van de verloren en dolende zielen leek te vallen. Bill bad nu vaak met de woorden: “Dierbare God, laat mijn vader niet naar een plaats zoals dát gaan. Laat hij alstublieft Uw genade zien en Uw vergeving aannemen.” Op een avond, nadat de meesten van het gezin al naar bed waren gegaan en Charles in een plaatselijke kroeg zat te drinken, lag Billy op een strobed te bidden voor zijn vader. Terwijl Billy bad, kreeg hij de indruk of een stem zei: ”Sta op!” Hij stond op en liep naar buiten, 18
niet wetend waarom, maar hij kreeg het gevoel alsof hij naar iets toe getrokken werd. Achter het huis liep een voetpad door verschillende braakliggende percelen, die begroeid waren met bremsalie (een roodachtige kniehoge grassoort, die veel voorkomt in die streek). Billy vervolgde het pad bij het licht van de sterren. Toen hij het midden van het veld bereikt had, knielde hij neer, boog zijn hoofd, vouwde zijn handen en ging verder met voor zijn vader te bidden. Plotseling opende hij zijn ogen, en was verbaasd om drie meter vóór zich een man te zien staan; een zeer ongewone man – klein van gestalte en tenger gebouwd, met haar tot op zijn schouders, met een kortgeknipte baard en een witte mantel, die zich duidelijk aftekende onder de sterrenhemel. De man stond met zijn zijde naar Bill toegekeerd en keek naar het oosten. Het was een vreedzaam persoon, staande met gevouwen handen en Zijn ene voet lichtelijk voor de andere geplaatst. Bill keek voor een tweede maal naar deze voeten. Ongelofelijk! Ze raakten de grond niet! “Nu, wacht even!” dacht Bill, terwijl hij hard genoeg in de knokkel van zijn hand beet om het pijn te laten doen. “Ik slaap niet! Nee, ik was daar binnen aan het bidden voor mijn vader en iets zei me om hier naar buiten te komen... en hier staat deze man.” Het leek allemaal zó echt te zijn; hetzelfde briesje dat het hoge gras bewoog, veroorzaakte dat de witte mantel van deze man plooide. Bill brak een stuk bremsalie af en stak het als een tandenstoker in zijn mond. Hij dacht: “Dat lijkt wel op de Heere Jezus. Ik vraag me af of Hij het is?” Door van het pad af te stappen, verplaatste Bill zich zo, dat hij iets meer van het gezicht van de man kon zien. Hij schraapte zijn keel: “Uh-hum.” De man bewoog zich niet. Bill dacht: “Ik denk dat ik Hem zal roepen.” Hardop zei hij: “Jezus?” De man draaide zich om en stak zijn armen uit. Dat was het laatste wat Billy zich ervan kon herinneren. Hij verloor het bewustzijn en viel voorover, maar niet voordat dát gezicht voor immer in zijn geheugen werd gegrift – een gezicht dat zoveel karakter uitstraalde dat geen kunstenaar ter wereld in staat zou zijn om het ooit te kunnen schilderen. Het was een streng gelaat vol autoriteit. Hij zag eruit alsof, wanneer Hij zou spreken, de wereld aan haar einde zou komen – en toch straalden Zijn ogen zoveel liefde, vriendelijkheid en bewogenheid uit.
19
Bij het aanbreken van de dag kwam Billy tot zichzelf. Hij bevond zich nog altijd in het bremsalieveld en rilde vanwege de koude nachtlucht en zijn drijfnatte pyjamashirt, dat blijkbaar doorweekt was van zijn eigen tranen. Hij liep naar huis, kleedde zich aan en begaf zich, nog helemaal opgewonden, regelrecht naar het huis van zijn voorganger om zijn mening te vragen. Dr. Davis was verre van opgewonden over het voorval. “Billy, dat zal je nog krankzinnig maken! Dat is van de duivel. Speel geen spelletjes met zulke dingen!” Dit waren ontmoedigende woorden, komend van een man die Billy zeer respecteerde. Geschrokken en verward verliet Billy de pastorie - en wilde een tweede mening. Dus zocht hij zijn oude vriend Rev.1 McKinney op en vertelde deze oudere prediker alles wat er gebeurd was. “En, broeder McKinney, wat denkt u hierover?” Rev. McKinney streek peinzend over zijn kin: “Wel Billy, dat zal ik je zeggen - ik geloof dat als jij je leven rein houdt en slechts predikt wat er in de Bijbel staat – „de genade van God‟ enzovoort – ik geloof dat je dan beter af zal zijn. Als ik jou was, zou ik niet achter een of andere fantastische zaak aanlopen!” “Meneer, het is niet mijn bedoeling om achter een of andere fantastische zaak aan te lopen. Ik probeer gewoon uit te zoeken wat dit ís.” Rev. McKinney knikte. “Billy, jaren geleden was het gewoon om zulke ervaringen in de gemeente te hebben. Maar toen de apostelen verdwenen, verdwenen deze dingen met hen. Nu zijn de enigen die dat soort verschijningen nog hebben, demonen en spiritisten.” “O, broeder McKinney, meent u dat werkelijk?” “Ja, dat meen ik!” Billy huiverde bij de gedachte. “O God, heb genade met mij! Broeder McKinney, wilt u met mij bidden dat God het mij nooit meer laat gebeuren? U weet dat ik Hem liefheb en ik wil niet verkeerd zijn.” “Ja, broeder Bill, dat zal ik doen.” Beiden knielden ze neer op de vloer van de predikantswoning. Rev. McKinney bad: “Hemelse Vader, ik wil U vragen dat U 1
Rev, (voluit ‘Reverend)’ komt in het Nederlands overeen met de (aanspreek-) titel: ‘Eerwaarde’. 20
verhoeden zult, dat dit jonge Christenleven gekweld wordt door deze demonische ervaringen.” “Ja, hemelse Vader,” bad Billy, ermee instemmend, “alstublieft, laat deze dingen mij nooit meer overkomen.” Maar ze bleven evengoed terugkomen – en wel regelmatig. Soms voelde hij alsof er iets vreemds tegen zijn huid drukte, alsof er íets of íemand onzichtbaar bij hem stond en op hem blies. Zijn huid zou tintelen. Het voelde spookachtig aan. Op andere momenten zou hij onderweg zijn, aan het werk, en bevond hij zich plotseling een paar ogenblikken op een andere plaats. Hij zag duidelijk iets plaatsvinden, alsof hij op de voorste rij naar een toneelstuk zat te kijken. Nadat de geestvervoering voorbij was, bevond hij zich weer waar hij was, en hervatte het leven zich alsof er nooit iets was gebeurd. Maar het beeld bleef in zijn gedachten. Hij was daar geweest. Hij had iets gezien en hij zou het niet kunnen vergeten of ontkennen, zelfs al wist hij niet wat het betekende. Hij dacht weer terug aan de woorden van zijn voorganger: “Als je de wil van God wilt weten voor je eigen leven, lees dan de Bijbel en bid!” Bill vond een plaats onder een oude eikenboom en bad tot diep in de nacht voor zijn probleem. Ergens na middernacht klopte hij zich af en liep naar huis. Zijn moeder hoorde hem binnenkomen en riep hem, om te zeggen dat zijn zusje ziek was. Bill stopte bij de kamer waar Delores sliep en knielde daar neer om voor zijn driejarige zusje te bidden. Toen ging hij naar boven naar zijn eigen kamer. Onmiddellijk nadat hij de deur achter zich sloot, hoorde hij een knetterend geluid, alsof twee elektrische stroomdraden elkaar raakten. Kon er kortsluiting zijn in de kamer? Zijn ogen gingen langs de wandcontactdozen, toen de kamer gevuld werd met een eigenaardig geelachtig-groen licht. Direct daarna vervaagde de kamer volledig. Bill scheen in de lucht te staan. Angst kneep zijn hartspieren samen. Wat was er aan de hand? Was hij stervende? Of wás hij al gestorven? Het licht dat nog steeds overal om hem heen gloeide, drong door vanuit een bron die zich ergens boven zijn hoofd bevond. Hij keek omhoog en staarde met wijd open ogen naar een reusachtige stralende ster, die zich wervelend in zijn richting bewoog. Billies hart klopte in zijn keel. Zijn borstkas trok samen en hij kon niet meer ademen. Hij probeerde te schreeuwen, maar was niet in staat om lucht uit zijn longen te persen. Vreemd genoeg slonk de vuurbal naarmate hij dichterbij kwam, totdat hij niet groter leek dan 21
zijn vuist. Hij trof zijn borst zonder enig teken van kracht en leek te verdwijnen in zijn hart. Op dat moment veranderde het toneel. Billy vond zichzelf staand op een grasachtige heuvel. Voor hem op de grond stond een ouderwetse glazen snoeppot, één met een vierkante bodem en een rond deksel. Maar in plaats van pepermuntsnoepjes, hield deze pot een grote tabaksmot gevangen, die als een razende tegen het glas vloog om te proberen zichzelf te bevrijden. Billy wendde zich naar rechts om naar buiten over het landschap uit te kijken. Daar stond een engel, streng en ontzagwekkend, gekleed in een wit gewaad, die van zichzelf licht leek uit te stralen. Billy tuurde om te proberen het gezicht van de engel te zien, maar hij kon het niet onderscheiden. Het gelaat van de engel scheen een lichtgloed te zijn. De engel zei: “Wees voorzichtig. Kijk naar wat ik u moet tonen.” En hij wees in de richting van de glazen pot. Billy keek weer naar de pot, net op tijd om een arm te zien, die een steen gooide, die de glazen pot trof en de gevangenis van de mot verbrijzelde. De dikke tabaksmot probeerde weg te vliegen, maar kon niet loskomen van de grond; het lichaam was te zwaar voor zijn korte vleugels. De mot opende zijn mond en zwermen vliegen stroomden eruit en vulden de lucht met hun boosaardig gezoem. De vliegen verspreidden zich in alle richtingen. Eén vlieg vloog in Billy‟s oor. Billy huiverde. De engel zei: “Wees voorzichtig! De vliegen stellen boze geesten voor, zoals geesten van waarzeggerij en toekomstvoorspelling. Wees voorzichtig!” Billy wist niet hoe hij weer teruggekomen was. Het ene moment stond hij op een grasachtige heuvel, en het volgende moment was hij terug in zijn eigen kamer. Hij had ondertussen zelfs niet met zijn ogen geknipperd. Waar was hij gewéést? Hoe was hij daar gekómen en hoe was hij weer terúg gekomen? Deze ervaring had hem bevend achtergelaten, dus kroop hij in zijn bed. Maar slapen kon hij niet die nacht. De waarschuwing van de engel bleef maar door zijn hoofd gaan, en hij bleef zich afvragen wat het betekende. De volgende dag was Bill op zijn werk uiterst voorzichtig en zelfs gespannen. Hij was in de verwachting dat er iets dramatisch zou plaatsvinden. Tijdens zijn lunchpauze stopte hij bij de kruidenierswinkel waar George DeArk en zijn broer Ed werkten. Toen Bill achterin de winkel zijn visioen aan George vertelde, kwam er een 22
vrouw de voordeur binnen. Bill voelde een eigenaardige gewaarwording tegen zich aan drukken, hetzelfde gevoel dat hij had toen hij de Greyhoundbus instapte en door een astrologe werd aangesproken2. Hij gaf het door aan zijn vriend: “George er is iets vreemds met die dame.” De vrouw stopte bij de kassa en zei tegen Ed DeArk: “Ik zoek naar een man die Branham heet. Ze hebben me gezegd dat hij een man van God is.” “Wel, u hebt geluk. Hij is in de winkel.” Ed riep naar achteren: “Bill! Er is hier iemand voor jou!” Toen Billy kwam aanlopen, vroeg de vrouw: “Bent u William Branham, de profeet van God?” “Ik ben William Branham.” “Bent u degene die het wonder heeft gedaan aan meneer William Merril in het ziekenhuis en ook Mary Der Ohanion heeft genezen, nadat ze 17 jaar kreupel was geweest?” Billy schudde zijn hoofd. “Dame, u vergist u. Ik ben William Branham en ik was daar toen die beide dingen plaatsvonden, maar ík genas hen niet. Jezus Chrístus verrichtte deze wonderen.” Dat stelde haar tevreden. “Ik heb wat onroerend goed verloren en ik wil graag dat je het voor me lokaliseert.” Billy begreep niet wat ze met die opmerking bedoelde, maar hij wist wel dat dit de situatie was waar het visioen van de afgelopen nacht voor gewaarschuwd had. Hij zei: “Dame, u bent naar de verkeerde persoon toegekomen; u moet op zoek zijn geweest naar een gedachtelezer of een medium.” Ze leek verrast te zijn. “Bent u geen medium?” “Dat ben ik niet. Mediums zijn van de duivel. Ik ben Christen en ik heb de Geest van God.” Haar blik werd ijzig. Plotseling besefte Bill dat ze zélf een medium was. Hij zei: “Afgelopen nacht zond de Heere een engel in een visioen om mij voor uw komst te waarschuwen en mij te zeggen om voorzichtig te zijn. Dit werk wat u doet, is van de duivel en het bedroeft de Geest van God.” De vrouw greep naar haar hart. “Ik… ik heb wat medicijnen nodig.”
2
Zie boek 1 23
“Dame, stop met deze dingen en uw hart zal in orde zijn.” Ze draaide zich op haar hielen om, en stampte briesend de winkel uit. Nog steeds in het zicht, stopte ze en greep opnieuw naar haar hart. Met een schelle schreeuw zakte ze op het voetpad in elkaar. Tegen de tijd dat Ed en Bill bij haar kwamen, was ze reeds gestorven. Andere boodschappen kwamen ook door middel van visioenen, maar niet altijd zo duidelijk omlijnd. In een ervan vond Bill zichzelf huppelend op de weg in de avondschemering. Hij voelde zich zo zorgeloos en gelukkig – zoals hij zich ook voelde op de dag toen hij zijn hart voor het eerst aan de Heere Jezus Christus had gegeven – en in het visioen huppelde hij en bokste hij in de lucht om zijn vreugde uit te drukken. Plotseling kwam er een grote donkere schaduw op hem af rennen, alsof een hond hem wilde bijten. Geschrokken, schopte Bill ernaar en riep: “Ga weg, hond!” De schaduwachtige gestalte kwam omhoog. Stomverbaasd zag Bill dat het helemaal geen hond was, maar een grote man, gekleed in het zwart. De man snauwde: “Jij noemde mij een hond.” “Het spijt mij, meneer”, verontschuldigde Bill zich: “Ik dacht dat u een hond was, omdat u op handen en knieën liep.” De man snauwde: “Mij een hond noemen, hè? Daarvoor ga ik je doden!” Van zijn riem trok de man een lange scherpe sabel en kwam op Bill af, met langzame vastberaden stappen en met moordlust in de ogen. “Alstublieft meneer,” smeekte Bill, terwijl hij terugdeinsde, “Begrijp me alstublieft, ik wist niet dat u een mens was. Ik dacht écht dat u een hond was.” De krankzinnige man aarzelde helemaal niet; met elke stap leek hij meer op een demon. “Ik zal je leren om mij een hond te noemen. Ik zal je doden.” Plotseling kwam Bill met zijn rug tegen een duiker te staan. Hij zat in de val. “Meneer, ik ben niet bang om te sterven, want ik heb Jezus in mijn hart. Ik wil alleen dat u begrijpt, dat ik u per ongeluk een hond noemde.” De donkere gestalte gromde gewetenloos: “Ik zal je doden.” Hij hief zijn sabel omhoog, bedoeld om toe te slaan. Bill schreeuwde het uit. Op dat moment hoorde hij een geluid van boven komen, wat maakte dat hij omhoog keek. Van de hemelen daalde een man neer, gekleed in een witte mantel. Hij plaatste zijn voet stevig aan Bills rechter zijde en keek met een strenge en strakke blik naar Bills aanvaller. De aanvaller deinsde terug, zijn sabel, nog 24
steeds hoog in de lucht, het trilde en viel toen uit zijn vingers. De donkere gestalte draaide zich om en ging er zo hard als hij kon vandoor. De man in het wit wendde zich naar Bill en glimlachte tenminste, Bill vatte het op als een glimlach. Bill spande zich opnieuw in om het gezicht van de engel duidelijk te zien, maar de gelaatstrekken van de engel waren vaag en onherkenbaar. De man wikkelde zijn witte mantel strak om zich heen en voer terug de hemelen in. Toen eindigde het visioen. Wat betekende het? Bill was er niet zeker van, maar totdat hij daar meer duidelijkheid over zou krijgen, nam hij aan dat het betekende, dat God een engel zou zenden om hem te beschermen voor elke valstrik die de duivel voor hem zou zetten. WILLIAM BRANHAM nam zijn nieuwe bediening serieus. Trouw aan zijn belofte, predikte hij het Evangelie bij elke gelegenheid, om zijn geloof in de liefde en goedheid van Jezus te delen met oude vrienden, bekenden en totaal vreemden. Eén van de eerste mensen die hij tot de Heere leidde, was meneer Short, de plaatsvervangend sheriff die Bills jachthond Fritz vergiftigd had. Vele anderen volgden. Bill getuigde voortdurend over Jezus. Ook was hij niet bang om op ongebruikelijke plaatsen te spreken, zoals bij bushaltes, in autogarages, op hoeken van straten en in stadsparken – overal waar hij een groep mensen kon vinden die lang genoeg zouden stoppen om te luisteren. Als gevolg daarvan werd zijn geloof alsmaar uitgedaagd. Op een zaterdag predikte Bill voor een kleine groep mensen in een park, toen er een man kwam aanlopen met een zak kruidenierswaren in zijn armen. Hij woonde naast het park. Bill kende deze man. Eens had deze man gestudeerd om Rooms Katholiek priester te worden, maar hij raakte verbitterd over religie in het algemeen, en was nu een uitgesproken ongelovige. De kerel stopte een moment om te luisteren, zuigend op een grote prop pruimtabak die in zijn wang gestopt zat. Uiteindelijk zei hij: “Prediker, je blijft maar over de Bijbel spreken alsof het iets goeds was. Die Bijbel is het meest ordinaire boek dat ooit geschreven werd. Hij is zo misleidend, dat hij niet eens toegelaten had mogen worden als openbare literatuur. Bill zei: “Wel, dit is een vrij land. U hebt recht op uw eigen mening.” De ex-priester spuwde een straal bruin tabaksap net naast Bills voeten. “Prediker, geloof je nou echt dat er een God is?” 25
“Ja zeker, dat geloof ik.” “Geloof je dat deze kerel „Jezus‟, een menselijke God was?” “Jazeker. Ik geloof dat Jezus Christus zowel mens als God was.” “Geloof je dat Hij uit de dood opstond in dat menselijke lichaam?” “Ja, dat geloof ik.” De man nam nog een pluk tabak en stopte hem in zijn wang. “Als ik je kan bewijzen dat er niet zoiets is als een menselijke God, zou je het dan aannemen?” “Ja meneer, dat zal ik.” De lippen van de man veranderden in een sluwe grijns. “Goed… prediker, zeg me – hoeveel zintuigen zijn er in het menselijk lichaam? “Kom nou, u weet wel hoeveel er zijn!” “Ja, maar ik wil dat je ze noemt.” Billy ratelde ze op: “Zien, proeven, ruiken, voelen en horen.” “Goed, als Jezus een menselijke God was, zoals je beweerde, dan zou één van deze zintuigen Hém moeten bewijzen. Is dat niet juist?” De menigte om hen heen luisterde met opgetogen belangstelling. Bill antwoordde behoedzaam: “Klinkt erg redelijk. Hoezo?” “Heb jij ooit jouw God gezien?” “Ja… op een avond niet lang geleden heb ik…” “Laat mij Hem dan zien!”, onderbrak de man. “Ik spreek niet over geloof. Mijn zintuig van gezichtsvermogen is precies hetzelfde als het jouwe.” Bill zei: “Ik zag Hem in een visioen.” “Laat mij dan het visioen zien.” “Dat kan ik niet. Alleen God kan een visioen…” “De waarheid is: je bent nooit in contact met Hem geweest met welke van je vijf zintuigen ook.” “Ik voel Hem.” “Wel, als jij Hem voelt, laat mij Hem dan ook voelen. Mijn zintuig van voelen is even goed als het jouwe. Breng Jezus hier, zodat ik Hem kan voelen, dan zal ik Hem geloven.” Verward zei Bill: “Ik voel Hem in mijn hart.” De man kaatste terug: “Laat me Hem dan voelen in mijn hart.” “Als je zult geloven...” “Nu, niet jouw psychologie. Ik wil de waarheid weten.” De man spuwde weer een klodder tabaksap naar Billies voeten. 26
Bill zei: “Alstublieft, spuw niet op mijn voet, meneer.” De ex-priester vermaakte zich: “Wel prediker, je bent helemaal vastgepraat, nietwaar? Je hebt Hem nooit gezien, gevoeld, geproefd, geroken of gehoord. Als de vijf zintuigen Hem niet bewijzen, dan is er niet zoiets als „God‟ en behoorde je te stoppen met deze mensen te misleiden met je onzin.” De man had een krachtig argument. Billy bad in zijn hart om wijsheid. “Meneer, ik geloof dat u een paar goede argumenten hebt.” De man grijnsde. “Je begint tot jezelf te komen, niet?” “Misschien”, zei Bill. “U bent werkelijk een schrander man. U hebt een goed verstand.” De man spuwde opnieuw en grijnsde: “Zeker heb ik een goed verstand. Mijn moeder voedde geen dwazen op.” “Wacht een momentje. Zei u dat u verstand had?” “Natuurlijk heb ik verstand. Iedereen toch?” “Is het een menselijk verstand?” vroeg Billy. De man keek verwonderd. “Wat is er met je aan de hand, zoon? Je moet het jouwe verloren hebben. Natuurlijk heb ik een menselijk verstand.” Billy zei: “Dan, als het een menselijk verstand is, dan zou één van de menselijke zintuigen het moeten bewijzen. Is dat zo?” “Wel, ik veronderstel…” “Hebt u ooit uw verstand gezien?” Nu was de beurt aan de ongelovige, om in de war te raken. “Wel…uh…dokters kunnen…” “Niet de hersenen”, onderbrak Billy, “het verstand. Er is een verschil tussen de hersenen en het verstand. De hersenen is het deel wat je ziet als je onder de schedel kijkt; het verstand zijn de gedachten die de hersenen denken. En u hebt nog nooit uw verstand gezien, nietwaar.” “Nee, ik vermoed van niet.” “Hebt u ooit uw verstand geroken? Of gevoeld? Of gehoord? Nee, dat hebt u nooit, of wèl? Dus volgens úw redenering, heeft u geen verstand.” “Ik weet dat ik verstand heb”, zei de man boos. “En evenzo weet ik dat ik God heb,” zei Bill, tevreden, omdat hij zijn standpunt duidelijk had gemaakt. Toen dacht hij aan een slimme finale. Onder de toehoorders stond een jongetje die een roos op zijn
27
revers gespeld had. Bill leende de speld en zei: “Ziet u mijn standpunt?” en hij stak de ex-priester in zijn arm. “Auw!” “Voelde u dat?” vroeg Billy. “Natuurlijk”, snauwde hij en wreef boos over zijn arm. Billy gniffelde. “Vreemd, ik voelde helemaal niets.” De mensen rondom hem begonnen ook te lachen. “Laat mij jou met die speld steken en dan zul je het ook voelen.”, zei de man. Nu had Billy zijn tegenstander precies waar hij hem hebben wilde. “Dat is precies mijn punt. Als u dezelfde Christus zult aanvaarden die ik heb aanvaard, dan zult u Hem op dezelfde wijze voelen als ik Hem voel.” De ongelovige man ging er boos en niet overtuigd vandoor. Dat verbaasde Billy niet. Hoewel hij pas een paar maanden Christen was, had hij tegen genoeg mensen getuigd om te beseffen dat hij niemands gedachten kon veranderen met een goed argument. Geloof is een openbaring die van God komt.
***
28
Hoofdstuk 13 Geheimzinnige ster verschijnt opnieuw 1933
WILLIAM BRANHAM predikte een kleine drie maanden in de Zendings-Baptisten Kerk, totdat hij en dr. Davis een conflict kregen. Dr. Davis wilde dat Bill verscheidene vrouwen zou aanstellen als predikers in de plaatselijke gemeente. Bill weigerde nadrukkelijk. “Wat is dat nu?” Dr. Davis kookte van verontwaardiging bij het lef van zijn ondergeschikte. “Je bent een oudste in deze gemeente”, herinnerde zijn voorganger hem. “Het is jouw plicht om achter de verordeningen van deze gemeente te staan.” “Doctor Davis, met alle respect voor het geloof van de Baptisten en alles waarvoor ik aangesteld ben, ik wist niet dat het de leer van de gemeente was om vrouwen aan te stellen.” “Toch is het de leer van deze gemeente.” Billy vroeg: “Meneer, zou u me - alleen voor vanavond - willen verontschuldigen?” “Nee! Het is je plicht om er te zijn.” Aan de ene kant voelde Bill dat dr. Davis gelijk had: als oudste zou hij alles moeten ondersteunen wat de plaatselijke gemeente deed. Billy had het huiveringwekkende gevoel dat hij in iets verstrikt zou raken, waarvan zijn overtuiging hem zei dat het verkeerd was. “Zou u dan tenminste wat vragen voor mij willen beantwoorden?” “Dat zal ik doen.” “Kunt u verklaren waarom Paulus in 1 Korintiërs 14: 34 zei: ‟Laat de vrouwen in de gemeenten zwijgen; want het is haar niet vergund om te spreken‟ ? ” “Zeker wel.” De Doctor zwol van zelfverzekerdheid. “In die dagen zaten de vrouwen achterin te roddelen en te kletsen en Paulus zei: ‟Laat ze dat niet doen‟ zie je?” Die uitleg was voor Billy niet in overeenstemming met een ander Schriftgedeelte dat hij had gelezen. “Verklaar me dan 1 Timotheüs 2...” (Billy bladerde door zijn Bijbel totdat hij het gedeelte gevonden had) “...waarin Paulus zei: ‟Maar ik sta niet toe, dat een vrouw onderricht 29
geeft of gezag over de man heeft; zij moet zich rustig houden. Want eerst is Adam geformeerd, en daarna Eva. En Adam heeft zich niet laten verleiden, maar de vrouw is door de verleiding in overtreding gevallen; doch zij zal behouden worden, kinderen ter wereld brengende, indien zij blijft in geloof, liefde en heiliging met ingetogenheid.‟ Nu, Dr. Davis, ik zeg niet dat zij iets verkeerds wil doen, maar zij was in wezen misleid. Daarom wil God niet dat ze prediker is.” Dr. Davis fronste zijn voorhoofd. “Is dat je persoonlijke mening?” “Dat is de mening van de Schrift, naar mijn zienswijze.” “Jongeman, daarvoor zou je je spreekbevoegdheid kunnen worden afgenomen door de Baptisten Kerk.” Billy trok zijn portefeuille uit zijn achterzak. “Ik zal hun de moeite besparen en ik geef haar nú direct terug. Het is maar het beste dat ik er nú vanaf kom, omdat ik kan zien dat het een last voor me zal gaan worden.” “Nee, nee, broeder Billy, laten we niet te gehaast zijn over dit alles.” Bij dat zwakke signaal van verzoening eindigde de woordenstrijd. Aangezien geen van beiden van standpunt wilde veranderen, kwamen ze overeen dat Bill zijn eigen weg zou gaan en zijn eigen werk voor de Heere zou beginnen. Een stevige handdruk bevestigde hun beslissing en de twee mannen gingen uiteen als vrienden. Barstend van dromen en enthousiasme huurde Billy de oude Masonic Hall in Jeffersonville en begon zondagsdiensten te houden. Op de eerste zondag kwam slechts een handjevol mensen samen om hem te horen prediken, maar vanaf dat moment namen zijn samenkomsten elke week met zo‟n twee zielen toe. Billy sprak voortdurend over zijn geloof. Hij getuigde tegen nieuwe gezichten die hij tijdens zijn werk zag, en tegen oude gezichten die hij zijn hele leven al kende. Omdat hij zoveel mensen uitnodigde om naar de gemeente te komen, druppelden er steeds nieuwe mensen binnen in zijn zondagsdiensten. Uit deze bezoekers aanvaardden enkelen Christus als hun Redder en woonden daarna regelmatig de samenkomsten bij. Beetje bij beetje groeide zijn samenkomst. Elke nieuwe bekeerling vroeg iets meer van zijn tijd, maar dat vond Billy niet erg. In werkelijkheid hield hij ervan. Na zoveel jaar van verwerping had hij uiteindelijk liefde en acceptatie gevonden – 30
van zowel Jezus Christus als van deze kleine groep mensen, die hem zagen als hun voorganger. Eindelijk had hij zijn plek in het leven gevonden, zijn doel om voor te leven; en hij nam zich voor om zich met zijn gehele hart te geven aan de zaak van Christus. In juni 1933 huurde Billy een grote circustent, opgezet op een leeg stuk grond in Jeffersonville, met het plan om twee weken achtereen opwekkingssamenkomsten te houden. De zondag voordat zijn opwekkingsdiensten begonnen, terwijl hij zich aan het voorbereiden was voor de zondags-onderwijzing in de Masonic Hall, kwam hij in geestvervoering op een geheel andere wijze dan hij eerder had ervaren. Hij zag de wereld vóór zich uitgespreid als een tafelkleed, en het scheen alsof hij op één of andere wijze verbonden was met het voortgaan van de tijd. Hij zag soldaten met een olijfkleurige huid in de pas marcheren, met bajonetten die glinsterden bovenop hun geweren met een grendel-mechanisme; toen zag hij dat deze soldaten een groep mensen met een zwarte huidskleur aanvielen, die terug-vochten met speren, hooivorken en zeisen. Van achter hem, rechts van Bill, sprak een stem buiten zijn gezichtsveld. Het was dezelfde stem die uit de populier gesproken had toen hij zeven jaar oud was; een diepe resonerende stem, die zei: “Benito Mussolini zal Ethiopië aanvallen en het overnemen. Het armere land zal door hem onder de voet worden gelopen. Italië zal daarna proberen om andere landen binnen te vallen, maar zal falen en Mussolini zelf zal aan een smadelijk einde komen.” Het toneel veranderde. Bill zag nu een leger van mensen gekleed in vaalgroene uniformen, die vochten tegen soldaten die gekleed waren in het grijs. Bill kon legertanks en explosies zien en een kolossaal netwerk van betonnen bunkers, kanonnen, mitrailleurnesten en prikkeldraad. De stem achter hem legde uit: “Uit Duitsland zal de jonge Oostenrijker, Adolf Hitler, de wereld in een oorlog storten. Amerika zal ook in oorlog raken en intussen zal Franklin Roosevelt voor een vierde termijn tot president gekozen worden. Duitsland zal zichzelf verschansen achter een omvangrijke muur van beton, en Amerika zal een enorme prijs aan mensenlevens betalen om door deze muur heen te breken. Maar Duitsland zal verslagen worden en Hitler zal aan een mysterieus einde komen.” Opnieuw veranderde het beeld. Hij zag Europa als een kaart voor zich uitgespreid en zag nationale grenzen veranderen en omvormen tot nieuwe politieke gedeelten. De stem zei:“Er strijden drie politieke 31
ideologieën om te overheersen in de wereld vandaag: fascisme, nazisme en communisme. De eerste twee zullen op niets uitlopen, maar communisme zal floreren. Let op Rusland, de Koning van het Noorden.” Voor de vierde maal veranderde het toneel. De oorlog in Europa ging over in een blauwe kleur en vervaagde de geschiedenis in. In plaats daarvan werd Bill getuige van een geweldige vooruitgang in de technologie, die de aardbol overspoelde. Te midden van andere technische wonderen zag hij auto's met gestroomlijnde vormen als een ei, die over een geavanceerde super-snelweg reden. Eén bepaalde auto verbaasde hem meer dan de rest. Hij had een glazen bolvormige bovenkant en geen stuurwiel. Terwijl de auto zichzelf elektronisch langs de „weg‟ leidde, concentreerde het gezin in de auto zich op een gezelschapsspel. De stem gaf geen commentaar en het schouwspel veranderde voor de vijfde maal. Nu zag Billy vrouwen met lang haar, en lange jurken dragend, marcheren met plakkaten en stemrecht eisen. Toen dat recht werd toegestaan, zag hij dat ze een jongeman als president van de Verenigde Staten kozen. Toen zag Bill dat de vrouwen hun haar afknipten. Sommige vrouwen deden broeken aan, terwijl anderen hun rokken korter maakten en hun blouses steeds krapper maakten, totdat hun bedekking zo ongeveer de grootte en vorm van vijgenbladeren had. Het visioen veranderde voor de zesde maal. Bill keek toe terwijl er een knappe, elegant geklede vrouw in de Verenigde Staten opstond. Maar ondanks haar liefelijke gelaatstrekken, scheen er bij haar een hardheid te zijn, die elke beschrijving tartte. Er werd grote macht aan haar gegeven en zij domineerde het land met haar autoriteit. Rechts van Bill drong de stem aan:“Kijk nóg eens.” Bill draaide zich iets, om het zevende en laatste tafereel te zien: de Verenigde Staten strekten zich voor hem uit in chaotische ruïnes. De grond was vol kraters en rokende puinhopen verduisterden de lucht. Zo ver Bill kon kijken waren er geen menselijke wezens in het land. Toen vervaagde het visioen. Bill zat er een lange tijd verdoofd en verbijsterd bij. Toen het gevoel weer terugkwam in zijn vingers, pakte hij een pen en begon de zeven visioenen op papier te krabbelen, peinzend over hun betekenis, terwijl hij schreef. 32
“Mussolini zal Ethiopië aanvallen…” Dat zou een onverwachte verandering in het wereldgebeuren zijn. Bill wist iets over Mussolini, een man die vaak in het nieuws was. Sinds 1922 was Mussolini de totalitaire dictator van Italië, die in brede kring werd beschouwd als de redder van Italië. Hij had orde gebracht in de chaos, in een land dat door de wereldoorlog in armoede was geraakt; had de Italiaanse economie gestabiliseerd en haar waardigheid hersteld. Zijn sociale hervormingen waren uitgevoerd zonder de steun van de industriëlen of de grondbezitters kwijt te raken. Openbare personen in geheel Europa en de Verenigde Staten juichten Mussolini toe, hem soms vergelijkend met Ceasar, met Napoleon en met Cromwell, vanwege zijn grote succes in het hervormen en het regeren van zijn land. Waarom zou Mussolini zijn goede naam op het spel zetten door zo‟n achtergebleven land als Ethiopië aan te vallen? En wat Adolf Hitler betreft, afgelopen januari had president Paul von Hindenburg hem aangewezen tot kanselier, wat de Nazipartij van Hitler tot speerpunt maakte van de Duitse politiek. Maar hoe kon hij de Europese landen opnieuw in een oorlog brengen, nadat de laatste oorlog zo verwoestend en demoraliserend was geweest? Niemand in de wereld wilde weer een oorlog. Toch waren de visoenen tot nu toe nooit verkeerd. Bill begreep de krachten van de wereldpolitiek niet; maar hij las de kranten en wist daaruit, dat het Fascisme van Mussolini in aanhang toenam in Azië en Latijns Amerika. Het Fascisme verwierp de gedachte van individuele vrijheid en geloofde in plaats daarvan, dat de staat heel het nationale leven behoorde te regelen. Het hield de gedachte erop na, dat de staat onder leiding moest staan van één dynamische persoonlijkheid, die met opperste autoriteit moest heersen. Bill wist bijna niets over Hitlers Nazisme, dat tot voor kort niet veel in het nieuws was geweest. Hij wist wél iets over Ruslands Communisme, met haar lippendienst aan de rechten van de arbeider en haar onderdrukkende centrale regering, strak geleid door de Communistische partij-elite. Van al de krachten die op dit moment in Europa worstelden scheen het Communisme de minst voor de hand liggende om te domineren. Maar nogmaals, de visioenen waren voorheen nog nooit onjuist geweest. En die auto‟s die hij zag! Zo aantrekkelijk en gestroomlijnd. Wat verschilde het enorm van de doosachtige automobielen die in 1933 op de wegen reden. Welke verwonderlijke zaken liggen dan in het 33
vooruitzicht als wetenschap en technologie zulke magnifieke machines konden uitvinden! Maar deze prestaties zouden te niet worden gedaan door het verval van normen en waarden in de wereld, voorgesteld in het visioen door het verval van de moraal van de vrouwen. En wat met die kilhartige schoonheid die op een dag Amerika zou domineren? Zou ze echt een vrouw zijn, of stelde ze een macht voor? Misschien een politieke vrouwenbeweging, of een geestelijke stroming. Bill schreef tussen haakjes: “Misschien de Katholieke kerk.” En tenslotte was daar die afschuwelijke verwoesting. Het leek erop dat Amerika‟s dagen geteld waren. Bill las de profetie voor aan zijn gemeente en gaf tussendoor zijn commentaar. Toen hij uitweidde over de drie ‟ismen‟ van Europa, die door het Communisme zouden worden opgeslokt, liet hij de mensen staan en een paar keer herhalen: “Let op Rusland. Let op de Koning van het Noorden.” Nadat hij het zevende en laatste visioen beschreven had, voegde hij er nog zijn persoonlijke mening aan toe. “Nu, mensen, de Heere heeft me dit deel niet gezegd; dit is mijn eigen mening. Maar het beoordelend aan hoe snel alles in de wereld voortschrijdt, voorzeg ik, dat dit alles tegen het jaar 1977 zal plaatsvinden.” Geïnspireerd door deze visioenen, predikte Bill uit de grond van zijn hart op de eerste avond van zijn opwekkingssamenkomsten in de gehuurde tent. Zelfs al had hij nog steeds Hope nodig om zijn Bijbelteksten hardop voor hem voor te lezen, deed dit geen afbreuk aan zijn prediking, als hij de menigte krachtig uitdaagde om de reddende genade van Jezus Christus aan te nemen. De volgende avond en iedere volgende avond was de tent met weer wat meer mensen gevuld, totdat Billy Branham tegen de laatste zondagmorgendienst, twee weken later, tot meer dan 1000 zielen predikte. Hij vroeg hoevelen er graag gedoopt wilden worden in de Naam van de Heere Jezus Christus, en meer dan 200 kwamen naar voren. Hij beëindigde de dienst om naar de Ohio-rivier te gaan. Het was 11 juni 1933. Tegen twee uur in de middag verzamelden zich meer dan 1000 mensen aan de oevers van de Ohio, aan het einde van de Spring Street, om dit dopen te zien. De aarde zinderde onder een wolkenloze hemel. Zelfs niet het flauwste briesje verkoelde de menigte, toen ze zongen: “Op de stormige oevers van de Jordaan sta ik, en ik werp een verlangende blik in de richting van het mooie en gelukkige land
34
Kanaän, waar mijn bezittingen liggen. „k Ben op weg naar „t beloofde land…” Toen Billy de waterkant bereikte, zag hij Margie W-,3 een meisje van ongeveer zijn eigen leeftijd. Ze zat in een roeiboot, dichtbij de plek waar gedoopt zou moeten worden. Margie was schaars gekleed in een badpak. Omdat hij voelde dat Margie‟s badpak onfatsoenlijk en ongepast was, vroeg Billy haar beleefd of ze uit het water wilde komen. Ze antwoordde verontwaardigd: “Ik hoef er niet uit.” “Dat is juist, Margie, je hoeft er niet uit. Maar als ik jou was, zou ik genoeg respect voor het Evangelie hebben, om weg te gaan van waar ik aan het dopen ben.” “Je hoeft me niets te vertellen over „het Evangelie te respecteren‟. Ik ben zondagsschool-onderwijzeres. Maar ik geloof niet in dopen en ik hoef niet weg te gaan.” Margie grinnikte, terwijl Billy zich omdraaide en wegliep. Billy waadde de rivier in, samen met de eerste doopkandidaat. De twee stonden tot aan hun middel in het water, terwijl de stroom zich traag om hen heen bewoog. Het oppervak van het water was zó spiegelglad, dat het er onder de blakende zon uitzag als gesmolten glas. Hittegolven vervaagden de bomen aan de andere oever. Bill vroeg: “Gelooft u, dat u een ontmoeting hebt gehad met Jezus Christus, tijdens deze opwekking?” De man antwoordde: “Ja.” “Hebt u zich bekeerd van uw zonden?” “Ja.” “Gelooft u dat Jezus Christus u vergeven heeft en dat u nu gered bent van uw zonden?” “Ja.” “Laten we dan bidden.” Samen bogen ze hun hoofd. Bill bad: “Hemelse Vader, wij zijn hier, omdat U ons de opdracht gaf om de gehele wereld in te gaan, om discipelen te maken, en hen te dopen in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest. Amen.” Toen hief Bill zijn hoofd op, wendde zich tot de doop3
Als in deze biografie een familienaam op deze wijze wordt aangeduid (W-) dan betekent het dat William Branham toen hij de geschiedenis vertelde de persoon niet bij name noemde. De letter is willekeurig door de schrijver gekozen om gebeurtenissen gemakkelijker te kunnen beschrijven. 35
kandidaat en zei: “Op de belijdenis van uw zonde doop ik u, mijn geliefde broeder, in de Naam van onze Heere Jezus Christus.” De doopkandidaat hield zijn neus dicht, terwijl Bill hem achterover in het troebele water onderdompelde.
W illiam Branham dopende in de Ohio, in Jeffersonville (Indiana), na een tweeweekse campagne. Hij was toen 24 jaar. Afb. 2
e
Toen de 17 persoon gedoopt werd, kwam de Vuurkolom neer en hoorden velen een stem, die zei: “Zoals Johannes de Doper gezonden werd om de eerste komst van Christus vooraf te gaan, zo wordt u gezonden met een Boodschap om Zijn tweede komst vooraf te gaan.”
Terwijl de eerst gedoopte persoon terugwaadde naar de oever en de tweede doopkandidaat aan kwam waden, spoorde Bill de menigte aan: 36
“Waarom zei Jezus ons om ons te laten dopen? Wel, aan de ene kant is het een symbool van de dood; dood zijn voor de wereld - de oude mens gaat in het graf, om zo te zeggen, zodat hij tevoorschijn kan komen en een nieuw leven in Jezus Christus leven. Maar bedenk, de waterdoop verandert u niet; het is slechts een uitwendig teken van een werk aan de binnenkant. Daarmee getuigt de gelovige aan de wereld, dat Jezus Christus hem aan de binnenkant reeds veranderd heeft.” Eén voor één doopte Bill de doopkandidaten op overeenkomstige wijze. De zeventiende persoon die de rivier in waadde, was Edward Colvin, een jongeman die niet zoveel jonger was dan Bill zelf. Toen de twee tot aan hun middel in de stroom stonden, vroeg Bill: “Edward, geloof je dat je opnieuw geboren werd tijdens deze opwekkingssamenkomsten?” “Ja.”, zei de jongeman. Bill verhief zijn stem om de menigte aan de oever te kunnen bereiken: “Laat iedereen zijn hoofd buigen.” Toen zij het deden, sloot Bill zijn ogen, boog zijn hoofd en begon hardop te bidden: “Hemelse Vader…” Op dit moment hoorde hij een stem: “Kijk omhoog!” Hij opende zijn ogen en keek naar Edward, die geduldig met gebogen hoofd en gesloten ogen wachtte. Die woorden waren niet van hém gekomen. Bill wist niet waar ze dan vandaan kwamen. In verwarring boog hij nogmaals zijn hoofd, sloot zijn ogen en zette zijn gebed voort: “Hemelse Vader, zoals ik deze jongen met water doop, doopt U hem zo met de Heilige Geest.” Opnieuw hoorde hij een stem zeggen: “Kijk omhoog!” Hij keek om zich heen. Ook Edward opende zijn ogen, nieuwsgierig geworden door het oponthoud: “Nu, broeder Bill?” “Heb je dat gehoord?” “Wat gehoord?” Voor de derde keer hoorde Bill een stem zeggen: “Kijk omhoog!” Deze keer keek hij omhoog naar de hemel – de adem stokte hem in de keel. Uit de hemelen viel een vuurbal naar beneden! Van een afstand leek hij op een ster, in kleur variërend tussen geelachtig– groen en amber. Toen hij naderbij kwam, leek het op een draaiende vuurcirkel – bruisend en tollend, waar vonken en vlammen vanaf sprongen. Angstig hield Bill zijn adem in, daar de ster recht op hem afkwam. Hij stopte vlakbij en bleef vlak boven zijn hoofd hangen. Het 37
water om Bill wervelde omhoog en vormde een fijne mistsluier, waarbij door de belichting een kleine regenboog ontstond boven de ster. Plotseling hoorde Bill een stem tot zich spreken. Het was niet de melodieuze basstem die hij zo vaak in visioenen hoorde spreken; dit was een vertrouwd klinkende tenor-stem. Er werd gezegd: “Zoals Johannes de Doper werd gezonden om de eerste komst van Jezus Christus vooraf te gaan, zo wordt u gezonden met een Boodschap om de voorloper te zijn van Zijn tweede Komst.” Aan de rivieroever stonden de mensen nog steeds met hun hoofd in gebed gebogen. Maar Margie keek toe, vanuit haar roeiboot. Toen zij het licht zag, begon ze hysterisch te schreeuwen, waarna ze voorover in haar boot flauwviel. Dat geschreeuw maakte dat hoofden werden opgeheven. Toen de menigte opkeek en de draaiende vuurbal boven Billy Branhams hoofd zag, brak er binnen enkele seconden een hevig rumoer los. Vrouwen gilden, mannen grepen elkaar vast, sommigen raakten in paniek en renden weg, enkelen vielen flauw; de meesten stonden gewoon te beven. Niet iedereen die de ster zag, hoorde ook de stem. Maar één bepaald veertienjarig meisje hoorde het. Ze had haar ogen gesloten en haar hoofd gebogen gehouden, zelfs tijdens het rumoer van de menigte, omdat haar voorganger haar gezegd had om haar hoofd te buigen, en ze probeerde altijd te doen wat haar voorganger zei. Dit meisje hoorde wél de stem; hoorde elk afzonderlijk woord - en omdat ze het hoorde, zonk er iets krachtigs diep in haar ziel, alsof er een anker diep in het bezonken slib van haar ervaring was weggezonken. Haar naam was Meda Broy en ze was bestemd om een bijzondere rol in het toekomstige leven van Bill te spelen. De vuurbal hing minder dan een minuut boven Bills hoofd; toen schoot hij weer terug de hemelen in, waar hij vandaan was gekomen. De woelige wateren werden weer spiegelglad onder een windstille blauwe hemel. Billy sprak de menigte toe, totdat ze allemaal gekalmeerd waren; toen vervolgde hij de doopdienst, totdat hij alle 200 doopkandidaten ondergedompeld had in de Naam van de Heere Jezus Christus. Toen hij naar de oever waadde, kwam een groep zakenmensen uit Jeffersonville om hem heen staan, die hem bezorgd vroegen: “Wat betekende dat licht?” 38
Bill antwoordde eerlijk: “Ik weet het niet. Ik ben een gelovige. Het mag misschien een teken voor de ongelovige zijn geweest. Ik kan het u niet zeggen.” DE VOLGENDE UITGAVE van het „Jeffersonville Avondnieuws‟ bracht een artikel over dit voorval, met het opschrift: “Geheimzinnige Ster Verschijnt Boven Prediker Tijdens Dopen.” Voor alle andere mensen was dit niets anders dan slechts weer eens een bijzonder nieuwtje om over te praten, op de dag dat de krant uitkwam. Maar voor William Branham was het veel meer. Hij had onder het pulserende amberkleurige licht gestaan en zijn ogen waren scheel getrokken vanwege het felle schijnsel. Hij had de wateren om hem heen woelig zien worden. Hij had die stem duidelijk horen verklaren: “Zoals Johannes de Doper gezonden was om de Eerste Komst van Jezus Christus vooraf te gaan, zo bent u gezonden met een Boodschap om de voorloper te zijn van Zijn Tweede Komst.” Nee, dit was niet iets om lichtvaardig van je af te zetten, alleen maar omdat het zo buitengewoon en moeilijk te begrijpen leek. Bill beschouwde het als een bovennatuurlijk teken, dat een verklaring vereiste. En als dit teken van God kwam, dan geloofde hij dat de uitleg uit de bladzijden van Gods Woord moest komen. Met ijver las Bill in zijn Bijbel om aanwijzingen te vinden. Hij hield een potlood en notitieboekje bij de hand om Schriftgedeelten die van toepassing leken te zijn, te noteren. Tot zijn verbazing ontdekte hij er vele. De eerste verwijzing naar „God die in een bovennatuurlijk vuur verschijnt‟ vond hij in Genesis 15:17, waar God een verbond met Abraham sloot. Mozes hoorde God uit een brandende braambos spreken, wat een bovennatuurlijk vuur moest zijn geweest, omdat de braamstruik niet verteerde.4 Mozes zag de Here opnieuw in een lichtende wolk, die hem hielp om de kinderen van Israël uit Egypte te leiden en opnieuw toen hij God ontmoette op de berg Sinaï.5 Mozes zag Het vele malen, zoals toen hij de tabernakel in de woestijn inwijdde en Het hem ingaf om te schrijven: “Want de Heere uw God 4
Exodus 3: 2
5
Exodus. 14:19-20 en 19:18-19 39
is een verterend vuur…” 6 Salomo zag Het, toen hij de eerste tempel in Jeruzalem inwijdde.7 Manoah, de Vader van Simson, zag Het, toen hij een engel des Heeren ontmoette.8 Elia zag Het op de top van de Karmel.9 Ezechiël zag Het in een visioen.10 David beschreef Het in Psalm 18. Saulus van Tarsus werd, op zijn weg naar Damascus om de Christenen te vervolgen, met blindheid geslagen door een „licht uit de hemel‟. Hij hoorde zelfs een stem uit het Licht spreken, die zei: “Ik ben Jezus die gij vervolgt.”11 Tenslotte zagen zowel Daniël als Johannes dat Licht belichaamd in de Here Jezus Christus.12 Het was een verbluffende reeks Schrift-gedeelten, die geen twijfel in Bills gedachten overliet: de ster die boven zijn hoofd had gestraald, aan de rivier de afgelopen zondag, hield een Schriftuurlijke erfenis in, die zich in de Bijbel van Genesis tot Openbaring uitstrekte. Wat wilde hij nog meer voor bevestiging? Hij wist dat het van God moest zijn gekomen. De volgende vraag die hem bezighield, was, waarom het wateroppervlak - dat zó spiegelglad was geweest – plotseling woelig was geworden, toen dat licht was verschenen. De enige plaats waar hij dát kon vinden in de Bijbel, was in Johannes 5:4. Was het mogelijk dat hetzelfde licht dat boven hem aan de rivier verschenen was, dezelfde engel was, die de wateren van Bethesda in beweging bracht in het oude Jeruzalem? Lange tijd hielden deze gedachten hem bezig, maar hij kon het noch bewijzen, noch weerleggen, dus liet hij deze vraag open. De derde en meest directe aanwijzing om de betekenis van dit teken te begrijpen, kwam van de stem: “Zoals Johannes de Doper gezonden was, om de Eerste Komst van Jezus Christus vooraf te gaan…” Bill overwoog deze woorden vanuit elke gezichtshoek, om uit te vinden wat ze 6
Leviticus 9:24 & Deuteronomium. 4: 24
7
2 Kronieken 7:1
8
Richteren 13:19-20
9
1 Koningen 18:38
10
Ezechiël 1:4
11
Handelingen 9:1:5
12
Daniël 10:5-7 & Openbaring 1:14-15 40
precies betekenden. Hij bestudeerde het leven van Johannes de Doper en werd er bijzonder door gefascineerd hoe God het verband legde tussen de profeet Johannes en de profeet Elia. “En hij (Johannes) zal voor hem (Jezus) uitgaan in de geest en kracht van Elia...” sprak een engel tegen de vader van Johannes.13 Later zei Jezus over Johannes: “Indien gij het wilt aanvaarden: hij (Johannes) is Elia, die komen zou.”14 Daar stond heel wat, en Bill wist dat het hem een lange tijd zou kosten, om het beter te begrijpen. Tenslotte dacht hij na over het tweede deel van wat de stem gesproken had: “…, zo bent u gezonden met een boodschap om de voorloper van Zijn tweede Komst te zijn.” Bill geloofde in de Tweede Komst van Christus. Hij had dr. Davis er over horen prediken en had er in het Nieuwe Testament over gelezen. Maar wat kon zijn eigen onbeduidende leven te maken hebben met de allerbelangrijkste gebeurtenis aller tijden?
Afb. 3
William Branham aan de oever van de Ohio in 1933.
Zou dit bovennatuurlijke licht bij de rivier een teken kunnen zijn? Kon het op een of andere manier te maken hebben met de Tweede 13
Lucas 1:17
14
Matthéüs 11:14 41
Komst van Christus? Was de tijd nabij gekomen? En wat bedoelde de stem toen deze zei: “U bent gezonden met een boodschap”? De enige boodschap die hij had, was de Bijbel. Dergelijke gedachten tolden rond in Bills hoofd en brachten hem in verwarring. Het scheen een geheimenis te zijn, dat voor hem te diep was om te doorgronden. Desondanks voelde hij een bepaalde opwinding, die uit verwachting in zijn ziel was beginnen te branden.
***
42
Hoofdstuk 14 Zijn toekomstige Tabernakel getoond 1933
VAN DE HONDERDEN mensen die William Branhams eerste evangelisatiecampagne in juni 1933 bijwoonden, keerden de meesten, nadat de reeks avondsamenkomsten voorbij was, weer terug naar hun eigen gemeenten. Maar sommigen waren nieuwe bekeerlingen tot Christus, die niet eerder met een gemeente verbonden waren geweest. Velen van deze mensen begonnen de wekelijkse zondagsdiensten van Billy te bezoeken. De gehuurde Masonic Hall was spoedig te klein om de toehoorders gemakkelijk te kunnen herbergen, wat Bill ertoe drong om uit te zien naar een ander gebouw.
Afb. 4
Samenkomst in 1933 toen de tabernakel gebouwd werd.
Op de hoek van de 8th Street en de Penn Street in Jeffersonville, niet ver van waar hij met zijn gezin woonde, liep een weg om een kleine ondiepe vijver heen, die vol gegroeid was met waterlelies. Toen hij van de Masonic Hall naar huis liep, knielde Bill neer in het gipskruid aan de rand van deze vijver, om voor dit onvoorziene 43
probleem te bidden. “Here, wat moet ik doen? Waar wilt U dat deze gemeente heengaat?” Hij keek naar de vele groene leliebladeren die als even zovele borden boven op het water dreven. Hoe mooi stonden hun bloemen erbij: sommige roze, andere wit. Waterlelies verbaasden hem – hoe ze konden beginnen in zulke vieze modder en slijk op de bodem van een vijverbodem, en zichzelf er een weg doorheen dringen naar het zonlicht en zo rein en bekoorlijk eindigen. Het herinnerde hem aan zijn eigen leven, dat zo kort geleden uit het slijk van de zonde in het zonlicht van de liefde van Jezus Christus was gekomen. Hoe wonderbaar was de Here die een dergelijk wonder kon volvoeren. Toen kwam het tot hem, als een openbaring die als een pijl van de troon van God werd afgeschoten: hier zou zijn gemeente zijn – precies hier, waar deze waterlelievijver was. Billy stond op en stapte door het riet aan de rand van de vijver. Zijn hart bonsde van opwinding. Ja, dit zou volmaakt zijn. Hij kon bouwen… De „bakstenen‟ van de twijfel begonnen hem al snel om de oren te vliegen, zelfs voordat de „specie‟ van zijn openbaring was opgedroogd. Hoe kon hij dit perceel kopen en hier een kerk bouwen, terwijl hij zelfs nauwelijks zichzelf, zijn moeder en zijn broers en zus kon onderhouden? Hij was een arm man, die tot een samenkomst predikte die uit arme mensen bestond, tijdens één van de ergste economische crises die het land ooit had gekend. Veel van de mannen van zijn gemeente waren werkloos. Zeker was, dat het financieren van een gebouw voor een gemeente een onmogelijke droom leek. En toch, als het werkelijk een openbaring van God was, dan moest er op de één of andere wijze een mogelijkheid zijn. Bill sprak er met de leden van zijn gemeente over. Tot zijn verbazing schraapte de samenkomst, door hun schamele middelen bij elkaar te leggen, genoeg contant geld bij elkaar voor een aanbetaling. Bouwdrukken werden getekend, een lening werd gesloten en de vijver werd gedempt – alles bij elkaar een kwestie van weken. De fundering werd in juli gestort en er werden blokken beton op het bouwterrein geleverd. Maar voordat een tweede laag betonblokken gelegd werd, wilde Bill een kleine inwijdingsplechtigheid houden, waarbij hijzelf de eerste hoeksteen zou leggen op de rechthoekige fundering. Op de morgen van de plechtigheid werd Bill omstreeks 6 uur wakker. Buiten zongen de vogels de sopraanpartijen, terwijl bijen de bastonen zoemden. De ranken van de kamperfoelie onder zijn raam 44
op de tweede verdieping vulden zijn kamer met de welriekende geur van de zomer. Bill lag lange tijd in bed met zijn handen achter zijn hoofd, de vreugde van het moment indrinkend, denkend: “Oh, grote Jehova, hoe wonderbaar bent U. Nog maar even geleden was het donker, nu is de zon opgekomen en de hele natuur verheugt zich. En spoedig zal de geestelijke wereld, die zo koud en donker is door de zonde, zich ook verheugen, omdat de Zoon der Gerechtigheid zal opgaan met genezing onder Zijn vleugels.” Terwijl hij daar lag, vroeg een innerlijke stem hem om op te staan. Bill kwam uit zijn bed en stond tegenover het raam. Plotseling voelde hij een niet te omschrijven tegenwoordigheid in de kamer, als een spanning – maar geen kwade bedreigende spanning. Deze tegenwoordigheid veroorzaakte een heilig ontzag, alsof de Heere Zelf nabij was gekomen. Bill zocht de drie wanden van zijn kamer af. De kamer leek leeg. Hij keerde zich om, om achter zich te kijken en was onmiddellijk midden in een visioen. Hij zag zichzelf aan de oever van de Jordaan staan, waar Johannes de Doper Jezus gedoopt had. Bill predikte het Evangelie aan een menigte mensen, toen hij achter zich geknor en gegil hoorde. Hij keerde zich om en zag een groot varkenshok dat vlak tegen de rivier aangebouwd was. Het zat vol varkens en de stank was ontzettend. Bill merkte op: “Deze plaats is verontreinigd. Dat zou nooit zo moeten zijn. Dit is heilige grond, waar Jezus Zelf gewandeld heeft.” Toen verscheen de engel des Heeren, pakte Bill weg van die plek en zette hem vervolgens neer op de hoek van de 8th Street en de Penn Street in Jeffersonville. Op de plaats waar eens een lelievijver was, stond nu een groot gebouw van betonblokken met een bord boven de voordeur, waarop stond: “Branham Tabernakel” De engel nam hem mee naar binnen. Bill kon zijn ogen nauwelijks geloven. Het gebouw zat stampvol mensen. Niet alleen waren alle stoelen bezet, maar de mensen zaten in de gangpaden en stonden tegen de muren. Helemaal aan het einde van de ruimte hingen drie kruizen, één aan de voorkant van de preekstoel en één aan elke kant. In het visioen ging Bill naar een plaats achter de preekstoel en zei: “O, dit is wonderbaarlijk, dit is heerlijk. God, wat bent U toch goed om mij deze tabernakel te geven.” Toen sprak de engel des Heren: “Maar dít is niet uw tabernakel.” “Zeker is dit mijn tabernakel,” protesteerde Bill. 45
De engel herhaalde: “Nee. Kom en zie.” De engel nam Billy op en plaatste hem dit keer onder het wijde uitspansel van een helder blauwe hemel. De engel zei: “Dit zal je tabernakel zijn.” Om zich heen kijkend, merkte Bill dat hij zich in een boomgaard bevond. De fruitbomen waren ongeveer zes meter hoog gegroeid. Ze stonden in twee gelijke rijen tegenover elkaar, zodat er een pad tussen ontstond. Aan het einde van het pad stond, precies even ver van de twee rijen, één apart staande grote boom. De bomen in de ene rij bleken allemaal appelbomen te zijn; die in de andere rij waren pruimenbomen. Vreemd genoeg waren de wortels ingebed in grote groene emmers. Aan beide kanten van hem stond een lege pot in elke rij bomen. Uit de hemel donderde een stem: “De oogst is rijp, maar arbeiders zijn er weinig.” Bill vroeg: “Heere, wat kan ik doen?” Terwijl hij toekeek, begonnen de bomen in het visioen te lijken op kerkbanken van zijn tabernakel en de drie bomen aan het einde van het pad namen de vorm aan van drie kruizen. Bill vroeg: “Wat betekent dit? En wat stellen deze lege potten voor? De engel antwoordde: “Je zult in deze twee potten planten.” Terwijl Bill tussen de twee rijen bomen stond, brak hij een tak van een appelboom af en stak hem in de lege pot die in het verlengde van die rij stond; toen brak hij een tak van een pruimenboom af en plantte hem in de lege emmer aan die kant. Onmiddellijk groeiden de bomen uit deze twee potten onophoudelijk, totdat ze dezelfde hoogte bereikt hadden als de andere bomen in de boomgaard. Vervolgens werden de bomen geschud door een geweldige wind en sprak een stem: “Je hebt goed gehandeld. Houd je handen op en haal de oogst binnen.” Bill hield zijn beide handen op. In de ene hand viel een grote gele appel, stevig en rijp, en in zijn andere hand viel een grote gele pruim, zacht en rijp. De stem zei: “Eet de vruchten; ze zijn aangenaam.” Bill nam een hap uit de ene en toen uit de andere. Ze waren beiden zoet, sappig en smakelijk. De stem herhaalde: “De oogst is rijp, maar arbeiders zijn er weinig.” Nu bemerkte Bill, dat de grote boom aan het einde van het gangpad, die nog steeds de vorm van een kruis had, zowel trossen appels als pruimen aan zijn takken had hangen. Bill rende het pad af
46
en wierp zich neer aan de voet van deze boom en riep uit: “Here, wat kan ik doen?” De ruisende wind schudde de bomen zo hard, dat appels en pruimen als regendruppels op Bill begonnen neer te vallen. De stem sprak driemaal: “Wanneer je uit dit visioen komt, lees 2 Timothéüs 4.” Toen was Bill weer terug in zijn slaapkamer. De zon was een klein beetje hoger opgeklommen aan de morgenhemel, wat aantoonde dat er tijdens het visioen wat tijd verstreken was. Bill greep naar zijn Bijbel en sloeg 2 Timothéüs op. Langzaam las hij het vierde hoofdstuk, elk woord overdenkend, proberend het in verband te brengen met het visioen. “Verkondig het Woord, dring erop aan, gelegen of ongelegen, wederleg, bestraf en bemoedig met alle lankmoedigheid en onderrichting. Want er komt een tijd, dat de mensen de gezonde leer niet meer zullen verdragen, maar omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerte zich tal van leraars zullen bijeenhalen, dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdichtsels keren. Blijft gij echter nuchter onder alles, aanvaard het lijden, doe het werk van een evangelist, verricht uw dienst ten volle.” 15 Bill scheurde die bladzijde uit zijn Bijbel en nam haar mee naar de inwijdingsdienst op de hoek van de 8e Street en de Penn Street. Omdat het een gewone werkdag was, konden slechts ongeveer vijftig mensen van zijn samenkomst daar zijn, meerendeels vrouwen en kinderen. Terwijl majoor Ulrey van het Amerikaans Vrijwilligerskorps zijn muziekkorps in een pittige mars leidde, plaatste Bill de hoeksteen stevig in de vochtige cement. Het was een symbolische daad. Omdat het Nieuwe Testament Jezus Christus als de Uiterste Hoeksteen van Zijn universele gemeente verkondigde, verklaarde Bill, toen hij de hoeksteen op de fundering van zijn eigen gebouw plaatste, dat deze
15
2 Timotheüs 4: 2-4. ‘Verricht uw dienst ten volle’ luidt in de
Engelse vertaling: ‘Maak een volledig bewijs van uw
bediening.’ 47
gemeente toegewijd zou zijn aan de grondbeginselen van de Uiterste Hoeksteen, Jezus Christus.
Afb. 5
- 1933 - William Branham legt de hoeksteen van de tabernakel op de hoek van 8th Street en Pennstreet
Daarna deden mensen munten, aandenkens en geschreven gebedsverzoeken in een blikken bus, en plaatsten die in de holle hoeksteen. Bill voegde de bladzijde die hij die morgen uit zijn Bijbel gescheurd had erbij – de bladzijde die deze profetische woorden bevatte: “Blijft gij echter nuchter onder alles, aanvaardt het lijden, doe het werk van een evangelist, verricht uw dienst ten volle.”
***
48
Hoofdstuk 15 Een sprakeloos huwelijksaanzoek 1933
HOEWEL WILLIAM BRANHAM nu de voorganger van zijn eigen gemeente was en elke zondagmorgen in de oude Masonic Hall in Jeffersonville predikte, bleef hij gedurende de hele zomer van 1933 de zondagavond- en woensdagavonddiensten van de ZendingsBaptisten Kerk bijwonen. Eigenlijk was dit meer een excuus om bij zijn vriendin Hope Brumbach te zijn dan om Dr. Davis te horen prediken. Maar nu zijn eigen kerkgebouw spoedig af zou zijn zou dit veranderen, omdat hij zijn eigen door-de-weekse samenkomsten zou gaan houden. Hoe zou hij dan zijn vriendin nog kunnen zien? Bill was altijd al verlegen en onzeker geweest in aanwezigheid van het vrouwelijk geslacht. De gedachte dat hij zijn gemakkelijk excuus om Hope te zien, zou kwijtraken, maakte dat hij het uitzweette. Bill koesterde elke minuut in Hope‟s gezelschap. Wanneer zij glimlachte, glimlachte hij. Wanneer zij lachte, lachte hij. Ze had één of andere soort betoverende invloed op hem die hij niet begreep – maar hij vond het heerlijk. Voor hem leek zij alles te zijn wat goed en mooi was in de wereld – lucht en regen en zomer en bloemen en liefelijkheid en verlangen… Hoe meer hij bij haar was, hoe meer hij bij haar wilde zijn. Wat zou er met hun relatie gebeuren, als hij geen excuus meer had om haar elke woensdagavond te zien? Zou zij van hem vervreemden? Bill huiverde bij die gedachte. Wat als zij een andere vriend vond? Als Bill daar aan dacht kon hij nauwelijks ademhalen. Hij kon het risico niet lopen om haar te verliezen. Hoe zou hij kunnen leven? Nee, hij moest met een ander goed excuus komen om haar regelmatig te kunnen zien. Terwijl Bill het probleem opnieuw en opnieuw overdacht, werd het steeds duidelijker voor hem dat de beste wijze om Hope Brumbach meer te kunnen zien, was, om haar ertoe te krijgen haar achternaam te veranderen in Branham. Vanaf het moment dat hij besloten had om Hope te vragen met hem te trouwen, kwelden zijn twijfels hem vanuit een andere hoek. Haar vader verdiende $500,- per maand als hoofd van een vakbond, de plaatselijke afdeling van de Pennsylvania Spoorwegbond. Billy, van zijn kant, verdiende maar 20 cent per uur bij Openbare Werken en 49
hielp zijn moeder, vader, zeven broers en een zus te onderhouden van zijn schamele inkomsten. Hoe zou hij een vrouw kunnen onderhouden? Alles wat hij haar te bieden had was zijn liefde en toewijding. Wie was híj om Hope weg te halen uit haar comfortabele huis en haar de last van de armoede op te leggen? Ze verdiende zoveel meer dan dat. Na veel afpijnigen van ziel en geest, besloot Bill dat hij haar niet kon vragen om met hem te trouwen. Hij hield te veel van haar om haar leven te bederven.
Afb. 6
George DeArk en zijn vrouw, met Hope Brumbach en William Branham, net nadat de hoeksteen van de tabernakel gelegd was
Maar die beslissing bracht geen einde aan zijn lijden. Het bracht alleen maar een ander dilemma. Als hij Hope nooit zou vragen, hoe kon hij het dan rechtvaardigen dat hij haar tijd in beslag nam? Zou het niet beter voor haar zijn dat hij hun relatie helemaal zou verbreken? Hoe eerder hij ermee stopte om haar te bezoeken, hoe sneller ze iemand anders zou kunnen vinden – een man die haar een goed leven
50
zou kunnen bieden. Ja, dat was het juiste ding om te doen. En dat was wat hij moest doen. Maar… Hoezeer Bill ook dacht dat het in Hope‟s belang was om haar vaarwel te zeggen, hij kon zichzelf er niet toe brengen om het te doen. Hij berekende opnieuw zijn financiële toestand en zijn mogelijkheden. Een aantal van zijn broers was nu oud genoeg dat ook zij hun moeder hielpen bij het betalen van de rekeningen van het gezin. Dat was een pluspunt. En de andere broers waren daar ook niet zo ver vandaan. Binnen een paar jaar zouden zij hun deel doen om te helpen – nog een pluspunt. Misschien kon Bill zijn bijdrage geleidelijk verminderen zonder enig extra ongemak voor zijn moeder. Als hij dan erg hard zou werken, misschien zou hij dan uiteindelijk toch nog een behoorlijk inkomen voor Hope kunnen verdienen. Zijn opwinding steeg naarmate hij de mogelijkheden van verschillende kanten bekeek. Ja, het leek erop dat hij het financiëel voor elkaar zou kunnen krijgen. Zou hij het doen? Ja ja, hij zou het doen. Hij zou Hope Brumbach vragen om zijn vrouw te worden! Maar besluiten haar te vragen en haar daadwerkelijk vragen, waren twee verschillende dingen. Terwijl de maand augustus overging in september, worstelde Bill ermee om genoeg moed te verzamelen om de beslissende vraag te stellen. Hij zou naar haar donkere ogen en stralende glimlach kijken en denken: “Tjonge, zouden wij niet gelukkig zijn samen.” Maar elke keer wanneer hij op het punt stond om de vraag te stellen, kreeg hij een droge mond en een brok in zijn keel, zodat hij nauwelijks kon slikken, laat staan een verstaanbare zin voortbrengen. Elke avond als hij bij haar was probeerde hij het opnieuw, maar de woorden weigerden gewoon uit zijn mond te komen. Hij zou tegen zichzelf zeggen: “Vanavond zal ik het doen. Er zullen geen tien minuten meer op mijn horloge voorbij gaan, voor ik haar zal vragen.” Maar het hielp helemaal niets; de klok tikte gewoon door en hij kon zichzelf er niet toe krijgen om tot zijn doel te komen. Bill overpeinsde zijn probleem urenlang. Soms stopte hij in de greppel waar hij werkte, liet zijn kin op het handvat van zijn schop rusten en staarde gewoon een poosje naar de horizon, terwijl zijn hersenen in de vruchtbare grond van zijn geest krabden en spitten naar het antwoord. Hoe zou hij haar ooit laten weten dat hij met haar wilde trouwen, als hij de moed niet had om zich uit te spreken? Een moment speelde hij met het idee om zijn vriend George DeArk het voor hem aan haar te laten vragen. Maar dat leek niet juist. Hope zou 51
hem zelfs misschien weigeren om die reden. Hoe moest hij het dán aanpakken? Hoe? Plotseling kreeg hij een idee. Dat was het! Hij zou haar een brief schrijven. Die zondagavond bleef Bill laat op met pen en papier, zwoegend over elke zin, schrijvend en herschrijvend, zwetend totdat het tweedimensionale papierblad zo goed als hij het maar kon zijn gevoelens uitdrukte. Nadat hij deze heldhaftige onderneming achter zich had, was zijn eerste opwelling dat hij de brief persoonlijk aan Hope zou geven. Toen dacht hij eraan, hoe Hope die brief zwijgend zou lezen terwijl hij er bij stond, duimen draaiend en op zijn lippen bijtend, zo zenuwachtig dat hij gemakkelijk zou kunnen flauwvallen. Nee, dat was het niet. Hij besloot om de brief per post te versturen. Als hij de brief maandag zou posten, zou Hope hem dinsdag ontvangen en zou ze hem op woensdagavond, wanneer hij haar meenam naar de gemeente, haar antwoord kunnen geven. Het leek een goed plan te zijn voor het moment. Op een maandagmorgen plakte Bill er een postzegel op, stak de brief in de envelop en deed op weg naar zijn werk de brief in een brievenbus. Later op de dag, terwijl hij een greppel aan het graven was, kwam er een afschuwelijke gedachte bij hem op: “Wat als de brief in de handen van Hope‟s moeder terechtkwam?” Bills voorhoofd baadde in het zweet en zijn knieën knikten, zodat hij tegen de zijkant van de greppel moest aanleunen voor steun. Hij dacht: “Als haar moeder die brief leest ben ik verloren.” Bill kon het goed vinden met Hope‟s vader, Charlie, maar haar moeder was een ander verhaal. De stijve en strikte mevrouw Brumbach beroemde zich op haar hoge sociale positie in de plaatselijke gemeenschap. Ze woonde in een mooi huis, droeg dure kleding, ging naar een grote formele kerk en behoorde tot talrijke invloedrijke organisaties. Ze beschouwde Bill Branham als niet meer dan welke ándere boerenjongen ook – zeker niet chique genoeg om met haar dochter te trouwen. Ze had niet veel op met Bills „bekrompen‟ religieuze overtuigingen. Als zij die brief zou lezen, zou ze zich er waarschijnlijk krachtig tegen verweren. Ze zou misschien zo ver gaan dat Hope met hem moest breken. Bill huiverde bij de gedachte. Op woensdagavond stopte Bill achter de fonkelnieuwe Buick van de Brumbachs. Hij liet het portier van zijn gammele Ford open,
52
gewoon voor het geval dat mevrouw Brumbach de brief gelezen zou hebben en hij daar zo snel mogelijk weg moest zien te komen. Hope deed de deur open. “Hallo, Billy. Wil je niet binnenkomen?” “O nee,” dacht Bill. “Dan zul je mij meenemen naar daar waar je moeder is en zul je de deur dichtdoen. Dan zal ik in een lastig parket zitten.” Hij lachte flauwtjes en zei: “Dank je, Hope, maar het is nogal warm. Ik wacht wel hier op de veranda tot je klaar bent.” “Oh, kom toch binnen. Moeder en vader willen je zien.” Bill dacht: “Oh, nu heb je de poppen aan het dansen.” Nerveus liep hij naar binnen, nam zijn hoed af en ging naast de deur staan, gereed voor een snelle aftocht. Hope zei: “Loop maar door naar de keuken waar moeder en vader zijn. Ik zal Afb. 7 in een paar minuten William Branham en Hope‟s vader, dhr. Brumbach klaar zijn voor de samenkomst.” Bill liep naar de keukendeur. Hope‟s ouders zaten aan de keukentafel. “Hoe gaat het, meneer Brumbach. Hoe gaat het met u, mevrouw Brumbach.” Charlie Brumbach, zoals altijd hartelijk, zei: “Hallo, Billy. Wil je niet binnenkomen en een glas ijsthee drinken?” “Nee, dank u. Ik heb geen dorst.” 53
“Wel, waarom kom je niet binnen en gaat toch even zitten?” Het net scheen zich te sluiten. Bills hart bonsde hevig. “Nee dank u. Ik blijft liever hier staan als u het niet erg vindt. Het is zeker goed weer wat we hebben.” Mevrouw Brumbach zei: “Ja, prachtig weer.” De drie babbelden over het weer en andere bijkomstigheden, totdat Hope naar beneden kwam. Bill ademde pas gemakkelijker toen hij en Hope buiten op de veranda stonden, met de voordeur veilig achter hen gesloten. “Billy, het is zo‟n mooie avond, laten we lopend naar de kerk gaan.” Opnieuw greep vrees hem aan. Hij dacht: “Dit is het. Nu gaat zij me zeggen dat we ermee stoppen. Ik kan maar beter goed naar haar kijken, omdat dit waarschijnlijk de laatste keer zal zijn, dat ik de kans krijg om bij haar te zijn.” Maar Hope sprak niet over de brief onderweg naar de kerk. Dat bracht Bill gedurende de hele samenkomst in een draaikolk van vrees. Hij hoorde geen woord van wat Dr. Davis predikte. In plaats daarvan besteedde hij zijn tijd om uit zijn ooghoeken naar Hope te staren, erover denkend hoe vreselijk hij het vond om haar te verliezen. Ze was zo‟n fijn meisje. Vanavond zag ze er stralender uit dan ooit. Hij hoopte dat ze iemand zou krijgen die goed voor haar zou zijn. Ze verdiende het beste wat het leven te bieden had. Tegen de tijd dat Bill en Hope de samenkomst uitkwamen om naar huis te wandelen, was het al donker. Een maansikkel hing als een straatlamp aan de nachtelijke hemel. Telkens als ze uit de schaduw van de bomen kwamen, maakte het heldere maanlicht dat het zwarte haar en de donkere ogen van Hope scherp afstaken tegen haar zachte blanke wangen. Bill sidderde van binnen van liefde en verlangen. “Wel, Billy, wat vond je van de samenkomst vanavond?” vroeg Hope terloops. “Oh, het was goed, denk ik.” Bill voelde alsof zijn kaken van karton waren, zo stijf en nutteloos. Hij lette op Hope‟s gezicht om een gelaatsuitdrukking te zien, of welke andere aanwijzing ook die hem zou kunnen waarschuwen, dat het gevreesde moment was aangebroken. Elke keer wanneer ze haar lippen begon te bewegen was Bill er zeker van dat het einde gekomen was. Maar in plaats daarvan plaatste ze weer een luchtige opmerking, alsof ze aan niets anders dacht dan aan het plezier van een mooie nazomer. 54
Aangezien ze dicht bij haar huis kwamen en de brief nog steeds niet genoemd werd, begon Bill te vermoeden dat zij hem helemaal niet ontvangen had. Misschien was hij blijven hangen in de brievenbus of was hij zoek geraakt op het postkantoor. Er moest iets mee gebeurd zijn. Als Hope hem had gelezen, dan zou ze hem nu allang genoemd hebben. Bills kalmte keerde weer terug en zijn tong begon weer losser te worden. Hij pakte Hope‟s arm. Hij voelde zich goed. Ze waren nu bijna bij haar huis. Tijdens een spontane onderbreking in het gesprek zei Hope: “Billy, ik heb je brief gekregen.” Een rilling liep over Bills rug en een brok schoot in zijn keel en begon zijn luchtwegen af te sluiten, zodat hij nauwelijks kon ademen. Hij slikte hard en kreeg het voor elkaar om met een schorre stem te zeggen: “O ja?” Hope zei: “Hm-hm,” en bleef doorlopen. De spanning begon voor Bill ondragelijk te worden. Hij dacht: “Vrouw, zeg iets voordat ik flauwval!” Maar Hope leek er voldoening in te hebben om haar woorden in de lucht te laten hangen zonder nadere uitleg. Bill dacht: “Dan moet ik wat zeggen, want we zijn nog maar een paar deuren van haar huis verwijderd.” Hij verzamelde al de moed die hij had en zei: “Heb je hem gelezen?” Ze antwoordde: “Uh-huh,” en dat was alles. Bill voelde alsof hij gek werd van de onzekerheid. “Vond je hem fijn?” Haar lippen vormden zich tot een klein ondeugend glimlachje. “O, het was in orde.” Bill voelde de adrenaline in zijn bloed stromen. Hij stopte met lopen en draaide zich om, om haar aan te kijken. “Hope…” “Bill, ik zou heel graag met je willen trouwen”, zei ze. “Ik hou van je.” De volgende dag reden Bill en Hope naar de stad om een juwelierszaak te bezoeken. Bill betaalde $8,00 voor een set trouwringen. Hij had de trouwring vastgemaakt aan een speld in zijn zak, zodat hij hem niet per ongeluk zou kunnen verliezen. Toen hield hij Hope‟s slanke vinger in zijn eeltige hand en begon de verlovingsring er om te schuiven. Hope hield hem tegen. “Bill, denk je niet dat het fatsoenlijk zou zijn als je het eerst aan moeder en vader zou vragen?” Bill voelde alsof zijn hart een slag oversloeg. “O, tjonge,” dacht hij, “daar begint het weer.” Hij was bang, dat als mevrouw Brumbach 55
sterk genoeg bezwaar zou maken, Hope zich misschien zou terugtrekken. Langzaam, met tegenzin, kreeg hij de woorden eruit: “Ja. ik neem aan van wel.” Toen kreeg hij een idee. “Kijk Hope, wanneer we getrouwd zijn, is het toch altijd fifty-fifty, nietwaar?”” “Zo is het. Ik zal mijn deel doen.” “En ik zal mijn deel doen. Wat dacht je ervan om daar nu meteen mee te beginnen – jij vraagt het je moeder en ik zal het aan je vader vragen?” Hope haalde haar schouders op. “Dat lijkt mij goed.” “Misschien zou je het mij eerst aan jouw vader moeten laten vragen,” stelde Bill slim voor. Hij wilde Charlie‟s toestemming hebben, voordat mevrouw Brumbach er lucht van kreeg. Dat leek voor hem de beste kans. “Zul je het hem spoedig vragen?” “Ik zal het zondagavond doen.” De volgende zondagavond, nadat Bill Hope na de samenkomst naar huis gebracht had, zaten ze beiden op de vloer te luisteren naar de Victrola-grammofoon. Charlie Brumbach zat aan zijn bureau te typen. Mevrouw Brumbach zat in een gemakkelijke Morris-stoel met haar haakwerk. Hope keek vragend naar Bill en gebaarde in de richting van haar vader. Bill schudde zijn hoofd en gebaarde in de richting van haar moeder. Hij kon het haar vader nú niet vragen, niet met haar moeder in de kamer. Dan zou het zijn, alsof hij het aan beide zou vragen. Haar moeder zou moeilijk kunnen gaan doen en Bill zou misschien met lege handen kunnen vertrekken. Bill stond op. “Het is half tien. Ik denk dat ik maar beter opstap.” Hope liep met hem naar de deur, zijn hand vasthoudend. Hij zei „goeie nacht‟ en probeerde weg te lopen, maar zij liet zijn hand niet los. Ze fluisterde: “Ga je het hem niet vragen?” “Ik kan het hem niet vragen als je moeder daar zit.” “Dan ga ik terug naar binnen en jij roept hem naar buiten.” Dat leek lastig voor Bill, maar hij kon niets beters bedenken. “Oké.” Hope liep terug de woonkamer in. Bill schraapte zijn keel. “Meneer Brumbach, zou ik even een ogenblik met u kunnen spreken?” Charlie stopte met typen en draaide zich om in zijn stoel. “Jazeker Bill, wat wil je?” 56
“Ik bedoel buiten op de veranda.” Mevrouw Brumbach keek op van haar haakwerk en haalde onderzoekend haar wenkbrauwen op. Charlie zei: “Zeker” en hij volgde Bill naar buiten op de veranda en sloot de deur achter zich. Bill staarde naar de maan die net boven de bomen hing. “Het is echt een mooie avond, nietwaar?” “Jazeker”, beaamde Charlie. “Het is vreselijk warm geweest de laatste tijd.” “Zeker.” Bill stotterde om de juiste woorden te vinden. “Weet u, – uh – ik – uh - vroeg me af of …” “Je kunt haar hebben, Bill.” Opluchting doorstroomde hem. Hij wilde meneer Brumbach omhelzen, maar beperkte zich ertoe, om in zijn hand te knijpen. “Charlie, je weet, ik ben een arm man. Ik kan niet zo goed als jij voor haar zorgen. Ik verdien maar 20 cent per uur. Maar Charlie, ze zou niemand kunnen vinden die meer van haar houdt dan ik. Ik zal werken tot mijn handen bloeden om haar te onderhouden. Ik zal haar trouw zijn en ik zal alles doen om haar gelukkig te maken.” Charlie legde zijn grote hand op Bills schouder. “Billy, ik weet dat je van haar houdt en ik weet dat zij van jou houdt. En ik heb liever dat jij haar op deze grond hebt, dan iemand die haar verkeerd zou behandelen, ongeacht hoeveel geld hij had. En buiten dat, het is niet hoeveel je in het leven hébt wat telt, het is hoe tevreden je bent met dat wat je hebt.” “Dank je, Charlie. Dat zal ik onthouden.” Bill vroeg nooit aan Hope wat haar moeder zei, toen zij het haar vroeg; het was genoeg om te weten dat mevrouw Brumbach hen niet in de weg zou staan. De huwelijksdatum werd gepland voor volgend jaar juni.
***
57
58
Hoofdstuk 16 Als een vleermuis uit de hel 1933-1934
DE BOUW OP het stuk grond op de hoek van de 8ste Street en de Penn Street in Jeffersonville was gereed in het eind van september 1933. Uit liefde en respect voor hun voorganger stemde de samenkomst ervoor om het gebouw „Branham Tabernakel‟ te noemen. Het zag er niet bepaald uit als een kerkgebouw. Het had geen torenspits, geen groot kruis, geen schuin dak of een gewelfd plafond. Het was een eenvoudig gebouw van betonblokken met een iets schuin dak, een valse voorgevel en gewone rechthoekige ramen en deuren. Sommige mensen in de omgeving dreven de spot ermee, door te zeggen dat het meer op een garage of een pakhuis leek dan op een kerk. Maar voor William Branham zag het er prachtig uit. Hij plaatste zijn preekstoel precies op dezelfde plaats waar hij geknield had, toen de Here hem de inspiratie gaf om dit stuk grond te kopen. Hij hing drie kruizen voorin de zaal – één aan de kansel en één aan elke kant – precies op de plaats zoals hij ze in het visioen had gezien. De voltooiing van het hele bouwproject koste 2000 dollar, waarbij de bank toestond om de hypotheek in 20 jaar af te betalen. Dat was veel geld voor een arme samenkomst om te financieren midden in de crisis van de dertiger jaren. Om er zeker van te zijn dat de Branham Tabernakel in staat zou zijn om de maandelijkse verplichtingen na te komen, weigerde Bill de tienden en offers van de mensen te gebruiken voor zijn eigen levensonderhoud. In plaats daarvan gaf hij er de voorkeur aan om het geld terug te sluizen naar het gebouw. Bill behield zijn baan bij de Openbare Werken van Indiana, hoewel hij wel werd overgeplaatst naar een andere afdeling. Hij was nu als lijnwerker belast met de controle van de hoogspanningsdraden die door het beboste platteland liepen. Het werk ging zo goed samen met zijn andere taak als jachtopziener, dat hij beide taken vaak tegelijk kon doen. Dat was een voordeel, omdat hij nog steeds geen inkomsten ontving voor zijn werkzaamheden als jachtopziener. Eén van de dingen waar Bill op bezuinigd had, was door de kerk te bouwen zonder vloer. Wanneer de grond buiten bevroren was, 59
bevroor ook de grond van de zaal. Eens, voordat de woensdagavonddienst begon, kwam Bill al vroeg opdagen om de twee kolenkachels aan te steken ten einde de vrieskou uit het heiligdom te verdrijven voordat de gemeente begon binnen te komen.
Afb. 8
De „Branham tabernakel‟ in de dertiger jaren
De mensen kwamen de kerk in op bevroren grond. Maar tegen het einde van de dienst was de grond ontdooid tot een modderige smeerboel. Zowel grootmoeders als kleindochters zonken tot aan hun enkels in de modder toen ze zich naar buiten worstelden. Hoewel ze er achteraf allemaal hartelijk om hadden moeten lachen, bedekten ze de vloer óók nog met zaagsel, zodat het niet nog eens zou gebeuren. Bill begon aan zijn verplichtingen als voorganger met jeugdige energie, en de ijver van een jongeman die uiteindelijk zijn passie gevonden had. Naast zijn gewone verplichtingen zoals prediken, raad geven en bidden voor de zieken, leidde hij ook het zingen, betaalde de schulden en haalde de as uit de kachel. Wát zich ook voordeed om te doen, Bill stelde er zijn tijd voor ter beschikking. Als pas begonnen voorganger en bovendien jong Christen, vulden Bills dagen zich met leerervaringen – soms voorspelbaar, andere keren nogal ongewoon. Toen Bill op een zaterdagavond in zijn auto naar huis reed, viel het licht van zijn koplampen op een waggelende dronken man in de straat. Het bleek Wayne Bledsoe te zijn, een jongeman die bevriend was geweest met Bills broer Edward. Er gold nog steeds een drankverbod, dus stopte Bill Wayne in de auto en nam de dronken man mee naar huis, voordat hij in handen zou
60
vallen van de politie. Hij hielp Wayne het huis in, stopte hem in zijn eigen bed en maakte toen voor zichzelf een slaapplaats op de bank. “Wayne, schaam jij je niet?” vermaande Billy. “Dat – Billy – dat – zeg dat niet, Billy.” “Drinken is niet het antwoord. Het zal je doden vóór je tijd. Wat je hoorde te doen, is je leven overgeven aan Jezus. Dat zal je tijd tot in eeuwigheid laten doorgaan.” “O, Billy.” Bill legde zijn handen op Wayne‟s voorhoofd. “Ik zal voor je bidden, Wayne.” Buiten kwam een taxi aanrijden. De taxideur werd dichtgeslagen en Bill hoorde snelle voetstappen op het trottoir. Een vrouw sloeg als een razende op de deur, roepend: “Broeder Bill! Broeder Bill!” Bill dacht: “Grote goedheid, er moet iemand op sterven liggen.” Hij deed het licht aan, trok zijn kleren aan en haastte zich naar de deur. In de deuropening stond de achttien jaar oude Nellie Sanders. Haar gezicht was bleek en haar ogen waren rood en gezwollen. “Nellie, kom binnen.” Nellie stapte naar binnen. “O Billy, ik ben verloren. Ik ben verloren.” “Wat is er aan de hand, Nellie? Kreeg je een hartaanval?” “Nee, broeder Bill. Ik kwam langs de Spring Street en - eerlijk, broeder Bill, ik bedoelde er niets verkeerds mee.” Bills gedachten tolden, zich afvragend hoe hij moest omgaan met dit hysterische meisje. “Nu, kalm aan, zuster. Vertel me wat er aan de hand is.” Nellie was zelf nog maar pas Christen, één van Bills bekeerlingen van zijn tentsamenkomsten in juni. Voordat ze haar hart aan Jezus gaf, was ze één van de beste dansers in de stad en haar danspartner, Lee Horn, had nog steeds de trofeeën om het te bewijzen. Nellie haalde diep adem om haar trillende handen in toom te houden. Ze probeerde langzaam en duidelijk te spreken, maar haar woorden kregen zo‟n snelheid, dat ze tenslotte nauwelijks verstaanbaar was. “Ik liep voorbij Redman‟s Hall en hoorde dansmuziek. Ik stopte een ogenblik om te luisteren. De muziek begon steeds beter te klinken. Ik zei: „Heere, U weet dat ik van U houd, maar ik kan me nog de tijden herinneren toen Lee en ik al deze bekers en prijzen wonnen. Misschien als ik deze trap opga, dat ik de kans krijg om tot sommige 61
van deze mensen te getuigen.‟ Dus liep ik de trap op en voordat ik wist wat ik aan het doen was, was ik op de dansvloer in de armen van één of de andere jongen. O Billy, ben ik nu voorgoed verloren? Ik wil niet eindigen zoals Margie.” Billy herinnerde zich Margie W., het meisje in het nauwe badpak, dat weigerde om uit haar roeiboot te komen, toen Billy haar gevraagd had om weg te gaan, op de dag toen hij bezig was om bekeerlingen te dopen na zijn opwekkingssamenkomst in juni. Toen de mysterieuze ster uit de hemel neerkwam was Margie flauw gevallen. Later raakte ze aan de drank. Tijdens een ruzie in een bar werd ze in haar gezicht geslagen met een gebroken fles, wat haar verschrikkelijke littekens bezorgde. Het laatste wat Billy van haar gehoord had, was, dat ze in een psychiatrische inrichting zat. Nellie was zo van streek dat ze stond te schudden. Billy probeerde haar te troosten. “Nee zuster, je bent niet verloren, maar je maakte een fout toen je een ogenblik stopte om naar de stem van de duivel te luisteren, die je terugriep naar wat je was voordat je Jezus ontmoette. Ik ben nog niet zolang Christen, maar ik weet wel al dat de grootste strijd die gestreden wordt, in de gedachten van de mens plaatsvindt. Het is de strijd tussen geloof en twijfel. Zul je Gods Woord gelóven of zul je het betwijfelen? De keuze is aan jou.” “O, Billy, ik wil kiezen voor het geloof in Jezus.” Wayne Bledsoe begon al wat nuchterder te worden en zat rechtop in bed toe te kijken, nieuwsgierig vanwege de opschudding. “Ik weet niet veel over de Bijbel,” zei Bill, “maar ik geloof dat Jezus dit zei: „In Mijn Naam zullen ze duivelen uitwerpen.‟ (Marc. 16:17)” Hij legde zijn hand op Nellies schouder en bad: “Duivel, ik weet niet wie je bent, maar dit is mijn zuster en je hebt niet het recht om haar gebonden te houden. Je zult nu uit haar moeten komen. Hoor je me?” De hordeur begon uit zichzelf snel achter elkaar open en dicht te slaan – beng, beng, beng, beng. Nellie stond met wijd opengesperde ogen toe te kijken. “Billy, kijk daar eens. Wat gebeurt er?” Bill was evengoed verbaasd. “Ik weet het niet.” Hij keek weer naar Nellie en bad: “Verlaat haar Satan, in de Naam van Jezus, kom uit haar.” Zodra Bill de naam „Jezus‟ noemde, rees een schaduwachtige verschijning op van achter Nellie, eruit ziend als een reusachtige 62
vleermuis, met lang haar dat aan haar vleugels en poten bengelde. Uit haar keel kwam een grommend “rrrrrrrrrrr” en ze kwam recht op Bill af, die uitriep: “Bloed van Jezus, bescherm mij!” De demon veranderde van richting en vloog in de richting van het bed waar Wayne zat, cirkelde een keer rond en verdween toen in het bed. Met een verwilderde blik en helemaal nuchter, begon Wayne te schreeuwen, rukte z‟n beddengoed af en sprintte naar de kamer ernaast. Bill reed Nellie naar huis. Toen hij terugkwam, haalden hij en zijn moeder het bed af en schudden de lakens uit. Er was niets. Omdat deze zaak Bill verontrustte, vertelde hij dit voorval aan verschillende predikers. Elk van hen zei hem in feite hetzelfde: “Billy Branham, de dagen van duivelen uitwerpen zijn voorbij. Bovendien kan een mens om te beginnen al geen demon zien. Het moet je verbeelding geweest zijn.” Bill zou het afgedaan mogen hebben als zijn verbeelding, ware het niet, dat zowel Wayne als Nellie het verschijnsel óók hadden gezien. Was dit de demon die hem voortdurend kwelde? Achtervolgde deze hem? Was hij heel de tijd bij hem in de buurt? Was hij verantwoordelijk voor al de eigenaardige gebeurtenissen en visioenen in zijn leven? Dergelijke gedachten kwelden Bill constant en maakten dat hij zich afvroeg, waarom zijn leven zo anders leek te zijn als dat van de andere predikers die hij kende.
***
63
64
Hoofdstuk 17 Een hoopvol huwelijk 1934-1935
WILLIAM MARRION BRANHAM trouwde Amelia Hope Brumbach op vrijdag 22 juni 1934. Bill was 25 jaar; Hope was bijna 21. Ze huurden een huisje op Graham Street 434, niet ver van de Branham Tabernakel. Het huis had slechts twee kamers. Eén kant gebruikten ze om te wonen en te slapen, die aan de andere kant was een keuken. Het huis had geen stromend water. Hope moest hun water bij een openbare kraan halen, één huizenblok verder. Alles bij elkaar stelde het als huis niet veel voor, maar met $4,- per maand was dat wat ze zich maximaal Afb. 9 Graham Street 434 konden veroorloven. De pasgetrouwden begonnen hun huwelijksleven met heel weinig bezittingen. Bill bezat al een versleten lederen zitbank en zijn Ford. Bills moeder gaf hen een klein ijzeren ledikant. Iemand anders gaf hen een oud vouwbed. Op de sloop kocht Bill voor 75 cent een gebruikte kookkachel; het zetten van nieuwe roosters in de kachel kostte hem $1,25. Hope ging aan het werk bij Fine‟s Overhemden Fabriek om genoeg geld te helpen verdienen om wat meer meubels te kopen. Al snel hadden ze genoeg geld bij elkaar gespaard om bij Sears een ongeverfde eethoek te kopen voor $3,98. Bill verfde de eethoek geel met een groot groen klaverblad op de tafel en op de zitting van elke stoel, omdat Hope hem altijd plaagde dat hij Iers was. De eethoek verbeterde hun huis aanzienlijk. Toch waren de strakke rechte stoelen niet gemaakt om je in te ontspannen. Bill kwam zo moe thuis van zijn twee banen overdag en zijn verantwoordelijkheden als voorganger ‟s avonds, dat hij ernaar verlangde om ‟s avonds in een beklede luie 65
stoel achterover te ploffen met zijn benen omhoog en uit te rusten, terwijl hij zijn Bijbel las. Doordat Hope werkte, dacht Bill dat ze zich tenslotte een comfortabel meubelstuk zouden kunnen veroorloven. Samen reden ze over de rivier naar Louisville om een goed beklede clubfauteuil te kopen. Ze vonden een Morris-stoel met een prijs van slechts $16,98. Dat leek betaalbaar te zijn. Vervuld met de opwinding die een nieuwe ervaring met zich meebrengt, gaf Bill de winkelbediende $3,00 voor de aanbetaling en reed met de mooie groene Morris-stoel naar huis. Ze plaatsten hem in een hoek van de slaapkamer. Bill zakte weg in zijn fluweelzachte vormen en vulde zijn longen met de verfrissende geur van nieuw materiaal. Hij kon maar één woord bedenken om het te beschrijven: hemels. Deze verstelbare gemakkelijke leunstoel met zijn losse kussens was verreweg de grootste luxe die Bill ooit had bezeten. Nadat hij de hele dag hoogspanningskabels had nagelopen en de halve avond in de stad gepredikt had, verwelkomde de stoel zijn vermoeide spieren in z‟n rust verschaffende kussens.
Afb. 10 William Branham met zijn vrouw Hope
Vaak viel Bill in zijn stoel in slaap met zijn Bijbel open op schoot. Teder spoorde Hope hem dan aan, om op te staan en naar bed te gaan. Maar zijn aankoop schiep al spoedig een ander onverwacht probleem. In de voorwaarden van het contract werd hij verplicht om $1,- per week van zijn schuld af te betalen. Het bleek geld te zijn wat hij 66
ergens anders hard nodig had. Naarmate de weken voorbij gingen, bracht de afbetaling van één dollar per week steeds meer schade toe aan het magere budget. Bij de zevende week miste Bill zijn eerste afbetaling. Hij was niet in staat om één dollar opzij te leggen. De volgende week was het niet beter. Toen Bill de derde afbetaling op rij niet kon betalen, belde het financieringsbedrijf hem op. Bill bood zijn verontschuldigingen aan en met een bezwaard hart stelde hij voor, dat ze maar moesten komen om de stoel terug te halen. Een paar dagen later, toen Bill van het werk thuis kwam, hing in de keuken de geur van versgebakken kersentaart – zijn lievelingstaart. Na het avondeten at hij twee stukken taart, overgoten met hete esdoornstroop. “Waarom ben je vanavond zo goed voor mij?” plaagde hij Hope. Ze glimlachte, alsof ze iets te verbergen had. “Bill, ik heb de buurjongen wat wormen laten opgraven deze middag. Wat denk je ervan, als wij naar de rivier zouden gaan om een tijdje te vissen?” Dat kwam bij Bill vreemd over, want Hope had niet veel op met vissen. “Laten we eerst in de andere kamer gaan zitten, zodat ik deze kersentaart wat kan laten zakken.” “Nee Bill, laten we nu direct gaan vissen.” Haar woorden klonken bijna smekend. “Schat, wat is er vandaag gebeurd?” Hope zei: “Niets”, maar haar ogen waren vochtig. Bill vermoedde het probleem, dus zei hij opnieuw: “Laten we eerst naar de andere kamer gaan.” Toen haar gezicht betrok, wist Bill dat hij gelijk had. Hij sloeg zijn arm om haar heen en samen wandelden ze door de deuropening. De Morris-stoel was weg. Hope legde haar hoofd tegen Bills borst en snikte: “O Bill, ik heb geprobeerd om hem voor je te behouden. Ik heb mijn best gedaan.” Bill drukte haar zachtjes tegen zich aan. “Ik weet het, lieveling. Het is niet jouw schuld. We konden er niets aan doen. Maar op een dag zal het anders zijn. Op een dag zal God een weg banen en zullen we een fijne stoel hebben.” Ze tilde haar hoofd wat op, zodat ze in de geruststellende ogen van haar man kon kijken. “Ik hoop het, Bill.” ONDANKS de onvermijdelijke moeilijkheden van de armoede, waren Bill en Hope Branham erg gelukkig samen. Zij waardeerden elkaar en hun grenzeloze liefde streek de greppels en gaten in hun pad 67
glad. In de maand december van 1934 raakte Hope in verwachting. Ze waren beiden opgewonden bij de gedachte een baby te krijgen. Omdat Bill van Ierse afkomst was en Hope Duits, plaagde hij haar door te zeggen: “Als het een jongen is, zullen we hem Heinrick Michael noemen.” Hope snakte naar adem. “O Bill, dat klinkt afschuwelijk.” Op 13 september 1935 kreeg Hope weeën. Ze had een moeilijke tijd en stierf bijna bij de bevalling. Bill ijsbeerde vele mijlen heen en weer in de wachtkamer van het ziekenhuis. Om drie uur ‟s middags huilde de baby. Op dat moment juichte Bill: “Dank U, Heer! Het is een jongen en zijn naam zal Billy Paul zijn.” Een paar minuten later kwam de dokter de verloskamer uit. Met een glimlach zei hij: “Meneer Branham, ik zou u eigenlijk de linoleumvloer die u versleten hebt, in rekening moeten brengen. Maar het is het waard. U hebt een zoon gekregen.” Nadat Bill zich ervan verzekerd had dat het met zijn vrouw in orde was, kon hij het niet laten om een grapje te maken. “Schat, ik ben van gedachte veranderd. Ik denk niet dat we hem Heinrick Michael Afb. 11 moeten noemen. Omdat hij op Hope Branham met Billy-Paul; vrijdag de 13e geboren is, denk ik hier 5 weken en 6 dagen oud dat we hem Jinx (Pech-vogel) zouden moeten noemen.” Ze lachte. “Maar Bill, ik wilde hem juist naar zijn vader noemen.” “Dan zullen we hem noemen naar zijn vader en ook naar de grote apostel, Paulus. We zullen hem „Billy Paul‟ noemen.” IN OKTOBER 1935 brachten de kranten het nieuws van de onverwachte invasie van Mussolini in Ethiopië. Italië denderde met zijn moderne oorlogsmachines dat achtergebleven gebied binnen en verpletterde snel alle Ethiopische tegenstand. Europa beantwoordde 68
deze wandaad door Italië onmiddellijk economische sancties op te leggen. Met intense interesse las Bill het nieuws. Hij begreep niet welke vreemde kracht hem toestond om in de toekomst te kijken, maar wat het ook was, de gebeurtenissen die hij zag gebeurden altijd. Opnieuw vroeg hij zich af hoe een dergelijke gave van de duivel zou kunnen komen, zoals zijn predikervrienden volhielden. Hij voelde zich erg verward. Op een zondag na de samenkomst hoorde Bill toevallig Walt Johnson zeggen: “Je had gisteravond die „heilige rollers‟ moeten horen…” Bill mengde zich in het gesprek: “Wat was dat broeder Walt?” Walt kauwde op een stuk droge sinaasappelschil vanwege zijn slechte spijsvertering. “Pinkstermensen, Billy. Je hebt nog nooit zóiets gezien; ze sprongen op en neer en rolden over de vloer. En ze zeiden dat als je niet in één of andere onbekende taal ging brabbelen, dat je niet gered was.” “Waar was dat?” “In een tentsamenkomst aan de andere kant van Louisville. De groep noemt zichzelf het „Huis van David‟ en ze noemen deze samenkomsten „de School van de Profeten‟. Kleurlingen natuurlijk.” “O, dat verklaart het,” zei Bill, omdat hij wist hoe fanatiek veel kleurlingen hun religie tot uitdrukking brachten. “Er waren daar ook veel blanken.” “Echt? Deden zij dat ook?” “Ja, zij deden het ook.” “Dat is vreemd. En mensen laten zich in dergelijk gedoe meeslepen.” Bill schudde zijn hoofd: “Wel, ik denk dat deze dingen gewoon moeten opkomen.” Maar het gerucht wakkerde Bills nieuwsgierigheid aan en op een maandagavond reed hij de rivier over naar Louisville om het te onderzoeken. Hoewel hij geen mensen over de vloer zag rollen, was de menigte klaarblijkelijk wél opgewonden over iets en ze leken een paar eigenaardige leerstellingen te hebben. Tijdens de dienst stond een ongewone man van middelbare leeftijd op om te getuigen. Hij deed Bill denken aan een oudtestamentische profeet, met grijs haar tot op zijn schouders en een krullende baard die over zijn borst golfde. Zijn getuigenis was net zo treffend als zijn verschijning. Hij stelde zichzelf voor als John Ryan 69
uit Dowagiac, Michigan. Hij zei dat de Here hem gezegd had om naar Louisville, Kentucky te komen, om in die samenkomst te getuigen. Hij sprak over de kracht van God, het vuur van Pinksteren en de doop met de Heilige Geest. Zijn getuigenis werd met zoveel energie en overtuiging gebracht, dat Bill besloot dat hij deze bijzondere man wilde ontmoeten. Na de samenkomst spraken ze een lange tijd met elkaar. John Ryan zei, dat hij als jongeman acrobaat in het circus was geweest. Jarenlang had hij tot de Katholieke Kerk behoord, maar nadat hij zijn leven aan Jezus Christus had gegeven, werd hij Pinksterman, en nu reisde hij zoals de Heere hem leidde; waar hij maar kwam getuigend over de kracht van God.
Afb. 12
John Ryan en zijn vrouw in 1947.
John Ryan besteedde een groot deel van zijn leven aan bidden en vasten. Vaak lag hij dagenlang op zijn aangezicht te bidden voor één van William Branhams campagnes. Deze verklaarde eens dat dàt de reden was waarom de campagnes zo‟n succes waren.
70
Bill vertelde hem over het zevenvoudige visioen dat hij in juni 1933 gezien had. Toen John Ryan hoorde dat één deel van het visioen Mussolini‟s invasie in Ethiopië voorzegde, kon Ryan zijn enthousiasme nauwelijks beheersen en vroeg of ze er een andere keer nog verder over zouden kunnen spreken. Daar had Bill geen bezwaar tegen, dus nodigde hij de oudere man uit om in zijn huis te overnachten. ‟s Morgens zaten ze een lange tijd aan de eettafel, terwijl Bill enige van zijn bovennatuurlijke ervaringen met hem deelde. Hij voelde meer vrijheid om met deze vreemde te spreken, dan hij had in het spreken met predikers die hij al jaren kende. John Ryan moedigde Bill aan om nauwkeurig aandacht te schenken aan de visioenen, opperend, dat het de stem van God zou kunnen zijn die tot hem sprak. Toen begon hij te spreken over iets wat hij „de Pinksterervaring‟ noemde; wat volgens hem de dynamische en levende kracht in het leven van elke Christen was. Bill kon de betekenis niet vatten. De man gebruikte onbekende termen zoals: „doop met de Heilige Geest‟, „spreken in tongen,‟ en „vertolking van tongen‟. Maar één ding was duidelijk: John Ryan geloofde beslist in wat hij zei. Hij raakte in vuur terwijl hij aan het spreken was. Plotseling stak hij zijn handen in de lucht en begon in een soort brabbelachtige taal te spreken. Na een poosje stopte hij. Toen liep hij om de tafel heen, legde zijn hand op Bills schouder en zei: “Broeder Bill, dit is de uitleg: Je bent nu nog maar een jongeman. Er zit nog veel „jeugd‟ in je. Maar op een dag zal dat tot rust komen en dan zal de Almachtige God je gebruiken om de naties te schudden.”
***
71
72
Hoofdstuk 18 De fout na Mishawaka 1936
DE VOLGENDE zes maanden nodigde Bill John Ryan verschillende keren uit om in zijn huis te logeren en zo leerde hij hem beter kennen. Over Ryans gewoonte om in tongen te spreken voelde Bill zich niet zo lekker, maar Bill respecteerde zeker Ryans Christenleven. De man was erg nederig en wijdde zich veel toe aan het gebed en de leiding van de Heere. John Ryan woonde in Dowagiac, Michigan, een kleine stad ongeveer 480 kilometer ten noorden van Jeffersonville, net over de grens van Indiana. Hij nodigde Bill uit om hem op te zoeken en bracht hem in de verleiding door te vertellen hoe geweldig het nabijgelegen “Papawmeer” was om in te vissen. Dat was aanlokkelijk voor Bill. Hoewel hij al jaren niet meer met vakantie was geweest, zaten de kosten van een dergelijke reis hem dwars. Hope had $8,- van haar loon bij de overhemdenfabriek opzij gelegd. Hoe kon hij het verantwoorden om het moeizaam verdiende spaargeld van zijn vrouw te besteden aan een vakantie, terwijl er zoveel andere belangrijke zaken waren om dat geld voor te gebruiken? Hope had een ander idee. Omdat zij het geld van haar loon had gespaard, vond ze dat ook zij iets te zeggen had over hoe het werd besteed en zij wilde dat haar man het geld zou gebruiken om er eens tussenuit te gaan. Bill stemde daarmee in en wilde dat zij met hem mee zou gaan. Maar Hope sloeg het af, omdat ze liever thuis wilde blijven om voor de negen maanden oude Billy Paul te zorgen. Bovendien was ze nu drie maanden zwanger van hun tweede kind en leed ze aan de typische ochtendmisselijkheid en lusteloosheid. Ze dacht dat ze zich toch niet in de vakantie zou kunnen verheugen. In juni tankte Bill zijn T-Ford vol en ging op weg naar het noorden voor zijn vakantie. Toen hij in Dowagiac, Michigan, aangekomen was, maakte mevrouw Ryan dat hij zich welkom voelde. Tot Bills verbazing was John Ryan niet aanwezig. Mevrouw Ryan legde uit: “De Heere riep hem om naar ergens in de buurt van Indianapolis te gaan.” 73
Bill keek rond in het bouwvallige tweekamer-huisje. De kasten hadden geen deuren en hij kon zien dat ze leeg waren. “Bedoelt u dat u die man zo liet weggaan, om u hier achter te laten zonder dat er iets te eten in huis is?” “O! Maar, broeder Bill, hij is Gods dienstknecht,” zei ze. Bill dacht: “Wel, God zegene uw goedhartigheid, zuster. Als u uw man zo hoog hebt, dan zal ook ik hem niet bekritiseren.” Na de hele dag gevist te hebben op het Papawmeer, bracht Bill zijn vangst terug naar het huis van mevrouw Ryan. Ze had zelfs geen vet om de vis in te bakken, dus reed Bill de stad in om wat levensmiddelen voor haar te kopen. Op zaterdagmorgen ging Bill weer op weg naar huis. Toen hij door het stadje Mishawaka (Indiana) kwam, merkte hij een auto op, die een tekst met grote letters op de zijkant had staan: „Jezus Alleen‟ Bill dacht: “Wat heeft dat te betekenen?” Toen zag hij nog een auto met „Jezus Alleen‟ op de zijkant, toen wéér een, en nóg een. Deze tekst scheen overal te staan, geplakt op Cadillacs, Buicks, Fords en zelfs fietsen. Nieuwsgierig volgde Bill één van de auto‟s die hem naar een groot kerkgebouw leidde aan de rand van de stad. De aangrenzende straten waren volgepakt met geparkeerde auto‟s, waarvan het merendeel de nieuwsgierigheid prikkelende tekst „Jezus Alleen‟ vertoonde. Toen Bill langs het kerkgebouw reed, hoorde hij dat er gezang klonk door de openstaande ramen. De samenzang ging gepaard met het geroep en gejuich van enkele personen. Het klonk hetzelfde als de aanbiddingsdienst die Bill in Louisville gezien had, toen hij die groep bezocht die zich het „Huis van David‟ noemde. Hij dacht: “Hé, hier is waar ik zal zien wat „heilige rollers‟ zijn.” Hij parkeerde zijn auto en liep naar binnen. Het heiligdom was volgepakt met minstens tweeduizend mensen, zowel blank als zwart. Bill moest achterin blijven staan en over de hoofden van de mensen heen kijken om te zien wat er gaande was. Voorin tingelde ergens een piano. De mensen klapten en zongen enthousiast: “Eén van hen, één van hen, ik ben zo blij dat ik kan zeggen dat ik één van hen ben...” Vrouwen schreeuwden; de rillingen liepen Bill over de rug. Toen begon iemand in het gangpad te dansen, zo hard als hij maar kon. Al gauw voegden anderen zich bij hem. De hele menigte scheen te wiegen en heen en weer te deinen op de muziek.
74
Eerst dacht Bill: “Nou, nou! Wat een kerkmanieren! Wat is er toch met deze mensen aan de hand?” Maar hoe langer hij daar stond, hoe beter hij zich voelde. Hij begon te denken: “Er is niets mis met deze mensen. Ze zijn niet gek; ze zijn alleen maar opgewonden.” Toen het prediken begon, kwam Bill er achter dat het een nationale Pinksterconventie betrof. Ze moesten het in het noorden houden, omdat het zuiden nog steeds geteisterd werd door rassenscheiding. Een jonge prediker sprak over de doop met de Heilige Geest en wees met zijn vinger, terwijl hij predikte. Voor Bill leek de man met zijn vinger regelrecht naar hém te wijzen. Deze prediker bleef Schriftgedeelten aanhalen, zoals: Handelingen 2: 4: “En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hen gaf uit te spreken”; Handelingen 2: 38: “Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden en gij zult de gave van de Heilige Geest ontvangen.” En Handelingen 10: 44-46: “Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de Heilige Geest op allen, die het Woord hoorden… zij hoorden hen spreken in tongen en God grootmaken.” “Dat staat in de Bijbel”, dacht Bill. “Ik heb het gewoon nooit eerder op deze wijze gezien. Misschien zit er toch wel iets in.” Hoe langer hij luisterde, hoe meer hij het waardeerde. Tegen de tijd dat de dienst eindigde, dacht Bill: “Er is één ding wat ik van deze mensen kan zeggen: ze schamen zich niet voor wat ze geloven. Ik denk dat ik vanavond terugkom.” Bill wilde werkelijk blijven om te weten wat deze „Doop met de Heilige Geest‟ inhield, dus ging hij naar buiten naar zijn auto om zijn stuivers, dubbeltjes en centen te tellen. Hij had nog $1,75 over. Omdat hij wist hoeveel benzine er voor nodig zou zijn om thuis te komen, berekende hij, dat hij maar 20 cent over zou hebben om te besteden. Dat was niet genoeg om logies te boeken voor een nacht, maar dat maakte niet uit; hij kon toch ook gewoon in een korenveld slapen! Bill reed de binnenstad in en kocht voor één stuiver een zak oudbakken broodjes, ervan uitgaand dat hij hier gemakkelijk twee dagen van zou kunnen leven. Hij at één van de broodjes, legde de rest op de achterbank en reed toen terug voor de avondsamenkomst. 75
Voordat de dienst begon, stapte een man het podium op, en zei: “Vanavond willen we dat alle predikers, ongeacht hun denominatie, naar voren komen om op het podium te zitten.” Meer dan tweehonderd predikers baanden zich een weg naar voren, waaronder Bill. Ze zaten op stoelen achter de preekstoel met het gezicht naar het gehoor. Toen ze allen zaten, zei de man achter de preekstoel: “We hebben niet genoeg tijd om alle predikers te laten prediken, we willen daarom dat elke prediker langs de microfoon hier loopt en gewoon even zegt wie u bent en waar u vandaan komt.” De microfoon hing aan zijn kabel naar beneden van het plafond, ongeveer 60 centimeter boven de preekstoel bungelend. Bill had nog nooit een microfoon gezien. Met nieuwsgierigheid keek hij ernaar toen hij naar voren kwam en zei: “William Branham, evangelist, Jeffersonville, Indiana.” Die avond zag Bill vreemde en verbluffende schouwspelen, die hij zich de rest van zijn leven zou herinneren. Er zaten twee mannen in de samenkomst die speciaal door God gebruikt schenen te worden. Hij had ze eerder in de middag al opgemerkt en nu waren ze er wéér bij. De ene man zou opstaan en in een onbekende taal spreken, alsof er een machinegeweer ratelde; dan zou de ander man opstaan en in het Engels vertalen wat de eerste man had gezegd in zijn onbekende taal. Na een tijdje deden ze het opnieuw, maar dan omgekeerd. Zich verbaasd afvragend hoe geestelijk deze twee mannen wel moesten zijn, besloot Bill dat hij hen moest spreken voordat hij de volgende morgen weer naar huis zou gaan. Toen het tijd werd voor de prediking, strompelde een oude kleurling naar het podium. Hij droeg een lange zwarte jas met een fluwelen kraag. Een rand grijs haar omcirkelde zijn achterhoofd. Hij zag er zó zwak en broos uit, dat Bill zich afvroeg: “Ze zullen die arme oude stakker toch niet laten prediken?” Maar dat was precies wat ze zouden gaan doen. De oude heer kwam naar de microfoon en zei: “Dierbare kinderen, ik zal mijn tekst vanavond nemen uit het boek Job.” Hij opende zijn Bijbel en las: “Waar waart gij toen Ik de aarde grondvestte? Toen de morgensterren tezamen juichten, en al de zonen Gods jubelden van vreugde?” (Job 38: 4 & 7). In plaats van zijn onderwerp tot de aardse werkelijkheid terug te brengen, ging de oude prediker tien miljoen jaar terug in de tijd, om te beschrijven wat er in de hemel gebeurde toen de aarde nog slechts een idee was in Gods gedachten. Toen kwam hij verder door de tijd, door de bedelingen heen, de omspannende regenboog volgend hele-maal 76
het Duizendjarig Rijk binnen en verder door naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Tegen die tijd was hij zó gelukkig, dat hij uitriep: “God zij geprezen! Denkt u dat ik een nieuw soort religie heb? Broeder, ik heb gewoon een splinternieuwe ervaring van ouderwetse godsdienst! Jippie!” Hij sprong in de lucht, klikte zijn hielen tegen elkaar en juichte: “Halleluja! Er is hier niet genoeg ruimte voor mij om te prediken.” En hij sprong zo behendig als een kind van het podium af. Bills mond viel open van verbazing. Hij dacht: “Als de doop met de Heilige Geest zal maken dat een óude man zich zo gaat gedragen, wat zal het dan doen als het op míj kwam?” Na de samenkomst stopte Bill bij een brandkraan om wat water te drinken en wat van zijn broodjes te eten. Daarna reed hij naar buiten de stad en parkeerde zijn auto bij een korenveld. Zijn beste broek was hopeloos gekreukeld, dus probeerde hij zijn ruwe katoenen broek op te persen. Hij legde de broek languit op de voorbank van zijn auto, maakte de achterbank los en legde deze er bovenop, in de hoop dat tegen de morgen het gewicht van de achterbank de kreukels uit zijn broek zou hebben gehaald. Toen ging hij in het gras liggen onder een kersenboom en bad: “Heere, waar ben ik in terechtgekomen? Is dit wat John Ryan „de Pinkster-ervaring‟ noemde? Heere, help me om te weten wat dit allemaal is. Ik heb nog nooit zulke godsdienstige mensen in mijn leven gezien. Ik weet niet precies wat het is dat zij hebben, maar ik voel dat dit het is waar mijn hongerige hart naar heeft gezocht. God, laat het zijn dat deze mensen me op één of andere wijze gunstig gezind zijn.” Ergens lang na middernacht vulde hij zijn overhemd op om het als kussen te gebruiken en viel in slaap. In de morgen inspecteerde hij zijn katoenen broek: ze was er niet veel beter op geworden, hoewel ze er nog altijd beter uitzag dan zijn andere broek. Zijn goede overhemd was een verschrikking: het zag er erg slecht uit. Vanwege Bills Baptisten-opleiding voelde hij aan, dat hij zich altijd op zijn best behoorde te kleden, voordat hij het huis van God binnenging. Hij vroeg zich af of hij naar de gemeente kon gaan in een katoenen broek en een T-shirt. Toen dacht hij: “Waarom niet? Niemand kent me hier. Het zal in orde zijn.” Hij kwam al vroeg bij de kerk. Terwijl het heiligdom zich met mensen vulde, ging er een kleurling aan één kant van hem zitten en 77
een blanke vrouw aan de andere kant. Na de zangdienst stapte er een man naar de microfoon en zei: “Gisterenavond was de jongste prediker die we hier op het podium hadden, een evangelist uit Jeffersonville, Indiana. Zijn naam is William Branham en we willen dat hij naar voren komt om de ochtendprediking te brengen.” Bill kon zijn oren nauwelijks geloven. Hij keek naar zijn slonzige kleren en onbewust zakte hij wat dieper in zijn stoel. De man herhaalde: “Is er hier iemand die weet waar William Branham is, een evangelist uit Jeffersonville? Hij zat gisteravond op het podium. Wij willen dat hij deze morgen de boodschap brengt.” Bill zakte nog een beetje dieper in zijn stoel. De kleurling naast hem leunde wat naar hem toe en vroeg: “Zeg, ken jij hem?” Hij wilde niet liegen tegen de man, dus fluisterde Bill: “Ja, ik ken hem.” “Is hij hier?” “Uh – ja, hij is hier, maar…” “Ga hem dan halen!” Dat bracht Bill echt in het nauw. “Wel – uh – kijk, broeder, ik… ik zal het u zeggen: dat ben ík.” De kleurling glimlachte en knikte. “Ik vroeg me al af waarom je zo naar beneden dook. Dus loop daar naar voren en predik!” “Nee, ik kan daar niet naar voren komen met dít aan.” Bill trok iets van zijn witte T-shirt tussen duim en wijsvinger even naar voren. “Het maakt deze mensen niet uit hoe je gekleed bent. Ga naar voren.” “Nee, meneer, ik kan het echt niet.” De microfoon echode opnieuw: “Heeft iemand Rev. William Branham gevonden?” De kleurling stak zijn hand omhoog met zijn vinger naar beneden wijzend naar Bill en riep: “Hier zit hij! Hier zit hij!” Langzaam stond Bill op. Elk oog in het gebouw was op hem gericht. Zijn gezicht werd zo roodgloeiend, dat het erop leek dat zijn oren in brand stonden. Met zijn Bijbel onder zijn arm liep hij door het middenpad en klom het podium op. Bedeesd stapte hij achter de kansel. De menigte maakte hem nerveus, de manier waarop hij gekleed was maakte hem nerveus, zelfs de nieuwerwetse microfoon maakte hem nerveus. Maar het meest van alles: hij was nerveus omdat hij niets in zijn gedachten had om over te prediken. Dus begon hij gewoon te praten: “Wel, mensen, ik weet niet veel over de wijze waarop u allen predikt. Ik kwam gewoon deze weg langs en...” Hij zette de rug van zijn Bijbel op de preekstoel en liet 78
hem willekeurig openvallen. Terwijl hij sprak, wierp hij een blik op het eerste vers op de bladzijde. Het was Lukas 16:23: “Toen hij in de hel zijn ogen opsloeg onder de pijnigingen… En hij riep…” Ineens herkende Bill het verhaal over de rijke man die de arme bedelaar Lazarus negeerde. De rijke man stierf en ging naar de hel. Bill had zijn prediking. Hij las dit verhaal voor aan het gehoor en predikte toen: “Daar zit de rijke man in de hel. Waarom werd hij gepijnigd? Hij zag dat daar geen bloemen waren; toen riep hij. Hij zag dat daar geen kinderen waren, toen schreeuwde hij. Hij zag dat daar geen liederen waren, toen huilde hij…” Bill ging in dezelfde lijn door en toonde de uiteindelijke tragedie van een leven dat het Evangelie had afgewezen. Hoe langer hij predikte, hoe dieper deze Pinkstermensen in zijn thema kwamen totdat het gehoor zinderde van emotie. “Er was daar geen vrede; toen huilde hij. Er was daar geen liefde; toen huilde hij. Er waren daar geen Christenen; toen huilde hij. Er was daar geen God; toen huilde hij.” Tenslotte huilde Bill ook. De menigte ging staan en schreeuwde het uit tot God om genade. Hier scheen de samenkomst in Bills gedachten te vervagen en hij verloor zichzelf ergens in de emotionele draaikolk van de bewegende mensen. Het volgende wat hij zich realiseerde, was dat hij buiten op het terrein van de kerk stond. Een grote, zwaarlijvige man kwam naar hem toe en zei: “Zei je dat je evangelist bent?” “Jazeker.” “Ik ben oudste Johnson uit Texas. Wat denk je ervan om naar Texas te komen en voor mij opwekkingssamenkomsten te houden?” Bill keek naar de cowboylaarzen met hoge hakken van de man en naar zijn reusachtige cowboyhoed. “Bent u prediker?” “Zeker, dat ben ik.” Net op dat moment kwam er een kleinere man aanlopen, gekleed in een geruite wijde kniebroek, zoals ouderwetse golfspelers die dragen. “Ik ben Rev. Smith uit Miami, Florida. Ik heb vijfhonderd gelovigen in mijn gemeente. Ik zou graag willen dat je ook voor mij een serie opwekkingsdiensten komt houden.” Bill trok z‟n wenkbrauwen op en dacht: “Ik vermoed dat mijn katoenen broek en mijn T-shirt toch nog niet zo erg uit de toon vallen.” Er kwam een vrouw aan, die zei: “Ik doe zendingswerk bij de Indianen in Noord-Michigan. Toen je aan het prediken was sprak de Heere tegen me, om jou te vragen om mij te helpen bij de Indianen.”
79
“Een ogenblikje,” zei Bill, “laat me een stuk papier pakken.” Terwijl hij namen en adressen opschreef, kwamen meer predikers naar hem toe met hetzelfde verzoek – totdat Bill genoeg uitnodigingen had om een heel jaar rond te reizen. Bill voelde zich verrukt. Zijn leven zou gaan veranderen. Hij kon nauwelijks wachten met naar huis te gaan om het Hope te vertellen. Maar voordat hij op huis aan ging waren er nog twee andere mensen die Bill wilde ontmoeten. Hij zocht de menigte buiten het kerkgebouw af, totdat hij één van de mannen ontdekte die gedurende de samenkomsten indruk op hem hadden gemaakt met zo‟n machtig toonbeeld van tongentaal en uitleggingen. Bill baande zich een weg door de menigte en stelde zichzelf voor. “U bent toch die jongeman die vanmorgen predikte?” zei de oudere heer. “Hebt u de doop met de Heilige Geest?” “Ik ben Baptist.” “Maar hebt u de Heilige Geest ontvangen sinds u tot geloof kwam?” “Wel broeder, ik heb niet wat u allen heeft, dat weet ik.” “Hebt u ooit in tongen gesproken?” “Nee meneer.” “Dan kan ik u direct al zeggen, dat u de Heilige Geest niet hebt.” Bill haalde zijn schouders op. “Wel, als dat het is wat er nodig is om de Heilige Geest te ontvangen, dan heb ik het niet.” Terwijl ze spraken, lette Bill aandachtig op de man, zoekend naar de geest van de man. Hoewel Bill de unieke gave die hij bezat niet begreep, was hij aan het leren hoe deze macht te gebruiken om zijn doel te bereiken. Hij had ontdekt, dat als hij werkelijk iets over iemand wilde weten, dat hij er gebruikelijk achter kon komen als hij lang genoeg met die persoon sprak om zijn geest te vatten. Het leek erop dat de oudere Christen voelde, dat er iets eigenaardigs aan de gang was, want zijn ogen schoten zenuwachtig heen en weer. Bill hield het gesprek geconcentreerd op de samenkomsten en al gauw kwam het visioen. Bill voelde zich tevredengesteld: deze man was echt; een échte Christen. Omdat Bill nu overtuigd was, dat hij zich op het juiste spoor bevond, stond zijn ziel in vuur en vlam van verlangen naar meer van God. Op de terugweg naar zijn auto kwam Bill de tweede man tegen, die in de samenkomst indruk op hem had gemaakt. Bill stelde zich voor. De man vroeg: “Tot welke kerk hoort u?” “Ik ben Baptist.” “U hebt de Heilige Geest nog niet ontvangen, nietwaar?” “Wel, ik weet het niet. Ik weet dat ik niet heb wat u allen hebt.” 80
“Hebt u ooit in tongen gesproken?” “Nee meneer.” “Dan hebt u het niet ontvangen.” De hele tijd terwijl ze spraken, probeerde Bill ook de geest van deze man te vatten. Toen uiteindelijk het visioen kwam, werd het leven van de man opengebroken als een rot ei. Bill zag dat deze man getrouwd was met een vrouw met donker haar, maar op dat moment leefde met een blonde vrouw en twee kinderen bij haar had. Het visioen vervolgde met shockerende details. Hier was een echte huichelaar. Deze man was niet „Jézus Alleen‟, hij was „ „s Zóndags Alleen‟. In het visioen zag Bill hem in een kroeg zitten, drinkend en vloekend; en toen op zondag in de kerk zittend, in tongen sprekend en profeterend! Bills gedachten deinsden in afschuw terug. “Heere, vergeef mij. De geest onder deze mensen moet verkeerd zijn, of hoe kon anders deze huichelaar in de gemeente staan en profeteren?” Bill excuseerde zich en zocht zo snel mogelijk zijn auto op. Terwijl hij van Mishawaka wegreed, bonkten de gedachten door zijn hoofd, net zo hevig als zijn afgereden Ford op de weg. “Heere, ik kan het niet begrijpen. Hoe kan de onvervalste Heilige Geest terzelfder tijd op die ware Christen en op die huichelaar vallen? Het kan gewoon niet. Misschien ben ik misleid, maar ik kan dat gewoon niet zien in de Bijbel. Ik denk dat ik deze „tongen- en profetiezaak‟ maar zou moeten laten rusten.” Toen herinnerde Bill zich wat Jezus zei in Markus 16: “Wie gelooft en zich laat dopen zal behouden worden, maar wie niet gelooft zal veroordeeld worden. En deze tekenen zullen de gelovigen volgen, in Mijn Naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken…” Bill dacht: “Dat is de Schrift. Wat ga ik daarmee doen?” Het raadsel loste zichzelf niet op, dus liet hij het rusten. In plaats daarvan dacht hij aan al de uitnodigingen die hij in zijn achterzak had gestopt. Zijn geest werd weer opgewekt; zijn droom begon zich uit te spreiden als de vleugels van een arend hoog boven de wolken, met verwachting naar beneden kijkend op de toekomst die voor hem lag. Hij herinnerde zich wat de Heere hem gezegd had, op de dag toen hij de hoeksteen van zijn tabernakel legde: “Doe het werk van een evangelist…” Het leek erop dat God nu een weg voor hem aan het banen was, om juist dat te doen. Tegen de tijd dat Bill de oprit naar zijn huis opreed, voelde hij zich zó opgewonden, dat hij klaar was om zijn koffers te pakken en de volgende dag te vertrekken. Hope kwam naar buiten rennen om hem 81
te ontvangen, haar lange donkere haar wapperde in de wind. Zodra ze elkaar omhelsden, bemerkte Hope zijn opwinding. “Bill, waar ben je zo gelukkig over?” “Lieveling, ik heb de geweldigste gemeente van de hele wereld gevonden!” “Waar ben je geweest?” “Daar in de buurt van Mishawaka. Lieveling, over een gemeente gesproken! Deze mensen schreeuwen en juichen; ze schamen zich niet voor hun geloof.” Hope trok sceptisch haar wenkbrauwen op. “Het zijn toch geen „heilige rollers‟, wel?” “Ik weet niet wat voor rollers het zijn, maar zij hebben iets wat ik nodig heb. Ik zag een negentigjarige man weer jong worden. Sommige mensen spreken in onbekende tongen en anderen leggen uit wat ze zeiden. En prédiken! Ze prediken totdat ze buiten adem zijn, buigen hun knieën tot op de vloer, komen weer omhoog, halen adem en beginnen opnieuw. Ik heb in mijn leven nog nooit zoiets gehoord. En kijk eens híer.” Bill wapperde met het stuk papier met de namen en adressen. “Al deze voorgangers willen dat ik voor hen kom prediken, van Michigan tot helemaal in Texas. Ik zal mijn baan opzeggen, mijn gemeente verlaten en fulltime beginnen te prediken onder deze mensen. Ik heb genoeg uitnodigingen om een jaar door te kunnen gaan. Wil je met me meegaan?” Zonder één moment te aarzelen, zei Hope: “Bill, toen ik je trouwde, beloofde ik, dat ik bij je zou blijven totdat de dood ons zou scheiden. Zéker zal ik met je meegaan. Bovendien, als die mensen zo gelukkig zijn als jij zegt dat ze zijn, dan zou ik die ervaring ook willen hebben. Hoe noemen zij het?” “Ze noemen het de Doop van de Heilige Geest. Laten we Jezus op die wijze gaan vinden.” De volgende stap was om het aan hun ouders te vertellen. Toen Bill zijn moeder hierover benaderde, zei Ella: “Billy, ik herinner mij een droom die ik had, een paar dagen nadat je bekeerd was. Ik zag je staan op een witte wolk; predikend tot de hele wereld.” Vaag herinnerde Bill zich hoe zij die droom jaren geleden aan hem vertelde. Bill haalde zijn schouders op. “Wel, ik weet het niet over „de hele wereld‟, maar ik zal zeker door heel de Verenigde Staten prediken. En mama, u had moeten zien hoe opgewonden deze mensen over Jezus zijn. Ze schamen zich er totaal niet voor om Zijn Naam uit te roepen.”
82
“Lange tijd geleden, in Kentucky, hadden we wat we noemden: „Oude-stijl Baptisten‟. Ze deden hetzelfde: juichen en schreeuwen. Dat is de echte godsdienst uit het hart, Billy.” “Ik geloof in godsdienst uit het hart, mama..” Ze klopte hem op zijn arm. “Ik weet dat je daarin gelooft, Billy. Ik vertrouw erop, dat God je zal zegenen.”
Achteraan: v.l.n.r: Edgar (Doc) Branham, br. William M. Branham en zijn moeder Ella. Vooraan: Donnie Branham, Billy-Paul Branham Afb.13
en Delores Branham. Het was echter een geheel ander verhaal toen ze het gingen vertellen aan Hope‟s moeder. Tegen die tijd waren meneer en mevrouw Brumbach gescheiden. Charlie Brumbach was naar Fort Wayne, Indiana, verhuisd. Mevrouw Brumbach woonde nog steeds in haar huis in Jeffersonville. Toen hij voor het huis op de veranda zat met Hope en haar moeder, zei Bill: “Mevrouw Brumbach, ik heb een wonderbare groep mensen ontdekt. Hope en ik zijn van plan om uit te gaan en onder hen rond te reizen.” Toen vertelde hij wat er in Mishawaka gebeurd was. Mevrouw Brumbach fronste haar voorhoofd. “William, ik wil je goed duidelijk maken, dat ik mijn dochter nooit toestemming zal geven om met een dergelijk stel „heilige-roller-uitschot‟ mee te gaan.” “O! Maar mevrouw Brumbach, dit is de gelukkigste groep mensen van de hele wereld. Ze schamen zich niet voor hun godsdienst. Daar houd ik van.” “Uitschot!” hield ze vol. “Het is niets anders dan „uitschot‟! Realiseer jij je niet, dat dit gewoon mensen zijn die de andere kerken
83
eruit hebben gegooid? Ik zal je nooit toestemming geven om mijn dochter mee te slepen onder zulk uitschot. Het idee alleen al!” “Maar mevrouw Brumbach, diep in mijn hart voel ik dat de Heere wil dat ik met deze mensen meega.” “Uitschot”, herhaalde ze. “William, waarom blijf jij je gemeente niet trouw, totdat je er voor betaald krijgt; dán zorgt dat je zelf een pastorie krijgt, en je je gedraagt als iemand die een beetje verstand bezit. Denk je dat ik gelukkig zou kunnen zijn, terwijl ik weet dat mijn dochter door het land heen gesleept wordt – vandaag heeft ze te eten en morgen niet; met nooit een extra stel kleren te hebben of een nette jurk om aan te trekken?” “Mevrouw Brumbach, dit is geen kwestie van kleding. De zaak is, dat ik voel dat God wil dat ik het doe.” “Geen sprake van, nooit zal ik mijn dochter toestemming geven om te vertrekken en met dit uitschot om te gaan.” Op dat moment draaide mevrouw Brumbach zich om en keek met een beschuldigende blik naar Hope. “En als ze gaat, zal haar moeder met een gebroken hart het graf ingaan.” Hope snakte naar adem. “Moeder, meent u dat?” “Dat is precies wat ik bedoel.” Hope begon te huilen. Bill sloeg zijn arm om haar heen. “Maar mevrouw Brumbach, zij is mijn vrouw.” “Maar zij is míjn dóchter!” Bill zei: “Ja, mevrouw.” Hij stond op en liep de veranda af naar de auto. Hope kwam achter hem aan gerend. “Billy, ongeacht wat moeder ook zegt, ik zal bij je blijven.” “O, dat is in orde. Laten we het gewoon vergeten.” “Maar Bill, als jij voelt dat God wil dat je moet gaan, dan behoorde je te gaan.” Bill zuchtte: “Schat, ik vermoed dat ik voor een dilemma blijf staan, maar ik wil niet je moeders gevoelens kwetsen. Wat als er iets met haar zou gebeuren terwijl wij ergens onderweg zijn? Dan zou jij je de rest van je leven afvragen of jíj het hart van je moeder had gebroken. Laten we het gewoon een tijdje uitstellen.” Zo negeerde Billy Gods eerste oproep voor landelijke evangelisatie. Het bleek later de ergste fout te zijn die hij ooit in zijn leven maakte – een fout die spoedig rampzalige gevolgen zou hebben.
***
84
Hoofdstuk 19 Een zwart gordijn valt 1936
OM ZIJN GEKWELDE GEWETEN te sussen, vergrootte William Branham zijn evangelisatie-inspanningen in de omgeving van Jeffersonville. Omdat hij voelde dat zijn eigen levensverhaal anderen zou kunnen inspireren om geloof te hebben in God, schreef Bill enkele persoonlijke ervaringen op en liet ze afdrukken in een klein boekje van vijftien bladzijden. 16 Hij ontleende de titel aan Hebreeën 13:8: “Jezus Christus Dezelfde Gisteren, Heden en tot in Eeuwigheid,” en hij ondertekende zijn werk met: “door Rev. Wm. (Billy) Branham.” In het voorwoord schreef hij: “Dit boek is geschreven, zodat iedereen die het leest zal weten dat Jezus Christus nog steeds mensen redt en geneest. Het is mijn geloof dat Hij spoedig opnieuw zal verschijnen. Dit boek vertelt hoe Hij een arme jongen koos en hem in de bediening riep; hoe deze jongen voor een tijdje van Hem wegliep en daarna met zijn gehele hart weer naar Hem terugkeerde.” Op de volgende bladzijde vervolgde Bill met een gebed: “O Vader in de Hemel, alstublieft, zegen iedereen die dit boek leest. Laat hen weten, dat U spoedig een machtige gemeente gaat roepen, een zodanige gemeente zoals we nooit eerder gezien hebben. We geloven nog steeds in U. Schep een verlangen in elk hart en o, Rechtvaardige, help Uw nederige dienstknecht om Uw boodschap verder uit te dragen. Ik weet dat U mij verborgen hebt in de biezen, zoals U het bij Mozes deed voor een of ander doel. Zo Vader, help mij om Uw Naam te verheerlijken, want ik vraag het in Jezus‟ Naam. Amen.” De volgende zeven bladzijden belichtten Bills ongebruikelijk leven, beginnend met hoe hij en zijn moeder gestorven zouden zijn in 16
De oorspronkelijke versie telde 15 bladzijden. Een latere uitgave
werd uitgebreid tot 24 bladzijden. (Deze versie wordt nog steeds gedrukt. Zie de Bibliografie.) 85
een sneeuwstorm als een buurman niet had ingegrepen. Hij vertelde over de stem die tot hem sprak van tussen de takken van een boom, toen hij zeven jaar oud was, die zei: “Drink nooit, rook nooit, of verontreinig je lichaam op geen enkele wijze. Er zal een werk voor je te doen zijn wanneer je ouder wordt.” Vervolgens vermeldde hij zijn reis naar Arizona in 1927 en vertelde hoe de dood van zijn broer Edward hem weer thuis bracht en hem aan het nadenken zette over wat er na dit leven te wachten staat. Hij schreef hoe hij bedwelmd werd door gas, tijdens zijn werk bij Openbare Werken, de operatie die daarop volgde en het visioen van een lichtend kruis wat hem tot God bracht. Daarna beschreef hij zijn eigen wonderbaarlijke genezing van een maagstoornis en ernstig astigmatisme (een structurele ooglens afwijking), zijn roeping om te prediken en de vuurbal die boven zijn hoofd verscheen terwijl hij aan het dopen was in de rivier de Ohio in 1933 (hoewel hij de stem niet aanhaalde die zei: “Zoals Johannes de Doper gezonden werd om de voorloper te zijn van de Eerste Komst van Jezus Christus, zo bent u gezonden met een boodschap om Zijn Tweede Komst vooraf te gaan.”) Hij besloot het boekje met deze woorden: “Dierbare lezer, had ik maar genoeg ruimte in dit boek om u te vertellen van de vele dingen die zijn gebeurd, over hoe onze tabernakel gebouwd werd en over de vele geweldige opwekkingssamenkomsten die we hebben gehouden. Mensen zijn van nabij en ver gekomen voor genezing. Maar ik zal dit boek klein genoeg gaan maken, zodat het goedkoop verkocht kan worden en het binnen ieders bereik zal zijn. Deze dingen zijn er om u te laten weten, dat Jezus Christus vandaag nog steeds Dezelfde is zoals Hij gisteren was en voor altijd zal zijn, en opdat u Hem zou geloven en gered zou worden. Als u kunt, als onze opwekkingssamenkomsten bij u in de buurt gehouden worden, bezoek ze dan alstublieft.” Er volgden nog twee bladzijden met getuigenissen van mensen die wonderbaarlijk genezen werden, inclusief één van meneer Merrill en één van mevrouw Der Ohanion, die de eerste twee mensen waren die genezen waren via een visioen, nadat Bill Christen was geworden. Meneer Merrill schreef erin: “Ik lag in het ziekenhuis in New Albany, Indiana, toen ik over broeder Branham hoorde. Ik was door een auto aangereden. Praktisch al mijn ribben waren gebroken. Mijn 86
rug was ontwricht. Ik was een hopeloos geval zover het medische hulp betrof. Broeder Branham bad voor mij en onmiddellijk kwamen mijn ribben en mijn rug weer terug op hun plaats. De dokter kon het niet begrijpen. Ik stond op, deed mijn kleren aan, ging naar huis en ging aan het werk. Prijs God voor Zijn genezende kracht.” William H. Merrill 1034 Clark Street New Albany, Indiana Mevrouw Der Ohanion schreef: “Ik was vele jaren kreupel. Een tijdlang was ik bedlegerig. Mijn ledematen waren verwrongen, zodat ik niet kon lopen. De dokter zei dat ik nooit meer zou kunnen lopen. Ik hoorde over broeder Branham en hoe God zijn gebeden beantwoordde. Dus belde ik hem op. Hij en een andere jongeman die DeArk heette, kwamen en baden voor mij. Onmiddellijk werden mijn ledematen genezen. Ik kon weer lopen. Ik loop nog steeds. Het is vier jaar geleden dat dit gebeurd is. Ik prijs God voor Zijn wonderbare kracht.” Mevrouw Mary Der Ohanion
2223 East Oak Street New Albany, Indiana Het boek eindigde met een prediking van twee bladzijden, over de kracht van Jezus Christus Die vandaag nog geneest. Bill schreef: “Velen die de Bijbel lezen, zeggen: „Als ik toch in de dagen van de Bijbel geleefd had, dan zou ik naar Jezus gegaan zijn en Hij zou me geholpen hebben‟. Vriend, Hij is hier vandaag om u te helpen, precies zoals Hij dat in die dag deed. Geloof slechts de Heilige Geest, Hij is de Getuige van Jezus. Alstublieft, precies waar u bent, geloof Hem en u zult worden genezen.” Leden van Bills samenkomst verspreidden kopieën van „Jezus Christus Dezelfde, Gisteren, Heden en tot in Eeuwigheid‟ onder hun vrienden en familieleden, die ze op hun buurt doorgaven aan hun vrienden en buren. In de loop der tijd vond dit bescheiden boekje zijn weg naar vele afgelegen plaatsen en bewerkte enige verbazingwekkende wonderen.
87
LATER IN die zomer van 1936 zouden Bill en Hope naar Fort Wayne, Indiana, rijden om de vader van Hope op te zoeken. Bill had er haast mee om op weg te gaan, want als ze daar op tijd zouden kunnen komen, zouden ze de zaterdagavonddienst in de Redigar Tabernakel kunnen mee pakken, een gemeente die hij graag bezocht wanneer hij maar in Fort Wayne was. “Hope, je gaat toch geen bad nemen voordat we weggaan?” Bill keek nerveus op zijn horloge. “Het zal me niet veel tijd kosten. Maar, Bill, als we vanavond naar de samenkomst gaan, dan heb ik een paar nieuwe kousen nodig. Als ik me klaarmaak, kun jij dan naar JCPenney gaan om een paar kousen voor mij te kopen?” “Wel, als dat de zaak bespoedigt...” “Ja, dat zal het zeker. Hier is 60 cent. Wees er zeker van, dat je chiffon kousen koopt en geen rayon. En wees er zeker van, dat ze een „gemodelleerde pasvorm‟ hebben. Kun je dat onthouden?” “Zeker. Chiffon kousen, „gemodelleerde pasvorm‟.” Chiffon kousen waren gemaakt van 100% zijde, zacht en luxueus. Hoewel chiffon drie keer zo duur was als rayon, had het de voorkeur van elke vrouw die er elegant en modieus uit wilde zien. Rayon aan de andere kant, was vaak de keuze van de oudere dames, die meer geïnteresseerd waren in voordelig en praktisch, dan in het uiterlijk. Bill Branham wist weinig over vrouwenmode en had er moeite mee om chiffon en rayon in zijn gedachten uit elkaar te houden. Om er zeker van te zijn het niet te vergeten, bleef hij de juiste soort telkens herhalen, terwijl hij naar de winkel liep: “Chiffon… chiffon… chiffon… chiffon…” Iemand begroette hem, toen hij hem voorbij liep. “Hallo”, antwoordde hij terug en mompelde verder, “Chiffon… chiffon… chiffon…” Toen kwam hij Orville Spon tegen, een oude viskameraad. Orville zei: “Billy, wist jij dat de baars goed bijt aan de kant van de nieuwe aanlegsteiger? Sommige zijn zó lang.” Orville stak zijn handen uit voor de maat. Bill floot van verbazing, nogal onder de indruk. De twee mannen bespraken een paar minuten aas en vismethodes. Terwijl Bill verder liep, vergat hij wat voor soort kousen hij moest kopen. Wat moest hij nu doen? Hij schaamde zich ervoor om terug naar huis te gaan, om Hope te vertellen dat hij het vergeten had. Trouwens, het zou teveel tijd kosten. Plotseling dacht hij aan Thelma Ford, een vriendin van 88
hem die in een nabijgelegen warenhuis werkte. Zij zou hem waarschijnlijk kunnen zeggen wat hij moest weten. Eenmaal door de deur stopte Bill bij de afdeling sportartikelen, om zijn favoriete .22 geweer in het rek te bewonderen. Het was een prachtig vuurwapen, volmaakt om eekhoorntjes te jagen. Bill wilde het geweer al langer dan een jaar kopen. Maar het koste $17,- en hij kon zelfs geen $3,- bij elkaar schrapen voor een aanbetaling. Wel, op een dag misschien… Thelma Ford kwam eraan. “Hé, Billy. Kan ik je helpen?” “Hallo, Thelma. Hope wil dat ik een paar sokken voor haar koop.” Thelma fronste haar gezicht. “Waarom Billy? Hope wil geen sokken.” “Jazeker, wil ze dat. Ze wil „gemodelleerde pasvorm‟.” “O, je bedoelt kousen. Welke soort wil ze?” Omdat hij zich nogal dwaas voelde en niet nog meer van zijn onwetendheid wilde tonen, besloot Bill om zich er met bluf doorheen te slaan. “Wat voor soort heb je?” “We hebben alles, van rayon tot …” “Dat is wat zij wil, rayon. Hoeveel kosten ze?” “Ze zijn 20 cent per paar.” “In dat geval neem ik twee paar.” Nu voelde Bill zich voldaan. Toen hij thuis kwam, plaagde hij Hope: “Jullie vrouwen kraaien altijd hoe goed jullie kunnen winkelen. Jullie steken de rivier over naar Louisville en besteden de hele dag om op koopjes te jagen, terwijl ik regelrecht de binnenstad van Jeffersonville binnenga en twee paar sokken haal voor het geld dat je me gaf voor één paar en ik heb zelfs nog geld over.” “Heb je chiffon?” “Ja, dat heb ik.” Chiffon – rayon – het klonk voor hem allemaal hetzelfde. Hope nam de zak en keek erin. Ze glimlachte. “Ja Bill, je bent een echte koopjesjager.” Toen ze laat in de middag bij Fort Wayne kwamen, was Bill geërgerd, toen Hope zei dat ze even moest stoppen bij een warenhuis, voordat ze naar de samenkomst gingen. Bill stopte en Hope haastte zich naar binnen. Een paar minuten later kwam ze met een kleine papieren zak terug. Ze zei niet wat ze gekocht had en omdat Bill in zijn gedachten meer bezig was om zo snel mogelijk bij de Redigar Tabernakel te zijn, vroeg hij er ook niet naar. Bill wist toen nog niet, 89
dat spoedig zijn onschuldige fout van die morgen hem later zou achtervolgen. EEN ZONNESTRAAL flitste over Bills leven toen zijn dochter werd geboren op 27 oktober 1936. Ze noemden haar Sharon Rose – een omkering van de „Roos van Saron‟, een van de dichterlijke titels van Jezus Christus. Sharon Rose was een mooie baby en Bill hield meer van haar dan van de warme zon op een heldere herfstdag. Hij wist niet dat Sharons geboorte vele jaren de laatste straal van geluk zou zijn die hem zou beroeren. De donkere wolken begonnen zich in november samen te pakken. Eerst stierf Bills schoonzuster. Toen werd één van zijn broers gedood, de zeventien jaar oude Charles Edward Branham Jr.. Op een zondag-avond liftte Charles mee op de treeplank van een auto, die door een dronkaard bestuurd werd. De auto schampte een elektriciteitsmast, schepte Charles en brak zijn nek. Op dat moment was Bill in de gemeente aan het prediken. Eén van zijn andere broers bracht hem het nieuws. Bill beëindigde onmiddellijk de dienst, maar tegen de tijd dat hij het ziekenhuis bereikt had, was zijn broer Charlie al gestorven. De dood van de jonge Charlie was een zware klap voor Bills vader. Nog steeds in slechte gezondheid en in wanhopige armoede, begon Charles Branham Sr. na te denken over zijn leven, zowel over zijn verleden als over zijn toekomst. Op een morgen zag Bill hem zitten huilen op het gaffelstuk van een ploeg. Bill vroeg: “Wat is er aan de hand, Pa?” “Je zult het niet begrijpen, Billy, maar op een dag zul je het wél. Ik wil de plaats van het oude huis opnieuw zien. Ik ben 52 jaar oud en ik ben daar de laatste 25 jaar niet meer terug geweest.” “Als u daar weer naar terug wilt, Pa, dan geef ik u het geld om te gaan.” Voor de laatste maal bezocht Charles de plaats bij Burkesville, Kentucky, waar hij geboren was. Toen hij in Jeffersonville terugkeerde, zat hij in een café, nadenkend over hoe hij zijn leven had gesaboteerd door alcohol. Een man bood aan om een drankje voor hem te kopen. Hoewel hij zich schuldig voelde, maar niet in staat om zich te beheersen, nam hij het aan. Terwijl het lichtbruine vocht zijn beker vulde, zei Charles: “Kijk, makkers, ik heb een jongen die daarginds 90
op een kansel staat vanavond. Die jongen is goed en ik ben verkeerd. Laat deze drank geen blaam werpen op mijn jongen.” Toen hij het glas naar zijn lippen bracht beefde zijn hand zozeer dat de meeste whisky over zijn kin gemorst werd. De mannen plaagden hem. Charles barstte in tranen uit. Hij pakte zijn hoed en liep naar buiten. Twee weken later, op 30 november 1936, werd Charles Branham getroffen door een zware hartaanval. Hij was nog in leven toen Bill zijn bed bereikte. Bill nam zijn vaders hoofd in zijn armen. Zijn golvende donkere lokken waren bij de slapen net begonnen grijs te worden. Bill dacht: “Ik heb meegeholpen om hem die grijze haren te bezorgen. Hoeveel harteleed heb ik hem bezorgd?” Hij keek naar de hand van zijn vader, die één vinger miste door een ongeluk met een hakselmachine en hij bedacht hoe hard deze man gewerkt had om zijn tien kinderen groot te brengen. Het maakte Bill niet uit wat wie anders ook dacht over Charles Branham; deze man was zijn vader en hij hield van hem. Charles keek in de ogen van zijn oudste zoon. “Billy”, zei hij fluisterend, “ik ben verkeerd geweest.” “Papa, het is nog niet te laat om te veranderen.” En daar, bij zijn vaders sterfbed, leidde Bill hem tot de Heer van alle leven en hoop, Jezus Christus. Nog geen uur later was Charles Branham heengegaan om zijn Maker te ontmoeten. Op dat moment zag Bill een witte engel voor hem staan. Door zijn droefheid heen, wist Bill nu tenminste dat de ziel van zijn vader veilig geborgen was in Christus. DE VOLGENDE rampspoed begon een week voor Kerst, toen Bills beide kinderen een kou opliepen. Al snel snotterde en hoestte Hope met hen mee. De temperatuur buiten was onder het vriespunt gedaald. Hope had dekens onder aan de deuren gelegd en handdoeken langs de vensterbanken om de tocht te verminderen. Het hielp een beetje, maar omdat het huis zo slecht geïsoleerd was, had de keukenkachel problemen om de twee kamers warm te houden. In 1936 viel Kerst op een vrijdag. De dag vóór Kerst ging Hope met een vriendin de rivier over naar Louisville, Kentucky, om op het laatste moment nog wat cadeautjes voor de kinderen te kopen. Bill moest zoals gewoonlijk werken. Tijdens zijn middaglunch opende hij een spaarrekening voor Sharon Rose en zette er 80 cent op – zijn kerstcadeau voor zijn twee maanden oude dochter. Daarna liet hij een 91
kerstcadeau achter op het kantoor van zijn jeugdkameraad, Sam Adair, die pas was teruggekeerd van de medische opleiding, om een privé-praktijk in Jeffersonville te beginnen. Later op de middag kreeg Bill een dringende oproep. Hope was tijdens het winkelen in Louisville op straat flauwgevallen. Ze lag nu thuis in bed wanhopig te wachten op aandacht van Bill. Bill haastte zich en vond Hope, stevig in dekens gewikkeld en onbeheersbaar huiverend Hij voelde haar voorhoofd. Haar huid gloeide. Bill belde Sam Adair, die onmiddellijk kwam. Dokter Adair stopte een thermometer onder Hope‟s tong. Met zijn stethoscoop tegen haar borst luisterde hij en fronste zijn voorhoofd. Toen controleerde hij het kwik. “Oef, ze heeft een koorts van 40,5o C. Bill, dit is ernstig. Ze heeft longontsteking. Je moet haar de hele nacht sinaasappelsap geven. Laat haar vannacht minimaal negen liter drinken om die koorts te doorbreken.” Bill zat de hele nacht bij het bed van Hope, om haar elke paar minuten een slokje sinaasappelsap te geven. Tegen Kerstmorgen was haar koorts een paar graden gedaald. Mevrouw Brumbach kwam langs om haar dochter te bezoeken en was zeer ontzet over de koele tochtige kamer. “William, dit huis is niet voorzien van genoeg verwarming om Hope warm te houden. Ik zal haar meenemen naar mijn huis.” Bill zei: “Ik vraag liever aan dokter Adair of we haar mogen vervoeren.” “Adair? Ik zou hem niets vragen. Die jongen heeft nog niet eens verstand genoeg om binnen te schuilen voor de regen. Ik zal dokter Lawrence vragen om naar haar te kijken.” Ze vertrok. Bill belde dokter Adair, die hem adviseerde: “Bill vervoer haar niet. Als je Hope nu mee naar buiten neemt in dit vrieskoude weer, zal het haar doden.” “Maar dokter, haar moeder zal het hoe dan ook toch doen.” “Dan trek ik mij nu direct terug van de zaak. Bill, ik hou van je als een broer, je weet dat. Maar ik kan niet verantwoordelijk zijn voor Hope onder die omstandigheden. Ik zal de zaak moeten loslaten en het overdragen aan dokter Lawrence.” “Wel, dok. Je weet mijn gevoelens.” Met rondtollende gedachten liep Bill naar de kerk, knielde neer en bad: “Heere, ik houd van mijn vrouw. Alstublieft, heb genade met haar en genees haar. Wilt U dat doen, Here?” 92
Bill zag een zwart laken vóór hem neervallen, zoals het gordijn aan het einde van een theatervoorstelling. Van angst snakte hij naar adem bij het zien van het visioen. Toen, terwijl hij toekeek, zag hij dat grauwgrijze wolken de zon verduisterden. De landstreek werd getroffen door zware stortbuien, die veroorzaakten dat de rivier de Ohio begon te stijgen, totdat tenslotte de dijken die Jeffersonville beschermden het begaven en het water naar de lager gelegen delen van de stad stroomde. Hij zag een man neerdalen uit de lucht met een meetlat in zijn hand en die het water boven de Spring Street opmat: 22 feet (6,70 meter) diep. Het visioen baarde Bill zorgen. Maar elke blik die hij in de toekomst gezien had was tot nu toe uitgekomen. Hij deelde het visioen met anderen in de stad en hoopte dat mensen er aandacht aan zouden schenken; voorbereid zouden zijn, en dat daardoor hun levens zouden kunnen worden gered. Maar degenen aan wie hij het vertelde giechelden wat, gniffelden, of bulderden zelfs openlijk van het lachen. Zelfs in zijn eigen samenkomst waren ze sceptisch – zoals de bejaarde Jim Wiseheart, die zei: “Billy, de ergste overstroming die we ooit hebben gehad was in 1884 en toen stond er slechts 15 centimeter water in de Spring Street.” Bill herhaalde het visioen. “Ik zag een man neerkomen uit de lucht die een maatlat nam, haar op de Spring Street plaatste en zei: „Twenty-two feet‟.” (6,70 meter). Jim Wiseheart spotte: “Ach Billy, je bent gewoon opgewonden.” “Ik ben niet opgewonden. Het is „Zo spreekt de Here‟! En nog wat: “Dezelfde God die mij gezegd heeft dat er een overstroming zal zijn, toonde mij een zwart gordijn wat tussen mij en Hem gekomen is. Iets heeft ons gescheiden. Hij hoort mij niet wanneer ik voor mijn vrouw bid. Ik maak mij er zorgen over dat zij hier misschien nooit uit zou mogen komen.” ***
93
94
Hoofdstuk 20 De rampzalige overstroming 1937
HOEWEL Billy Paul en Sharon Rose snel herstelden van hun verkoudheid, bleef Hope‟s longontsteking hardnekkig vastzitten. De maand januari bracht ze plat op haar rug door in het huis van haar moeder, niet in staat om iets voor zichzelf te kunnen doen. Na het werk zorgde Bill voor zijn kinderen, maar overdag moest hij ze overlaten aan een babysitter. Hij nam Meda Broy in dienst. Meda was nu bijna 18 jaar. Ze had in mei haar einddiploma van de middelbare school behaald en had nog geen volledige baan gevonden. Dit was dus een goede mogelijkheid voor haar om wat extra geld te verdienen en tegelijkertijd haar voorganger te helpen. In de tweede helft van januari 1937 trok een stormfront het noordoostelijk gedeelte van de Verenigde Staten binnen. Twee weken lang plensde koude regen neer in het uitgestrekte gebied ten westen van het Appalachen Gebergte, afgevoerd door de rivier de Ohio. Elke dag kroop de Ohio hoger op tegen de dijken die Jeffersonville en Louisville beschermden. En nog steeds vielen de regenbuien – soms als sneeuw, maar meestal als natte sneeuw. Mannen patrouilleerden constant op de dijken. Als één dijk zou breken, zouden zowel honderden mijlen bouwland onderstromen als ook het lager liggende gebied van al de steden die langs de rivier lagen. De dijken waren goed gebouwd, maar ze waren slechts van aarde; ze konden zulk hoog water niet voor een dergelijke langere tijd doorstaan. Elke dag werden de dijken zwakker. Het was midden februari toen tenslotte het uur aanbrak dat de burgerlijke autoriteiten besloten om iedereen te evacueren die in de gevarenzones woonde. De hele dag waren de wegen vol mensen die naar hoger gelegen gebieden trokken. Bills huis en mevrouw Brumbachs huis bevonden zich allebei in één van de bedreigde gebieden, dus moest Bill een plaats vinden waar hij zijn vrouw naar toe kon brengen. Bill polste eerst de gewone ziekenhuizen. Helaas zaten ze allemaal vol. Dat betekende dat hij zijn vrouw en kinderen naar een tijdelijk ziekenhuis moest brengen dat door de overheid was opgezet. Daarna sloot hij zich aan bij de Burgerhulpdienst voor evacuatie. 95
Ondanks de uitvoerige waarschuwingen bleven sommige mensen in hun huizen, vaak omdat ze de mogelijkheden niet hadden om te reizen. Vrijwilligers werkten koortsachtig tot in de nacht om zulke mensen te vinden en uit hun huizen te krijgen, voordat het te laat was. Rond middernacht begaf uiteindelijk een deel van de dijk aan de rivierkant van Indiana het, wat maakte dat een massale watermuur Jeffersonville binnendrong. Elke sirene in de stad loeide een laatste dringende waarschuwing – het ergste was gekomen. Bill was op dat moment aan de andere kant van de stad met zijn dienstwagen van Openbare Werken aan het patrouilleren. Hij had zijn boot achterin, mocht die nodig zijn. Er kwam een oproep op zijn radio: “Bill, hij is doorgebroken aan onze kant. Haast je en ga met je boot naar Chestnut Street. We zullen je hulp nodig gaan hebben.”
Afb. 14
Groepsfoto uit 1935 bij Openbare Werken van Indiana. Links op de foto: broeder Branham in zijn patrouille-uniform.
Toen Bill op de aangegeven locatie kwam, wezen verschillende mannen naar de onstuimige wateren die om en tussen de huizen kolkten. “Er is daar een moeder en een stel kinderen gestrand. We kunnen niet bij ze komen. Denk je dat je ze zou kunnen bereiken met je motorboot?” Starend door de natte sneeuw en de duisternis kon Bill een gestalte onderscheiden, die op de veranda van een huis stond, vlakbij de plaats waar de dijk was doorgebroken. De stortvloed spoelde door dat gat in de waterkering, en het huis schudde hevig onder het beukende water. Boven het geruis van de wind en het denderen van het vloedwater uit, kon Bill zwakjes de vrouw om hulp horen roepen. 96
De stroom zag er boosaardig uit. “Ik zal alles doen wat ik kan. Help me om mijn boot in het water te krijgen.” Bill startte zijn motor en probeerde regelrecht naar de gestrande vrouw te varen, maar de stroom was te sterk en bleef hem uit de koers drukken. Dus stuurde hij de boeg van zijn vaartuig stroomopwaarts in de richting van de dijkdoorbraak, vechtend om tegen de stroming in te komen. De kleine schroef van zijn buitenboordmotor worstelde moeizaam om vooruit te komen. Toen hij de doorgebroken dijk zo dicht was genaderd als hij maar durfde, zwenkte hij zijn boot en schoot dwars op de stroming mee, die hem diagonaal naar zijn doel bracht. Hij stuitte hard tegen de zijkant van het huis en maakte zijn boot snel vast aan één van de stijlen van de veranda. De moeder was bewusteloos geraakt. Ze zag er zo meelijwekkend uit: in elkaar gezakt op de beijzelde veranda; de natte sneeuw plakte aan haar hoofd, en haar kleding aan haar huid. Achter haar, net binnen de deuropening, waren twee kleine meisjes bij elkaar gekropen van angst. Bill kreeg het voor elkaar om ze zonder ongelukken alle drie van de glibberige veranda af te krijgen in zijn dobberende boot. Hij stuurde zijn boot direct in de richting van hogere grond waar zijn wagen geparkeerd stond, maar de krachtige stroom veroorzaakte dat hij bijna anderhalve kilometer verderop belandde. Een groep reddingswerkers hielp eerst de kinderen uit de boot. Toen ze de bewusteloze moeder uit de boot tilden, kwam ze bij en begon ze hysterisch te schreeuwen: “Mijn baby! Mijn baby! Oh, laat mijn baby niet achter!” Bill keek verschrikt naar de twee kleine meisjes die hij gered had. De jongste was minstens twee jaar oud. Hij kreeg het méér koud van paniek dan van de natte sneeuw die hem in het gezicht sloeg. Hij had het huis van binnen niet gecontroleerd! Hij moest een kleine baby hebben achtergelaten in dat tot ondergang gedoemde huis! Bill riep naar de andere reddingswerkers: “Ik zal teruggaan om haar baby te halen.” De mannen knikten. Bill draaide zijn boot en vocht zich een weg terug stroomopwaarts naar de doorgebroken dijk. Tegen de tijd dat hij zijn doel bereikt had, was een deel van de veranda al verdwenen en het zag ernaar uit dat de rest van het huis weldra zou volgen. Bill knoopte zijn boot vast aan één van de overgebleven portaalstijlen en rende het huis binnen, koortsachtig zoekend van kamer tot kamer. Er was geen baby. Wat kon dat betekenen? Toen realiseerde hij zich: de moeder was 97
tijdens de hele reddingsoperatie niet bij bewustzijn geweest; ze wist niet dat haar twee kleine meisjes reeds in veiligheid waren. Ze moest haar jongste dochter bedoeld hebben, toen ze schreeuwde: “Mijn baby!” Om hem heen kreunde het huis, als ten dode gedoemd. Pleisterwerk viel als regen van het plafond en barstte van de wanden als popcorn. Een luide „krààààk‟ echode door de hal. De vloer schokte toen het huis verschoof, waardoor Bill tegen een kastdeur werd geworpen. Nog een „krààààk‟ volgde snel op de eerste, gepaard gaand met het geluid van splinterend hout. Het gebouw werd van zijn fundering gescheurd. Bill rende de hal door en stortte zich door de voordeur, niet wetend dat de veranda net volledig van het huis was losgeraakt, waardoor hij in het ijskoude water belandde. Door Gods genade kreeg hij het voor elkaar om de rand van de veranda beet te pakken, terwijl ze in de golven wegdreef. Hij trok zichzelf uit het water en klauterde over de schots en schreef staande planken naar zijn reddingsboot. Met verstijfde vingers maakte hij de knoop los. Een moment later scheurde het tot de ondergang gedoemde huis zich los van zijn fundering, en dreef weg de nacht in. Bill wist dat hij nog niet buiten gevaar was. De motor was afgeslagen toen hij het huis doorzocht en nu werd zijn nietig vaartuigje onbestuurbaar door de ondergelopen straten gesleurd. Op elk moment kon het door een golf of een boomtak omslaan. Bill greep het met ijs bedekte startkoord van de motor, legde de knoop aan het einde in de inkeping van het vliegwiel van de motor. Hij trok hard. Er gebeurde niets. Hij trok opnieuw - nog steeds niets. Hij chookte en trok opnieuw: nog steeds wilde hij niet starten. Ondertussen was de motor verzopen. Opnieuw en opnieuw trok Bill aan het startkoord, totdat zijn vermoeide spieren om een pauze smeekten. De motor weigerde om aan te slaan. Intussen had de stroming hem laten afdrijven naar de Market Street, daarna via een ander gat in de dijk naar de Ohio zelf. Een schrikbeeld vernieuwde Bills energie. Slechts enkele minuten van hem vandaan donderden de Ohio-watervallen! Bijna vijf meter hoge golven omgaven hem. Bill worstelde om zijn evenwicht niet te verliezen, terwijl hij vocht met die hardnekkige buitenboordmotor. Tussen het trekken door, scheen het alsof hij een stem tot zich kon horen zeggen: “Wat denk je nu van je beslissing om 98
niet met die groep Pinkstermensen mee te gaan?” Bill rukte opnieuw aan het startkoord: …niets. Hij kon voor zich uit de Ohio-watervallen horen bulderen. Neerknielend in het ijskoude water, dat op de bodem van zijn boot klotste, vouwde Bill zijn bevroren vingers en bad wanhopig: “Here, ik heb een zieke vrouw en twee zieke kinderen, die daar in een ziekenhuis liggen. Binnen een paar minuten zal ik in deze watervallen naar beneden storten. O, Heere, help mij alstublieft. Ik wil niet hier op de rivier sterven en mijn gezin hulpeloos achterlaten.” Een geheel andere gedachte onderbrak zijn gebed. Het leek alsof hij zijn schoonmoeder kon horen zeggen: “Uitschot. Het is gewoon uitschot. Ik zal je nooit toestemming geven om mijn dochter mee te slepen naar dergelijk soort uitschot.” Bevend van schuldbesef bad Bill: “Dierbare God, ik weet dat ik verkeerd gedaan heb, maar vergeeft U mij alstublieft. Jezus, heb alstublieft genade met mij. Alstublieft, start deze motor.” Mét de minuut klonk het bulderen van de watervallen luider. Bill stond op en trok opnieuw aan het startkoord. Deze keer stotterde de motor, sputterde tweemaal en sloeg toen aan. Bill draaide de boot en gaf toen volgas. Langzaam raakte hij verder verwijderd van de sterke stroming, totdat hij tenslotte op voldoende afstand van de watervallen was, om de boeg in de richting van de kust van Indiana te sturen. Bill landde ver naar het zuiden, helemaal bij Howard‟s Park, kilometers van de plaats vanwaar hij vertrokken was; bijna bij New Albany. Nadat hij zijn boot aan een boom had gebonden, begon hij terug te lopen in de richting van Jeffersonville. Het was vroeg in de morgen toen hij uiteindelijk zijn vermoeide lichaam achter het stuur van zijn dienstwagen schoof. Onmiddellijk vertrok hij om zijn vrouw en kinderen te bezoeken, maar hij moest een omweg maken toen hij ontdekte dat de weg door de overstroming was geblokkeerd. Hij probeerde een andere route. Die was ook geblokkeerd. Na bijna een uur van frustrerende pogingen besefte Bill dat elke weg die in die richting ging onbegaanbaar was. Plotseling werd zijn hart overspoeld door een nieuwe golf van vrees. Zou het staatsziekenhuis onder water kunnen staan? Hij spoedde zich naar de overheidsgebouwen en vond een vriend van hem, majoor Weekly. “Majoor, is het ziekenhuis weggespoeld?” “Bill, er staat meer dan zes meter (Engels: 20 feet) water in dat gebied. Heb je daar soms iemand?” 99
“Ja, een zieke vrouw en twee zieke kinderen.” “Maak je geen zorgen, iedereen is daar weg. Ze hebben iedereen op de trein gezet en vervoerd naar het noorden, naar Charlestown. Niet zo fantastisch, ben ik bang voor: alles wat ze ter beschikking hadden waren veewagens.” Iemand anders zei: “Ik hoorde dat die trein van de rails gespoeld is op de plek waar de zuilenbrug de Lancassange Creek kruist. Ik geloof dat iedereen verdronken is.” Alle telefoon- en telegraaflijnen tussen Jeffersonville en Charlestown waren weggespoeld, dus was er geen andere mogelijkheid om meer informatie te krijgen dan er zélf heen te gaan. Bill sprong in zijn wagen en reed de Utika Pike op in de richting van Charlestown, 12 mijl ten noorden van Jeffersonville. De Lancassange Creek versperde hem de weg. Het water was mijlenver het beekdal ingestroomd, overstroomde haar oevers, maïsvelden veranderend in moerassen, en had kilometers hoofdweg onder water gezet. Bill haastte zich terug naar Jeffersonville, laadde zijn boot in, vulde de tank en keerde terug waar de Utika Pikeweg en de treinrails onder water verdwenen. De natte sneeuw was overgegaan in hagel en stuiterde op de bodem van zijn boot, toen Bill bezig was om de romp het water in te laten glijden. Hij probeerde om de treinrails te volgen die zich onder water bevonden. En dat ging tamelijk goed voor ongeveer anderhalve kilometer. Maar hoe dichter hij bij het midden van de kreek kwam, hoe sterker de stroming tegen hem terugvocht, totdat ze hem uiteindelijk volkomen uit de koers dreef. Al snel was hij hopeloos verdwaald in een doolhof van moerassige korenvelden, die zich tussen perceeltjes bos bevonden. Het werd te gevaarlijk, zowel om verder, als om terug te gaan. Hoe het ook door zijn hart sneed om dit te doen, Bill wist dat hij moest wachten totdat de storm was geluwd. Hij trok zijn boot op een klein eilandje, bouwde voor zichzelf een afdakje van drie boomtakken en maakte een vuurtje. Toen ging hij zitten wachten… en zich zorgen maken.
***
100
Hoofdstuk 21 Hope sterft 1937
DE WATERVLOED DWONG William Branham om drie ellendige dagen alleen op dat piepkleine eilandje te blijven. De meeste tijd bracht hij door met zichzelf te kwellen, zich het ergste voorstellend: zich indenkend dat zijn vrouw en kinderen met het gezicht naar beneden in de rivier dreven, dat ze ergens waren blijven hangen in een hoop struiken.
Afb. 15
De Ohio-overstroming in 1937
Dit soort gedachten scheurden zijn ziel bijna aan stukken. In angst bad hij om hulp van zijn Meester. Maar hoe hard hij ook bad, hij kon geen vertroosting vinden in de Heere. Het was alsof God Zijn rug naar hem had toegekeerd en weigerde naar hem te luisteren. Elke keer wanneer Bill bad, gingen zijn gedachten weer terug naar de Pinkstermensen die 101
hij in Mishawaka had ontmoet. Waren ze echt het „uitschot‟ van andere kerken? Of hadden zij die kerken verlaten, omdat zij iets gevonden hadden wat écht was? Het uur na uur zitten op zijn gevangenis-eiland gaf Bill een overvloed aan tijd om na te denken of die emotionele Pinkstermensen „uitschot‟ waren of niet, en of hij al of niet acht had moeten slaan op de mening van zijn schoonmoeder, boven de leiding van de Heilige Geest. Op de tweede dag van zijn gevangenschap stopte de regen eindelijk, de bewolking werd minder en af en toe brak de zon door. Een vliegtuig ontdekte hem en wierp wat voedsel voor hem af. Op de derde dag ging de wind liggen en besloot Bill om de tocht opnieuw te wagen. Het lukte hem om nog anderhalve kilometer langs het buiten haar oevers getreden riviertje verder te varen, tot aan een kleine buurtschap die Port Fulton wordt genoemd, gelegen op grond die net hoog genoeg lag om de golven slechts tegen een paar drempels aan te laten kabbelen. Zeven dagen bleef hij in Port Fulton, verlangend naar het afnemen van het hoge water en het verminderen van de sterke stroming. Tenslotte kon hij het niet meer uithouden om langer te wachten. Hij waagde nog een poging om de ver verwijderde kust te bereiken en deze keer kreeg hij het voor elkaar. Hij maakte zijn boot stevig vast aan een boom en liep over de verkeersweg in de richting van Charlestown. Toen hij de stadsgrens bereikt had, vroeg hij aan iedereen die hij zag, of ze iets wisten van een trein die uit Jeffersonville was gekomen, vlak voordat de vloed het spoor had weggevaagd. Niet één die hij vroeg, wist er iets over te vertellen. Moedeloos sleepte Bill zich voort over de straat in de richting van het station. Een auto kwam naast hem rijden en stopte. “Wel, Billy Branham, wat brengt jou naar Charlestown?” Het was kolonel Hayes, een oude vriend van de familie. Nadat Bill zijn benarde situatie uitgelegd had, zei kolonel Hayes: “Stap in Billy. Ik zal je helpen om ze te vinden.” Even later stonden ze in de deuropening van het kantoor van de stationschef. Bill beefde toen hij vroeg: “Tien dagen geleden - de nacht toen de dijk doorbrak in Jeffersonville – kwam er toen een trein te middernacht binnen? Hij bestond uit veewagons, maar die wagons zaten vol mensen – zieke mensen.”
102
“Hoe zou ik die trein kunnen vergeten,” antwoordde de stationschef. “Het was de laatste die er doorheen kwam, voordat de spoorrails weggespoeld werden.” Bill voelde een golf van opluchting. “Wat is er gebeurd met deze mensen?” vroeg hij gespannen. “Ik zou het u niet kunnen zeggen. De trein heeft hier helemaal niet gestopt. Ik weet niet waar hij heengegaan is, maar de machinist die hem bestuurde, zal met een ogenblik langskomen. Blijf in de buurt.” De machinist bood meer hulp. “Een moeder met twee kleine kinderen? Ja, ik herinner me dat geval. Ze waren allen erg ziek. We hebben ze afgezet in Columbus, Indiana. Jongeman, waarschijnlijk kun je daar niet komen. Door de vloed zijn alle treinen naar Columbus afgesneden en ook de wegen zijn allemaal versperd.” Toen Bill en de kolonel het station uitliepen, wreef Bill zenuwachtig in zijn handen en trok aan z‟n vingers. Kolonel Hayes legde rustgevend zijn hand op Bill‟s schouder en zei: “Ik kan je daar brengen, Billy. Ik ken een route via afgelegen landwegen die op hoger terrein blijft. Ik ben er tamelijk zeker van dat ze om het water heengaat.” “Laten we dan gaan.” Columbus (Indiana) was 80 kilometer verder naar het noorden. Tegen de avondschemering arriveerden ze daar, en kwamen er al spoedig achter dat een Baptistenkerk was veranderd in een noodziekenhuis, om al de zieke en gewonde slachtoffers van de overstroming onderdak te verschaffen. Voor het gebouw aangekomen, stoof Bill met drie treden tegelijk de trap op. De kerkzaal was vol mensen. De kerkbanken waren opgestapeld tegen een muur en nu stonden er vele rijen legerveldbedden op de vloer. Rumoer en verwarring overheersten in de grote zaal – mensen die door de paden liepen en praatten; patiënten die kreunden en hoestten. Bill riep vertwijfeld: “Hope! Hope! Waar ben je?” Gezichten keerden zich zijn kant op. Voor Bill deed het er niet toe. Hij rende tussen de veldbedden door, op zoek naar dat ene gezicht dat meer voor hem betekende dan enig ander. “Hope, waar ben je, schat?” Helemaal aan het einde van de zaal zag Bill een magere hand omhoog gaan. Hij rende tussen de rijen veldbedden door, totdat hij bij haar bed was. Zijn eerste blik op zijn geliefde vrouw deed hem onwillekeurig huiveren. “Dierbare God, heb genade!” dacht hij. 103
Hope‟s huid leek zo wit als katoenpluis. Haar armen zagen er zo broodmager uit. Ze moest wel 12 kilo zijn afgevallen. Haar ogen lagen diep weggezonken in haar hoofd en de holtes van haar wangen waren zó erg ingevallen, dat de omtrek van haar jukbeenderen goed waren te zien. Hope keek naar hem op en glimlachte zwakjes. “Bill, het spijt me dat ik er zo uitzie.” Bill knielde neer en sloeg zijn armen om haar heen. Er voor vechtend om zijn stem normaal te laten klinken, zei hij: “Lieveling, je ziet er goed uit. Ik heb ermee te doen dat je zo ziek bent… Waar zijn Billy Paul en Sharon?” “Iemand heeft ze daar in een kamer gebracht. Ze staan mij niet toe om hen te zien.” Een hand raakte Bills schouder aan. “Bent u Rev. Branham?” “Ja.” “Ik ben één van de doktoren hier. Kan ik u een paar minuten persoonlijk spreken?” Op het moment dat ze buiten het gehoor van Hope waren, zei de dokter: “Rev. Branham, het spijt me dat ík het moet zijn om u dit te vertellen, maar er heeft zich bij uw vrouw een tuberculeuze longontsteking ontwikkeld. Ik denk niet dat er nu wat ook maar is wat het kan stoppen.” De woorden van de dokter voelden als een chirurgisch ontleedmes dat zijn borst opensneed. “Nee dokter, dat kan niet zo zijn. God kan haar redden.” “Wel, dat mag waar zijn, maar wat de medische wetenschap betreft is het afgelopen met haar. Er is niets meer wat wij voor haar kunnen doen. Ik draag ook zorg voor uw kinderen. Uw kleine jongen is er tamelijk goed aan toe, maar uw dochtertje is erg ziek door een longontsteking. U zult van geluk mogen spreken als zij het zal halen.” Bill snikte: “O God, heb genade.” “Wordt niet emotioneel in de aanwezigheid van uw vrouw”, waarschuwde de dokter, “dat zal het voor haar alleen maar moeilijker maken. Zij weet niet dat ze stervende is.” Bill worstelde totdat hij zijn angst weer onder controle had. “Wanneer kan ik haar en de kinderen weer meenemen naar Jeffersonville?” “Zo gauw als de wegen vrij zijn.”
104
Bill liep terug naar het veldbed van Hope en zei: “Lieveling, de dokter zei dat ik je binnen een paar dagen kan meenemen naar huis. We zullen dokter Sam Adair nemen om je te behandelen.” Hope's lippen vertrokken tot een flauw, aandoenlijk glimlachje. “Dat zou goed zijn, Bill. Misschien heeft God genade met mij en laat Hij mij leven.” Bill vocht om zijn stem normaal te laten klinken en zei: “Met heel mijn hart hoop ik dat Hij genade geeft.” VIJF MAANDEN LANG was Hope aan bed gekluisterd in het ziekenhuis van Jeffersonville. Dr. Adair probeerde elke kunstgreep uit zijn zwarte dokterstas op haar uit om haar uit de neergaande spiraal te halen. Niets hielp. Toen Hope bloed begon op te hoesten, raakte Bill vertwijfeld. Er was weinig wat dr. Adair nog meer kon doen om hem gerust te stellen, dan hem uit te leggen wat er aan de hand was: “De tuberculeuze bacillen die haar longen hebben geïnfecteerd, hebben een gat gevreten in een bloedvat van de bronchiën. Dat is waar het bloed vandaan komt.” “Dok, is er helemaal niets meer wat we nog zouden kunnen proberen? Ik ben radeloos.” “Ik ken ene Dr. Miller die in een sanatorium werkt in Louisville. Hij heeft veel ervaring op het gebied van TB; misschien heeft hij nog een voorstel. Ik zal hem opbellen.” Dokter Miller kwam van over de rivier om Hope te onderzoeken, voordat hij zijn mening gaf. “De ziekte lijkt tamelijk ver gevorderd te zijn. Het enige wat misschien nog zou kunnen werken, is kunstmatige pneumothorax.” Bill keek hem niet-begrijpend aan. “Wat is pneumothorax?” “ „Pneumo‟ betekent longen, en „thorax‟ is de borstholte waarin hart en longen zich bevinden. Pneumothorax is een toestand, waarin lucht of gas tussen de longen en de borstkaswand is gekomen, wat de druk in dat gebied doet toenemen. Dat, op zijn beurt, veroorzaakt dat de longen inklappen. Dit gebeurt spontaan bij sommige longziekten en is gewoonlijk heel erg. Bij kunstmatige pneumothorax laten we bewust één long inklappen. Omdat de bacillen die de tuberculose veroorzaken, veel zuurstof nodig hebben om te overleven, kunnen we soms de bacillen laten verstikken, als we beurtelings één long laten inklappen.” 105
“Dat klinkt veelbelovend. Wat houdt het in?” “We brengen een naald in, tussen de ribben en in de borstholte. Dan injecteren we bepaalde hoeveelheden lucht om één long per keer te laten inklappen. De longen absorberen geleidelijk deze lucht, waardoor we met tussenpozen meer lucht moeten injecteren gedurende de gehele behandeling.” Nu was Bill niet meer zo zeker. “Het klinkt riskant.” “Er zijn geen garanties”, zei dokter Miller. Bill overlegde het met Hope en zij stemde ermee in om deze laatste kans te wagen. Het ziekenhuis in Jeffersonville had geen pneumo-thoraxmachine, dus leende Bill het geld om er één te huren van een ziekenhuis in Louisville. Hij hield Hope's hand vast toen de dokters haar zij verdoofden en een naald in de ruimte tussen haar ribben en haar borstholte inbrachten. Gedurende de hele behandeling beet Hope op haar lippen en kneep ze Bills hand helemaal wit. Ze leed verschrikkelijk. Toen dokter Miller klaar was, moest Bill de vingers van Hope van zijn hand loswringen. Na de behandeling wilde dokter Miller dat er röntgenfoto‟s van beide longen werden gemaakt. Hij bestudeerde ze nauwkeurig en riep toen Bill naar de spreekkamer. “Rev. Branham, ik ben bang dat wij gefaald hebben. De longen van uw vrouw zijn reeds te ver heen. Er is nu niets ter wereld meer wat wij voor haar kunnen doen. De Almachtige God roept haar. Ik ben bang dat ze nog slechts een paar dagen te leven heeft.” Onuitsprekelijk kapot liep Bill terug naar Hope‟s kamer. Ze zag er zo bleek en zwak uit, net alsof er een grote porseleinen pop op het bed lag. Wat hield hij veel van haar! Hoe kon hij zonder haar leven? En de kinderen – Billy Paul was nog geen twee jaar oud en Sharon Rose was nauwelijks negen maanden – hoe zouden zij zonder moeder kunnen? Hope vroeg: “Heeft de dokter nog iets gezegd?” Bill schudde zijn hoofd. “Vraag me dat niet, lieveling. Ik moet nu gaan werken, maar ik zal om de paar uur terugkomen om te zien hoe het met je gaat.” Hij vond het verschrikkelijk om bij haar weg te gaan, maar hij was honderden dollars in de schuld geraakt aan medische kosten gedurende de laatste paar maanden en het was nodig dat hij bleef doorwerken om ze af te betalen. Op donderdag 22 juli was Bill 30 mijl naar het noorden – in de buurt van Scottsburg, Indiana – aan het patrouilleren, toen uiteindelijk 106
de gevreesde boodschap over zijn radio kwam: “Oproep voor William Branham, je vrouw ligt op sterven. Als je haar nog levend wilt zien, kun je nu beter komen.” Bill ging met zijn wagen aan de kant van de weg staan en stapte uit. Hij maakte zijn pistoolgordel los en legde hem op de stoel, toen nam hij zijn hoed af en knielde neer aan de kant van de weg. Terwijl hij zijn hoofd voor God boog, bad hij: “Hemelse Vader, ik heb alles gedaan wat ik kon doen. U weet dat U de ziel van Uw dienstknecht uit hem scheurt, maar ik verscheurde waarschijnlijk Uw ziel, toen ik naar mijn schoonmoeder luisterde in plaats van naar U. Ik vertelde U eerder al dat het me speet. Heere, alstublieft, laat Hope niet sterven, voordat ik haar nog één keer kan zien.” Terugklimmend in de cabine zette hij zijn sirene aan en reed met grote snelheid naar het ziekenhuis, zo snel zijn wagen maar rijden kon. Hij stoof de trap op en de voordeur door. Daar zag hij Sam Adair in de hal zijn richting op lopen. Dokter Adair keek even naar Bill, hield zijn hoofd naar beneden en stapte door een zijdeur, zodat hij hem niet onder ogen hoefde te komen. Bill rende de hal door en trok de deur ópen. Sam legde meevoelend zijn arm om hem heen en kreunde: “Billy jongen.” “Zeg me, dok, leeft ze nog?” “Ik denk het, Billy. Maar niet lang meer.” “Dok, ga je met mij mee naar haar kamer, alsjeblieft?” Dokter Adair liet zijn hoofd hangen. “O Bill, vraag me niet om te gaan. Hope heeft zoveel taarten voor mij gebakken. Ze is als een zus voor me. Ik kan het niet verdragen om weer in die kamer terug te gaan.” Een verpleegster opende de deur en stapte de kamer in. “Rev. Branham, ik wil dat u dit medicijn inneemt. Het zal uw zenuwen kalmeren.” Bill duwde het opzij en liep naar Hope‟s kamer. De verpleegster zei: “Ik zal met u mee naar binnen gaan,” en volgde hem de kamer in. Dokter Adair riep hem achterna: “Bill, ze is buiten bewustzijn.” Hope lag op het bed met een laken over haar gezicht getrokken. Bill trok het laken terug. Haar ogen waren gesloten en haar mond hing open. Haar lichaam had zoveel gewicht verloren, dat ze geen 45 kilo meer woog. Bill legde zijn hand op haar voorhoofd, het voelde koud en plakkerig aan. Hij pakte haar schouder en schudde haar zachtjes 107
heen en weer. “Hope, lieveling, antwoord mij. Ik houd van je met heel mijn hart. Wil je nog éénmaal tegen me praten?” Er kwam geen antwoord, geen beweging. Hardop bad Bill: “God, ik weet dat ik verkeerd ben geweest, maar alstublieft laat haar nog éénmaal met mij spreken…” Hij had zijn gebed nog niet beëindigd, of Hope‟s oogleden knipperden en gingen toen open. Ze probeerde haar armen op te beuren, maar ze was te zwak. Haar lippen begonnen te bewegen en vormden flauwtjes woorden. “Het is zó gemakkelijk,” zei ze. “Waarom heb je me terug geroepen?” Bill boog zich over het bed om haar beter te horen. “Wat bedoel je, lieveling?” “Bill, je hebt erover gesproken, je hebt erover gepredikt, maar je hebt geen enkel idee van hoe mooi het is.” “Waar heb je het over?” “Ik was naar huis aan het gaan. Er waren twee mensen, gekleed in het wit, één aan elke kant van mij. Wij wandelden een pad af waar schitterende bloemen en sierlijke palmbomen langs stonden. Overal waren prachtige vogels, die zongen en van boom naar boom vlogen. Het was zo vredig. Toen hoorde ik jou heel in de verte roepen en keerde ik terug om je te zien.” Hope merkte de verpleegster op die achter haar man stond. “Louise, wanneer je trouwt, dan hoop ik dat je net zo‟n fijne man zult hebben als ik. Hij is zo goed voor mij geweest, zó begrijpend.” De verpleegster deed een zakdoek voor haar gezicht en haastte zich de kamer uit. “Nee, lieveling”, zei Bill, “ik ben niet in staat geweest om voor jou te doen zoals ik het had willen doen.” “Bill, je hebt het beste gedaan wat je kon en ik heb je daarvoor lief. Maar ik moet me haasten, ze wachten op mij. Voor ik ga, zijn er een paar dingen die ik nog wilde zeggen. Je weet waarom ik heenga, is het niet?” Hij probeerde „ja‟ te zeggen, maar hij kon het woord niet uit zijn mond krijgen, dus knikte hij alleen maar. “We hadden nooit naar moeder moeten luisteren”, fluisterde Hope. “Die Pinkstermensen zijn goed. Beloof me, dat je op een dag naar deze mensen toe zult gaan. Voed onze kinderen op die wijze op.” “Ik weet, dat ik nooit naar je moeder had moeten luisteren. Ach, als ik de tijd kon terugdraaien, dan zou ik het anders doen. Maar op 108
een dag zal ik het goedmaken.” “Bill, herinner je je het geweer dat je wilde kopen, maar waarvoor we niet genoeg geld hadden voor de aanbetaling?” “Ja liefste, ik weet welke het was.” “Ik wilde zo graag dat je het had. Ik heb mijn stuivers en dubbeltjes gespaard van het wekelijkse kleedgeld dat je me gaf. Wanneer je naar huis gaat, kijk dan boven het vouwbed. Je zult daar een envelop vinden met het geld erin. Beloof me dat je dat geweer zult kopen.” Hij slikte en beloofde: “Ter wille van jou zal ik het kopen.” “Nog iets anders – ik wil je vergeving vragen, omdat ik iets voor je verborgen heb gehouden. Herinner je de tijd toen we naar Fort Wayne gingen en je die kousen voor mij kocht?” “Ja, dat herinner ik me.” “Bill, je kocht voor mij het verkeerde soort. Die kousen waren voor oudere vrouwen. Ik heb ze aan je moeder gegeven. Ik heb het je niet verteld, omdat ik je gevoelens niet wilde kwetsen.” Plotseling voelde Bill een ander soort pijn door zich heen trekken. Door zijn onzorgvuldigheid die dag, had hij de behoeften van Hope veronachtzaamd. Hoe had hij zó onbedachtzaam kunnen zijn, zó ongevoelig? Zijn smart scheen nu ondragelijk.
Afb. 16
Hope Branham
Hope‟s gezicht kreeg een vredige uitdrukking. “Bill, ze komen terug. Ik voel dat ze dichterbij komen. Bill, het is gemakkelijk. Deze dierbare Heilige Geest die we hebben ontvangen, brengt mij er doorheen. Beloof me dat je de doop van de Heilige Geest zult predi109
ken totdat je sterft. Het is een realiteit en het is wonderbaar bij het sterven.” “Ik beloof je dat ik dat zal doen.” Het lukte Hope om een kleine glimlach op haar gezicht te krijgen. “Ik wil ook dat je me belooft, dat je niet alleen zult blijven.” “O, Hope, dat kan ik niet beloven. Ik houd te veel van je.” “Bill, we hebben twee kinderen. Ik wil niet dat ze van het kastje naar de muur gesleept worden. Vind een goed Christenmeisje en trouw met haar, iemand die onze kinderen lief zal hebben en ze een thuis zal geven.” “O, Hope, alsjeblieft vraag me niet om dat te beloven.” “Alsjeblieft, Bill. Je wilt mij toch niet ongelukkig laten sterven?” Met een hart dat zich bijna uit zijn borstkas wrong, mompelde Bill: “Ik beloof je dat ik mijn best zal doen.” Haar laatste woorden tot hem waren: “Bill, blijf op het veld.” Bill zei: “Lieveling – ik zal je op Walnut Ridge begraven. En als ik ontslaap, zal ik aan jouw zijde liggen. Als Jezus komt vóór ik sterf, zal ik ergens op het slagveld zijn, om het Heilige-Geest-Evangelie te prediken. Op die grote dag wanneer Jezus de hemelen uiteen zal laten wijken en het Nieuwe Jeruzalem neerdaalt uit de hemel, dan zal ik Billy Paul en Sharon halen en zullen wij je ontmoeten bij de Oostelijke Poort, voordat we binnengaan.” Hope glimlachte nog een laatste maal en kneep in zijn hand. Toen sloot ze haar ogen om het pad te betreden tussen de palmbomen, dat haar naar de Godsstad leidde. In Bills gedachten zou ze voor altijd vierentwintig blijven.
***
110
Hoofdstuk 22 Het meest verraderlijke moment van zijn leven 1937
ELLA BRANHAM drong er bij haar zoon op aan om de eerste nacht na Hope‟s overlijden bij háár te blijven. Ze wist dat mevr. Broy op zijn kinderen paste en Ella wilde niet dat Bill alleen was. Maar Bill weigerde, hij wilde naar huis. Hoewel er niet veel te vinden was – alles wat er in beide kamers stond was nog geen tien dollar waard – maar nog steeds was het kleine huis, hun huis. Hope had het schoon gehouden, zij had het met haar liefde beroerd en het van een krappe gewone huurwoning veranderd in een warm en welkom thuis. Maar van het moment dat Bill door de voordeur stapte wist hij dat hij een fout had gemaakt. Het huis had geen welkom, geen leven, geen vermogen om blij te maken. Toen hij de slaapkamer inliep, keek hij boven het vouwbed. Daar, onder een krant, lag de envelop die Hope genoemd had. Bill stortte de stuivers en dubbeltjes uit op de bedsprei en telde ze. Het was in totaal $2,80 – nog 20 cent tekort voor een aanbetaling die nodig was voor dat .22 geweer dat hij al een jaar wilde hebben. Bill nam zich in zijn hart voor om dit geld als aanbetaling op dat geweer te gebruiken – ondanks de honderden dollars aan dokterskosten die hij schuldig was. Hij deed een gelofte dat hij de maandelijkse afbetalingen voor dat geweer zou doen, totdat het echt zijn eigendom was – ter nagedachtenis aan zijn toegewijde vrouw. Hij ging op bed liggen met het verlangen om in de slaap weg te kunnen vluchten. Een muis was de keukenkachel ingekropen en ritselde nu tussen het aanmaakpapier op de roosters. Het klonk voor Bill alsof Hope de papieren verpakking verwijderde van wat snoepgoed dat ze op een keukenplank bewaarde. Hij stond op en sloot de keukendeur met zijn voet. Daar zag hij Hope‟s kimono aan een haak achter de deur hangen. Nu besefte hij dat hij naar het huis van zijn moeder had moeten gaan; alles hier herinnerde hem aan zijn vrouw die ginds in het graf lag. Bill verborg zijn natte wangen in de matras en liet zijn droefheid de vrije loop. 111
Een vuist bonsde indringend op de deur. Bill sprong op en liet Frank Broy en zijn zoon Fletcher de kamer in. Frank zei: “Bill, ik heb slecht nieuws voor je.” “Ik weet het, Frank. Ik was bij Hope toen ze stierf.” “Maar dat is niet alles. Je baby ligt ook op sterven.” “Sharon?” Bill snakte naar adem. “Dat niet!” “Ja. Dokter Adair nam haar zo even mee naar het ziekenhuis. Ze heeft hersenvliesontsteking. De dokter zegt dat er geen enkele kans is dat ze zal blijven leven. Kom mee, ik zal je erheen rijden.” In plaats van in beweging te komen, zakte Bill in elkaar op de grond. Frank en Fletcher hielpen hem omhoog en naar buiten in Franks bestelwagen. Toen Bill bij het ziekhuis aankwam, nam dr. Adair hem mee naar het laboratorium en liet hem door een microscoop naar vloeistofmonsters kijken, die uit Sharons ruggengraat gehaald waren. “Het is tuberculeuze hersenvlies-ontsteking”, zei dr. Adair bedroefd. “Haar moeder heeft haar aangestoken. Meestal stopt de tubercelbacil in de longen, maar soms komt hij in de bloedstroom terecht en bereikt hij het vlies dat de hersenen beschermt. Dat is wat er gebeurd is met je dochter. Het spijt me Bill, maar op dit punt is er absoluut niets wat we voor haar kunnen doen.” “Waar is ze dok? Ik wil haar zien!” “Ze ligt beneden in isolement, dus je kunt haar niet gaan bezoeken. Het is besmettelijk.” “Het maakt mij niet uit of ik sterf; ik moet Sharon Rose nog éénmaal zien.” Met moeite hield dokter Adair zijn vastberadenheid vol. “Dat kun je niet doen, Bill. Het is hersenvliesontsteking! Je zou het op je jas mee kunnen nemen en het op Billy Paul kunnen overdragen.” Bill ging zitten en begroef z‟n gezicht in zijn handen, snikkend: “Breng me wat chloroform en laat mij met haar sterven. Wat betekent het leven nog voor mij? Alles wat mij lief is, is weg.” Dokter Adair voelde het verdriet van zijn vriend alsof het hem zelf betrof. “Bill, blijf hier. Ik zal een verpleegster je iets laten brengen wat je pijn zal verlichten.” Zodra dr. Adair de kamer had verlaten glipte Bill een andere deur uit en haastte zich naar de kelder. Daar lag Sharon in een kinderbedje, jammerend en schokkend van de spierkrampen. Een stuk kaasdoek was over haar lichaam heen gelegd als muskietennet, maar 112
door haar schoppen en draaien was het doek er afgevallen en nu deden de vliegen zich tegoed aan het vocht rond haar ogen. Bill joeg de vliegen weg en trok het doek weer op zijn plaats. “Sharon!” zei hij zacht. Toen ze haar hoofdje draaide om hem te zien, begonnen haar lippen te trillen. Ze had zoveel geleden, dat één van haar ogen scheel was geworden. Bill viel op zijn knieën, sloot zijn ogen en klemde zijn handen samen. “O, dierbare God”, huilde hij, “U nam mijn lieve vrouw en nu neemt U mijn baby! Alstublieft neem niet mijn kleine meisje weg. Ik ben degene die verkeerd was. U zou míj moeten wegnemen. Het spijt me dat ik naar iemand anders luisterde dan naar U. Ik zal proberen om het nooit meer te doen. Heere, ik zal naar die mensen gaan, die zij afval en uitschot noemde en het maakt mij niet uit wie mij 'heilige roller' zal noemen. Ik zal alles doen wat U wilt dat ik doe, maar alstublieft, laat mijn baby niet sterven.” Zodra hij zijn ogen opende, zag hij iets wat op een zwart laken leek, dat neerviel tussen Sharon en hem. Hij had hetzelfde afgelopen Kerst gezien toen hij voor Hope bad. Hij wist dat God zijn gebed had afgewezen. Dat ogenblik was het meest verraderlijke moment van zijn leven. Neerknielend op de harde vloer van de isolatie-afdeling in de kelder, met zijn stervende negen maanden oude dochtertje vóór zich, kwam de verzoeker langs en fluisterde: “Je zegt dat God liefde is. Is dit liefde? Zo zeer als je Zijn Woord hebt gepredikt en zo hard als je hebt geprobeerd om voor Hem te leven, en nu, wanneer het op het leven van je eigen kindje aankomt, wijst Hij je af! Wat voor soort God dien je eigenlijk?” Een minuut lang wankelde Bill heel hachelijk op het grote kruispunt van zijn leven. Toen kwam zijn antwoord vanuit de verborgen krachtbron die diep in zijn ziel opborrelde: “Zoals Job vanouds, zal ik zeggen: „De Heere heeft gegeven en de Heere heeft genomen; de naam des HEEREN zij geloofd‟.17 O God, ik weet niet waarom U mij zo verscheurt, maar dat zal mijn geloof in U niet veranderen. Zelfs al slaat U mij, toch zal ik U vertrouwen. Ik geloof in U.”
17
Job 1:21 113
Hij stond op en voor de laatste maal boog hij zich over het bedje van zijn dochter. “Sharon, nadat de engelen je ziel hebben meegenomen om ginds je moeder te ontmoeten, zal ik je hierbuiten begraven in de armen van je moeder.” Amelia Hope Branham werd op zaterdag 24 juli 1937 begraven op de Walnut Ridge begraafplaats op een stukje grond dat haar vader voor zichzelf en zijn vrouw gekocht had. Sharon Rose stierf de dag erna. Op maandag-morgen heropende de begrafenisondernemer het graf van Hope en liet het kleine kistje van Sharon op de kist van haar moeder zakken. Bill had zijn belofte gehouden; hij had Sharon Rose begraven in de armen van haar moeder. DE DAAROP volgende weken leefde Bill in een moeras van ondraaglijk leed. Zijn dagen leken geen eind te hebben, vaak waren zijn nachten niets dan een slapeloze kwelling. Elke werkdag dwong hij zichzelf om naar zijn werk te gaan. Hij wist dat hij verplichtingen had om zijn medische schulden af te betalen en dat gaf hem een reden om te blijven leven. „s Middags haalde hij Billy Paul op, van het huis van de familie Broy, kookte het avondeten en liep dan urenlang door de straten terwijl hij zijn zoon op zijn schouders droeg. Op een dag na het werk zette Bill zijn zoon op de trap bij de voordeur en ging naar de achtertuin om naar zijn jachthond te kijken, die hij onder een eikenboom vastgebonden had, achter op zijn erf. Billy Paul zei: “Papa, waar is mama?” Bill had die vraag wel al honderd maal moeten beantwoorden, maar de twee jaar oude Billy Paul was nog niet oud genoeg om het te begrijpen.“ Ze is in de hemel. Ze is heengegaan om Jezus te zien.” “Wanneer komt ze weer terug? Ik heb haar nodig.” “Ze komt niet terug, Billy, maar jij en ik zullen op een dag heengaan om haar te bezoeken.” Bill liep het pad af naar de achterkant van het huis. Billy Paul wees met zijn korte vingertje naar de lucht. “Papa, kijk! Ik zag mama op die wolk daar.” Dat was teveel voor Bill. Hij viel met zijn gezicht naar beneden op het pad en lag daar een uur lang, doodstil, terwijl Billy Paul op de traptreden zat te huilen om zijn moeder. Toen Bill eindelijk genoeg kracht verzameld had om op te staan, bracht hij Billy Paul terug naar het huis van de Broys en liet hem daar achter, terwijl hij doorliep naar 114
Walnut Ridge. Voordat hij de begraafplaats bereikte, stopte er een auto naast hem. Meneer Isler, een senator van de staat Indiana, die daar in de buurt woonde, stapte uit zijn auto. “Waar ga je heen, Billy? Naar de begraafplaats?” “Ja!” “Dit is niet de eerste keer dat ik je deze heuvel op zie lopen. Wat doe je daar?” “Ik zit bij het graf van mijn vrouw en mijn baby en dan luister ik naar de muziek die de wind speelt door de bomen.” “Wat voor muziek hoor je dan?” Bill citeerde het eerste vers van een lied van de gemeente: “Er is een land over de rivier, wat ze‟altijd lief‟lijk‟ noemen, en we bereiken die kust alleen door geloof. Eén voor één bereiken we de poort daar, om bij de onsterfelijken te verblijven; op een dag zullen ze die gouden klokken luiden voor u en voor mij.” Senator Isler sloot Bills beide handen in de zijne. “Bill, ik wil je iets vragen. Ik heb je op de hoeken van de straten zien prediken totdat het erop leek dat je dood zou neervallen. Ik heb je heen en weer door de straten zien gaan, zieken bezoekend op alle uren van de nacht. Maar na dit leed wat je overkomen is: wat betekent Christus nu voor je?” “Hij is alles wat ik nog heb, meneer Isler. Hij is mijn leven, mijn alles, mijn hoogste doel. Hij is het enige houvast in mijn leven waar ik aan vast kan houden.” Meneer Isler schudde zijn hoofd. “Nadat Hij je vrouw en je baby weggenomen heeft, wil je Hem nog steeds dienen?” “Zelfs al slaat Hij mij, toch zal ik Hem vertrouwen!” DE VOLGENDE MORGEN vroeg kreeg Bill de opdracht om een kapotte secundaire stroomdraad te repareren aan Verkeersweg nr. 150, vlakbij New Albany. Hij trok zijn klimsporen aan, deed zijn veiligheidsriem om en klom de elektriciteitsmast in. Vlak onder de dwarsbalk stopte hij. Zijn hele denken was bezig met Hope en Sharon Rose. Hij kon begrijpen waarom God zijn vrouw wegnam. Maar zijn báby? Waarom nam God zijn kleine meisje weg? Tijdens het werk zong hij het oude evangelie-lied:
115
“Op een heuvel ver weg stond een ruw houten kruis, het symbool van schande en smart; Het was op dat oude kruis dat Jezus leed en stierf, En voor een wereld van verloren zondaars werd omgebracht.” Precies op dat moment kwam de zon aan de horizon boven de bomen te voorschijn en zette hem volop in het zonlicht, waardoor een schaduw op de heuvelhelling naast hem ontstond: de schaduw van een man die aan een kruis hing. “Zo is het,” snikte hij, “het waren mijn zonden die U daar brachten, Jezus. Ik ben net zo schuldig als iedereen.” Plotseling schoot er een verward idee door zijn gedachten. Misbruik makend van deze verwarring, zette de duivel hem aan om zijn eigen leven te beëindigen. Bill keek naar zijn zware rubber handschoenen, toen naar de 2300-volt transmissiedraad, die naast de secundaire draad hing. Hij overwoog de mogelijkheden. Het was verkeerd – erg verkeerd. Maar op één of andere manier, op dit moment, met zijn gedachten overschaduwd door wanhoop, leek het verkeerde juist te zijn. Hij trok een van zijn beschermende handschoenen uit, en zei: “Dierbare God, ik vind het verschrikkelijk om dit te doen, maar ik ben een lafaard. Zonder hen kan ik gewoon niet verder leven. Hij strekte zijn blote hand uit naar de 2300-volt draad. Hij wist, dat als hij hem vastpakte, dat de stroom zijn bloed zou laten koken en zijn botten vernietigen. “Sharon, papa komt eraan om jou en mama te zien.” Hij heeft nooit geweten wat er daarna gebeurde. Toen hij tot zichzelf kwam zat hij op de grond, met zijn veiligheidsriem nog steeds rond de mast vastgemaakt. Hij was overdekt met zweet en hij trilde over zijn hele lichaam. Omdat hij niet in staat meer was om die dag te werken, gooide hij zijn gereedschap achter in zijn dienstwagen en reed naar huis. Zijn postbus bij het voorportaal zat met verschillende brieven volgepropt. Bill graaide ze bijeen en droeg ze naar binnen waar hij ze uitspreidde op de keukentafel. Naast de gebruikelijke maandelijkse rekeningen, was één brief nogal onverwachts. Ze kwam van de bank en was geadresseerd aan „Mej. Sharon Rose Branham.‟ Bills handen beefden toen hij de omslag openscheurde. Toen begreep hij het. De bank retourneerde haar 80 cent. Bill was de spaarrekening die hij een
116
paar dagen voor Kerst voor Sharon geopend had, vergeten. Dat was vlak voordat… Zijn mentale dijk stortte nu helemaal in, en zijn gedachten werden overspoeld met afschuwelijke herinneringen. Hij bad: “Jezus, toen ik een kind was, leed ik vele malen honger en kou. Iedereen lachte mij uit en noemde mij een meisje. Ik voelde me zo alleen. Nadat ik Christen was geworden gaf u mij een klein huis en een eigen gezin. Ik heb geprobeerd om juist te leven. Nu hebt U het allemaal van mij afgenomen. Ik word zo gekweld, ik kan niet langer op deze wijze verdergaan. O God, waarom neemt U mij ook niet weg?” Opnieuw kwam de duivel binnen als een mist, en benevelde Bills gedachten om redelijk en gezond te kunnen denken. Voor een moment verloor Bill de leiding van Gods hand uit het oog. In dat verraderlijke moment drong Satan hem in de richting van de ergst mogelijke handelwijze die hij zou kunnen volgen. Bill bewaarde zijn jachtopziener-revolver in een holster die aan een spijker achter de keukendeur hing. Hij nam de revolver in zijn hand, knielde neer op de vloer naast een legerveldbed dat vlakbij de keukenkachel stond. Hij drukte de loop tegen zijn hoofd, spande de hamer en haalde te trekker over, terwijl hij hardop bad: “Onze Vader die in de hemelen zijt, Uw Naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome, Uw wil geschiede…” Hij trok harder en harder aan die goed geöliede trekker, maar er kwam geen beweging in. Hij probeerde het met alle kracht die hij nog over had, maar dat dunne halvemaan-vormig stukje staal wilde niet bewegen. Tenslotte gaf hij het op en wierp de revolver weg. Toen de revolver de grond raakte, ging het wapen af en een kogel reet de wand open. Bill liet zich over het veldbed vallen. “O God, U scheurt mij gewoon in stukken. U wilt me zelfs niet laten sterven.” Tenslotte raakte hij zo uitgeput van het huilen dat hij in slaap viel – en hij droomde. Het was geen gewone droom met wazige beelden en een vaag bewustzijn. De beelden waren scherp en duidelijk en bleven zo helder in zijn geheugen, alsof hij er daadwerkelijk geweest was. Hij droomde dat hij ergens op een prairie in het westen was, wandelend op een woestijnweg en een populair western liedje zong: ”Er is een wiel van de wagen gebroken, en er staat een bord bij de ranch, met: „Te Koop‟…” Bill liep langs een oude overdekte wagen, het soort dat de vroegere kolonisten een „prairie-huifkar‟ noemden. 117
Eén van de voorwielen van de wagen was gebroken, waardoor de wagen op één hoek schuin stond, zodat de wielas de grond raakte. Vlak naast waar het gebroken houten wiel tegenaan stond, stond een knappe jongedame naar hem te kijken. De wind speelde door haar lange blonde haar. Haar blauwe ogen sprankelden in de zon. Toen Bill voorbij wandelde, nam hij zijn cowboyhoed af en groette haar opgewekt: “Goedemorgen, dame.” Ze zei: “Goedemorgen, papa.” Bill stopte en staarde naar deze mooie vrouw gekleed in het wit. Ze zag eruit als tenminste twintig jaar oud. “Wel, juffrouw, hoe kan ik je vader zijn, als je bijna even oud bent als ik?” Ze begon nog meer te lachen, zodat haar perfecte tanden zichtbaar werden. “Papa, u weet gewoon niet waar u bent. Op aarde was ik uw kleine Sharon Rose.” “Sharon? Maar – maar je was nog maar een kleine baby.” “Er zijn hier helemaal geen babies, papa. We zijn allemaal van dezelfde leeftijd; we zijn onsterfelijk. Waar is mijn broer, Billy Paul?” “Ik liet hem kort geleden achter bij mevrouw Broy.” Sharon zei: “Ik zal hier op Billy Paul wachten. Waarom gaat u niet verder om moeder te zien. Ze wacht op u in uw nieuwe huis.” “Nieuwe huis? Branhams hebben nooit huizen gehad; wij zijn altijd arme vagebonden geweest.” “Je hebt hierboven een huis, papa. Kijk!” Ze wees naar verderop langs de weg. Aan het einde van het karrespoor stond een prachtig paleis, hoog op een heuveltop. De zon was net achter het dak van het gebouw weggedoken en zonnestralen straalden nu in alle richtingen, als bakens die vermoeide reizigers de haven binnenloodsen. Bill begon te rennen. Toen hij dichterbij kwam, hoorde hij een engelenkoor zingen: “Mijn thuis, liefelijk thuis…” Een lange trap liep vanaf onderaan de heuvel tot de voordeur. Hope wachtte in de deuropening, gekleed in het wit, met haar lange donkere haren los in de wind. Bill sprong de trap op, nam drie treden tegelijk. Toen hij boven was, viel hij aan haar voeten. Hope dwong hem zachtjes om op te staan. Bill zei: “Hope, ik ontmoette zojuist Sharon langs de weg. Ze is zo‟n mooie jongedame geworden.” “Ja, dat is ze. Bill, je moet er mee stoppen om je over mij en Sharon zorgen te maken.”
118
“Lieveling, ik kan het niet helpen. Ik ben zo eenzaam geworden zonder jullie, en Billy Paul huilt de hele tijd om jou, ik weet niet wat ik met hem aan moet.” “Sharon en ik zijn veel beter af dan jij. Beloof me dat je je geen zorgen meer over ons zult maken.” Hope sloeg een arm om zijn schouder en klopte hem op zijn rug, zoals ze dat zo vaak op aarde gedaan had. “Bill, je ziet er zo vermoeid uit. Je put jezelf uit bij het bidden voor de zieken. Kom met me mee naar binnen; nu kun je gaan zitten en uitrusten.” Hij liep met haar de woning binnen en daar stond een groene Morris-stoel, precies als die ene die hij aan het financieringsbedrijf was kwijt geraakt omdat hij niet aan de afbetalingen kon voldoen. Hope zei: “Herinner jij je die stoel?” Bill kreeg een brok in zijn keel. “Hoe goed kan ik me dat herinneren.” “Deze zullen ze niet terugnemen”, verzekerde zij hem, “hij is al betaald.” - “Ik begrijp het niet.” “Je gaat weer terug nu, Bill. Beloof me dat je je geen zorgen meer zult maken over mij en Sharon.” “Hope, ik kan dat niet beloven.” Maar Hope was plotseling verdwenen en Bill werd wakker. Hij lag nog steeds over het veldbed geknield in het donker van zijn keuken. Hij stond op en keek de duistere kamer rond. Het leek alsof hij een onzichtbare arm over zijn schouder voelde. “Hope, ben jij dat?” Het leek alsof hij haar nog op zijn schouder kon voelen kloppen. “Hope, ben jij hier in de kamer?” Beeldde hij het zich in? Of kon hij haar stem horen fluisteren: “Beloof mij dat je je geen zorgen maakt.” Bill zei: “Hope, dat beloof ik.” ***
119
120
Hoofdstuk 23 Terug worstelend 1937-1939
DE OHIO RIVIER had inderdaad tijdens de overstroming van 1937 het pijl van 22 voet (6,70 meter.) boven de Spring Street bereikt, precies zoals het door de engel aan William Branham was getoond dat het zou zijn. De Branham Tabernakel, die niet ver van de Spring Street stond, had evenzo een doop gekregen. De stijgende vloed had de ramen eruit gebroken en alles wat niet vast zat, laten drijven; ook de preekstoel en de kerkbanken. Toen de modderige rivier zich eindelijk teruggetrokken had, lagen de kerkbanken kriskras en ondersteboven door elkaar. Maar de kansel was op bijna de exacte plek terechtgekomen waar hij hoorde - nog steeds overeind en nog steeds naar de samenkomst gericht. De avond vóór de vloed had Billy zijn Bijbel geopend op de preekstoel achtergelaten. Toen hij uiteindelijk terugkeerde om de schade op te nemen, ontdekte hij dat zijn Bijbel precies daar lag waar hij hem had achtergelaten: nog steeds open bij dezelfde bladzijde. Bill beschouwde dit als een teken van God: zelfs hoewel de uiterlijke omstandigheden van zijn leven in wanorde waren, bleef het Woord van God dat hij predikte altijd waar en onwankelbaar. Dat was bemoedigend – en Bill had ieder onsje bemoediging dat hij maar krijgen kon nodig om hem te helpen zijn leven aan te kunnen. Hij kon gewoon niet over het verlies van zijn vrouw en dochtertje heenkomen. Hij voelde zich alsof hij een gevangenisstraf aan het uitzitten was, zonder hoop op vrijlating. Het verdriet belemmerde hem als de tralies van een cel; eenzaamheid bewaakte hem als een gevangenbewaarder en hopeloosheid scheen - als een strenge cipier - elke beweging van hem te controleren. Het vonnis leek bijna te zwaar om te dragen. Soms putte hij troost uit zijn droom over Hope en Sharon in de hemel. Hij wist dat het een droom was, omdat hij in slaap was gevallen. (Visioenen kwamen alleen als hij klaarwakker was.) Maar het was zo‟n onvergetelijke droom geweest – zó levensecht. Zelfs tot de nerven van het hout van de prairiehuifkar en de voetstappen die zijn schoenen in het zand achterlieten. De droom leek ook zo 121
veelbetekenend te zijn, alsof God hem veel dingen duidelijk wilde maken. Sommige dingen leken duidelijk te zijn – het gebroken wagenwiel stelde vast zijn gebroken gezin voor, en het was waar dat Hope en Sharon nu op een betere plaats waren dan de aarde. Maar andere symbolen waren niet zo duidelijk. Waarom vond de droom in het westen plaats? Lag er een betekenis in de ondergaande zon? En het meest verwarrende van alles: wat bedoelde Hope, toen ze zei dat hij zichzelf uitputte bij het bidden voor de zieken? Op deze vragen kon hij geen passende antwoorden vinden. Bill putte de meeste kracht uit de Bijbel. Hij las in Romeinen 8:28 waar de apostel Paulus zei: “Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn.” Bill worstelde ermee om dat te geloven, maar het was zo moeilijk te begrijpen. Hoe was het mogelijk dat er iets goeds zou kunnen voortkomen uit het verliezen van zijn vrouw en dochter? Hij onderstreepte Johannes 14, waarin Jezus zei: “Uw hart worde niet ontroerd; gij gelooft in God, gelooft ook in Mij. In het huis mijns Vaders zijn vele woningen … Ik ga heen om u plaats te bereiden … Ik kom weder en zal u tot Mij nemen … uw hart worde niet ontroerd of versaagd.” Bill probeerde deze raad op te volgen, maar hij bleef zich evengoed dikwijls terneergeslagen voelen. Alhoewel hij in zijn gemeente doorging met prediken, had hij veel van zijn vroegere energie en voortvarendheid verloren. Hij gaf nog steeds even veel om de mensen, maar op de een of andere manier voelde hij zich niet recht staan tegenover de Heere. Elke keer wanneer hij bad kon hij de Troon van God niet zo bereiken als voorheen. Hij voelde zich ellendig. Zijn moeder woonde nog steeds een paar huizenblokken hij hem vandaan. Na de dood van Charles Sr., had ze haar huis in een pension veranderd, waardoor ze een bescheiden maar regelmatig inkomen kreeg. Elke dag maakte Ella een ontbijt en een warme maaltijd voor haar gasten. In de avond stopte Bill er regelmatig voor het avondeten. Op een avond, terwijl hij zijn moeder aan het helpen was om de vuile borden van de tafel af te ruimen, vroeg Ella hem wat hij van de brug dacht, die ze hadden gebouwd over de Ohio rivier tussen Louisville (Kentucky) en Jeffersonville (Indiana). “Komt ze je niet bekend voor?” vroeg ze.
122
“Vreemd, maar op de één of andere manier wel – alsof ik haar me ergens van herinner.” Ella knikte. “Jaren geleden kwam je op een dag helemaal opgewonden het huis binnenrennen, babbelend over een brug, die je gezien had, waar helemaal geen brug was. Eerst dacht ik dat het allemaal onzin was, maar daarna begon ik het mezelf af te vragen – dus schreef ik het op en bewaarde het.” Ze haalde een opgevouwen stuk vergeeld papier tevoorschijn. Voordat Bill het las, wist hij wat er op stond, de herinneringen uit zijn jeugd kwamen ineens terug. Hij herinnerde zich de appelboom, het knikkerspel, het merkwaardige gevoel dat over hem kwam. Hij herinnerde zich hoe de rivier plotseling dichterbij leek, en hoe de brug in snel tempo over het water gevormd werd, deel na deel samenkomend, totdat die ene dwarsbalk, die zich hoog in het midden van de brug bevond, losbrak en neerstortte. Hij opende het oude stukje papier en las de krabbels van zijn moeder. Toen dacht hij aan de nieuwe brug die gebouwd was. Dit was het. Het was precies gebeurd op de wijze zoals hij het als jongen gezien had. “Mama, wat denkt u dat het betekent?” Ze haalde haar schouders op. “Hoe zou ik dat moeten weten? Maar Billy, ik heb me jarenlang afgevraagd of jij niet voor een speciaal doel in het leven geboren bent. Ik denk nog steeds dat dit zo zou mogen zijn.” Toen Bill weer aan dat visioen uit zijn jeugd terugdacht – zijn eerste visioen, vroeg hij zich hetzelfde af, nu beseffend hoe het visioen uitgekomen was. Zou het kunnen zijn, dat zijn leven echt naar een of ander uniek doel toe bewoog? Momenteel voelde hij zich zo droog, zo leeg, zo zinloos, dat het moeilijk voor te stellen was dat God hém voor iets bijzonders zou kunnen gebruiken. Maar hij zou nooit die zeven jaar oude jongen kunnen vergeten, die in angst luisterde terwijl een diepe stem vanuit een wervelwind in een boom tot hem sprak en hem zei: “Drink en rook nooit, of verontreinig je lichaam op geen enkele wijze. Er zal een werk voor je te doen zijn wanneer je ouder wordt.” Was dat de reden waarom God hem nog niet toestond om te sterven? Was er nog iets meer voor hem om te volbrengen? Een klein sprankje hoop lichtte op in zijn binnenste.
123
OP 1 SEPTEMBER 1939 gaf Adolf Hitler zijn troepen opdracht om Polen binnen te vallen. Twee dagen later verklaarden Frankrijk en Groot-Brittannië Duitsland de oorlog. De Fransen vielen onmiddellijk over de Rijn, langs hun gezamenlijke grens, Duitsland aan, maar hadden moeite om door de hardnekkige verdedigingslinie van de Duitsers te breken. Ondertussen werden Poolse cavaleriekorpsen hopeloos door de gemechaniseerde divisies van de Duitsers onder de voet gelopen. Na slechts 18 dagen rampzalig vechten, vluchtte de regering en het militaire gezag van Polen naar het aangrenzende Roemenië. Vanaf dat ogenblik stortte het Poolse verzet snel in, wat Duitsland de mogelijkheid gaf haar energie op de Franse invasie te concentreren. Hoewel Frankrijk zich haastig van Duitse bodem terugtrok, leek het voor de meeste politieke analisten duidelijk, dat de oorlog in Europa in plaats van voorbíj te zijn, nog maar net begónnen was. Zoals iedereen, die de beschikking had over een radio of krant, volgde William Branham dit Europese drama met ernstige aandacht. Hoewel zijn interesse in deze oorlog heel andere beweegredenen had. Dit was wat hij in juni 1933 gezien had, toen hij in geestvervoering raakte en zeven gebeurtenissen voor zich zag ontvouwen in een panoramisch visioen van de toekomst. Het was mysterieus. Welke kracht stond hem toe om gebeurtenissen te zien voordat ze plaatsvonden? En met welk doel? - Daar wás dat woord weer: doel. Misschien had God toch een belangrijk doel voor zijn leven bestemd. En zo ja, waarom openbaarde het zich dan niet duidelijker? Terwijl Bill hieraan dacht, dwaalden zijn gedachten onvermijdelijk weer terug naar de ontmoetingen twee jaar terug met de Pinkstermensen in Mishawaka, Indiana. Bill wist dat hij Gods plan voor zijn leven misgelopen was, toen hij die uitnodigingen van Pinksterpredikers om in hun gemeenten ginds te evangeliseren, had afgewezen. Maar hoe kon hij weer in de wil van God terugkomen? Natuurlijk kon hij gewoon beginnen om Pinkstergemeenten te bezoeken, in de hoop dat enigen hem zouden mogen vragen om voor hen te prediken. Maar er was nog steeds één tergende vraag – als een wegversperring – die hem ervan weerhield om zo‟n rechtstreekse route te kiezen: de vraag over de gaven van de Heilige Geest; in het bijzonder de vraag over het spreken in tongen en de uitleg van tongen. Tegen die tijd was Bill ervan overtuigd dat spreken in tongen en de uitleg van tongen beide onvervalste gaven van de Heilige Geest 124
waren; de Bijbel leek op dit punt duidelijk genoeg te zijn.18 Wat Bill zorgen baarde, was zijn ervaring met die twee mannen in Mishawaka, die speciaal actief waren geweest in het tot uitdrukking brengen van de gaven van tongentaal en de uitleggingen ervan. Beiden hadden dezelfde krachtige manifestaties van de Geest van God in de samenkomst gedemonstreerd. Maar toen Bill later met beide mannen apart gesproken had, had hij direct in hun privélevens gekeken. Terwijl één van de mannen een geheel toegewijde Christen was, was de andere man absoluut een huichelaar. Bill wist dat dit de waarheid was; de visioenen waren nooit verkeerd. Dat is wat hem dwars zat over het hele Pinkster-idee: dat er toegelaten werd om de gaven van de Geest openlijk in de samenkomsten te laten werken. Als dat werkelijk de Heilige Geest was, die in die Pinkstersamenkomst in Mishawaka viel, hoe kon de Geest van God deze schandalige huichelaar zegenen? Het leek niet erg waarschijnlijk. Maar kon de geest van Satan de werken van God voortbrengen? Ook dat leek twijfelachtig. Was het dan mogelijk dat beide geesten in dezelfde samenkomst werkzaam konden zijn? Een dergelijke gedachte bracht haar eigen moeilijkheden mee. Als de Geest van God en de geest van de Duivel dezelfde resultaten voortbrachten, hoe kon iemand dan weten wat waar was? Dit raadsel had hem in de laatste twee jaar al vele malen beziggehouden. Maar nu – nadat hij gezien had dat zijn visioen over de oorlog in Europa realiteit geworden was – voelde Bill opnieuw de drang om een antwoord te vinden, zodat hij zijn fout achter zich kon laten en opnieuw kon beginnen op het pad dat God in Zijn gedachten voorbestemd had. Bill nam een paar dagen vrij en reed naar het noorden over Verkeersweg 62, totdat hij in het Tunnel Mill gebied kwam. Hij parkeerde zijn auto langs de weg, waadde door de Fourteen Mile Creek en trok de bossen in. De herfst toonde zijn schoonheid. Oranje, bruine en rode bladeren dwarrelden naar beneden en kraakten onder zijn voeten terwijl hij liep. Vogels vulden de achtergrond met hun zachte concerten. Uiteindelijk kwam Bill bij de plaats, waar dat 25 meter diepe ravijn zich van een steile kalkstenen rotswand verwijderde. Stap voor stap
18
1 Korinthiërs 12: 1-12 & 14: 1-33 125
kwam hij door het kreupelhout en de keien aan de voet van de rotswand, totdat hij bij de ingang van zijn grot kwam. Vóór het gat was een dunne, puntige steen, die als een tand omhoog stak. Hij stak zijn kaars aan en wrong zich toen met zijn Afb. 17 De ingang van voeten naar voren door de William Branhams grot opening. Toen hij een achttal meters de slingerende gang was gevolgd, stopte hij om nog eens naar de omgekeerd piramide-vormige rotssteen te staren, die boven die rechthoekige kalkstenen tafel leek te balanceren. Het verbaasde hem elke keer opnieuw als hij ernaar keek. Hij legde zijn jas en een paar kaarsen op de richel die hij als bed gebruikte. Toen nam hij zijn Bijbel en ging weer terug naar buiten om in de warme herfstzon God te zoeken. Niet ver van de ingang van de grot lag een omgevallen eikenboom op de grond. De plaats waar de stam van de oude boom vertakte, vormde nu een natuurlijke leunstoel. Bill nestelde zich de hele middag in die vertakking, terwijl hij zijn Bijbel las en bad. Uiteindelijk begon het te schemeren Afb. 18 De piramideen verschenen de sterren. Een lichte, maar vormige rotssteen kille herfstbries dwong hem om in zijn grot beschutting te zoeken. De volgende morgen stond hij pas op, toen de zon hoog genoeg stond om zijn plekje te verwarmen. Hij had zijn Bijbel open achtergelaten in de vertakking van de dode eik en de wind had de bladzijden naar het 6e hoofdstuk van Hebreeën geblazen. Bill zette zich schrijlings op de boomstam en begon te lezen: “Want het is onmogelijk degenen, die eens verlicht zijn geweest, van de hemelse gave genoten hebben en deel gekregen hebben aan 126
de Heilige Geest, en het goede Woord Gods en de krachten der toekomende eeuw gesmaakt hebben, en daarna afgevallen zijn, weder opnieuw tot bekering te brengen, daar zij wat hen betreft de Zoon van God opnieuw kruisigen en tot een bespotting maken. Want de grond die de regen, welke er telkens op valt, indrinkt en gewas voortbrengt, geschikt voor hen, ter wille van wie hij ook bewerkt wordt, ontvangt zegen van God; doch als hij doornen en distelen draagt, is hij ondeugdelijk en niet ver van de vervloeking, die uitloopt op verbranding.” Dat zei hem helemaal niets. Hij sloeg de bladzijden om, op zoek naar een bepaald Schriftgedeelte in 2 Timothéüs wat in zijn gedachten was geweest. Toen hij zijn handen van de Bijbel afhaalde, kwam er een windvlaag, die de bladzijden terug blies naar Hebreeën hoofdstuk 6. Hij dacht: “wat vreemd.” Probeerde God hem met dit Schriftgedeelte iets te zeggen? Hij las hoofdstuk 6 opnieuw, maar het zei hem nog steeds niets. Hij liep weer terug naar zijn grot en klom door de opening naar de plaats, waar die omgekeerde piramide van kalksteen boven de rechthoekige rotsstenen tafel hing. Bill knielde neer en bad: “Here, wat betekent Hebreeën hoofdstuk 6? Wat probeert U mij te zeggen?” Plotseling begonnen zijn vingers doof te worden – niet vanwege de koelte in de grot; het was het verdovende gevoel dat dikwijls aan een visioen vooraf ging. Zijn armen en benen voelden zwaar aan en zijn lippen voelden opgezwollen, alsof een tandarts hem net een spuitje met Novocain had gegeven. Toen hij zijn ogen opende zag hij een wereldbol om zijn as draaien. De grond leek op een pas geploegde akker. Rond de rand van deze draaiende planeet kwam een man, gekleed in het wit, die een grote zak aan zijn zijde droeg. Elke paar stappen schepte deze man een handvol zaden uit zijn zak en strooide die met een zwaai van zijn arm over de grond uit. Zodra hij verdwenen was rond de kromming van de aarde, zag Bill een andere man – deze man was in het zwart gekleed – die kwam aansluipen achter de eerste. Ook deze tweede man had een zak aan zijn zijde, en strooide zaden, terwijl hij op zijn tenen door de akker liep. Maar hij bleef schichtig om zich heen kijken, alsof hij iets verkeerd deed en bang was dat hij betrapt zou worden. Nadat deze man in het zwart rond de rand van de aarde was verdwenen, zag Bill de zaden ontkiemen en snel tot hun volledige grootte uitgroeien. Nu begon het duidelijk te worden wat deze zaden 127
waren – sommige waren tarwe en andere waren klitten, distels en „stinkkruid‟. De zon kwam op: brandend op de akker en alle vocht uit de grond zuigend. Zowel de tarwe als het onkruid lieten beide hun kopjes hangen en hijgden: wanhopig biddend om regen. De planten bogen dieper en dieper door naar de opgedroogde aarde. Toen zag Bill een reusachtige donkere wolk komen aanzetten boven de horizon. Toen de regen neerstroomde, ging de tarwe rechtop staan en juichte: “God zij geprezen! Prijs de Here!” Tezelfdertijd sprongen ook de klitten en het stinkkruid rechtop en riepen: “Glorie, halleluja! Prijs de Here!” De hele wereld kwam plotseling tot leven met planten die op en neer dansten in de regen, en allemaal schreeuwden ze hetzelfde: “Prijs de Heere!” Toen verliet het visioen hem. Bill voelde zich opgelucht. Nu begreep hij Hebreeën hoofdstuk 6: “Want het is onmogelijk, degenen, die.., deel gekregen hebben aan de Heilige Geest....., daarna afgevallen zijn, weder opnieuw tot bekering te brengen….., Want de grond die de regen, indrinkt….., ontvangt zegen van God; doch als hij doornen en distelen draagt, is hij ondeugdelijk…...” (Wordt verworpen…) Dat was zijn antwoord: dezelfde regen die de tarwe laat groeien, bewatert ook de klitten en het stinkkruid. En dezelfde Heilige Geest die de Christen zegent en voedt, kan ook een huichelaar zegenen; de huichelaar zal alleen een andere vrucht voortbrengen. Het hing alles af van het zaad dat werd geplant. Bill dacht na over iets dat Jezus zei: “Maar ik zeg u: „Hebt uw vijanden lief en bidt voor wie u vervolgen, opdat gij kinderen moogt zijn van uw Vader, die in de hemelen is; want Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.‟”19 Zoals het in het natuurlijke was, zo was het ook geestelijk. Dat verklaarde waarom Jezus zei: “Velen zullen te dien dage tot Mij zeggen: „Here, Here, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd en in Uw Naam boze geesten uitgedreven en in Uw naam vele krachten gedaan?‟ En dan zal Ik hun openlijk zeggen: „Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, gij werkers der wetteloosheid‟.”20 Zelfs al toonden deze mensen uiterlijke tekenen van de kracht van God, hun innerlijke motieven waren verkeerd of verdorven. 19 20
Matthéüs 5:44-45 Matthéüs 7: 22-23 128
Bill verliet zijn grot met uiteindelijk het inzicht, dat er twee geesten binnen het raamwerk van de gemeente opereerden, die zich beiden uit dezelfde bron voedden, maar tegengestelde richtingen opgaan. Zoals ingeënte takken van een andere boom in de moederboom, zouden ze allemaal hun leven uit dezelfde stam halen. Een sinaasappelboom zou daarom de takken van een citroen of een limoen of een grapefruitboom van leven kunnen voorzien. Al de vreemde takken kunnen er misschien uitzien alsof ze bij de sinaasappelboom hoorden, tóch, wanneer ze hun vruchten voortbrachten zou de citroentak citroenen dragen; de limoentak limoenen. Evenzo zullen er altijd mensen in de Christengemeente zijn die hun leven zouden putten uit de Heilige Geest-stam, maar hun vrucht zou eigenbelang zijn of politiek of wettische eigengerechtigheid of huichelarij – alles behalve de vrucht van de Heilige Geest. Toch, als die moeder-stam ooit zelf een nieuwe tak zou voortbrengen, dan zal hij gewoon weer sinaasappels dragen. Jezus zei in Johannes 15: “Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, gelijk Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niets doen.” Paulus schreef: “Maar de vrucht van de Geest is liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing.” 21 Jezus benadrukte: “Aan hun vruchten zult gij hen kennen.”22 Nu hij het verschil begreep tussen de twee mannen in Mishawaka, die de gaven van tongen en uitleg zo indrukwekkend gedemonstreerd hadden, begon Bill een wat meer ontspannen houding aan te nemen ten opzichte van de gaven van de Geest en het uiterlijk vertoon van emotie. Tijdens de jaarwisseling van 31 december 1939 hield hij een nachtwake-dienst in zijn gemeente. Hij had een schoolbord op het podium geplaatst en er naar zijn beste weten een Bijbelse tijdlijn van de Tweede Komst van Christus op getekend. Een groep Pinkstermensen uit Louisville was van over de rivier gekomen om zijn samenkomst bij te wonen. Toen Bill zijn onderwijzing voor een tijdje onderbrak, wilden enige vrouwen een paar speciale liederen zingen. Het bleek een hele combo te zijn – één vrouw speelde op cimbalen, een andere op blikken bussen, weer een ander speelde op een wasbord 21
Galaten 5: 22-23
22
Matthéus 7:15-20 129
met vingerhoedjes aan haar vingers en de vierde sloeg erop los op de piano. Ze speelden een snel lied en de samenkomst zong de woorden: “Er zal een ontmoeting gaan zijn in de lucht, straks in die liefelijke, liefelijke plaats; ik zal u gaan ontmoeten, u dáár gaan ontmoeten in dat thuis voorbij het uitspansel. U zult daar zo‟n gezang horen, als nooit door sterfelijke oren is gehoord. Het zal heerlijk zijn, dat zal ik u vertellen! En Gods Eigen Zoon zal de Leider zijn, bij die ontmoeting in de lucht.” Bij de schrille werveling van de muziek sprong een jong tienermeisje van haar stoel en danste in het gangpad. Bill zat in het gestoelte der spotters; in zijn hart bekritiseerde hij haar en dacht: “Daar zit niets van God bij. Ze maakt er gewoon een show van. Ze wil gewoon gezien worden. Ze verandert mijn gemeente in een kroeg.” Een ander meisje voegde zich bij het eerste; toen nóg een. Bill dacht: “Wacht even. Ik vraag me af, of er ook maar één Schriftgedeelte is over dansen.” Hij herinnerde zich hoe Mirjam, toen ze Farao‟s leger in de Rode Zee zag verdrinken, een tamboerijn pakte en langs de oever danste en juichte vanwege de overwinning, en de dochters van Israël haar dansend volgden.23 Toen herinnerde Bill zich hoe koning David, toen de ark des verbond werd teruggebracht naar Jeruzalem, uit alle macht voor de Heere danste.24 Bill dacht: “Misschien heb ik nog niet genoeg overwinning in mij.” Terwijl hij op het podium zat, liet hij zijn stijve Baptistenvoet meebewegen op de maat van de muziek. Al spoedig deinde hij mee met zijn voet en klapte hij in zijn handen. Voordat het lied was geëindigd was ook hij op de vloer met de anderen aan het dansen. Lering trekkend uit deze ervaring, bad Bill: “God, haal me uit het gestoelte der spotters. Laat me van nu af eerst verstandig naar alles kijken, voordat ik oordeel.” Het was een simpel gebed, maar wel één waarvan de consequenties ver zouden reiken. Hij was opnieuw een stap verder op de weg naar zijn bestemming.
***
23
Exodus 15: 20-21
24
2 Samuël 6: 12-15 130
Hoofdstuk 24 Kreupele benen worden weer recht gemaakt 1940
OP EEN ZONDAGAVOND in het vroege voorjaar van 1940, stopte William Branham na de samenkomst bij het huis van zijn moeder. Hij zat met haar bij de keukentafel en bleef nog lang tot in de late avond doorpraten. Meda Broy hield voor de nacht de vier jaar oude Billy Paul bij haar thuis, zodat Bill geen haast had om naar huis te gaan. Toen hij tenslotte opstond om weg te gaan, zei Ella: “Het lijkt me daar buiten erg koud. Billy, waarom overnacht je niet hier?” Buiten striemde de hevige noordenwind zijn sneeuw tegen de ramen. Bill dacht aan de twee koude kamers die thuis op hem wachtten. “Zeker, ik zal vannacht blijven, mam”, zei hij blij. Eenmaal in de logeerkamer van zijn moeder ging hij dwars over het bed liggen en begon te bidden. Die hele dag had hij een onverklaarbare last op zijn hart gevoeld en nu had hij de gelegenheid om er met zijn hemelse Vader over te spreken. Na een uur viel hij in slaap. Omstreeks twee uur in de morgen werd hij wakker, met nog steeds die onbestemde last die op zijn geest drukte. Verfrist door zijn slaapje, knielde hij naast het bed neer en ging verder met bidden. De kamer was zo donker, dat hij zijn ogen niet hoefde te sluiten om zich te concentreren. Na een tijdje bemerkte hij dat er zwakjes iets wits gloeide in één van de hoeken van de kamer. Eerst dacht hij dat het de was van zijn moeder was die op de stoel gestapeld lag. Maar terwijl hij bleef kijken, leek het te bewegen en omhoog te gaan. Nu leek het meer op een witte wolk en het scheen zijn kant op te komen. Het volgende moment werd hij opgeslokt in een helder lichtende mist. Plotseling was Bill niet langer in een kamer, maar ergens buiten. Vóór hem was een klein smal huis – het soort huis dat hij altijd een „jachtgeweerhuis‟ noemde. Hij liep de voordeur in en bleek zich in een woon-slaapkamer te bevinden. De muren waren voorzien van panelen met rood messing-en-groef beschot. Recht voor zich uit was een toegang tot een keuken, die – zoals zijn eigen huurhuis – de enige andere kamer in dit huis was. Een vrouw met donker haar, voorin de twintig, leunde met haar hoofd tegen de keukendeur, huilend. Aan de 131
linkerkant van Bill zat een oudere vrouw te huilen in een stoel met rode kussens. Ze had haar bril afgedaan en maakte met een zakdoek de brillenglazen schoon. Naar rechts kijkend, zag Bill een jongeman op een rode divan zitten. Deze jongeman had zijn gezicht naar het raam gericht, zodat alles wat Bill van hem kon zien alleen het golvende blonde haar aan de achterkant van zijn hoofd was. Nog verder naar links zag hij een kleine jongen met bruin haar in een blauwe ribfluwelen overall op zijn buik midden in een ijzeren ledikant liggen. De jongen was afschuwelijk mismaakt – zijn benen waren als kurkentrekkers verdraaid en zaten teruggebogen tegen zijn heupen, op dezelfde wijze waren zijn armen verdraaid en in zijn zij gedrukt. Een grote man met donker haar, van wie Bill vermoedde dat hij de vader was, stond naast het bed naar het kind te kijken. “Is dat niet vreemd?” dacht Bill, “een paar ogenblikken geleden was ik nog bij mijn moeder en nu ben ik hier in dit huis.” Al gauw voelde hij een ontzagwekkende vrees, vanwege iets dat net achter zijn rechterschouder aanwezig was. Bill probeerde te kijken, maar iets belette hem om zijn hoofd te draaien. Toen hoorde hij dezelfde stem, die altijd in visioenen tot hem sprak. De engel vroeg: “Kan dit kind leven?” “Mijnheer, ik weet het niet”, antwoordde Bill. De engel zei: “Laat de vader de jongen naar je toe brengen, zodat je voor hem kunt bidden, en hij zal leven.” De vader pakte het kind van het bed en droeg hem naar Bill, die zijn handen op de buik van de jongen legde en begon te bidden. Tot zijn verbazing viel de jongen uit de armen van zijn vader. Hij kwam op de vloer terecht met zijn linkerbeen, dat terugdraaide: recht en normaal. Onmiddellijk daarna deed hij nog een stap, en toen hij dat deed werd ook zijn rechterbeen normaal recht. Toen hij zijn derde stap maakte werden ook zijn armen weer normaal. Daarna legde de jongen zijn handen in Bills handen en keek hem aan. Een snor van melk bedekte de bovenlip van de jongen. Hij zei: “Broeder Bill, ik ben volkomen gezond.” “Wel, prijs de Here”, antwoordde Bill. De engel, die zich nog steeds buiten gezichtsveld achter hem bevond, zei: “Nu zal ik je meenemen naar ergens anders.” Hij nam Bill op, voerde hem ver weg en zette hem op een kerkhof neer, naast een plattelandskerk. De engel wees naar één van de grafstenen en zei: ”Onthoud de naam en de data op deze steen. Het zal je wegwijzer 132
zijn.” Toen bracht hij Bill naar een andere plek, waar twee winkels, een benzinestation en een paar huizen op een kruispunt bij elkaar stonden. Eén winkel had een gele voorgevel. Uit dit gebouw kwam een man die een blauwe overall met schouderbanden droeg en een gele ribfluwelen pet op had. Hij had een witte snor. De engel zei: “Hij zal je de weg wijzen.” Nog eens werd hij van het toneel weggerukt. Toen hij weer grond onder zijn voeten kreeg, volgde hij een jonge, zwaargebouwde vrouw een huis binnen. Bill bevond zich in een kamer met geel behang met rode motieven. Boven de deur hing de tekst: „God zegene ons huis.‟ Tegen de linkerwand stond een houtkachel en naast de rechterwand bevond zich een ijzeren ledikant. Een tiener in pyjama lag boven op de lakens, verzwakt door de gevolgen van iets wat polio zou hebben mogen zijn – beide benen waren verdraaid en opgetrokken onder het lichaam, en één arm was hopeloos verschrompeld. Bill kon niet zeggen of het een jongen of een meisje was – in sommige opzichten leek het gezicht mannelijk, maar het lange haar en de hartvormige lippen gaven een andere indruk. De engel vroeg: “Kan die persoon lopen?” Bill antwoordde: “Mijnheer, dat weet ik niet.” Bill dacht: “Het moet een jongen zijn, omdat hij zei: „persoon‟ en niet „meisje‟.” De engel gebood: “Ga, leg je handen over de buik van de persoon en bid!” Toen Bill deed wat hem geboden was, riep de persoon in het bed: “Prijs de Here!” omdat die verdorde hand weer helemaal normaal van vorm werd en beide kreupele benen zich recht en sterk uitstrekten. De tiener ging rechtop in bed zitten, waarbij een pyjamabroekspijp opstroopte, waardoor een knie zichtbaar werd. Nu was Bill zeker van het geslacht. Het was niet de knokige knie van een jongen, maar de zachte en ronde knie van een meisje. Bill hoorde iemand naast zich roepen: “O, dank U, God!” In de verte hoorde hij iemand anders luid roepen: “O broeder Branham! Broeder Branham!” Plotseling was hij weer terug in het huis van zijn moeder, midden in de slaapkamer staande. Hij schudde zijn hoofd, omdat hij zich verward en gedesoriënteerd voelde. Zijn moeder riep hem vanuit de naastgelegen slaapkamer: “Billy, er klopt iemand op de voordeur, die je roept.”
133
“Ik hoor het, mam.” Hij stommelde de gang door en opende de voordeur. Een wanhopige jongeman stond in de deuropening, zijn ogen opgezwollen en rood. Bill herkende hem direct als de man, die hij in het begin van zijn visioen gezien had, degene die de kleine jongen had laten vallen. “Kom binnen”, drong Bill aan. “Wat is er aan de hand?” De man stapte naar binnen om uit de kille wind weg te zijn. “Broeder Branham, herkent u mij?” “Nee, ik denk het niet.” “Ik ben John Himmel. Ongeveer vier jaar geleden doopte u mij en mijn gezin hierboven bij Powder Plains.” “Nu herken ik u”, zei Bill, terwijl een vage herinnering steeds sterker werd. “U doodde een paar jaar geleden een man, is het niet?” “Ja, zeker – ik raakte hem met mijn vuist en brak zijn nek in een gevecht. Ik rende weg van de wet en ook van God. Vorig jaar stierf mijn oudste jongen aan longontsteking. Ik heb nog één andere zoon, en nu ligt hij met een dubbele longontsteking op sterven. De dokter heeft zojuist mijn huis verlaten, omdat er niets was wat hij meer kon doen, en ineens kwam de gedachte aan u op in mijn hart. Kunt u komen om voor mijn zoon te bidden?” “Ja zeker - Laat me even mijn kleren aantrekken en mijn auto starten.” “U hebt uw auto niet nodig, u kunt met mij meerijden. Ik zal u ook terugbrengen. Ik woon maar ongeveer 18 kilometer hier vandaan, slechts een paar kilometer boven Utica. Terwijl u zich aan-kleedt, ga ik Graham Snelling halen. Hij is mijn neef en ik wil dat ook hij voor mijn zoon bidt. Terwijl Bill weer terug in de kamer kwam om zijn kleren te halen, riep Ella naar hem, toen hij langs haar deur liep: “Billy, wat was er met die man aan de hand?” “Moeder, er is iets gebeurd. Ik was een paar ogenblikken geleden in een visioen.” “O ja?” zei ze, bijna terloops. “Is het iets goeds?” “Ja, de kleine jongen van de man zal worden genezen. Ik zal u er meer over vertellen wanneer ik terug ben.” Tien minuten later kwam John Himmel met zijn neef aanrijden. Bill kende Graham Snelling – een jongeman van ongeveer zijn eigen leeftijd, die net Christen was geworden. Op het moment dat Bill in de auto stapte, besefte hij dat Graham de blonde man was die hij in het 134
visioen gezien had, degene die op de rode bank naar het raam zat te staren. Bill brandde innerlijk van verwachting, wetend dat God een wonder zou gaan doen. Ze gingen noordwaarts de Utica Pike op. Bill zei: “Meneer Himmel, u woont in een klein wit huis, nietwaar?” “Ja zeker, dat klopt.” “Uw huis staat op een heuvel en de voordeur is op het zuiden.” “Dat klopt.” “Het heeft twee kamers. Eén ervan heeft een messing-en-groef beschot tot halverwege de wand. Daarin hebt u een rode bank en stoel, en een ijzeren ledikant. Uw zieke jongen is ongeveer…. Ik zou zeggen ongeveer drie jaar oud. Hij heeft bruin haar en draagt een blauwe ribfluwelen overall met schouderbanden. Zijn moeder heeft donker haar.” John Himmel staarde zijn passagier met wijd open mond aan. “Bent u ooit in mijn huis geweest, broeder Branham?” “Toen u op mijn deur klopte, had ik zojuist uw huis verlaten.” Het gezicht van de man vertrok van verwarring. “Dat is vreemd; ik heb u daar nooit gezien.” “Ik was daar in geestelijke zin. Meneer Himmel, als ik u gedoopt heb, dan heeft u mij misschien horen zeggen dat ik soms dingen zie voordat ze gebeuren.” “Ja, dat herinner ik mij. Is zoiets ook nu gebeurd?” “Ja. En wat het ook is dat me deze dingen vertelt, het heeft me nog nooit een leugen verteld. Meneer Himmel, uw zoon zal worden genezen als ik daar kom.” Bij deze woorden bracht John Himmel zijn auto tot stilstand, wierp zich tegen het stuurwiel, verborg zijn gezicht in zijn handen en riep: “God, ik schaam me zo. Als u me vergeven zult, beloof ik U, dat ik de rest van mijn leven voor U zal leven.” Toen zij hun bestemming bereikten, zag het huis er precies uit zoals Bill het in het visioen gezien had. Vol zelfvertrouwen liep hij de voordeur in. Daar was de rode bank en de rode stoel, de jonge moeder met het donkere haar, het ijzeren ledikant en de zieke kleine jongen. John vroeg zijn vrouw: “Ademt hij nog?” De longen van de jongen bewogen niet merkbaar genoeg, daarom hield de moeder een stuk papier voor zijn neus om te controleren of hij nog iets ademde. “Ja, hij leeft nog”, zei ze, “Maar nog maar nauwelijks.” 135
Nu wist Bill dat deze afschuwelijk verdraaide armen en benen, die hij in het visioen gezien had, de longontsteking symboliseerden die deze jongen doodde. “Breng het kind bij me!” gebood hij. De vader bracht zijn zoon naar hem en hield hem vast, terwijl Bill bad. Maar in plaats van dat het met de jongen beter ging, ging het ineens slechter met hem. De beweging had zijn zintuigen wakker geschud. Nu begon hij te kokhalzen vanwege het slijm in zijn keel en stopte hij helemáál met ademen. In paniek schudden de ouders hun zoon en sloegen herhaaldelijk op zijn rug, totdat hij zijn longen opnieuw met lucht vulde. Maar elke nieuwe ademtocht leek alsof het de laatste zou kunnen zijn – hij hoestte, spuwde en worstelde en bracht soms een zwakke aarzelende schreeuw uit tussen het snakken naar lucht door. “Er klopt iets niet,” dacht Bill. Toen hij rondkeek in de kamer begreep hij wat het was. De situatie was niet precies zoals hij in het visioen gezien had. De moeder leunde niet tegen de keukendeur, Graham Snelling zat niet op de bank, kijkend uit het raam en er werd verondersteld dat er een oudere vrouw op de rode beklede stoel zou zitten, die haar brillenglazen schoonmaakte. Terwijl de vertwijfelde moeder medicijnen onder de neus van haar zoon wreef, zat Bill geslagen op de bank. In zijn opwinding was hij vooruit gelopen op het visioen en was daardoor God misgelopen. Hij kon de Himmels zelfs niet zeggen wat er verkeerd was. Het enige wat hij nu zou kunnen doen, was zitten en wachten… en hopen dat de genade van God zijn fout terzijde zou schuiven. Anderhalf uur lang zat Bill stil en bad, terwijl het kind wanhopig voor zijn leven vocht. Toen het licht van de dageraad de horizon begon te kleuren, zei Graham Snelling: “Ik moet gaan, omdat ik om acht uur op mijn werk moet zijn.” “Goed”, zei John Himmel, “Ik zal je terugrijden. Broeder Branham, wilt u ook gaan?” “Nee, ik zal hier gewoon blijven.” Met een zwaar hart keek Bill naar de twee mannen, die hun jassen bij de voordeur aantrokken. Hij wist dat Graham Snelling de blonde man was in het visioen. Als Graham nu wegging, wanneer zou hij dan weer terugkomen? Vanavond? Volgens het visioen zou het kind niet kunnen worden genezen, tenzij Graham daar was. Bill vroeg zich af hoe die zieke kleine jongen de dag zou kunnen overleven.
136
Bill keek uit het raam en zag een oudere vrouw op het pad naar het huis lopen. Plotseling besefte hij dat ze een bril droeg! Bill dacht: “O God, hoe dank ik U. Als deze twee mannen nu maar niet weggaan.” John Himmel maakte de laatste knoop van zijn jas vast, wendde zich tot zijn vrouw en zei: “Ik ben zo weer terug. Ik zal vandaag niet naar het werk gaan.” Graham stopte zijn oren onder zijn pet, toen er achter in het huis geklopt werd. De moeder rende door de keuken om de achterdeur te openen. Vlug stapte de oude vrouw naar binnen, bibberend van de kou. “Wie is daar?” vroeg John. “Het is mama”, antwoordde de jonge moeder en sloot de achterdeur. “Mama, heb je nog kunnen slapen?” “Niet meer dan een paar uurtjes”, zei de oude vrouw. “Hoe is het met de jongen? Gaat het iets beter sinds ik weg ging?” “Nee”, antwoordde de jonge moeder met bevende stem. “Mama, hij is stervende”– toen brak ze in tranen uit. Met haar handen bedekte ze haar gezicht en leunde met haar hoofd tegen de keukendeur. “Daar is het!” dacht Bill, terwijl zijn opwinding toenam. “Dat is precies hoe zij eruit zag in het visioen. Nu moet de grootmoeder nog in die stoel gaan zitten en haar brillenglazen schoonmaken en broeder Snelling moet hier zitten, waar ik ben.” Bill stond op, om plaats te maken op de bank. Graham Snelling nam zijn pet af, ging op de plaats zitten die Bill net verlaten had, en staarde uit het raam. ”Tjonge,” dacht Bill, “er moet nog maar één ding gebeuren.” De grootmoeder kwam de voorkamer in, waar ze in de rode stoel ging zitten. Haar bril was beslagen – omdat ze vanuit de kou buiten, in een vochtige warme kamer kwam – dus nam ze hem van haar neus en begon de brillenglazen schoon te maken, precies zoals ze dat in het visioen had gedaan. Deze gebeurtenis zette alles op zijn plaats; Bill kon die eigenaardig druk op zijn huid voelen, alsof iemand of iets krachtigs in zijn nabijheid stond. Bill zei: “Broeder Himmel, heeft u nog steeds vertrouwen in mij als een dienstknecht van Christus?” “Dat heb ik zeker, broeder Branham.” “Breng het kind dan bij mij!”
137
De ouders hadden het kind laten liggen, omdat hij elke keer krampachtige spiertrekkingen en ernstige hoestbuien kreeg wanneer ze hem oppakten. Nu, zonder één gedachte van twijfel of vrees, pakte de vader zijn zoon en bracht hem naar Bill. Bill bad, toen hij zijn handen op de blauwe huid van het kind legde: “Hemelse Vader, vergeef de domheid van Uw dienstknecht om vóór het visioen uit te lopen. Genees dit kind in de Naam van Jezus Christus.” De jongen begon heen en weer te bewegen. Zijn blauwe wangen begonnen roze te kleuren en zijn lusteloze ogen begonnen zich te bewegen, keken toen gericht. “Pappa!” riep hij. “O, pappa, pappa!” En sloeg zijn armen om de nek van zijn vader. Iedereen in de kamer richtte zich tegelijk naar het kind en vroeg hetzelfde: “Is hij in orde?” De jongen zei dat hij zich goed voelde, maar Bill voegde eraan toe: “Meneer Himmel, het zal drie dagen duren voordat het de knaap volledig verlaat, omdat hij in het visioen drie stappen deed, voordat zijn verdraaide ledematen weer helemaal recht werden.” John Himmel reed Bill en Graham op tijd weer terug naar Jeffersonville, zodat ze beiden naar hun werk konden. Op woensdagavond vertelde Bill zijn samenkomst over het visioen en de genezing en zei: “Morgenmiddag wil ik dat u allen met mij daar heengaat en door de ramen kijkt. Let op en zie of die kleine jongen niet over de vloer loopt met een melksnor op zijn bovenlip. Hij zal zijn handen in de mijne leggen en zeggen: „Broeder Bill, ik ben helemaal gezond.‟” Op donderdagmiddag volgde de hele gemeente Bill naar het tweekamer „jachtgeweerhuis‟ op het platteland. De mensen verdrongen zich rond de ramen en anderen stonden achter Bill toen hij op de voordeur klopte. De moeder werkte in de keuken achterin het huis. Bill kon haar over de houten vloer horen rennen om de deur te openen. “Wel, het is broeder Bill. Kom binnen; kijk nu naar de verandering bij onze zoon.” Bill stapte naar binnen zonder één woord te zeggen. Door de open keukendeur kon hij de jongen in de hoek met blokken zien spelen. Het kind stond op en dribbelde over de vloer. Zijn bovenlip was versierd met een snor van chocolademelk. Hij legde zijn kleine
138
handen in Bills handen en zei: “Broeder Bill, ik ben helemaal gezond.” In de volgende samenkomst vertelde Bill de rest van het visioen, over het meisje met één verschrompelde arm en twee opgetrokken benen, dat genezen zou worden. Hij benadrukte: “Ik weet niet wat deze dingen betekenen. Ik kan u alleen zeggen wat ik gezien heb.” Toen Bill twee weken later in de ochtend op het werk verscheen, zei zijn voorman, meneer Scott: “Er is een brief voor je aangekomen. Ik heb hem in je vakje gedaan.” Terwijl Bill zijn werkopdrachten voor de dag bij elkaar verzamelde, keek hij naar de afzender op de brief. Hij kwam van mevrouw Harold Nale in South Boston, Indiana. Hij had nog nooit van een plaats gehoord met de naam South Boston, Indiana. Hij scheurde de omslag open, vouwde de brief open en las: Beste meneer Branham, Mijn naam is mevr. Harold Nale. Ik woon in South Boston, Indiana. Ik heb een kreupel meisje dat vanwege haar aandoening bedlegerig is. Ze heeft artritis in haar gewrichten en nu huilt ze dag en nacht van de pijn. Ik ben Methodist. Op een bidstond verscheidene weken geleden… (Bill voelde zich zacht van binnen, toen hij de datum zag. Het was dezelfde avond dat hij het visioen gezien had over het kreupele meisje, dat genezen werd.) …gaf iemand mij uw boekje met de titel: “Jezus Christus is Dezelfde: Gisteren, Heden en tot in Eeuwigheid”. Nadat ik uw boek gelezen had, bewoog iets in mijn hart me om u te schrijven en u te vragen om voor mijn dochter te komen bidden. Hoogachtend, Mevr. Harold Nale Dezelfde avond in de gemeente, nadat Bill de mensen zijn visioen in herinnering had gebracht, las hij de brief voor. “Ik ben er zeker van dat dit het meisje is dat ik in het visioen gezien heb, maar ik heb nog nooit van deze plaats gehoord. Is er iemand hier, die weet waar South Boston ligt? George Wright zei: “Broeder Branham, ik geloof dat deze plaats vlak ten zuiden van New Albany ligt.”
139
Verschillende mensen wilden met Bill meegaan, om het visioen in vervulling te zien gaan: Jim Wiseheart, Bills oudere diaken, de 21 jaar oude Meda Broy, en mevrouw en meneer Brace: een echtpaar dat onlangs naar de streek was verhuisd om dicht bij de Branham Tabernakel te zijn, nadat mevrouw Brace door Bills gebeden op wonderbaarlijke wijze van tuberculose genezen werd. Dat weekend, toen ze allen opeengepakt in de auto van Bill zaten, gaf hij aan mevrouw Brace een stuk papier met een naam en twee data erop geschreven. “Waar is dit voor?” “Ergens langs de weg zullen we een begraafplaats tegenkomen. U zult ontdekken, dat het op één van de grafstenen staat geschreven.” “Ik dacht dat je zei, dat je nooit in South Boston geweest bent?” “Dat ben ik ook niet. Deze data zijn mij door de engel des Heren gegeven. Wanneer we ze zien, dan zullen we weten dat we op de juiste weg zijn.” Ze gingen in zuidelijke richting, alleen maar om tot de ontdekking te komen dat de stad waar George Wright aan dacht, Néw Boston was, en niet Sóuth Boston. Toen er bij een postkantoor navraag gedaan werd, bleek dat South Boston een dorpje was ten noorden van Jeffersonville; vlak boven Henryville. Ze deden opnieuw navraag in Henryville, waar hen in grote lijnen de richting werd aangegeven. Negen kilometer lang volgden ze een kronkelende, modderige weg langs kleine boerderijen, korenvelden, beboste heuvels en struikgewas. Zijwegen (of waren het hoofdwegen?) splitsten zich voortdurend af en maakten het moeilijk om te weten of ze nog steeds de juiste weg gingen. Plotseling werd Bill van binnen gegrepen met zo‟n kracht, dat het hem de adem benam. Hij stopte aan de kant van de weg. “Wat is er?” vroeg Jim Wiseheart. Bill beefde licht en zweet druppelde langs zijn slapen. “Ik weet het niet. Iets is er verkeerd. Ik heb een ogenblik voor mezelf nodig.” Hij stapte uit en liep naar achter de auto. Eén voet op de achterbumper zettend, bad hij: “Hemelse Vader, wat wilt U Uw dienstknecht laten weten?” De koele lentelucht werkte verfrissend en het benauwde gevoel in zijn luchtwegen en longen verdween. Toen hij om zich heen keek, bemerkte hij een kerk die een heel eind van de weg afstond. Naast het oude kerkgebouw was een kleine plattelands140
begraafplaats. “Broeder Brace”, riep hij opgewonden, “Geef me eens dat stuk papier!” Ieder ging de auto uit en volgde Bill naar de begraafplaats. Vlak achter de poort was een grote marmeren grafsteen. De naam en data die in het gladde witte oppervlak gegraveerd stonden, kwamen precies overeen met wat er op het stuk papier stond, dat meneer Brace in zijn hand hield. “Ik ben nog nooit eerder in deze landstreek geweest”, zei Bill, “maar ik weet dat we op de juiste weg zijn. Dat was de engel des Heren die mij stopte. Hij wilde niet dat ik deze aanwijzing zou missen.” Tien kilometer verder kwamen ze boven op een heuvel en keken ze naar beneden op een klein dorpje bij een wegkruising. “Dat is de plaats!”, zei Bill. “En daar is de gele winkelgevel. Nu moet u opletten… wanneer wij aan komen rijden, zal een man met een witte snor naar buiten lopen en ons de weg wijzen. Hij zal een blauwe overall en een gele ribfluwelen pet dragen. Wacht u maar en kijk.” Mevrouw Brace zei: “Broeder Branham, ik kan die grafsteen nog niet uit mijn gedachten krijgen. Ik heb zoiets nog nooit eerder meegemaakt. Wanneer die man zich werkelijk zal laten zien zoals je zegt, dan weet ik niet wat ik zal doen.” “Als hij zich niet zal laten zien, dan ben ik een grote verhaaltjesverteller”, zei Bill. Terwijl de auto langzamer reed om te stoppen bij de kruising, ging de voordeur van de winkel open en de man stapte naar buiten, witte snor, blauwe overall, gele ribfluwelen pet en alles. Mevrouw Brace, die bij haar man op schoot zat, viel flauw. Bill zei: “Let op, hij zal zich nu echt vreemd gedragen, omdat de kracht van de Here nabij is. Hij draaide zijn raam open en zei: “Meneer, kunt u mij zeggen waar Harold Nale woont.” Eerst keek de man verbaasd. Terwijl hij sprak, schoten zijn ogen heen en weer, alsof hij nerveus was. “Volg deze weg voor ongeveer een kilometer, sla dan de eerste weg naar links in. Het is het tweede huis links. U zult een grote rode schuur op een heuvel zien staan. Waarom?” “Hij heeft een zieke dochter, nietwaar?” “Ja, dat is waar. Wat is daarmee?” “De Heere Jezus gaat haar genezen.” 141
Bill volgde de aanwijzingen van de man uit South Boston op, terwijl meneer Brace op de achterbank zijn vrouw weer bij kennis probeerde te brengen. Tegen de tijd dat ze Nale‟s oprijlaan opreden, was mevrouw Brace weer bij. Bill parkeerde de auto op het erf en iedereen stapte uit. Een zwaargebouwde vrouw opende de deur van haar huis. “Hoe gaat het met u. Ik ben broeder Branham.” “Dat dacht ik al. Ik ben mevrouw Harold Nale, degene die u de brief gestuurd heeft.” “Ik ben blij om u te ontmoeten, mevrouw Nale. Deze mensen zijn met mij meegekomen om voor uw dochter te bidden. Ze staat op het punt om te worden genezen.” “Wat?” De vrouw deed haar deur wijd open. “Kom toch binnen.” Toen ze eenmaal binnen waren, wachtte Bill niet op mevrouw Nale om de weg te wijzen, maar liep hij heel zeker de gang door naar de slaapkamer van het meisje. De anderen volgden vlak achter hem. De kamer waar ze binnenkwamen, kwam volmaakt overeen met zijn visioen: daar stond de houtkachel, het gele behang met de rode motieven, de tekst boven de deur waarop stond‟God zegene ons huis‟; het ijzeren ledikant, en op de lakens daarvan lag dat wrak van een meisje met het jongensachtige gezicht – met één verschrompelde arm en haar benen onder zich opgetrokken. Toen mevrouw Brace de kamer en het meisje zag zoals Bill het hen beschreven had, viel ze voor de tweede keer flauw. Haar man haastte zich naar haar toe en richtte haar een beetje op, zachtjes op haar gezicht kloppend, proberend om haar weer bij kennis te krijgen. Op dat moment gebeurde er iets, dat Bill later nooit kon verklaren. Het leek alsof zijn geest zich van zijn lichaam scheidde en naar een hoek van de kamer zweefde, boven de groep. Vanaf deze vogelvlucht-positie zag hij zichzelf (of tenminste zijn lichaam) door de kamer naar het bed lopen en zeggen: “Zuster, zo spreekt de Heere: Je zult gezond gaan zijn.” Hij zag zichzelf zijn handen op de buik van het meisje leggen, precies zoals hij het in het visioen gedaan had. Toen kwam zijn geest weer terug in zijn lichaam. Hij had zijn ogen gesloten en bad: “Here, ik doe dit op wat ik geloof dat Uw opdracht is.” Het meisje gaf een schreeuw. Bill opende zijn ogen en zag dat haar kreupele hand nu normaal was. In een vlaag van opwinding gebruikte het meisje haar pas herstelde arm om zichzelf in bed 142
rechtop te trekken. Haar benen rechtten zich, en met dit te doen, stroopte één van de pyjamabroekspijpen op en kwam haar ronde knie in zicht, wat het visioen volmaakt in vervulling liet gaan. Meneer Brace had zijn vrouw voldoende bij kennis gebracht, om haar weer op de been te krijgen. Het aan bed gekluisterde meisje schreeuwde: “Moeder! Moeder!”, terwijl ze haar nieuwe benen over de rand van het bed zwaaide, ze op de vloer zette en ging staan. Mevrouw Brace wierp één blik op het wonder en viel opnieuw flauw, neerzakkend in de armen van haar man. Een korte tijd later, terwijl ze zaten te wachten in de voorkamer, kwam dat tienermeisje tevoorschijn, gekleed in een jurk, lopend op twee gezonde benen, haar haar borstelend met de hand die jarenlang verschrompeld en nutteloos was geweest. Ditmaal lukte het mevrouw Brace om bij haar zinnen te blijven.
***
143
144
Hoofdstuk 25 Het wonder van M-i-i-i-lltown 1940
ENIGE WEKEN na de genezing van mevrouw Nale‟s dochter, bracht William Branham opnieuw de nacht door in het huis van zijn moeder. Hoewel het al laat was geworden, lukte het hem niet om in slaap te vallen. Hij stond op en liep in het donker over de vloer van de logeerkamer en voelde een onbestemde last op zijn hart. Hij dacht: “Misschien is er iemand ziek en heeft mijn gebed nodig.” Bill knielde naast het bed en bad een lange tijd zonder enige verlichting. Toen hij omhoog keek bemerkte hij een witte plek in de hoek van de kamer, dichtbij de plaats waar zijn moeder wat wasgoed op een stoel gestapeld had. Vreemd genoeg scheen het zachtjes te gloeien. Toen de witte plek zijn richting op bewoog, wist Bill dat het de engel des Heeren was. Het leek op een kleine lichtgevende wolk. De witte mist dreef ín hem, en plotseling ontdekte hij dat hij door een schaduwrijke wildernis liep. Ergens in de verte hoorde hij het blaten van een lam. “Bè-è-è-è-è-è. Bè-è-è-è-è-è” Het klonk zo hulpeloos. Bill zei: “Dat arme kleine ding. Ik ga kijken of ik het kan vinden.” Hij ging op het klagende geluid af en zocht achter bomen en onder struiken naar een bevend hoopje wol. Naarmate hij dichterbij kwam, werd het blaten steeds luider en leek het van toonhoogte en klank te veranderen, totdat het bijna menselijk klonk. Bill stopte en luisterde aandachtig. Het lam scheen te blaten: “M-i-i-i-lltown… M-i-i-illtown.” Toen verliet het visioen hem. Bill had nooit eerder van een plaats gehoord die “Milltown” heette, dus vroeg hij de volgende avond aan zijn samenkomst of iemand wist waar het was. George Wright zei: “Ik weet het, broeder Branham. Het is een kleine stad ongeveer 55 kilometer ten westen van hier, niet zo ver van waar ik woon.” “Ik zal er aanstaande zaterdag heengaan,” legde Bill uit. “Er is daar iemand in nood.” En hij vertelde zijn samenkomst over het visioen. “Ik zal je erheen brengen,” bood George Wright aan. 145
Milltown bleek een voor Indiana typische plattelands-gemeenschap. De drukst bezochte plaats op zaterdag was de kruidenierswinkel in het centrum van het stadje, waar al de boeren kwamen om hun wekelijkse inkopen te doen. Toen Bill door de hoofdstraat reed, dacht hij: “Ik vraag me af wat de Here van me wil.” - Omdat er niets beters in hem opkwam, besloot hij maar om op de hoek bij de markt te gaan prediken. Hij ging de winkel in, kocht een houten kistje, keerde die ondersteboven op de hoek van de straat en ging er met zijn Bijbel in de hand op staan, met de bedoeling om tot iedere voorbijganger te prediken. Maar hoewel hij wel honderd maal zo‟n straatevangelisatie in Jeffersonville had gehouden, kon hij nu om de één of andere reden geen onderwerp bedenken om over te prediken. Het werd al snel duidelijk dat de mensen niet zouden stoppen om naar zijn stuntelige en geïmproviseerde preek te luisteren. George Wright zei: “Broeder Branham, ik ga de heuvel op om wat eieren te verkopen aan een man die ik daar ken. Wilt u met me meerijden?” “Dat zou ik evengoed kunnen doen. Ik kom hier toch niet verder.” Op weg naar de top van de heuvel kwamen ze langs een grote witte kerk. Bill maakte de opmerking: “Wat een liefelijk gebouw.” “Ja”, antwoordde George. “Weet u, het is zo jammer van die kerk. Eens was het een Baptistenkerk, maar de laatste voorganger daar kwam in de problemen. De hele samenkomst is weggelopen en ging naar andere kerken in de stad, en nu heeft de stad het gebouw overgenomen. “Broeder George, waarom stopt u niet even en laat mij er hier uit. Ik voel dat iets mij naar die kerk trekt.” “Goed, broeder Bill. Ik zal je op de terugweg weer oppikken.” Nadat de auto was weggereden, beklom Bill de traptreden en probeerde de deur te openen. Die zat op slot. Hij ging op de traptreden zitten, vouwde zijn handen, boog zijn hoofd en bad: “Here, als u wilt dat ik in deze kerk binnenga, open dan alstublieft deze deuren voor me.” Al gauw kwam er een man aanlopen, die zei: “Hallo. Ik zag u hier zitten en vroeg me af, of ik u van dienst kon zijn.” “Wel, ik ben prediker”, legde Bill uit, “en ik was geïnteresseerd om deze kerk te zien, maar ze zat op slot.” De man zei: “Ik heb de sleutel.” 146
“Dank U Heere!” zei Bill fluisterend. De vreemdeling opende de voordeuren en leidde hem door een kleine koffiekamer naar een groot heiligdom, dat aan bijna vierhonderd mensen plaats bood. “Wie is de eigenaar van het gebouw?” vroeg Bill. “De stad. Ik heb het alleen maar onder beheer. We gebruiken het alleen voor bruiloften en begrafenissen.” “Zou het voor mij mogelijk zijn om hier opwekkingssamenkomsten te houden?” “Dat zou u met de autoriteiten van de stad moeten bespreken.” Toen George Wright terugkeerde, gingen ze samen op zoek naar de burgemeester; die zei: “Jazeker, als u er een meter in plaatst. Momenteel is er geen elektriciteit in het gebouw.” “Dat zal geen probleem zijn”, zei Bill. “Ik werk voor het openbaar nutsbedrijf in Jeffersonville. Ik zal gewoon mijn eigen meter er inzetten.” De volgende zaterdagmorgen installeerde Bill zijn meter in de oude kerk en bezocht toen de mensen in de omgeving. Hij vertelde hen over de opwekkingssamenkomsten die volgende woensdagavond zouden beginnen. Zijn eerste confrontatie was niet hoopgevend. “Hoe maakt u het, meneer. Mijn naam is Billy Branham.” “Goede morgen. Mijn naam is J-.“ “Meneer J-, we zullen aankomende woensdagavond opwekkingssamenkomsten houden, in de oude witte kerk op de heuvel. Wilt u komen?” Meneer J- bleek een moeilijk geval te zijn. “Ik fok kippen. Ik heb geen tijd om naar een kerk te gaan.” “Kunt u de kippen niet voor een korte tijd achterlaten en naar de samenkomsten komen?” drong Bill aan. “Luister, kerel”, snauwde de man. “Waarom bemoeit u zich niet met uw eigen zaken, dan zal ik me met de mijne bemoeien.” “Het was niet mijn bedoeling om uw gevoelens te kwetsen, meneer.” De rest van de dag bleef het op dezelfde wijze doorgaan. De meeste mensen toonden zich beleefder dan meneer J-, maar iedereen met wie hij sprak, verzette zich tegen het idee van opwekkingssamenkomsten. Bill zou zich ontmoedigd gevoeld hebben, als hij niet geweten had, dat hij daar was op grond van het Woord van de Heere. Ergens in Milltown blaatte één van Gods lammeren om hulp. Aange147
zien het visioen hem maar één klein detail gegeven had – de naam van de stad – wist Bill dat hij moest blijven proberen, totdat het behoeftige lam zou komen opdagen. George Wright plaatste een advertentie in de plaatselijke krant over de komende opwekkingssamenkomsten en kondigde aan dat zijn voorganger een “tweede Billy Sunday” was, Bill vergelijkend met de in 1935 overleden beroemde honkballer, die opwekkingsprediker werd. Die truc kon misschien de aandacht van een kleine groep nieuwsgierigen getrokken hebben, maar de advertentie noemde verder ook „Goddelijke genezing‟ en vermeldde, dat Rev. Billy Branham voor de zieken zou bidden. De conservatieve opvattingen van Milltown rilden van zulke radicale ideeën. Die zondag adviseerden de plaatselijke predikers hun samenkomsten om bij dergelijke dwaasheid vandaan te blijven. De plaatselijke „Kerk van Christus‟ ging zelfs zo ver, dat ze hun leden bedreigden met excommunicatie als ze het zouden wagen de opwekkingsdiensten te bezoeken. Met op de achtergrond zoveel oppositie was het niet verwonderlijk, dat er op woensdagavond slechts vier mensen op de kerkbanken van de Milltown Baptistenkerk zaten: George Wright, zijn vrouw, zijn zoon en zijn dochter. Bill bracht zijn boodschap op precies dezelfde wijze als wanneer het gebouw vol had gezeten. Donderdagavond leek het erop dat het een herhaling zou worden van woensdag. Maar vijf minuten voordat de samenkomst zou beginnen, kwam een man met een maïskolfpijp in zijn mond de stoep op en keek door de open deuren naar binnen. Toen George Wright deze man die daar stond opmerkte, haastte hij zich terug om hem uit te nodigen naar binnen te komen. “Wel, meneer Hall, het is goed om u te zien”, begroette George hem. De haren van de man waren onverzorgd, zijn kleren waren vuil, en hij miste verschillende tanden aan de zijkant van zijn mond. Hij keerde zijn maïskolfpijp om en klopte hem tegen de zijkant van het gebouw uit, zodat de as op de stoeptreden viel. “Waar is deze kleine „Billy Sunday‟ waar u zo over opschept? Ik wil hem even bekijken.” Meneer Hall schoof de eerste de beste kerkbank in die hij tegenkwam toen hij de deur door was, terwijl George zich naar voren haastte om zijn voorganger te waarschuwen. “Broeder Bill, de onbuigzaamste kerel van het land kwam zoëven de deur binnen. Zijn naam is William Hall. Hij heeft een steengroeve op de top van de heuvel. O, hij is een echte woesteling.” 148
Bill zat in een stoel achter de preekstoel zijn Bijbel te lezen. Hij legde zijn boekenlegger op z‟n plaats en stond op. “Misschien is híij degene waar de Here naar zoekt.” Toen Bill begon te prediken, liep George Wright naar achteren om meneer Hall te vragen om meer naar voren te komen. “Nee, dank u. Ik houd de zaken hiér wel in de gaten en ú kunt ze dáár in de gaten houden.” Maar tegen de tijd dat Bill zijn preek had beëindigd, was meneer Hall niet alleen door het gangpad naar voren gekomen, hij lag neergeknield bij het hek voor de preekstoel en schreeuwde het uit tot God om genade voor zijn ziel. Tegen vrijdagavond had een nieuwe William Hall een dozijn van zijn buren en werknemers zo ver kunnen krijgen, om met hem mee te komen naar de samenkomsten. Aan het einde van de dienst, bood Bill aan om te bidden voor iedereen die ziek was. Verscheidene mensen kwamen naar voren en werden genezen. Meneer Hall zei erna: “Weet u, broeder Branham, toen ik vandaag in de omgeving over de bijeenkomsten sprak en de mensen uitnodigde, kwam ik er achter dat daar een meisje was dat naar u heeft gevraagd. Haar naam is Georgie Carter en ze heeft al jarenlang tuberculose. Georgie is 23 jaar, en als ik het me goed herinner, zeiden ze dat ze al negen jaar en acht maanden bedlegerig is. Ze is nu in een behoorlijk slechte toestand – gewoon vel over been. Zij is er zo slecht aan toe, dat ze haar zelfs niet op kunnen tillen, om de ondersteek onder haar te plaatsen. Ze scheen een klein boekje van u gelezen te hebben over Jezus, die vandaag nog Dezelfde is, zoals Hij gisteren was, en ze smeekt dat u zult komen om voor haar te bidden.” Bill voelde intuïtief dat dit dat blatende lam van het visioen was. “Waar wachten we op? Laten we gaan om voor haar te bidden.” “Ik ben bang dat het niet zo gemakkelijk zal zijn. Haar ouders behoren tot de „Kerk van Christus‟, dus willen ze niets met u te maken hebben. Ze denken dat u een bedrieger bent. “In dat geval”, zei Bill, “zal ik het gewoon in gebed aan de Here voorleggen.” De genezingen die op vrijdagavond plaatsvonden veroorzaakten een woordenstrijd in de omgeving: alsof een wespennest verstoord was. Boosheid had de overhand en velen spotten ermee, maar sommigen werden aangestoken door nieuwsgierigheid. Op zaterdagavond zaten 30 nieuwe gezichten op de kerkbanken van de oude witte 149
kerk, en een dozijn meer genezingen gooide meer olie op het vuur van het plaatselijk debat. Na de dienst bracht meneer Hall goed nieuws aan Bill. “De Carters zijn van gedachten veranderd en zullen u toestaan om vanavond voor hun dochter te bidden, zolang geen van de beide ouders thuis hoeft te zijn wanneer u komt. Ik vermoed dat Georgie zoveel om u gehuild heeft, dat de ouders hopen dat dit haar tevreden zal stellen.” “Ik veronderstel dat ze toestemming van hun voorganger moesten krijgen, voordat ze me konden toestaan om daar heen te gaan”, merkte Bill op. “Hoe het ook is, laten we gaan!” Wat Bill zag toen hij de kamer van de jonge vrouw binnenging, brachten de diepste gevoelens van sympathie in hem boven. In de negen jaar van haar ziekte, was Georgie Carter zo afgevallen, dat ze nu in bed lag als een met huid bedekt skelet. Haar armen leken bezemstelen. Ze kon nog geen 25 kilo gewogen hebben. Op het laken naast haar bed lag het kleine boekje van Bill: “Jezus Christus is Dezelfde: Gisteren, Heden en tot in Eeuwigheid.” Georgie‟s lippen bewogen, maar Bill kon niet verstaan wat ze zei. Hij kwam dichterbij en boog zich over het bed. Ze fluisterde: “Broeder Branham, ik heb erin geloofd dat u zou komen en dat Jezus me zou genezen.” “Zuster, als Hij het zal doen, zult u Hem dan met heel uw hart dienen?” Nauwelijks waarneembaar, knikte ze en herhaalde: “Met heel mijn hart.” Toen begon ze te hoesten. Haar verpleegster hield een beker bij Georgie‟s mond, maar het arme meisje was zo zwak, dat ze niet genoeg energie had om te spuwen. Om haar geloof aan te moedigen, vertelde Bill aan Georgie over de genezing van mevrouw Nale‟s dochter. Georgie vroeg: “Waarom kunt u voor mij niet hetzelfde doen wat u voor dat meisje van Nale deed?” “Zuster, dat was een visioen. Ik moet eerst het visioen zien. De komende twee weken zal ik opnieuw vier dagen achtereen opwekkingssamenkomsten hier in de stad houden. Misschien zal God me tegen die tijd iets meer definitiefs tonen. Op dit moment kan ik alleen voor je bidden – dat is alles wat ik weet. Als de Here me iets meer toont, dan zal ik terugkomen. Maar ik geloof nog steeds, dat als we samen zullen bidden, dat je gezond zult worden.”
150
Toen de deuren van de oude Milltown Baptistenkerk twee weken later opnieuw geopend werden, predikte Bill over de reddende genade en de genezende kracht van Jezus Christus tot twee keer zoveel mensen als voorheen. Elke avond groeide de menigte en bracht het meer bekeringen voort en noodzaakte Bill ertoe om de zaterdagmiddag te gebruiken voor een doopdienst. Zaterdag kwamen ze samen in Totem Ford aan de Blue River. Het verbaasde Bill dat er veel meer mensen op de rivieroever stonden, dan er op welke avond ook aan de samenkomsten deelgenomen hadden. Toen hij dit aan William Hall zei, vertelde de man hem, dat één van de plaatselijke predikers zijn hele samenkomst aangemoedigd had om te komen kijken. Bill waadde tot aan zijn middel in het koude stromende water en nodigde de nieuwe bekeerlingen uit om te komen en hun getuigenis met de doop te bezegelen. Bijna vijftig mensen kwamen. De één na de ander doopte Bill in de Naam van de Here Jezus Christus. Toen Bill bij de laatste persoon van de rij kwam, bad hij: “God, zoals U Johannes zond om Jezus te dopen, zo zei Jezus ons: ‟Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping. Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden. Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: in Mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen, en zelfs indien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden.”25 Op dat moment begon de menigte te juichen en te schreeuwen en te beven en in hun handen te klappen toen de Geest zich van de één naar de ander bewoog. Bijna elke persoon die nog droge kleren aanhad, ging in de rij staan om gedoopt te worden, ook de prediker die zijn samenkomst meegenomen had. Eén voor één waadden deze direkte bekeerlingen de rivier in – mannen in pak met stropdas, vrouwen in zijden jurken, ouders met hun kinderen. Bill bleef hongerige zielen dopen tot laat in de namiddag. Tegen de tijd dat hij gereed was waren zijn benen zo koud en verstijfd, dat twee mannen hem uit het water moesten dragen.
25
Marcus 16: 15-18 151
George Wright reed Bill naar zijn huis, zodat hij kon eten en wat kon uitrusten voor de avonddienst. Toen ze aankwamen hadden ze nog een uur voordat het avondeten klaar was. Bill zei tegen zijn vriend: “Ik ga buiten de bossen in om te bidden. Er is iets wat zwaar op mijn hart ligt.” “Dat is goed”, zei George, “maar wanneer ik de bel voor het avondeten luid, moet u direct komen, omdat we ons moeten haasten met eten als we op tijd in de kerk willen zijn.” Bill baande zich een weg door het kreupelhout en knielde neer bij een kornoeljestruik. De zon ging onder en de schaduwen werden langer. Ondanks de last op zijn hart had hij moeite om zich op zijn gebed te concentreren. De lucht was koud en hij voelde zich niet comfortabel: dorens prikten hem door zijn broekspijpen en hij maakte zich zorgen dat hij te laat in de samenkomst zou komen. Maar hij bleef volhouden totdat de vleugels van zijn gebed de wind van Gods Geest vingen en het Bill hoog uithief boven zulke kleine ergernissen als dorens en kou. De bel voor het eten luidde, maar Bill was te diep in gebed verzonken om het te horen. De bel luidde en luidde zonder enig gevolg. Al gauw zochten de Wrights met zaklantaarns de bossen af, terwijl ze hun voorganger riepen. Toen Bill zijn ogen opende werd hij opgeschrikt door een amberkleurig licht, dat iets van achter en boven de kornoeljestruik op hem scheen. Een diepe stem dreunde door de bossen, en sprak: “Ga langs de familie Carter en Georgie zal worden genezen!” Jubelend van vreugde sprong Bill op en rende in de richting van de boerderij van de familie Wright. Een akker overstekend, rende hij om de hoek van een gebouw heen, regelrecht in de armen van George Wright. “Broeder Billy, waar hebt u gezeten? Er zijn mensen overal buiten op de heuvel op zoek naar u. Mama wacht al een uur op u voor het avondeten.” “Broeder Wright, vanavond eet ik geen avondeten. Georgie Carter zal helemaal worden genezen. Het is 'Zo spreekt de Here‟!” George Wright trok zijn wenkbrauwen hoog op. “Bedoel je dat ze op zal staan?” “Ze zal in de volgende paar minuten gezond en normaal worden, zodra ik daar kan komen. “Kom op dan!”, zei George. “Ik zal de auto halen, terwijl ú naar binnen gaat om mamma te zeggen dat u gevonden bent. Zij kan het dan de anderen zeggen.” 152
Meneer Brace was in het huis. Toen Bill het goede nieuws aan hem vertelde, kon hij het niet geloven. “U bedoelt dat hoopje beenderen? Kan ik met u meegaan om het te zien?” “Natuurlijk.” George kwam met zijn auto voorrijden, en met z‟n drieën reden ze 13 kilometer over de stoffige zandwegen die hen naar Milltown zouden brengen.
Afb. 19
Murle and George Wright
TE ZELFDER TIJD liep mevrouw Carter ongerust haar huis op en neer. Al eerder op die dag had ze bij het bed van haar dochter gezeten, terwijl Georgie met God aan het onderhandelen was. Georgie beloofde God, dat als ze die dag genezen zou kunnen worden, dat ze naar Totem Ford zou gaan om met de anderen gedoopt te worden. Toen de middag zonder wonder voorbij was gegaan, had Georgie zichzelf zo overgegeven aan emoties, dat ze het uitschreeuwde totdat ze uitgeput was. Nu raakte mevrouw Carter van streek door de hele situatie. Ze liep de keuken in, knielde, en bad: “Dierbare God, heb genade met Georgie. Het arme kleine ding is zo dicht bij de dood en nu is deze bedrieger hier door de streek gekomen en beweert iets te zijn wat hij niet is, en hij heeft mijn kind totaal verscheurd en in verwarring gebracht. God wees genadig!” Ze hief haar hoofd omhoog en wreef zich in haar ogen. De ondergaande zon wierp een intens rood licht door het keukenraam op de tegenover liggende muur. Mevrouw Carter zag de schaduw van een man langs de muur bewegen. Eerst dacht ze dat het haar man 153
moest zijn die buiten om het huis heen kwam. Maar toen de schaduw vlakbij haar kwam, zag het eruit als de schaduw van Jezus Christus. Ze stamelde: “Wie… wie bent u?” De schaduw draaide zich om en keek in de richting van de deur. Ook mevrouw Carter draaide zich om en kreeg een schok toen ze de prediker Billy Branham zag, die zonder zelfs te kloppen, door haar voordeur naar binnen liep. Ze wist dat het Branham was, omdat ze zijn foto gezien had in het kleine boekje dat haar dochter helemaal in verwarring had gebracht. Branham hield een Bijbel tegen zijn hart en werd gevolgd door twee andere mannen - één man was uit de buurt, George Wright; de andere man kende ze niet. Deze drie mannen liepen haar voorbij naar Georgie‟s slaapkamer; maar voordat ze daar waren, verdwenen ze. Mevrouw Carter sloeg haar handen voor haar mond en riep: “O, genade! Ik moet dromen!” Ze rende de slaapkamer van haar dochter binnen en stamelde: “Georgie! Georgie! Je zult nooit raden wat er net gebeurd is. Ik was in de keuken aan het bidden en…” Ze hoorde hoe een auto kwam aanrijden, die voor het huis stopte. Autodeuren werden dichtgeslagen. Mevouw Carter keek door de open slaapkamerdeur de keuken in en zag de jonge Rev. Branham, met zijn Bijbel tegen zijn borst gedrukt, haar voordeur binnenlopen. Twee mannen volgen hem. Het was te bizar voor haar om te bevatten. Haar ogen draaiden weg en ze viel flauw, tegen de vloer slaand, zoals een zak meel die van een stoel valt. TOEN BILL voor het huis van de Carters uit de auto klom, voelde hij de vreugde van absoluut vertrouwen door zijn lichaam stromen. Niets kon hem meer tegenhouden. Hij had het visioen. Hij wist waar hij stond. Toen hij de traptreden van de veranda opliep, leek het of zijn geest zich van zijn lichaam scheidde. Hij zag zichzelf de voordeur openen en zonder te kloppen naar binnenlopen. Daar in bed lag die arme jonge vrouw, Georgie Carter, uitgedroogd en verschrompeld als een Egyptische mummie. Haar moeder, die naast het bed geknield was, wierp één blik op hem en viel toen flauw. Bill zag hoe hijzelf naar het bed liep. Toen keerde zijn geest in zijn lichaam terug. Hij keek naar het zwakke meisje onder de dekens en zei: “Zuster Georgie, de Here Jezus Christus, die jij hebt liefgehad en heel deze tijd vertrouwd hebt, die zelfde Jezus kwam deze avond tot mij in de 154
bossen en vertelde me door een visioen dat je gezond zult worden. Daarom neem ik je bij je hand en zeg, in de Naam van Jezus Christus: „Ga op je voeten staan en word gezond gemaakt‟.” Bill pakte haar benige hand vast en trok zachtjes. Maar het was niet nodig om zachtjes te doen. Georgie schreeuwde, toen bovennatuurlijke kracht haar lichaam energie gaf. Ze wierp haar dekens opzij en sprong uit haar gevangenis, zo levendig als een schoolmeisje op Kerstmorgen. Georgies jongere zus kwam naar binnen rennen vanuit een andere kamer, om de oorzaak van de opschudding te zien. Ze zag haar oudere zus – die, zolang zij zich kon herinneren, bedlegerig was – nu als een skeletje de kamer ronddansen. De schok schakelde tijdelijk haar redenering uit. Ze schreeuwde, trok aan haar haren, en rende door de open voordeur naar buiten, nog steeds roepend: “Er is iets gebeurd! Er is iets gebeurd!” Meneer Carter kwam uit de schuur met een emmer melk. Bij het horen van het geschreeuw vreesde hij het allerergste, liet de melk vallen en rende naar het huis. Hij stopte in de deuropening en staarde in opperste verbazing naar zijn dochter Georgie, die achter de piano zat en een koortje speelde wat ze geleerd had toen ze nog een klein meisje was: Jezus, houd mij dicht bij‟t kruis Daar is een kost‟bre bronwel, Vrij voor elk, een helende stroom, Vloeiend van Golgotha‟s heuvel. Wat later reed George Wright de heuvel op naar de kerk om de wachtende menigte te laten weten waarom Rev. Branham niet op tijd gekomen was. Iedereen daar wilde het wonder met eigen ogen zien. Tegen de tijd dat ze bij het huis van de Carters waren, kroop Georgie op handen en knieën in de voortuin en kuste de bloemen en het gras. Het was daarom begrijpelijk dat de oude witte kerk de volgende avond tot de muren volgepakt was met mensen. Nadat de dienst geëindigd was, vroeg William Hall: “Broeder Branham, wat bent u nu van plan om hier verder te doen?” “Ik weet het niet. Ik heb niet verder gedacht, dan het lam van het visioen te vinden.” George Wright merkte op: “Het zou jammer zijn om deze mensen te laten heengaan, zonder hen een veelheid aan goede fundamentele onderwijzing van de Bijbel te geven.” 155
Bill was het daarmee eens. “Ik denk dat ik regelmatig terug zal komen, totdat God iemand anders laat opstaan om het werk te doen.” Meneer Hall, die later de voorganger van de Milltown Baptistenkerk zou worden, drukte zijn goedkeuring uit. “Het zou goed zijn om deze mooie oude kerk voor iets anders te gebruiken dan alleen voor begrafenissen. Er zijn daar toch al teveel van. We hebben er nog een op komst, maandag.” “O, iemand die ik ken?”, vroeg George. “Ik neem aan dat je Meneer J- kent.” George en Bill keken elkaar aan. George zei: “Ik denk dat hij geen kippen meer zal fokken.” Bill voegde daaraan toe: “Het is al te erg dat hij geen tijd kon vinden om aandacht te besteden aan zijn ziel.”
Afb. 20
Georgie Carter
Georgie in 1996 op 83 jarige leeftijd, in het huis waar ze van tbc genezen werd, aan dezelfde piano waar ze in 1940 het lied op speelde: ‟Jezus, houd mij dicht bij het kruis, daar is een kostbare bronwel‟. Ze bleef in goede gezondheid totdat in 1954 borstkanker bij haar werd vastgesteld. De kanker was reeds uitgezaaid, waardoor er medisch gezien geen hoop voor herstel meer was. In wanhoop vroeg ze William Branham om voor haar te bidden. Hij bad voor haar en Georgie Carter werd opnieuw genezen. Ze leefde daarna nog 44 jaar en stierf op 22 maart 1998, in de leeftijd van 84 jaar.
***
156
Hoofdstuk 26 Verdwaald op de Hurricane Mountain 1941
HET LIED EINDIGDE. De enthousiaste Billy Paul ging voor zijn taart staan, vulde zijn longen met zoveel lucht als hij kon, en blies totdat alle zes kaarsjes uit waren. Stralend van vreugde stortte hij zich op zijn cadeaus. William Branham glimlachte, omdat zijn zoon zo van zijn verjaardag genoot – dankzij de zorgzaamheid van Meda Broy. Ze had voor Billy Paul een taart gebakken en had zijn feestje met zorg georganiseerd en wilde dat deze dag – zaterdag 13 september 1941 – een onvergetelijke dag voor haar jonge beschermeling zou worden. Gedurende bijna vijf jaar had Meda nu al elke doordeweekse dag op Billy Paul gepast. Voor haar leek het heel vanzelfsprekend te zijn, dat ze hem een verjaardagsfeestje zou geven. Toch vond niet iedereen de situatie van Meda en Bill zo onschuldig. Talrijke bemoeials verspreidden een kwaadaardig gerucht over „Die jonge prediker en zijn huishoudster.‟ Bill nam hen deze onvriendelijke kwaadsprekerij tegen Meda‟s goede karakter kwalijk. Maar hij begreep ook waarom de mensen erover spraken: hier was een mooie jonge vrouw op huwbare leeftijd, die niet meer met haar leven deed dan zijn vuile was wassen, zijn huis schoonmaken en op zijn zoon passen. Het was niet eerlijk ten opzichte van Meda, dat hij zoveel van haar tijd in beslag nam. Ter wille van Meda besloot Bill dat hij haar werkzaamheden zou beëindigen. Hij had zich voorgenomen om het op een middag te zeggen, wanneer hij Billy Paul na het werk zou ophalen. Maar telkens wanneer er zich een gelegenheid voordeed kreeg hij een brok in zijn keel. Hoe kon hij dit teerhartige meisje, dat gedurende bijna vijf jaar voor zijn zoon gezorgd had, nu vertellen dat hij een andere babysitter wilde hebben? Hij kon er niet toe komen om het te doen. Maar ter wille van haar voelde hij dat het moest worden gedaan – op een of andere manier. Meda moest vrij zijn van haar tijdelijke verplichtingen aan hem, zodat ze een levenslange band zou kunnen opbouwen met iemand anders. Uiteindelijk kreeg Bill een plan om de zaak te omzeilen. Hij dacht, dat als hij een andere vrouw mee uit zou vragen, dat Meda zo 157
boos op hem zou worden, dat ze vanzelf zou stoppen. Het werkte anders uit. Meda werd helemaal niet boos; het brak haar hart. Ze huilde dagenlang. Ook Bill voelde zich vreselijk. Hij had Meda zo hoog en probeerde te doen wat het beste voor haar was, maar in plaats daarvan had hij er een chaos van gemaakt. Hij was haar tenminste een verklaring verschuldigd. “Meda, begrijp je het niet? Ik neem te veel van je tijd. Je bent een te goed meisje om je leven aan mij te verspillen.” “Maar, Bill – ik hou van je. Ik heb altijd van je gehouden. En meer dan dat, je bent de enige man die ik ooit zal liefhebben. “Ik waardeer dat, Meda. Ik houd ook van jou. Maar weet je, ik zal gewoon gaan leven als een kluizenaar. Ik zal niet meer gaan trouwen, nooit, dus hoe kan ik jouw tijd dan in beslag blijven nemen?” Dat was een argument dat Meda gewoon niet kon accepteren. Toen ze weg gegaan was en alleen, legde ze haar gesloten Bijbel in haar schoot en bad: “Heere, als dit is wat U wilt, dan wil ik U niet ongehoorzaam zijn… en toch houd ik van Bill. Ik weet niet wat ik moet doen. Heere Jezus, wilt U me helpen? Ik heb U dit nog nooit eerder in mijn leven gevraagd, Heere, en ik hoop dat ik U dit nooit nog eens hoef te vragen, maar ik vraag U nu – wanneer ik deze Bijbel open, wilt U mij alstublieft dan een Schriftgedeelte als leiding en vertroosting geven?” Ze sloot haar ogen en opende haar Bijbel in het midden en legde haar wijsvinger op een plaats in het midden van de bladzijde. Toen keek ze. Haar vinger wees naar een vers in Maleachi hoofdstuk vier: “Zie, Ik zend u de profeet Elia voor de grote geduchte dag des Heeren…” “Dat is een vreemd Schriftgedeelte voor vertroosting”, dacht ze. “Ik vraag me af waarom de Heere…?” Toen herinnerde ze zich iets… Jaren geleden stond ze op de rivieroever en Bill was in het water aan het dopen, toen die ster op het midden van de dag was verschenen. Zij had de vuurbal niet gezien, omdat ze haar ogen voor gebed gesloten had gehouden, maar ze zou nooit kunnen vergeten dat ze zijn stem hoorde verklaren: “Zoals Johannes de Doper gezonden was om Zijn eerste Komst vooraf te gaan, zo bent u gezonden om Zijn tweede Komst vooraf te gaan.” Nu begreep ze waarom de Here dit bepaalde Schriftgedeelte ter vertroosting gegeven had. “Zie, Ik zend u de
158
profeet Elia…” Meda stond op en vervolgde haar weg met een vredig hart, overtuigd dat zij en Bill zouden gaan trouwen. Bill was zelf niet ver van dezelfde conclusie. Op een dag na het werk, stopte hij bij het huis van Broy om zijn zoon op te halen. Billy Paul speelde in een berg zand. Bill zei: “Billy, kom met papa mee naar huis.” Billy Paul draaide zijn hoofd om en vroeg: “Papa, waar is mijn huis?” Bill schrok. Hij woonde de laatste tijd in een kleine woonboot die op de rivier vastgelegd was, omdat hij het vreselijk vond om in zijn huurwoning te zijn – het leek er zonder Hope zo leeg te zijn. Nu keek hij naar zijn zesjarige zoon en dacht: “Op een dag, als ze hem naar een elektrische stoel brengen, zal hij zich misschien omdraaien en tegen me zeggen: “Pa, als je gedaan zou hebben wat moeder je gevraagd had en weer was gaan trouwen en een goed thuis voor me gemaakt had, in plaats me van het kastje naar de muur te slepen, dan zou het niet zo ver gekomen zijn.” - Terwijl Bill het zand van de broek van zijn zoon afklopte, dacht hij: “Misschien heeft Hope in haar stervensuur gelijk gehad.” Die nacht werd Bill door iets uit zijn diepe slaap gewekt. Hij lag rustig in het donker en luisterde naar golven die zachtjes tegen zijn kleine woonboot kabbelden. En er was nog iets. Stond er iemand net binnen zijn deur? Vrees deed de haren in zijn nek rechtop staan. Toen hoorde Bill een diepe resonerende stem zeggen: “Ga naar Meda Broy en trouw haar de aankomende oktober, op de 23e.” WILLIAM BRANHAM en Meda Broy traden op 23 oktober 1941 in het huwelijk. Voor hun huwelijksreis stelde Bill voor dat ze de Niagara-watervallen zouden bezoeken en daarna langs de noordelijke grens van de Verenigde Staten oostwaarts verder zouden gaan naar de Adirondack Mountains ten noorden van New York. Bill was al meerdere malen in dit gebied geweest en kende daar één van de boswachters. Twee jaar geleden hadden hij en boswachter Denton vlakbij de Hurricane Mountain, bij de Canadese grens, drie beren geschoten. Als Bill deze herfst kon gaan jagen, dan zou hij hopelijk nog een beer kunnen schieten, zodat hij genoeg vlees zou hebben om de winter door te komen. Dat klonk Meda redelijk in de oren. Ze wist hoe arm ze met hun huwelijksleven begonnen waren. „s Avonds had ze Bill geholpen om 159
bramen te plukken, om genoeg geld te kunnen verdienen om kolen voor de winter te kopen. Een voorraad vlees zou een welkome aanwinst zijn op hun krappe budget. Bill schreef: “Meneer Denton, ik zal deze herfst komen. Ik wil nogmaals op berenjacht met u gaan.” .
Afb. 21
William en Meda Branham, kort na hun bruiloft in 1941. Meda was toen tweeëntwintig jaar en Bill tweeëndertig.
Meneer Denton schreef terug: “In orde, Billy, kom maar. Ik zal verblijf houden in de hut aan het einde van de Hurricane Mountainweg…” En hij gaf een dag aan in november. “Je kunt me helpen met het neerhalen van de telefoonlijn die we afgelopen lente hebben gespannen, en dan zullen we op berenjacht gaan.” Boven op de Hurricane Mountain stond een brandtoren. In de lente had Bill de boswachter geholpen met het vastmaken van acht kilometer telefoonlijn langs het pad dat de uitkijktoren verbond met een hut aan het einde van de weg. Het zou ten minste één dag duren om die draden vóór de winter op te winden, maar voor Bill leek dit een eerlijke ruil te zijn, tegen het voorrecht om met zo‟n uitstekende gids te kunnen jagen. Bill, Meda en Billy Paul arriveerden een paar dagen eerder. De hut van de boswachter zat stevig op slot, maar wat verderop langs het pad was een schuurtje dat hun bescherming tegen de wind zou geven. 160
Hoewel het nog niet gesneeuwd had, was aan het weer te zien dat het elk moment kon beginnen. Die nacht daalde de temperatuur beneden het vriespunt. Om te voorkomen dat Billy Paul dood zou vriezen, legden Bill en Meda de jongen tijdens het slapen tussen hen in. De volgende morgen zei Bill: “Weet je lieveling, het zou fijn zijn als ik behalve een beer ook een grote reebok mee naar huis kon nemen. Als ik vandaag een beetje zou jagen, dan hebben we zeker ons vlees voor de winter.” Meda keek naar de donkere wolken en vroeg: “Denk je dat het veilig is om zonder de boswachter weg te gaan? Wat gebeurt er als je verdwaalt?” “Ik? Verdwalen?” Dat vond Bill vermakelijk. “Onmogelijk. Mij kun je nergens laten verdwalen. Vergeet niet, mijn moeder is halfIndiaans. Ik heb genoeg instinct om altijd te weten waar ik ben. Ik ben als mijn grootvader Harvey. Behalve leraar, was hij de beste jager en vallenzetter van het zuiden.” Meda wierp hem een gelaten blik toe, van: „daar ben ik nog niet zo zeker van‟. “Wel, blijf niet lang weg, Bill. Bedenk dat ik nooit eerder buiten in de bossen ben geweest. Ik ben hier totaal onbekend mee.” “Ik zal tegen twee uur terug zijn”, beloofde hij. Met zijn geweer aan zijn schouder ging hij het pad af, totdat hij bij een plaats kwam waar de bomen jaren geleden waren gekapt. Tussen de stronken en de stapels takoverblijfsels waren nieuwe stammen van ongeveer 4,50 meter hoog ontstaan. Dit leek een ideale verblijfplaats voor herten – rijk aan voedsel en een overvloed aan beschutting. Bill verliet de weg en begaf zich in het bos. Het volgende uur zag hij veel hertensporen, maar ze hadden allemaal scherpe hoefafdrukken, wat betekende dat het hinden waren. Hij had een reebok nodig. Toen hij een heuvelrug overging en afdaalde in de volgende bergkloof, hoorde Bill iets in de bosjes bewegen. Stil als een boomstronk bleef hij staan en luisterde. Hij kon duidelijk horen hoe vier voeten over de droge pijnboomnaalden liepen – geen hoeven, dit waren voeten met zoolkussentjes. Toen schoot het schepsel weg. Bill ving een glimp op van een reusachtige bergleeuw die het struikgewas inschoot. Hij legde zijn geweer aan de schouder om te richten, maar de reuzenkat was te snel. Voordat Bill schieten kon, was hij verdwenen. 161
Bill ging één mijl ver achter de bergleeuw aan, de bergkloof in. Een tijdlang kon hij hem door het dichte kreupelhout horen kraken. Maar al snel was de kat te ver weg en Bill moest weer op zijn speurzin terugvallen en naar sporen en gebogen takken zoeken. Uiteindelijk klom de leeuw het hoge geboomte in, waar hij op listige wijze van de ene boom naar de andere sprong. Bill raakte het spoor bijster en gaf het op. Hij ging weer terug door de bergkloof, maar stopte toen hij de onmiskenbare geur van een mannetjesbeer rook. Opgewonden beklom hij – tegen de wind in - de steile bergwand, stak de bergkam over en daalde aan de andere kant weer af naar beneden. Verschillende malen raakte hij de geur kwijt, maar pakte het later weer op. De grond werd vlakker. Bill bleef doorlopen en zocht het terrein af op aanwijzingen, zoals een verwoeste mierenhoop of klauwsporen op een boom. Hij kwam over een heuvelrug en daalde af in een ondiep ravijn. Beneden gekomen, vertelde de reuk hem, dat zijn prooi niet ver was. Bill zocht tussen de rotsen en spleten totdat hij de grot van de beer gevonden had. Hij kon zich niet vergissen, de stank bezorgde hem waterige ogen. Voorzichtig naderde hij de donkere opening, de vinger aan de trekker en gereed. Het ondiepe hol was leeg. Bill keek op zijn horloge. De wijzers stonden op 12.30. Hij zou al gauw weer aan de terugtocht moeten beginnen als hij zijn belofte aan Meda wilde houden. Maar hij vond het niet erg om zijn jacht te onderbreken. Nu hij de verblijfplaats van de beer toch wist, kon hij terugkomen zodra hij en meneer Denton klaar waren met het binnenhalen van de telefoonkabel op de Hurricane Mountain. Toen hij het ravijn begon in te gaan, was hij nog maar een klein stukje op weg, toen hij aan de andere kant van de bergkloof een struik zag bewegen. “Daar is hij”, dacht Bill. Hij schoof een patroon in de kamer en stond stil. In plaats van een beer stapte een majestueus mannetjeshert tevoorschijn. Bill richtte zijn geweer en haalde de trekker over. Het hert viel ter plekke neer. Tegen de tijd dat Bill het leegbloeden en schoonmaken van de buit beëindigd had, was het al één uur geweest. Hij hing het hert aan zijn achterpoten aan een boomtak op en ging de bergkloof door, zo snel als het struikgewas het hem toeliet. Hij zag dat de wolken lager kwamen te hangen. Hurricane Mountain was al bedekt. Hij dacht: “Ik zal me moeten gaan haasten. Die storm komt dichterbij.” Hij wist, dat
162
als het mistig zou worden, dat hij dan niet in staat zou zijn om zijn oriëntatiepunten te zien. Dertig minuten lang spoedde hij zich al springend voort, voortdurend op zoek naar de plaats waar hij deze bepaalde bergkloof was binnengekomen. Hij stopte even om te rusten, trok zijn zakdoek uit zijn zak en veegde de transpiratie van zijn gezicht. “Oef, dat was een lange weg”, dacht hij. “Ik had niet gedacht, dat ik zo ver weg geweest was.” Weer begon hij te hollen. Binnen een paar minuten stopte hij in volslagen verbazing. Daar hing zijn hert! “Wel, wat heb ik gedaan?”, mopperde hij. “Ergens heb ik mijn afslag gemist. Maar hoe kwam het dat ik omkeerde en hier terugkwam?” Hij begon opnieuw te lopen, denkend: “Ditmaal zal ik het goed doen. Ik heb gewoon niet genoeg opgelet.” Terwijl hij snel doorliep, zocht hij zorgvuldig naar de plaats waar hij de steile helling naar beneden was gekomen. De wolken hingen nu dicht boven de bomen. Het werd steeds moeilijker om iets te onderscheiden. Na veertig minuten kwam hij bij een plaats die hem bekend voorkwam. Een minuut later wist hij waarom. Daar in die boom hing zijn hert. Toen Bill voor de derde maal van start ging, dacht hij: “Ik kan dezelfde fout niet driemaal achter elkaar maken.” Maar een uur later ontdekte hij, dat hij weer terug bij zijn hert was. Vermoeid en in de war ging hij zitten om uit te rusten en om zijn zelfbeheersing terug te krijgen. Hij wist wat er gebeurd was. De Indianen noemden dat „het pad des doods‟ – een man raakt in de bossen verdwaald en loopt in cirkels rond, totdat hij door uitputting en ontbering sterft. Als Bill alleen in de bergen zou zijn geweest, zou hij zich geen zorgen hebben gemaakt. Hij zou eenvoudig weer naar dat berenhol zijn teruggegaan en zich daar hebben verschanst, totdat de storm was uitgeraasd, en de wolken waren opgetrokken. Als zijn aanwijspunten weer zichtbaar waren, dan zou het gemakkelijk zijn om de weg naar de hut terug te vinden. Maar onder de huidige omstandigheden was dat plan ondenkbaar. Meda was nog nooit in haar leven in de bossen geweest. Ze wist niet hoe ze een vuur zou moeten maken. Als Bill niet terug zou komen in het kamp, dan zouden zij en Billy Paul gemakkelijk gedurende de nacht kunnen doodvriezen. Trouwens, ze zou bang zijn voor de duisternis. Wat als ze een dier hoorde schreeuwen? Dan dacht ze misschien dat híj het 163
was, en zou ze naar buiten gaan om hem te zoeken – en zelf verdwalen. Toen dacht Bill aan die bergleeuw die door de bossen in de buurt van het onderkomen rondsloop… Vertwijfeld door deze zorgen, sprong Bill op en baande zich een weg door het struikgewas. Weldra stopte hij met de gedachte: “Wacht een moment, William Branham. Wat is er met jou aan de hand? Ben je krankzinnig geworden?” Hij was zijn hele leven al een woudloper geweest. Hij wist wat het grootste gevaar in een situatie als deze was : een man wordt opgewonden en stormt roekeloos door het woud; in het voorjaar worden dan door iemand zijn beenderen gevonden aan de voet van een rotswand. Hij haalde even diep adem om zijn bevende zenuwen te kalmeren. “Ik moet mezelf in bedwang houden”, dacht hij, “ik ben niet echt verdwaald. Ik ben alleen maar een beetje gedesoriënteerd. Ik hoef alleen maar mijn richting terug te vinden.” De mist was nu volledig neergekomen en alles leek onherkenbaar. Om de omstandigheden nog moeilijker te maken, was het beginnen te sneeuwen. Het ergst van alles was, dat de zon onderging en de duisternis snel inviel. Als hij de weg eruit niet snel zou terugvinden, dan zou hij de weg nóóit terugvinden; dan zouden ze alle drie in de nacht omkomen. Worstelend om kalm te blijven, dacht Bill: “Ik kan niet verdwaald zijn. Ik ben een te goede woudloper om te kunnen verdwalen. Denk toch een moment na. Toen ik hier kwam, had ik de wind in mijn gezicht. Dat is het, alles wat ik moet doen is om de wind in de rug te houden; dan kom ik er uit.” Hij zette koers in de tegengestelde richting van de wind. Alles wat hij kon zien, waren de schaduwachtige vormen van de vlakbij staande bomen en struiken in de mist en dwarrelende sneeuw. Steeds weer veranderde de wispelturige wind van richting. Al spoedig werd duidelijk dat de wind die om de bergtoppen heen draaide, niet geschikt was als kompas. Om zijn moed te versterken en zijn kalmte te bewaren sprak Bill hardop: “Je bent niet verdwaald. Je weet waar je bent.” Maar zijn geweten weersprak zijn grootspraak: Billy, je weet dat je verdwaald bent.” Hij antwoordde zichzelf. “Ik? Ik niet! Ik kan niet verdwalen!” Toen kwam hij voor een gigantische boomstronk te staan, waarvan hij wist dat hij die nooit eerder gepasseerd was. Hij begon te trillen. Zweet liep over zijn gezicht. “Het heeft geen zin om jezelf nog langer 164
voor de gek te houden”, dacht hij. “Je bent verdwaald. Geef het maar toe.” Het was niet de klap die zijn trots kreeg, wat hem pijn deed. Het was de angst die hij om zijn vrouw en zoon voelde. “Ik ben echt verdwaald”, sprak hij tegen zichzelf. “Ik kan oost van west niet van elkaar onderscheiden. Ik moet een richting kiezen en die rechtuit lopen, anders loop ik in een cirkel. Dus ik zal deze kant op gaan lopen.” Toen koos hij een willekeurige richting. Hij begon te lopen, nauwkeurig lettend op de paar bomen die hij kon zien, en probeerde in een rechte lijn van boom tot boom te lopen. - Terwijl hij liep, leek het alsof hij een stem hoorde fluisteren: “De Here is ons een toevlucht en sterkte, ten zeerste bevonden een hulp in benauwdheden.“26 Bill dacht: “Ik ben krankzinnig aan het worden. Ik begin dingen te horen.” Hij bleef doorlopen en concentreerde zich zo goed mogelijk op zijn opgave. Al gauw hoorde hij het opnieuw, een beetje luider dan de eerste keer: “De Heere is ons een toevlucht en sterkte, ten zeerste bevonden een hulp in benauwdheden.” Bill bleef doorlopen, zijn geweer meeslepend; hij voelde zich zo vermoeid. De aanhoudende stem klonk luider. “De Heere is ons een toevlucht en sterkte…” Bill stopte en zei hardop: “Heere Jezus, ik ben verdwaald. Ik heb geen kompas of aanwijzingen, maar ik heb nog steeds U. Heere, ik ben niet waardig om te leven, maar laat mijn vrouw en zoon alstublieft niet sterven.” Toen hoorde hij die stem opnieuw. Het was geen inbeelding; hij hoorde het duidelijk in zijn oren: “De Heere is ons een toevlucht en sterkte, ten zeerste bevonden een hulp in benauwdheden.” Hij zette zijn geweer tegen een boom, trok zijn hoed van zijn hoofd, wierp hem in de sneeuw en knielde erop. Hij keek omhoog en bad: “Hemelse Vader, ik dacht dat ik alles van de bossen af wist, maar ik heb me vergist. Ik weet dat ik de verkeerde richting op ga, maar ik weet niet welke weg ik moet nemen. Ik ben zo‟n opschepper geweest , dat ik het verdiend heb om verdwaald te zijn. Ik zou hier dagenlang hebben moeten blijven en stekelvarkens eten om te overleven. Maar, 26
Psalm 46: 1
165
Here, mijn arme vrouw is onschuldig. Zij en mijn zoon zullen vannacht sterven, als ik hier niet uitkom. Vader, het is bijna donker en ik ben verdwaald – helemaal verdwaald. Alstublieft help mij. Wees mijn kompas en mijn gids.” Hij stond op, schudde de sneeuw van zijn hoed en zei toen: “Heere, ik geloof dat die stem die tegen me fluisterde, Uw stem was. Ik geloof dat er ergens een engel Gods is, die mij door deze bossen volgt. Here, ik heb U om leiding gevraagd. Dat is alles wat ik kan doen. Nu, ik zal beginnen met deze kant op te gaan.” Hij liep in dezelfde richting waarin hij voorheen ook gelopen had. Plotseling voelde hij een hand op zijn schouder, die hem leek te stoppen. Verschrikt draaide Bill zijn hoofd om, om te zien wie het was. Vreemd genoeg was daar niemand. Maar net toen hij keek, trok de mist voor een ogenblik op en zag hij even Hurricane Mountain achter zich opdoemen. Dat was de weg tot behoud. En hij Afb. 22 De brandtoren op was er domweg precies bij de Hurricane Berg vandaan gelopen! Nu had hij net genoeg tijd om zich om te draaien en zichzelf op één lijn met de berg op te stellen, voordat de mist zich weer sloot. Met zijn handen opgeheven, riep Bill het uit: “O, grote Jehova God, U bent mij zo dicht nabij, dat U Uw hand op mijn schouder legde. U bent waarlijk mijn hulp in benauwdheden.” Bill klom door de mistige schemering heen, zo rechtuit als maar mogelijk, in de richting van Hurricane Mountain, er steeds op lettend dat hij niet van zijn koers afweek. Het werd donker in de bossen. Bill liep de hele tijd door met één arm steeds omhoog in de lucht: vlak boven zijn hoofd zoekend naar de telefoondraad, die over acht 166
kilometer op de helling van de berg van boom tot boom liep. Als hij slechts met zijn hand één van de twee lijnen zou kunnen voelen, dan kon hij deze draad bergafwaarts naar de hut volgen. Als hij deze draden zou mislopen, dan zouden hij, zijn vrouw en zijn zoon allen omkomen.
Afb. 23
William, Meda en Billy Paul Branham
Gedurende de volgende drie uur hield hij zijn koers aan; soms moest hij zich daarbij een weg banen over kleine rotsachtige hellingen. De sneeuwbuien waren een sneeuwstorm geworden. De wind gierde en boomtakken braken af. Bill droeg zijn geweer in de ene hand en hield zijn andere hand boven zijn hoofd, totdat zijn arm zo zwaar als een geweerloop aanvoelde. Dan wisselde hij van arm, er steeds voor zorgend dat hij een paar stappen terugging alvorens verder te gaan, gewoon om er zeker van te zijn, dat hij tijdens het wisselen de telefoondraad niet had gemist. Soms raakte zijn hand een voorwerp en riep hij: “Ik heb het!” Maar dan bleek dat hij een boomtak had vastgegrepen. Zijn vingers verstijfden in zijn handschoenen. Uiteindelijk kwam het zo ver, dat hij nauwelijks één van beide armen omhoog kon houden. Toch moest hij er één omhoog houden. Drie levens hingen ervan af! Intussen was de nacht zo donker geworden, dat hij nauwelijks de sneeuw voor zijn ogen kon zien dwarrelen. Hij begon de moed te 167
verliezen. Wat als hij door een dal was gelopen, waar de draden van boom tot boom over een lager gedeelte liepen, wat maakte dat ze hoger hingen dan zijn naar boven uitgestrekte arm zou kunnen aanraken? Als dat was gebeurd, dan waren ze allemaal ten dode opgeschreven. Zijn arm raakte iets elastisch. Hij liet zijn hand zakken tot zijn vingers zich om een dunne draad krulden. Hij had hem gevonden! Hij was gered! Zij waren alledrie gered! Bill liet zijn geweer vallen, rukte zijn hoed af en dankte: “O God, wat een gevoel is het om gevonden te worden, wanneer je verloren bent. Hoe kan ik U ooit genoeg dankbaar zijn? Precies aan het einde van deze lijn is alles wat mij in dit leven lief is – mijn vrouw en mijn zoon. Deze telefoondraad zal mijn gids zijn vanaf de berg naar beneden. Ik zal deze draad voor niets ter wereld loslaten. Maar in werkelijkheid, Here Jezus, bent U mijn gids. En ik heb besloten om U voor de rest van mijn leven vast te houden, omdat ik weet dat er aan het eind daarvan warmte, geborgenheid en rust is.” ***
168
Hoofdstuk 27 De moordenaar-stier 1945
DE VERWOESTENDE oorlog in Europa kroop naar het einde, met het Duitse leger aan twee kanten door de geallieerden in het nauw gedreven. In januari van 1945 drong het Russische leger, onder leiding van generaal Zhukov, door tot de rivier de Oder, slechts 65 kilometer oostelijk van Berlijn. Een korte tijd later kwamen de Russische gemechaniseerde divisies echter vast te zitten in een moeras van lentemodder en aanhoudend Duits verzet. Tegelijkertijd maakten de westerse geallieerden door Frankrijk en België goede vorderingen, waarbij de Amerikanen het verst in de Duitse bezette gebieden waren doorgedrongen. Begin maart bereikte het Derde Legerkorps, onder generaal Patton, de Rijn bij Koblenz. Een paar dagen later bezette het Eerste Legerkorps onder generaal Hodge een brug verder stroomopwaarts bij Remagen. De Amerikaanse generaals wilden graag verder gaan, zodat zij eerder dan de Russen in Berlijn konden zijn, maar ze kregen bevel om te wachten totdat de Britse 25 divisies van generaal Montgomery hen zouden inhalen. Tegen 25 april hadden de Russen niet alleen Berlijn omsingeld, maar waren ze ook op de Amerikaanse strijdmachten gestuit bij de rivier de Elbe, 70 kilometer westelijker. Tegelijkertijd stortte de Duitse verdediging in Italië ineen, en dat gaf de westelijke geallieerden de mogelijkheid om snel naar het noorden van de Italiaanse laars op te trekken. Op 28 april werd de Italiaanse dictator Benito Mussolini door zijn eigen mensen opgepakt en geëxecuteerd, toen hij voor de oprukkende geallieerden probeerde te vluchten. Het fascisme was nu als politieke wereldmacht dood en het Nazisme was haar laatste adem aan het uitblazen. Het Communisme daarentegen trapte door en slokte alles op wat binnen bereik was. Terwijl de Communisten en de Nazi‟s in de straten van Berlijn vochten, stelde Hitler één van zijn helpers, Karl Donitz, aan als hoofd van de Duitse staat. Op 30 april verdween Adolf Hitler geruisloos van de aardbodem. Donitz begon onmiddellijk met het proces van een eenzijdige overgave, die officiëel op 8 mei 1945 afgerond werd. De oorlog in Europa was voorbij. 169
IN HET ZICHT van deze grote wereldgebeurtenissen kon Bill slechts toekijken en zich verwonderen; want het betekende dat drie van de zeven visioenen over de toekomst, die hij op een morgen in juni 1933 op rij zag, letterlijk waren uitgekomen – Mussolini was een schandelijke dood gestorven, Hitler was aan een geheimzinnig einde gekomen en het Communisme groeide steeds meer uit tot een dominerende politieke macht. Zonder twijfel zouden de vier andere visioenen op Gods eigen tijd volgen. Dit gaf Bill een reden om optimistisch over zijn eigen toekomst te zijn. De Heere moest werkelijk een bepaald doel voor zijn leven hebben, of waarom zou de Almachtige anders zo‟n ongewone gave aan hem geven? Bill had alle brandstof die hij kon vinden nodig, om het vlammetje van zijn optimisme brandend te houden, omdat hij onder de huidige omstandigheden geen uitweg kon zien waardoor hij zichzelf ooit ver genoeg uit zijn armoede zou kunnen graven, om welk groot iets dan ook voor het koninkrijk van God te kunnen volbrengen. Hij had nog steeds drie banen, waarvan twee onbetaald. Hoewel hij altijd krap bij kas scheen te zitten, overwoog hij nooit om voor zijn diensten als voorganger geld te nemen. Hij had daar verschillende redenen voor. Ten eerste ontdekte hij al in het begin van zijn bediening, bij het lezen van zijn Bijbel en het gadeslaan van andere predikers om hem heen, dat de liefde voor geld één van de dodelijkste valstrikken kon zijn die een prediker kon tegenkomen, en Bill was van plan om die te vermijden. Ten tweede: hoewel sommige leden van zijn samenkomst wel een bedrag van $3.00 per uur verdienden, waren de meesten net zo arm of nog armer dan hij en Bill kon zichzelf er niet toe brengen, om deze arme mensen meer te laten offeren dan ze al deden. Hij predikte wél het Bijbelse principe om tienden te betalen en elk lid deed één tiende van hun inkomsten in een kistje dat speciaal voor dat doel achter in de kerk was gezet. Maar Bill gebruikte niet één cent van dit geld voor zichzelf. Het ging allemaal naar de maandelijkse afbetalingen van leningen, met nauwelijks genoeg over om het gebouw te onderhouden. Zijn derde reden was een tikje trots en onafhankelijkheid. Zolang hij gezond was en in staat was om te werken, dacht hij: “Waarom niet werken?” Op een middag van zijn betaaldag bekeken Bill en Meda hun budget van de wekelijkse $28,00 van zijn werk bij de Openbare Werken van Indiana. Zijn eigen tienden gingen er eerst vanaf. Toen 170
wees Meda op de rekeningen die absoluut betaald moesten worden. Hoe ze hun resterende $25,20 ook verdeelden, ze konden de kosten van hun directe verplichtingen niet nakomen. Ze kwamen ongeveer $10,00 tekort. Bill hield een rekening omhoog en zei: “Schat, we kunnen zelfs geen begin maken met deze te betalen.” “Maar we moeten haar betalen”, zei ze. “O Bill, wat moeten we doen?” Bill had een idee. “Weet je wat, vanavond zal ik in de samenkomst een collecte gaan ophalen.” Meda‟s aanvankelijke verbazing ging over in geamuseerdheid. “Ik vind het leuk om je dat te zien proberen.” Die avond zei Bill na de zangdienst, voordat hij ging prediken: “Goed vrienden, vanavond… – Nu, ik vind het vreselijk om dit aan u te vragen…” Meda keek hem met een vermakelijke blik aan, omdat ze wist hoe ongemakkelijk hij zich voelde. Bill probeerde om niet naar haar te kijken, terwijl hij aarzelend naar woorden zocht. “Ik heb dit nog nooit eerder gedaan… het zijn deze moeilijke tijden, weet u, en… kan moeilijk rondkomen… als u allemaal een stuiver of een dubbeltje in mijn hoed zou willen doen, als hij rondgaat… Broeder Wiseheart, zou u willen komen en mijn hoed willen halen?” Diaken Wiseheart kwam naar voren en keek net zo verrast als alle anderen. Niet dat deze mensen niet van hun voorganger hielden, dat deden ze; ze waren zeker gewillig om hem te helpen op welke manier ze maar konden. Ze waren alleen verrast, omdat dit in de laatste 12 jaar nooit eerder was voorgekomen. Broeder Wiseheart liet de hoed langs de eerste kerkbank gaan. Bill keek toe hoe mevrouw Weber een portemonneetje met een knip uit de zak van haar geruite schort haalde. Toen ze een stuiver tevoorschijn haalde, zonk Bill de moed in de schoenen, zoals een loden gewicht aan een vislijn de modderige bodem van een vijver inzakt. Hij wist dat dit voor bijna iedereen zware tijden waren, niet alleen voor hem. Hij kon het niet doen. “Wacht een momentje, zuster Weber. U hoeft die stuiver daar niet in te doen. Ik heb het niet echt gemeend. Ik plaagde u allen alleen maar, om te zien wat u zou doen.” Nu voelde de oude diaken Wiseheart zich verwarder dan ooit. Hij vroeg: “Broeder Branham, wat zal ik doen?” “Leg mijn hoed maar weer terug, broeder Wiseheart. Ik zal met de samenkomst doorgaan.”
171
Meda hield haar hand voor haar mond en schudde haar hoofd. Bill kon aan haar ogen zien dat ze lachte. John Ryan, Bills oude vriend uit het noorden, was die week hier en daar in Jeffersonville op bezoek geweest. Deze dappere oude man had 400 kilometer gepeddeld helemaal vanaf Michigan, op een oude afgetrapte fiets. Maar de fiets had hem onderweg zoveel last bezorgd, dat hij besloten had om hem achter te laten en naar huis terug te liften. Met zijn typerende vrijgevigheid schonk John Ryan de fiets aan Bill, die hem meteen repareerde en hem met een blikje verf van tien cent opknapte. Eigenlijk had Bill zelf geen fiets nodig, maar hij dacht, dat hij hem misschien zou kunnen verkopen om het extra geld te kunnen krijgen wat hij nodig had. Bills tweede onbetaalde baan, als jachtopziener voor de staat Indiana, sloot zo goed aan bij zijn werk voor Openbare Werken, dat hij vond dat het hem nauwelijks extra inspanning kostte. Dat was wel goed ook, omdat zijn werk als lijnwerker voor twee banen al zwaar genoeg was. Eén van zijn hoofdtaken bij Openbare Werken van Indiana was het controleren van hoogspanningskabels, die honderden kilometers door de ruwe boslanden van Indiana liepen. Vele van deze trajecten lagen niet dicht bij wegen, zodat Bill zijn weg vaak te voet moest afleggen – 50 kilometer per dag, zes dagen in de week – alles voor slechts 60 cent per uur. Toch waren er andere verdiensten dan geld. Het werk bracht hem buiten de stad en in de vrije natuur, waar hij zo van hield. Zo nu en dan kon hij door zijn bevoegdheid als jachtopziener een stroper op het goede pad helpen en op die wijze de plaatselijke wildstand beschermen. Ook stopte hij dan vaak en maakte een praatje met de boeren die op hun velden werkten. Zonder uitzondering zou het gesprek dan op God komen en zou Bill een kans krijgen om de liefde van Jezus Christus met hen te delen. Soms gebeurde het dat een boer zijn hart opende en het aan Jezus gaf. Bill nam hem dan onmiddellijk mee naar de dichtstbijzijnde beek en doopte hem in de Naam van de Heere. Met natte, druipende kleren gingen ze dan uit elkaar, zich beiden verblijdend, terwijl ze weer met hun eigen werk verder gingen. Op een middag was Bill bij Henryville, Indiana, om in een kreek wat vis uit te zetten voor het Ministerie van Visserij en Jacht. Hij was dichtbij de boerderij van een vriend van hem, van wie hij toevallig wist dat hij ziek was – dus dacht Bill dat het fijn zou zijn als hij even langs zou gaan en voor de man zou bidden. Aangezien de boerderij een paar 172
hekken van hem verwijderd was, nam Bill niet de moeite om er via een omweg heen te rijden. Hij maakte zijn holster los, gooide zijn pistool op de voorstoel van zijn wagen, sloot de deur en klom over het eerste hek. Hij vergat dat er een bord op elke hoek van de weide stond, met de waarschuwing: “GEVAAR! PAS OP VOOR DE STIER!” Bill neuriede een Christelijk lied, terwijl hij door het met grassen begroeide veld stapte. In het midden van de weide was een plekje met wat eiken kreupelhout: stakerige boompjes van ongeveer drie meter hoog. Bill naderde de plek, toen plotseling de grote stier opstond en snoof. Hij had rustig in de schaduw van de knoestige eikenboomtakken gelegen en was uit het zicht geweest. Onmiddellijk besefte Bill dat hij in gevaar was, omdat deze bepaalde Guernsey-stier een wijd verbreide reputatie had. De stier was een bekroonde fokstier geweest op de boerderij van Burk, bij Jeffersonville, maar had altijd een gemeen temperament getoond. Uiteindelijk had hij zijn verzorger gespietst en gedood, waardoor de eigenaar gedwongen was om zich van hem te ontdoen. Omdat het zo‟n vaak bekroonde stier was, had Burk hem aan deze man in Henryville verkocht, in de hoop dat hij in deze geïsoleerde landstreek niet de mogelijkheid had om meer schade aan te richten. Bill wist hier alles van af, maar het was hem gewoon ontschoten. Wanhopig bekeek hij zijn kansen. De kleine eikenbomen waren te zwak en stonden in de verkeerde richting. De hekken waren te ver weg. Dan bleef alleen nog maar zijn pistool over. Hij zou het dier misschien moeten neerschieten en dan de boer voor zijn verlies betalen. De levensgevaarlijke stier boog zijn kop naar beneden, snoof door zijn neusgaten en klauwde in de grond. Zijn lange puntige horens zagen er inderdaad als dodelijke wapens uit. Bill greep naar zijn pistool. Het was er niet! Toen herinnerde hij het zich – hij had zijn holster op de stoel van zijn wagen achtergelaten! “Heere, als mijn tijd gekomen is om te sterven, dan wil ik het als een man onder ogen zien.” Hij rechtte zijn schouders en keek koel en kalm naar zijn vijand. Op dat ogenblik gebeurde er iets ongelofelijks binnenin hem. Zijn angst vervaagde en veranderde in een liefde, die geboren werd uit een sympathie en begrip zoals hij nooit eerder ervaren had. Hij dacht: “Die arme stier lag daar in het grasveld en ik kwam langs en stoorde hem. Hij weet niet beter dan dat hij zichzelf moet beschermen.” De stier snoof luider en sneller, schraapte over de grond met zijn hoef en wierp grond achter zich omhoog, zoals stieren dat doen 173
voordat ze tot de aanval overgaan. Bill zei hardop: “Stier, het spijt me dat ik je stoorde. Ik wil niet dat je me doodt. Ik ben een dienstknecht van God en ben op weg om voor een zieke man te bidden. Ik was deze waarschuwingsborden vergeten.” De stier ging met zijn kop naar beneden tot de aanval over, met zijn gebogen horens recht op het doel gericht. Wat verbazingwekkend was: Bill voelde absoluut geen angst, alleen liefde. Hij zei: “In de Naam van Jezus Christus ga heen en ga onder die bomen liggen.” Met al zijn kracht en woede bleef de stier doorgaan met de aanval. Toen hij nog maar drie meter verwijderd was, zette hij zijn voorpoten schrap in de grond en kwam in een stofwolk tot stilstand. Zijn blik werd ineens heel vreemd, toen hij zijn kop naar rechts zwaaide en dan weer naar links. Toen draaide het dier zich om en draaide Bill zijn staart toe. Hij liep langzaam terug naar de eikenbomen, ging liggen, en keek toe hoe Bill de rest van de weide doorliep. Voor de rest van de dag – en nog vele andere dagen – vroeg Bill zich af, wat tussen hem en de stier in de weide gebeurd was. In het zicht van een bijna zekere dood, was hij op één of andere wijze buiten zijn eigen zorgen gestapt, om de hartslag van een ander leven te voelen. Op één of andere wijze had hij de opgewondenheid van de stier begrepen en sympathie voor het dier gevoeld. Als voorganger strekte hij zich dikwijls uit naar anderen, zorgend en helpend waar hij maar kon. Maar deze ervaring was anders, iets wat dieper ging. Voor enkele minuten in zijn leven was alle angst verdwenen en had hij volmaakte liefde gevoeld. OMSTREEKS DIE TIJD kreeg Bill te horen dat een buurvrouw van hem – mevrouw Reed, die aan het einde van zijn huizenblok woonde – op sterven lag met tuberculose. Ze was naar het sanatorium in Louisville overgebracht om haar vier kleine kinderen tegen de zeer besmettelijke ziekte te beschermen. Omdat tuberculose de demon was waaraan Hope gestorven was, voelde Bill een diepe last voor mevrouw Reed. Hij kon haar maar niet uit zijn gedachten krijgen zo‟n jonge moeder die zo erg lijdt en deze zorg behoevende kleine kinderen achter moet laten. Op een avond reed Bill naar het sanatorium en bad voor haar. Toen Bill twee dagen later op de veranda zat, toonde de Here hem een visioen van mevrouw Reed als grijsharige grootmoeder, die de handen van haar volwassen kinderen schudde. Bill ging terug naar het 174
sanatorium en vertelde haar: “Zo spreekt de Heere: ‟U zult gaan leven‟!” Mevrouw Reed riep uit: “O, God zij gedankt!” Bill vroeg: “Wilt u opstaan en in de Naam van de Here Jezus Christus gedoopt worden, Hem aanroepend om uw zonden te laten wegwassen?” Ze antwoordde: “Ik zal alles doen wat God van me vraagt.” Een paar dagen later stond Bill buiten op het trottoir voor zijn huis om met zijn nieuw verworven fiets naar de kruidenierswinkel te rijden. Hij had net zijn been over de middenstang gezwaaid en stond op het punt om weg te rijden, toen zijn naaste buurman hem riep. “Zeg, wacht eens een ogenblikje daar, prediker. Waar ga je heen?” “Goede morgen, meneer Andrews. Ik ben op weg naar de kruidenier. Kan ik iets voor u meenemen? “Nee, ik wilde je alleen iets vragen.” Zijn stem kreeg een berispende ondertoon. “Schaam je je niet?” “Wat bedoelt u?” “Die arme stervende moeder te zeggen dat ze zal blijven leven en haar gezin valse hoop geven!” Nu begreep Bill waar het allemaal om ging. Meneer Andrews was praktisch altijd een betamelijke buurman, maar hij was altijd grof tegenover Bill‟s geloof in God geweest. Meneer Andrews werkte met meneer Reed bij het overheidsdepot en moest van hem over het visioen gehoord hebben. “Wel, meneer Andrews, zij zal gaan leven”, bleef Bill volhouden. “Duizenden mensen sterven elk jaar aan tuberculose. Wat laat jou denken dat mevrouw Reed blijft leven?” Bill gaf de enige verklaring die hij kon geven: “Omdat Jezus het zo zei. Hij liet me een visioen ervan zien.” Meneer Andrews snoof van ergernis. “Als ik jou was, zou ik me schamen: om rond te gaan en mensen zo te misleiden. Ik weet dat ik hard ben tegen je, maar…” “Dat is in orde, meneer Andrews. U hebt úw ideeën en ik heb de mijne.” Bill stapte op zijn fiets en reed weg. Intussen was de toestand van mevrouw Reed zo opmerkelijk verbeterd, dat haar doktoren opnieuw een röntgenfoto van haar longen wilden maken. Tot hun verbazing konden ze geen spoor van de ziekte in haar lichaam vinden. Er was geen reden meer om haar nog langer in het sanatorium te houden. Met veel vreugdebetoon keerde ze weer naar haar gezin terug. Twee dagen later zei Meda: “Billy, ik hoorde vandaag dat mevrouw Andrews erg ziek is. Je moet erheen gaan om haar te bezoeken.” 175
“Ja, goed, ik zal gaan, maar ik moet voorzichtig zijn met haar man in de buurt. Hij denkt niet zoveel goeds over me.” Bill ging naar de buurman en klopte aan. Meneer Andrews opende de deur. “Hallo, meneer Andrews. Ik hoor dat uw vrouw ziek is. Is er iets wat ik voor u kan doen?” “Luister”, zei zijn buurman kortaf, “we hebben een goede dokter, we hebben geen hulp van je nodig. Ze heeft alleen maar blindedarm-ontsteking. We zullen hem eruit laten halen en daarmee is ze geholpen. We hebben hier helemaal geen gebed nodig.” “Meneer Andrews, ik vroeg u niet of ik voor uw vrouw mocht bidden. Ik wil alleen mijn hulp aanbieden. Ik kan u wat avondeten brengen of wat boodschappen bij de kruidenier doen of iets anders om te helpen.” “Dank je. Maar nee, dank je”, zei meneer Andrews onbeschaamd. “Alles is onder controle.” “Dat hoop ik zeker”, zei Bill. “Als ik van enige hulp kan zijn, laat het me dan gewoon even weten.” Zijn buurman gromde wat en sloeg de deur dicht. De volgende morgen ging Bill zoals gewoonlijk naar het werk, om de hoogspanningslijnen voor Openbare Werken te controleren. Hij stapte uit zijn wagen, maakte zijn revolverriem vast en begon de weg langs te lopen. Hij was nog niet ver, toen hij een sterk gevoel kreeg, om óm te keren en terug naar huis te gaan. Motregen viel uit de donkergrijze lucht, maar niet genoeg om hem met werken te laten stoppen, dus schudde hij de drang om terug te gaan van zich af en bleef doorlopen. Het gevoel kwam terug; ditmaal dringender dan voorheen. Bill ging naar zijn wagen terug en gaf via de radio aan zijn ploegbaas door dat hij die dag niet zou werken. Toen reed hij naar huis. Het verbaasde Meda om haar man op het midden van de morgen de deur te zien binnenkomen. “Waarom ben je weer terug?” “Ik weet het niet precies. De Here zei mij om terug te komen en dat deed ik dus.” Hij legde zijn revolver op de eettafel, haalde hem uit elkaar en begon de onderdelen te oliën en op te poetsen. Door het raam zag hij opzij langs het huis meneer Andrews aankomen. Kort daarop werd er op zijn deur geklopt en meneer Andrews riep: “Mevrouw Branham, is de prediker hier?” Meda, die in de keuken aan het aanrecht aan het werk was, veegde haar handen af aan haar schort en zei: “Ja, kom binnen, meneer Andrews.” Zijn buurman stapte door de keukendeur. Hij zag eruit als een geslagen hond. Zijn ogen waren opgezwollen en rood en zijn neus 176
drupte. Zijn hoed zat gekreukeld en verdraaid op zijn hoofd. “Hallo, prediker”, zei hij berouwvol. “Hallo meneer Andrews. Neem een stoel.” Meneer Andrews ging naast Bill zitten. Emotionele verwarring was op zijn hele gezicht af te lezen. “Heb je het al van mevrouw Andrews gehoord?” “Nee. Wat is er aan de hand?” “Wel, prediker” – zijn stem beefde – “ze zal gaan sterven.” “Het spijt mij om dat te horen, meneer Andrews. Hoewel ik weet dat u een goede dokter hebt.” “Ja”, zei hij, terwijl hij zijn neus snoot, “maar het was achteraf bezien helemaal geen blindedarm-ontsteking. Het blijkt een bloedstolsel te zijn en het is slechts enkele uren van haar hart verwijderd. We hebben nu een specialist uit Louisville naar het ziekenhuis gehaald. Hij zegt, dat wanneer de bloedprop haar hart bereikt, ze sterven zal.” “Tjonge, dat is ál te erg”, zei Bill. “Ik vind het vreselijk om dat te horen. Maar ik ben blij dat u een goede dokter op de zaak hebt gezet.” Meneer Andrews stotterde en worstelde met zijn volgende woorden: “Wel -uh- ze is er erg slecht aan toe, ziet u, en -uh- ik was me aan het afvragen of -uh- denkt u dat u haar zou kunnen helpen?” “Ik?” Bill hield zijn hand tegen zijn borst. “Ik ben geen dokter. Hoe zou ik weten wat te doen?” “Wel -uh- u weet - ik dacht dat u haar misschien een beetje zou kunnen helpen, zoals u de vrouw daar op de hoek hielp, mevrouw Reed. “Dat was ík niet”, legde Bill uit. “Dat was de Heere Jezus die mevrouw Reed hielp. Ik dacht dat u niet in Hem geloofde.” Meneer Andrews haalde zijn schouders op. “Weet u, één van mijn tantes, die in de heuvels woonde, was een Christin. Eens deed ze een belofte aan God om aan het eind van het jaar $5,00 aan een rondtrekkende prediker te geven. Ze waste de kleren van anderen om te proberen het geld bij elkaar te sparen, maar toen het einde van het jaar kwam had ze het niet. De dag voordat de prediker kwam kocht ze voor een stuiver een nieuw stuk zeep. Ze stond boven de wastobbe en huilde, omdat ze haar belofte niet kon houden. Ze droogde haar tranen aan haar schort, stak toen haar handen opnieuw in het water en schrobde het stuk zeep over het wasbord om sop te krijgen. De zeep maakte een vreemd klinkend geluid. Toen ze beter keek, vond ze een gouden muntstuk van $5,00 dat in het stuk zeep zat. Zo was ze toch nog in staat om haar belofte aan God te houden.”
177
“Hoe kwam dat gouden muntstuk daar?” vroeg Bill, hoewel hij voelde dat hij het antwoord wist. Meneer Andrews schudde zijn hoofd. “Ik weet het niet. Ik heb het mezelf vaak afgevraagd.” “Ik zal u zeggen hoe. De opgestane Jezus deed dat. De vrouw deed haar belofte in goed geloof, vanuit een zuiver hart. Ze dacht dat ze het kon doen. God bereidde eenvoudig een weg voor haar, zodat ze haar belofte kon houden.” Meneer Andrews knikte. “Ik heb er veel over nagedacht. Het liet het me zelfs afvragen of er een God is.” “Meneer Andrews, er ís een God.” De man boog zijn hoofd. “Denk je dat Hij mijn vrouw zou kunnen helpen?” “Jazeker. Ik weet dat Hij dat kan.” “Wil je voor haar bidden?” smeekte meneer Andrews. “Laten we bij het begin beginnen. Het is nodig dat u eerst uw eigen hart in orde brengt. Wat zou u ervan denken als u hier met mij neerknielt en we samen zullen gaan bidden.” “Wel, ik- ik weet nauwelijks wat ik zeggen moet.” “Ik zal u helpen.” Dus schoven ze hun stoelen van de tafel weg en knielden neer, met hun ellebogen rustend op de zittingen van hun stoelen. Bill gaf aanwijzingen. “Zeg uit het diepst van uw hart: „God, wees mij zondaar genadig.‟ ” Ze baden door, totdat die verharde atheïst zich een weg tot het geloof in Jezus Christus gehuild had. Toen droogde meneer Andrews zijn ogen en vroeg: “Wel, prediker, wilt u nu naar het ziekenhuis gaan?” “Ja, ik zal gaan.” Meda ging met hem mee. Tegen de tijd dat ze de ziekenhuiskamer binnenkwamen, was mevrouw Andrews er zo slecht aan toe, dat er geen kleur in haar ogen meer was overgebleven. Haar gezicht was zo opgezwollen, dat ze nauwelijks nog op dezelfde persoon leek die jarenlang naast hun had gewoond. Meda begon te huilen, toen ze haar zag. Bill knielde neer bij het bed en bad: “Dierbare God, alstublieft, help mevrouw Andrews. We zijn allemaal hulpeloos. De dokter heeft alles gedaan wat hij kon doen en nog steeds is ze stervende. Jezus, wij weten dat U opstond uit de dood en hier levend onder ons bent, met kracht om alles te kunnen doen. We vragen U om genade te hebben met deze arme vrouw en haar te laten leven.” Bill stond daar een tijdje en hield de gezwollen hand van mevrouw Andrews vast. Meda vroeg: “Zie je iets?” “Nee, schat.” 178
Ze liepen de kamer uit en de hal door, naar de kraamafdeling, om door het raam naar de pasgeboren babies te kijken. Toen liepen ze weer terug naar de kamer van mevrouw Andrews. Net op het moment dat Bill over de drempel stapte, zag hij mevrouw Andrews in haar eigen keuken een appeltaart uit haar oven halen. Toen zag Bill zichzelf op de veranda van zijn eigen huis zitten. Mevrouw Andrews kwam om de hoek van het huis en bood hem de hele taart aan. Nadat hij die taart in stukken gesneden had, schoof Bill er een punt uit en at hem op. Toen, even snel als hij eruit was gegaan, was hij weer terug in de ziekenhuis-kamer. Hij keerde zich om naar Meda en zei: “Schat, het gaat goed komen. Maak je geen zorgen, God heeft onze gebeden gehoord.” Een verpleegster hoorde zijn opmerking. Ze vroeg hem: “Rev. Branham, wat bedoelt u?” Bill verklaarde: “Mevrouw Andrews zal over drie dagen een taart voor mij bakken. Als dat niet zo is, dan zal ik de bediening verlaten.” Toen Bill bij het huis van meneer Andrews terugkeerde, zei hij tegen hem: “Zo spreekt de Heere „het zal goed komen met uw vrouw.‟ Maakt u zich geen zorgen, meneer Andrews.” “Hoe kunt u zo zeker zijn?” “God heeft het reeds gezegd, door eenzelfde visioen waarin Hij mevrouw Reed vertelde dat zij zou gaan leven, en ze is thuis en voelt zich goed.” Maar Bill vertelde niet het deel over de appeltaart. Bill en Meda gingen naar huis. Twee uur later klopte meneer Andrews opnieuw op de deur van Bill. “Prediker, de dokter zegt, dat ze nu stervende is. Ze heeft het gereutel van de dood in haar keel.” “Maar de Here Jezus zei dat ze zou leven”, antwoordde Bill, om te proberen hem te bemoedigen. “Gelooft u niet wat ik u gezegd heb?” “Wel, prediker, ik zou het willen, maar de dokters zeggen dat ze geen uur langer meer te leven heeft.” “Wat de dokters zeggen maakt geen enkel verschil. Wanneer God iets zegt, zál het gebeuren.” Nerveus en zonder het geringste vertrouwen ging meneer Andrews op weg naar het ziekenhuis. Meda, die zich nog herinnerde hoe slecht mevrouw Andrews eruit had gezien, vroeg aan haar man: “Bill, wat geloof je nu werkelijk?” “Wel, maak je geen zorgen. God sprak het reeds en dat maakt het vast. Die vrouw zal over drie dagen een appeltaart voor mij bakken en ik zal buiten op de veranda zitten, wanneer ik het eerste stuk eet. Als het niet gebeurt, dan spreekt God niet tot mij.”
179
Binnen een uur kwam meneer Andrews terug, helemaal opgewonden., en schreeuwde: “Prediker, weet u wat er gebeurd is?” Bill was net zover om de onderdelen van zijn revolver in elkaar te zetten. Hij draaide de cilinder, plaatste hem erin en deed de revolver weer terug in de holster. “Wat is er gebeurd, meneer Andrews?” “Al het water is uit haar gekomen. Ze richtte zich op in bed en zei: „Ik sterf van de honger‟. Toen één van de verpleegsters haar wat kippenbouillon bracht, zei ze: „Ik wil geen bouillon, ik wil zuurkool met worst.‟ Prediker, ze zeggen dat ik haar binnen een paar dagen mee naar huis kan nemen!”
Afb. 24 Evangelisatiegroep in 1942, met William Branham
(zittend, uiterst links) en Meda (staand, tweede van links)
Drie dagen later, terwijl Bill op zijn veranda zat, kwam mevrouw Andrews om de hoek van het huis; taart in de hand. Bill trok zijn voeten op en genoot van het lekkerste stuk appeltaart dat hij ooit gegeten had. De volgende dag verkocht Bill zijn opgeknapte fiets voor 10 dollar, wat net genoeg geld was om zijn maandelijkse schuld te voldoen. Hij wist dat de Here voor hem zorgde.
***
180
Hoofdstuk 28 De Engel en de grot 1946
URENLANG BEENDE William Branham in de wachtkamer van het ziekenhuis heen en weer. In de nabijgelegen verloskamer worstelde zijn vrouw Meda bij de bevalling van haar eerste kind. Het was geen gemakkelijke geboorte. Aan het einde was de dokter genoodzaakt om de baby te halen met de keizersnede. Het was 21 maart 1946 – vijf da-gen vóór Meda‟s zevenentwintigste verjaardag. In de loop van de dag adviseerde de dokter Bill om helemaal geen kinderen meer te hebben. Naar zijn professionele mening zou Meda‟s lichaam de inspanning van een tweede bevalling niet kunnen doorstaan. Bill verwerkte deze raad rustig. Hij was bijna 37 jaar oud. Nog maar een paar jaar geleden had hij nog gedacht, dat zijn zoon Billy Paul het enige gezinslid zou zijn dat hij ooit zou hebben. Nu koesterde hij niet alleen een vrouw, maar wiegde ook nog een kleine dochter. Als God besloten had, dat dit het aantal van zijn kinderen zou zijn, dan hoefde hij niet te klagen. Meda en Bill noemden hun pasgeboren dochter Rebekka. Bij haar komst werd de tweekamerwoning nog krapper, maar ondanks dit ongemak voegde zij een sprankje verfrissing toe aan de dagen van Bill, die overigens overladen waren met aanvallen van mismoedigheid en twijfel aan zichzelf. Bills depressie had diepe wortels. Sinds zo‟n tien jaar geleden, toen hij zijn kans voorbij liet gaan om onder de Pinkstergemeenten te prediken, was Bill nauwelijks tevreden geweest met zijn relatie met God. Hoeveel Bill ook door de jaren heen had gebeden, het Woord bestudeerde, predikte en getuigde, leek het erop dat hij gewoon niets bereikte. Natuurlijk, er waren enige visioenen geweest en talrijke genezingen, waarvan sommige nogal uitzonderlijk waren. Maar deze gebeurtenissen maakten Bill in tegendeel eerder méér verontrust en verward, in plaats van mínder, omdat ze door bijna elke prediker in zijn omgeving heftig bekritiseerd werden. De scherpere predikers veroordeelden Bill als een door de duivel bezeten misleider en een gewetenloze kwakzalver. Zij die vriendelijker waren, bestempelden hem als een man met goede bedoelingen, die misleid was. Maar allen 181
waren het er over eens, dat de visioenen die Bill zag en de wonderen die daarop volgden, allemaal van demonische krachten kwamen. God dééd zulke dingen gewoonweg niet meer. Toen Bill pas Christen was geworden was hij verward geraakt door de veroordelende houding van zulke predikers. Per slot van rekening waren de visioenen die hij over de toekomst zag, niet alleen altijd uitgekomen; ze waren ook over het algemeen heilzaam, omdat ze vaak de weg wezen naar een wonderlijke genezing in iemands leven.
Afb. 25
William Branham met gezin in 1946
Hoe kon iets dat zulke goede resultaten had, geïnspireerd zijn door de Vorst der Duisternis? Maar de constante kritiek door de jaren heen van zijn collega‟s had ook Bills gedachten uiteindelijk in een andere richting beïnvloed. Als zoveel bekwame mannen – zijn medearbeiders in het Evangelie van Christus – het er over eens waren dat de visioenen demonisch geïnspireerd waren, dan moesten de visioenen uit de verkeerde bron komen. Dit kwelde Bills ziel bovenmate. Omdat hij Jezus Christus met zijn hele hart liefhad, maakte de gedachte dat de duivel een vreemde, onverklaarbare macht over zijn leven had, dat Bill zich ellendig voelde. 182
Lange tijd had hij nu gebeden, dat hij van zulke buitengewone gebeurtenissen vrij zou worden, vragend: “Alstublieft, God, neem deze zaak van mij weg. Ik wil het niet meer zien, nooit meer. Hemelse Vader, ik ben nu Christen. Ik behoor niet bij Satan; ik behoor U toe. Alstublieft, laten deze vreemde dingen me niet opnieuw overkomen! Laat me niet zo verder leven zoals ik nu doe. Ik wil als andere Christenpredikers zijn, gewoon het Woord bestuderend zoals het mij geleerd is.” Zijn gebeden in deze richting werden niet beantwoord. Kort na de geboorte van zijn dochter Rebecca had hij weer een visioen, waarin hij zichzelf zag lopen op een weg in noordoostelijke richting. Kort daarop draaide de Geest van God hem om en wees hem naar het westen. Bill zag een grote vlakte; toen zag hij een berg uit de prairievlakte oprijzen, een berg met een hoog oprijzende spitse kerktoren op de top. Achter Bill, rechts van hem, stond een engel, net uit het zicht. De engel gebood: “Ga westwaarts naar die berg.” Bill gehoorzaamde. Toen hij dichterbij kwam, zag hij een deur aan de voet van de berg. Hij ging naar binnen en ontmoette een mooie vrouw, gekleed in een bruidsjapon. De verfijnde jurk, die zeker eens sneeuwwit was geweest, was nu bevlekt en bevuild. De vrouw zei: “Hallo, ik ben mevrouw Methodist. Bent u broeder Billy Branham?” “Dat ben ik. Zeg me, waarom zit uw jurk zo vol vlekken?” “O, dat?” zei ze. Ze hief één handpalm omhoog en liet toen haar hand naar voren buigen om haar gebrek aan bezorgdheid te tonen. “Ik ben zó druk geweest.” “Dat klopt”, zei Bill, daarmee instemmend. “U Methodisten hebt zoveel organisaties en verenigingen in uw kerk, dat u niet veel tijd voor de Heere hebt gehad.” Mevrouw Methodist zei: “Mij werd gezegd, dat u naar me toe gezonden werd. Misschien moet ik mijn man wakker maken.” Ze haastte zich naar beneden door een tunnel aan de zijkant en kwam niet meer terug. Bill keek naar links en bemerkte een kleine stapel broden met harde korst, omringd door een koppel witte kippen. De klokkende vogels draaiden hun koppen opzij om het feestmaal in ogenschouw te nemen; enkelen pikten een beetje van de hoop, maar het grootste deel van het brood bleef onaangeroerd. De engel vroeg: “Kent u hen?” 183
“Nee”, antwoordde Bill. “Dat is uw tabernakel en zij zullen het Brood des Levens niet meer eten. Ik zend u verder naar het westen.” Bill ging verder westwaarts, verliet de berg en kwam bij een uitgestrekte woestijn, waar hij een groot bouwsel zag, iets wat er uitzag als een tent of als een koepelvormige kathedraal. Bill ging door de open zijkant naar binnen en besteeg een verhoogd podium, waar hij uiteindelijk voor een reusachtig gordijn bleef staan. De engel gebood: “Trek het gordijn weg.” Toen Bill aan een slingerend koord trok, gleed het gordijn moeiteloos naar één kant, waardoor een grote stapel Brood des Levens in het zicht kwam. De engel zei: “Voed de mensen hiermee.” Bill draaide zich om en zag hoe drommen mensen in witte gewaden uit alle richtingen aan kwamen rennen en onder de tent bijeenkwamen, zodat een kolossaal gehoor gevormd werd. Toen vervaagde het visioen. Dit visioen maakte Bill meer bezorgd dan gewoonlijk. Hij had de laatste tijd zo hard gebeden om van deze ongewenste afleidende zaken bevrijd te worden en toch was er hier wéér een gekomen. Waarom stond God de Satan toe om hem op deze wijze te kwellen? Wat het nog erger maakte: het visioen leek zo geestelijk en toch liet het hem achter met alleen maar vragen. Waarom was de richting naar het wésten? Waarom was die berg met het Brood des Levens zo groot? Waar kwamen al die mensen vandaan? En tenslotte, hoe kon hij al deze mensen met het Brood des Levens voeden? Eigenlijk was hij slechts een arme, onopgeleide, kleine-stads-prediker. Waarom zouden zoveel mensen komen om hem het Evangelie te horen prediken? Maar tot nu toe waren de visioenen nooit fout geweest. Dat was waarschijnlijk de meest verwarrende vraag in Bill‟s gedachten: Waarom zou de duivel hem visioenen geven die de waarheid bleken te zijn? Waarom? Waarom? Waarom? Alles leek zo verwarrend. Op dinsdag 7 mei parkeerde Bill rond de middag zijn dienstwagen vóór zijn huis aan de East 8th Street nr. 922, direct tegenover de straat van de Branham Tabernakel. Toen hij uitstapte, kwam Roger Gibbs, een lid van zijn gemeente, aanrijden en parkeerde zijn auto achter Bill. Roger zei: “Billy, wil je vanmiddag met mij naar Madison rijden?” 184
“Sorry, broeder Roger, maar ik kan niet. Vanmiddag moet ik naar Henryville om mijn ronde te doen. Kom even binnen. Mijn vrouw heeft wat middageten klaar.” “Nee, ik kan maar beter gaan. Ik zie je aanstaande zondag in de samenkomst.” “Goed. Tot zondag.” Bill rolde zijn mouwen op en waste zijn handen onder de tapkraan buiten in zijn voortuin. Toen hij langs het huis begon te lopen, maakte hij zijn revolverriem los, zodat hij hem op de veranda kon neerleggen. Een grote esdoorn overschaduwde dit terrein. Bill was net onder zijn takken gestapt, toen hij het geruis van een wind boven zich hoorde. Hij keek omhoog en zag met grote schrik een geweldige wervelwind regelrecht op zich afkomen. Het leek alsof hij het dak van het huis en de boom weg zou scheuren en elke dakpan en boomblad in zijn borstkas zou slaan. Bill wankelde en viel bijna bewusteloos achterover op de veranda. Roger Gibbs sprong uit zijn auto en rende naar zijn voorganger om hem terzijde te staan. “Broeder Bill, wat is er aan de hand?” Langzaam staarde Bill om zich heen, zonder te begrijpen wat er gebeurd was. De wervelwind was verdwenen. Het was een rustige en warme dag. Hij keek omhoog in de takken van de esdoorn; toen opnieuw naar het dak van zijn huis. Tot zijn verbazing waren beide intact en onbeschadigd. Toen begreep hij wat er gebeurd was. “Het is in orde met mij”, zei hij op een wat terughoudende toon. “Broeder Roger, gaat u maar verder. Het komt wel goed met me.” Meda kwam met een glas water uit het huis rennen. “Bill, ben je flauwgevallen?” Het water wegduwend, zei hij: “Nee. Het gaat goed met mij.” Nadat Roger weggereden was, drong Meda bij hem aan op details. “Wat is er nu werkelijk gebeurd, Billy? Ben je ziek?” “Nee, lieveling. Het is hetzelfde weer.” Ze hielp hem overeind. “Kom binnen. Het eten is klaar.” “Meda, lieveling, ik ben deze dingen moe.” Zijn stem was gespannen door de worsteling met zijn diepst gewortelde twijfels en depressie. “In mijn hart weet ik, dat ik Jezus Christus liefheb. Ik wil niet dat de duivel iets met mij van doen heeft. Ik heb God gebeden en gesmeekt dat het niet opnieuw zou gebeuren en nog steeds blijft het komen. Ik kan zo niet verder gaan – iedereen zegt me dat ik door een
185
duivel opgejaagd word, terwijl ik een Christenleven probeer te leven. Ik ben een gevangene!” “Billy, je behoorde niet te luisteren naar wat deze mensen je zeggen.” “Maar, lieveling, kijk naar andere predikers. Zij worden niet door dit soort dingen gekweld.” Meda kon de vastbeslotenheid zien opkomen in de diepliggende ogen van haar man en het beangstigde haar. “Wat ben je van plan om te doen?” “Ik wil dat je mijn baas belt en hem zegt dat ik deze middag niet zal werken. Misschien zal ik morgen terug zijn; misschien kom ik nooit meer terug. Zeg hem, dat als ik tegen vrijdag nog niet terug ben, dat hij een man in mijn plaats zal aanstellen. Meda, ik heb $17,00 gespaard, op de bank. Dat is genoeg voor jou om van te leven zolang ik weg ben.” “Billy, waar ga je heen? Wat ga je doen?” “Ik ga naar mijn grot bij Tunnel Mill, om met God tot een beslissende ontknoping te komen. Ik weet niet wanneer ik weer naar huis kom; het kan over twee dagen of twee weken zijn. Meda, ik zal niet uit die bossen komen, totdat God mij belooft dat Hij deze zaak van mij weg zal nemen en het mij nooit meer laat overkomen.” Toen hij in het Tunnel Mill gebied aankwam, parkeerde Bill zijn auto waar de weg een scherpe bocht door een laagte maakte. Hij drukte de draden van het prikkeldraad uit elkaar, kroop ertussen door en ging, het meest van de tijd biddend, op weg naar zijn schuilplaats. Toen hij zijn grot bereikte, nestelde hij zich in de kromming van de omgevallen boom ervoor, opende zijn Bijbel en las en bad de rest van de middag. Eén gedeelte uit 1 Korintiërs 14 bleef in zijn gedachten. In de verzen 32 en 33 staat: “En de geesten van de profeten zijn aan de profeten onderworpen. Want God is niet een God van wanorde, maar van vrede…” Dat is waar Bill in zijn hart naar verlangde: Vrede. Al sinds hij een jongetje was, sinds zijn allereerste visioen, was hij verweven met verwarring. Toen hij Christen geworden was werd zijn verwarring tijdelijk verlicht, maar ze was niet helemaal verdwenen. Waar was deze vrede die God beloofd had? En wat bedoelde de Bijbel met: “En de geesten van de profeten zijn aan de profeten onderworpen?”
186
Na zonsondergang ging hij zijn grot binnen. Heen en weer lopend in het donker door het smalle gangpad, zette hij zijn wanhopige zoektocht naar antwoord voort. “Vader, waarom laat U mij deze eigenaardige dingen overkomen? U weet dat ik van U houd. Ik wil niet door de duivel bezeten zijn. Ik wil niet dat mij deze dingen gebeuren. Alstublieft, God, laat het nooit meer gebeuren. Ik wil niet naar de hel gaan. Wat heeft het voor nut voor mij om te prediken en zo erg mijn best te doen, als ik verkeerd ben. En ik breng niet alleen mezelf naar de hel, ik misleid ook nog honderden anderen.” Uur na uur stortte hij zijn benauwdheid voor de Heere uit. Hij bad indringend, smekend en roepend, tot zijn ogen opgezwollen waren en zijn keel hees was. Toen zat hij in de duisternis, mediterend over de Almachtige God, zijn gedachten sturend voorbij de maan, sterren en dimensies van tijd en eeuwigheid, op zoek naar de plaats waar hij uiteindelijk zijn Schepper kon ontmoeten. Na een tijdje stond hij op en liep opnieuw heen en weer en liet zijn stem de gevoelens van zijn wanhopig hart bepleiten. Wat later op de avond ging hij zitten op de richel die hij als bed gebruikte. Maar slapen, daar dacht hij niet aan. “God, alstublieft, bevrijd me. U kent mijn hart. U weet dat ik van U houd. Al die geestelijken blijven me zeggen dat de geest die over mij is, de duivel is. Waarom laat U toe dat mijn leven zo geplaagd wordt? Waarom bevrijdt U mij daar niet van? God, ik zal hier blijven totdat ik sterf, als U mij niet tegemoet komt en mij uit mijn gebondenheid bevrijdt. Waarom bevrijdt U mij niet van die zaak, zodat ik als alle andere predikers kan zijn?” Opnieuw voelde hij die eigenaardige drang, alsof een bepaalde onzichtbare kracht zojuist de donkere grot was binnengekomen. Zijn huid tintelde en het haar in zijn nek stond rechtop. Misschien stond de Heere op het punt om hem zijn antwoord te geven. Stilletjes zat hij in de aardedonkere ruimte, wachtend om de stem van God te horen. Terwijl hij wachtte kwam er een nieuwe gedachte in hem op: “Wat als al deze prédikers het fout hadden? Bill had deze mogelijkheid nog niet eerder overwogen. Maar wat als ze het tóch verkeerd hadden? Wat als God, en niet Satan, deze bovennatuurlijke gebeurtenissen voortbracht? Maar als dat het geval was, hoe was het dan mogelijk dat door de duivel bezeten mensen, zoals waarzeggers, astrologen en mediums een gave in zijn leven konden herkennen, terwijl Christenpredikers er toch niets van afwisten? ” 187
Zodra zijn vraag in woorden overging, kwam het antwoord tot hem met de kracht van een stortvloed. Toen Jezus geboren werd, zagen alleen sterrenkijkers –wat astrologen waren– Zijn ster in het oosten en volgden haar naar Bethlehem. Niet één heilig man in Palestina zag haar. Kon dat dezelfde ster geweest zijn die in 1933 boven de Ohio verschenen was, terwijl hij na zijn eerste opwekkingssamenkomsten de mensen doopte? Hij kon zich die dag nog zo duidelijk herinneren – het spiegelgladde water, de blauwe, wolkeloze hemel, die wervelende bal van vuur boven het hoofd; de stem die verklaarde: “Zoals Johannes de Doper gezonden was om de voorloper van de Eerste Komst van Jezus Christus te zijn, zo bent u gezonden met een boodschap om de voorloper te zijn van Zijn Tweede Komst.” Bill herinnerde zich hoe een groep zakenmensen later die middag naar hem toe was gekomen, en hem gevraagd had wat het betekende. Hij wist het toen niet; al deze jaren had hij het niet geweten. Maar nu… nu, in het stilzwijgen van de nacht, nadat hij alle tranen uit zijn ogen gehuild had; nu, nadat hij had gepleit totdat zijn keel droog en rauw geworden was; nu, nadat hij God gesmeekt had om deze visioenen van hem weg te nemen en ze nooit meer te laten gebeuren; nu, voor het eerst in zijn leven, vroeg hij zich af of hij misschien niet om het verkeerde had gevraagd! Het beeld dat voor zovele jaren donker en verward geweest was, was nu verbazend helder aan het worden. Het werd duidelijk voor Bill, dat toen Jezus op aarde rondwandelde, Israël boordevol zat met religieuze mensen: Farizeeën, Sadduceeën, wetgeleerden, schriftgeleerden, priesters en rabbies. Veel van deze mannen waren geleerden; goed onderwezen in de Schriften. Toch, hoe vreemd ook, toen Jezus zijn openbare bediening begon werd Hij door het merendeel van deze mannen botweg verworpen. Ze noemden Jezus een duivel, Beëlzebub, de overste der waarzeggers, het beste medium van allemaal.27 Wat nog vreemder was, was het feit dat door de duivel bezeten mensen Jezus correct herkenden, toen ze zeiden: “Hij is de Zoon van God!” 28 Bill beefde, toen Schriftgedeelten in zijn begrip ineen begonnen te vloeien. De predikers zeiden dat Jezus een duivel was, de duivelen 27
Matteüs. 9: 32-34, 10: 25, 12: 22-28; Marcus 3: 22-26; Lucas 11:
15-20 28
Mattheüs. 8: 28-29; Marcus 1: 22-24 188
zeiden dat Jezus de Heilige Israëls was. Kon dit patroon ook op het leven van Bill zelf toegepast worden? Ja - ja dat kon, want dat patroon was niet beperkt tot alleen het leven van Christus. Toen Paulus en Silas het Evangelie in Klein-Azië predikten, verklaarden de heilige Joodse mannen in elke stad hen tot leugenaars en bedriegers. Toch was er in Filippi een door demonen bezeten waarzegster, die Paulus en Silas aankondigde als „mannen van God die de weg tot behoudenis boodschapten‟.29 Toen herinnerde Bill zich hoe Jezus en Paulus deze duivels aanpakten door ze te bestraffen, en ze te bevelen zich stil te houden. Ze hadden de hulp van de duivel niet nodig. Zowel Jezus als Paulus wisten wie ze waren. “Misschien heb ik het heel de tijd verkeerd gehad”, dacht Bill. Misschien had ik het moeten omhelzen in plaats van ertegen te vechten. Hij bad hardop: “God, als ik verkeerd ben geweest en ik iets van U afgewezen heb omdat ik het niet begreep; als ik fout ben geweest, vergeef me dan alstublieft.” Zodra hij deze woorden uitgesproken had, bemerkte Bill de flikkering van een licht op. Hij schrok ervan. “Hé, wat is dit. Komt daar iemand met een zaklantaarn?” Nee, het kwam niet van buiten. Het was binnen de grot – een klein lichtpuntje dat in de lucht hing, pulserend van energie en groter en helderder wordend, totdat het een wervelende, fluitende vuurbal was die de wanden en vloer verlichtte. Bill wierp er een zijdelingse blik op en hief zijn hand omhoog, om zijn ogen voor het verblindende licht te beschermen. Toen hoorde hij het doffe bonk, bonk, bonk van voetstappen op de bodem van de grot. Net onder die amber vuurbal, zag hij de glimp van een blote voet en een wit kleed. Toen kwam er van onder dat intense licht een man aanlopen. Een man, zoals Bill nooit eerder had gezien! Hij was groot – minstens 1,80 meter en woog misschien 90 kilo. Hij had stevige armen, die hij over zijn borst gekruisd hield. Zijn donkere haar kwam tot aan zijn schouders. Hij leek ongeveer 30 jaar oud te zijn. Zijn baardloos gelaat had een donkere, bijna olijfgroene tint. Zijn ogen waren donker en doordringend. De man bleef in Bills richting lopen. Het amberkleurige licht nam in sterkte af naarmate het omhoog steeg in de grot, en zweefde
29
Handelingen 16: 16-18 189
vlak boven het hoofd van de bezoeker, nog steeds wervelend en kloppend van energie. Bill wilde schreeuwen en er vandoor gaan, maar deze man versperde de smalle gang die naar buiten leidde. Door vrees bevangen wachtte Bill af. Hij had zijn hand naar zijn mond gebracht en beet zo hard op één van zijn vingers, dat die begon te bloeden. Toen de man nog maar een paar voet van hem verwijderd was, bleef hij staan en keek met een vriendelijke uitdrukking naar Bill. Bill zou zich dat gezicht voor altijd herinneren, hoewel hij nooit in staat was om het volledig te omschrijven – zo vriendelijk, zo vredig en toch was er een onderliggend gevoel van kracht en autoriteit, dat Bill ontzag inboezemde. Met een lage, diepe stem, zei de man: “Vrees niet…” Op het moment dat Bill die stem hoorde, verdween zijn angst. Hij was het! Daar kon geen twijfel over bestaan. Dit was dezelfde stem die tot hem gesproken had vanuit de populier, toen hij nog een jongen was, die hem vertelde: “Rook nooit of drink nooit, of verontreinig je lichaam op geen enkele wijze. Er zal een werk voor je te doen zijn, wanneer je ouder wordt.” Bill kon die stem nooit vergeten. Hij had haar door de jaren heen zovele malen gehoord. Deze man moest dezelfde engel zijn die in al die visioenen tot Bill gesproken had. Bill was nog niet eerder in staat geweest om hem goed te zien. Soms had de engel achter Bill gestaan, en rechts van hem, net buiten Bills gezichtveld. Op andere momenten, wanneer de engel zich in een visioen vertoonde, was hij altijd vaag geweest, zodat Bill zijn gelaatstrekken nooit duidelijk kon opmaken. Maar nu kon Bill hem duidelijk zien. En dit was geen visioen! Deze man kwam zo duidelijk over op Bills zintuigen, als het bloed dat uit zijn vingertop drupte, waarin hij uit angst door de huid gebeten had. De engel vervolgde: “Ik ben uit de tegenwoordigheid van de Almachtige God gezonden, om u te zeggen, dat uw eigenaardige geboorte en uw verkeerd begrepen leven zijn geweest om aan te geven dat u een gave van Goddelijke genezing tot de volkeren van de wereld zult brengen. Als u oprecht zult zijn wanneer u bidt, en de mensen ertoe kunt krijgen om u te geloven, dan zal niets voor uw gebed standhouden, zelfs kanker niet. U zult uitgaan in vele delen van de aarde en u zult voor koningen en regeerders en vorsten bidden. U zult over de wereld voor menigten prediken en duizenden zullen om raad
190
tot u komen. U moet hen zeggen, dat hun gedachten in de hemel luider spreken dan hun woorden.” Bill hoorde de boodschap van de engel net zo duidelijk alsof hij naar zijn baas luisterde, die hem zijn dagelijkse werkinstructies gaf bij de Publieke Werken van Indiana, maar hij kon zich niet voorstellen hoe hij ooit zo‟n hoogverheven opdracht zou kunnen vervullen. “Meneer, ik ben een arm man en ik woon onder arme mensen. Hoe zou ik rond de wereld kunnen gaan? En hoe zou ik mezelf duidelijk kunnen maken? Alles wat ik heb, is een lagere-schoolopleiding. Misschien behoorde het iemand te zijn met genoeg opleiding, die tot de mensen zou kunnen spreken. Ze zouden niet naar mij willen luisteren.” Het gezicht van de engel werd streng. “Zoals de profeet Mozes twee tekenen gegeven werden om te bewijzen dat hij van God gezonden was, zo zullen ook u twee tekenen gegeven worden.30 Ten eerste: wanneer u de rechterhand van een persoon in uw linkerhand neemt, zult u in staat zijn om de aanwezigheid van elke ziekte te onderscheiden die door een ziektekiem veroorzaakt wordt, door vibraties die in uw linkerhand zullen verschijnen. Dan moet u voor de persoon bidden. Als uw hand weer normaal wordt, kunt u de persoon genezen verklaren; als het niet gebeurt, vraag dan alleen een zegen en loop weg. Probeer onder de zalving van God niet uw eigen gedachten te denken; het zal u gegeven worden wat u moet zeggen.” “Maar wat als ze me nog steeds niet geloven?” vroeg Bill. “Het tweede teken is groter dan het eerste. Als u nederig en oprecht zult blijven, dan zal het komen te geschieden dat u door visioenen in staat zult zijn om de diepste geheimen van hun hart te onderscheiden. Dan zullen de mensen u moéten geloven. Dit zal in kracht het Evangelie inleiden dat de Tweede Komst van Christus zal brengen.”. Deze woorden troffen de gevoelige zenuw van twijfel en depressie, die al maanden - nee, jaren - open lag. Zijn angst vlamde heet en pijnlijk in zijn borst op. “Meneer, dat is precies de reden waarom ik hier vanavond aan het bidden ben. Er is mij door geestelijken gezegd, dat deze visioenen van een boze geest komen.”
30
Exodus 4: 1- 8 191
“Begrijpt u niet”, zei de engel, “dat het zo ook was in de dagen van Jezus Christus, onze Heere?” Bills kijk op de geestelijke wereld veranderde zo snel, dat hij moeite had om in balans te blijven. “Wel dan, welke geest zou het zijn die me deze visioenen geeft?” “Het is de Heilige Geest Gods. En van nu af aan zullen deze visioenen zich in uw leven vermenigvuldigen.” Het horen van deze woorden veranderde Bills inzicht voor altijd. Hij was al veel te lang door de meningen van andere mensen heen en weer geslingerd. Nu realiseerde hij zich, hoe persoonlijk de wandel met Jezus Christus voor een mens werkelijk is. De armen van de engel bleven gevouwen en zijn gezicht onbewogen. Hij instrueerde Bill, met gebruikmaking van het Engels van de King James vertaling, wanneer hij maar de Schrift citeerde, wetend dat het voor Bill gemakkelijk als de Heilige Schrift herkend zou worden. De engel zei: “Beschouw het leven van Jezus Christus. Toen Nathanaël voor de eerste keer in Zijn tegenwoordigheid kwam, zei Jezus: “Zie, waarlijk een Israëliet in wie geen bedrog is! Nathanaël vroeg: “Vanwaar kent Gij mij? Waarop onze Heere antwoordde: “Eer Filippus u riep, zag Ik u onder de vijgeboom.” Hoe „zag‟ de Heere Nathanaël? Hij zag hem door een visioen. Herinner u hoe de Zoon van God verklaarde: “De Zoon kan niets doen van Zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen; want wat deze doet, dat doet ook de Zoon evenzo.31 Hebt u zich ooit afgevraagd, wat dit betekende? Het betekent dat de Vader de Zoon visioenen toonde, die Hem lieten weten wat Hij behoorde te doen. Hij bewees dit, toen Hij bij het badwater Bethesda een grote groep zieke en behoeftige mensen passeerde, om één bepaalde man te genezen.32 De visioenen toonden onze Heere Jezus van tevoren wat er gebeuren zou. Denk eens terug: hoe wist Hij dat Petrus een munt in de bek van een vis zou vinden?33 En beschouw hoe onze Heere Jezus, toen Hij Jeruzalem naderde, tegen Zijn discipelen zei: „Gaat naar het dorp dat tegenover u ligt, en terstond zult gij een ezelin vastgebonden vinden en een veulen bij haar. Maakt ze los en brengt ze tot Mij. En 31
Johannes 5: 19
32
Johannes 5: 1-15
33
Mattheüs 17: 24-27 192
indien iemand u iets erover mocht zeggen, zegt dan: „De Heere heeft ze nodig. Hij zal ze terstond zenden.‟34 Is het niet precies gebeurd zoals onze Heere het beschreven had? Hij wist dat het zo zou zijn, omdat Hij het eerst zag door een visioen van de Vader. En wat meer is: er zal een tijd in uw bediening komen, dat de visioenen de geheimen zullen openbaren die verborgen liggen in de harten van de mensen; die hen verhinderen om genezen te worden. Denk aan de vrouw bij de bron in Samaria. Jezus sprak met haar, totdat hij contact met haar geest kreeg. Toen zag hij in een visioen waar haar probleem lag. Hij zei: „Ga heen, roep uw man en kom hier.‟ Toen de vrouw antwoordde: „Ik heb geen man‟, antwoordde Jezus: ”Terecht zegt gij: „ik heb geen man‟, want gij hebt vijf mannen gehad en die gij nu hebt is uw man niet.” Dit veroorzaakte, dat de vrouw uitriep: „Heere, ik bemerk dat gij een profeet zijt.‟ 35 Zo zal het ook in uw bediening gaan, als u oprecht zult zijn.” Hier pauzeerde de engel, wat Bill de kans gaf om zijn twijfels te herhalen. “Mijnheer, ik weet niet hoe dit alles in mijn leven zou kunnen gebeuren. Ik ben arm en ongeschoold en…” De engel onderbrak hem: “Vergeet nooit dat Jezus Christus dezelfde is: gisteren, heden en in eeuwigheid, zoals de Schriften hebben verklaard.36 Niet ú zult het zijn, die wat ook hiervan zult volbrengen; het zal de Heere Jezus Christus zijn. Herinner u, dat Jezus Zijn volgelingen beloofde: „Hij die in Mij gelooft, de werken die Ik doe zal hij ook doen; en zelfs grotere werken dan deze zal hij doen, want Ik ga tot mijn Vader… Nog een korte tijd en de wereld ziet Mij niet meer, maar gij ziet Mij, want Ik leef en gij zult leven. Te dien dage zult gij weten, dat Ik in Mijn Vader ben en gij in Mij en Ik in u‟. ”37 Wat kon Bill nog meer zeggen? Vóór hem stond een boodschapper van God met een geweldige opdracht: dat hij, Billy
34
Mattheüs 21: 1-7; Marcus 11: 1-7; Lucas 19: 28-35
35
Johannes 4: 1-42
36
Hebreeën 13: 8
37
Joh. 14:12 & Joh. 14: 19-20 193
Branham, verordineerd was om een gave van Goddelijke genezing tot de volkeren van de wereld te brengen. Het leek bijna onmogelijk. Hij voelde zich overweldigd, en tóch bewoog er iets diep in zijn hart bij de gedachte aan al die Schriftgedeelten, die de engel zo meesterlijk had toegepast – Schriftgedeelten die in staat waren om iets zinnigs te maken uit Bills anderszins zo uitzonderlijke leven. Nog steeds aarzelde hij. “Ik zal met u zijn”, zei de engel. Dat maakte Bills besluit vast. - “Ik zal gaan.” De engel glimlachte niet. Hij knikte een keer min of meer en zei: “Wanneer u hetzelfde gevoel ervaart, dat u nu ervaart in mijn aanwezigheid, dan zult u weten, dat ik vlakbij sta.” De vuurbal boven het hoofd van de engel begon zich uit te breiden, knetterend en fluitend, terwijl het wervelend tongen van vuur wegslingerde. De engel scheen te verdampen in het midden van dat uitdijende licht. Toen verdween de Vuurkolom door het kalkstenen plafond. Plotseling was de grot aardedonker en doodstil, waardoor Bills zenuwen gespannen werden. Hij voelde de knagende verleiding, om aan zijn eigen gezonde verstand te twijfelen. Een vinger tussen zijn tanden houdend, beet hij zichzelf hard genoeg om te bewijzen dat hij niet droomde. Dat betekende dat de engel die hij zojuist had gezien, net zo werkelijk was als de smaak van het bloed op zijn vingertop. Nee, hij zou geen woord betwijfelen van wat de engel had gezegd. Bill knielde neer op de vloer, vouwde zijn handen en zei: “Hemelse Vader, dank U voor het zenden van Uw engel om deze dingen aan mij te verklaren. Het lijkt ongelofelijk dat al deze dingen met mij zullen gaan gebeuren – dat ik over de wereld tot menigten zal prediken en voor koningen en regeerders enzovoort, zal bidden. Ik ben zo arm. Hoe zou ik het me ooit kunnen veroorloven om het te doen? Ik weet dat ik het zelf niet kan, maar ik weet ook dat U alles kunt. Here, ik zal gaan en beloof U dat ik op het veld zal blijven, zolang U in mijn noden voorzien zult, zodat ik nooit om geld hoef te bedelen.” Die woensdagmorgen, 8 mei 1946, ging William Branham als een nieuw mens naar huis.
*** 194
Hoofdstuk 29 Het teken in zijn hand 1946
NADAT WILLIAM BRANHAM zijn vrouw over de opdracht van de engel verteld had, bezocht hij direct zijn voormalige voorganger. Dr. Roy Davis was nu bisschop over alle Zendings-Baptisten Kerken in dat deel van Indiana geworden. Hoewel Bill en dr. Davis in het verleden enige meningsverschillen geuit hadden, respecteerde Bill nog steeds de mening van de oudere man en beschouwde hij hem als zijn opziener. En nu had Bill, meer dan enig ander moment in zijn leven, goed advies nodig. De engel had hem een geweldig beeld geschilderd van een wereldwijde bediening, maar had hem geen aanwijzing gegeven, waar, of in welke richting hij beginnen moest. Misschien wilde de Here dat hij binnen het raamwerk van de Zendings-Baptisten Kerk zou beginnen. Zo ja, dan kon dr. Davis hem verder op gang helpen. In de studeerkamer van dr. Davis gaf Bill een beschrijving van zijn eerdere angst en depressie over de gedachte dat de duivel misschien zijn leven beïnvloedde. Hij vertelde hoe de dag daarvoor een esdoorn op hem leek te vallen, en hoe hij besloten had om de bossen in te gaan en daar niet meer uit te komen totdat God hem ontmoet had en hem van zijn angst bevrijd had. Hij vertelde dr. Davis over de wervelende vuurbal in de grot en de engel die tevoorschijn kwam. Hij beschreef het gelaat van de engel en begon mee te delen, wat de engel hem gezegd had – hoe hij voor koningen en regeerders zou bidden en hoe dat mensen van over de gehele wereld bij hem om raad zouden komen. Op dit punt onderbrak dr. Davis hem en gaf kortaf zijn oordeel. “Billy, wat had je die avond als avondeten gegeten? Je had duidelijk een nachtmerrie.” Bill voelde zich geslagen. “Dr. Davis, dat stel ik helemaal niet op prijs.” De oudere man hief zijn arm omhoog en schoof de opmerking terzijde. “Ach, ga naar huis en vergeet alles Billy. Het is gewoon weer één van deze hallucinaties die jij ziet. Je hebt gewoon een te levendige fantasie.”
195
“Dr. Davis, u zou me mogen zeggen om de zaak te vergeten, maar God heeft iets diep binnenin mijn hart verankerd. En wanneer u mij niet hebben wilt, dan zijn daarbuiten anderen die me wél willen hebben. Ik ben het aan God verplicht om het aan de wereld te gaan prediken.” Toen dr. Davis zag hoe serieus deze jongeman zijn verhaal over de verschijning van de engel scheen op te vatten, probeerde hij met hem te argumenteren. “Billy, bedoel je me te zeggen, dat jij over de wereld zult gaan en duizenden voor Christus zult winnen – jij, met je zeven jaar lagere school?” “Dat is wat hij mij vertelde en dat is wat ik geloof.” “Hoe zul je het gaan doen?” “Ik weet het niet. Ik hoopte dat u een paar nuttige voorstellen zou hebben.” Dr. Davis lachte in zichzelf. “Mijn voorstel is, dat je naar huis gaat en goed uitslaapt. Misschien zul je meer bij zinnen zijn wanneer je wakker wordt. Denk je nu werkelijk dat je bij een beschaafde wereld met dergelijke theologie over goddelijke genezing aan zou kunnen komen?” “Het is niet míjn goddelijke genezing”, sprak Bill tegen. “Het is Gods belofte. Hij was degene die mij deze opdracht gaf.” Dr. Davis was niet onder de indruk. “Denk je nu werkelijk dat de mensen je zullen geloven?” “Dat is mijn zaak niet”, zei Bill onverschrokken. “Mijn zaak is om trouw aan het Woord te blijven.” “Billy, als je zoiets predikt, dan zul je het prediken tegen de pilaren die het dak van je kerk ondersteunen.” “Dan zal ik tegen de pilaren Gods Woord prediken, omdat God in staat is om uit deze pilaren Abraham kinderen te verwekken. Als God mij zendt, dan zal er ginds iemand gaan zijn die het zal geloven.” Bill verliet het huis van dr. Davis, nog steeds vastbesloten en bereid om de opdracht van de engel te volgen, ongeacht de consequenties of de moeilijkheden. Toch had de spot van de bisschop een zweem van twijfel in zijn hart achtergelaten, die de rest van de week aan hem knaagde en trok. Per slot van rekening zag het er ook uit als een onzinnige droom. Hoe kon hij – de eenvoudige Bill Branham – een gave van goddelijke genezing tot de volkeren van de wereld brengen? Logisch bekeken, leek het onwaarschijnlijk. Op vrijdagmiddag liep Bill naar de drogisterij van Mason in de Spring Street, om zijn wekelijkse betaalcheque van $28,00 te verzilveren en om een paar zuigflesjes en rubberspenen te halen, 196
zodat de zes weken oude Rebecca kon beginnen muntthee te zuigen. Bill was net van zijn werk gekomen en was nog in zijn jachtopzieneruniform gekleed. Toen hij de drogist naderde, stopte een bus uit Louisville bij de hoek om de passagiers uit te laten. De meesten stapten doelbewust de bus uit en gingen snel verder, maar één man niet. Deze man zette zijn koffer op het trottoir en nam de omgeving in zich op, alsof hij verbijsterd was om daar te zijn. Toen zijn ogen Bill bereikten, staarde de man met de allervreemdste uitdrukking op zijn gezicht naar hem. Toen Bill de drogisterij van Mason binnenliep om zijn zaken af te handelen vergat hij alles over de eigenaardige man buiten. Toen hij weer buiten kwam, zag hij dat de man zijn koffer gepakt had en in de richting van de drogist liep. De man zag Bill weer, stopte en staarde Bill opnieuw aan met dezelfde verbijsterde blik op zijn gezicht. Een ogenblik dacht Bill dat de man hem misschien wilde beroven. Toen realiseerde hij zich, dat dat belachelijk was, omdat het klaarlichte dag was, op een drukke wegkruising, én Bill droeg duidelijk zichtbaar een revolver aan zijn riem. Bill draaide zich om, om de straat in te lopen. Plotseling voelde hij dat een hand zijn schouder aanraakte. Zich omkerende, ontdekte hij dat het de raadselachtige vreemdeling was. “Neemt u me niet kwalijk”, zei de man, “bent u een beambte?” “Ik ben natuurbehoud-beambte”, antwoordde Bill. “Ik werk voor de Fauna-afdeling van de staat Indiana.” De man sprak met horten en stoten, alsof hij onzeker van zichzelf was. “Ik –uh– ben op zoek naar een – een bepaald persoon. Misschien kunt u me helpen. Bent u –uh– hier in deze buurt bekend?” “Ik woonde praktisch mijn hele leven hier”, zei Bill. “Wie probeert u te vinden?” Nu kreeg het gezicht van de man opnieuw die vreemde verbijsterde blik. “Ik ben niet helemaal zeker. U mag denken dat ik krankzinnig ben, maar laat me u mijn verhaal vertellen. Ik woon in Paducah Kentucky, ongeveer 320 kilometer hier vandaan. Ongeveer twee jaar geleden verslechterde mijn gezondheid. Eerder deze week had ik een droom, waarin ik een grote, stralende engel naar beneden zag komen uit de hemel. Hij zei mij, dat ik naar Jeffersonville, Indiana, moest gaan en naar iemand vragen met de naam Branham, om voor mij te bidden. Kent u hier iemand in de buurt met de naam Branham?”
197
Bills hart bonsde zo hard van opwinding, tot het voelde alsof het regelrecht uit zijn borst zou springen. Hij zei: “Mijn moeder heeft hier een pension om de hoek, haar naam is Branham.” “O, is zij een Branham. Is dat soms ook úw naam?” “Broeder”, zei Bill, zijn arm om de schouder van de vreemdeling heen slaand, “eerder deze week stond ik in een grot, toen een groot licht naar binnen scheen en een engel mij vertelde om voor de zieken te gaan bidden.” Dat werd de man teveel en hij begon te huilen. Bill nam zijn hoed af en samen knielden ze neer op de hoek van de straat, en vroegen God om de man zijn gezondheid terug te geven. Toen Bill met bidden geëindigd was en zijn ogen opende, zag hij dat voetgangers waren blijven staan. Mannen stonden uit respect met hun hoeden af en vrouwen hielden hun kinderen bij zich, zodat ze niet rond zouden rennen. Bill voelde zich alsof Gods naald zoëven door zijn huid geprikt had en vlug die zweem van twijfel voor altijd uit hem verwijderd had. Nu wist hij zeker dat God hem zond, en als God hem zond, dan zou God een weg voor hem banen om te gaan. TOEN BILL die zondag de gemeente binnenliep, was het eerste wat hij hoorde dat zijn samenkomst een nieuw lied zong.
Afb. 26
De samenkomst te Jeffersonville (Indiana V.S.) in de veertiger jaren
Het beviel hem, wat hij hoorde. Het was bestemd om zijn vast themalied te worden. Het ritme volgde een eenvoudig maar mooi patroon. Terwijl Bill naar de mensen luisterde die het koor met z‟n vele variaties herhaalden, voelde hij de tegenwoordigheid van de engel des Heren naderbij komen… alsof de engel ook van dit lied hield... 198
“Geloven alleen, geloven alleen, Alles is mogelijk, geloven alleen… Jezus is hier, Jezus is hier Alle dingen zijn mogelijk, want Jezus is hier… Heer, ik geloof, Heer ik geloof, Alles is mogelijk, Heer ik geloof…” Die zondag stond Bill voor zijn samenkomst en vertelde zonder enige twijfel in zijn gedachten, vrijmoedig alles wat de engel hem gezegd had. Hij zei: “Er zullen duizenden mensen uit het gehele land hierheen komen. Zij zullen u verdringen. U zult geen zitplaats vinden, tenzij u oprecht bent met God en vroeg komt.” Zijn samenkomst geloofde hem, waaronder een man die Charlie McDowell heette.„s Maandags op zijn werk brandde Charlie zijn ogen bij het lassen. Zijn dokter verzekerde hem, dat zijn blindheid tijdelijk zou zijn en slechts acht tot tien dagen zou duren. Maar Charlie vroeg aan Bill om hoe dan ook voor hem te komen bidden. De volgende morgen zag Charlie goed genoeg om weer naar zijn werk terug te gaan. Zijn baas, meneer Morgan, die verrast was om Charlie zo snel weer terug te zien op het werk, vroeg hem hierover. Charlie legde hem uit dat Jezus het gebed van zijn voorganger beantwoord had. Meneer Morgan zei: “Ik vraag me af, of het gebed van je voorganger zou werken bij mijn vrouw? Ze ligt hier in het Baptisten Ziekenhuis, stervend aan kanker.” Charlie antwoordde: “Ik weet het niet. Waarom brengt u haar niet woensdagavond naar de gemeente om het uit te vinden?” Morgans vrouw, Margie - al 21 jaar gediplomeerd verpleegster – had al vele maanden op sterven gelegen, vanwege kanker. Ze had geleden onder vele behandelingen met bestraling, maar alles tevergeefs. De doktoren verrichtten kijkoperaties, en ontdekten kanker die haar lichaam vanaf haar borsten naar beneden wegteerde. De kanker was zo boosaardig dat hij zich om haar spijsverteringskanalen gewikkeld had, als boom-wortels om een rioolbuis. Toen de doktoren haar hadden dichtgenaaid, gaven ze de enige mogelijke prognose die ze konden geven: er was geen enkele hoop meer voor haar. In de woensdagavond-samenkomst liet meneer Morgan zijn vrouw op een brancard de kerk binnendragen. Ze was nauwelijks bij bewustzijn. Met medelijden keek Bill naar deze weggeteerde vrouw. 199
Ze ijlde, mompelde en had zenuwtrekkingen vanwege de pijn. Bill nam haar rechterhand in zijn linkerhand, precies zoals de engel het hem gezegd had. Zijn pols en zijn onderarm begonnen te tintelen. Zijn hand begon licht op te zwellen en ging over in een boosaardige rode kleur. Kleine witte bultjes verschenen in een bepaald patroon over de achterkant van zijn hand. Hij kon trillingen voelen, die door zijn arm optrokken, door zijn schouder gingen, over zijn borst gingen, helemaal naar zijn hart. Bill keek op naar de man en vroeg: “Wat is er verkeerd met de vrouw?” “Ze is stervende aan kanker”, zei meneer Morgan. “Kunt u haar helpen?” Bill dacht aan de woorden van de engel: “Als u oprecht bent en u kunt de mensen ertoe krijgen om u te geloven, dan zal niets voor uw gebed kunnen standhouden, zelfs kanker niet.” Hij keek meneer Morgan in de ogen. “Meneer, ik geloof dat God haar kan genezen. De vraag is, gelooft u het?” “Ja”, kwam meneer Morgans antwoord. Bill sloot zijn ogen en vroeg in de Naam van Jezus Christus om de genezing van de vrouw. Plotseling hield de trilling in zijn linkerarm op. Bill opende zijn ogen, en was verrast om te zien dat zijn linkerhand er net zo normaal uitzag als zijn rechter. Op dat moment zag hij een visioen van mevrouw Morgan, gekleed in een verpleegstersuniform, terwijl ze patiënten in het ziekenhuis verpleegde. Bill stond op en verklaarde: “Vrees niet meneer, want zo spreekt de Heere: „Uw vrouw zal leven‟!” De dokter van Margie Morgan, die haar naar de kerk begeleid had, protesteerde. “Neemt u mij niet kwalijk, Rev. Branham, maar die kanker heeft haar ingewanden zo dichtgesnoerd, dat we haar zelfs niet met een darmspoeling kunnen doorspoelen.” “Het maakt mij niet uit welke problemen ze heeft. Ik heb in een visioen gezien dat ze in een ziekenhuis weer patiënten verpleegt. En de man die mij in de bossen bezocht, zei, dat wat ik ook zien zou, dat ik het precies zo moest zeggen, en zo zou het zijn. En ik geloof hem!” De volgende dag was Margie Morgan bij haar volle bewustzijn en volledig bij haar verstand. Op vrijdag was haar eetlust teruggekeerd, alsmede iets van haar kracht. Op zaterdag liep ze, tot volslagen verbazing van haar dokter, door de gangen en smeekte om naar huis te mogen gaan. *** 200
Hoofdstuk 30 Gevangenen bevrijd 1946
HET NIEUWS van Margie Morgans genezing verspreidde zich snel, als het winden van een wijnrank, van mond tot mond, van vriend tot buurman, zich op haar eigen mysterieuze wijze draaiend en windend, totdat het de Mississippi overstak. Al gauw ontving Bill een telegram van Rev. Robert Daugherty uit St. Louis, Missouri, die Bill vroeg om voor zijn dochter, Betty, te komen bidden. Zij leed aan een onbekende ziekte. Billy, die hierin de hand van de Heere zag, vertelde zijn gemeente dat hij zou gaan zo gauw hij genoeg geld voor de reis gespaard had. Zijn gemeente voelde ook dat dit de wil van God was. Ze verzamelden direct de $11,00 om een treinretour te kopen. Bill leende van één van zijn broeders een stel kleren en nam een nachttrein naar Missouri. Toen de trein de volgende morgen in St. Louis aankwam, stond Robert Daugherty op het station te wachten. Hij zag er vermoeid uit. “Broeder Branham, heeft u iets van de Heere gehoord?” “Nee, broeder Daugherty. Hoe gaat het met uw kleine dochter?” Hij liet zijn schouders hangen en zijn stem klonk vlak van neerslachtigheid. “Ze is er erg slecht aan toe. Kom, ik neem u mee om haar te zien.” Op weg naar huis legde hij uit: “Mijn dochter lijdt hier al drie maanden aan. De doktoren zijn met de zaak verlegen. Haar constante schudden doet hun denken dat het Sint-Vitus-dans is, maar ze heeft andere symptomen die niet passen bij die diagnose. Niets wat de dokters gedaan hebben heeft geholpen. Ik heb voor haar gebeden en gebeden, mijn gezin heeft gebeden, mijn samenkomst heeft gebeden en andere predikers in de stad hebben voor haar gevast en gebeden. Maar nog steeds is ze niet beter.” Toen hij bij hun huis aankwam, ontmoette Bill mevrouw Daugherty. Ze zag er weggekwijnd uit, de hoeken van haar ogen en mond waren naar beneden getrokken. Week na week had deze moeder bij het bed van haar zieke dochter gezeten. Wat de kleine krulharige Betty Daugherty betreft: ze leed onafgebroken. Ze zag er zo erbarmelijk uit. Haar onderlip was felrood en opgezwollen van het bloeden, 201
doordat ze er vanwege de pijn op gekauwd had. Ze schudde constant op haar lakens heen en weer. Het arme kind had zoveel gejammerd en geschreeuwd tot ze totaal geen stem meer over had; toch probeerde ze nog steeds te roepen. Bill knielde bij haar bed neer en nam de rechterhand van het meisje in zijn eigen linkerhand. Het verraste hem dat er geen vibraties waren. De engel had gezegd dat hij de ziekte in zijn linkerhand zou voelen, en dat was precies wat er bij Margie Morgan gebeurd was. Waarom kon hij het hier niet voelen? Toen herinnerde Bill het zich – de engel had gezegd dat hij alleen vibraties in zijn hand zou voelen, als de aandoening veroorzaakt werd door een demonisch leven, zoals een ziektekiem. Dat betekende dat Betty Daugherty geen ziekte had. Wat was haar aandoening dan? Bill bad voor het lijdende meisje: zonder directe resultaten. Omdat hij niet wist wat hij anders nog moest doen, stelde Bill voor, dat hij en Rev. Daugherty naar zijn kerkgebouw zouden gaan om hun smeekbede tot God voort te zetten. Daar, in het stille heiligdom, worstelden deze twee mannen drie uur lang in gebed en smeekten ze de Almachtige God om genade voor Betty Daugherty. Voordat ze stopten, bad Bill: “Hemelse Vader, als U dat arme kleine meisje gezond zult maken, dan beloof ik U dat ik uit zal gaan in de bediening waartoe U mij geroepen heeft. En ik beloof U opnieuw, dat ik op het veld zal blijven zolang U in mijn noden voorziet, want ik wil de mensen nooit om geld bedelen.” Toen ze naar het huis terugkeerden, was Betty Daugherty‟s toestand onveranderd. Bill zat op de woonkamerbank stilletjes te bidden. Constant kwamen en gingen er mensen. Na verscheidene uren ging Bill naar buiten om zijn benen te strekken. Terwijl hij huizenblok na huizenblok passeerde was hij aanhoudend in gebed. Toen hij terugkwam trof hij op de veranda de grootvader van het kind aan, die Bill vroeg: “Heeft de Heere u al iets getoond, broe-der Branham?” Bedroefd antwoordde Bill: “Nog niet.” Hij ging weer terug naar binnen en ging op de bank zitten. Terwijl hij uit het raam keek, veranderde de kamer. Hij zag het bed van het meisje, zag mensen er omheen verzameld; zag zichzelf iets met het kind doen. Wat was het? Voordat hij het kon zeggen, verdween het visioen abrupt en vond hij zichzelf terug, zittend op de bank in de woonkamer. Toen werd het
202
duidelijk voor Bill wat er gebeurd was. De grootvader was het huis terug binnengekomen en had daarbij het visioen voortijdig beëindigd. De grootvader vroeg: “Kan ik iets voor u halen, broeder Branham?” “Nee, dank u.” Bill stond op en ging naar de voordeur. “Excuseer me, maar ik moet even alleen zijn.” Hij liep naar buiten, ging in de auto van Robert Daugherty zitten en vroeg God om het visioen terug te laten komen. Al gauw vingen zijn oren het ritmisch zwepende geluid op van een wervelwind. Omhoog kijkend, zag hij dezelfde pulserende Vuurkolom die boven de engel in de grot was geweest. Nu draaide ze rond op ongeveer een kleine meter boven de motorkap van de auto. Het visioen kwam met vaart: Bill zag een klein meisje buiten het huis van Daugherty op een hellende kelderdeur spelen; hij zag haar op het hoogste deel van de deur op en neer springen, zag haar uitglijden, ongelukkig neerkomen en in elkaar zakken. Toen zag Bill haar probleem - en zag hij wat hij moest doen om haar te helpen. Bill gooide de autodeur open en spoedde zich de oprit op en het huis binnen. “Broeder Daugherty, heeft u vertrouwen in mij als Gods dienstknecht?” “Ja, broeder Branham.” “Ik heb het „Zo spreekt de Heere‟ voor uw dochter. Maar u moet precies doen wat ik u zeg om te doen. Ten eerste wil ik dat iedereen behalve de familie het huis uitgaat.” Nadat talrijke mensen waren weggegaan, zei Bill tot de moeder: ”Zuster Daugherty, twee dagen geleden hebt u een witte emmer gekocht en zette hem in uw provisiekast onder het aanrecht. U hebt er nog geen water in gedaan.” “Broeder Branham, dat is waar. Hoe wist u dat?” “Ga hem halen, vul hem met water en breng hem hier, samen met een witte doek.” Toen zij terugkeerde knielde Bill bij het bed van het kind neer en zei: “Ik wil dat de grootvader aan één kant van mij neerknielt en dat de vader aan de andere kant neerknielt. Terwijl ik het „Onze Vader‟ herhaal, wil ik dat de moeder de doek bevochtigt, hem uitwringt en hem over het gezicht van het kind veegt, dan over haar handen en precies wanneer ik bij het slot gekomen ben, ook over haar voeten.” Bill boog zijn hoofd en begon: “Onze Vader die in de hemel zijt, uw Naam worde geheiligd; Uw koninkrijk kome, Uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel…” Zodra hij het voorbeeld-gebed beëindigd 203
had, sprak hij met autoriteit: “Zo spreekt de Here: „Betty Daugherty zal genezen. Ze viel van de kelderdeur en daarbij kwam een bot in haar rug van zijn plaats. Druk dat bot weer terug op zijn plaats en ze zal gezond worden.‟” Robert Daugherty draaide zijn dochter op haar buik en begon haar ruggengraat af te tasten. Geen twijfel, één wervel stak abnormaal uit. Met sterke handen drukte hij stevig en snel op die plaats en de wervel schoof weer terug op de plek. Onmiddellijk stopte Betty Daugherty met jammeren en woelen. Al snel zat ze rechtop in bed met een glimlach op haar gezicht. Later die dag liepen Bill en Betty naar de plaatselijke snackbar en namen samen een moutmilkshake.
VERSCHEIDENE WEKEN LATER zat Bill laat in de middag voor op zijn veranda, toen de familie Daugherty aan kwamen rijden. Betty sprong het eerst uit de auto. Haar blonde krullen sprongen op en neer, toen ze op Bill toe kwam rennen en hem omhelsde. Robert Daugherty ging op de veranda zitten en vroeg Bill of hij zou willen overwegen om terug te gaan naar St. Louis voor een week lang genezingsopwekkings-diensten. Bill hoefde niet lang na te denken over dit aanbod. Hij dacht aan het visioen dat hij in maart gezien had, waar hij in het westen stond en een grote berg van het Brood des Levens uitdeelde. St. Louis lag ten westen van Jeffersonville. Misschien zou deze opwekking de vervulling zijn van dat visioen. Maar zelfs als het niet zo was, voelde Bill dat hij nu zijn belofte aan God moest houden en fulltime in zijn nieuwe bediening moest gaan. De volgende dag zegde hij zijn baan op bij Openbare Werken van Indiana en ook zijn betrekking als jachtopziener bij de staat Indiana. ‟s Zondags vertelde Bill aan zijn samenkomst over de komende opwekkingsdiensten in St. Louis. Hij legde ook zijn belofte uit die hij aan God gedaan had: dat, als Betty Daugherty genezen zou worden, hij op het evangelisatieveld zou gaan en daar zou blijven zolang als God in zijn financiële noden voorzag, zodat hij nooit mensen om geld zou behoeven te vragen. Toen hield Bill de laatste preek die hij voor vele jaren in de Branham tabernakel zou prediken. Hij nam als onderwerp de kleine David, die de reusachtige Filistijnse krijgsman Goliath versloeg. Het leek een passende tekst, omdat Bill - net als de jonge David - ook geen partij was ten opzichte 204
van zijn vijanden. Hij was een arme dorpsprediker, die in geloof uitstapte, om enige van de ergste kwaadaardigheden van de wereld te verslaan – ziekte, pijn en geestelijke onwetendheid. Maar hij was niet bezorgd over zijn gebrek aan bekwaamheden en hulpmiddelen, omdat hij wist dat God met hem was. En bij God zijn alle dingen mogelijk (zoals de geschiedenis van David en Goliath bewees.)38 Margie Morgan vergezelde Bill en Meda naar St. Louis, samen met verschillende andere leden van zijn gemeente. Robert Daugherty huurde een tent van circusgrootte en maakte de opwekkingssamenkomsten in de gehele stad bekend. De eerste avond kwamen slechts enige tientallen mensen naar de opwekking. Bill vertelde hen hoe een engel hem verschenen was en hem een opdracht van God had gegeven om een gave van Goddelijke genezing aan de volken van de wereld te brengen. Vervolgens liet hij Margie Morgan op het podium naar voren komen om haar getuigenis te geven. En wat een spectaculair getuigenis was dat. Anderhalve maand geleden lag Margie nog woelend en ijlend van de pijn in bed. Haar uren leken geteld. De verterende kanker had alle hoop doen vervliegen. En toen kwam een wonder. Nu voelde zij zich zo sterk en gezond als ooit te voren in haar leven. Daarna stormde Betty Daugherty naar voren. Ze zag er nu zo gezond en energiek uit als een zeven jaar oud meisje maar kon zijn. Met deze twee getuigenissen als achtergrond, hield Bill een korte prediking om de mensen aan te moedigen om absoluut geloof in de beloften van God voor genezing te hebben. Toen riep hij degenen die ziek waren naar voren. Achttien mensen kwamen naar voren voor gebed. Een van de eersten voor wie Bill bad, was een zeventig jaar oude vrouw die een verband om haar hoofd gewikkeld had. Ze had ook een gezwel ter grootte van een golfbal aan het eind van haar neus. Hij nam de rechterhand van de vrouw in zijn linkerhand: de achterkant van Bills eigen hand werd boosaardig rood en begon op te zwellen. Hij kon vibraties vanuit de vrouw voelen die zich bonzend voortbewogen door zijn hand, door zijn arm naar boven en helemaal tot aan zijn hart. Hij bestudeerde de serie witte bultjes die zich op de rug van zijn opgezwollen rode hand vormden. De bultjes bewogen zich precies in
38
I Samuël 17 205
hetzelfde patroon dat hij gezien had toen hij Margie Morgans hand aanraakte. “Het is kanker, is het niet?” zei hij. De vrouw bevestigde het. Nadat Bill in de Naam van Jezus Christus voor haar genezing gebeden had, stopte het bonzen in zijn eigen arm, de zwelling nam af en zijn arm keerde weer tot normale toestand terug. Bill verklaarde haar genezen, zelfs al was de kanker op haar neus opvallend zichtbaar. Daaropvolgend wendde Bill zich tot een oude man, die zwaar leunend op een wandelstok naar voren was komen strompelen. De man vertelde Bill dat hij al vele jaren kreupel was. Toen Bill de hand van de man nam, waren er geen vibraties, dus eiste Bill Gods belofte op uit Jacobus 5: 14-15: “Is er iemand ziek onder u? Laat hij de oudsten van de gemeente tot zich roepen, opdat zij over hem een gebed uitspreken en hem met olie zalven in de Naam des Heeren. En het gelovige gebed zal de lijder gezond maken en de Heere zal hem oprichten.” Bill raakte het voorhoofd van de man aan met een druppel olijfolie, terwijl hij Jezus Christus vroeg om hem te genezen. Nog voordat Bill zijn gebed beëindigd had, wierp de man zijn wandelstok weg en marcheerde zo gezond en fit weg, alsof hij twintig jaar jonger was. Bill pakte de afgedankte wandelstok op en hing hem aan de dwarsstang boven het podium. Zo ging de avond door: de ene genezing na de andere. Die avond ontvingen twee dove mensen hun gehoor en een blinde man ontving zijn gezichtsvermogen. Natuurlijk was niet elke genezing zichtbaar, maar iedereen die voor gebed naar voren kwam, verklaarde dat er iets bovennatuurlijks met hen gebeurd was nadat Bill gebeden had. De menigte ging zeer opgewonden naar huis. Het nieuws van zulke spectaculaire wonderen zoemde rond langs de plaatselijke kanalen en de volgende avond was elke zitplaats in de tent bezet. Voor de volgende avond werd in nog meer stoelen voorzien en nog steeds moesten velen staan. Zo ging het de rest van de weeklange opwekking verder. De tent was niet groot genoeg om alle mensen die naar binnen wilden te bevatten. Toch gingen degenen die niet naar binnen konden niet naar huis. Ze verdrongen zich bij de openingen om Bill te horen prediken, in de hoop dat ze later een gelegenheid zouden krijgen om voor gebed naar voren te komen. En dan de genezingen! Bill had nog nooit zoveel genezingen en wonderen in één enkele week bij elkaar gezien. Mensen werden 206
bevrijd van scheelzien, artritis, breuken, tuberculose, suikerziekte, hartkwalen, kinderverlamming, tumors, kankergezwellen, zenuwkwalen, maagkwalen en ga zo maar door. De mensen die ziekten hadden, onderscheidde Bill door het teken in zijn hand. Hij begon een elementair begrip te krijgen over wat de gave in zijn hand kon doen. Blijkbaar vibreerde het leven van elke aandoening die verband hield met een ziektekiem, op een specifieke frequentie. Zijn linkerarm reageerde fysiek op deze vibraties. De witte bultjes die op de rug van zijn hand verschenen interesseerden hem het meest. Het scheen dat het patroon waarin de bultjes kwamen bij elke ziekte anders was. Door de betekenis te leren van elk afzonderlijk patroon zou hij in staat zijn de diagnose te stellen van elke ziekte die werd veroorzaakt door een demonische aanwezigheid, hetzij kiem, hetzij virus. Hij deed zeker heel wat ervaring op. Op zaterdagavond werd een drieënnegentig jaar oude man met een lange witte baard naar voren gedragen. Hij had een houten been en een glazen oog, maar zijn gebedsverzoek was voor zijn gehoor; hij was volslagen doof. Na met olie gezalfd te zijn en er voor hem gebeden was in Jezus‟ Naam, kon de man zelfs gefluister horen. Op zondagavond werd een 65 jaar oude kleurling-prediker naar voren geleid. Deze man was al 20 jaren blind. Bill richtte een zaklantaarn op zijn gezicht, zonder ook maar de geringste zenuwtrekking van zijn ooglid te veroorzaken. Hij bad voor de man, zalfde hem met olie en riep de Naam van de Heere aan. Toen hield Bill zijn eigen hand voor het gezicht van de man en vroeg: “Kunt u mijn hand zien?” De man beefde opgewonden: “Ja! Ja, ik zie iets. Het is vaag en wazig.” “Dat is mijn hand”, zei Bill. “Laat uw ogen erop gericht blijven en zeg me wanneer u hem niet meer kunt zien.” Bill liep achterwaarts over het podium en hield zijn hand in dezelfde houding op ooghoogte. Toen Bill de rand van het 12 meter lange podium bereikt had, keek de man plotseling omhoog en riep: “Prijs de Heere! Ik kan de lampen tellen! En ik kan zien waar ze aan de dwarsstangen hangen.” Op maandagmorgen kwam een aantal predikers in de stad naar Bills hotelkamer om hem te vragen of hij nog een week met de samenkomsten zou willen doorgaan. Bill zei dat hij daarover zou bidden en het hen zou laten weten. Toen de predikers weg waren, knielden Bill en Meda neer en baden om leiding van de Heere. Nadat ze een tijd gebeden hadden en beiden stil waren geworden, voelde 207
Meda zich geleid om uit haar Bijbel te lezen. Ze opende hem willekeurig en begon te lezen uit Jesaja 42: “Zie, mijn knecht, die ik ondersteun; mijn uitverkorene, in wie Ik een welbehagen heb. Ik heb mijn Geest op hem gelegd: hij zal de volken het recht openbaren… Ik, de Heere, heb u geroepen in gerechtigheid, uw hand gevat, u behoed en u gesteld tot een verbond voor het volk, tot een licht der natiën: om blinde ogen te openen, om gevangenen uit de kerker te leiden, uit de gevangenis wie in de duisternis gezeten zijn.” 39 Bill voelde dat dit zijn antwoord was. Had hij niet deze afgelopen week gezien hoe gevangenen vrij werden, zelfs dat de ogen van blinden geopend werden? Hij belde de predikers uit St. Louis op en zei hen dat hij nog een week met de genezingsopwekking zou doorgaan. Die avond predikte hij voor een volle tent en bad tot één uur in de morgen voor de zieken: het ging door dat gevangenen werden vrijgemaakt van: voorhoofdsholte-ontsteking, galstenen, klierziekten, gebrekkig gezichtsvermogen, hoge bloeddruk, artritis en kanker. Niets leek het geloof van de mensen in de kracht van Jezus Christus te weerstaan. Eén man had een arm die al 29 jaar verlamd was geweest. Na gebed kon hij hem boven zijn hoofd in het rond zwaaien. Een kreupele vrouw die naar binnen gedragen moest worden, kon op eigen kracht weglopen. Een man die aan tuberculose in de botten van zijn rechterbeen leed, liep en stampte met zijn eens zieke voet zonder de geringste pijn te voelen. Een vrouw die een zuigeling vasthield, vertelde Bill dat de baby nog nooit zijn ogen geopend had. Bill bad in Jezus‟ Naam en de ogen van de baby gingen open. Op een avond bracht een elf jaar oud meisje dat Evangeline Getty heette, een jongere jongen naar voren die doof was. Toen Bill haar verhaal gehoord had, liet hij het haar voor de microfoon herhalen. Evangeline vertelde dat Bobby‟s ouders niet in God geloofden, maar zij wel. Zij had gezien wat God kan doen. Dus had ze haar vriendje Bobby naar de samenkomst gebracht om genezen te worden. Bill zalfde Bobby met olie en bad voor hem in Jezus‟ Naam. Bobby‟s gehoor werd hersteld.
39
Jesaja 42: 1, 6 en 7 208
Dit was niet het enige dove kind dat werd genezen. Op een nacht, tegen half één, toen Bill zich gereed maakte om de gebedsdienst te sluiten, drong achter in de tent een man naar binnen, roepend: “Broeder Branham, wacht! Sluit nog niet.” De man leidde een meisje van twaalf jaar naar voren. Hij verklaarde: “Ik ben een prediker uit Noord Illinois. Enige vrienden belden mij en zeiden me hoe onze Heere Jezus uw gebeden beantwoordde. Ik heb de hele dag gereden om hier te komen, zodat u voor mijn dochter zou kunnen bidden. Ze heeft nog nooit in haar leven een geluid gehoord. Ze is doof geboren.” Bill zalfde het meisje met een druppel olijfolie, sloeg zijn ogen op naar de hemel en bad zacht: “Alstublieft, dierbare Heere, herstel het gehoor van dit kind in de Naam van Jezus Christus.” Het meisje sprong op, alsof ze door iets opgeschrokken werd. Met haar handen op haar oren rende ze naar haar vader. Ze kon horen! Zoals elke avonddienst begon, kwamen ook nu enige van de mensen, voor wie eerder in de opwekkingsdiensten gebeden was, naar voren om over hun genezing te vertellen. Zoals de oude vrouw die het kankergezwel had aan het eind van haar neus. Dezelfde avond toen er voor haar gebeden werd viel het kankergezwel er af, en liet een kuiltje achter waar het gezwel gezeten had. Een andere bejaarde vrouw liet zien hoe goed haar handen nu functioneerden en legde uit dat haar beide handen gedurende de laatste twee jaren kreupel en nutteloos waren geweest na een mislukte operatie. Een man die zich voorheen, vanwege een reumatische artritis, nauwelijks bewegen kon, demonstreerde hoe goed hij zijn ledematen nu kon gebruiken. Een jongere vrouw vertelde hoe ze haar linkervoet verwond had en daarbij het middenvoetsbeen brak, dat daarna -net onder de huid- uitstulpte. De dokters konden niets voor haar doen. Maar vijftien minuten nadat Bill voor haar gebeden had, voelde ze dat haar voet koud begon te worden. Toen ze naar beneden keek, was ze verrast om te zien dat de zwelling afgenomen was en het bot op de juiste plaats teruggekomen was. Tegen de laatste avonden van de opwekkingssamenkomsten waren zoveel mensen rond het podium voor gebed opeengepakt, dat Bill zich nauwelijks van de één naar de ander kon bewegen. Met veel moeite kreeg hij het voor elkaar om voor een ieder te bidden die gebed wilden hebben, maar het betekende wél dat de diensten tot twee uur ‟s nachts doorgingen. Elke nacht als hij de dienst beëindigde, was 209
hij zo zwak, dat Rev. Daugherty hem moest helpen om naar buiten naar de auto te lopen. Bovenop deze zware last nam Rev. Daugherty overdag Bill ook nog eens mee op huisbezoek, om te bidden voor hen die te ziek waren om de avondsamenkomsten te bezoeken. Tenslotte kwam er een eind aan zijn eerste genezings-opwekkingsdiensten, die Bill opgewonden over de toekomst achterlieten. Hij was binnengegaan in zijn nieuwe bediening en God zegende het. Tijdens de laatste elf dagen had Bill meer dan duizend mensen de handen opgelegd en voor hen gebeden. Gevangenen werden uit hun gevangenis bevrijd, maar het was niet zonder prijs geweest. Lichamelijk was Bill uitgeput. Toch voelde hij tevredenheid, omdat hij wist dat hij zijn uiterste best had gedaan om de zaak van Christus te dienen. Helaas had hij in St. Louis een patroon voor zijn campagnes vastgelegd dat hem in de volgende twee jaar bijna volledig te gronde zou richten.
***
210
UITLEG VAN DE SCHRIJVER VOOR DIE LEZERS die nieuwsgierig zijn naar de nauwkeurigheid van de tekst, kunnen deze persoonlijke toelichtingen behulpzaam zijn. Wat de stijl betreft: net als in Boek Eén: >De jongen en zijn ontbering=, is ook het merendeel van de gesprekken in Boek Twee gebaseerd op de (op geluidsband) opgenomen persoonlijke getuigenissen van William Branham zelf, zoals hij deze geschiedenissen vertelde tijdens de meer dan 1.100 predikingen die hij hield tussen 1947 en 1965. Er is één uitzondering op deze regel, en die wordt gevonden aan het begin van Hoofdstuk 23: >Terug worstelend=. Het is de conversatie waar zijn moeder, Ella, hem herinnert aan het visioen in zijn jeugd over 16 mannen, die ten dode naar beneden vallen van het bouw-project van een brug over de rivier de Ohio. Dit gesprek is speculatief van mijn kant. Ik heb het toegevoegd, om te suggereren hoezeer de vervulling van dit visioen uit zijn kindertijd hem moet hebben bemoedigd tijdens deze donkere periode van zijn leven. De fundamentele feiten zijn correct: Ella Branham exploiteerde een kosthuis in die tijd, en haar oudste zoon zou er regelmatig even stoppen voor het avondeten. Ella had het visioen uit de kindertijd van haar zoon opgeschreven en had het bewaard. De Clark Memorial Brug, die de Ohio overspant tussen Jeffersonville en Louisville, was later inderdaad gebouwd. (Hoewel een aantal bruggen de rivier overspannen tussen deze twee steden, wees William Branham deze Clark Memorial Brug aan, aan zijn vriend Pearry Green, en vertelde hem dat dit de brug was die hij als kind in het visioen had gezien.) Wat zijn opdracht aangaat: gedurende de negentien jaar van William Branhams internationale bediening noemde hij regelmatig die avond in mei 1946, toen de engel bij hem kwam in zijn grot en gedurende ongeveer een half uur met hem sprak. Zijn conversatie met de engel - die ik heb opgetekend in Hoofdstuk 28: >De Engel en de Grot=, - is een samenvatting van alles wat 211
William Branham daarover gedurende zijn vele jaren prediken zei. Daarom kan deze conversatie niet in z=n totaal gelokaliseerd worden in welke afzonderlijke prediking ook. Een ander punt over die cruciale nacht: in zijn vroegste predikingen zei William Branham gewoonlijk dat hij aan het bidden was in een oude verlaten boswachtershut, toen de engel bij hem kwam en hem zijn opdracht gaf. Echter, persoonlijk vertelde hij Pearry Green en anderen, dat dit in werkelijkheid plaatsvond in een grot niet ver bij die hut vandaan. Hij was er ongetwijfeld bezorgd over, dat als hij in het openbaar zei dat de engel hem in zijn grot ontmoette, dat de mensen de bossen zouden mogen doorzoeken tot ze haar zouden vinden. Omdat hij zijn grot gebruikte als uitwijkplaats om te bidden, wilde hij geheim houden waar ze zich bevond. Eén keer gaf hij in het openbaar toe, dat de Engel de eerste keer aan hem verscheen in zijn grot: AOp een avond in Green=s Mill, Indiana, in een grot, waar ik was, verscheen de Engel des Heeren mij en zei: >Je zult gaan bidden voor zieke mensen.= Toen vertelde Hij me wat er zou plaatsvinden. Hij zei: >Vrees niet. Ik zal met u zijn.= Ik ging op weg en ging het land door, zuidwaarts, door Jonesboro, mensen vertellend, wat Hij zei dat er zou komen te geschieden. En het is op die wijze geweest; rond de wereld bewezen.@ 40 Tenslotte zijn hier een paar van mijn gedachten over het teken in zijn hand. Alhoewel dit teken een bovennatuurlijke gave was, zat er evenzo een natuurlijke kant aan. Wanneer zijn linkerhand de rechterhand van iemand met een ziekte aanraakte, dan veroorzaakte de ziektekiem of de virus een lichamelijke reactie in zijn hand. Niet dat zijn áánraking trillingen voortbracht. De trillingen waren reeds aanwezig in de andere persoon, veroorzaakt door het demonisch leven van de ziekte. Met zijn gave was William Branham in staat om deze vibraties te voelen en te zien hoe ze zijn hand veranderden. Elke ziekte had een andere uitwerking op zijn hand. In zijn prediking >Kinderen in de Wildernis=, op 23 november 1947, zei hij, dat 40
William Branham: >De Vuurkolom=, gepredikt in Jonesboro, Arkansas, op 9 mei 1953, (geredigeerd). 212
zijn hand >bloedrood werd en dat er daar witte blaasjes opsprongen, overeenkomstig de ziekte=. Vanuit mijn scheikunde-studie weet ik, dat alle elementen trillingen voortbrengen met verschillende frequenties; dat wil zeggen: de elektronen zijn in voortdurende beweging rond de atoomkernen. Aangezien het de elektronen-samenstelling van de atomen is die materie haar vorm geeft, zijn materie en beweging (in zekere zin) synoniem. Alle atomen, alle moleculen, (en dientengevolge de cellen van alle levende weefsels) zijn samengesteld uit trillingen. Daaruit volgt, dat het demonisch leven in ziektekiemen en virussen evenzo vibreert op verschillende frequenties en onderworpen is aan de natuurlijke wetten van het universum. Er zitten twee kanten aan leven: een natuurlijke- en een geestelijke kant. Dit behoorde zonneklaar te zijn voor ieder die de dood van levend weefsel onderzoekt. Al de stoffelijke eigenschappen zouden daar mogen zijn, maar het leven is verdwenen. Leven, in haar zuiverste betekenis en uitwerking, is geestelijk. Het demonische leven van een ziekte heeft evenzo zowel een stoffelijke als een geestelijke kant. Alhoewel het eerste teken maakte dat deze stóffelijke kant van een ziekte werd geopenbaard, zodat mensen het konden zien, kon alleen de gééstelijke kracht van Jezus Chrístus het leven van de demon beëindigen. Met betrekking tot in hoeverre William Branham moest leren zijn gave te gebruiken, weet ik dat er een zekere mate van leren bij te pas kwam, want toen hij Margie Morgans hand pakte en de trillingen voor de eerste keer voelde, wist hij niet wat het betekende. Hij moest haar man vragen wat er verkeerd met haar was. Ik weet niet hoe lang dit leerproces duurde. Het is misschien kort geweest. Zelfs toen hij aan het leren was, waren er nooit welke vergissingen ook in zijn onderscheiding. Als hij een ziekte niet herkende, zou hij het vragen. Tegen 1947, toen de eerste audio-opnamen werden gemaakt van zijn diensten, vroég hij niet; hij vertélde mensen hun ziekten, en hij had het nooit verkeerd. Er was evenzo in zijn gave een geestelijke dimensie die het menselijk begrip te boven gaat. In de grot, toen de engel William Branham over het eerste teken vertelde, zei de engel: 213
ADenk onder de zalving van God niet uw eigen gedachten, er zal u worden gegeven wat te zeggen.@ Dit kan niet worden verklaard, maar de resultaten kunnen worden gehoord op de bandopnamen van zijn gebedsdienst. William Branham benadrukte altijd dat zijn gave niemand kon genezen. Toch, bij het zien dat de gave met een betrouwbaarheid van 100% de diagnose stelde van problemen, kon dit geloof doen toenemen tot het punt waar mensen hun genezing van Jezus Christus konden aannemen. Geloof is een geestelijke wet. De kracht van geloof is beschikbaar voor elke Christen die haar wil gebruiken. Laat ik deze gedachte bij u achterlaten: Denk niet aan het leven van William Branham als alleen maar geschiedenis. Denk er over na hoe het op ú betrekking heeft. God heeft Zijn kracht opnieuw geopenbaard aan onze generatie. Geef uw eigen geloof de gelegenheid om te groeien naar waar u kunt ontvangen, wat u ook maar van God nodig hebt: redding, genezing, openbaring, wat dan ook. Jezus zei: ABid en gij zult ontvangen...@ - Owen Jorgensen 1995 -
214
BRONVERMELDING EN BIBLIOGRAFIE Acts of the prophet (DE HANDELINGEN VAN DE PROFEET), door Pearry Green, 1969. Hoogtepunten uit William Branhams leven, alsmede Pearry Greens persoonlijke ervaringen met William Branham. 207 blz. Uitgave: Tucson Tabernacle Books, 2555 North Stone Avenue, Tucson, Arizona 85705, USA.
All things are possible: The Healing and Charismatic Revivals in Modern America (ALLE DINGEN ZIJN MOGELIJK: DE GENEZINGS- EN CHARISMATISCHE OPWEKKINGEN IN MODERN AMERIKA)
door David Harrell, Jr., 1975. Toont hoe W.M.Branhams bediening de explosie van andere genezings- en opwekkings-bedieningen begon in de 50-er jaren. 304 blz. Uitgave: Indiana University Press, 601 North Morton Street, Bloomington, Indiana 47404, USA.
Christ the Healer
(CHRISTUS DE GENEZER)
door F.F. Bosworth, 1973. Fleming H. Revell Co., Old Tappan, New Jersey. Een verzameling van Fred Bosworths predikingen, gehouden in de 20-er en 30-er jaren, door de Schrift bewijzend dat Jezus Christus nog steeds een Genezer is. 241 blz. Uitgave: World Outreach Publications, P.O. Box 4402, Dallas, Texas 75208, USA.
Footprints on the Sands of Time (VOETSTAPPEN IN HET ZAND VAN DE TIJD) geredigeerd
door de staf van Spoken Word Publications, 1975. Een verzameling van geschiedenissen verteld door William Branham over zijn ongewoon leven, overgenomen uit zijn op band opgenomen predikingen en uitgebracht in autobiografische vorm; 700 blz. Uitgave: Voice of God Recordings Inc., P.O. Box 950, Jeffersonville, Indiana 47131, USA.
I was Not Disobedient to The Heavenly Vision (IK WAS HET HEMELSE VISIOEN NIET ONGEHOORZAAM),
door Rev. William Branham, 1947; 27 blz.
215
Beschrijft de genezing van de zeven jaar oude Betty Daugherty en geeft een dagelijks bijgehouden dagboek van William Branhams daarop volgende genezingscampagne in St. Louis, Missouri. Uitgave: Voice of God Recordings, Inc., P.O. Box 950, Jeffersonville, Indiana 47131, USA
Jesus Christ, The Same Today, Yesterday and Forever. (JEZUS CHRISTUS, DEZELFDE GISTEREN, HEDEN EN VOORIMMER)
door Rev. William Branham, 1936; 24 blz. Beschrijft kort zijn vroege roeping tot de bediening en de eerste visioenen en genezingen na zijn bekering in 1932. Uitgave: Voice of God Recordings, Inc., P.O. Box 950, Jeffersonville, Indiana 47131, USA.
Het tijdschrift ‘Only believe’, (GELOVEN ALLEEN)
Redactie: Rebekah Branham Smith. Dit Amerikaanse tijdschrift geeft artikelen uit over William Branhams leven en dienst. Uitgave: Believers International. P.O. Box 1000, Elizabethton, Tennessee 37644, USA.
William Branham, A Man Sent From God (WILLIAM BRANHAM, EEN MAN VAN GOD GEZONDEN),
door Gordon Lindsay (met medewerking van William Branham), -1950. 216 blz. Omvat William Branhams leven tot aan 1950, met hoofdstukken verzorgd door Jack Moore, Gordon Lindsay en Fred Bosworth. Uitgave: The William Branham Evangelistic Association, P.O. Box 325, Jeffersonville , Indiana 47131, USA.
William Branham, A Prophet Visits South Africa, (WILLIAM BRANHAM, EEN PROFEET, BEZOEKT ZUID AFRIKA)
door Julius Stadsklev, 1952; 195 blz. Een gedetailleerd verslag van William Branhams reis naar Zuid Afrika in 1951. Uitgave: The William Branham Evangelistic Association, P.O. Box 325, Jeffersonville, Indiana 47131, USA.
216
ENGELSE PREDIKINGEN van William Branham Onder meer verkrijgbaar bij:
*
V.O.G. RECORDINGS, INC. , P.O. Box 950, Jeffersonville, Indiana 47131, USA.
In Nederland: P.O. Box 78, 9520 AB Nieuw-Buinen. E-mail:
[email protected] Heeft onder meer alle predikingen op audiocassette, CD, MP3, DVD, software, gedrukte predikingen en een index van al zijn toespraken. Ook informatie over vertalingen in andere talen.
*
END TIME MESSAGE TABERNACLE, 9200 - 156 Street, Edmonton, Alberta T5R 1Z1, Canada. Heeft verschillende gedrukte predikingen. *
THE WORD PUBLICATIONS, P.O. Box 10008, Glendale, Ariz. 85318, USA. Heeft verschillende gedrukte predikingen.
*** VERTAALDE GELUIDS-OPNAMEN van William Branham
*
Met simultaan gesproken Nederlandse vertaling Verkrijgbaar bij: GESPROKEN WOORD UITGAVEN Postbus 1152, 7801 BD Emmen Onder meer vele Nederlands ingesproken vertalingen bij de oorspronkelijke Engelse bandopnamen. Uitgebracht op o.a. audiocassettes en MP3 CD‟s. E-mail:
[email protected]
*
Met vertaling in vele andere talen. Verkrijgbaar bij: V.O.G. RECORDINGS, P.O. Box 78, 9520 AB Nieuw-Buinen. E-mail:
[email protected]
*** 217
218
ALFABETISCHE INDEX BOEK 2
1977 (Eigen mening over -) ...... 34 2 geesten in gemeente ............. 129 2 mensen gekleed in wit ......... 108 2 tekenen ................................ 191 2 Timothéüs 4 ........................... 47 20 jaar afbetalen ....................... 59 2300 Volt transmissiedraad .... 116 2e Komst van Christus ........... 191 aanbetaling Morris-stoel ........... 66 Adair (Dr. Sam -)...... 92, 105, 107 appel en pruim (oogsten) .......... 46 badpak bij doopdienst ............... 35 Begrafenis meneer J- .............. 156 Bijbel nog op kansel ............... 121 Billy Paul geboren (13-9-1935) 68 Billy Sunday (Tweede -) ........ 148 bladzijde in hoeksteen .............. 47 Bledsoe (Wayne -) dronken... ... 60 boekje van 15 bladzijden .......... 85 Boot stuurloos op Ohio ............. 98 Branham (Billy Paul -) "Waar is mama?" ............... 114 Branham (Charles -) Bill ziet engel ....................... 91 Billy bidt voor hem .............. 18 Overleed 30-11-1936 ........... 91 Branham (Charles Edward Jr. -) Omgekomen 1936 (17 jaar) . 90 Branham (Ella -) gedoopt 1933 ....................... 18 Krabbels over brug-visioen 122 Branham (Hope -) 219
5 maanden in ziekenhuis ... 105 Haar laatste woorden (22-71937) ............................ 110 Waarom mij teruggeroepen? ...................................... 108 Branham (Rebekka -) Geboren 21-3-1946 ........... 181 Branham (Sharon Rose -) 80 cent terug ...................... 116 Geboren 27-10-1936 ........... 90 gezien in droom................. 118 Hersenvlies ontsteking ...... 112 Branham (William -) 8-5-1946 Als een nieuw mens ...................................... 194 Zag zichzelf lopen ............. 142 Branham Tabernakel ................ 45 Broden en kippen ................... 183 Brood des Levens (Visioen)... 184 Broy (Frank - en Fletcher -) ... 112 Broy (Meda -) Babysitter (1937)................. 95 Getuige doop 1933 ............ 140 Huwelijk 23-10-1941 ........ 159 Ik zend u de profeet.Elia. .. 158 Kwaad gerucht .................. 157 Brug over de Ohio.......... 122, 211 Brumbach (Charley -) .............. 52 Brumbach (Hope -) aanzoek ............................... 52 Bills vriendin ....................... 49 Brumbach (Mevr. -) Is tegen Bills roeping ................................ 84 CAMPAGNES Films over - ......................... 12
INDEX
Nieuwe bekeerlingen 1933 .. 43 onjuist patroon vastgelegd . 210 Twee weekse - 1933 ............ 36 Carter (Genezing van Georgie -) ........................................... 154 Carter (Blatend lam)............... 149 Carter (Georgie -) Overleden 22-3-1998 .......................... 156 circustent gehuurd .................... 31 collecte ophalen (éénmaal tóch) ........................................... 171 Communisme ......................... 169
ENGEL - & Bethesda ........................ 40 beschrijving ....................... 189 bij man uit Paducah ...........197 uitleg en opdracht ..............190 zelfde als in visioenen ........190 ENGEL DES HEEREN "Kan die persoon lopen?" ..133 "Kan dit kind leven?" .........132 "Onthoud de naam en..." ....132 "Zult bidden voor koningen en vorsten" ......................... 190 beschermt Bill voor aanvaller ........................................24 Een zacht gloeien ...............145 in visioen Branham Tabernakel ...................... 45 in visioen Brood des Levens achter gordijn in Westen ......................................183 in visioen genezing dochter Mevr. Nale .................... 132 in visioen genezing zoon dhr. Himmel ......................... 132 in visioen mot in glazen snoeppot .......................... 22 in visioen over Milltown lam ......................................145 Legt hand op Bills schouder ......................................166 Legt opdracht uit ................190 Verklaart bediening uit de Schrift ........................... 192 Verschijnt in persoon .........189 Voorzegt twee tekenen ......191 Vrees niet... ........................ 190 ENGEL DES HEEREN: . 190, 200 Europa (Drie politieke ideologieën in-) ....................32 ex-priester daagt uit ..................25
dansen (Mee- ) in samenkomst ........................................... 130 Dansen op Pinksterconventie ... 74 Daugherty (Betty -) had geen ziekte... .............................. 202 Davis (Dr. -) "Nachtmerrie!" .................. 195 over verschijning ................. 20 vrouwen aanstellen .............. 29 Job (Als -) 'De Heere heeft gegeven ............................. 113 DeArk (George -) ......... 22, 51, 87 Der Ohanion's (Mevr.-) genezing ............................................. 87 Doopdienst in de Blue River .. 151 Doopdienst in Ohio - 1933 ....... 34 Drie banen, één betaald .......... 170 Drink nooit, rook nooit" ........... 86 DROMEN Man uit Paducah ................ 197 Sharon bij huifkar .............. 117 symbolen niet zo duidelijk 122 DROOM (Ella Branham) Bill op wolk... ...................... 82 Duivelen uitwerpen .................. 62 Elia, Johannes is - die komen zou ....................................... 41 220
INDEX
fiets van John Ryan ................ 172 Fritz 's moordenaar gered ......... 25 Gebed dhr. Andrews .............. 178 Gedachten spreken luider in de hemel dan woorden ............ 190 Geest van de een naar de ander ........................................... 151 Geestvervoeringen en ervaringen ............................................. 21 Gele pet (Teken Man met -) ......................... 141 genezing van maagstoornis en astigmatisme ........................ 86 GENEZINGEN Artritis, breuken, tbc enz. .. 206 Dhr. Merrill's zoontje ........... 86 Kreupele, 2 blinden, enz. ... 206 Mevr. Der Ohanion .............. 87 Tot 2 uur 's nachts .............. 209 Vele - in St. Louis .............. 208 Getty (Kleine Eveline -) en doof jongetje .............................. 208 Geweer gaan kopen ................ 109 Gezwel als een golfbal............ 205 Gibbs (Roger -) wervelwind ... 185 Grot bij Tunnel Mill ............... 126 Hall (William -) Onbuigzaam? ........................................... 148 hand op zijn schouder ............. 166 Heilige roller uitschot...? .......... 83 heilige rollers ............................ 69 Himmel (John -) Zoon op sterven ........................................... 134 Hindenburg ............................... 33 Hitler........... 31, 33, 124, 169, 170 Hoeksteen (Plaatsing & symboliek) ........................... 47
221
Hurricane Mountain (Jagen op -) .......................................... 160 Jezus in bremsalieveld ............. 19 Johannes de Doper (Zoals -) .... 38 Kentucky-dialect ...................... 18 Kijk omhoog! (Drie maal) ....... 37 King James vertaling ............. 192 Kolonel Hayes helpt ............... 103 kousen kopen ........................... 88 Krant over Geheimzinnige Ster 39 kruizen (drie -) ......................... 59 LEER Boze en goede geesten beide gevoed door Christus .... 128 Dansen in de Geest ............ 130 Doop in Naam van Heere Jezus Christus ................. 36 Elia voorloper van beide komsten van Christus ... 188 Vrouw behoort niet aangesteld als prediker ..................... 29 LIEDEREN Een ontmoeting in de lucht 130 Er is een land... .................. 115 Er is een wiel gebroken... .. 117 Geloven Alleen ................. 198 Jezus, houd mij dicht bij.... 155 Mijn liefelijk huis... ........... 118 liefde (Volmaakte -) ............... 174 Margie W- (aan de drank...) ..... 62 Margie W- Hysterisch .............. 38 Margie W- In badpak ............... 35 Masonic Hall gehuurd .............. 30 McDowell (Charlie -) las-ogen .......................................... 199 McKinney (Rev. -) over verschijning van engel......... 20
INDEX
Meda krijgt tekst voor Bill ..... 208 Meneer J- (Geen tijd voor kerk) ........................................... 147 Meneer J- 's begrafenis ........... 156 Merril (William -) „s wonder.... 23 Merrill (Dhr. -) genezen ........... 86 Methodist (Visioen over Mevr. -) ........................................... 183 Mevr. Ryan (arm) ..................... 73 Mishawaka prediken in T-shirt ............... 78 Morgan (Margie -) genezen van kanker ................................ 199 Morris-stoel ...................... 66, 119 Mozes (Zoals de profeet – zullen 2 tekenen… ) .................... 191 Mussolini 31, 33, 68, 71, 169, 170
John Ryan over William Branham .......................... 71 Jongen zal melksnor hebben ......................................138 Margie Morgan zal leven ...200 Reddingswerk bij Ohiovloed ....96 Revolver weigert .................... 117 Ryans (John -) voorzegging ......71 Sanders (Nellie -) danseres .......61 Schaduw van Jezus Christus kwam .................................154 Senator Islers vraag ................115 sneeuwstorm ........................... 167 Snelling (Graham -) ................134 speld (steekt uitdager)..............28 stem in de storm ..................... 165 Stem zei "Trouw op 23-10..." ...........159 ster - reusachtige vuurbal ..........21 ster van Bethlehem .................188 Straat-evangelisatie.................146 Stroomdraad pakken (Wil -) ...116
Nale (Mevr. Harold -) Kreupel meisje ................................ 139 Ohanion (Mary Der Ohanion -) 23 Ohio watervallen dreigen ......... 99 onderscheidingsgave Pinkstermensen ................... 80 oude kleurling prediker ............ 76
Tabernakel (Dit zal je - zijn).....46 Tarwe en onkruid .................... 128 TEKENEN Eerste en tweede teken.......191 Het teken in zijn hand .......195, 207, 212 Tongen en uitleg ..................... 124 Tunnel Mill ............................. 125
Pad des doods (Op het -) ........ 163 Pinkster Gospel Combo ......... 129 Port Fulton (7 dagen wachten) 102 preekstoel waar hij knielde....... 59 Profeten (geesten van de -) ..... 186 PROFETIE ................ Zie ook: ZO SPREEKT DE HEERE 7 visioenen 1933.................. 34 Een werk te doen wanneer je ouder bent ....... 86, 123, 190 Engel voorzegt 2 tekenen .. 191 ervaring in Mishawaka ........ 81 Georgie Carter zal genezen worden .......................... 152
Uitnodigingen van overal .........79 varkenshok naast Jordaan .........45 VISIOENEN 7 visioenen in 1933 ..............31 Aan de Jordaan... .................45 Aardbol en twee zaaiers ....127 222
INDEX
Adolf Hitler ......................... 31 Auto als een ei ..................... 32 Begraafplaats Walnut Ridge ...................................... 114 Berg met kerktoren ............ 183 Engel toont komende vloedhoogte ..................... 92 Genezing jongen Himmel .. 131 Gevaarlijke hond blijkt man 24 Haal nieuwe witte emmer en witte doek...................... 203 Meisje met een verschrompelde arm ...... 139 Mevr. Andrews' taart ......... 179 Mot in snoeppot ................... 22 Planten in emmers ............... 46 Profeet met dubbelleven ...... 81 Technische vooruitgang ....... 32 V.S. in chaos ........................ 32 Val op kelderdeur .............. 203 Visioen verdwijnt abrupt ... 202 Vooruit gelopen op visioen 136 Vrouw die V.S. domineert ... 32 Vrouwen kiesrecht ............... 32 vleermuis (reusachtige -) .......... 62 vuurbal boven engel ............... 194 vuurbal in grot ........................ 189 Vuurkolom boven motorkap ... 203
223
waarzegster herkende Paulus . 189 waterdoop verandert u niet....... 37 Werk bij overhemden fabriek .. 65 werk voor je te doen, wanneer je ouder wordt ......................... 86 Wervelwind en stem .............. 123 Wervelwind en Vuurkolom.... 203 Wervelwind in esdoorn .......... 185 Wiseheart (Jim -) Getuige ...... 140 Woonboot op de rivier ........... 159 Wright (George -) .................. 140 Wright (George en Murle -) ... 153 zeep met 5 dollar erin ............. 177 Zieke zalven - druppel olijfolie .......................................... 206 Ziektekiem-verwante aandoening .......................................... 207 ZO SPREEKT DE HEERE .... 175 'Georgie zal genezen' ......... 152 voor Betty Daugherty ........ 203 voor dochtertje zr. Nale ..... 142 voor hoogte overstroming ... 93 voor Margie Morgan ......... 200 voor mevr. Andrews .......... 179 Zwart laken valt (bij Hope) ...... 92 Zwart laken valt (bij Sharon) . 113
224
BOVENNATUURLIJK: Het Leven van William Branham - door Owen Jorgensen
KORTE SAMENVATTINGEN van boek 1, 2, 3, 4, 5 & 6 Boek Een: De jongen en zijn armoede
(1909-1932)
Vanaf het moment dat William Branham geboren werd had hij een ongewoon leven. Geplaagd door armoede en verwerping, werd hij een nerveus kind. Ongebruikelijke dingen bleven in zijn leven gebeuren, verbijsterende en geestelijke dingen… Maar hij dacht pas aan God toen hij veertien jaar oud was, toen hij bijna beide benen verloor door een ongeluk met een jachtgeweer. Terwijl hij op sterven lag in een plas bloed, zag hij een afschuwelijk visioen van de hel – steeds dieper wegvallend in die wereld van verloren en dolende zielen. Hij riep tot God om genade, en op wonderbaarlijke wijze werd hem een tweede kans gegeven. Een kans die hij later bijna in gebreke bleef om te grijpen.
Boek Twee: De jongeman en zijn vertwijfeling
(1933-1946)
Als jonge voorganger worstelde William Branham ermee om zijn eigenaardige leven te begrijpen. Waarom was hij de enige prediker in de stad die visioenen zag? Toen God hem in 1936 voor het eerst voor evangelisatie riep door het hele land, weigerde hij aan deze roep gehoor te geven. Dit moest hij duur bekopen: hij verloor zijn vrouw en dochtertje aan tuberculose. De visioenen bleven komen. Predikers vertelden hem dat deze visioenen van de Satan kwamen. Wanhoop dreef hem uiteindelijk de wildernis in om God te zoeken. Daar kreeg hij van aangezicht tot aangezicht een ontmoeting met een bovennatuurlijk wezen. De engel gaf hem een opdracht van God om een gave van Goddelijke genezing aan de volken van de wereld te brengen. Toen William Branham tegenwierp dat de mensen niet zouden geloven dat werkelijk een engel hem had bezocht, 225
zei de engel dat hem twee bovennatuurlijke tekenen gegeven zouden worden om zijn roeping te bevestigen. Dan zouden ze moéten geloven. - En geloven deden ze!
Boek Drie: De man en zijn opdracht
(1946-1950)
Meteen nadat de engel William Branham bezocht had en hem zei dat hij geroepen was om een gave van genezing aan de mensen van de wereld te brengen, verscheen het eerste teken: wanneer hij de hand van iemand aanraakte die leed aan een ziekte die verzaakt werd door een ziektekiem, dan ontstond er een lichamelijke reactie in zijn hand. Binnen twee maanden na zijn opdracht trok de gave van William Branham nationale aandacht. Met duizenden stroomden de mensen naar zijn samenkomsten, waar hij - in de naam van Jezus Christus - redding en Goddelijke genezing predikte. Er gebeurden wonderen in overvloed. Sinds de dagen van Jezus was de wereld geen ooggetuige meer van zoiets geweest. Toch vroegen sommigen zich af of deze nederige man werkelijk een ontmoeting met een engel had gehad. Toen verscheen het tweede teken, en toen móesten ze wel geloven!
Boek Vier: De evangelist en zijn erkenning
(1951-1954)
William Branham was een paradox in de hedendaagse geschiedenis. Beginnend in 1946 sprong zijn bediening in minder dan zes maanden van onbekendheid tot het verkrijgen van nationale aandacht. Het werd een vonk die een grote wereldwijde geloofsgenezings-opwekking voortbracht. Hij bereikte dit resultaat met behulp van een unieke gave: een bovennatuurlijk teken, dat mensen zo verbaasde dat ze er acht op gingen slaan. Al spoedig trok het de belangstelling van Christenen over de gehele wereld. Tussen 1951 en 1954 hield William Branham de grootste Christelijke samenkomsten in de geschiedenis tot die tijd - ongeveer 300.000 mensen in één bijeenkomst in Bombay, India. De vraag naar zijn diensten in Amerika en overzee leek onverzadigbaar te zijn. Maar William Branham was niet tevreden. Er scheen iets mis te zijn. Lange tijd wist hij niet wat
226
het was, maar tegen het eind van 1954 begreep hij het. Er zou een verandering moeten komen in zijn bediening.
Boek Vijf: De leraar en zijn verwerping
(1955-1960)
De internationale bediening van William Branham had drie hoofdfasen. Eerst was hij in staat om ziekten te onderscheiden door een bovennatuurlijk teken in zijn hand. Later kon hij op grond van visioenen ziekten, maar ook persoonlijke dingen onderscheiden. Tussen 1946 en 1954 namen door zijn prediking meer dan 500.000 mensen Jezus Christus als hun Redder aan – en er is onmogelijk een schatting te maken hoeveel miljoenen hun lichamelijke genezing ontvingen op grond van zijn gebeden. Toen hij bespeurde dat de mensen de geestelijke diepten die Gods Woord en Geest hen aanbood niet aannamen, voelde William Branham dat Gods Geest hem riep om meer te doen. Hij wist dat de mensen om uiteenlopende redenen naar zijn samenkomsten kwamen. Menigeen kwam omdat hij geloofde dat de Geest van Jezus Christus aanwezig was. Anderen kwamen uit nieuwsgierigheid en vanwege de spanning, precies zoals de mensen Jezus wilden zien toen Hij de zieken genas en de wijn, broden en vissen vermenigvuldigde. Maar het waren de onderwíjzingen van Jezus die de wereldgeschiedenis veranderden. William Branham voelde dat God hem riep om meer te onderwijzen tijdens zijn geloofs-genezingscampagnes. Hij geloofde dat zijn bediening een bestendige en nuttige bijdrage kon leveren voor de Christelijke gemeente. Vanaf 1955 onderwees hij niet alleen Goddelijke genezing, maar ook andere facetten van Gods Woord. God gaf hem een visioen over een nieuwe fase in zijn bediening - een 'derde trek' (om de woorden van de engel te gebruiken) – die alles zou overtreffen wat God ooit in het verleden door hem heen gedaan had. Het was onontkoombaar dat velen hier aanstoot aan namen.
Boek Zes: De profeet en zijn openbaring
227
(1960-1965)
GEMEENSCHAP VAN CHRISTENEN Kwartelweg 3A 8191 AP Wapenveld
Nederland E-mail adres:
[email protected]
228