De zaagmolens bij Nieuwland Zaanse connecties
De zaagmolens bij Nieuwland Zaanse connecties
Omslagfoto: Van links naar rechts vermoedelijk de bovenkruier het Fortuin, paltrokmolen de Houtnegotie en de bovenkruier Phoenix, gelegen in de Zaagmolenpolder onder Nieuwland (Rijksarchief in NoordHolland, fotocatalogus van prenten, Zaandam nr. 27).
© 2000 F.M. Rutten, Rijswijk. Electronische heruitgave van gelijknamig artikel, gebubliceerd in De Windmolen, 1989, nr. 56. Het staat gebruikers vrij deze electronische versie vrij te verspreiden, zonder echter wijzigingen aan te brengen of een vergoeding te vragen. Verspreiding in andere dan electronische vorm is zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur niet toegestaan. E-mail:
[email protected] Trefwoorden: zaagmolen, bestek houtzaagmolen, Middelburg
De zaagmolens bij Nieuwland Zaanse connecties F.M. Rutten
Heruitgave van een in De Windmolen no 56, 1989 gepubliceerd artikel
Rijswijk, 2000
Voorwoord Dit artikel werd gepubliceerd in De Windmolen, no 56, januari 1989. Voor deze heruitgave werden wat storende foutjes in de tekst gecorrigeerd, maar werden er geen ingrijpende wijzigingen doorgevoerd. De tekst werd geheel opnieuw opgemaakt op formaat A4. Over het zagen van wagenschotten heb ik in 1994 een artikel gepubliceerd in het tijdschrift Molinologie, nr. 1. De lezer bedenke, dat de hier weergegeven inzichten aangaande het zagen van wagenschot bij deze heruitgave niet zijn aangepast aan mijn in 1994 aan het papier toevertrouwde denkbeelden. De lezer, die specifiek daarin geïnteresseerd is, wordt naar het artikel uit 1994 verwezen. Rijswijk, november 2000.
Inleiding Op 28 januari 1723 werd de oprichtingsakte gepasseerd van de Middelburgse Sociëteit van Zaagmolens. In vrij kort tijdsbestek nam deze onderneming acht zaagmolens in bedrijf en onstond er een bloeiend bedrijf. Met behulp van nog niet eerder gepubliceerd bronnenmateriaal wil ik pogen een aanvulling te geven op het artikel De houtzaagmolens bij Nieuwland, van F.P. Polderdijk1, en het hoofdstuk over de zaagmolens in het boek Molens in Middelburg van E. van Wijk2. De precieze stichtingsdata van de molens zijn niet bekend. Polderdijk citeert de rekening over de 200e penning over het jaar 17513; toen werd er genoteerd in welk jaar de molens voor het eerst gebruikt werden. Hij komt tot het volgende lijstje: Oostindische Compagnies Welvaren (later De Phoenix genaamd) 1724 De Gekroonde Burgt 1725 De Kleyne Palsrok (De Houtnegotie) 1725 De Twee Gebroeders 1725 De Hoop 1732 De Fortuyn 1739 In de Windt 1741 De Bijkorf (Door Tijd en Vlijt) 1750 Polderdijk neemt in zijn artikel eveneens de tekst op van de stichtingssteen van laatstgenoemde molen: 1749. Den 6 Maart hebben aan deze molen de eerste steen gelegt
.
Hieruit zou men kunnen concluderen dat de genoemde jaartallen niet overeenstemmen met de bouwjaren van de molens.
Een factoor Ruim een jaar na het passeren van de oprichtingsakte wordt het volgende stuk opgesteld4: Instructie voor Jan de Munck en Job Stellenaar zullende gaan na Holland ten dienste van de gemeene Societeijt der geoctroijeerde Zaagmolens tot Middelburg. Zij zullen hun naaukeurig informeren na een man van eere, die kennis heeft van allerleij houtwaren en bijsonder van Eijken Hout, en welke ook in staat is om hout uijt te verkoopen en af te leveren, mitsgaders om opsigt te nemen over de Zaagmolens, en met hem contracteren, om hier metterwoon over te komen, en de Societeijt temeijr voors: te bedienen. Werden gelast om ook nog de vordere bediendens tot de molens noodig in te hueren, mitsgaders om de nog gerequireerde materialen en gereedschappen tot de molens te koopen. Idem werd aan haar gelaten het inkopen van zoodanige Houtwaren als zij zullen oordelen voor de societeijt noodigh en dienstig te wesen, sonder bepaling van somme of quantiteijt. Mitsgaders nog om alles te verrigten wat zij zullen oordelen ten voordele van de Societeijt te behooren, en ook insonderheijt met den Heere Beelaar van Nieuwenkerke te accorderen over het gepretendeerde windregt van de Zaagmolens reeds gesteld en nog te stellen. Alsmede tot het stueren van een fleuijtschip om houtwaren uijt de oostzee herwaarts te brengen. Aldus gedaan en bij de Heeren Directeuren onderteijkent, desen 14 februarij 1724. Johan van der Peere J.C. Matthias Corn. Gijse A. van Bevenaege Alle genoemde personen behoorden tot de oprichters van de Sociëteit5. Waarschijnlijk was men zover gevorderd met de bouw van de eerste molens, die binnen veertien maanden na oprichting van de Sociëteit gereed moesten zijn6, dat het tijd werd om over de bedrijfsvoering na te gaan denken.
5
Hoewel in de oprichtingsakte van de Sociëteit was vastgelegd dat de geinteresseerden het eerste recht hadden om in dienst van de Sociëteit te treden7, zullen de meeste heren wel hun eigen bezigheden hebben gehad. Bovendien is het maar de vraag of men deskundigheid op het terrein van de houthandel bezat. Blijkbaar is men niet over één nacht ijs gegaan bij het aantrekken van een man van eere. Eerst op 1 juni 1725 verschijnen voor notaris Jurriaen Faber te Zaandam Johan Constantin Matthias, Bartholomeus van de Copello, Job Stellenaer en IJsbrant Fijn. De eerste drie behoren wederom tot de oprichters van de Sociëteit8. De vierde comparant is de zoon van Arent IJsbrant Fijn9, die in 1687 een windbrief verkreeg voor de paltrok Pro Patria te Zaandam-Westzijde10, en Trijntje Pieters. Een oom van IJsbrant, Claas IJsbrantsz. Fijn wordt in een akte uit 1713 koopman in eiken en greenenhout genoemd11. IJsbrant zal ongetwijfeld goed op de hoogte zijn geweest van de houthandel en de houtzagerij. In de geraadpleegde aktes wordt hij steevast als koopman aangeduid. In een akte van 16 oktober 1722 staat zijn leeftijd en beroep aangegeven: IJsbrant Arentse Fijn out 34 Jaren
beide koopluijden12. Partijen sluiten een contract waarvan de inhoud interessant genoeg is om hieronder te laten volgen13. Contract Op huyden den 1 Junij 1725 compareerden voor mijn Jurriaen Faber openbaer notaris bij den Ed. Hove van Holland geadmitteert, tot Saendam residerende, en voor de getuijgen nagenoemt d Heeren mr Johan Constantin Matthias, Bartholomeus van de Copello, en Job Stellenaer, soo voor haer selven als daer toe speciael versogt en gecommitteert van de verdere geinteresseerdens in de geoctroijeerde zaegmolens tot Middelburgh in Zeeland in die qualiteijten ter eenre, ende IJsbrant Fijn ter andere sijde, wonende soo tot Middelburgh in Zeeland als Zaendam, mijn nots. bekent welke voornoemde comparanten verclaerden met malcanderen te hebben aengegaen ende opgerigt, gelijk sij doen bij desen het navolgende contract hier inne bestaende. Voor eerst soo verclaerde den tweede comparant IJsbrant Fijn sigh selven te verbinden, om soo dra hem mogelijk sal weesen, en wel
6
bepaeldelijk voor den eersten september naestkomende, hem metter woon te begeven na Middelburgh in Zeeland, omme gemelde Societeijd te bedienen als factoor en coopman inde aldaer aen te vangene houtnegotie, en generael opsiender vande molens gemelde societeijd toebehorende gevolgelijk in die qualiteijd alles met de uijterste ijver en neerstigheijd te verrigten wat eenigsints tot voordeel en opbouw van gemelde Societeijd is behorende en vereijst sal werden, t sij in het inkoopen als mede verkopen van alle soorten van hout waeren, waertoe de geinteresseerdens ten allen tijden de nodige penningen sullen fourneeren en besorgen mits dat gemelde IJsbrant Fijn in het inkopen van houtwaeren communicatief sal moeten gaen met twee heeren van de societeijd, en in het incopen desselver approbatie sal moeten hebben welke twee gecommitteerdens nader uijt de gemelde societeijd sullen werden benoemd. Ten tweeden dat de voornoemde IJsbrant Fijn volcomen magt en authoriteijd sal hebben in het huuren van sodanige bequaame sagers tot soo veel molens als de gedagte societeijd sal goed vinden gaende te houden met de voornoemde knegts te accorderen, deselve ook ten allen tijden te removeren en af te danken, en sodanige andere in haere plaetse te nemen als sijnen goeden raed tot welwesen en meeste voordeel van gemelde societeijd gedragen sal, sonder daer ontrent aen imand rekenschap te geven behoudens nogtans dat de gemelde IJsbrant Fijn gehouden sal weesen jaerlijkx op den eersten meij te doen behoorlijke reekening en verantwoording van sijn administratie, en sal het aen twee heeren gecommitteerdens van de gemelde societeijd die daer toe in tijden & wijlen nader sullen werden benoemd, ten allen tijden vrij staen, inspectie te nemen van de boeken en reekeningen bij de voornoemde IJsbrant Fijn de voors. societeijd aengaende gehouden. Ten derden soo verclaeren de eerste comparanten soo voor haer selven als in de gemelde qualiteijten de tweede comparant IJsbrant Fijn in qualiteijd als factoor van de gemelde societeijd op voorgaende conditien aen te nemen, waer voor de tweede comparanten beloven aen denselven Fijn jaerlijkx te sullen betalen een somme van een duijsent vijff en seventig guldens, mitsgaders vrij huijshuur in het huijs van de societeijd, als mede vrij brant van den afval vant gesaegde hout ende boven dat alles
soo belove de eerste comparanten tot meerder aenmoediging van den voornoemde Fijn aen hem boven en behalven sijn jaerlijkx tractement van F 1075 glt nog te sullen laeten toecomen een percento van alle sodanige penningen als jaerlijkx op het doen der reekening na aftrek van alle oncosten suijver sullen werden bevonden over te schieten, en geavanteert te weesen. Werdende al verder met hetzelve oogmerk gedurende den tijd van drie eerst komende jaeren aen hem Fijn gelaeten de vrijheijd, om wanneer hij sal willen een sestiende part in deese societeijd voor eijge reekening herideere deselve portie te mogen eijssen, die aen hem als dan sal werden toegestaen, mits pro rato daer in contribuerende, en om deese vrijehijd des te facielder te maken, verbinden sij eerste comparanten de societeijd en haer selven, de penningen tot het heridatie van het voors. sestiende part nodigh, voor hem Feijn op te schieten mits dat de voors. sestiende part tot securiteijd der penningen speciael aen de societeijd sal blijven verbonden te betalen intrest van die penningen na de coers die alsdan in Middelburch sal stand grijpen, sullende de gemelde Fijn voor soo verre hij als dan mede participant wesen sal, sig moeten gedragen aen sodanig accord t geen de verdere participanten van de gemelde societeijd met den anderen sullen hebben vastgesteld, soo nogtans dat het desen contracte niet sal mogen contrarieren, ende ingeval het mogt komen te gebeuren dat de gemelde Fijn in dienst van de societeijd of uijt de stad of uijtlandig genoodsaekt was te gaen, soo sal hij boven en onvermindert al het ten sijnen voordeele voorige gestipuleerde, nogh genieten en aen hem betaeld werden alle sodanige oncosten als hij tot uijtvoering van sijn commissie sal hebben uijtgeschoten. Laestelijk hebben de gesamentlijke contractanten met den anderen bevoorwaert en vastgesteld, dat dit reaproque contract sal stand houden, en werden agtervolgt ten minsten den tijd van tien eerstkomende jaeren te rekenen van den eersten siptember 1725 af, sonder dat de een of de andere vande contractanten inmiddels en gedurende de voors. tijd van tien jaeren daer van sal mogen aftreeden of uijtscheijden, dogh indien het egter onverhoopt mogte komen te gebeuren dat de heeren van de societeijd, de gemelde societeijd goed vonden te dissolveren, oft geen behagen
in de directie van de gemelde Fijn quaamen te nemen soo verbinden sig de voornoemde heeren eerste comparanten daer van ten minsten een jaer te vooren aen hem Fijn kennisse te sullen geven, op de verbeurte van hondert ponden Vlaems ende nogh daer en boven voor uijtkoop van dit contract duijsent guldens eens, boven het verdiende tractement hier bevorens gespecificeert waer mede gemelde Fijn in sodanig geval sal moeten genoegen nemen, sonder iets verder of meerder te mogen pretenderen, ende ingeval onverhoopt aen de andere sijde dat de voornoemde Fijn mogte goed vinden sijn dienst voor de exspiratie vande geseijde tien jaeren in weerwil der participanten aande gemelde societeijd te ontrekken, soo belooft denselven IJsbrant Fijn insgelijkx, de heeren van de societeijd een jaar te vooren daer van kennisse te geven op gelijke verbeurte van hondert ponden Vlaems, en soo hij Fijn den dienst effectivelijk komt te verlaeten binnen de gestipuleerde tijd van tien jaeren soo sal hij mede aen de societeijd voor uijtkoop van dit contract moeten betalen gelijke somme van duijsent guldens eens, waer mede de societeijd sal moeten genoegen nemen, sonder mede iets meerder te mogen vorderen. Alle welke bovenstaende poincten en articulen de wedersijtse contractanten als luijden van eer, ter goeder trouwe verclaerden alsoo met den anderen aen te gaen, belovende deselve wedersijds te sullen agtervolgen en nacomen, onder verband van haere persoonen & goederen als naer regten. Aldus gedaen en gepasseert tot Saendam voornoemd ter presentie van sr Johannes Gekeer & Dirk Arentse Sluijk als getuijgen. Zo zien we dus dat men deskundigheid van buiten haalde, en zoals voor de hand ligt viel de keuze op een Zaankanter. Het Fijn aangeboden salaris, 1.075,- met vrij wonen en 1% van de winst, mag waarschijnlijk wel vrij goed genoemd worden. Voorn vermeldt in zijn werken over papiermolens dat de directeur van een papiermolen in de 18de eeuw doorgaans een salaris van 600, genoot14. De Noord-Hollandse papiermolens waren bepaald geen kleine bedrijven met vaak 40 à 50 man personeel. Verder krijgt Fijn het recht om participant in de Sociëteit te worden, en wordt er een gouden handdruk bij tussentijds ontslag
7
overeengekomen, ook vandaag de dag geen ongebruikelijke gang van zaken. Volgens het lijstje van Polderdijk stonden er op het moment dat Fijn werd aangetrokken al een aantal molens. Het contract spreekt over de aan te vangene houtnegotie. Werd er al gezaagd en handel gedreven, of niet? Fijn is inderdaad naar Middelburg vertrokken. Op 24 november 1728 machtigt sr. IJsbrant Fijn, Coopman wonende tot Middelburgh in Zeeland
de E Johannes Gekeer maekelaer tot Saendam om tsij Publicq ofte uytter hand te verkopen en tot gelden te maken sijn comparants Huysinge Houtschuur en Erven staende en gelegen tot Westsaendam voor aen het Dampatt, belent ten Oosten den dijksloot, en ten Westen Lourens Pieterse Louwe15. Johannes Gekeer, die we eerder als getuige zagen optreden in het contract, was gehuwd met Aagje Fijn, een zuster van IJsbrant16. Of Fijn zijn contract heeft uitgediend is mij uit de Zaanse archieven verder niet gebleken. In een obligatie van 7 november 1730 wordt Barnardus van de Copello genoemd als boekhouder van de Sociëteit , een titel die in de Zaanstreek wel eens door een directeur van een partenrederij werd gevoerd18. Gezien de omvang van het bedrijf is het echter zeer wel mogelijk dat een éénhoofdige leiding in de praktijk niet voldoende was. Fijn moet in of kort vóór 1750 overleden zijn. Op 6 april 1750 verschijnt voor notaris Michiel Beets te Zaandam Aagje Fijn wed. Johannes gekeer suster en mede erfgenaam van vijlen haar broeder IJsbrant Fijn tot Vlissingen in Zeeland overleden. Zij geeft volmacht aan Jan Douwe, coopman alhier en Jacobus de Loos tot Vlissingen
om aldaer met en benevens de andere meede erfgenaamen te procedeeren tot schiftinge en deelinge van alle de goederen soo roerende als onroerende geene exempt bij de gemelte IJsbrant Fijn met de dood ontruijmt ende nagelaten
. Dat had blijkbaar nog al wat voeten in de aarde, want eerst op 21 mei 1756 passeert voor notaris Miciel Beets een kwitantie, waarin een neefje Arent Cornelisz. Vis, soon van wijlen Neeltje Arentsdr. Fijn, verklaart 4541412 als erfportie te hebben ontvangen.
8
De molens Zoals eerder vermeld had de Sociëteit acht molens. Er waren vier paltrokken en vier bovenkruiers. In Molens in Middelburg staan twee prenten van C. Vermeulen uit. ca. 178019. Zeer bijzonder is dat de afgebeelde paltrokken zijn uitgerust met een buitenwipstok, een gegeven dat in de voorhanden molenliteratuur niet beschreven wordt. Normaal gesproken hangt de vangstok binnen in de molen. Hieraan is het vangtouw bevestigd, dat zich in tweeën splitst; het ene eind komt uit op de zaagvloer, het andere op de zwichtstelling. Vreemd genoeg is een van deze prenten, echter met een andere voorgrond, ook te vinden in het Rijksarchief in Noord-Holland20. Afbeelding 1 is een detail van deze prent. Duidelijk is op het origineel te zien dat ter plaatse van de staart een kaapstander staat, in plaats van het gebruikelijke kruirad. Van een dergelijke uitvoering is wel een literatuurvermelding bekend: van de Zaanse paltrok Het Vliegend Hert te Enge Wormer schrijft Buijs dat deze werd gekroden door een kaapstand, die op een platvorm op den staart gemaakt was; men weet dat de staart van een Paltrok horizontaal ligt, en zoo liep men in den kaapstand rond21. De paltrok in het Openluchtmuseum in Arnhem heeft op de staart een kruilier staan en wordt dus op een vergelijkbare manier gekruid. Behalve naar molentype, worden de zaagmolens naar functie ingedeeld in wagenschotzagers en balkenzagers (sommerzagers, dommekrachten). In een balkenzager wordt een stam op een slee door een aantal naast elkaar in een zaagraam gespannen zagen gevoerd. Het resultaat noemt men in de handel dosse gezaagde delen. Deze delen, waar dus nog een wankant of boomkant aanzit, worden eventueel dan in een tweede gang gekantrecht. De wagenschotzagers verwerkten uitsluitend de duurste kwaliteit eiken stammen. Deze stammen werden in vier kwartieren gekloofd en verder verzaagd. De verkregen kwartiers gezaagde delen hadden vaak een zeer fraaie tekening (spiegeleiken) en werden als wagenschot verhandeld. Over de precieze werkwijze van deze molens is verder weinig met zekerheid te zeggen. Vermoedelijk werden de kwartieren deel voor
deel gezaagd, er ging dus steeds maar één zaag door heen22. De kwartieren werden tussen de slee geplaatst en lagen net als de slee op rollen in de vloer. Eerder werden in dit blad inventarislijsten gepubliceerd van vijf molens van de Sociëteit23. Deze lijsten zijn als bijlage aan dit artikel toegevoegd. Uit deze lijst blijkt dat van vier molens de gereedschappen vergelijkbaar zijn. De inventaris van de vijfde molen, de Twee Gebroeders, wijkt in een aantal opzichten af. Balkenzagers hebben meestal drie zaagramen met twee sleden. het raam zonder slee dient dan als schulpraam, waarmee delen gekantrecht of geschulpt kunnen worden. Per slee zijn er vier balkijzers nodig om het hout op de slee vast te zetten. In de inventaris van het Fortuin, de Gekroonde Burgt, Door Tijd en Vlijt en de Houtnegotie komen steeds acht balkijzers voor, zodat aangenomen mag worden dat deze molens balkenzagers waren met drie ramen en twee sleden. In de lijst van de bovenkruier de Twee Gebroeders worden slechts vier balkijzers vermeld, waaruit ik concludeer dat deze molen maar één balkenzaagslee had. Er zijn echter ook gereedschappen die bij de andere molens niet of niet in zulke aantallen voorkomen, te weten 28 proken en twintig tangen in soort. Proken werden in grote aantallen aangebracht in het hoofd van een wagenschotslee. In het Groot volkomen moolenboek, eerste deel, plaat vier, is een tekening van een wagenschotslee van een paltrok terug te vinden met daarin zestien proken24. Op deze plaat staan ook drie ijsere tangen om het hout vast te setten. Het is dus wel aannemelijk dat de Middelburgse Twee Gebroeders ook nog een wagenschotslee had. Een beschrijving van zon bovenkruier is te vinden in het Groot Algemeen Moolenboek van Johannis van Zyl25. Mij is echter ook nog een bestek bekend voor zo'n molen, en merkwaardig genoeg legt dit weer een verbinding tussen de Zaanstreek en de Middelburgse sociëteit.
Een bestek Wie zich verdiept in de techniek van het houtzagen, komt al snel tot de conclusie dat de gegevens in de molenliteratuur op dit gebied
nogal summier zijn. Een belangrijke aanvulling op onze kennis zou kunnen worden verkregen uit bouwbestekken. Van poldermolens zijn veel bestekken terug te vinden. Van industriemolens, die voor particulieren werden gebouwd, zijn er echter nauwelijks voorbeelden bekend26. Toen ik hierover contact zocht met de conservator van de Zaanse Molen, de heer Neuhaus, was deze zo vriendelijk om de door Boorsma verzamelde gegevens voor mij na te zien. Er bleek een schrift aanwezig met het opschrift Bestekken en Contracten betreffende het bouwen van molens. Hierin zijn afschriften van notariële protocollen genoteerd. Het navolgende bestek komt uit de proto-
Afb. 1. Gezien de ligging zou dit molen de Houtnegotie kunnen zijn. Paltrok met buitenvangstok en kaapstander in plaats van een kruirad.
9
collen van notaris Philip vander Stengh27. Hier en daar is door Boorsma tussen haakjes een korte uitleg toegevoegd. Zelf heb ik een nummering toegevoegd om in de bespreking van het bestek naar te kunnen verwijzen. (Par. 1) Op Huijden den 23e April 1726 compareerde voor mijn Philip vander Stengh openbaar notaris bij den Hoove van Holland geadmitteerd, tot Saandam residerende en voor nagenoemde getuijgen (Par. 2) Sr Dirk Arentse Sluijk koopman woonende tot Saandam als schriftelijk last en ordre hebbende van dHeer Barnardus vande Coppello, in Compagnie koopluijden tot Middelburg in Zeeland, alsoo ter eenre, ende Kornelis Barkhorn baas timmerman en moolemaker woonende mede alhier ter andere zijde, beijde mijn notaris bekend ende verklaarde hij eerste Comparant in den name van de voornoemde Barnardus vande Copello en Compagnie aanden tweeden comparant aanbesteed te hebben ende hij tweede comparant vanden eersten comp: aangenoomen te hebben het maken, en opregten van een nieuwe achtkante hout saagmoolen in Middelburg, op te regten en te voltoijen volgens het onderstaande bestek, vande groote en swaarte vant hout tot deselve moolen te gebruijken, en dus van Swaarte en lengte mitsgaders sortement van hout als waarvan de Moolen genaamd de Vrijheijd, staande tot West Saandam aande Westsaander dijk gemaakt is geworden, waar na dit bestek genoomen en daarvan ontleend is, In voegen als volgd. (Par. 3) De moolen sal onder op de vloer wijt moeten sijn 30 voet, op het eerste solder 28 voet het vierkant hoog vande vloer tot de ondersolder 11½ voet, de moolen met sijn schuuren lang seventig voet, twee denne onderlage lank 30½ voet, swaar 8 en 16 duijm, twee dito 30½ voet lank, 8 en 14 duijm dik, twee dito 8 en 12 duijm dik, 2 dito 8 en 12 duijm met een keep gesaagd 5½ duijm diep, 2 korte onderlagen 11 voet lank 8 en 10 duijm dik, 2 Beertstukken lang 12 voet 8 en 15 duijm dik, alle denne hout, twee eeken triemen swaar 7 en 10 duijm, een dito 7 en 8 duijm, ses slee stelling stukken lank 33 en 34 voet, swaar 5 en 13
10
duijm van denne hout, voorts de vloer inde balk slee digt te maken met denne 1½ duijms deelen, twee slee stelling stukken lank 50 voet 8 en 12 duijm dik van denne hout, twee eeke triemen 7 en 10 duijm dik een denne dito 6 en 8 duijm dik, twaalf denne triemen 4 en 5 duijm dik, alle lank 15½ voet, twee denne onderwurmte opde ende vande onderlage geswalift, swaar 7 en 14 duijm, lank 34 voet, voorts de vloer en gange digt te maken met 1½ duijms denne deelen. (Par. 4) Hier op te stellen een sterk vierkant van dennehout twee balken lank 28¼ voet, dik 16 en 18 duijm twee dito balken 28¼ voet lank, dik 12 en 14 duijm 4 stijlen lank 12 voet, dik 12 en 16 duijm 4 dito lank 12 voet, dik 12 en 14 duijm 4 kerbiels lank 8¼ voet, dik 14 en 16 duijm 4 dito lank 8 voet, dik 12 en 14 duijm 8 Ribben tot kruijsse lank 11 voet, dik 6 en 7 duijm 2 boven wurmpte lank 28¼ voet, dik 7 en 14 duijm 2 hoek stukken lank 15½ voet, dik 6 en 14 duijm 2 rees lank 26 voet, dik 7 en 9 duijm een balkje om de rees in te sluyten lank 12 voet, dik 8 en 10 duijm dit alles wel en suffisant met pennen en gaten te sluijten en vast nagelen, en dat Ider bint vant vierkant niet minder dan met 16: a 1¼ duijms nagels geslooten, ende kruijsbande op tande inde steijle gekeept, van 1¼ duijm, en wel vast gespijkert nabehooren, op dit vierkant te leggen een solder van denne 1½ duijms deelen, digt tot malkander gestreeken en gespijkert na behooren onder de solder nog te leggen in Ider vak 3 riggels dik 4 en 6 duijm van denne hout. (Par. 5) Op dit vierkant te stellen een achtkant van dennehout de stijlen lank tusschen de borste 32½ voet, onder swaar 11 en 13 duijm, booven 10 en 12 duijm, daar in te sluijten vier kruijsbalken lank 19 voet, dik 11 en 14 duijm, 8 kerbiels daar toe lank 7½ voet, dik 10 en 12 duijm, nog 4 kruijsbalken tot het boove solder, lank 16 voet dik 10 en 11 duijm, 8 kerbiels daar toe lank 6½ voet, dik 9 en 11 duijm, 8
riggels lank 8½ voet dik 6 en 7 duijm, 6 dito lank 7½ voet dik 6 en 7 duijm, 8 dito lank 6½ voet dik 6 en 7 duijm, dese riggels aan de beijde ende te maken met lip dat swalifs wijs inde Stijle gekeept en met een drie vierde duijms nagel geslooten, en vier spijkers, daar bij nog in dit agtkant te maaken 32 ribben tot kruijsbanden, de onderste 16 lank 13 voet, dik 6 en 7 duijm, de bovenste 16 lank 8¾ voet, dik 6 en 7 duijm, nog 16 slimkerbiels lank na den eijsch, dik 4 en 6 duijm, dese kruijsse en slimkerbiels moeten altemaal daarin gewerkt worden op tanden van een duijm, en verder wel vast gespijkert en op Ider kruijs een ¾ duijms nagel, op de acht stijlen te sluijten met Penne en gaten, een tafelement dik 7 duijm, breet 22 duijm alle dennehout, op de 4 onderkruijs balken te leggen vier krekbalken lank 8 voet dik 11 en 14 duijm, nog twee krukbalken, swaar 10 en 12 duijm die in de velden geslooten moeten werden met lippen gelijk aan de andere riggels van is gemeld. In Ider krukbalk een Pol geslooten lank 5½ voet, swaar 9 en 16 duijm, op dit kruk solder te stellen een stoel daar de spil op staat, de twee stijle lank na den eijsch swaar 8 en 10 duijm, de balk dik 10 en 10 duijm, dat alles van goed leverbaar dennehout, booven opde buijtenkant van de stijlen te maken denne schegge, lank 4½ voet, aan het eene end dik 1½ duijm breet 11 duijm, het andere eijnd dik 6 duijm breet 11 duijm, dese scheggen de onderende te setten op een duijms tant en in ider scheg drie greene duijms nagels, en voort na behooren wel vast gespijkert, voorts dit achtkant soover het met ried gedekt moet werden te belatten met latte van 1¼ a 2 duijm. (Par. 6) Op dit achtkant te maken een suffisante kap, de vloer op het taafement (lees tafelement, P.B.), dik 3 duijm, breet 11 duijm, daar in te maken 16 ijpe klossen breet 9 duijm dik 3 duijm, de klossen van booven altemaal met blik te beslaan, buijten om de vloer en klosse te maken een kuijp van eekenhout dik 4½ duijm breet 9 dm dese kuijp aan malkander te lassen, de lasse lank 12 duijm, en op Ider las een ijsere plaat lank vier voet, breet 1½ duijm, wel vast gespijkert, nog dese kuijp vast te sluijten door het tavelment met 16 een duijms boute, nog in dese kuijp te maken een Euvering (=overring, P.B.) van eeken hout, dik 7 duijm, breet 11 duijm, met penne en
gaten aan malkander geslooten en vast genagelt, daar op te leggen twee voeghoute lank na den eijsch voor swaar 15 en 17 duijm, agter wat ligter, daar in te maken een Penbalk van eekenhout swaar 15 en 18 duijm, een steunder balk swaar 6½ en 11½ duijm de stuender (staat er, P.B.) 12 en 14 duijm, het agterbalkje 10 en 12 duijm met een swaluwe staart op de ende van de voeghoute gekeept, en in Ider ent een duijms bout daar door geslooten, nog een eeke spruijtbalk lank 32 voet, Inde midde swaar 13 en 14 duijm, aande ende 10 en 11 duijm, dese spruijtbalk aan de Euverring vastgemaakt, met vier hou vaste, aan Ider end twee, voor op de voeghoute te make een eeken windpeuluw, swaar 16 en 24 duijm op de voeghoute geswalift, en in Ider end met een 5/4 duijms bout vastgeslooten, door dese voeghoute heen, daarop te maken het voorkeuvelens van eeken hout een stijl swaar 8 en 8 duijm, een dito 4½ en 7 duijm, een kerbiel aande vaste keerstijl op tande geset, van 1¼ duijm, twee hoekstijle swaar swaar 6 en 7 duijm het balkje daarop 6 en 9 duijm, verder de kap te maken en riggelen na behooren, de spante swaar 4 en 6 duijm dennehout, en verder te besparren met goeije gave sparre, en te belatten met riedlatten, dese kap van binnen te bekleeden tegen de sparren aan met ¼ duijms eeken spraijselblaatjes, op de kap en aan het achtkant van de moolen te dekken met goed oost of westsaander ried en dat wel vast te benaijen, met goede en suffisante roopen en dan boven het achtkant tegen het tafelement aan 8 vuure waterborden breed 12 dm dik 1½ duijm, alsmede een vorst op de kap van dito soort van deelen, de kap voor aant kosijn digt te maken, met een duijms eekenhout en het schuijn (wordt bedoeld het z.g. wolvendakje, voor aan de kap P.B.) te beweegen met vuure 1¼ duijms hout (beweegen = dicht maken met weeghout, weeg = wand. In dit geval moest een z.g. getrapte weeg aangebracht worden d.w.z. de planken overnaadsch vastspijkeren P.B.) (Par. 7) Deese moolen van onderen (af) tot aan de onderkant van het riedendak toe te beweegen (zie boven) en digt te maken met denne 1¼ duijms deelen, die niet breeder moogen sijn dan 12 duijm als meede aande schuuren die aande moolen koomen die met malkander de lankte van seventig voet komt uijt te maken,
11
tot dese schuuren van de moolen aan Ider end te stellen een nok bint van denne hout, swaar de stijlen en balken 8 en 10 duijm, de kerbiels 6 en 11 duijm, nog aan Ider sijde te leggen twee wurmte van de moolen af tot soo lang de schuuren sijn, swaar 6 en 7 duijm, de weegen daar hoog 8 voet, aan ider sijde vande moolen te maken drie deuren de stijlen van de Middeldeuren 6 en 7 duijm, en de riggels 6 en 7 duijm, aan Ider end twee deurstijlen en riggels mede 4 en 6 duijm dik, alles dennehout, aan Ider end vande moolen en leveren vier glaasen lank 3 voet, wijt 2 voet, als mede aan Ider sijde vande moolen boven de middel deuren mede sulke glasen van groote, verder op dese schuuren te maken aan Ider end ses spante swaar 5 en 6 duijm, nog aan Ider end twee spante swaar 4 en 5 duijm (dit zal wel moeten zijn één spant, n.l. de z.g. endelspanten die lichter van hout konden zijn omdat het weeghout er tegenaan gespijkerd werd P.B.) In Ider sijd te leggen 4 riggels 3 en 4 duijm dik alle van goed dennehout, dese schuuren te dekken met denne een duijms deele, en latte en tingele nabehooren, en voort te dekken met goede gave roode pannen en een houte vorst van drie vuure 1½ duijms dele daar op, waterborden en schandekken nabehooren (schandekken = windveeren P.B.). (Par. 8) Om dese moolen te maaken een swigtstelling achthoek riggelen greene of eekenhout swaar 4 en 6 duijm 16 dito riggels swaar 4 en 5 duijm, daarop te maaken en leeveren denne 1½ duijms deele ter breete van 11 voet, om dese swigt stelling te maken een leuning de stijltjes dik 3 en 3 duijm, de booven leuning 3 en 4 duijm, twee schroden tusschen beijde de leuning, moetende altemaal geschaaft werden, onder de stelling te setten stutten swaar 3 en 4 duijm greenenhout en op de vorste van de schuuren onder de onderlagen te leggen een greene rib swaar 5 en 7 duijm en aan Ider end een stut. (Par. 9) Aan dese molen te maaken een staartbalk van eekenhout, lank na den eijsch onder swaar 10 en 13 duijm boven swaar 6 en 7 duijm, twee greene lange schooren swaar 6 en 7 duijm, twee dito wat korter ende Ider met een duijms bout door de lange spruijt vast geslooten, en de onderende mede een duijms bout door de
12
staartbalk en beijde de schooren geslooten, onder inde staartbalk te maaken een eeken windkoppels, met drie greene spaken, aant boven end vande staartbalk een 5/4 duijms bout door het agterbalkje heen, tot dit kruijwerk te leveren een nieuw kruijtouw en een toijtouw, en dat Ider met een ijsere haak, inde de stelling te maaken kruijgaaten en aan Ider end vande gaten te leggen onder tegen de stelling aan greene of eeken stukjes dik 1½ duijm breet 4 a 5 duijm, voor de aanslag van de hake. (Par. 10) Boven in dese moolen te maken en leveren een eeken as groot aan de kop 24 duijm agter 22 duijm, en dat van een goede rijnse balk, Inde hals van de as te leggen 24 ijsere scheenen, dik een duijm, breet na den eijsch, lank 11 duijm, daar om een schroefband en een spijkerband, om de scheenen alsoo vast te houden, agter om de Pen vande as een gedraijde ijsere klapmuts, met hals en Pen steen daar toe, voor om de kop vande as te leggen drie ijsere strop banden, een swaar 5/4 duijm, twee swaar een duijm, met spijle daar toe; en alles dat tot het wel sijn van nooden mogt weesen om deese as te maken, en leveren, een groot wiel en dat 9 voet diameter de Armen van ijpen of eeken hout swaar 2 van 8 en 10 duijm, 2 van 8 en 11 of 12 duijm, vier drooge ploijen van ijpenhout dik 5 duijm breet 21 duijm, een velling daarop van droog ijpenhout, dik 4½ duijm, breet 10 duijm, aan de andere kant van het wiel mede een ijpe velling soo dik dat het wiel op de smalste plaats dik is 12½ duijm, daar in te maaken drooge asijne kammen, soo veel als het werk vereijst, nog over de armen van het wiel te leggen 6 eeke stukken, vier stukken dik 2½ duijm, breet 8 duijm, 2 stukken dik 3 duijm, breet 8 duijm, dit wiel gnap en net in malkander te maaken, en dan met 20 bouten dik ¾ duijm, wel vast te sluijten, alles na den eijsch vant werk, om dit wiel te maken een suffisante vang met sabel, en vangbalk en vangstok alles compleet om de moolen daar mede te vangen. Inde as te maken twee goede greenen roeden lank 69 a 70 voet, met greene hekkes en soomen, en eeke halfduijms wagenschots borden. (Par. 11) Nog booven inde moolen te maken een eeken spil lank 12 voet, swaar 14 en 14 duijm, en
aan Ider end een ijsere kroon lank en swaar na behooren, tot de boovenkroon te maaken Inde spruijtbalk, een poort met een metale neut lank 2½ duijm, breet 2½ duijm dik 2 duijm, een houte neut daar bij van Palmehout, boven om de spil te maaken een suffisante bonkelaar van twee ijpe 4½ duijms plaaten op malkander, en daar ses klinkbouten door wel vast geklonken, buijten om drie suffisante ijsere banden wel vast daarom geslaagen, in dit bonkelaar te maaken drooge Palme (= palmhouten) kammen van goed turks hout, aan het onder end vande spil mede te maaken een suffisante bonkelaar met vier kruijsarmen swaar 6 en 8 duijm daarop te make ploije van ijpe hout dik 4 duijm, breet 15 duijm, een velling daarop groot 3 en 8 duijm, aande andere kant een ijpe velling groot 2 en 7 duijm, dit alles wel en gnap te maken, van droog hout en vast te sluijten met 12 bouten dik ¾ duijm en daar jn te maken drooge asijne (= azijnhouten) kammen, alsmede nog 4 eeke 2 duijms stukken over de armen, tot dit bonkelaar te maken een sterk en suffisante schijfloop de plaaten dik 4½ duijm en Palme staven daarin van goed turks hout en Ider plaat de kante beslagen met twee ijsere banden en aan malkander vast geslooten met vier boute dik ¾ duijm. (Par. 12) Op het tweede solder te leggen een goede suffisante kruk swaar 755 pont met 3 bogten en 6 halse aan de kruk wel rond gedraijt, ende bogte rond geschuurd, tot dese kruk 14 metale neute lank 5½ duijm, dik int hol 1¼ duijm, breet 1¾ duijm, de slothouten tot de kruk altemaal van boeken of asijne hout, en de wiggen van droog eeken hout, dit kruk solder digt te maaken met denne 1½ duijms deele, alsmede het kapsolder digt te maken met dito deelen, booven een trap te maken van 2 denne ribben van 3 en 4 duijm, de trappen (lees treden) 1½ a 2 duijm, een trap van het onderste solder tot de kruk solder, van twee Ribben van 4 en 4 duijm, de treden 1½ a 2 duijm, een trap vande vloer vande moolen tot de onderste solder van dennehout, de sijdstukken dik 4 duijm, breet 6 duijm, daar in 1½ duijms treeden, op de onderste solder te maaken twee stelling trappen en ook twee stelling deuren, al de deuren aan de moolen te maken van een duijms greene stolijs balkshout, en alles wel te klampen en te spijkeren en ofhangen en met
sluijtboomen te maken soodat behoord, en aan een deur een goed kruijsslot daar aan te doen. (Par. 13) Onder in dese moolen te maken een wagenschot slees, de sleesstukken soo lang dat daar twintig voet mede afgesaagd kan werden, en swaar 7 en 13 duijm greenen hout, twee eeken hoofden lang naden eijsch een swaar 8 en 13 duijm, een swaar 7 en 11 duijm, onder dese slees te maken Palme neute om de slee te lijen, Inde slee te maaken aght greene twee duijms stukken, en dat aan Ider end in een ijsere beugel die aande hoofden vast gespijkert, in het agterhoofd te maken twee ijsere prooken, onder dese slee te maken 16 denne rollen, daarvan de grootste is 15½ duijm en de kleynste 10½ duijm, in ijder end van dese rolle te maken een ijsere ring en plaat met een prook daarin, en dat met rond end om alsoo in een ijsere pantje te draije, welke Pantjes in de slee stelling stukken ingelaten moeten werden, verder dese slee gangbaar te maken, met hoogel en rat, en krabbelaar, het geene daar aan dependeerd, alsmede een op winders blok, tot de kraan, met een Pokhoute schijf en een Pokhoute schijf op de uijtlegger. (Par. 14) Nog in dese moolen te maken en te leeveren een balkslee soolang dat daar dertig voet mede kan afgesaagd werden, de sleestukken altemaal van greenen hout, alsmede de hoofden, de Pollen van ijpe off eeken hout dik 3½ duijm, een slee stuk (het pollenstuk) swaar 7 en 11 duijm, een slee stuk swaar 6 en 7 duijm een schrood daar onder teegen aan van 2 en 7 duijm, een middel rif van 4 a 4 duijm, een loos slee stuk swaar 6 en 7 duijm een schrood daar onder teegen aan van 2 en 7 duijm, dese slee te sluijten met vier bouten van ¾ dm, onder dese slee te maken asijne en eeken neute daar hij over gaat, en laijers, en klampen na behooren, voor dese slee te maken een helling, lank 24 voet, breet 8 voet, 5½ voet breete de helling digt te maken met drie duyms eeke planken voor het sleepen der balken, en aan Ider sij een 1½ duijms plank, voorts moet hiertoe gemaakt werden een opwinder, en uijtwinders werk met rat en krabbelaars na behooren, alsmede een hoogel en spil en ronsel en radt tot de slee alles dat het wel en ordentelijk tot de sagerije is geschikt, naden
13
Afb. 2. Reconstructie van de wagenschotslee, gegevens uit het bestek, aangevuld met gegevens uit Theatrum Machinarum Universale. Waarschijnlijk lag de stam tussen de slee en lag deze alleen vast met krammen. Hoe na het kloven de kwartieren werden gezaagd is niet met zekerheid bekend. Nadere ideeën hierover werden niet in de tekening verwerkt.
14
eijsch van sulk een werk; (Par. 15) Nog in deese moolen te maken drie saagramen twee om wageschot daar mede te sagen, en een tot de balken, de raamstukken alle van vuure hout, swaar 4 en 10 duijm, In Ider twee ijpe spanhoofden swaar 10 en 12 duijm, aan ijder spanhoofd en dat om de raamstukken een ijsere spijkerbeugel, en dat aan de drie middelhoofden, onder niet, nog drie ijpe of eske draijhoofden swaar 8 en 10 duijm, met asijne slothouten daarop en onder een eeken klamp dik twee duijmen, tot dese ramen ider een denne wuijffelstok om mede aan de kruk te hangen, een of twee wuijffelaars sullen van twee stukken gemaakt moeten werden, om alsoo regt over de bogt vande kruk te koomen. (Par. 16) Nog moet den aannemer dit onderstaande losse gereetschap ten sijnen kosten daarbij leveren, als namentlijk vier nieuwe seijlen, met lijk en lijne, soo de selve gebruijkt moeten werden, twee opwinders touwen, een uijtwinders touw, een jijntje met blokke met 5 en 6 schijve en 2 rollen boven daar in, een kinnebaks blok, aan de op en uijtwinders touwe
Ider een haak, Veertien tange, tot de wageschotslee, 8 sagen 4 voet daar vier hangsels toe, ses sagen 4½ voet, daar 4 hangsels toe, 4 sage 5 voet, daar 3 hangsels toe, een groote Prikhaak, twintig span wiggen, 12 span krammen, drie kleyne Prikhaakjes, 5 hou vasten, 2 span mokers, een swaar 1½ pont, een swaar 3 pont, 3 ketting hake, nog tot de balkslee 20 schilp sagen 4 voet, 10 hangsele daar toe, 10 sagen 4½ voet, 10 hangsele daar toe, 4 balkijsers, 4 hou vasten, 3 mookers een van 8 pond, een van 3 pond, een van 2 pont, een kettinghaak, een dommekracht van nommer 5, 2 slaghaken, twee tasthake, 2 vaar haake, een houthaak, een nijptang. (Par. 17) den aannemer is ook gehouden om in de voorschreve moolen te stellen een kunst om sneedelen daardoor te sagen, mits dat de heeren besteeders al het ijserwerk dat daar toe is benoodigd, voor haar reekening sullen moeten besorgen en leveren. (Par. 18) De heeren besteeders sullen alhier tot Saandam moeten stellen een Keurmeester, om alle houtwaren die tot en aan de voorschreve
moolen moeten werden gemaakt, gebruijkt en vertimmert, alhier tot Saandam te keuren, te wraken, of goed te keuren, eer en alvorens het gemaakte hout tot de voorschreeve moolen werd gescheept en van hier na Seeland gevoerd te werden, en dat alhier tot Saandam voor goed is gekeurd, sal noijt in Zeeland mogen werden gewraakt of kwaat gekeurt, maar voor goed opgenoomen en ontvangen werden; (Par. 19) Het voorengemelde hout tot de moolen noodig, ijser, touw werk, ried, roop, glaase, en panne op de schuuren van de moolen, al de spijkers en bouten die tot het werk van nooden sijn, sal den aanneemer ten sijnen kosten alles moeten maaken en leveren tot Middelburg in Zeeland, bij de andere saagmoolens vande besteeders, om aldaar opgeregt en voltoijt te werden, tot sooverre toe dat het Compleet en gereed is, om daar mede te saagen, waar voren de heeren besteeders aanden aanneemer sullen voldoen en betalen de somma van seven duijsend negenhonderd en vijf ent seventig guldens, en dat vrij en gereed geld, sonder eenige korting te betalen in hollands courant geld in 4 termijnen, de eerste op dato deses gereed en voor af, de tweede soo ras als de moolen of de toebehooren van dien alhier op Saandam gereed is om van hier na Zeeland gescheept vervoerd en afgesonden te werden, de derde soo dra als de moolen tot Middelburg is geregt, en de laaste vierde part als de moolen in alles gereed en opgemaakt is, om hout daar mede te sagen. (Par. 20) Sullende de heeren besteeders alsdan nog daar en boven vijftig Seeuwse rijksdaalders aande aanneemer moeten geven tot een vereering. (Par. 21) Den aanneemer is ook gehouden om de moolen jn de maand van October aanstaande van desen Jare 1726 klaar te hebben ten eijnde hij den eersten November daar aan volgende hout kan sagen, en wanneer den aanneemer sulks niet kan doen, of uijt komt te voeren, In dat geval, sal de aanneemer te behoeve vande heeren besteeders moeten verbeuren, en tot boete geven voor ijder dag dat sulks langer duijrt, twee gulden en tien stuijvers, die de heeren besteeders aan haar uijtgeloofde koop-
penningen sullen afkorten. (Par. 22) De Heeren besteeders sullen het haij en metselwerk ten haren kosten hebben te doen en te maken, ter plaatse daar de moolen en schuuren sal staan, en opgebout moeten werden, het selve gereet en klaar te hebben voor den eersten Junij deses jaars 1726, op dat den aanneemer int opregten en bouwen vande moolen niet verhinderd off veragtert soude werden. (Par. 23) De heeren besteeders sullen gehouden sijn so dra als de moolen tot Middelburg ter geordonneerde plaatse sal wesen opgeregt, alle gevaren het sij van brant of andere ongelukken die deselve moolen soude konnen of moogen overkoomen te nemen voor haar gevaar en schade sonder iets daar van aande uijtgeloofde en bedonge besteeding penningen te moogen korten; (Par. 24) De heeren besteeders sullen aanden aannemer vande gemelde moolen moeten geeven en tot sijn gebruijk verleenen een gedeelte van een houtloos vande nabijstaande moolen daar dese nieuwe moolen geset moet werden off een gedeelte vande groote moolen aldaar staande, om des aanneemers gereetschap daar in te bergen, tot soo lange dat de nieuwe te maakene moolen rondom digt is, en geslooten kan werden; (Par. 25) De heeren besteeders sijn ook gehouden om aanden aanneemer voor hem en sijn volk die hij tot het opbouwen en maken van deselve moolen gebruijkt, en van hier mede neemd te moeten versorgen een gedeelte of end van een woonhuijs in de Polder daar de moolen staat geboud en opgeregt te werden of daar omtrent en te bevorderen dat daar den aanneemer en sijn volk soo lange in konnen en moogen blijven woonen, als de moolen opgemaakt en opgeleverd is. (Par. 26) Ingevalle het mogt gebeuren dat de moolen gereed, en door den aanneemer aan de heeren besteeders opgelevert was, en dat op die tijd de heeren besteeders geen genoegen wilde neemen en alsoo vanden aanneemer eenige
15
Seeuwse rijxdaalders tot een vereering. (Par. 27) Het voorschreve werk sal alles gemaakt en gelevert moeten werden na de Amsterdamse voetmaat tegens elff duijm in de voet gereekend, en is dese overeenkomst van besteeding en aanneeming gedaan en geslooten op den 11en April 1726 voorleeden ten bewijse vant welke hier van gemaakt is dese acte. Verbindende tot nakoominge deses (enz.) Gedaan en gepasseerd (enz.) w.g. Dirk Arents Sluijk Cornelis Barkhorn Dirk Goethart
} } Hendrik Kardenael }
getuijgen
Ph. v.d. Stengh Het valt buiten het bestek van dit artikel om tot in detail uit te leggen hoe een molen als boven beschreven precies in elkaar zit. Wie zich hierin wil verdiepen kan zeer veel informatie vinden in het boek Molenbouw van Anton Sipman. Toch leek het mij zinvol om het bestek paragraaf voor paragraaf van een kort commentaar te voorzien.
Afb. 3. Zaagraam, zaagslee en haalwerk in molen de Zwaluw te Birdaard. Let op de ijzeren spijkerbeugels om de raamstijlen en spanhoofd.
16
penningen wilde korten, soo sullen de heeren besteeders en den aanneemer gehouden sijn, om de moolen van onpartijdige mannen te laten besien, en te laten keuren, hun des verstaande en soo alsdan de moolen van deselve onpartijdige mannen na sieninge van dien niet werd bevonden met dit bestek overeenkomstig te sijn, en na Inhoude van dien gemaakt te wesen, soo sal den aanneemer gehouden sijn, om het selve ten sijnen kosten te verbeeteren en opte maken, en soo deselve moolen voor goed werd gevonden en na de bestekke gemaakt te sijn soo sullen de heeren besteeders gehouden sijn, den aanneemer in voegen hier vooren is gesegt sijn uijtgeloofde en bedonge besteeding penningen te voldoen, sonder eenige verlenging of uijtstel van tijd als mede daar en boven de bedonge vijftig
Ad 1 en 2. Hier treedt Dirk Arents Sluijk op namens de Sociëteit. Eerder fungeerde hij als getuige bij de aanstelling van Fijn. Voor de molen de Vrijheid te ZaandamWestzijde werd de windbrief verleend op 16 november 172428. Deze molen zou in 1746 al weer gesloopt zijn. We hebben zo een gedetailleerde beschrijving van een Zaanse zaagmolen die reeds lang verdwenen is, en van een inrichting, die al sinds mensenheugenis niet meer voorkomt. Ad 3. De molen wordt van onderaf beschreven. Men begint met de balklaag die bovenop het funderingsmetselwerk wordt gelegd. De onderlage zijn balken die haaks op de lengteas van de zaagschuur worden gelegd. De onderlage die in het midden liggen moeten worden onderbroken voor de krabbelraderen van de sleden. Daartoe dienen de twee beert-
stukken, die de korte onderlage en de triemen dragen. De Ses slee stelling stukken moeten de balkslee dragen en liggen haaks bovenop de onderlagen. In de twee slee stelling stukken worden de 16 rollen van de wagenschotslee gelagerd. De hierna genoemde triemen verbinden de twee sleestelling stukken. Hierin worden de neuten tot geleiding van de wagenschotslee geplaatst. De twee denne onderwurmte zouden wij nu de muurplaten noemen. Deze worden met een zwaluwstaartverbinding op de koppen van de onderlagen gelegd en dragen de ondervierkantstijlen.
kleedhout van de molen mag niet breder zijn dan 12 duim! Dit om lekkages ten gevolge van krimp te voorkomen. Tegenwoordig moet bij restauraties nogal eens een minimum breedte voorgeschreven worden, om het nog ergens op te laten lijken. Ik ben het niet helemaal eens met het commentaar dat Boorsma geeft over aan Ider end twee spante
. Zowel het spant tegen het ondervierkant als aan het eind van de schuur kunnen lichter zijn, daar deze spanten minder zwaar belast worden dan de tussenliggende spanten. Mogelijk is deze zinsnede dus toch juist.
Ad 4. Opvallend zijn de maatverschillen. Ik ben geneigd om de vier zwaarste stijlen, kerbiels en balken samen te voegen tot de buitenste gebinten van het ondervierkant. op elk van de buitenste balken staan immers twee stijlen van het achtkant. Verder zijn er slechts 8 ribben tot kruijsse, dat wil zeggen vier veldkruisen, die ik in de buitenste velden zou plaatsen. De bovenwurmte verbinden de vier gebinten en vormen samen met de hoekstukken het tussentafelement, waarop het achtkant staat. De 2 rees dienen tot geleiding van de zaagramen.
Ad 8. De achthoek riggelen, dat wil zeggen de acht hoekleggers van de stelling zijn meestal zwaarder uitgevoerd dan de tussenliggende, zo ook hier. Dit omdat op deze hoekleggers de stellingdelen van twee velden bij elkaar komen en er dus twee rijen spijkers in de legger komen. Boven het dak van de schuur liggen de leggers van de stelling op een juk, waarvan de stutten naast of tegen de zijwegen van de schuur rusten.
Ad 5. Het achtkant krijgt twee bintlagen, de bovenste is kapzolder en de onderste krukzolder. In elk veld komen twee veldkruisen en drie veldregels, waarbij opgemerkt moet worden dat voor de middelste veldregels er maar zes staan aangegeven. Dat komt, omdat op deze hoogte twee krukbalken, die apart staan vermeld, de plaats van twee veldregels innemen. Slimkerbiels zijn hondsoren.
Ad 9. De leggers van de stelling moeten worden bekleed met greene of eeke stukjes om beschadiging door de stellinghaken te voorkomen.
Ad 6. Neutenkruiwerk en middelbalk zijn typisch Zaanse kenmerken. Opvallend is het ontbreken van keerneuten in de kuip. Eveneens ontbreken roosterhouten en spantring in de beschrijving. De kap moet van binnen met eeken spreijselblaatjes bekleed worden. Deze bekleding dient om te voorkomen dat tijdens het vangen vonken in het riet van de kapbedekking terecht komen.
Ad 10. De pen van de eiken bovenas moet worden voorzien van een gedraijde ijsere klapmuts. In mei 1727 verleenden de Staten van Holland een octrooi voor nieuw geïnventeerde gegoten ijsere en rond gedraijde klapmutsen of toogenpotten tot voorkoming van het heet lopen der assen
aan Cornelis Korff, Stoffel Jansz., Laurens Cornelisz. en Lauwerens Cornelis Barghoorn29. Of laatstgenoemde dezelfde is als onze Kornelis Barkhorn is mij niet bekend. In een akte van 15 februari 1724 heet onze molenmaker Cornelis dirkse barkhorn. Opvallend is dat waar het de gaande werken van de molen betreft, apart wordt voorgeschreven dat droog hout moet worden gebruikt. Jammer genoeg worden geen aantallen kammen opgegeven, zodat de overbrengingsverhouding niet bekend is.
Ad 7. Hier worden de schuren beschreven. Het
Ad 11. De bovenbonkelaar moet worden samenge-
17
Afb. 3. Houtzaagmolen de Heesterboom, Leiden. Gecombineerd zaagraam; links ligt een balk op de zaagslee, rechts wordt een balk op de schulpvloer gezaagd. Geheel rechts op de foto het krabbelwerk, waarmee de slee naar voren getransporteerd wordt. steld uit twee met klinkbouten op elkaar bevestigde platen, zonder kruisarmen of velgen. Ad 12. De goede suffisante kruk werd gesmeed! Eerder (par. 5) zagen we dat er zes krukbalken zijn met in iedere balk een pol. In deze pollen worden de lagers voor de krukas geplaatst. Dan zijn er nog drie lagers in de kolderstokken van de zaagramen, in totaal dus negen lagerpunten. Voor elk lagerpunt zijn er twee lagerschalen, onder en boven de as, nodig. Er moesten 14 metale neute geleverd worden. Dit is niet genoeg om elk lagerpunt van twee metalen neuten schalen te voorzien30. Vermoedelijk waren alleen de onderschalen op de krukbalken van metaal. De bovenschalen waren van hout (slothouten). Wellicht waren in de kolderstokken de boven en onderschalen wel beide van metaal, dit in verband met de belasting. Dan zijn er twaalf in gebruik en blijven er drie in reserve, een redelijk aantal. Ad 13. De hier beschreven wagenschotslee wijkt af van de uit oude molenmakershandboeken bekende afbeeldingen, die sleden met vier
18
sleeleggers laten zien (afb. 2). Hier wordt het aantal sleeleggers niet opgegeven; wel echter aght greene twee duijms stukken, en dat aan Ider end in een ijsere beugel die aande hoofden vast gespijkert. Ook komen er maar twee ijsere prooken in het hoofd van de slee, die dan wel in het kloofperk zullen zijn aangebracht (dat is het gedeelte van de slee waarin de stammen in kwartieren werden gezaagd). De dennen rollen met de grootste diameter komen het dichtst bij het zaagraam te liggen, deze rollen hadden het meest van slijtage te lijden. Tenslotte worden hier nog een aantal onderdelen voor de kraan beschreven. Deze kraan moest dienen om de klossen uit het water in de molen te hijsen. De beschrijving van de kraan zelf ontbreekt echter. Ad 14. De balkslee komt te liggen op asijne en eeke neute, aangebracht in de ses slee stelling stukken van par. 3. Voor deze slee ligt buiten een sleephelling om stammen uit het water de molen in te kunnen trekken. Deze helling is echter te smal om ook de wagenschotslee te kunnen bedienen, zodat een kraan daar inderdaad nodig is.
Ad 15. De zaagramen worden opgebouwd uit twee verticale stijlen met daartussen onderaan en op ongeveer twee meter hoogte een spanhoofd, waartussen de zagen werden gespannen. Meestal is er verder naar boven nog een balk tussen de raamstijlen, het kalf, maar in het bestek ontbreekt deze. Ad. 16. Vreemd genoeg worden alleen hangsels genoemd. Deze hengsels worden bovenaan het zaagblad bevestigd en dienen om de zagen met spanwiggen tussen de hoofden van het zaagraam te spannen. Onderaan het zaagblad zitten kluften aan het zaagblad vastgeklonken. Deze kluften ontbreken in de opsomming. Het aantal zaagbladen is wel wat aan de lage kant, zeker ook in vergelijking met de inventarislijst van De Twee Gebroeders. Ad 17. Volgens Boorsma was de kunst een toestel, gebruikt voor het tot planken zagen van dikke platen hout31. Helaas schrijft hij niet hoe een kunst eruit zag of werkte. We komen de kunst ook nog tegen in de inventaris van de paltrok Door Tijd en Vlijt, en in de inventarissen van vele zaagmolens. Sneedelen werd begin deze eeuw in de houthandel nog als benaming gebruikt voor delen van minder dan 15 mm. dik. Ad 18 en 19. Het werd de molenmaker wel gemakkelijk gemaakt; zelfs werd het hout vooraf in Zaandam gekeurd. De kosten van al dit fraais bedroegen 7.975,, waarbij we een goede indruk hebben van wat er voor dit bedrag moest worden gepresteerd. De betalingsvoorwaarden lijken ook niet ongunstig voor de molenmaker. De eerste termijn werd direct betaalbaar gesteld. Helaas heb ik geen idee van de transportkosten. Hoeveel scheepsladingen zouden het zijn geweest? Zelfs het riet moest uit de Zaanstreek worden aangevoerd! Ad 21 en 22. De acte gepasseerd op 23 april, de molen zaagvaardig op 1 november. De besteders verzorgen zelf fundering en metselwerk, dat op 1 juni gereed moet zijn, zodat de molenmaker vijf maanden resten om de molen op te rich-
ten en af te timmeren. Dat betekent dat er stevig doorgewerkt moest worden. De boete voor te late oplevering lijkt in verhouding tot de aannemingssom niet al te hoog, maar vergelijkingsmateriaal ontbreekt. Ad 27. Gelukkig wordt hier nog aangegeven welke voetmaat voor het bestek is gehanteerd. De Amsterdamse voet meet ongeveer 28,3 cm. Of er een molen volgens dit bestek is gebouwd kon ik niet achterhalen. Het jaartal, 1726, sluit niet aan op het eerder aangehaalde lijstje. De Twee Gebroeders moet een molen van het beschreven type zijn geweest. In ieder geval blijkt uit deze acte dat er in 1726 al minstens twee molens overeind stonden, maar dat mag gezien eerdere publicaties geen verwondering wekken. Hier eindigt mijn speurtocht door de archieven. In de bijlage is nog een uitleg opgenomen bij de inventarislijsten, die eerder in dit blad werden gepubliceerd en die hier worden herhaald.
Bijlage Inventarislijsten uit een verkoopboekje van de veiling van de molens in 1860, eerder gepubliceerd in De Windmolen, nr. 39, oktober 1984. Molen Het Fortuin 27 zagen, 4 voet 3 duim, 27 zagen 4½ voet, 16 zagen 5 voet, 39 zagen 5½ voet, 12 zagen 6 voet, 6 zagen 6½ voet, te zamen 127 zagen met klugten aangetuigd, 131 hangsel, 64 klugten, 118 spanwiggen, 14 vijlen, 37 mastkrammen in soort, 3 platstuk krammen, 3 kopmessen, 12 paar klaauwen, 1 stropketting, 1 bastijzer, 1 kramwig, 1 kiezentrekker met vork, 1 nijptang, 2 mastschrabbers, 1 handboom, 8 balkijzers, 1 knijpijzer, 1 trekzaag, 1 handzaag, 7 mokers in soort, 1 drijfbeitel, 2 spijkerbeitels, 1 koubeitel, 2 schulpmaten, 4 slaghaken, 4 vaarhaken, 2 zethaken, 4 kanthaken, 2 paar blokken met loopers, 4 lantaarns in soort, 2 blakers, 1 ophaaltouw, lang 25 vaam 6 duim, 1 dito, 24 vaam 6 duim, 1 sleetouw, 18 vaam, 5 duim, 1 leutouw 17 vaam 4½ duim, 1 dito 16 vaam, 4½ duim, 8 zeilen en eenige houten gereedschappen.
19
Molen De Twee Gebroeders 18 zagen 4 voet, 26 zagen 4 voet 3 duim, 30 zagen 4½ voet, 15 zagen 5 voet, te zamen 89 zagen met klugten aangetuigd, 82 hangsels, 36 klugten, 76 spanwiggen, 1 paar kleine schroeven en moeren, 27 mastkrammen in soort, 2 platstukkrammen, 2 kopmessen, 28 proken, 13 paar klaauwen, 2 bastijzers, 1 kiezentrekker, met vork, 2 nijptangen, 1 mastschrabber, 4 balkijzers met 5 sneeijzers, 1 pikhaak en 1 knijpijzer, 3 trekhaken, 6 mokers in soort, 2 spijkerbeitels, 1 drijfbeitel, 2 schulpmaten, 3 slaghaken, 2 vaarhaken, 1 kanthaak, 2 zethaken, 2 paar blokken met loopers, 3 lantaarns in soort, 20 tangen in soort, 1 ophaaltouw, lang l5 vaam 4½ duim, 1 dito 18 vaam 4½ duim, 1 sleêtouw 10 vaam, 8 zeilen en eenige houten gereedschappen.
Paltrok De Houtnegotie 21 zagen 4 voet 3 duim, 25 zagen 4½ voet, 30 zagen 4 voet, te zamen 76 zagen met klugten, 2 schroeven met moeren, 67 spanwiggen, 6 vijlen, 18 mastkrammen, in soort, 2 platstukkrammen , 3 kopmessen, 4 paar klaauwen, 3 stropkettingen, 1 bastijzer, 1 nijptang, 8 balkijzers, 1 knijpijzer, 1 trekzaag, 5 mokers in soort, 1 spijkerbeitel. 1 kouwbeitel, 3 schulpmaten, 3 slaghaken, 2 vaarhaken, 2 paar blokken met loopers, 4 lantaarns in soort, 7 zeilen, 1 ophaaltouw, lang 13 vaam, 5 duim, 1 sleêtouw, 10 vaam, 5 duim, 1 dito 8 vaam 5 duim, en eenige houten gereedschappen.
Molen De Gekroonde Burgt 21 zagen 4 voet, 26 zagen 4 voet 3 duim, 33 zagen 5 voet, te zamen 80 zagen met klugten aangetuigd, 130 hangsels, 133 klugten, 2 schroeven met moeren, 113 spanwiggen, 6 vijlen, 12 mastkrammen in soort, 15 dito, 2 platstukkrammen, 3 kopmessen, 3 proken, 12 paar klauwen, 1 stropketting, 2 bastijzers, 1 kramwig, 1 kiezentrekker, met vork, 1 nijptang, 2 mastschrabbers, 1 handboom, 8 balkijzers, 1 knijpijzer, 1 trekzaag, 1 handzaag, 8 mokers in soort, 2 spijkerbeitels, 1 drijfbeitel, 3 schulpmaten, 3 slaghaken, 2 vaarhaken, 2 lanthaken, 2 zethaken, 2 paar blokken, 4 lantaarns in soort, 2 ophaaltouwen, lang 23 vaam 5 duim, 1 sleêtouw 14 vaam 5 duim, 8 zeilen, en eenige houten gereedschappen.
Hoe werden al deze gereedschappen gebruikt? Teneinde deze vraag te kunnen beantwoorden volgt hieronder nog een korte beschrijving van deze gereedschappen. We zien dat bij de zagen steeds een voetmaat gegeven wordt; dit is de lengte van de zaagbladen. De afmetingen van elk zaagraam verschilden naar gelang van de maximale diameter van de met het raam te zagen stammen, en zo hoorde bij elk zaagraam een aantal zaagbladen van een bepaalde lengte. Vaak konden in het grootste zaagraam kortere bladen ingehangen worden als er dunnere stammen gezaagd moesten worden. Onderaan het zaagblad was een klugt vastgeklonken. Bovenaan hing het zaagblad in een hengsel. Door hengsel en kluft ging een spanwig. De spanwiggen werden met een spanmoker aangeslagen. De zagen werden met vijlen gescherpt. De zagen moesten ook worden gezet; misschien werd daarvoor het knijpijzer gebruikt. De schroeven met moeren, die mij ook uit andere inventarissen bekend zijn, hadden vermoedelijk ook iets met de zagenspannerij te maken. De te zagen stammen werden met behulp van vaarhaken voor de helling of onder de kraan gebracht. Vermoedelijk waren de mastschrabbers bezems om de stammen bij het uit het water trekken te schrobben. Bastijzers dienden om de schors af te steken. De diameter van de stammen kon worden gemeten met schulpmaten, dat zijn grote schuifmaten. Eventueel konden stammen met behulp van trekzagen worden afgekort. In de
Paltrok Door Tijd en Vlijt 10 zagen 5 voet, 49 zagen 4½ voet, 34 zagen 4 voet 3 duim, 9 zagen 4 voet, te zamen 102 zagen met klugten aangetuigd, 101 hangsels, 80 klugten, 90 spanwiggen, 8 vijlen, 4 schroeven met moeren, 16 mastkrammen in soort, 2 platstukkrammen, 2 kopmessen, 4 proken, 8 paar klaauwen, 1 shipketting, 1 bastijzer, 1 nijptang, 1 mastschrabber, 8 balkijzers, 1 knijpijzer, 6 mokers in soort, 2 spijkerbeitels, 3 schulpmaten, 4 slaghaken, 3 vaarhaken, 2 paar blokken met loopers, 4 lantaarns in soort, 1 ophaaltouw, lang 15 vaam 5 duim, 1 dito 13 vaam, 1 sleêtouw, 10 vaam dito 8 vaam en eenige ijzeren gereedschappen behoorende tot de zagerij met de kunst; alsmede eenige houten gereedschappen.
20
Toelichting
stam werden twee klauwen, dat zijn gesmede puntige haken met daardoor een korte ketting, geslagen. Hieraan werd het ophaaltouw bevestigd, waarmee de stammen de molen ingetrokken werden. Eventueel ijzer, zoals krammen en vlotspijkers, werd verwijderd met behulp van de nijptang. Vermoedelijk dienden ook kiezentrekker met vork en kramwig voor dit doel. Met spijkerbeitels, koubeitels en wellicht ook drijfbeitels kon ingegroeid en afgebroken ijzer worden uitgehakt. In de molen kon met behulp van slaghaak, zethaak en kantelhaak met de stammen worden gemanoevreerd. De stam werd voor de slee getrokken. Vooraan werd deze opgehesen aan het ophaaltouw. Het worteleind werd met behulp van de blokken met loper opgehesen, waarna de slee met het sleetouw terug onder de opgehesen stam getrokken werd. De stam werd op de slee vastgezet met mastkrammen en balkijzers. Als er s avonds doorgemalen werd dan kwamen lantaarns en blokers goed van pas.
Verantwoording Het concept voor dit artikel werd gelezen en becommentarieerd door de heer G.H. Keunen
van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, de heer F.D.M. Weemaes, redacteur van De Windmolen en de heer E. van Wijk, auteur van Molens in Middelburg. Hen allen ben ik dank verschuldigd voor de genomen moeite en aangereikte sugesties. Ik deed uitsluitend archiefonderzoek in de Zaanse archieven. Wellicht kan nader onderzoek in Zeeland meer gegevens boven water brengen. De fotos, reproductie en tekening werden door de schrijver vervaardigd.
Noten. 1. F.P. Polderdijk, De houtzaagmolens bij Nieuwland, (1632) 1722-1902. Bijdrage tot de geschiedenis der houtzaag-industrie in Zeeland, met eene kaart, in: Archief, uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1936. 2. E. van Wijk, Molens in Middelburg. Geschiedenis der plaatselijke molens in de loop der eeuwen, Alphen aan den Rijn, 1985. 3. F.P. Polderdijk, op. cit., p. 67: als bron wordt vermeld: Rekenkamer van Zeeland C4815 folio 12. Ook Van Wijk heeft deze bron graadpleegd en geeft op: Rekeningen
Afb. 5. Het molenvolk van de Bartholomeus Everardus te Rotterdam, geftografeerd op de sleephelling. Hoewel dit een verstoomde windmolen was, was de inrichting ongewijzigd en zo is er op deze foto heel wat gereedschap te zien. De beide jongens (nrs. 1 en 10) hebben een snik in de hand. Nrs. 2 en 6 staan klaar met de kortzaag om een stam te korten. Nr. 3 heeft een maatlat waarop de zagen staan afgeschreven. Nr. 4 heeft een zware koevoet over de schouder. Nr. 5 houdt een molenzaag omhoog. Nr. 7 staat met een zethaak, nr. 8 met een bijl. Nrs. 9 en 11 nemen de maat met een duimstok. In de linkerhand heeft nr. 11 nog een maatlat van een zaagraam. Alleen nr. 12 staat met lege handen (de baas?). Foto uit 1891, Familiearchief Van Stolk, Rotterdam.
21
4.
5. 6. 7. 8. 9. 10.
11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18.
19.
20. 21. 22.
23.
22
C.C. penning en bijlagen, ressort Middelburg en Vlissingen, Rekenkamer. Rijksarchief Zeeland te Middelburg. De heer Van Wijk was zo vriendelijk mij een kopie ter beschikking te stellen. Het origineel bevindt zich vermoedelijk in de handschriftenverzameling van De Zeeuwse Bibliotheek te Middelburg. E. van Wijk, op. cit., p. 165. F.P. Polderdijk, op. cit., p. 60. F.P. Polderdijk, op. cit., p. 59. F.P. Polderdijk, op. cit., p. 63. F.P. Polderdijk, op. cit., p. 60. Rijksarchief in Noord-Holland, not. arch. no. 5866 A 65. P. Boorsma, Duizend Zaanse Molens, Amsterdam 1968. P. 86. Rijksarchief in Noord-Holland, not. arch. no. 5822 A1. Rijksarchief in Noord-Holland, not. arch. no. 5822 A1 v. Rijksarchief in Noord-Holland, not. arch. no. 5846 A173. Rijksarchief in Noord-Holland, not. arch. no. 5870 A80. H. Voorn, De papiermolens in NoordHolland, Haarlem 1960, pp. 63-67. Rijksarchief in Noord-Holland, not. arch. no. 5877 A244. Rijksarchief in Noord-Holland, not. arch. no. 5866 A65. Rijksarchief in Noord-Holland, not. arch. no. 5881 A183. Partenrederij: ondernemingsvorm, waarbij het benodigde kapitaal in parten werd verdeeld. Deze parten werden bij verschillende deelnemers geplaatst. De dagelijkse leiding berustte meestal bij één van de deelnemers. Ook de Middelburgse sociëteit had deze ondernemingsvorm. E. van Wijk, op. cit., p. 91. Deze prenten bevinden zich in de collectie Bodel Nijenhuis, Universiteitsbibliotheek Leiden. Rijksarchief in Noord-Holland, fotocatalogus van prenten, Zaandam nr. 27, W. Buijs Pzn., De windmolens aan de Zaanstreek, Koog-Zaandijk 1919, p. 8. G. Husslage, Windmolens, Amsterdam 1968. Deze auteur geeft de meest uitgebreide beschrijving in het hoofdstuk over de zaagmolens (pp. 60 -79). De Windmolen, nr. 39, oktober 1984, pp. 30-32.
24. Leendert van Natrus, Jacob Polly en Cornelis van Vuuren, Groot volkomen moolenboek, eerste deel. Amsterdam 1734 (herdruk Amsterdam 1969). 25. Johannis van Zyl, Theatrum Machinarum Universale of Groot Algemeen Moolenboek, Amsterdam 1761 (herdruk Franeker 1979). 26. Hierbij laat ik korenmolens buiten beschouwing. 27. Rijksarchief in Noord-Holland, not. arch. no. 5850A A69. 28. P. Boorsma, Duizend Zaanse molens, Amsterdam 1968, p. 99. 29. G. Doorman, Octrooien voor uitvindingen in de Nederlanden uit de 16e-18e eeuw, s-Gravenhage 1940, p. 308. 30. G. Husslage, op. cit., p. 65: De alliage van dit metaal bestaat uit geelkoper en zink, soms werd een weinig antimonium toegevoegd om een grotere hardheid te verkrijgen. 31 P. Boorsma, Eenige bijzonderheden betreffende den Paltrok-molen De Jonge Prins aan de Mallegatsloot te Zaandam, in: Pieter Boorsma. Een molenvriend. 1871-1951, Wormerveer 1971, pp. 41 en 80.