P n O VINSje FHYSLAN
Dec. nr.: ei^ss, nr.:
Ingek.:
O 8 JUL 2015
Afdelinn. Beh. door;
Afd. Hoofd lAWB.'.wek'tn
Provincie Friesland t.a.v. Afdeling Stêd en Platteliärtfi."^ t.a.v. Gedeputeerde Staten Postbus 20120 8900 HM LEEUWARDEN Tjalleberd, 5 juli 2015
Geachte heer, mevrouw, Graag zouden wij voor ons melkveebedrijf aan de Aengwirderweg 285 (8458 BG) te Tjalleberd in aanmerking komen voor een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet 1998. Om die reden vragen wij voor de gebieden Aide Feanen, Van Oordt's Mersken, Bakkeveense Duinen en Wijnjeterper Schar een vergunning aan. U treft als bijlage de vergunningaanvraag en de daarbij behorende bijlagen in vijfvoud aan. Na afgifte van de vergunning zullen wij uitbreiden naar 78 melkkoeien (Al. 100),7 stuks jongvee (A3.100) en 1 fokstier (A7.100). Daarnaast zullen we beweiding toepassen. Het feitelijk gebruik kan aangetoond worden met het aanwezige vee per 1-4-2014, wat blijkt uit de Gecombineerde Opgave 2014. Omdat de op 31-12-2014 vigerende Milieuvergunning niet 64, maar 60 melkkoeien bevat, en niet 31, maar 20 stuks jongvee bevat, is in de berekening van het feitelijk gebruik uitgegaan van 60 melkkoeien en 20 stuks jongvee welke maximaal gehouden mochten worden op basis van de vigerende vergunning. Wij zullen voorde beoogde situatie een nieuwe melding onder het activiteitenbesluit doen bij de gemeente Heerenveen. Wij stellen het zeer op prijs indien u de aanvraag in behandeling kunt nemen en de vergunning zo spoedig mogelijk zal kunnen verlenen. Met belangstelling wachten wij op uw nadere berichten.
Met vriendelijke groet. Namens: Maatschap 8. en H.T. Krikke Aengwirderweg 285 848 BG TJALLEBERD 8. Krikke en H.T. Krikke
Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet)
Aanvraag vergunning
Dit aanvraagformulier Is nodig om een Natuurbeschermingswet (Nb-wet) vergunning aan te vragen. Dat moet als het gaat het om een activiteit (plan of handeling) die een negatief effect kan hebben op (één van) de beschermde natuurgebieden in Fryslan.
Let op! Gebruik bij het invullen van dit formulier de beschikbare gebiedsinformatie. U vindt de gebiedsinformatie (ook) op www.fryslan.nl/nb-wet. Verstrek alle gegevens in de Friese of Nederlandse taal. Als u het formulier invult en het antwoord past niet op het formulier, dan kunt u het antwoord op de betreffende vraag als bijlage meesturen. Geef duidelijk aan dat de bijlage bij de aanvraag hoort; voorzie de bijlage van de naam van de aanvrager, de naam van het gebied, de naam van de activiteit en het nummer van de betreffende vraag. Lever het aanvraagformulier en de bijlagen, behalve tekeningen en kaarten, in A4-formaat aan. Lever de (uitgeprinte) aanvraag en alle bijbehorende stukken in 5-voud aan. Wanneer sprake is van toetsing aan meerdere Natura 2000-gebieden, dient per additioneel gebied 1 exemplaar te worden aangeleverd. Mogelijk is het ministerie van Economische Zaken bevoegd om over uw aanvraag te beslissen. Als dit zo is, dan stuurt de provincie uw aanvraag door en krijgt u daarover bericht. Dit formulier is via de website www.fryslan.nl/nb-wet beschikbaar en in te vullen als PDF-bestand. (met behulp van de Tab-toets kan van het ene tekstveld naar het andere worden gesprongen).
Heeft u vragen bij het invullen? Als u hulp nodig heeft bij het invullen of een nadere toelichting wenst, kunt u contart opnemen met de provincie Fryslan. Dat kan via telefoonnummer: 058-292 89 95, via e-mail
[email protected] of via de website www.fryslan.nl/nb-wet.
Concept Wij verzoeken u om uw aanvraag eerst in concept in te dienen. Als uw activiteit een agrarische activiteit is en het enige te beoordelen aspect de depositie van stikstof is, dan is vooroverleg niet noodzakelijk als uw aanvraag aan de in de link van bijlage 5 opgenomen indieningsvereisten voldoet.
Vergunningaanvraag Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet)
''-rfo'
• — ..
-ï 0^
Algemene gegevens
1.1
Aanvrager of gemachtigde Organisatie Naam
(S)dhr. On^evr.
S. Krikke en H.T. Krikke
Straat
: Aengwirderweg
Postcode en plaats
: 8458 BG TJALLEBERD
Telefoonnummer
: 0513 529627
huisnr. 285
Faxnummer E-mailadres
1.2
:
[email protected]
Gebruiker Organisatie Naam
; Maatschap S. en H.T. Krikke ® dhr. O mevr.
S. Krikke en H.T. Krikke
Straat
Aengwirderweg
Postcode en plaats
8458 BG TJALLEBERD
Telefoonnummer
0513 529627
huisnr. 285
Faxnummer E-mailadres
1.3
[email protected]
Locatie activiteit Straat
Aengwirderweg
Postcode en plaats
8458 BG TJALLEBERD
huisnr. 285
Omschrijving locatie*
Kadastrale gegevens
Sectie H, nummers 574
Ligging in gemeente
TJalleberd
Voeg a/s bijlage een topografische kaarte bij. Zie 4.1.
* Indien locatie niet is gekoppeld aan een huisadres.
Vergunningaanvraag Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet)
1.8
Wat is er veranderd ten opzichte van de laatst verleende vergunning? Op het bedrijf van de maatschap S. en H.T. Krikke aan de Aengwirderweg 285 zullen 78 melkkoeien, 7 stuks jongvee en 1 fo kstier gehouden worden. Het vee wordt geweid. Mede hierdoor kan het ve e gehouden worden in de huidige ligboxenstal. Daarnaast zal er indien nodig gebruik worden gemaakt van enkele kalveriglo'sdirect gesitueerd naast de stal.
1.9
1.10
Gaat het om een vergunning met bepaalde of onbepaalde tijd? I I
Bepaalde tijd, van
\7]
Onbepaalde tijd
tot
Welke andere vergunningen vraagt u aan? Bijvoorbeeld: bouwvergunning, aanlegvergunning, milieuvergunning, vergunning in gevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo), ontheffing Flora- en faunawet, etc.
Soort vergunning
Datum aanvraag
Aanvragen/aangevraagd bij (Instantie en afdeling)
1. 2. 3. 4. 5. 6.
Voeg zo mogelijk een afschrift toe van (een aanvraag om) andere vereiste vergunningen voor de voorgenomen activiteit. Zie 4.4
Vergunningaanvraag Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet)
1.8
Wat is er veranderd ten opzichte van de laatst verleende vergunning?
1.9
Gaat het om een vergunning met bepaalde of onbepaalde tijd?
1.10
I I
Bepaalde tijd, van
\7\
Onbepaalde tijd
tot
Welke andere vergunningen vraagt u aan? Bijvoorbeeld: bouwvergunning, aanlegvergunning, milieuvergunning, vergunning in gevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo), ontheffing Flora- en faunawet, etc.
Soort vergunning
1. milieuvergunning
Datum aanvraag
Aanvragen/aangevraagd bij (Instantie en afdeling)
z.s.m.
2. 3. 4. 5. 6.
Voeg zo mogelijk een afschrift toe van (een aanvraag om) andere vereiste vergunningen voor de voorgenomen activiteit. Zie 4.4
Vergunningaanvraag Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet)
' •'^. •,
VfA -
Beschrijving van de activiteit
2.1
Geef een gedetailleerde beschrijving van uw activiteit. Voor de beoordeling van uw aanvraag is het nodig om de effecten van uw activiteit op het betreffende natuurgebied inzichtelijk te maken. Wij vragen u daarom een gedetailleerde beschrijving te geven van de voorgenomen activiteit. Benoem daarbij de aspecten van de activiteit die effect kunnen hebben op het gebied {habitattypen) en aanwezige relevante soorten.Maak bij de beschrijving, indien relevant, onderscheid in de fase die nodig is voor het ontwikkelen en voorbereiden van de 'activiteit' (de aanlegfase) en de fase waarin de 'activiteit' wordt gebruikt of uitgevoerd (gebruiksfase).Besteed in ieder geval aandacht aan de volgende onderwerpen, indien ze van toepassing zijn:
a)
Heeft de activiteit effect op de omvang (ruimtebeslag) van het natuurgebied?
b) Wordt het gebied door de activiteit verdeeld in meerdere (losse) gebieden (versnippering)? c)
Heeft de activiteit effect op de kwaliteit en/ of kwantiteit van het grondwater, zoalswijzigingen in grondwaterstanden of veranderingen in de stroming van het water?
d) Heeft de activiteit effect op de kwaliteit en/ of kwantiteit van het oppervlaktewater, bijv. verlaging van het waterpeil? e) Wordt het gebied door de activiteit verstoord als gevolg van verkeersbewegingen? Bijv. door parkeren, (toename van) recreatiedruk, wegafsluitingen, omleidingen, etc. f)
Wordt er bij de activiteit gebruik gemaakt van machines of andere apparatuur, zoals bulldozers, kranen, vrachtwagens, etc.?
g) Welke werktijden of uitvoeringstijden horen bij de activiteit? Zijn deze werktijden bijv. dagelijks en/ of seizoensgebonden? h) Is er sprake van geluidsbelasting in het gebied door de activiteit? i)
Heeft de activiteit invloed op huidige verlichting en duisternis in het gebied? Bijv. door het plaatsen van lichtmasten.
j)
Is het (bedrijfsmatig) houden van dieren onderdeel van de activiteit? Zo ja, welk effect heeft dit op het gebied? U kunt denken aan verzuring of verontreiniging.
k)
Is er sprake van ontgronding, egalisering of andere ingrepen in de bodem?
I)
Ontstaan er trillingen in de bodem door de uitvoering van uw activiteit?
m) Hoe past u het uiterlijk en/ of de fysieke omvang van de activiteit in het landschap? n) Betrek bij de beschrijving van de mogelijke effecten de gevoeligheid van habitattypen en soorten voor storingsfactoren, zoals deze in 2.2. zijn beschreven.
Vergunningaanvraag Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet)
-zK;: .-fj
Beschrijving activiteit: NVT
Vergunningaanvraag Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet)
-•'-...
2.2
-y j.
*. ,
-
.„•. fc.;«:'--
-
Welke habitattypen en diersoorten worden mogelijk verstoord? Geef in onderstaande tabel aan op welke soorten natuur (zoals Vochtige Heiden of Blauwgraslanden) en aanwezige diersoorten in het gebied (zie gebiedsinformatie) de voorgenomen activiteit mogelijk een verstorend effect heeft. U kunt de tabel invullen met behulp van informatie op de website www.5ynbiosys.alterra.nl/natura20OO/effectenindicator.a5px Deze site geeft per natuurgebied (Natura-2000 gebieden) informatie over de effecten waarvoor aanwezige habitattypen en soorten gevoelig zijn én in welke mate.
Storende factoren at
JS
i
Habitattypen
c 5* c
£
4-'
9t
c
O
3:
a a
2
at
c
*5» 2 -2
3:
c •0 3 01
Cf O)
c
\D
Zie bijlage 1
Diersoorten
G
=
Gevoelig voor deze storende factor
ZG
=
Zeer gevoelig voor deze storende factor
NG
=
Niet gevoelig voor deze storende factor
?
=
Niet voldoende informatie om hierover een uitspraak te doen
NVT =
Deze storende factor is op deze natuurwaarde niet van toepassing
Vergunningaanvraag Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet)
-•-= .
•; -
2.3
Van welke stapeling van negatieve effecten Is er sprake? Het is mogelijk dat er in een gebied meer aaiviteiten zijn of worden uitgevoerd. Dit kan de (negatieve) effecten op het gebied versterken omdat ze zich opstapelen(cumuiatie). Geef aan of én in welke mate er sprake is van een stapeling van negatieve effecten op de habitattypen en op de aanwezige relevante soorten. Bij de beoordeling van uw aanvraag wordt (alleen) uitgegaan van voorgenomen of reeds uitgevoerde activiteiten in of nabij het betreffende gebied waarover een formeel besluit genomen is. Voor informatie hierover kunt u vaak terecht bij de gemeente.
NVT
2.4
Middels welke maatregelen kunt u de verstoringen beperken? Welke maatregelen kunt u binnen de uitvoering van uw activiteit ondernemen omeventuele schade en/of verstoring te beperken (mitigatie)? Geef aan op welke wijze deze maatregelen de negatieve effecten op het gebied (habitattypen) en/ of aanwezige relevante soorten verminderen. Maak bij de beschrijving onderscheid in de fase die nodig is voor het ontwikke len en voorbereiden van de 'activiteit' (de aanlegfase) en de fase waarin de 'activiteit' wordt gebruikt of uitgevoerd (gebruiksfase). Let op! Maatregelen kunnen door u zelf meegenomen worden binnen de opzet van uw artiviteit en/of opgelegd worden via de voorwaarden die verbonden zijn aan de verleende vergunning. Voorbeelden van mitigerende maatregelen: • het tijdsschema (timing en duur) van de uitvoering. Bijvoorbeeld geen werkzaamheden tijdens het voortplantingsseizoen van een bepaalde soort; • de wijze van uitvoering (in termen van werkzaamheden) en het gebruikte materieel. Bijvoorbeeld het gebruik van een bepaald type baggermachine op eenovereengekomen afstand van de oever; • alternatieve bouwtechnieken. Bijvoorbeeld boren in plaats van heien, • afscherming van geluid, licht en andere verstoringsbronnen. • afbakening van delen van het gebied die in geen geval mogen worden betreden
Vergunningaanvraag Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet)
.* r •: ic*f6S3F99P8BB8É8
t-'-.Ä.är'./:
%
%- ' *
•-.--Ä-•
•*
' •.:,.,.»»,8» V
-- . -
Let op! Indien uit de aanvraag blijkt dat de activiteit negatieve effecten kan hebben op het gebied (aangewezen habitats) en/of aanwezige relevante soorten, dan dient u deze effecten te kwantificeren in een verstoring- en verslechteringstoets. Indien sprake is van (mogelijke) signi ficante gevolgen van de activiteit, dan dient een Passende Beoordeling opgesteld te worden. Heeft LI voor het indienen van uw aanvraag vragen over het uitvoeren van een verstoringverslechteringtoets / Passende Beoordeling, dan adviseren wij u om tijdig zelf contact op te nemen met de Provincie Fryslan.
Vergunningaanvraag Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet)
-•--
Voorwaarden en verplichtingen
De aanvrager verklaart: 3.1
alle gegevens naar waarheid te hebben verstrekt.
3.2
bekend te zijn met het feit dat bij wijziging in de omstandigheden die van belang zijnvoor de beoordeling van de vergunningaanvraag, dit zo spoedig mogelijk door te geven aan de provincie Fryslan onder vermelding van het nummer waaronder de aanvraag in behandeling is;
3.3
dat de aanvrager alle gewenste inlichtingen met betrekking tot de voor de beoordelingen controle benodigde gegevens ter stond en naar waarheid zal verstrekken aan demet behandeling en controle van de aanvraag en vergunning belaste ambtenaren;
3.4
ermee bekend te zijn, dat de vergunning meteen wordt ingetrokken indien hij/zij één of meer uit zijn/haar vergunning voortvloeiende verplichtingen niet nakomt, dan wel in het kader van de aanvraag van deze vergunning onjuiste gegevens heeft verstrekt; voortsdat de vergunning kan worden gewijzigd of ingetrokken als de omstandigheden zodanig zijn gewijzigd dat deze niet verleend zou zijn op het tijdstip waarop de vergunning is verleend;
Ondertekening Ondergetekende, de aanvrager of degene die bevoegd is namens de aanvrager te handelen via machtiging, verklaart deze aanvraag en de daarbij behorende bijlage(n) naar waarheid te hebben opgesteld. Plaats:
Tjalleberd
Datum:
6 juli 2015
Naam ondertekenaar:
S. Krikke en H.T. Krikke
Functie / hoedanigheid ondertekenaar:
maat in de maatschap
Machtiging (bijvoegen indiende aanvraag niet door de aanvrager zelf is ondertekend):
n.v.t.
Handtekening :
Vergunningaanvraag Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet)
Overzicht van bijlagen en checklist
1.
Voeg een topografische kaart toe waarop de ligging van de door u voorgenomen activi teit in de ruimere omgeving is aangegeven. Deze kaart moet voldoen aan de volgende aspecten: a. minimaal schaal 1:25.000; b. schaal en noordpijl aangeven op kaart; c. locatie activiteit arceren of duidelijk omlijnen; d. afstand van de gevraagde activiteit tot de rand van het gebied(en). (Indien deactiviteit buiten het natuurgebied valt)
2.
Voeg een situatietekening toe. Besteed daarbij tenminste aandacht aan de volgende aspecten: a. schaal 1:1000 (zo mogelijk); b. schaal en noordpijl aangeven op tekening; c. locatie activiteit arceren of duidelijk omlijnen.
3.
Voeg zo mogelijk een afschrift toe van eerder verleende Nb-wet vergunningen voor de voorgenomen activiteit, indien sprake is van een bestaande activiteit.
4.
Voeg zo mogelijk een afschrift toe van (een aanvraag om) andere vereiste vergunningen voor de voorgenomen activiteit.
5.
Voeg, indien van toepassing, een afschrift toe van het Milieu-effectrapport / de Strategische milieubeoordeling of Passende Beoordeling /voortoets.
6.
Voeg eventueel een verklaring van geen bezwaar van een gebiedsbeheerder toe omtrent de voorgenomen activiteit.
Checklist bij het aanvraagformulier Heeft u ... •
alle vragen in de aanvraag beantwoord? Aanvraagformulieren die niet volledig zijn ingevuld, worden niet in behandelinggenomen.
•
de bijgevoegde tekeningen voorzien van een duidelijke legenda met verklaring van alle nummers, tekens en afkortingen?
•
op alle bijlagen aangegeven dat ze behoren bij de aanvraag?
•
het aanvraagformulier en de bijlagen, behalve tekeningen, in A4 formaat aangeleverd? de (uitgeprinte) aanvraag en alle daarbij behorende stukken in 5-voud of meer? Wanneer sprake is van toetsing aan meerdere Natura 2000-gebieden, dient per additioneel gebied 1 extra exemplaar te worden aangeleverd.
•
het aanvraagformulier gericht aan: Het college van Gedeputeerde Staten van Fryslan, afdeling Stêd en Plattelan, Postbus 20120, 8900 HM Leeuwarden (het bezoekadres van de provincie is Tweebaksmarkt S2 in Leeuwarden).
Vergunningaanvraag Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet)
.•
r
t,.
.
v"'-•'
.t.
Vereisten aanvraag Nb-wetvergunning veehouderijen
Kijk voor een actueel overzicht van de vereisten op (klik op de link); http://www.fryslan.nl/2111/natuurbeschermlngswetvergunning-en-ammonlakdeposltie.
Vergunningaanvraag Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet)
Index Vergunningsaanvraag Natuurbeschermingswet 1998
Bijlage 1 Effectenindicatoren Bijlage 2 Vigerende milieu vergunning Bijlage 3 Aerius Calculator: Berekening voor vergunningaanvraag Bijlage 4 Onderbouwing feitelijk gebruik dieraantallen Bijlage 5 Technische tekening gewenste situatie Bijlage 6 Beweidingskaartje
Bijlage 1 Effectenindicatoren
Effectenindicator Aide Feanen > Natura 2000-gebieden > Hab itattypen
Over2icht effecten op soorten en/of habitattypen. selectie is u itgevoerd op gebied 'Aide Feanen' e n activiteit 'Grondgebonden landbouw'.
> Effectenindicator > Ro uteplanner beschermde natuur
> Te rug naar zoelopdracht
IS
êI 8 = 3 O
§1
It Jo lisp
3
S J II ^ Storingsfactor
1 2
3
4
7
f?
8 13 16 17 19
Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden
••••••
•••
Vochtige heiden
••••••
•••
Blauwgraslanden
••••••
Overgangs- en trilvenen •Galigaanmoerassen
BBBBBB
BBB
•Hoogveenbossen
BBBBBB
BBB
•Noordse woelmuis Brttervoom
B B B B
B
BB
BBBBBBBBBB
Grote modderkruiper
BB
Kleine modderkruiper
BBBBBBBBBB
Meervleermuis Rivierdonderpad
BBBBBBB
BBBBBBBBBB BBBBBBB
Aalscholver (broedvogel)
BBBBBBBB
Aalscholver (niet-broedvogel)
BBBBBBBB
Brandgans (niet-broedvogel)
B
BB
BBBBBBBB
Bruine Kiekendief (broedvogel)
BBBBBBBBBB
Grauwe Gans (niet-broedvogel)
B
BBBBBB
B
Grutto (niet-broedvogel)
B
BBBBBB
B
Kemphaan (niet-broedvogel)
BBBBBBBBBB
Kemphaan (niet-broedvogel)
BBBBBBBBBB
Kolgans (niet-broedvogel)
B
BBBBBB
Krakeend (niet-broedvogel)
B
BBBBBBBB
B
Küifeend (niet-broedvogel)
B
BBBBBB
Nonnetje (niet-broedvogel)
B
BBBBBBBB
Porseleinhoen (broedvogel)
BBBBBBBBBB
Purperreiger (broedvogel)
B
BBBBBBBBB
Rietzanger (broedvogel)
BBBBBBBB
Roerdomp (broedvogel)
BBBBBBBBB
Roerdomp (niet-broedvogel)
BBBBBBBBB
B
Slobeend (niet-broedvogel)
B
BBBBBB
Smient (niet-broedvogel)
B
BBBBBBBB
Snor (broedvogel)
B
••• BBfl
BBBBBBBB
B
B
Tafeleend (niet-broedvogel)
B
BBBBBB
B
Wintertaling (niet-broedvogel)
B
BBBBBB
B
Zwarte Stem (broedvogel)
BBBBBBBBB
Zwarte Stern (niet-broedvogel)
BBBBBBBBB
zeer gevoelig
B
gevoelig
B
niet gevoelig n.v.t. onbekend
Bijlage 2 Vigerende milieu vergunning
GEMEENTE
HEERENVEEN CRACKSTRAAT2 POST3U3 15OC0 8440 GAHEERENVEEN TELEFOON 0513-517617 TELEFAX 0513-617475 e-mail
Gerneente® heerenveen ni
S. Krikke Aengwirderweg 285 8458 BG TJALLEBERD
252\K. Heinsius (2x) Inspectie Milieuhygiëne
BESCHIKKING uw brief van:
ons kenmerk; KHW.-99.3004014
onderwerp: /Aanvraag vergunning wet milieubeheer (nr. 1855)
bijlage(n): div.
datum: 16 september 1999
vERZONOEN
Geachte heer Krikke, Besluit van BURGEMEESTER en WETHOUDERS van de Gemeente Heerenveen. Onderwerp aanvraag Op 23 juli 1999 hebben wij een aanvraag ontvangen van de heer S. Krikke voor een revisievergunning ingevolge de Wet milieubeheer voor het in werking hebben van een melkveehouderij en het houden van legkippen en schapen. De inrichting is gelegen aan de Aengwirderweg 285 te Tjalleberd, kadastraal bekend gemeente Tjalleberd, sectie H respectievelijk K, nummers 574 respectievelijk 119. De inrichting voor het houden van melkvee, legkippen en schapen is gelegen in de beb ouwde kom van Tjalleberd. Op 29 april 1994 is reeds een oprichtingsvergunning verleend voor het houden van 50 stuks melk- en kalfkoeien, 40 stuks vrouwelijk jongvee en 50 schapen. De aanvraag betreft een revisievergunning, met name vanwege onderstaande wijzigingen van een melkveehouderij: • Nieuwbouw ligboxenstal voor melkkoeien en schapen; • Buiten gebruik stellen be staande veestal op het perceel Aengwirderweg 285 als veestalling (in verband met h et welzijn van de dieren) en het b uiten gebruik stellen van de stalling aan de Pastoriesingel; • Aangevraagde veebezetting: 60 stuks melk- en kalfkoeien, 20 stuks vrouwelijk jongvee, 10 stuks legkippen en 200 stuks schapen (ouder dan 1 jaar). Er zullen maximaal 40 schapen tegeliikertiid in de ligboxenstal worden gehouden en dan al leen tijdens het aflammeren. De rest van het jaar lopen de schapen buiten. De inrichting valt niet onder de werkingssfeer van het "Besluit Melkrundveehouderijen Milieube heer", omdat de inrichting is gelegen op minder dan 50 meter van een woning van derden (binnen bebouwde kom). De inrichting is derhalve vergunningplichtig op grond van de Wet M ilieubeheer.
056 903k.2OC ÜOC
GEMEENTE
HEERENVEEN CRACKSTSAAT2 POSTBUS 15000 8-4 40 GAhËERtNVEEM TELEFOON 0513-617617 TELEFAX 0513-617475 e-mail
Gemeente® heerenveen r|
S.Kr ikke Aengwirderweg 285 8458 BG TJALLEBERD
UW brief van:
ons kenmerk: KHW.-99.3004015
bijlage(n): div.
onderwerp: fWet milieubeheer (aanvraag nr.1855). Toezending beschikking.
datum: 16 september 1999
VERZuMOEN 2 O SEP. m
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.43 van de Algemene Wet Bestuursrecht, doen wij u hierbij een exemplaar toekomen van de door ons genomen beschikking op de aanvraag van S. Krikke om vergun ning ingevolge de Wet milieubeheer voor het in werking hebben van een melkveehouderij en het houden van legkippen en schapen op het perceel plaatselijk bekend Aengwirderweg 285 te Tjalleberd, alsmede van de kennisgeving daarvan. Wij wijzen u erop, dat bij de eventuele indiening van een beroepschrift bij de Afdeling Bestuursrecht spraak van de Raad van State voor een natuurlijk persoon een bedrag van ƒ 200,-- en voor een rechts persoon een bedrag van ƒ 400,-- wegens griffierecht moet worden gestort op girorekening 507590 of bankrekening 60.01.68.353 (De Nederlandsche Bank) ten name van de Raad van State. Wordt tegelijk schorsing van onze beschikking gevraagd, dan moet door een natuurlijk persoon voor het beroep schrift ƒ 200,-- worden betaald en voor het schorsingsverzoek ƒ 200,—. Voor een rechtspersoon is de hoogte van dit bedrag wederom ƒ 400,-. Bij de betaling dient te worden vermeld waarvoor deze dient. Indien u nadere inlichtingen over deze brief wenst, kunt u bellen met mevrouw ing. M. Tefi-Dontje, telefoon 0513-617727. Hoogachtend, burgemeester en wethouders van Heerenveen. Namens dit college. , plaatsvervangend hoofd afdeling Milieu- en Bouwtoezicht, ing. M.F. de Jonge.
ODSi^saki-aoo ooo
-2Procedure Adviezen naar aanleiding van de aanvraag Als adviseur bij deze procedure is betroidcen de inspecteur van de Volksgezondheid voor de hygiëne van het milieu voor de provincies Groningen, Friesland en Drente. Beslissingstermiin Wij hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om, de in de artikelen 3.19, eerste lid, tweede volzin, en 3.28 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde termijnen te verlengen. Coördinatie De aanvraag om bouwvergunning krachtens de Woningwet is gecoördineerd met deze aanvraag behandeld. Er is geen sprake van een inrichting van waaruit stoffen als bedoeld in artikel 1 van de Wet veront reiniging oppervlaktewateren in het oppervlaktewater worden gebracht. Daarom is er geen sprake van een onderlinge afstemming en/of gecoördineerde behandeling tussen de aanvraag om een milieuver gunning en een aanvraag om een vergunning in het kader van de Wet verontreiniging oppervlakte wateren. Reacties van betrokken overheidsorganen Bij deze procedure zijn geen bestuursorganen, anders dan als adviseur, betrokken. Naar aanleiding van de toegezonden aanvraag zijn geen reacties van betrokken overheidsorganen ontvangen. Voorbereiding De voorbereiding van de beschikking op de aanvraag heeft plaatsgevonden overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3.5, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer. Bij de beslissing op de aanvraag is betrokken (artikel 8.8 Wet Milieubebeer, eerste lid): Ten aanzien van de aspecten die ingevolge artikel 8.8, eerste lid, van de Wet milieubeheer in ieder geval bij de beslissing moeten worden betrokken, overwegen wij het volgende: a. bestaande toestand van het milieu; b. de gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken; c. de redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen met betrekking tot de inrichting en tot het gebied waar de inrichting zal zijn/is gelegen, die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu; d. de mogelijkheden om nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen dan wel zoveel mogelijk te beperken. De nieuwbouw van de ligboxenstal is noodzakelijk in verband met de slechte toestand van de huidige stallen (verbetering van het welzijn van de dieren) en het opzeggen van de huur van elders beschik bare stalruimte (in verband met een conflict tussen de eigenaar en de AID). De aanvrager moet op zeer korte termijn te over nieuwe stalruimte beschikken. De huidige veestalling is gelegen op 20 meter van een woning van derden aan de Aengwirderweg 287. De vaste mestopslag en een ondergrondse mestkelder zijn gelegen op 45 meter van de woning van derden aan de Aengwirderweg 283 te Tjalleberd. In deze omgeving zijn op korte termijn geen ontwikkelingen te verwachten, die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu. Binnen de inrichting zijn reeds de volgende maatregelen getroffen; a) Demper op vacuümpomp melkmachine (reductie geluidsemissie); b) Afdekken vast mestplaat door middel van golfplaten (reductie ammoniakemissie).
-3Het ALARA-beginsel (as low as reasonably achievable - artikel 8.11 Wet Milieubeheer, derde lid). Voor zover het voorkómen van na delige gevolgen voor het milieu niet mogelijk is, zijn aan de vergunning voorschriften verbonden die de grootst mogelijke bescherming bieden, tenzij dat redelijkerwijs niet kon worden gevergd. Er is rekening gehouden met (artikel 8.8 Wet Milieubeheer, tweede lid): Algemeen Ten aanzien van de aspecten waarmee, ingevolge artikel 8.8, tweede lid, van de Wet milieubeheer, bij de beslissing in ieder geval rekening moet worden gehouden, overwegen wij het volgende: Milieubeleidsplan De gemeenteraad heeft op 30 augustus 1993 het milieubeleidsplan vastgesteld. Op grond van dit plan dient bij het verlenen van de ze vergunning rekening te worden gehouden me t het volgende: integraal ketenbeheer, energie-extensivering (gestructureerde energiebesparingsaanpak), bevordering van kwaliteit, preventieve bodembeschermende maatregelen op bedrijfsterreinen, preventie en hergebruik van afval. Provinciale staten van de provincie Fryslan heeft op 28 september 1994 een provinciaal milieubeleids plan vastgesteld. Op grond van dit plan dient bij het verlenen van deze vergunning rekening te worden gehouden met de volgende aspecten: verzuring (Nederlandse Emissie Richtlijnen eisen), verwijdering (afval), verspreiding (milieukwaliteit), verstoring (geluid en geur), verspilling (energie, duurzaam bouwen, grondstoffen). Deze aanvraag betreft een aantal wijzigingen binnen een bestaande melkveehouderij. De milieuaspec ten kunnen middels voorschriften zodanig worden gereguleerd, dat hierdoor geen strijdigheid ontstaat met de bestaande milieubeleidsplannen. Provinciale milieuverordening Provinciale staten van Fryslan hebben een provinciale milieuverordening vastgesteld. In deze verordening zijn geen richtwaarden, beperkingen of voorschriften opgenomen die door het bevoegd gezag aan de vergunning moeten worden verbonden. In acht genomen moet worden (artikel 8.8 Wet Milieubeheer, derde lid): Algemeen Ten aanzien van de aspecten die, ingevolge artikel 8.8, derde lid, van de Wet milieubeheer, bij de beslissing in ieder geval in acht genomen moeten worden gehouden, overwegen wij het volgende: Milieukwaliteitseisen geluid De inrichting is niet gelegen op een gezoneerd of te zoneren industrieterrein. Richtliin "Veehouderii en Stankhinder" 1996 Deze richtlijn beoogt op een zo objectief mogelijke wijze inzicht te geven in de te ve rwachten stankhinder veroorzaakt door een veehouderij. Dit door enerzijds rekening te houden met het soort vee, de wijze van huisvesting en de bedrijfsgrootte en anderzijds rekening te houden met de gevoeligheid voor stankhinder van de omwonenden door indeling in vier gevoeligheidscategorieën. De richtlijn maakt onderscheid tussen dieren waarvoor omrekeningsfactoren (mestvarkeneenheden) zijn gegeven en dieren waarvoor geen omrekeningsfactoren zijn opgenomen. Voor deze laatste cate gorie, waaronder rundvee, wordt de afstand tot stankgevoelige bebouwing bepaald met beh ulp van bijlage 11 van de richtlijn. Uit bijlage II kan worden geconcludeerd dat gebieden in categorieën worden ingedeeld en aan de hand waarvan de afstand wordt bepaald als volgt: categorie I en O: 100 meter, categorie III en FV: 50 meter. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overigens geoordeeld dat de categorie-indeling in de Richtlijn op een onvoldoende motivering berust. Voor wat betreft de categorie-indeling zou derhalve weer aansluiting moeten worden gezocht bij de Brochure. Bij het bepalen van de afstand moet op grond van de Richtlijn worden gemeten van de buitenzijde van het gevoelige object tot het dichtst bij dit gevoelig object gelegen emissiepunt van
-4de veehouderij. De richtlijn van 30 oktober 1996 vervangt de Brochure Veehouderij en Hinderwet van 1985 en is bedoeld om knelpunten in de uitvoering weg te nemen, voor zover dit uit oogpunt van het voorkomen van stankhinder verantwoord is. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft meer malen uitgesproken dat op grond van de Brochure in situaties waar dieren worden gehouden die niet kunnen worden omgerekend naar mestvarkeneenheden, ongeacht het karakter van de omgeving en het aantal dieren dat in de inrichting wordt gehouden een afstand van minimaal 50 meter toereikend moet worden geacht, teneinde stankhinder in voldoende mate te beperken. Indien aan deze afstandsnorm wordt voldaan, moet worden aangenomen dat van het in werking zijn van de inrichting geen onaan vaardbare stankhinder wordt ondervonden. ' In de Richtlijn wordt niet nader gemotiveerd op basis waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat het bepalen van de afstand voortaan gebonden is aan de bepaling van categorieën leefomgeving en waarom in het ene geval 50 meter volstaat en in het andere geval 100 meter de minimaal vereiste afstand is. Nu hieromtrent geen enkele motivering is gegeven en ons geen andere technische gegevens bekend zijn die tot een wijziging van inzichten zou moeten leiden, zijn wij nog steeds van mening dat een afstand van minimaal 50meter voldoende moet worden geacht, ongeacht het aantal dieren en ongeacht het karakter van de omgeving, om stankliinder te voorkomen. Aan dit uitgangspunt hebben wij uw aanvraag getoetst. De aanvraag betreft een revisievergunning voor een bestaande melkrundveehouderij. Op 29 april 1994 is reeds een oprichtingsvergunning verleend voor een stal gesitueerd op 26 meter van een woning aan de Aengwirderweg 283 te Tjalleberd. In verband met de verbetering van de huisvesting van de dieren (welzijn) zal deze veestalling buiten gebruik worden gesteld. Deze zal alleen nog worden gebruikt als wagenberging en voor kleinschalige opslag (hooi, en dergelijke). Het bedrijf wordt uitgebreid met een ligboxenstal. De nieuwe ligboxenstal zal op 55 meter van de woning aan de Aengwirderweg 287 te Tjalleberd worden gebouwd. Al het vee wordt naar deze nieuwe stal verhuisd. Ook de stallings-/ bergingsruimte aan de Pastoriesingel zoals opgenomen in de oprichtingsvergunning komt te vervallen. Deze stal was gesitueerd op een afstand van 10 meter van gevoelige bebouwing. De nieuw te bouwen ligboxenstal is gesitueerd op voldoende afstand van woningen. De oude stal aan het woongedeelte kan niet aan de afstandseis voldoen, maar is gedekt door een vergunning. Gelet op artikel 8.4 derde lid van de Wet milieubeheer kunnen wij de rechten die de vergunninghouder aan de al eerder verleende vergunning ontleende niet wijzigen anders dan mogelijk zou zijn met toepassing van afdeling 8.1.2. Wet milieubeheer. De nieuwe situatie waarin de bestaande stal als berging wordt gebruikt heeft vanuit een oogpunt van stankhinder voor de directe omgeving geen nadelige conse quenties, te meer omdat al het vee verhuist naar de ligboxenstal en de stalling in de Pastoriesingel komt te vervallen. Gezien het feit dat het hier een bestaande veehouderij betreft, het een verbetering van de huidige situatie is voor omwonenden en met in achtneming van bovenstaande jurisprudentie, zijn wij van mening dat hetgeen wordt aangevraagd vergunbaar is. Interimwet "Ammoniak en Veehouderii" Op grond van de Interimwet "Ammoniak en Veehouderij" (LAV) kan worden beoordeeld of de aan wezigheid van een veehouderij, of de uitbreiding daarvan, aanvaardbaar is vanwege zijn ammoniakdepositie op het omringend milieu. Kernpunt van de wet is dat voor een veehouderij of een bestaande veehouderij zonder vergunning, de vergunning moet worden geweigerd, indien de depositie door ammoniak afkomstig van die veehouderij op een voor verzuring gevoelig gebied meer dan 15 mol zuur per hectare/jaar bedraagt. Het dichtstbijzijnde voor verzuringgevoelige gebied is gelegen op meer dan 3000 meter van uw bedrijf aan de Aengwirderweg 285 te Tjalleberd. In de lAV is gesteld dat op inrichtingen gelegen op meer dan 3000 meter van een voor verzuring gevoelig gebied deze Interimwet niet van toepassing is. Deze wordt dan ook buiten beschouwing gelaten. ' Zie: ABRvS 19 maart 1999, E03.96.0423, ABRvS 21 oktober 1996, E03.95.0071, ABRvS 29 januari 1998 E03.96.1002; JM 1998,50.
-5Overige milieu-eisen De mestkelders welke geheel of gedeeltelijk onder stallen zijn gelegen vallen onder de vergunning plicht (Wet milieubeheer). Hiertoe zijn aan de vergunning voorschriften verbonden (hoofdstuk 5 agrarische bedrijven). De niet onder stallen gelegen mestkelder valt onder het Besluit Mestbassin Wet Milieubeheer. De hierin gestelde voorschriften zijn op deze mestkelder onverkort van toepassing. Adviezen naar aanleiding van de ontwerp-beschikking Van de geboden gelegenheid om advies uit te brengen naar aanleiding van de toegezonden ontwerp beschikking is geen gebruik gemaakt. Bedenkingen naar aanleiding van de ontwerp-beschikking algemeen De ontwerp-beschikking heeft van 19 augustus 1999 tot en met 15 september 1999 ter inzage gelegen. Naar aanleiding van de terinzagelegging van de ontwerp-beschikking zijn geen bedenkingen ingebracht. geen openbare zitting Er is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om over het ontwerp van de beschikking tijdens een openbare zitting van gedachten te wisselen. Conclusie Verlening van de gevraagde vergunning is niet in strijd met het belang van de bescherming van het milieu, mits aan de vergunning voorschriften worden verbonden met het oog op de nadelige gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken. Besluit Gelet op de Wet milieubeheer hebben wij besloten de gevraagde verguiming te verlenen, overeen komstig de aanvraag en de daarbij behorende bescheiden. Aan de vergunning verbinden wij de voorschriften zoals opgenomen in de bijlage. Waarmerken aanvraag De gehele aanvraag zal deel uitmaken van de vergunning. Ondertekening en verzending Wij wijzen u erop dat het verlenen van deze vergunning niet inhoudt, dat hiermee is voldaan aan de bepalingen die in andere wetten, verordeningen, enz. zijn gesteld dan wel aan verplichtingen die op grond hiervan kunnen worden voorgeschreven. Gedurende 6 weken vanaf de dag na de dag van terinzagelegging van deze beschikking kan daartegen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een beroepschrift in worden gediend en zonodig verzocht worden om schorsing dan wel voorlopige voorziening bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Voor zover voor u van toepassing wijzen wij u er op, dat bij de indiening van een beroepschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State voor een natuurlijk persoon een bedrag van ƒ 200,- en voor een rechtspersoon een bedrag van ƒ 400,- wegens griffierecht moet worden gestort op girorekening 507590 of bankrekening 60.01.68.353 (De Nederlandsche Bank) ten name van de Raad van State. Wordt tegelijk schorsing van onze beschikking gevraagd, dan moet door een natuur lijk persoon voor het beroepschrift ƒ 200,- worden betaald en voor het schorsingsverzoek ƒ 200,-. Voor een rechtspersoon is de hoogte van dit bedrag wederom ƒ 400,-. Bij de betaling dient te worden vermeld waarvoor deze dient. Een exemplaar van de kennisgeving doen wij u hierbij eveneens toekomen.
-6-
Indien u nad ere inlichtingen over deze brief wenst, kunt u bell en met m evrouw ing. M.J. Tefi-Dontje, telefoon 0513-617727. Hoogachtend, burgemeester en wethouders van Heerenveen. Namens dit college, , plaatsvervangend hoofd afdeling Milieu- en Bouwtoezicht, ing. M.F. de Jonge.
Béhsoit1:| tourpnii: d.c.'
GE^EE^i^t lIlliHESRENVEEN
16 S EP. 1999
4-;r> ?;•
[dS<
Voorschriften behorende bij milieuvergunning nummer 1855
INHOUD: L
H.
VOORSCHRIFTEN
;.
2
1. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
2
2. (GEVAARLIJKE) AFVALSTOFFEN
3
3. BODEMBESCHERMING
4
4. GELUID
5
5. AGRARISCHE BEDRIJVEN
5
6. OPSLAG OLIËN EN OVERIGE VLOEISTOFFEN
9
7. BOVENGRONDSE OPSLAG VAN DIESELOLIE EV EEN STALEN TANK
10
8. AFLEVERINSTALLATIE VOOR MOTORBRANDSTOF (HANDPOMP)
12
9. BRANTIBESTRIJDING
12
10. AFVALWATER
13
11. ENERGIE- EN WATERBESPARING
13
BEGRIPPEN
14
wni-1855
Of55a.96'<eC.IciO
1.
VOORSCHRIFTEN
1.
ALGEMENE VOORSCHRIFTEN
1.1
Vergunning
1.1.1 Het aanvraagformulier voor deze vergunning en de daarbij behorende tekeningen en overige bijlagen maken deel uit van de vergunning.
j ^
If
^
1.1.2 Deze vergunning heeft alleen betrekking op die machines en werkwijzen welke zijn genoemd in de aan deze vergunning ten grondslag liggende aanvraag. Het gebruik van machines en/of het bezigen van een werkwijze welke niet zijn genoemd in de vergunningaanvraag zijn niet toegestaan.
1.2
Elektrische installatie
; »
r-
1.2.1 De elektrische installatie moet voldoen aan NEN 1010. 1.2.2 De elektrische installatie mag geen storing in de radio- en/of televisieontvangst als ook in het telecommunicatieverkeer veroorzaken. 1.3
Centrale verwarming aardgas
1.3.1 Een gasinstallatie moet voldoen aan de Model Aansluitvoorwaarden Gas.
i
TOELICHTING: Volgens de Model Aansluitvoorwaarden Gas moet een gasinstallatie voldoen aan NEN 1078 en indien van toepassing aan NEN 2078. 1.3.2 Een verbrandingsgasafvoersysteem moet zodanig zijn uitgevoerd, dat dit goed kan w orden gereinigd. Tevens moeten voorzieningen zijn getroffen dat roet, vuil en condenswater zich niet zodanig kunnen ophopen dat daardoor de goede werking van het verbrandingsgasafvoersysteem kan w orden verstoord 1.3.3 Een stooktoestel met een nominale belasting op bovenwaarde tot 130 kW moet regelmatig en vakkundig worden onderhouden en afgesteld. 1.3.4 Een stooktoestel en verbrandingsgasafvoersysteem moeten zo vaak als nodig is inwendig worden gereinigd. Bij het rei nigen moet w orden voorkomen dat roet of ander vuil zich buiten de inrichting verspreidt.
vrai-1855
; ; | ^ '
f | |
1.4
Luchtverontreiniging en stankhinder
1.4.1 Alle dieselmotoren moeten dusdanig zijn afgesteld, dat de afvoergassen nagenoeg rook- en roetloos zijn. 1.4.2 Uitmondingen in de buitenlucht van afvoeren van ventilatiesystemen, luchtbehandelingsinstallaties of afzuigsystemen, ten aanzien waarvan in deze vergunning verder geen voorschrifiten zijn gesteld, moeten zodanig zijn gesitueerd dat van de hierdoor uittredende lucht en de daarin aanwezige stoffen geen hinder wordt ondervonden buiten de inrichting. 1.5
Gedragsvoorschriften
1.5.1 De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren. 1.5.2 Degene die de inrichting drijft, is overigens gehouden de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting kan veroorzaken, te voorkomen, dan wel, voor zover zij niet kuimen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken. 1.6
Milieulogboek
1.6.1 Er dient een milieulogboek te worden bijgehouden, waarin vanaf het van kracht worden van de beschikking regelmatig alle milieurelevante handelingen worden aangetekend. Het milieulogboek dient te allen tijde beschikbaar te zijn voor inzage door een door het bevoegd gezag aangewezen toezichthoudend ambtenaar. 1.6.2 In het milieulogboek dienen ten minste de volgende taken te worden opgenomen; a) Resultaten van in deze vergunning voorgeschreven keuringen/metingen, registraties en inspecties; b) De registratie van afvalstoffen. De registratie dien te geschieden per categorie zoals landbouw plastic en TL-buizen; c) De registratie van het aardgasverbruik (m3) en elektriciteitsverbruik (kWh) per maand en de registratie van het waterverbruik (m3) per kwartaal'. 1.7
Ongewone voorvallen
1.7.1 Indien zich in de inrichting een ongewoon voorval voordoet of heeft voorgedaan, waardoor nadelige gevolgen voor het milieu zijn ontstaan of dreigen te ontstaan, moet degene die de inrichting drijft onmiddellijk die maatregelen treffen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om de gevolgen van die gebeurtenis te voorkomen, of, voor zover de gevolgen van die gebeurtenis niet kunnen worden voorkomen, zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. 2.
(GEVAARLIJKE) AFVALSTOFFEN
2.1.1 In de inrichting mogen geen afvalstoffen worden verbrand. vnii-1855
2.1.2 Afvalstoffen, niet zijnde snoeihout, bladeren en soortgelijke afvalstoffen of met afvalstoffen verontreinigd water mogen niet in de bodem worden gebracht; het bewaren of bezigen van afValstoffen op de bodem moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging kan optreden. 2.1.3 Afvalstoffen, niet zijnde snoeihout, bladeren en soortgelijke afvalstoffen moeten op gezette tijden uit de inrichting worden afgevoerd; het afVoeren moet zodanig geschieden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. é
2.1.4 Het bewaren van afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze geschieden; van afvalstoffen afkomstige geur mag zich niet buiten de inrichting kunnen verspreiden. 2.1.5 Het in de inrichting vrijkomende vaste bedrijfsafval moet worden bewaard in do elmatige, goed gesloten afvalcontainers. De afvalcontainers moeten, telkens wanneer deze vol zijn, worden afgevoerd en word en vervangen door lege afvalcontainers, dan wel moeten de containers worden geleegd en de inhoud moet door middel van een daartoe geschikt gesloten transportmiddel uit de inrichting worden afgevoerd. Het afvoeren moet zodanig geschieden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. 2.1.6 Gevaarlijke afvalstoffen dienen, in afwachting van vervoer uit de inrichting, gescheiden naar soort te worden bewaard in goe d gesloten doelmatige verpakkingen. Gevaarlijke afvalstoffen moeten zo vaak als nodig en ten minste 1 maal per jaar uit de inrichting worden afgevoerd. 2.1.7 De verpakking van gevaarlijk afval moet: a. dicht en voldoende sterk zijn en geschikt zijn voor de desbetreffende stof; b. zijn voorzien van een etiket, waarop, op een altijd duidelijk te onderscheiden wijze, is aangegeven welke categorie afvalstof zich in de verpakking bevindt 3.
BODEMBESCHERMING
3.1.1 Stoffen moeten zodanig worden bewaard en gebezigd dat geen verontreiniging van de bodem optreedt tenzij dit krachtens wettelijk voorschrift is toegestaan. 3.1.2 Het is verboden vloeistoffen definitief in de bodem te brengen, met uitzondering van oppervlaktewater, hemelwater of drinkwater, indien daaraan geen verontreinigende stoffen zijn toegevoegd, de concentratie verontreinigende stoffen niet door een bewerking van het water is toegenomen en daaraan geen warmte is toegevoegd. 3.1.3 Indien blijkt dat de bodem is verontreinigd of aangetast, anders dan ten gevolge van een ongewoon voorval in de zin van artikel 22 van de Wet bodembescherming, dient degene die de inrichting drijft, dit onverwijld te melden aan het bevoegd gezag. Er moeten in deze gevallen onverwijld maatregelen worden genomen ten einde de verontreiniging, de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken wm-1855
en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Een voornemen tot bodemsanering over te gaan moet ten, minste een maand voordat de sanering plaatsvindt, worden gemeld aan gedeputeerde staten van de provincie Friesland; bij deze melding moeten gegevens worden verstrekt omtrent de resultaten van met het oog op de sanering verricht onderzoek en het tijdstip waarop met de sanering zal worden aangevangen. 4.
GELUID
4.1.1 Het equivalente geluidsniveau (LAeq) geproduceerd door de inrichting mag, ter plaatse van woningen van derden, andere geluidgevoelige bestemmingen en - voor zover binnen een afstand van 50 m van de grens van de inrichting geen woningen van derden of geluidgevoelige bestemmingen aanwezig zijn - op enig punt 50 m van d e inrichting niet meer bedragen dïui: a) 50 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur; ' b) 45 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur; c) 40 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur.
; t
4.1.2 Het maximale geluidsniveau (Lmax) veroorzaakt door de inrichting mag, ter plaatse van woningen van derden, de in het v oorschrift 4.1.1 genoemde toelaatbare geluidsniveaus met niet meer dan 20 dB overschrijden. 4.1.3 Het gestelde in voorschrift 4.1.2 is niet van toepassing op transportbewegingen van tractoren en het laden en/of het lossen ten behoeve van de iiudchting voor zover dit plaatsvindt tussen 07.00 en 19.00 uur. 4.1.4 Controle op of berekening van de in de voorschriften 4.1.1 en 4.1.2 vastgelegde geluidsniveaus moet geschieden overeenkomstig Handleiding meten en rekenen industrielawaai (1999), uitgegeven door het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Ook de beoordeling van de meetresultaten moet overeenkomstig deze handleiding plaatsvinden. 5.
AGRARISCHE BEDRIJVEN
5.1
Algemeen
5.1.1 • In de imichting mogen ten hoogste de volgende aantallen dieren aanwezig zijn; • 60 stuks melk- en kalfkoeien; • 20 stuks vrouwelijk jongvee • 10 stuks legkippen; • max. 40 stuks schapen tegelijkertijd gedurende de aflammertijd. 5.1.2 Kadavers van dieren en afvalstoffen van dierlijke aard mogen niet op het terrein van de inrichting worden begraven. Kadavers van dieren en afvalstoffen van dierlijke aard moeten, in afwachting van afvoer uit de inrichting naar een daartoe ingerichte verwerkingsinrichting, worden bewaard in een deugdelijke, waterdichte verpakking of in een goed gesloten speciaal daartoe bestemde ruimte. Kadavers moeten zo spoedig mogelijk uit de inrichting worden verwijderd. Bij warm weer dienen ten aanzien van kadavers doelmatige maatregelen te worden genomen om stankverspreiding te voorkomen. De verpakking, of de ruimte waarin kadavers worden bewaard dienen regelmatig te wm-1855 5
j i j | i
worden schoongemaakt en ontsmet om stankverspreiding te voorkomen. 5.1.3 Ramen van de stallen moeten, voor zover zij geen functie hebben voor de luchtverversing, gesloten worden gehouden. 5.1.4 Deuren en ramen moeten gesloten worden gehouden behoudens het onmiddellijk doorlaten van personen, dieren of goederen. y.1.5 Een in gebruik zijnde stal moet doelmatig worden geventileerd. 5.1.6 De ventilatiekokers op het dak van de stal moeten zodanig zijn uitgevoerd, dat de luchtstroom naar boven gericht blijft. 5.1.7 Het voer, met uitzondering van ruwvoer, moet worden bewaard in uitsluite nd voor dit doel gebezigde bewaarplaatsen, die rat- en muiswerend zijn uitgevoerd. 5.1.8 Wanneer in de stallen dan wel op of bij het erf ongedierte (zoals ratten, muizen of insecten) voorkomt, moeten doelmatige bestrijdingsmaatregelen worden getroffen 5.2
Melklokaal/melkiastallatie
5.2.1 Het spoel- en reinigingswater van de melktank en melkleidingen, alswel het spoel- en schrobwater van de melkkamer en/of de sanitaire voorzieningen, dient te worden afgevoerd naar een vloeistofdichte opslagruimte. De vloer in de melkkamer dient te zijn vervaardigd van vloeistofdicht beton of metselwerk en dient afSvaterend te zijn gelegd naar een schrobput; de schrobput dient via een gesloten leiding te zijn aangesloten op een vloeistofdichte opslagruimte als bedoeld onder voorschrift 5.3.1. 52.2 Het reinigings- en spoelwater, afkomstig van het schoonmaken van de melkinstallatie en de opstellingsruimte van de melkkoeltank, mag in d e mest- en/of gierkelder worden opgeslagen, indien een reinigings- en ontsmettingsmiddel op anorganische basis wordt gebruikt, waarvan het desinfektiebestanddeel wordt gevormd door waterstofperoxyde of door hypochloriet en loog; indien een reinigings- en ontsmettingsmiddel van andere samenstelling wordt gebruikt, moet het reinigings- en spoelwater worden opgevangen in een speciaal daarvoor bestemde vloeistofdichte bak. Dit afval dient regelmatig te worden afgevoerd naar een afvalwaterzuiveringsinstallatie; 5.2.3 Reinigings- en ontsmettingsmiddelen voor de melkapparatuur moeten zijn opgeslagen in goed gesloten vaatwerk;
wm-1855
^ ( i
5.3
Opslag van dunne mest en gier
5.3.1 Dunne mest, gier, spoel- en/of schrobwater worden opgeslagen in een hiertoe bestemde mestdichte opslagruimte. De opslagruimte mag niet voorzien zijn vein een overstort. Indien de opslagruimte niet onder een stal is gelegen moet het transport naar de opslagruimte geschieden door middel van een gesloten en mestdicht riool of een daaraan gelijkwaardige voorziening. 5.3.2 De mestkeldeifs) moeten vloeistofdicht zijn uitgevoerd en zijn vervaardigd van gewapend beton of mestelwerk. 5.3.3 De stallen moeten zijn voorzien van een vloeistofdichte vloer, danwel een vloeistofdichte vloer boven een mestopslag. 5.3.4 Behalve tijdens het ledigen moet de opslagruimte door middel van goed sluitende deksels, luiken of een daaraan gelijkwaardige voorziening gesloten worden gehouden. 5.3.5 Het transport van de mest naar de opslagruimte moet plaatsvinden via een gesloten aanvoerleiding die zo dicht mogelijk bij de bodem van de opslagruimte uitmondt. 5.3.6 Behoudens ter bemesting van grond volgens de normale landbouwpraktijken mag het terrein van de inrichting niet worden bevloeid of op andere wijze van mest of gier worden voorzien. 5.3.7 Bij het verwijderen van mest of gier mag de omgeving niet worden verontreinigd. 5.3.8 Op het terrein van de inrichting mag geen mest worden gedroogd of worden verbrand. 5.3.9 Bij het verwijderen van mest en gier mag de omgeving niet worden verontreinigd. Transport van dunne mest en gier moet daarom plaatsvinden in volledig gesloten tankwagens, die in zindelijke staat moeten verkeren. Vaste mest moet worden getransporteerd met behulp van daartoe geschikte transportmiddelen, die op correcte wijze zijn beladen. 5.3.10 Dunne mest en gier moeten uit de stallen worden afgevoerd naar de hiervoor bestemde mestdichte opslagruimten. Indien deze opslagruimten niet onder de stallen zijn gelegen, moet het transport geschieden door middel van gesloten en mestdichte riolen of een daaraan gelijkwaardige voorziening. De opslagruimten mogen niet zijn voorzien van een overstort. 5.3.11 Behoudens tijdens het ledigen moeten de opslagruimten door middel van goed sluitende deksels, luiken of een daaraan gelijkwaardige voorziening, gesloten worden gehouden. vim-1955
5.3.12 De mestopslag mag geen direct verdampend oppervlak in de buitenlucht hebben.. 5.3.13 Ten gevolge van het vullen of ledigen van een kelder of anderszins mag geen verontreiniging van de plaatsvinden. De bewaring van dunnen mest in een kelder met geschieden op tenminste 10 cm onder de rand van de kelder. 5.3.14 Voor nieuw te bouwen mestkelders geldt dat: het ontwerp, de berekening, de wijze van uitvoering en de specificaties van de toe te passen bouwmaterialen moet voldoen aan het gestelde in de BRM 1990 en de HBRM 1991. 5.3.15 Voor nieuw te bouwen mestkelders geldt dat de uitvoering van ter plaatse gestorte betonconstructies moet voldoen aan NEN 5950 (voorschriften betontechnologie 1986) en NEN 6722 (voorschriften betonuitvoering 1988). 5.3.16 De fundering van de nieuw te bouwen mestkelder moet minstens aan de volgende eisen voldoen: a. onder de keldervloer moet een werkvloer van stampbeton zijn aangebracht met een dikte van minimaal 50 mm en met tenminste 200 kg cement per m3 beton; b. de vloer moet tenminste 180 mm dik zijn en minimaal zijn voorzien van een kruisnet doorsnede 8150 mm aan de onder- en bovenzijde. 5.4
Opslag van vaste mest
5.4.1 De opslag van vaste mest buiten de stal moet geschieden op een mestdichte mestplaat, die is voorzien van een opstaande rand of een gelijkwaardige voorziening. De stapeling van de mest moet zodanig geschieden dat uitzakkend vocht niet van de mestplaat kan vloeien. Dit vocht moet door middel van een gesloten, mestdichte riolering worden afgevoerd naar een mestdichte opslagruimte. 5.4.2 Op het terrein van de inrichting mag geen mest worden gedroogd en/of verbrand. 5.4.3 Vaste mest moet worden vervoerd in daarvoor geschikte transportmiddelen, die op correcte wijze zijn beladen. 5.5
Kunstmestsilo
5.5.1 De opslag van kunstmest in bulkvorm mag uitsluitend geschieden in een daarvoor bestemde silo. 5.5.2 De silo dient geplaatst te worden op een doelmatige betoimen voet. 5.5.3 Voor de afvoer van hemelwater moet een deugdelijke gootconstructie aanwezig zijn. wm-1855
5.5.4 Hinderlijke stofverspreiding bij het vullen van een kunstmestsilo moet worden voorkomen door het via de ontluchting ontwijkende stof op doeltreffende wijze op te vangen, bijvoorbeeld door middel van een doekfilter. 5.6
Voedersilo's
5.6.1 Hinderlijke stofverspreiding bij het vullen van voedersilo's moet worden voorkomen door het via de ontluchting ontwijkende stof op doeltreffende wijze op te vangen, bijvoorbeeld met behulp van een cfbekfilter. 5.7
Kuilvoer
5.7.1 Indien de kuilvoeropslag van gras of snijmaïs of een opslag van voederproducten met eea droge stofgehalte lager dan 60%, niet zijnde knol- of wortelgewassen of fruit, op minder dan 50 m afstand gelegen is van een woning van derden of een gevoelig object, moet deze blijvend zijn afgedekt met een kunststoffolie, behoudens tijdens het uithalen van het product. Bij een kuilvoeropslag mag de afdekking aan de zijde waar zelfvoedering plaatsvindt, ontbreken. Eventuele beschadigingen aan het afdekfolie moeten zo spoedig mogelijk worden gerepareerd. 5.7.2 Het uitgehaalde kuilvoer moet direct in de stal, dan wel in een afgesloten ruimte worden geplaatst, of op een zodanige wijze worden afgedekt dat geen stankoverlast kan plaatsvinden. Direct na het uithalen van het kuilvoer moet de kuil door middel van kunststoffolie, vastgelegd met zandslurven of een hieraan gelijkwaardige voorziening, worden toegedekt. Eventuele restanten van het kuilvoer moeten direct van het terrein van de inrichting afgevoerd worden, dan wel op zodanige wijze worden opgeslagen dat geen stankoverlast kan plaatsvinden. 5.7.3 Het oppervlak dat door het ontgraven van de kuil vrij komt, moet onmiddellijk worden ontdaan van gemorste of achtergebleven voederresten. 5.7.4 Kunststoffolie, (afval)landbouwplastic, autobanden, jerrycans en sjorbanden, welke niet direct worden gebruikt voor de aanwezige kuilvoeropslag, dienen in de bedrijfsgebouwen te worden opgeslagen. 6.
OPSLAG VAN OLIËN EN OVERIGE VLOEISTOFFEN
6.1.1 Oliën en overige vloeistoffen moeten zijn opgeslagen in goed gesloten vaatwerk. 6.1.2 Gemorste oliën, vetten en chemicaliën moeten terstond worden opgeruimd. Hiertoe moet absorptieraateriaal en neutraliserende stoffen in vo ldoende mate en voor onmiddellijk gebruik aanwezig zijn. Gebruikte absorptie- en neutralisatiemiddelen dienen te worden bewaard en afgevoerd als gevaarlijk afval. WIQ-1855
6.1.3 Indien een vat lekt, moet de lekkage terstond worden verholpen of moet de inhoud van het lekkende vat terstond worden overgebracht in een niet lekkend at dan wel moet het lekkende vat worden overgebracht in een zogenaamd overvat. 6.1.4 Leeg en ongereinigd vaatwerk moet worden bewaard ais gevuld vaatwerk. 6.1.5 Indien vaatwerk bestemd is tot het over- of aftappen van vloeistoffen, moeten deze boven een Jekbakconstructie zijn geplaatst. 6.1.6 Olie verversen en onderhoudswerkzaamheden waarbij oliën of gevaarlijke vloeistoffen kunnen vrijkomen, moeten geschieden boven een vloeistofdichte en tegen de desbetreffende stoffen bestendige vloer. r
7.
BOVENGRONDSE OPSLAG VAN DIESELOLIE IN EEN STALEN TANK (1.000 L)
7.1
Bestaande enkelwandige tank (constructie)
7.1.1 De opslag van dieselolie in een bovengrondse tank moet plaatsvinden in een uitsluitend hiervoor bestemde tank. 7.1.2 De stijfheid en sterkte van een tank moeten voldoende zijn om schadelijke vervorming als gevolg van zetting, van eventuele verzakking van de steunpunten of van overdruk bij vulling of overvulling te voorkomen terwijl de dichtheid onder normale bedrijfsomstandigheden moet zijn verzekerd. De ondersteunende constructie van een tank moet uit onbrandbaar materiaal bestaan en moet zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat deze het gewicht van de tank met de inhoud kan dragen. 7.1.3 Op plaatsen waar kans op verzakking van een tank bestaat, moet een doelmatige fundering zijn aangebracht. 7.1.4 In elke aansluiting op een tank beneden het hoogste vloeistofniveau moet zo dicht mogelijk bij de tankwand een metalen afsluiter zijn geplaatst. De afsluiter moet zodanig zijn uitgevoerd dat duidelijk is te zien of deze is geopend dan wel is gesloten. De zich direct tegen de buitenwand van de tank bevindende verbindingsstukken en de appendages beneden het hoogste vloeistofniveau moeten van staal zijn vervaardigd. 7.1.5 De gehele installatie van een tank en de leidingen moet vloeistofdicht zijn. 7.1.6 Een tank moet enigszins hellend zijn geplaatst zodat de aansluiting van de ontluchtingsleiding zich aan het hoogstgelegen einde van de tank bevindt.
wm-1855 10
7.1.7 Indien een vloeistofstandaanwijzer of peilinrichting is aangebracht, moet deze zodanig zijn ingericht dat het uitstromen van vloeistof uit de tank, ook door verkeerde werking of door breuk, onmogelijk is. 7.1.8 Een tank moet zijn geplaatst in een vloeistofdichte bak. De bak moet voldoende mechanische sterkte bezitten om weerstand te kunnen bieden aan de als gevolg van lekkage optredende vloeistofdruk. Eventuele leidingdoorvoeringen door de vloeistofdichte bak moeten vloeistofdicht zijn uitgevoerd. Als één tank in de bak is geplaatst moet de opnamecapaciteit van de bak ten minste gelijk zijn aan de inhoud van de tank (100%). 7.2
Opslag dieselolie
7.2.1 Een tank moet zijn voorzien van een ontluchtingsleiding. De inwendige middellijn van deze leiding moet ten minste de helft zijn van de inwendige middellijn van de vulleiding, doch minimaal 30 mm. 7.2.2 De omgeving van de tank moet tot een afstand van 3 m vrij worden gehouden van brandgevaarlijke (afval)stoffen. 7.2.3 Binnen een afstand van 3 m van een tank mag geen vuur aanwezig zijn en mag niet worden gerookt. 7.2.4 Alvorens met het vullen wordt begonnen, moet de mate van vulling nauwkeurig worden vastgesteld met behulp van een peilstok of een vloeistofstandaanwijzer. Het opnemen van de vloeistofmhoud met een peilstok moet kunnen plaatsvinden door een speciaal daartoe bestemde peilopening, die behoudens tijdens het peilen gesloten moet zijn. 7.2.5 Een peilstok moet zijn vervaardigd van een metaal dat onedeler is dan staal of van een ander, nietmetallisch materiaal. De peilstok moet zijn voorzien van een elastisch einde. 7.2.6 Het vullen van een tank met een opslagcapaciteit van 5 m^ of rneer uit een tankwagen moet plaatsvinden door een zowel aan de aanvoerende tankvyagen als aan de vulleiding gekoppelde slang. 7.2.7 De motor van een tankwagen mag gedurende het aan- en afkoppelen van de slang niet in werking zijn. 7.2.8 Een tank mag voor ten hoogste 95% met vloeistof worden gevuld. 7.2.9 Onmiddellijk nadat de vloeistof in een tank is overgebracht en de losslang is afgekoppeld, moet de vulstomp, de vulopening of de vulleiding met een goed sluitende dop of afsluiter worden afgesloten.
wm-1855 11
7.3
Keuring, inspectie, onderhoud en reparatie
7.3.1 Het uitwendige van een tank en de leidingen en een vloeistofdichte stalen bak (binnen- en buitenzijde) moeten deugdelijk tegen corrosie zijn beschermd. 7.3.2 Een tank met appendages, fundering en eventueel de vloeistofdichte bak moeten ten minste eenmaal per jaar uitwendig visueel worden gecontroleerd op vloeistofdichtheid. Beschadigingen aan een tank, fundering of vloeistofdichte bak moeten direct worden gerepareerd. Na reparatie moet het bevoegd gezag hiervan worden geïnformeerd zodat dit kan controleren of de installatie aan de voorschriften voldoet. 7.3.3 Indien aan een tank ingrijpende werkzaamheden moeten worden verricht of wanneer redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de sterkte van de tank is aangetast, moet dit aan het bevoegd gezag worden gemeld.
!
7.3.4 Elke beproeving, controle, inwendige inspectie of meting en de resultaten hiervan moeten in het registratiesysteem worden opgenomen. 7.3.5 Wanneer een tank definitief buiten gebruik wordt gesteld moet de tank worden geleegd en schoongemaakt. 8.
AFLEVEREVSTALLATEE VOOR MOTORBRANDSTOF (HANDPOMP)
8.1.1 Een afleverinstallatie moet zijn opgesteld op een afstand van ten minste 4 meter van een afwateringssysteem (kolk, lijnafwatering e.d.) of een andere laaggelegen ruimte. Deze afstand geldt niet ten opzichte van afwateringssystemen die zijn aangesloten op een olie-afscheider. 8.1.2 Een handpomp moet zodanig zijn ingericht, dat slechts gedurende een daartoe strekkende opzettelijke bediening, vloeistof uit de handpomp kan stromen. 8.1.3 • Indien bij het afleveren van dieselolie wordt gemorst danwel dat er lekkage plaatsvindt, dan moet dit terstond worden opgeruimd. Hiertoe moet absorptiemateriaal en neutraliserende stoffen in voldoende mate en voor onmiddellijk gebruik aanwezig zijn. Gebruikte absorptie- en neutralisatiemiddelen dienen te worden bewaard en afgevoerd als gevaarlijk afval. 8.1.4 Binnen een afstand van 2 m van een afleverinstallatie mag geen ander kunstlicht worden gebruikt dan elektrisch licht. 8.1.5 Bij het afleveren van motorbrandstof aan een voertuig mag niet worden gerookt of open vuur aanwezig zijn en mag de motor van het voertuig niet in werking zijn.
wiii-1855 12
. • | ; i
8.1.6 Een afleverinstailatie moet tijdens bedrijf dusdanig zijn verlicht dat voldoende overzicht is gewaarborgd. 9.
BRANDBESTRIJDING
9.1.1 Teneinde een begin van brand effectief te kunnen bestrijden moeten er tenminste de volgende brandblusmiddellen aanwezig zijn: • woonhuis en wagenberging (ten behoeve van dieselolieopslag) : 12 kg poederblusser; • ligboxenstal : 6 kg poederblusser. 9.1.2 Het onderhoud van draagbare brandblustoestellen moet overeenkomstig NEN 2559 geschieden. 9.1.3 Alle blusmiddelen moeten voor een ieder duidelijk zichtbaar en gemakkelijk bereikbaar zijn aangebracht of opgehangen, voor direct gebruik gereed zijn en in goede staat van onderhoud verkeren. 9.1.4 De blusmiddelen dienen ten minste eenmaal per jaar door een door het bevoegd gezag geaccepteerde deskundige te worden gecontroleerd; de draagbare blustoestellen dienen gecontroleerd te worden overeenkomstig het gestelde in NEN 2559. 9.1.5 Draagbare blustoestellen moeten zijn voorzien van een Rijkskeurmerk met rangnummer. 9.1.6 Blusmiddelen moeten tegen weersinvloeden worden beschermd; deze bescherming moet zodanig zijn aangebracht dat deze geen belemmering oplevert voor normaal gebruik van het blusmiddel. 9.1.7 Blusmiddelen mogen niet voor andere doeleinden worden gebruikt dan voor brandbestrijding. 10.
AFVALWATER
10.1.1 Bedrijfsafvalwater (zoals spoel- en schrobwater van stallen en mestopslagen) moet worden geloosd op de mestkelder. 10.1.2 Een riolering voor de afvoer van afvalwater moet vloeistofdicht zijn uitgevoerd. 10.1.3 Onverminderd het gestelde in de voorgaande in dit hoofdstuk genoemd voorschriften, dienen de afvalwaterstromen op de volgende wijze te worden geloosd: a) Hemelwater, terreinwater van verhardingen en overig terreinwater (onverhard) lozen op oppervlaktewater; b) Bedrijfs- en huishoudelijk afvalwater lozen op drijfmestkelder. wm-1855 13
11.
ENERGIE- EN WATERBESPARING
11.1.1 De vergunninghouder is gehouden die energie- en waterbesparingsmaatregelen te treffen die redelijkerwijs van hem ve rlangd kunnen worden. Bij vervanging, nieuwe aanschaffingen of bedrijfsveranderingen dient de vergunninghouder energie- en waterbesparende voorzieningen/ maatregelen te treffen die voldoen aan het princ ipe "stand der techniek". 11.1.2 Bij nieuwbouw en vervanging moet de toegepaste verlichting binnen de inrichting van het energiezuinige type zijn, tenzij aangetoond kan w orden dat dit niet mogelijk is.
wm-ia55 14
n.
BEGRIPPEN
In de bij deze vergunning behorende voorschriften wordt verstaan onder: AFVALSTOFFEN: stoffen, niet zijnde eind- of tussenproducten afkomstig van processen of handelingen en die niet meer in de inrichting in productieprocessen gebruikt of zullen worden gebruikt en waarvan de vergunninghoud(st)er zich wil ontdoen. BEDRIJFSRIOLERING: Voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvaiwater naar een mestkelder; BEVOEGD GEZAG: het College van Burgemeester en Wethouders van Heerenveen. DRAAGBAAR BLUSTOESTEL; toestellen die voldoen aan het "Besluit Draagbare Blustoestellen 1986" (Staatsblad 1986, 553). EQUIVALENT GELUIDSNIVEAU (LAeq): het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid, vastgesteld overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai (1999), Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu. GELUIDGEVOELIGE BESTEMMINGEN: gebouwen of objecten, als aangewezen bij algemene maatregel van b estuur krachtens de artikelen 49 en 68 van de Wet geluidhinder (Stb. 1982,465). GELUIDSNIVEAU IN dB(A): het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (lEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in de lEC-publicatie no. 651. INRICHTING: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht Lmax: de hoogste aflezing van de geluidsmeter gemeten in de meterstand "fast" ("F"). NEN: een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm. NEN 1010: veiligheids voorschriften voor laagspanningsinstallaties. NEN 2559: draagbare blustoestellen controle en onderhoud Voor zover een NEN-norm, waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de voor de datum, waarop deze vergunning van kracht geworden is, laatst uitgegeven norm met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dcui wel voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande construc ties, toestellen en apparaten betreft de norm die bij de aanleg c.q. installatie van die constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bep aald. vnn-1855 15
Bijlage 3 Aerius Calculator: Berekening voor vergunningaanvraag
AERIUS n CALCULATOR D/t document bevat resultaten van een st/festofdepos)tieberebening met AERIUS Calculator. U dient dit document te gebruiken ter onderbouwing van een vergunningaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet iggS. De resultaten geven de stikstofeffecten von deze octiviteit weer voor hoor omgeving. Tot de omgeving behoren zowei Noturo 2000gebieden ois beschermde natuurmonumenten. Coiculotor mooht enhei voor de PAS-gebieden inzichteiijfe welke stikstofgevoelige habitattypen er voor komen en op we/fee hiervon een effect is. Op bosis hiervon is oongegeven voor hoevee/ hectares ontwihfeeiingsruimte benodigd is. De berekening op basis van stikstofemissies gaat uit van de componenten ammoniak (NH3} en stikstofoxide (NOx). of één van beide. Hiermee is de depositie von de octiviteit berehend en uitgewerht. Wilt u verder rehenen of gegevens wijzigen? Importeerde pdf don in de Coiculotor.
Berekening Situatie i • Kenmerken • Emissie • Depositie natuurgebieden • Depositie habitattypen
Verdere toelichting over deze PDF kunt u vinden ineen bijbehorende leeswijzer. Deze leeswijzer en overige documentatie is te raadplegen via: www.aerius.nl. 2DbWTkKjWV(06juli 2015) pagina 1/10
Berekeningvoor vergunningaanvraag
AERIUS B CALCULATOR Contact
Activiteit
Totale emissie
Depositie Hoogste projectverschil (mol/ha/j)
Toelichting
Berekening voor vergunningaanvraag
Rechtspersoon
Locatie
mts. S. en H.T. Krikke
Tjalleberd
Omschrijving
AERIUS kenmerk
mts. S. en H.T. Krikke
2DbWTkKjWV
Datum berekening
Rekenjaar
06 juli 2015,10:19
2015
situatiei
Situatie 2
Verschil
829,00 kg/j
1.000,30 kg/j
171,30 kg/j
Natuurgebied
Provincie
Aide Feanen
Friesland
Situatie 1
Situatie 2
Verschil
0,00
0,06
+ 0,06
vergunningsaanvraag
Situatie 1 Situatie 2
2DbWTkKjWV (06 juli 2015) pagina 2/10
Berekening voor vergunningaanvraag Locatie
Berekening voor vergunningaanvraag
Situatiei
aDbWTkKjWV (06 juli 2015)
Situatie a
pagina 3/10
Berekening voor vergunningaanvraag Emissie Situatie ^
Dier
Naam
Bron 1
Locatie (X,Y)
192020,556853
Uitstoothoogte
6,5 m
Warmteinhoud
0,0 mw
NH3
829,00 kg/j
RAVcode
Omschrijving
A 1.100
overige huisvestingssystemen (Rundvee; melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar) (Overig)
PAS 2015.08
Beweiden ten minste 720 uur in een kalenderjaar- 5% emissiereductie
Aantal Stof dieren
60 NH3
Emissiefactor (kg/dier/j)
Emissie
13,000
780,00 kg/j
NH3
741,00 kg/j
-01
A 3.100
Berekening voor vergunningaanvraag
Situatie! Situatie 2
overige huisvestingssystemen (Rundvee; vrouwelijk jongvee tot 2 jaar) (Overig)
20 NH3
4,400
88,00 kg/j
2DbWTkKjWV (06 juli 2015) pagina 4/10
Berekening voor vergunningaanvraag Emissie Situatie 2
\
>
Naam
Bron 1
Locatie(x.Y)
iQzozo, 556853
Ultstoothoogte
6,5 m
Warmteinhoud
0,0 mW
NH3
1.000,30 kg/j
Dier
RAVcode
Omschrijving
^
A 1.100
overige huisvestingssystemen (Rundvee: melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar) (Overig)
PAS 2015.08
Beweiden ten minste 720 uur in een kalenderjaar- 5% emissiereductie
Aantal Stof dieren
78 NH3
Emissiefactor (kg/dier/j)
Emissie
13,000
1.014,00 kg/j
NH3
963,30 kg/j
-01
^
Berekening voor vergunningaanvraag
A 3.100
overige huisvestingssystemen (Rundvee; vrouwelijk jongvee tot 2 jaar) (Overig)
7 NH3
4,400
30,80 kg/j
A 7.100
overige huisvestingssystemen (Rundvee: fokstieren en overig rundvee ouder dan 2 jaar) (Overig)
1 NH3
6,200
6,20 kg/j
Situatie 1 Situatie 2
zDbWTkKjWV (06 juli 2015) pagina 5/10
Berekening voor vergunningaanvraag Depositie
Hoogste projeaverschil (Aide Feanen)
9
Hoogste projectverschil per natuurgebied
^ Habitatrichtlijn ••• Vogelrichtlijn Bescherm natuurmonument I,}*. Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn A Habitatrichtlijn, Bescherm natuurgebied Vogelrichtlijn, Bescherm natuurgebied A Habitatrichtlijn, Vogeirichtlijn, Beschermd natuurgebied
Berekening voor vergunningaanvraag
Situatiei Situatie 2
aDbWTkKjWV (06 juli 2015) pagina 6/10
Berekeningvoor vergunningaanvraag Depositie PASgebieden
Hoogste projectverschil (mol/ha/j) Situatie 1
Situatie 2
Verschil
Overschrij- Ontwikding KDW kelingsruimte beschikbaar
Van Oordt's Mersken
0,09
0,09
0,00
Bakkeveense Duinen
0,00
0,05
+ 0,05
O
Aide Feanen
0,00
0,06
+ 0,06
O
WIjnjeterper Schar
0,00
0,06
+ 0,06
O
Q Geen overschrijding Wel overschrijding O Ontwikkelingsruimte beschikbaar* Q Geen ontwikkelingsruimte beschikbaar ^ Meer dan 60% van ontwikkelingsruimte uitgegeven i tenminste één hectare Bij beoordeling van een vergunningaanvraag in het kader van de Nb-wet wordt vastgesteld of er voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar is en of dat signicante verslechtering uitgesloten kan worden.
Berekeningvoor
Situatiei
2DbWTkKjWV (06 juli 2015)
vergunningaanvraag
Situatie 2
pagina 7/10
Berekeningvoor vergunningaanvraag Depositie per Van Oordt's Mersken habitattype Natuurgebied
Hoogste projectverschil (mol/ha/j) Situatie!
Situatie 2
Verschil
Overschrijding KDW
Ontwikkelingsruimte beschikbaar
H6230vka Heischrale graslanden, vochtig kalkarm
o,io
o,io
0,00
H40IOA Vochtige heiden (hogere zandgronden)
0,12
0,12
0,00
O
H6410 Blauwgraslanden
0,09
0,09
0,00
O
Bakkeveense Duinen Natuurgebied
Hoogste projectverschil (mol/ha/j) Situatie!
Situatie 2
Verschil
H2310 Stuifzandheiden met struikhei
0,00
0,05
+ 0,05
H2320 Binnenlandse kraaiheibegroeiingen
0,00
0,05
+ 0,05
Overschrijding KDW
Ontwikkelingsruimte beschikbaar
Overschrijding KDW
Ontwikkelingsruimte beschikbaar
Aide Feanen Natuurgebied
Hoogste projectverschii (moi/ha/j) Situatie!
Berekeningvoor vergunningaanvraag
Situatie 2
Verschil
O
H3i5obaz Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden, buiten afgeslotenzeearmen
0,00
0,06
+ 0,06
H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden)
0,00
0,06
+ 0, 06
O
H6410 Blauwgraslanden
0,00
0,06
-t- 0,06
O
H7210 Galigaanmoerassen
0,00
0,06
+ 0,06
H4010B Vochtige heiden (laagveengebied)
0,00
0,05
+0,05
H91D0 Hoogveenbossen
0,00
0,06
+ 0,06
Situatie! Situatie 2
O
O
O
2DbWTkKjWV(o6juli20!5) pagina 8/!0
Berekening voor vergunningaanvraag Wijnjeterper Schar Natuurgebied
Hoogste projectverschil (mol/ha/j) Situatie!
Situatie 2
Verschil
Overschrlj- Ontwikding KDW ke lingsruim te beschikbaar
H7150 Pionierh/egetaties metsnavelbiezen
0,00
0,06
+0,06
#
^
H6230vka Heischrale graslanden, vochtig kalkarm
0,00
0,06
+0,06
•
^
H6410 Blautvgraslanden
0,00
0,06
+ 0,06
#
©
H4010A Vochtige heiden (hogere zandgronden)
0,00
0,06
+0,06
®
H4030 Droge helden
0,00
0,06
+ 0,06
0
Geen overschrijding ^ Wel overschrijding © Ontwikkelingsruimte beschikbaar*
O
Geen ontwikkelingsruimte beschikbaar
^ Meer dan 60% van ontwikkelingsruimte uitgegeven in tenminste één hectare *
Bij beoordeling van een vergunningaanvraag in het kader van de Nb-wet wordt vastgesteid of er voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar is en of dat signicante verslechtering uitgesloten kan worden.
Berekening voor
Situatie!
2DbWTkKjWV(o6juli20!5)
vergunningaanvraag
Situatiea
pagina g/ro
Berekening voor vergunningaanvraag Disclaimer
R6k6nb3SiS
Hoewei verstrekte gegevens kunnen dienen ter onderbouwing van een vergunningaanvraag, kunnen er geen rechten aan worden verleend. De eigenaar van AERI US aanvaardt geen aansprakelijkheid voor deinhoud van de door de gebruiker aangeboden informatie. Bovenstaande gegevens zijn enkel bruikbaartot er een nieuwe versie van AERIUS beschikbaar is. AERIUS is een geregistreerd handelsmerk in de Benelux. Alle rechten die niet expliciet worden verleend, zijn voorbehouden.
berekening is tot stand gekomen op basisvan: AERIUS
versie 20i
Database
versie 20iq_20i5o630_obri97od9ae
Meer informatie over de gebruikte data, ziewww.aerius.nl/methodiek
Berekening voor
Situatiei
zDbWTkKjWV (06 juli 2015)
vergunningaanvraag
Situatie 2
pagina 10/10
Bijlage 4 Onderbouwing feitelijk gebruik dieraantallen
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Formulier
Gecombineerde opgave 2014
Uw gegevens Naam
Melkveehouderij Krikke
Adres Woonplaats Telefoonnummer
Aengwirderweg 285 TJALLEBERD 0513529627
Mobiel telefoonnummer E-mailadres Relatienummer Aanvraagnummer
[email protected]
020179605 8338688 01168848
"amer van Koophandelnummer Burgerservicenummer Gemachtigde Naam Adres
: Van der Woude Adviesbureau : Schoterlandseweg 26 B : NIEUWEHORNE
Woonplaats Relatienummer
: 202189137 Kamer van Koophandelnummer : 01096126
Burgerservicenummer
:
*8338688CD001020179605*
Documentnaam Datum en tijdstip
020179605_GO_formulier_2014_20140509.pdf 09-05-2014 14:05:41
Pagina 1 van 13
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Formulier
Gecombineerde opgave 2014
Dieren op 1 april 2014
Heeft u dieren op 1 april 2014?
m Ja • Nee Welke diersoort(en) heeft u? jxj Rundvee • Varkens • Kippen • Overig pluimvee • Paarden, pony's en ezels • Schapen en gelten • Konijnen • Nertsen • Overige dieren
Voor welke dieren heeft u huisvesting op 1 april 2014? • Vleeskalveren • Varkens, exclusief dekrijpe beren • Vleeskuikens • Leghennen (incl. ouderdieren) jonger dan 18 weken • Leghennen (incl. ouderdieren) 18 weken en ouder • Konijnen • Nertsen
Pagina 10 van 1
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Formulier
Gecombineerde opgave 2014
Rundvee op 1 april 2014 Aantallen zijn vooringevuld op basis van gegevens van CRV/SKV Aantal Jongvee voor de melkveehouderij
Jonger dan 1 jaar
1 tot 2 jaar
vrouwelijk
14
mannelijk
2
vrouwelijk
15
mannelijk 2 jaar of ouder
vrouwelijk (nog nooit gekalfd)
11 53
Melk- en kalfkoelen
Rundvee (vervolg) op 1 april 2014 Aantal Vleeskalveren
voor de witvleesproductle voor de rosévleesproductle
Ander jongvee voor de vleesproductie (Inclusief ossen)
jonger dan 1 jaar
vrouwelijk
mannelijk 1 tot 2 jaar
vrouwelijk mannelijk
2 jaar of ouder vrouwelijk (nog nooit gekalfd) Stieren (2 jaar of ouder) Overige koelen
Totaal aantal runderen
98
Pagina 11 van 1
Rifksdienst voor Ondernemend Nederland
Formulier
Gecombineerde opgave 2014
Ondertekening
Ik verklaar dat Ik; - de opgave volledig en naar waarheid heb ingevuld - bekend ben met de regels en verplichtingen van de Landbouwwet, het mestbeleid en het Gemeenschappelijk landbouwbeleid - landbouwer ben (van toepassing als u subsidies aanvraagt met deze opgave)
)ntvangstbevestiging per e-mail Na het versturen van deze digitale Gecombineerde opgave ontvangt u van ons geen papieren ontvangstbevestiging. Wij sturen u alleen een bevestiging per e-mail. E-mailadres
[email protected] [email protected]
Elektronisch ondertekend op
09-05-2014 14:05:16
door
Van der Woude Adviesbureau
Relatienummer
020179605
Burgerservicenummer Kamer van Koophandelnummer
01168848
Pagina 13 van 1
Bijlage 5 Technische tekening
*
Bijlage 6 Beweidingskaartje
©= Locatie X = percelen welke gebruikt kunnen worden voor beweiding. Jaarlijks worden circa 3 a 4 percelen gebruikt voor de teelt van snijmais en dus niet beweid. Beweiding vindt plaats in de periode tussen maart en november. afhankelijk van de weersomstandigheden gaat het vee later van stal en eerder op stal. Gemiddeld wordt er 8 uur per dag geweid en in de zomermaanden wordt er onbeperkt geweid.
s Cf) CNJ
a CO
co' CN
O)
I
O
E E
3
m C 5 0 — in CD 9 O « 1—
CD
*-
p
Q. 1
c ra
c «> O 2
Mijn percelen Peildatum 15-05-20 15 | Volgnummer 2, 7,15,16,17. 28
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Overzicht ingevulde gegevens Mijn percelen
|
KvK-nummer 616714280000
|
07-05-2015
| 19:16 uur Pagina 7 van 9
WNGETEKEND PAKKET B-P-4
NL (rankering betaald € 8,60
PöstHL 114630 07-07-2015 11:17
1654gr
NL
3SKAA6903396948
I
III 8900HM 20120
ootno^e^ -er\ pl
t. a.ü.
S-tateo
^O^-tbcAS
äqoo
u- ^
ZJ912,Q
-HH
a looien