Deeltijd in Nederland in hoofdlijnen
Factsheet Deeltijd.indd 1
14-5-2009 12:33:44
Factsheet Deeltijd.indd 2
14-5-2009 12:33:44
Deeltijd in Nederland in hoofdlijnen
Wil Portegijs
Sociaal en Cultureel Planbureau Den Haag, mei 2009
Factsheet Deeltijd.indd 3
14-5-2009 12:33:45
Het Sociaal en Cultureel Planbureau (scp) is ingesteld bij Koninklijk Besluit van 30 maart 1973. De taken van het scp zijn: - wetenschappelijk onderzoek uitvoeren en aan de hand daarvan een beschrijving geven van het sociaal en cultureel welzijn in Nederland en van de op dit terrein te verwachten ontwikkelingen; - bijdragen aan een verantwoorde keuze van beleidsdoelen en de voor- en nadelen aangeven van de verschillende manieren om deze doelen te realiseren; - informatie verzamelen over de uitvoering van interdepartementaal beleid op het gebied van sociaal en cultureel welzijn om een beoordeling hiervan mogelijk te maken. Het scp verricht deze taken in het bijzonder bij problemen die het beleid van meer dan één departement raken. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is als coördinerend minister voor het sociaal en cultureel welzijn verantwoordelijk voor het door het scp te voeren beleid. Over de hoofdzaken hiervan heeft hij/zij overleg met de minister van Algemene Zaken; van Justitie; van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; van Financiën; van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; van Economische Zaken; van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
© Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag, 2009 Deeltijd in Nederland in hoofdlijnen Omslagfoto: Quentin Bertoux/Agence Vu//Hollandse Hoogte Omslagontwerp: Bureau Stijlzorg, Utrecht isbn 978-90-377-0439-6 nur 740 Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912, dient u de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 kb Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (art. 16 Auteurswet 1912) kunt u zich wenden tot de Stichting pro (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 kb Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
Sociaal en Cultureel Planbureau Parnassusplein 5 2511 vx Den Haag Telefoon (070) 340 70 00 Fax (070) 340 70 44 Website: www.scp.nl E-mail:
[email protected]
Factsheet Deeltijd.indd 4
14-5-2009 12:33:45
Deeltijd in Nederland In 2008 heeft het Sociaal en Cultureel Planbureau twee rapporten uitgebracht over deeltijdwerk in Nederland. In Nederland deeltijdland beschreven we hoe de arbeidsparticipatie en -duur van vrouwen zich in ons land heeft ontwikkeld en in hoeverre dit samenhangt met opvattingen over de zorg voor kinderen. Duidelijk werd dat dit maar ten dele het geval is. In Verdeelde tijd gingen we in op de redenen waarom vrouwen in deeltijd werken, en de vraag of, en onder welke voorwaarden, vrouwen meer zouden willen werken. In kort bestek vatten we de belangrijkste conclusies uit beide rapporten samen. Hier en daar zijn uitkomsten geactualiseerd met cijfers uit de Emancipatiemonitor 2008.
Deeltijd van oplossing tot probleem Eind jaren vijftig werden de eerste deeltijdbanen gecreëerd. Vanwege grote tekorten op de arbeidsmarkt zagen bedrijven in de industrie zich genoodzaakt voor het eerst getrouwde vrouwen aan te trekken. Dat was destijds alleen acceptabel in deeltijdbanen. De primaire verantwoordelijkheid van vrouwen gold uiteraard haar gezin, en voorzieningen om werk en zorg te combineren bestonden nog niet. Later verspreidde deeltijdwerk zich verder naar andere sectoren, zoals de overheid en de (detail)handel. De overheid heeft bij de ontwikkeling van deeltijdarbeid geen leidende, maar wel een ondersteunende rol gespeeld. Halverwege de jaren tachtig, toen inmiddels de helft van de werkende vrouwen een deeltijdbaan had, kwam de overheid met concrete maatregelen om het werken in deeltijd te stimuleren. Zij zag het als een ideaal instrument om de arbeidsparticipatie van vrouwen te verhogen. Allereerst werden deeltijdbanen bij de overheid gecreëerd. In de jaren negentig werd de positie van deeltijdwerkers gelijkgetrokken met die van voltijders, onder andere door de wet verbod op onderscheid naar arbeidsduur (woa, aangenomen in 1996). Sinds 2000 biedt de wet Aanpassing Arbeidsduur (waa) werknemers het wettelijk recht om hun arbeidsduur te verkleinen of vergroten, tenzij de werkgever kan aantonen dat zwaarwegende bedrijfsbelangen dat onmogelijk maken. De laatste jaren wordt de bescheiden arbeidsduur van vrouwen vooral door de overheid steeds meer geproblematiseerd. De ruime deeltijdmogelijkheden hebben ongetwijfeld bijgedragen aan de groei van de arbeidsparticipatie van vrouwen, maar blijken nadelig voor de even belangrijke groei van de economische zelfstandigheid van vrouwen, evenals de doorstroom naar hogere functies. Daarnaast zorgt de vergrijzing ervoor dat overheid en sociale partners naarstig op zoek zijn naar nog niet volledig benut arbeidspotentieel. Naast het verder verhogen van de arbeidsparticipatie van vrouwen wordt nu dus ook ingezet op het vergroten van de arbeidsduur van in deeltijd werkende vrouwen (tk 2007/2008). Onder andere is de Taskforce Deeltijd Plus ingesteld, met de opdracht vrouwen met kleine deeltijdbanen (minder dan 24 uur) te stimuleren meer uren te gaan werken. 5
Factsheet Deeltijd.indd 5
14-5-2009 12:33:45
Zie verder: Merens (2008), ‘Vijftig jaar deeltijdwerk in Nederland: ontstaan en ontwikkeling van deeltijdbanen’ in: Verdeelde tijd.
Nederland kampioen deeltijd De arbeidsdeelname van vrouwen is in Nederland vergeleken met andere westerse landen hoog (68%). Alleen in de Scandinavische landen en in Zwitserland heeft nog een iets groter deel van de vrouwen van 15 tot 64 jaar betaald werk. Maar het gemiddelde aantal arbeidsuren van werkende vrouwen is laag. In geen enkel ander Europees land wordt zo veel in deeltijd gewerkt. Driekwart van de werkende vrouwen in Nederland heeft een baan van hooguit 34 uur per week, vergeleken met 41% in de eu-15 en 24% in de Verenigde Staten. Deeltijdwerk onder mannen is veel zeldzamer, maar ook hier zijn de Nederlanders koploper: van de werkende Nederlandse mannen heeft 23% een deeltijdbaan, in de eu-15 en de vs is dat 10%. Zie verder: Steenvoorden en Keuzenkamp (2008), ‘Een Nederlands patroon? Deeltijdwerk internationaal bezien’ in: Verdeelde tijd. Figuur 13.1 Aandeel deeltijders (1-34 uur per week) onder werkende vrouwen en mannen mannen,internationaal bevolking van vergeleken, van 15-64 ajaar, 2006 (in procenten) a 15-64 jaar, bevolking 2006 (in procenten) 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10
vrouwen
Slowakije
Tsjechië
Hongarije
Polen
Portugal
Finland
Griekenland
Spanje
Verenigde Staten
Italië
Frankrijk
Zweden
EU 15
Oostenrijk
Ierland
Noorwegen
Denemarken
Verenigd Koninkrijk
België
Duitsland
Nederland
Zwitserland
0
mannen
a Inclusief studenten.
a Inclusief studenten.
Bron: stats.oecd.org/wbos Bron: stats.oecd.org/wbos
Groei arbeidsdeelname van vrouwen en deeltijdwerk hand in hand De groeideeltijdwerk van de arbeidsparticipatie in Nederland is geheel toe teop schrijven een Hoewel in Nederland dus veel meer voorkomt, valt dat ookaan in onze toename vanBelgië, in deeltijd werkende vrouwen. HetKoninkrijk aandeel voltijd vrouwen is buurlanden Duitsland en het Verenigd bijna werkende de helft van de werkende vrouwen een deeltijdbaan heeft. Ook in Scandinavische landen is deeltijd6arbeid bepaald niet ongewoon. In Zweden bijvoorbeeld heeft 38% van de werkende vrouwen hiervoor gekozen. Tegelijkertijd blijkt dat het aandeel moeders van jonge kinderen dat werkt in Nederland hoger is (Keuzenkamp en Steenvoorden 2008). ‘Slechts’ 28% met een onder de 5 jaar is niet actief op de arbeidsmarkt, in andere westerse landen ligt Factsheet Deeltijd.indd kind 6
14-5-2009 12:33:45
de afgelopen 35 jaar niet gestegen, ondanks sterk veranderde denkbeelden over werkende vrouwen en het ontstaan van allerlei voorzieningen om werk en zorg te combineren. In 1971 had een op de vijf vrouwen van 15-64 jaar een volledige betrekking, en de overige vrouwen hadden meestal geen werk. Nu heeft nog steeds een op de vijf een voltijdbaan, en de overigen werken merendeels in deeltijd. Met name is het aandeel vrouwen in middelgrote (20-27 uur) en grote deeltijdbanen (28-34 uur) gestegen. Het aandeel deeltijdwerkers onder mannen is in de jaren tachtig en negentig vrijwel constant gebleven. Pas na de millenniumwisseling is een lichte groei merkbaar (van 10% in 2000 tot 12% in 2006). Zie verder Merens (2008), ‘Vijftig jaar deeltijdwerk in Nederland: ontstaan en ontwikkeling van deeltijdbanen’ in: Verdeelde tijd. Figuur 2 Figuur 2.4 Arbeidsduur van vrouwen en mannen (excl. studenten) 1991-2006 (in procenten) Titel vrouwen 100 80 60 40 20 0 1991 1992 1993 werkt niet
1994 1995 1-11 uur
1996 1997 1998 12-19 uur
1999 2000 2001 20-27 uur
2002 2003 2004 2005 2006
28-34 uur
35-40 uur
mannen 100 80 60 40 20 0 1991 1992 1993 werkt niet
1994 1995 1-27 uur
1996 1997 1998 28-34 uur
1999 2000 2001
2002 2003 2004 2005 2006
35-40 uur
Bron: Bron: CBS (EBB’91-’06) SCP-bewerking
7
Factsheet Deeltijd.indd 7
14-5-2009 12:33:47
Deeltijdwerk niet alleen onder moeders favoriet Tot aan de jaren negentig werkten vooral vrouwen met kinderen in deeltijd. Daarna gingen ook vrouwen in andere levensfasen steeds meer in deeltijd werken. Van de werkende jonge vrouwen zonder kinderen hebben vier op de tien een baan van minder dan 35 uur per week. En maar liefst driekwart van de werkende oudere vrouwen die geen minderjarige kinderen (meer) hebben, heeft een deeltijdbaan. Van alle in deeltijd werkende vrouwen heeft bijna de helft dus geen minderjarige kinderen. Bij de in deeltijd werkende mannen is dit aandeel nog groter. Zij blijken vooral in deeltijd te werken aan het einde van hun loopbaan, als hun kinderen al meerderjarig zijn. Zie verder Dijkgraaf & Portegijs (2008), ‘Arbeidsdeelname en wekelijkse arbeidsduur van vrouwen’ in: Nederland deeltijdland. Tabel 1 Aandeel in deeltijd werkende vrouwen en mannen, naar leefsituatie a (in procenten) vrouwen aandeel deeltijd t.o.v. alle werkende vrouwen
aandeel van totale groep in deeltijd werkende vrouwen
mannen aandeel deeltijd t.o.v. alle werkende mannen
aandeel van totale groep in deeltijd werkende mannen
< 40 jaar, geen kind
38
12
10
17
jongste kind 0-11 jaar
88
41
11
27
jongste kind 12-17 jaar
83
14
9
8
> 39 jaar, geen minderjarig kind
73
33
19
48
100
100
a Exclusief studenten Leesvoorbeeld: Van de werkende moeders van wie het jongste kind 0-11 jaar is, heeft 88% een deeltijdbaan (1-34 uur per week). Zij maken 41% uit van alle in deeltijd werkende vrouwen. Bron: CBS (EBB’06)
Meeste deeltijdwerkende vrouwen geven aan daarvoor te hebben gekozen De overgrote meerderheid van de in deeltijd werkende vrouwen zegt niet voltijds te willen werken. Zij werken minder dan 35 uur per week om tijd vrij te maken voor andere zaken. Daarbij gaat het vooral om tijd voor de zorg voor kinderen, het huishouden, en tijd voor zichzelf, sociale contacten en hobby’s. Deze extra (vrije) tijd weegt kennelijk op tegen het feit dat een deeltijdbaan minder inkomen oplevert. Het komt veel minder voor dat vrouwen zeggen in deeltijd te werken omdat ze geen voltijdbaan kunnen vinden; dit speelt mee bij 7% van alle in deeltijdwerkende vrouwen, en bij 16% van de jonge vrouwen zonder kinderen. Bij vrouwen met jonge kinderen heeft de keuze voor deeltijd vrijwel altijd te maken met de behoefte om zelf voor de kinderen te willen zorgen. Bij een kwart van de moeders speelt tevens mee dat ze de zorg voor de kinderen anders niet rond kon krijgen. 8
Factsheet Deeltijd.indd 8
14-5-2009 12:33:47
Bij de vrouwen zonder (jonge) kinderen wordt de keuze voor deeltijd vooral ingegeven door de behoefte aan meer tijd voor zichzelf, hun hobby’s en sociale contacten. Bij bijna de helft van de jonge (nog) kinderloze deeltijdwerksters speelt tevens mee dat ze naast hun werk nog een cursus of opleiding volgen. Bij een op de drie oudere vrouwen staat een gebrekkige gezondheid een voltijds baan in de weg. En in alle levensfasen is ook het huishouden voor de meerderheid van de deeltijders een reden om minder dan 35 uur per week te willen werken. Dit geldt in vrijwel even grote mate voor jonge als oudere deeltijdwerksters, met én zonder kinderen. Een klein aandeel vrouwen tenslotte werkt in deeltijd vanwege mantelzorg of vrijwilligerswerk en enkele (oudere) vrouwen geven aan alvast uren af te bouwen tot aan hun pensioen. Zie verder Cloïn (2008), ‘Drijfveren voor deeltijdwerk: wat vrouwen willen en wensen’ in: Verdeelde tijd. Tabel 2 Redenen om te kiezen voor een baan in deeltijd, vrouwen met een arbeidsduur van 1-35 uur per week, naar levensfase (in procenten belangrijke rol/speelt mee)1 vrouwen < 40 jaar zonder kinderen
vrouwen wv. jongste kind 0-13 jaar
vrouwen ≥ 40 jaar zonder (jonge) kinderen
Totaal
Ik werk in deeltijd omdat ik zelf voor mijn kinderen wil zorgen
.
96
26
53
Ik werk in deeltijd om tijd te hebben voor mijn huishouden, boodschappen en andere klussen
65
70
58
68
Ik werk in deeltijd om tijd te hebben voor mezelf
77
54
69
64
Ik werk in deeltijd om tijd te hebben voor mijn hobby’s, sport of sociale contacten
60
48
59
54
Mijn gezondheid staat een volledige baan in de weg
17
15
33
23
Ik werk in deeltijd om tijd te hebben voor een opleiding of cursus naast mijn werk
46
9
8
13
Ik zou graag voltijds willen werken, maar kan de zorg voor mijn kinderen niet anders regelen
.
26
3
13
Ik werk in deeltijd om tijd te hebben voor de zorg voor mijn ouders (andere hulpbehoevende naastena)
13
11
17
15
Ik werk in deeltijd om tijd te hebben voor vrijwilligerswerk
7
17
16
15
Ik zou graag voltijds willen werken, maar kan geen volledige baan vinden
16
5
10
7
Ik bouw mijn werk geleidelijk af tot mijn pensioen
.
8
11
6
a Uitgezonderd jonge kinderen. Bron: SCP (D&V’08)
1 In tabel 4.5 (Hoofdstuk 4 Verdeelde tijd) is te zien hoe vaak genoemde redenen een belangrijke rol speelden, en hoe vaak het meespeelt.
Factsheet Deeltijd.indd 9
9
14-5-2009 12:33:47
Omgeving steunt keuze vrouw voor deeltijd Dat zoveel vrouwen de voorkeur kunnen geven aan meer tijd boven meer inkomen, hangt samen met het feit dat de meesten een partner hebben die wel voltijds werkt. Dit heeft uiteraard zijn wortels in de traditionele taakverdeling. Ook zien we deze terug in de nog steeds ongelijke verdeling van onbetaald werk. Uit interviews met in deeltijd werkende vrouwen blijkt dat deze nog op traditionele leest geschoeide taakverdeling meestal heel vanzelfsprekend tot stand is gekomen. ‘Ik heb meer tijd,’ geven ze de vrouwen als verklaring, en vergeten daarbij dat ze meer tijd hebben omdat ze deze tijd hebben gemaakt. De traditionele taakverdeling vinden we ook terug in de houding van de omgeving ten opzichte van de arbeidsduur van vrouwen. De vrouwen ervaren bij familie, vrienden en hun partner vrijwel uitsluitend begrip voor het feit dat ze in deeltijd werken. Ook de werkgever lijkt zelden aan te dringen op uitbreiding van het aantal arbeids uren. In organisaties waarin veel vrouwen werken, is deeltijdwerk inmiddels volledig ingeburgerd. Geen van de geïnterviewde vrouwen heeft veel moeite moeten doen om in deeltijd te kunnen werken. Het uitbreiden van de arbeidsduur blijkt minder eenvoudig. De helft van de geïnterviewde vrouwen denkt dat zij in de organisatie waar ze werkt niet meer uren kan krijgen als ze dat zou willen Zie verder Portegijs (2008), ‘Geen kleine kinderen, toch een deeltijdbaan’ in: Verdeelde tijd.
Zorg voor kinderen vooral gezien als taak van de vrouw Het werken in deeltijd heeft dus lang niet altijd te maken met de zorg voor kinderen. Wel blijkt de komst van het eerste kind vaak de aanleiding om minder uren te gaan werken. Dit sluit aan bij de opvattingen in Nederland over de zorg voor kinderen. Veel vrouwen én mannen zien het liefst dat ouders de zorg voor hun kinderen geheel in eigen handen houden, zeker als die nog heel klein zijn. Opmerkelijk is dat mannen nog sterker dan vrouwen hechten aan opvang door de eigen ouders. Ze handelen daar echter zelden naar: slechts 17% van de vaders heeft een of meer doordeweekse ‘papa-dagen’ (Portegijs et al. 2006). Tabel 3 Antwoorden op de stelling: ‘Een kind kan het beste alleen door de eigen ouders worden verzorgd’, bevolking van 16 jaar en ouder, 2006 (in procenten ‘(sterk) mee eens’) vrouwen
mannen
‘een baby van 0 jaar kan het beste alleen door de eigen ouders worden verzorgd’
61
78
‘een baby van 1 jaar kan het beste alleen door de eigen ouders worden verzorgd’
50
70
32
43
59
70
‘een peuter (2-3 jaar) kan het beste alleen door de eigen ouders worden verzorgd’ a
‘een kind (4-12 jaar) dat uit school komt, heeft aandacht nodig van de eigen ouders’
a Omdat ‘verzorgen’ minder van toepassing is op basisschoolleerlingen, is de stelling voor die categorie anders geformuleerd. Bron: SCP (EMOP’08), beschreven in Emancipatiemonitor 2008 (tabel 5.16)
10
Factsheet Deeltijd.indd 10
14-5-2009 12:33:47
Gezien deze voorkeur voor opvang door de eigen ouders is het niet verwonderlijk dat de meeste Nederlanders argwanend staan ten opzichte van formele kinderopvang. Alleen voor peuters vindt ruim 60 procent van de vrouwen en mannen dat het goed is als ze een aantal dagen per week naar een kinderdagverblijf gaan. Ten aanzien van jongere kinderen en basisschoolleerlingen is men veel terughoudender. Vooral opvang van baby’s in het eerste levensjaar ligt erg gevoelig; slechts een op de vijf vrouwen en mannen denkt dat het voor een baby goed is als het twee of drie dagen per week naar een kinderdagverblijf gaat (tabel 5.17 Emancipatiemonitor 2008). Vrouwen en mannen vinden dus dat ouders de zorg voor hun kind geheel of grotendeels in eigen handen moeten houden. In 1970 was het geen punt van discussie wie dat zou moeten zijn. Vrouwen en mannen waren eensgezind en in grote meerderheid overtuigd van de superieure kwaliteiten van vrouwen op dit vlak. Sindsdien is dit aandeel sterk afgenomen, bij vrouwen overigens sterker dan bij mannen. Ook zien we de laatste tien jaar weer een bescheiden (maar significante) herwaardering van de vrouw als betere verzorger van kinderen. Uitsplitsing naar geboortecohort (zie Nederland deeltijdland figuur 3.3) laat bovendien zien dat ook van de jonge vrouwen, geboren in de jaren zeventig, ruim een op de vier van mening is dat jonge kinderen beter aan de zorgen van een vrouw kunnen worden toevertrouwd. Bij de jonge mannen is bijna de helft die mening toegedaan. Hun opvattingen wijken in dezen niet af van die van jonge vrouwen en mannen twintig jaar geleden. Figuur 3 Antwoorden op de stelling: ‘Vrouwen zijn geschikter voor het opvoeden van kleine kinderen dan Figuur 1 mannen’ (%(geheel) mee eens), vrouwen en mannen van 16-74 jaar, 1970-2006 Titel 90 80 70 60 50 40 30 20 10
man
0
vrouw 1970
1975
1980
1985
1990
1995
2000
2005
Bron: Bron SCP (CV’70-’06)
11
Factsheet Deeltijd.indd 11
14-5-2009 12:33:47
Moeder bij voorkeur in deeltijd We zien dan ook dat de opvattingen over de ideale arbeidsduur voor vaders en moeders verschilt. Vrouwen en mannen vinden dat moeders met jonge, nog niet naar schoolgaande kinderen bij voorkeur maximaal twee of drie dagen in de week zou moeten werken, of zelfs liever helemaal niet. Als alle kinderen naar school gaan, is er volgens de meesten iets meer tijd voor betaalde arbeid, maar ook dan bij voorkeur minder dan vijf dagen in de week. Tevens zou ongeveer de helft van de ondervraagden, vrouwen vaker dan mannen, het beter vinden als ook vaders niet voltijds zouden werken, al vinden de meesten voor de vader een dagje thuis al heel mooi, en zijn er toch ook veel vrouwen en mannen die een volledige werkweek ideaal vinden. Zie verder: Portegijs (2008), ‘Opvattingen over arbeidsduur van vrouwen (en mannen)’ in: Nederland deeltijdland. Figuur 4 Opvattingen Figuur 5.11 over de ideale arbeidsduur in dagen per week naar gezinssituatie, bevolking vanaf 16 Titeljaar, 2008 (in procenten) 60 50 40 30 20 10 0
moeders van nog niet naar school gaande kinderen 0 dagen
1 dag
moeders van school gaande kinderen 2 dagen
vaders van nog niet naar school gaande kinderen 3 dagen
4 dagen
vaders van school gaande kinderen 5 dagen
Bron: Bron: SCP (EMOP’08)
Vrouwen willen iets meer uren werken De meeste in deeltijd werkende vrouwen willen niet voltijds werken, maar veel van hen zouden wel iets meer uren willen werken dan zij nu doen. Dat geldt vooral voor vrouwen met een (zeer) kleine deeltijdbaan: twee op de drie vrouwen die minder dan 12 uur per week werkt zou graag een iets grotere baan hebben, en dat geldt ook voor bijna de helft van de vrouwen met een baan van 12-19 uur per week. Een op de vier vrouwen met een grote deeltijdbaan, en meer dan de helft van de voltijds werkende vrouwen zou juist wat minder uren willen werken. Per saldo is de middelgrote deeltijdbaan van 20-27 uur het meest in trek onder vrouwen. Als vrouwen deze wensen 12
Factsheet Deeltijd.indd 12
14-5-2009 12:33:48
konden realiseren, zouden zij gemiddeld (inclusief de niet werkenden) ruim twee uur meer werken dan ze nu doen. Ook mannen zouden graag nog iets meer uren werken. Dat geldt voor mannen in alle levensfasen, en ook voor vaders met jonge kinderen. Alleen in de laatste fase van hun loopbaan, als hun kinderen al groot zijn, zouden mannen werkuren willen inleveren. Tabel 4 Huidige en gewenste gemiddelde arbeidsduur, vrouwen en mannen van 16-64 jaar, a naar levensfase, 2006 ≥ 40 jr, geen kind 0-17 jr
totaal
< 40 jr, geen kind
kind 0-3 jr
huidige arbeidsduur (gem. incl. niet-werkenden)
18,0
30,4
16,4
15,8
17,6
13,7
gewenste arbeidsduur (gem. incl. niet-werkenden)
20,3
33,5
18,2
19,6
20,4
15,1
huidige arbeidsduur (gem. incl. niet-werkenden)
30,6
33,2
35,3
35,0
33,4
24,7
gewenste arbeidsduur (gem. incl. niet-werkenden)
32,2
38,4
38,0
36,0
35,6
23,7
kind 4-11 jr kind 12-17 jr
Vrouwen
Mannen
a Exclusief studenten. Bron: CBS (EBB’06)
Als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan neemt de bereidheid om de arbeidsduur te vergroten verder toe. Deze voorwaarden hebben vooral betrekking op de tijd en plaats waarop moet worden gewerkt (afstemming tussen werk en privé), de inhoud van het werk (leuker werk of beter perspectieven) en de mogelijkheid van financiële vooruitgang. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan zou de meerderheid van de vrouwen, naar eigen zeggen, meer uren willen werken. De gemiddelde arbeidsduur voor alle vrouwen (inclusief de niet-werkenden en de voltijds werkenden) 2 zou daarmee met ruim een halve dag kunnen toenemen. 2 In verschillende onderzoeken is gevraagd naar de huidige en gewenste arbeidsduur. In Verdeelde tijd (tabel 4.10) gaven vrouwen aan gemiddeld 7 uur meer te willen werken. In de Emancipatiemonitor kwamen ze op een gewenste uitbreiding van de arbeidsduur met 5 uur (tabel 5.21).
13
Factsheet Deeltijd.indd 13
14-5-2009 12:33:48
Zie verder Cloïn (2008), ‘Drijfveren voor deeltijdwerk: wat vrouwen willen en wensen’ in: Verdeelde tijd.
Literatuur Merens, A. en B. Hermans (2009). Emancipatiemonitor 2008. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (scp-publicatie 2009/2). Portegijs, W., M. Cloïn, I. Ooms en E. Eggink (2006). Hoe het werkt met kinderen. Moeders over kinderopvang en werk. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (scppublicatie 2006/5). Portegijs, W. en S. Keuzenkamp (red.) (2008). Nederland deeltijdland. Vrouwen en deeltijdwerk. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (scp-publicatie 2008/4). Portegijs, W., M. Cloïn, S. Keuzenkamp, A. Merens en E. Steenvoorden (2008b) Verdeelde tijd. Waarom vrouwen in deeltijd werken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau (scp-publicatie 2008/24).
14
Factsheet Deeltijd.indd 14
14-5-2009 12:33:48